Een huis voor de zuil of van de jeugd? Analyse van de zuilgebonden coördinatie en legitimatie van de jeugdhuiswerking binnen de Belgische verzorgingsstaat voor de periode 1958-1973. (Jan - Frederik Abbeloos)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

BIJLAGEN

 

Overzicht van de regeringen in de door mij bestudeerde periode.[531]

 

22.4.1954 - 2.6.1958: Achiel Van Acker IV, Soc.Lib.

            L. Collard (Openbaar Onderwijs, Soc.)

 

23.6.1958 - 6.11.1958: Gaston Eyskens II, CVP

M. Van Hemelrijck (Openbaar onderwijs, CVP)

 

6.11.1958 - 27.3.1961: Gaston Eskens III, CVP-Lib

P. Harmel (Cultuur tot 2.6.1960, Openbaar Anbt vanaf 2.9.1960, CVP)

R. Van Elslande (Culturele Zaken, staatssecretaris vanaf 2.9.1960, CVP)

 

25.4.1961 - 24.5.1965: Théo Lefèvre, CVP-BSP

H. Janne (Nationale Opvoeding en Cultuur vanaf 31.7.1963, BSP)

V. Larock (Nationale Opvoeding en Cultuur tot 31.7.1963, BSP)

R. Van Elslande (Nationale Opvoeding en Cultuur: adjunct tot 11.7.1962, vanaf die datum volwaardig minister van Cultuur en adjunct voor Nationale Opvoeding, CVP)

 

27.7.1965 - 11.2.1966: Pierre Harmel, CVP-BSP

P. Dehousse (Nationale Opvoeding, BSP)

E. Van Bogaert (Nationale Opvoeding, staatssecretaris, BSP)

A. Declerck (Nederlandse Cultuur, staatssecretaris, CVP)

 

19.3.1966 - 7.2.1968: Paul Vanden Boeynants, CVP-PVV

Frans Grootjans (Nationale Opvoeding, PVV)

R. Van Elslande (Europese Zaken en Nederlandse Cultuur, CVP)

 

17.6.1968 - 8.11.1971: Gaston Eyskens-I, CVP-BSP

P. Vermeylen (Nationale Opvoeding-Nederlandstalig, BSP)

Fr. Van Mechelen (Nederlandse Cultuur, CVP)

 

20.1.1972 - 22.11.1972: Gaston Eyskens-II, CVP-BSP

W. Claes (Nationale Opvoeding-Nederandstalig, BSP)

F. Van Mechelen (Nederlandse Cultuur, CVP)

 

26.1.1973 - 19.1.1974: Edmond Leburton, BSP-CVP-PVV

W. Callewaert (Nationale Opvoeding-Nederlandstalig, BSP)

J. Chabert (Nederlandse Cultuur en Vlaamse Zaken, CVP)

 

25.4.1974 - 18.4.1977: Leo Tindemans, CVP-PVV, vanaf 11.6.1974: CVP-PVV-RW, vanaf 4.3.1977: CVP-PVV

H. De Croo (Nationale Opvoeding-Nederlandstalig, PVV)

R. De Baecker -Van Ocken (Nederlandse Cultuur en Vlaamse Aangelegenheden, CVP)

 

 

Wet tot de zedelijke bescherming van de jeugd van 15 juli 1960 gewijzigd bij de wet van 9 juli 1973.[532]

 

Art 1. Het is aan elke minderjarige die niet de leeftijd van volle achttien jaar bereikt heeft, verboden zich op te houden in de speelhuizen, de honderenbanen, de inrichtingen waar diensters of entraineuses gewoonlijk met de cliëntele mede verbruiken en voor de weddeschappen bestemde ruimte in de paarden renbanen.

De aanwezigheid in danszalen en drankgelegenheden terwijl er gedanst wordt, is verboden voor elke ongehuwde minderjarige beneden de zestien jaar, indien deze niet vergezeld is van zijn vader, zijn moeder, zijn voogd of de persoon aan wiens bewaking hij is toevertrouwd.[533]

Vallen niet onder toepassing van deze wet de bals die niet uit handelsgeest plaats hebben, noch de danslessen.

 

Art 1. bis. Wanneer blijkt dat het bezoek aan een danszaal of aan een drankgelegenheid waar gedanst wordt, een gevaar vormt voor de gezondheid, veiligheid of zedelijkheid van de jeugd kan de jeugdrechtbank op vordering van het openbaar ministerie de toegang tot die danszaal of tot die drankgelegenheid voor een duur van ten hoogste twee jaar verbieden voor minderjarigen beneden de acttien jaar.

Op deze rechtspleging zijn de wetsbepalingen betreffende de vervolging in correctionele zin van toepassing.

 

Art. 2. Aan artikel 563 van het Wetboek van Strafrecht wodt een 5° toegevoegd, luidende: “Hij die in een paardenrenbaan weddenschappen heeft aangenomen buiten de uitsluitend daartoe bestemde ruimte.”

 

Art. 3. Bij overtreding van artikel 1 of van het krachtens art. 1 bis uitgesproken verbod wordt de houder of de exploitant voor elke in de verboden plaatsen of inrichtingen aangetroffen minderjarigen gestraft met gevangenisstraffen van acht dagen tot acht maanden en met geldboete van 26 tot 500 frank of met een van die straffen alleen.

 

            De houder of de exploitant blijft zelfs dan verantwoordelijk, indien hij afwezig is op het ogenblik dat de overtreding wordt vastgesteld, tenzij hij bewijst dat hij het toezicht over de inrichting gedurende zijn afwezigheid, aan één van zijn aangestelden had toevertrouwd. In dat geval loopt de aangestelde de bij dit artikel bepaalde straffen op.

            De natuurlijke of rechtspersonen, die overeenkomstig artikel 1348 van het Burgerlijk Wetboek, burgerlijk verantwoordelijk zijn voor de schadevergoeding en kosten, zijn mede aansprakelijk voor de betaling van de geldboeten.

 

Art. 4. In geval van herhaling kan het maximum der straffen op het dubbele gebracht worden. Bovendien kan de rechter in dat geval voor een termijn van een maand tot een jaar de sluiting gelasten van de inrichting waarin de overtreding is gepleegd.

            Elke overtreding van het bepaalde in het vonnis dat de sluiting gelast wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van 26 tot 500 frank of met een van die straffen alleen. Er is herhaling wanneer de delinquent art. 1. overtreden heeft na in de vijf voorgaande jaren veroordeeld te zijn geweest wegens een overtreding onverminderd het bepaalde in de wet van 24 oktober 1902 op het spel.

 

Art. 5. De bepalingen van Boek I van het Wetboek van Strafrecht met inbegrip van hoofdstuk VII en van art. 85, zijn toepasselijk op de overtredingen van deze wet.

 

Art. 6. De onwetendheid omtrent de leeftijd van de minderjarige of omtrent de identiteit van de vader, of van de moeder, of van de voogd, of van de persoon aan wie de bewaking van de minderjarige is toevertrouwd, kan slechts de strafbaarheid wegnemen indien zij het gevolg is van een onoverkomelijke dwaling.

 

Art. 7. De minderjarige die art. 1 overtreedt kan voor de kinderrechter worden gebracht die te zijnen opzichte een der maatregelen, vermeld in artikel 13, 1° en 2°, van de wet van 15 mei 1912 op de kinderbescherming, kan treffen.

 

Art. 8. Bij de ingang van de in art. 1 bedoelde inrichtingen of lokalen, en wel op de plaats waar zij voor het publiek gemakkelijk te lezen zijn, moeten door de houder of de exploitant aangeplakt worden:

            1° De tekst van de wet.

            2° Een plakkaat met al naar het geval, de woorden: “Toegang verboden voor minderjarigen beneden de 18 jaar” of “Toegang verboden voor ongehuwde minderjarigen beneden de 16 jaar die niet vergezeld zijn van hun vader, moeder, voogd of van de persoon aan wiens bewaking zij zijn toevertrouwd.”

            De overtredingen van deze bepalingen worden gestraft met gevangenisstraffen van één tot zeven dagen en met geldboete van 1 tot 25 frank of met een van die straffen alleen.

 

Art. 8 bis: Bij de ingang van de danszalen of drankgelegenheden waarvan de toegang voor minderjarigen beneden de achttien jaar is verboden overeenkomstig een uitspraak gegeven met toepassin van art. 1 bis, moet voor het publiek gemakkelijk te lezen zijn, aan plakkaat aanbrengen met de woorden “Toegang verboden voor minderjarigen beneden de 18 jaar.” De overtreding van de bepalingen hierboven worden bestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van 26 tot 500 frank.

 

Art. 9. De afgevaardigden ter kinderbescherming bij de kinderrechtbanken of bij de parketten, daartoe speciaal aangewezen door de bevoegde magistraat, hebben vrije toegang tot de bij art. 1. bedoelde inrichtingen. Te dien einde ontvangen die afgevaardigden een door deze magistraat afgeleverde en ondertekende kaart.

Art. 10. De Koning kan de bepalingen van deze wet coördineren met het Wb. V. Strafrecht en de wet van 15.5.1912 op de kinderbescherming.


 

Overzicht van de wetenschappelijke studie naar het jeugdhuisfenomeen

 

Even toch de bibliografie vermelden die Karel Mertens heeft samengesteld met betrekking tot het jeugdhuiswerk in Vlaanderen.[534] Mertens verzamelde in deze bibliografie alle monografieën, proefschriften van licentiaten en maatschappelijke assistenten, tijdschriftartikelen, rapporten en gepubliceerde jaarverslagen met betrekking tot het jeugdhuiswerk in Vlaanderen voor de periode 1953 tot 1977. De vakliteratuur over en door overheidsdiensten, federaties en jeugdhuizen zelf heeft hij echter niet verwerkt omdat ze voor hem moeilijk op te sporen was. Toevallige publicaties zoals krantenartikels, bijdragen in gezinsbladen, en dergelijke werden ook niet opgenomen aangezien het hier gaat over bijdragen van secundaire orde, of artikels die reeds eerder in een vaktijdschrift werden opgenomen. Aldus werden 337 documenten weerhouden. Volgens de aard van het document resulteert dit in volgend overzicht.

 

Monografieën (breed geïnterpreteerd)

25

Tijdschriftartikelen in vakbladen

132

Proefschriften maatschappelijk assistenten

120

Proefschriften licentiaten

15

Proefschrift doctoraat

1

Diverse brochures, rapporten, nota’s

44

 

 

Wie een blik werkt op Mertens onderzoeksmethode dient het streven naar volledigheid te erkennen. Niet alleen bracht hij bezoeken aan overheidsdiensten, hogescholen en universitaire instellingen in Brussel, Antwerpen, Leuven, Gent, Kortrijk,... . Hij sprak ook met Willy Faché, Bert Cleymans van de VFJ en Ronny Wouters, bibliothecaris van de documentatiebibliotheek van het Ministerie van Nederlandse Cultuur.

 

De literatuursearch rond jeugdhuiswerk (of gelijkwardige term) in Vlaanderen, bracht Mertens tot 1953, tijdstip waarop Raduis een artikel schreef over clubhuiswerk in het Belgische tijdschrift Volksopvoeding.[535] Er dient opgemerkt te worden dat er slechts 15 licentiaatsverhandelingen geschreven zijn gedurende de 24 jaar die bekeken werden. Over de 120 proefschriften van maatschappelijk assistenten schrijft Mertens dat die de meer en meer gezien werden als de neerslag van stage-ervaringen en reflexies daarop en bijgevolg ook zeer persoonsgebonden zijn, daar waar de lat van de proefschriften van licentiaten merkelijk hoger ligt.[536] Wanneer we er van uitgaan dat de titel van de proefschriften representatief zijn voor de inhoud, dan illustreren ze een aantal bekende evoluties. Het jeugdhuis wordt eerst gezien als een antwoord op de jeugdproblemen en de vrijetijdsmoeilijkheden, als een straatjongensclub met een duidelijke link naar de jeugdbeweging. In een tweede fase, vanaf 1965 ongeveer, heeft men het over de preventieve functie van het jeugdhuis. Uiteindelijk worden de jeugdhuizen vanaf het eind van de jaren zestig ook geapprecieerd als vrijblijvend en ruimtebiedende instantie voor initiatiefrijke jongeren.


 

Transcriptie I

 

Respondent: Willy Seeuws

Datum: 24.02.2003

Locatie: Feestlokaal De Vooruit, Gent

De informatie tussen haakjes behoort niet tot de transcriptie maar is nadien door mij toegevoegd. Meestal zijn het korte samenvattingen van minder relevante passages. Soms betreft het toevoegingen die de transcriptie verduidelijken

 

 

Cassette I: Kant A

 

006-018

Historisch gezien, op dat ogenblik, ging de katholieke jeugdbeweging geweldig achteruit. De grote katholieke jeugdbewegingen zoals de scouts, de chiro; dat tuimelde naar beneden en men heeft toen gezocht naar een alternatief, een soort open jeugdwerking. En dat was dan het voorbeeld van Nederland; met name de jeugdhuizen. Wel aangepast aan onze tijd en aan onze regio. Maar dat was zeer zuilgebonden toen. Wat wij later doorbroken hebben, allé proberen te doorbreken hebben met de Vlaamse Federatie.

 

022-035
[Danswet als duw in de rug van de jeugdhuiswerking.]

 

035-048

Plaats van Seeuws binnen CSC-vormingswerk

 

0467- 0610

Hoe bent u dan zelf met jeugdhuiswerking in contact gekomen?

Ten eerste door contacten met Hugo Adriaensens die bij ons in het Jeugdverbond actief was, medeoprichter is geweest, voorzitter was van de Jong-Socialisten indertijd. Wij zaten in de Nationale Jeugdraad toen en daar zijn die initiatieven ontstaan en dan gesubsidieerd en erkend geworden. [Ten tweede] door de contacten die ik hier [Gent] had. Enerzijds met de mensen van de Hoogstraat maar veel meer nog met de mensen van de Stedelijke Sociale Hogeschool. Die hadden ook al een jeugdhuis als experiment.

 

064-090

U zou wel een basisbeweegreden situeren op het niveau van de Nationale Jeugdraad om het jeugdhuiswerk een belangrijke impuls te geven?

Ja ja, omdat men aan het zoeken was naar een alternatief. De jeugdbewegingen takelden af. Al wat socialistisch was al veel langer. Omdat men daar, naar mijn oordeel ten onrechte, het nut niet meer van inzag. Politiek gezien, hechtte men in tegen stelling tot voor de oorlog, tussen de oorlog, absoluut geen belang meer aan die dingen.

 

090-122

Op dat moment takelden de traditionele jeugdbewegingen af. Dat argument in verband met het klassieke jeugdwerk is dus binnen elke overkoepelende instantie van tel, maar bij de socialisten was dit meer uitgesproken? Bij de katholieke beweging was dat minder uitgesproken. Maar daar moet je minder over spreken. De neutrale, die waren zeer belangrijk.. Dat was een derde pijler. Dat was de YWCA van Antwerpen. Mevrouw Demeure uit Antwerpen. Een liberale en zeer vrijdenkende dame die toen al zeer vaak met migranten werkte. Zij was verantwoordelijke in België voor de YWCA. Dat was ook tweetalig en er waren ook veel joodse kinderen bij.

En bleken er dan volgens het zicht dat u er op hebt geen pogingen vanuit de katholieke beweging om de YWCA te recupereren aangezien het hier ook over een christelijke vereniging gaat?

Nee, absoluut niet. De YWCA was veel meer protestants van oorsprong. Ze noemden zich gewoon zo. Voor de rest waren die ook zeer open.

Maar ondanks die openheid was het protestantse cachet de reden waarom de katholieke beweging hier in Vlaanderen met de YWCA niets wou te maken hebben? Het is te zeggen, er waren wel contacten en iedereen keek er naar op. Maar geen recuperatie? Nee, dat zou niet gegaan zijn. Dat zou men niet toelaten. Haar echtgenoot was verantwoordelijk voor de YMCA maar dat was veel minder sterk. Al werkten die wel samen.

 

122-140

De YWCA heeft altijd gewerkt rond jeugdhuizen. Dat noemde zo niet maar dat waren eigenlijk grote jeugdhuizen, gesponsord door rijke mensen. Dat is ook zoiets typisch.

In de beginperiode was er een soort onderling verbond tussen enerzijds een ideologische groep zoals de YWCA en anderzijds private groepen die dat sponsorde? Jaja

En mevrouw Demeure was voorzitster van de Commissie in de Nationale Jeugdraad? Ja, ook omdat ze al de meeste ervaring had. En zij stond samen met u later aan de wieg van de Vlaamse Federatie? Ja, samen met nog andere. Voor de katholieken was dat de inspecteur Paul Claus. We mogen dan echt wel stellen dat mevrouw Demeure een zeer centrale rol gespeeld heeft? Ja, een zeer centrale rol, absoluut.

 

155-170

U spreekt al een aantal keer over goede contacten tussen de verschillende bewegingen. In hoeverre is er dan op het niveau van de Vlaamse Federatie bijvoorbeeld, of binnen de Nationale Jeugdraad of bij andere onderlinge contacten nog sprake van een diepe ideologische verankering? Werd er discussie gevoerd vanuit de positie binnen de beweging of louter meer omwille van het feit dat jullie allemaal met dezelfde problematiek bezig waren?

Het is de dubbele weg. Wij waren gebeten door die dingen. We kwamen verschillende keren samen met de Jeugdraad. we keken naar de voorbeelden uit Nederland en Duitsland en voelden er ons door aangesproken. En we vonden het ook een alternatief. Vooral ook omdat we nog verankerd waren in die steden.

 

173-182

In de stad was dat toch een enorm aanbod voor die kinderen, voor die jonge gasten die aan zichzelf waren overgelaten. De straatkinderen of sleutelkinderen zoals wij ze noemden en zoals er aan de Brugse Poort waren. Met drie jeugdhuizen waren we toen. Onze belangrijkste zorg was: hoe vang je die op. Niet zozeer om daar in het weekend te komen dansen of in de week want het was alle dagen open. Veeleer om daar iets mee te doen en van daar uit zijn ook de jeugdateliers ontstaan.

 

189-200

Met die groep hebben wij veel gedaan. Uitstappen, bergbeklimmen, grotten bezoeken. Vooral veel sportieve activiteiten want ze hadden dat nodig, maar ook allerlei ontspannende activiteiten en bijvoorbeeld ook lessen geven: leren rekenen of lezen. Dat was die behoefte van die gasten. Die gingen niet meer naar school maar die konden ook niet lezen of met moeite schrijven of rekenen. Dat deden wij dus ook met vrijwillige leraren die dat voor ons deden. Maar bijvoorbeeld ook fotografie. In al die clubs was er in die periode een enorm aanbod van activiteiten.

 

200-228

Het begaan zijn met de jeugd en de jeugdwerking in het algemeen oversteeg dus het feit dat er een verschillende ideologische positionering was?

Maar dat was dus wat anders. De andere kant van de zijde. De YWCA mag je buiten beschouwing laten want dat was een specifiek maar al lang bestaand aanbod die zich neutraal opstelde. Iedereen was ook welkom in die jeugdhuizen dus daar ging het niet om, maar het was de leiding, de bedoeling.

Op het niveau van het kader was er dus wel degelijk sprake van een verankering?

Ja, en het grote verschil tussen het katholieke jeugdhuiswerk en het socialistische jeugdhuiswerk was dat wij niet met mensen uit de jeugdbeweging werkten of met mensen uit de vroegere jeugdbewegingen. Dat bestond niet. Dat waren nieuwe mensen. Dat was wel nog waar in Willebroek. Daar leefde nog de geest om te proberen die gasten te recupereren omdat zij toen nog een zeer sterke jeugdbeweging hadden. Maar in een stad zoals Gent of Antwerpen was dat niet het geval. Daar ging het gewoon over mensen die zich gewoon aanboden. Maar de leiding was wel sterk geëngageerd.

Maar niet vanuit een vroeger jeugdbewegingsideaal, maar vanuit een nieuw ideaal?

Nee, nu ja, wel de mensen die erin bezig waren. De meeste wel. Later wel omdat de sociale assistenten toen gekomen zijn en de vrijgestelden. Dat had een andere allure. Die trekken weer nieuwe mensen aan en dat groeit en gaat zijn eigen weg.

En bij de katholieken was er dan wel veel meer sprake van een spanning tussen de jeugdbeweging en het jeugdhuis?

Zij hadden ook, net zoals in de jeugdbewegingen, een begeleiding van proosten. Er was geen enkel jeugdhuis dat anders toegelaten werd. Maar dat was dan ook meestal in een parochiaal gebouw dat zij in het begin zetten.

 

231-261

De activiteiten die binnen de Socialistische Federatie plaatsvonden, konden die niet vanuit het Jeugdleidersinstituut uitgevoerd worden? Waarom was er nood aan de oprichting van een nieuwe federatie?

Ik denk in de eerste plaats omdat het nodig was. Omdat het zodanig veel tijd in beslag nam en mensen aantrok die niets anders deden, die zuiver daar mee bezig waren. [...] Er kwamen immers in die periode allerlei nieuwe initiatieven van de grond.

Het was dus de aandacht voor die nieuwe materie die de oprichting van een nieuwe federatie vereiste?

We hadden nieuwe mensen nodig en een aantal professionelen die erbij kwamen omdat men door de erkenning tot de subsidiëring kwam en men niet alleen nationaal maar ook per federatie één of meer vrijgestelden kreeg wat ons toeliet om die behoefte die er bestond en die wij ervaarden te vervullen, namelijk links en rechts mensen helpen jeugdhuizen op te richten. Daarvoor diende die federatie Het Jeugdverbond mag je zien als niet meer dan een verzameling van de verantwoordelijken van diverse jeugdorganisaties die samen spraken binnen in dit geval een ideologisch verbond, zijnde de socialistische jeugdorganisaties of aanverwanten. Ze kwamen samen om mekaar te informeren, te overleggen en te vechten.

 

263-275

En de katholieken activiteiten ter zaken, vormde die dan geen reden om met ee federatie op de proppen te komen als drukkingsmiddel tegen de op til zijnde katholieke initiatieven?

Zij waren er mee begonnen. Ik herinner mij dat niet maar zij zullen er wel mee begonnen zijn. Je mag niet vergeten: als je over het jeugdwerk spreekt na de oorlog -want voor de oorlog was het iets helemaal anders- wat ik heb weten groeien, alles wat met het jeugdhuiswerk had te maken en wat vorm heeft gekregen, erkenning heeft gekregen en subsidies heeft gekregen, was allemaal op basis van voorstellen die vanuit de katholieken kwamen want zij waren de machtigen daarin. Dat is zo voor de jeugdbewegingen maar ook voor de culturele werking.

 

275-288

Het opstellen van criteria ter subsidiëring van de jeugdhuizen kwam dus met name uit katholieke hoek?

Ja natuurlijk. De eerste minister die cultuur onder zijn bevoegdheid had was een afsplitsing van de toenmalige splitsing van onderwijs in een Nederlandstalige en Franstalige deel. We kregen Nederlandstalig onderwijs en nadien Nederlandstalige cultuur. Dat was Van Elsland. Sinds Van Elsland hebben wij nooit iemand anders gehad dan een katholieke minister van cultuur. Zij hebben daar altijd veel belangstelling voor gehad. De universiteit zat er ook achter. De Sociale School van Heverlee heeft daar enorm veel voor gedaan. Daar ontsproot dat allemaal. Vandaar als je wou overleven buiten dit grote katholieke blok, ja dan moest je je wel aanpassen aan de criteria die zij hadden opgesteld. Je kon er wel wat aan prutsen en met de tijd wat aan wijzigen maar in de grond...

 

288-306

Wij hebben altijd gediscussieerd over het jeugdhuiswerk omdat wij het altijd fundamenteel oneens waren over waarvoor het diende. Wij, de niet katholieke organisaties of liever het niet kerkelijke deel want het was uiteindelijk de kerk die er achter zat, voor ons was dat een nieuwe vorm van open jeugdwerk. Voor hen was het op dat ogenblik recuperatie: het jeugdwerk ging achteruit en men moest jongeren recupereren. Totaal andere invalshoek.

Het was dus een middel voor een volstrekt ander doel?

Ja,  maar dat is natuurlijk naar mekaar gegroeid uit noodzaak en, groot verschil – al zullen er wel duizend en één redenen zijn – de ontkerkelijking heeft blijkbaar ten gevolge dat de nevenorganisatie gegroeid zijn, versterkt zijn. Dat is heel eigenaardig: sociaal-cultureel werk. Je vind dat terug. Deze die daar niet bij betrokken waren, die daar buiten stonden maar ook behoefte hadden of een aanbod hadden te doen aan het niet katholieke deel van de bevolking waren genoodzaakt om in hun richting te gaan om een erkenning te krijgen.

 

319-336

Zou u achteraf bekeken, voor de periode die u meegemaakt hebt, de federatie en haar werking een succes noemen?

Ja, het heeft toch geholpen waar nodig was. Ik ga er vanuit dat wij duizend of zelfs tienduizenden jonge mensen iets aangeboden hebben dat ze nodig hadden, dat ze konden gebruiken. [...] Ik vind het ook normaal dat iets groeit, bloeit en sterft want er komt dan iets nieuws en dat is natuurlijk. Dus ik vond dat niet zo verschrikkelijk wanneer het teloor ging al heeft men ook bij ons geprobeerd dat in stand te houden en toch nog iemand te betalen maar als daar geen behoefte meer aan is, als dat uitsterft, als je alleen nog de negatieve kanten hebt van dat niet zo gemakkelijk werk –was vaak een aantrekkingskracht voor jonge boefjes in veel gevallen. Toch in de steden…

 

336-350

Dus er was ook een duidelijk binding tussen het veld en de koepel?

Jaja, want de mensen die actief waren in het veld waren actief in de koepel.

Dus u hebt nooit ervaren dat u in die federatie over de hoofden zou aan het praten zijn?

Nee, dat kon niet bij ons, ik zou dat verschrikkelijk gevonden hebben.

En als we dan een trapje hoger gaan, binnen de Vlaamse Federatie of de Nationale Raad, was men dan nog concreet?

Ja dan begint dat reeds, omdat men er op dat niveau noodzakelijkerwijze ook theoretisch begint aan te werken. Men vertaalde wat er in het buitenland gebeurde naar hier. Sociale scholen zijn daar mee bezig en worden er bij betrokken, krijgen opdrachten, doen er studies over en dan krijg je een vermenging van mensen die er eigenlijk niet mee bezig zijn, maar die dat wel volgen, interessant vinden en daar dingen achter zoeken. Het was echter een waaier van verschillende mogelijkheden zodat je daar moeilijk een lijn kan in trekken.

 

350-360

Hebt u na 1968 de werking binnen de federatie nog gevolgd?

Ja, noodzakelijkerwijze. Ik was immers lid van de Raad van Beheer. [Seeuws bedoelt het jeugdhuis waar hij in actief was] [...] Maar eigenlijk was ik daar niet meer bij. Je moet dat kunnen toegeven met dingen die veranderd zijn. [...] Op enkele tientallen jaren is dat totaal gewijzigd. Ik ben dat blijven volgen maar vanop een afstand en vanuit een noodzaak. Ik heb het jeugdhuis nog moeten liquideren.

 

360-365

En wanneer is de federatie dan ter ziele gegaan?

Samen met het laatste jeugdhuis. Er zijn er nog maar allemaal JAM clubs.

Maar er is geen officiële sterftedatum?

Nee, of je moet het aan Christiaens vragen, die zal dat weten. Hij was na mij secretaris bij het Jeugdverbond en die heeft het einde meegemaakt. Hij is dan nog inspecteur geweest bij het ministerie.

 

365-403

[Seeuws bespreekt het werk dat hij nu doet binnen de gepensioneerdenorganisaties en zijn politieke rol in het Parlement: hij heeft altijd band gehad met de partij]

 

403-416

Merkte u in de periode dat u actief was binnen de federatie een verschuiving in de manier waarop er naar het jeugdhuiswerk werd gekeken of was er daar een duidelijke lijn in te merken? Zo komt in de literatuur vaak naar voor dat er in de loop van de jaren zestig een groeiende aandacht kwam voor het werk met kansarme jongeren terwijl dat in het begin van de jaren zestig minder het geval was?

In principe was dat de aanleiding van het jeugdhuiswerk. Het jeugdhuiswerk was werken met kansarmen. Dat was de bedoeling maar dat is doorkruist geworden met het teloorgaan van de klassieke jeugdbeweging en een poging om die te recupereren. Maar de bedoeling was werken met kansarmen, van in het begin. Zoals ook in Nederland het geval was. Dat was ook een vorm van straathoekwerk. Kinderen die niet wisten waar naartoe opvangen, ze actief bezig houden enzovoort.

 

416-443

De officiële berichtgeving naar buiten uit omtrent de visie op jeugdhuiswerk, zoals die soms in de Socialistische Standpunten verschijnen of binnen de Commissie voor Jeugdwerk wiens rapport in 1963 verscheen, wie bepaalde die, hoe kwam die tot stand?

Je kan daar natuurlijk namen op kleven. Ik meen mij te herinneren dat dit politiek ter sprake kwam om een dubbele reden: de mensen die actief geweest waren in de jeugdbewegingen zaten op dat ogenblik voor een stuk in het bureau van de partij of in de Nationale Raad en hadden nogal invloed en waren om het jeugdwerk bekommerd. Zij vonden het jammer dat het jeugdwerk achteruit was gegaan. Bij ons was dat al tien jaar bezig. Het is logisch dat dit in progressieve kringen vlugger gaat. Men experimenteert vlugger men andere vormen van jeugdwerk. Ik denk dan aan Jef Ramaekers. Hij heeft dat rapport gebracht in dat congres van 1962 denk ik. Hij met de latere directeur generaal van BLOSO, Max Wasterlein. Ze waren ook de twee eerste voorzitters van het Jeugdleidersinstituut dat toen nationaal was. Er waren cursussen van de kust tot in de Ardennen. Dat is nu ondenkbaar.

 

447-454

We merken dus een klein netwerk van mensen die met deze materie bezig waren?

Ja, en wat was er gebeurt? Daar spraken ze nog samen over hun tijd en zagen ze dit teloorgaan. En toen was Ramaekers met Hugo Adriaenssens de initiatiefnemer van de wet op het prenuptiaal sparen. Want dat was wel een socialistisch initiatief. Dat kwam niet van de Kerk. Ze hebben er wel met meegewerkt want op dat niveau werkten de socialistische en katholieke organisaties nauw samen. [Zoals het ACW]

 

459-466

Omdat deze mensen actief werden op hoge niveaus, sommige waren al minister, heeft dit zich kunnen doorzetten. De bedoeling was door het prenuptiaal sparen een massabeweging te creëren vanuit de mutualiteiten waaruit men kon putten; veel breder dan de klassieke jeugdbeweging. Toen is dat groot vakantiewerk gekomen. Vandaar ook het jeugdleidersinstituut. Wij moesten jeugdleiders vormen maar vooral animators voor het vakantiewerk. Zo stroomden duizenden jonge mensen bij ons.

 

466-490

En de plannen om die jeugdleiders te vormen, hoe werden die opgesteld?

Wel. Ramaekers en Wasterlein waren directeur van het instituut. Men heeft mij gevraagd om secretaris te worden. Dat zal wel toevallig geweest zijn omdat ze iemand zochten die van die dingen iets afwist. De secretaris was Piet Declerck, de zoon van gouverneur Declerck die een rechter was. Zijn vrouw heeft de wet op de jeugdbescherming geschreven. Hij was ook secretaris van de Nationale Dienst voor de Jeugd. Dat opende voor ons een reuzenkans. Op dat ogenblik waren er geen erkenningen of subsidiëringen maar, en dat was veel interessanter voor ons, kon de dienst ons helpen met allerlei materieel. Wat deden wij: het jeugdleidersinstituut putte uit de lesgevers die betaald werden door de Nationale Dienst, lesgevers die betaald werden door het BLOSO. En wij putten uit mensen uit universiteiten als dat ging over opvoedkundige of politieke onderwerpen. Servais was lesgever voor de film. Walter Leirman gaf bij ons toneel. We werkten met het jeugdleidersinstituut zoals ze dat deden bij de Volkshogeschool: met overnachting en weekends in scholen en internaten. Zaterdag was er cultuur: naar voordrachten luisteren, naar muziek leren luisteren, leren naar film kijken.

 

498-519

Hoe zou u de relatie met de katholieke beweging omschrijven? Was die gespannen?

Nee, we hadden zeer goede contacten. Niet met iedereen maar wel met de kern, zoals met Paul [Claus] Belangrijk was dat wij bijeen kwamen in die overkoepelende bijeenkomsten in de Raad. Daar hadden we mekaar beter leren kennen en we gingen ook naar mekaars initiatieven kijken. Wij vooral bij hen met name, want zij hadden er meer. Maar wij hadden ook mensen die vanuit hun midden actief waren binnen de neutrale bewegingen. Daar hadden we veel contacten. Maar we gingen onze eigen weg. We gingen elders kijken, we spraken er over.We probeerden aan die erkenningsvoorwaarden en die subsidiëring toch iets te doen zodat het toch niet uitsluitend ten goede kwam aan de grootste groep. Maar het belangrijkste was dat we, op ons aandringen samen met mevrouw Demeure, erin gelukt om samen ook vorming te geven. Dat vonden wij zeer belangrijk Ook die mensen later lagen aan de basis later in het parlement van de wet op het bibliotheekwezen waardoor we al die netwerken hebben kunnen overbruggen. Samen vorming doen en op weekend gaan, dat was een revolutie! Jongens en meisjes bij mekaar. We hebben dat nog moeten uiteen halen want dat was hysterisch!

 

519-560

[Seeuws spreekt over Wemmel stages. Ik vermeld drie spanningen met katholieken, maar Seeuws herinnert zich niets][537]

[Wel zegt hij] Er was natuurlijk rivaliteit en je mag ook niet onderschatten, wat ik zeg was op niveau van mensen die verantwoordelijk waren en uitvoerden, maar op lokaal vlak was het veel bitsiger omdat het daar een recuperatiebeweging was (werving centraler). Omdat men naar buiten uit de schijn ophield om neutraal te zijn maar in feite aan recuperatie wou doen. Dat was natuurlijk niet gunstig. Het was een strijd om macht, om rechten, om gelijkberechtiging.

 

560-573

Had u de indruk dat deze achterhoedegevechten het werkelijk doel (het jeugdwerk zelf) op het achterplan deden verdwijnen?

Nee dat raakte de werking niet. Maar het is ambigu. Ik had goede relaties met mensen die daar over nadachten. We hadden wel discussies over het evenwicht daarbinnen, maar op het vlak van de uitvoering was het iets heel anders. Je had dat ook niet in handen, omdat daar de werving centraal stond. Aangezien de jeugdbeweging achteruit ging en het daar over dezelfde mensen ging, was het daar gewoon recuperatie. Het was ook een periode van het cultuurpact. Dat was dikwijls een harde strijd van to be or not to be. Een lokaal krijgen of geen lokaal krijgen.

 

573-580

En hoe zou u de relatie met de liberale koepel omschrijven?

Die was zwak. Daar waren wel wat mensen. Maar hij was zwak en de interessantste mensen zaten ook in de YWCA voor een stuk.

En zou u een verklaring kunnen geven waarom zij later op het toneel verschijnen en in verzwakte vorm?

Zij hebben nooit zo sterke jeugdbeweging gehad. Wel studenten en politieke bewegingen maar echt jeugdwerk hebben ze niet gehad.

Konden zij wegen op het beleid?

Ja, politiek wel, omdat daar de verdeling in de raden een rol speelde. Inhoudelijk stonden zij zwak

En was er dan geen wrevel omtrent het feit dat het kleinere liberale broertje ook een stem kreeg die even zeer door woog als de socialistische stem?

Nee, dat was ook niet het geval denk ik. Toen speelde vooral in die sector het feit van ‘tot de arbeidersbewegingen te behoren’ een zeer grote rol. Vooral in het jeugdwerk en het sociaal-culturele was dit sterk aanwezig. Daar speelden de liberalen een kleine rol. Het is vooral bij de samenstelling van adviesorganen en het toewijzen van ambtenaren speelde ze wel een rol omdat men moest kiezen tot welke zuil men behoort.

 

Kant B

 

001-092

Wie zou u betitelen als de sterkhouders binnen de katholieke federatie?

Voor mij was dat Paul [Claus] die daarna ambtenaar geworden is.

Hij wordt toch al zeer vroeg inspecteur bij de nationale Dienst voor de Jeugd?

Oh, maar hij had al heel wat jaren achter de rug hoor, want hij was hier in Hoogstraten al betrokken bij het initiatief. Ik heb hem hier leren kennen. Dat moet in ’61 geweest zijn, want wij zijn in ’62 begonnen.

Werd dat dan niet ervaren als een bizarre vermenging van functies: een soort van onafhankelijke inspecteur en tegelijk zetelen in de katholieke Jeugdraad? Een onafhankelijke inspecteur, dat bestond niet in die tijd. Maar je kon daar wel mee praten. Nu klinkt dat misschien raar, maar dat was een tegenstander. Die man probeerde zo ver mogelijk te gaan, was bereid om te praten, kende ook de materie, had andere gesprekken natuurlijk, hij had een opdracht te vervullen. Hij moet al jaren bezig geweest zijn vóór die opdracht.

Waren er buiten hem nog figuren die u zou vermelden?

Hoe heet hij daar, die minister van onderwijs was in de vorige regering, een theoloog van het ACW. Hij was vó

ór Marleen Vanderpoorten: Dirk Martens. Dat is een belangrijk figuur geweest. Daar hebben wij altijd mee te maken gehad. Ik druk het wat verkeerd uit: dat was de theoreticus. Ik ben zijn naam nog niet veel tegengekomen.

Nee, maar het was een man achter de schermen. Want wij hebben daar veel te maken gehad. We hebben er veel mee samengewerkt.

En mevrouw Cartrysse?

Ja, dat is een beetje later: dat is de kwekeling van Paul [Claus].

Zo wat de protégé? Jaja

De heer Lambrechts?

Ja zeker: ik zou wel zijn naam in gedachten hebben, maar inderdaad.

En twee namen die vaak voor verwarring zorgen zijn De Wolf en de Wulf. Dit lijken mij ook belangrijke figuren te zijn?

Jaja [Seeuws reageert steeds beamend maar vertelt niet veel meer] Die waren er ook altijd bij.

Dan waren er ook wat namen die ik niet altijd kon plaatsen. Zo was de stageleider tijdens de stage van Wemmel een zekere Marcel Haassen was. Kunt u deze persoon nog plaatsen?

Ik dacht dat het een liberaal was. Ik ben het niet zeker maar het zou mij niet verwonderen.

Binnen de stageraad zetelde dan ook naast uzelf ook een zekere De Geest.

Ja, De Geest kwam uit Aalst. De Geest kwam uit de Sociale Hogeschool te Gent.

En ook Socialist?

Nee, hij heeft niet bij ons in de federatie gezeten. Hij was een neutraal figuur. Hij heeft een praktische rol gespeeld, net zoals de man die hier binnen de Sociale Hogeschool het jeugdhuis deed, zijn naam ontsnapt mij nu. Die twee waren daar actief in. En als ik mij niet vergis is hij nog altijd ambtenaar op de jeugddienst te Aalst.

Zou ik de heer Claus nog kunnen contacteren?

Ik heb hem toevallig nog laatst gezien.

 

092-123

[Ik vraag Seeuws om contactgegevens, hij zoekt ze op maar vindt ze niet: weet wel dat hij van Aalst afkomstig is, maar nu misschien in Dworp woont, omdat hij daar hoofd van het jeugdcentrum is geworden: vragen aan jeugddienst te Brussel]

Wie ook een rol gespeeld heeft, man van de MJA. Hij is dan naar Amerika gegaan voor een internationale jeugdfederatie.

Lambert?

Lambert ja. Was een zeer wijze man en is lange tijd lesgever geweest bij ons.

 

123-140

En als we dan de heel interessante overgang van de Nationale Raad voor de Jeugd tot de Vlaamse Federatie voor Jeugdhuizen bekijken. Wat kon niet binnen de NRJ geregeld worden dat daarvoor diende een Vlaamse Federatie opgericht worden?

Specialisatie, meer is dat zeker niet. Het was gewoon de behoefte om de mensen die met het werk bezig waren – de verdeskundiging zoals men dat toen noemde - samen op te vangen in één gespreksforum, meer is dat niet. Misschien ook wat de behoefte om naar buiten uit al te ontzuilen.

Daar wou men op inspelen?

Ja, maar de macht in handen te houden!

 

140-168

Wel, het lijkt wel alsof de verzuiling binnen de jeugdhuiswerking veel sneller van zijn pluimen heeft gelaten?

Ja, daar zijn ook redenen voor. Ten eerste: ik heb gezegd: de aanleiding was voornamelijk dat op dat ogenblik het katholieke jeugdwerk achteruitging. Dat was zeer sterk. Op dat ogenblik was dat catastrofaal. Iedereen dacht: dat verdwijnt hier allemaal. Dat is gelukkig niet zo gebleken. Dan zijn er de conflicten gekomen. Eens dat die jeugdhuizen zich konden ontwikkelen in parochiaal verband, werd de verhouding met de clerus moeilijker en moeilijker door het genre van activiteiten. Dat was trouwens niet alleen bij hen. Wij hebben ooit nog een muur gebouwd in het volkshuis op de Meibloemstraat tussen de zaal waar de volwassenen kwamen en de zaal waar de jeugd kwam. In al die parochiezalen hadden ze daar problemen mee. Bijvoorbeeld jongens en meisjes. Ze zijn altijd gescheiden geweest. Roken, drinken: daar werden echter meer vrijheden toegelaten. Het was ook de periode van de seksuele voorlichting die begon. Dat werden conflicten. Verschillende zijn moeten weggaan uit die jeugdhuizen maar hadden ook daardoor ook de band doorgeknipt met de parochiale begeleiding en daardoor is er een hele ontwikkeling gekomen... .

 

168-181

Mede door de zwakte van de sterkste partner, de katholieke partner, is de hele ontzuiling binnen dat terrein tot ontwikkeling gekomen.

Ja.

Die partner waarvan u zei dat ze diende gevolgd te worden in het kader van subsidies en dergelijke begon te tanen?

Ja. Ik zou die brieven moeten terugzien maar de problematiek was natuurlijk de volgende. Wij waren van oordeel -en ik denk dat dat nog altijd zo is- dat men op dat moment zodanig aan het zoeken was naar een alternatief voor het katholieke jeugdwerk, dat men van de bestaande situatie misbruik maakte om onder het mom van [neutrale jeugdhuizen]. Dat was voor ons een gevaar. Dat waren de jeugdhuizen: dat waren recuperatiecentra. Vandaar dat de niet katholieke daar tegen in gingen. Maar het is een natuurlijke ontwikkeling die zich heeft voorgedaan.

 

181-205

Maar het blijkt toch wel degelijk dat die tweedeling er is aanwezig geweest tussen socialisten en katholieken op het gebied van jeugdhuiswerking. Ik heb voor mezelf de overgang tot de VFJ geschetst en dan bemerk ik namen zoals deze van de heer Grosjean. Die was ook actief binnen de katholieke beweging?

Hij is ambtenaar geworden.

En Van Couwenberghe?

[Seeuws lijkt zich deze naam niet te herinneren, of hij kan ze niet situeren: gokt evenwel dat ze katholiek gezind zullen zijn, vermits hij ze niet meteen kan plaatsen]

 

205-268

De contacten binnen de VFJ, verliepen die op een hartelijke manier tussen de verschillende strekkingen?

Ja, maar ik heb dat niet zo van dicht meegemaakt. Er was wel een heel andere verhouding. Hoe zou ik het zeggen. Ik denk dat er op dat ogenblik in ons midden de jeugdhuizen al..., dat er al een selectie bezig was. Enerzijds opgeschoven naar de louter ontspannende MJA clubs die ook nog andere dingen deden maar toch zo wat de vermenging van een jongerenafdeling maar in clubverband. En anderzijds de beste jeugdhuizen die nog overbleven, die een goede werking hadden, die nog konden rekruteren, die goede leiding hadden. De rest viel weg.

Ik haal dit aan omwille van een stukje dat ik gevonden had met betrekking tot een verzuring in de relatie tussen de Socialistische Federatie en de Vlaamse Federatie.

[Ik vertel Seeuws over de relatie tussen de SFJH, de VFJ en de Liberale Jeugdhuiskoepel. De eerste koepel stelde de structuur en de werking van de VFJ in vraag. Er werd voor gekozen om een eigen socialistische federatie te bewaren. Daarom zagen de liberalen, die intussen vrijwillig afstand hadden gedaan van hun erkenning zich genoodzaakt om opnieuw een eigen koepel uit de grond te stampen]. Seeuws weet er niets van: was vanaf 1968 bezig met het volwassenenwerk. Wel lang met Schollaert gewerkt. Hij vermeld de generatie Claus, zichzelf en Schollaert.

Een reden van frustratie voor de SFJH was de benoeming van Cartrysse als inspectrice ‘in alle stilte’. Dit doet bij Seeuws wel een belletje rinkelen.

 

268-276

We hadden het daarnet over de aanstelling van Claus als inspecteur en zijn functie binnen de katholieke Jeugdraad. Soms ging dit blijkbaar toch te ver in de ogen van sommie socialisten?

Jaja, we ervaarden dat als een inkapseling. Dat had geen enkele kans. Ik ben ooit kandidaat geweest. Claus is toen benoemd geweest. Op dat ogenblik wist ik niet dat ik in het parlement zou terecht komen. Ik was toen weeral tien jaar bezig en dacht dat het een mooie fin de carrière zou zijn moest ik nog een jaar of tien als inspecteur van één of ander jeugdwerk werken, maar daar was geen sprake van hoor. No Passaran!

 

278-292

Blijkbaar waren er toch momenten dat het lelijke hoofd van de verzuiling zijn kop opstak?

Ja, maar dat komt natuurlijk omdat men onder het mom van niets wil opgeven maar wel de macht wil in handen houden.

Maar dat blijven in uw ogen vooral incidenten en geen structurele problemen?

Nee, dat was fundamenteel. Dat was wel een fundamentele houding. Ofwel moet je alles van de grond af beginnen, zoals we dat gedaan hebben met de bibliotheken, van de grond af beginnen via een publiek initiatief en dat gewoon professioneel uitbouwen. En dat kon je ook doen met jeugdhuizen. Maar eens je dat blijft bezetten met mensen die vanuit een visie, een opdracht daar naar toe gaan, dan is neutraliteit natuurlijk een wens.

 

292-300

Wanneer zou u dan voor het eerst die onderlinge contacten met andere organisaties situeren? Was dat onmiddellijk vanaf 1959?

Ja, die twee [katholieken en YWCA] waren al bezig. YWCA was al lang bezig. Al veel jaren. Toen is het katholieke werk begonnen met de jeugdhuizen. Toen was er nog geen erkenning en subsidiëring. Maar aangezien ze daar aan werkten, hadden ze ons nodig om naar een consensus te komen.

 

300-316

Mevrouw Demeure was de eerste voorzitster van de VFJ. Weet u tot wanneer zij deze functie bekleed heeft? Lang hoor, zij was een consensusfiguur.

Zij is opgevolgd door Van den Audenaerde en dan zijn die problemen begonnen, zal dus misschien tot in 1970 zijn?

Jef kwam uit de Chrio groep. Een fijne man maar resoluut.

Veel rechtlijniger dan Demeure?

Jaja.

Blijkbaar was dat iets teveel van het goede om niet tegen de haren in te strijken.

Ik denk dat daar de departementen en de kabinetten een grote rol in gespeeld hebben. Zij hebben dat teveel willen inkapselen en zich van in het begin willen voorzien van de macht.

Van in het begin in 1959 tot de oprichting van de VFJ was de pragmatische figuur van mevrouw Demeure zeer van belang geweest om de verschillende blokken bij mekaar te houden?

Ja, tuurlijk. Zij was een bindmiddel voor een groot stuk. Dat en natuurlijk de grote appreciatie tussen de mensen onderling.

Die kwam door het geregeld samen vergaderen?

Ja, in die periode waren wij gedurig samen.

 

316-330

Voor de oprichting van de liberale koepel in 1968 met Herman De Croo. Waren die mensen voor er sprake was van een liberale koepel ook al actief?

Ik ken geen initiatieven, maar het zou kunnen.

Iemand als Willy Schollaert was toch al vroeger actief?

Maar vanuit het jeugdwerk en zijn student-zijn.

En binnen welke bewegingen situeerde zich dit, de YWCA?

Nee, de liberale jeugd, alleen niet het klassieke jeugdwerk, het studentenwerk. In feite ook voor een stuk omdat hij betrokken is geweest bij de Sociale Hogeschool, als experiment, als proefterrein was hij bij betrokken.

 

330-350

Hoe zou u de werking van het filosofisch-pedagogisch comité, dat is opgericht binnen de VFJ omschrijven? Was dat een orgaan met een zekere autoriteit ter zake?

Praatbarak, eindeloze discussie. Dat was waardevol maar ik zag er geen resultaten van.

U zat er zelf ook in?

Ja heel kort. Alleen het begin meegemaakt.

En vond u dat het initiatief van de grond kwam?

Ik heb daar enorm veel energie ingestoken herinner ik mij, maar ik heb daar nooit... We volgden ook nooit, we luisterden beleefd maar...

En naar wie luisterde u dan?

Nee, ik bedoel als we discussieerde over principes van, enz. Dan luisterden we wel maar men deed het gewoon niet. Omdat men gewoon deed wat moest gedaan worden. Ik heb daar veel moedeloosheid aan over gehouden. Ik heb daar in het begin met hart en ziel aan gewerkt. En dat heeft gewerkt voor een jaar of tien en toen was het gedaan. Toen was het voorbijgestreefd en hebben we geen middelen meer gekregen. Het was gewoon voorbijgestreefd.

 

350-364

Hebt u voor het jeugdhuiswerk zelf het meest kunnen verwezenlijken binnen de Socialistische Federatie of dankzij die overkoepelende organisaties? Of was dat in uw ogen niet nodig om uw werk te doen?

Dat was wel nodig om een ondersteuning te krijgen en ook om visie, om ervaringen op te doen. Maar het was niet rechtstreeks, maar wel onrechtstreeks omdat het uzelf versterkt en we daar met een aantal mensen wisten met wat we bezig waren en daar een visie op hadden, maar ik heb meer plezier beleefd met de dingen waar je ook lokaal mee bezig was en met mensen te zoeken en te vinden en te begeleiden die zich daar ook met hart en ziel voor inzetten, want het is een afschuwelijk werk van alle dagen. Het was vrijwilligerswerk waar je elke dag mee bezig was. Dat was niet te onderschatten.

 

364-382

De subsidies gingen in deze periode ook gevoelig naar boven. Had u het gevoel dat deze goed besteed werden? Nee, alles ging op aan lonen. Dat was één van de discussiepunten met het katholiek jeugdhuiswerk en anderen waren het erover eens, denk ik. Zij wouden zo veel mogelijk. We hadden fundamentele discussie met het katholieke jeugdhuiswerk en anderen waren het erover eens. Zij wouden zoveel mogelijk initiatieven. Wij wouden de initiatieven zo sterk mogelijk maken, vooraleer we met nieuwe dingen begonnen. Dat was altijd een fundamentele discussie die altijd terugkwam. En aangezien zij dan met het probleem zaten van ‘wij moeten hier wat recupereren en een nieuw alternatief zoeken’ en zij ook de middelen hadden om te huisvesten... als een niet katholiek moest beginnen -het is nog altijd zo- begin maar lokalen te zoeken. Iedere groep die begint heeft een probleem met lokalen. En je kan niet in een gemeenschappelijk lokaal. Een jeugdhuis moet leven, moet een ziel hebben. Daarom ook het debat over het meeste aantal of de beste uitbouw. Wij hebben dat altijd verloren natuurlijk.

 

382-388

Het probleem van de individuele of collectieve aansluiting binnen de Vlaamse Federatie is ook een discussie die geregeld opduikt. Stond u daarachter?

Ik weet daar niet veel meer van maar wij zullen wel achter het feit gestaan hebben dat ze eerst lid van een federatie moesten zijn.

 

388-420

Er werd in 1968 een pluralistische contactgroep opgericht binnen de VFJ naast de bestaande liberale, socialistische, katholieke en neutrale contactgroep. Van waar die nood om een pluralistische contactgroep op te richten in 1968?

In die periode weet ik dat het woord pluralisme geboren werd in katholieke huize. Men heeft dat woord vaak gebruikt om iets te forceren, maar altijd met de bedoeling om dat pluralisme stevig in handen te houden. We hadden daar altijd grote twijfels over.

Dat was de grote vrees, dat dit opnieuw een recuperatiepoging was?

Ja, als je dat doen moet je dat echt doen. Er is ook een fundamentele discussie geweest. We waren vaak -misschien niet terecht, maar vanuit de sfeer en visie toen- van mening: laat ons dat doen, maar dan moeten we de rest ook afspelen, moeten we van nul beginnen en bij voorkeur via een officiële aanpak, met medewerking van de gemeenten bijvoorbeeld en dat laten groeien. Daar waren ze fundamenteel tegen. Zij waren voor het vrij initiatief. Wij waren onvrijen en daar was nooit sprake van. Het is nota bene met Martens dat we, na jaren discussie, dat voor de bibliotheek wel gedaan hebben. Dus daar moet een reden gehad hebben, dat men daar gemakkelijker kon doen om alle initiatieven laten opgaan in en dan kan het gebeuren met de middelen die er nodig zijn en met competente mensen enzovoort. Een fundamenteel discussiepunt was ook dat wij van oordeel waren van niet alleen meer geld voor de uitbouw van bestaande initiatieven, maar dat dit ook professioneel moest gebeuren, zoals in Nederland. Begeleid door en met medewerking van mensen die dat konden. Bij hen was het één professionele werker en de rest moesten vrijwilligers worden. Je weet dan weer waar je staat. We hebben dat gevecht altijd verloren.

 

420-445

[Seeuws vertelt over de relatie Seeuws-Christiaens en Claus-Cartrysse: tot tweemaal toe katholieke inspecteurs aangesteld. Seeuws werd geen inspecteur. Hij had geen universitair diploma, hoewel ook Claus dit niet had] Legt ook de nadruk op het feit dat hij niet zoveel meer weet over deze periode].

 

445-459

De houding ten opzichte van de privé-sector, de vercommercialisering van de jeugdhuizen, was dat een gedeelde vrees tussen katholieken en socialisten of merkte u daar ook een verschil van?

Ik merkte daar niets van.

Bijvoorbeeld de vrees dat het eigenlijk cafés zouden worden.

Dat is dan later gekomen na de nieuwe wet op de dans die de leeftijd weer naar beneden trok, omdat er dan probleem was dat er een aantal weg moesten natuurlijk. Sommige zijn dan gecommercialiseerd. Dat was geen ideologische kwestie, maar een kwestie van de waarde van het initiatief. Dat waren danscafés die niets anders meer deden. Dit had geen pedagogische waarde meer, geen activiteiten meer...

 

459-467

De zaken die besproken werden op de stages in Wemmel, die werden op voorhand binnen de Nationale Raad of Vlaamse Federatie besproken?

Ja er werd een programma opgemaakt uiteraard waar consensus moest over zijn en de lesgevers gekozen enzovoort.

Maar daar heeft u ook goede herinneringen aan?

Ja, ik heb daar goede herinneringen aan. Ik vond die zeer belangrijk. We hebben dat een jaar of vijf gedaan, denk ik.

Ik heb verslagen van 1963 tot 1968.

Welja, vijf jaar en nadien was ik weg en die breuk is groot hoor als je weg bent. Je hebt geen contacten meer behalve sporadisch en toevallig. Ik vond dat zeer goed

 

467-482

En de leidinggevende figuren binnen de VFJ vanuit de socialistische bewegingen, dat was u en wie nog?

Ik hoor daarnet Danny [Van De Winckel] vernoemen. Ik wist niet dat hij toen nog actief was.

Dus de breuk is wel groot?

Ja, radicaal. Dat is eigenaardig. Een andere functie krijgen binnen het jeugdwerk en daar zodanig mee bezig zijn. Je bent met nieuwe mensen bezig, een ander departement. Dat heeft mij altijd een stimulans gegeven. Na tien jaar begin je op te geraken. Ik heb grote mutaties meegemaakt: ideologisch gezien binnen de families die scheiding Franstalige, Nederlandstalig.

 

482-497

In hoeverre speelde de op til zijnde communautarisering mee in die periode?

Dat is ook vlug gegaan godzijdank. Dat [jeugdhuiswerking] was er [Wallonië] al bezig. Je had daar niet veel aan die samenwerking. De aanpak was totaal verschillend meestal.

Waar zou u het verschil dan situeren tussen Vlaams en Waals initiatieven?

Zij hechten veel meer belang aan het jeugdwerk. Ze deden dat ook maar, vooral ook via de JAM-clubs. Onze geloofsgenoten in Wallonë waren vooral met Jam-clubs bezig: ontmoetingsgelegenheden voor jonge mutualisten en zo. Daar werden lokalen voor gecreëerd. Ze hadden ook meer middelen ook om dat te doen. Ze hadden ook veel meer volk.

Zij bekleden de sterke positie die de katholieken hier bekleedden?

Ja maar daar was het buiten de Kerk. De gemeenten zaten er vaak achter of politieke macht.

 

497-506

In ’59, met de enquêtes die toen gevoerd worden, blijkt wel dat het jeugdhuiswerk in Wallonië en Brussel wel veel sterker stond dan dat in Vlaanderen, dus dat er ook minder nood was aan een sterke uitbouw van die initiatieven. Ze lagen er niet wakker van. Er was geen nood om de geloofspartners n Wallonië op te zoeken om hier dan een sterker blok te vormen tegen de katholieken?

Je kan dat een beetje vergelijken met.… we zijn toen veel op bezoek geweest in buitenland, vooral in Nederland omdat dat het model was. Duitsland en Frankrijk. Frankrijk, daar hadden wij niets te zoeken. Dat waren Les maisons de la culture, met daarbinnen een stuk jeugdwerk: heel iets anders.

 

506-526

Waar zou dan de verzuiling laten stoppen en de interesse voor het jeugdwerk laten beginnen binnen de onderlinge contacten. Als u dan een besluit kan trekken over de houding ten opzichte van het jeugdwerk en in hoeverre deze dan bepaald werd door ideologie of door passie, zal ik maar zeggen, op het moment dat je daar met andere mensen over spreekt. Viel dat rap weg, die mantel van organisatie?

Ik heb vaak gezegd, toen ik in de culturele centra bezig was. Daar was dan veel discussie over: socialistische cultuur bestaat natuurlijk niet. Maar een socialistische visie op het jeugdwerk wel. Daar gaat het om. Je was inhoudelijk met die dingen bezig, maar je wou dat ook vanuit een visie op de maatschappij organiseren. Wat biedt je daaraan, hoe subsidieer je dat, hoe moet dat voorzien worden? Daar gaat het om. Dat was het verschil in visie, ideologisch gezien. Het was niet het verschil katholiek, socialist, het was ideologisch. Het was veeleer filosofisch bijna, meer dan ideologisch.

En de pedagogiek?

En de pedagogiek, uiteraard.

 

526-535

Binnen de katholieken, had u daar de indruk dat daar vooral de banden binnen de partij of de Kerk centraal stonden?

De Kerk. De partij had daar niets mee te maken. Dat was ook de periode van de Volksunie. Politiek gezien was er een voortdurende afbrokkeling en een afstomping van de politieke zuil ten aanzien van nieuwe groepen die ontstonden, nieuwe progressieve katholieke groepen en bewegingen.

Om het met een boutade te zeggen: het blad Kerk en Leven was belangrijker dan het partijblad.

Ja absoluut. Het is meer filosofisch dan ideologisch.

 

535-544

En binnen de Katholieke Jeugdraad en de VFJ zien we dat iemand als pastoor D’Hoogh een belanrgijke functie bekleedt. Waren er veel pastoors op dat niveau bezig?

Binnen de vorming. Vrijgestelden voor een stuk. Ook omdat ze er actief in waren; ik bedoel dat zeker niet negatief.

Binnen enerzijds de raden en enerzijds de groep van vrijgestelde gedetacheerden waren veel pastoors aanwezig?

Ja, het waren onderpastoors en proosten die bekleedt waren met het jeugdwerk. Die vonden dat ook leuk, want dat waren dan de progressieven.

 

547-583

De personen van uw generatie die in die federatie zaten, dat waren prille dertigers, late twintigers. Was er geen te groot leeftijdsverschil met de mensen die u via de jeugdhuiswerking trachtte te bereiken? Of viel dat mee?

In die beginperiode niet. Omdat wij vooral met organisatie, contacten en formatie bezig waren. Je kwam de mensen iets brengen en begeleiden, maar ik moeide mij daar ook niet veel mee hoor. Ik heb altijd enorm veel... Ik vond dat de vrijgestelde dat moest doen. We spraken daar wel over.

U zou niet spreken over een generatieconflict tussen de federatie en het jeugdhuis bijvoorbeeld? Kwestie van een te groot leeftijdsverschil?

Nee, ik herinner mij dat niet dat daar een probleem mee was.

[...] Je had een Raad van Beheer en mensen die zich inzetten door op afstand materiële hulp te bieden om het ding te doen draaien en geld te vinden. Een aantal daarvan waren wel actief, deden ook iets. Gaven les, gingen mee sporten omdat ze een voorbeeldfunctie hadden. Onze voorzitter toe in het jeugdhuis in Gent was een zeer sportief man. Heeft enorm veel dingen meegedaan. Het leeftijdsverschil was daar zeer groot maar ze hingen aan hem omdat hij zoveel te bieden had en te tonen had. En omdat je daar eigenlijk niet inhoudelijk bezig was. Je was inhoudelijk bezig maar op een andere manier. Niet door hen vol te proppen met het een of het ander. Want in het begin, door de recuperatie, durfde men dat in sommige katholieke jeugdhuizen wel nog doen, maar dat pakt dus niet. Dat is ook totaal misgelopen.

 

584-592

Op het moment dat die recuperatie een rol speelde, zouden er wel spanningen kunnen opgetreden hebben?

Ja, die zijn er ook geweest, vooral in katholieke jeugdhuizen, die zich dan ook losgemaakt hebben van het huis, van het parochiaal lokaal, de onderpastoor, enzovoort. En die zijn op zichzelf gaan leven. En daar hadden mensen zoals Paul Claus veel aandacht voor en vonden die beweging wel. Om er iets van te leren?

Om te zien dat het niet te ver ging. Toch wel met de nodige soepelheid. We hebben niet meegemaakt dat dit van in het begin op zichzelf stond, en de krampachtige pogingen, ook hier in Gent, die er gebeurt zijn om daar iedereen bij te betrekken....

Cassette II: kant A

 

002-032

Als de werving dan niet centraal stond maar wel die dienst voor de jeugd, dat was toch een nieuw fenomeen, de eerste keer dat dit zo centraal stond?

Ja, ook bij ons. Wij hebben daar ook spanningen over gehad. Ik kan alleen maar het praktische voorbeeld geven dat ik het best ken, dat was toen we het jeugdclub hier in ’62 opgericht hebben. Daar zaten bij de oprichting mensen van de jong-socialisten bij. Onze eerste secretaris was een jong-socialist. Om u een idee te geven hoe ver dat ging: hij had de opdracht gegeven om statuten te schreven. En hij had gezegd: “We moeten dat hier een beetje deftig houden want als ze hier komen dansen en zo” en daar stond in geschreven: Het is verboden immoreel te schommelen. Je mocht dus niet op een halve meter schommelen. Maar daar zaten ook mensen van de vakbond in, mensen van de partij in. Temmerman zat daarin, ik was één van de initiatiefnemers. Later is dat allemaal weggebrokkeld.

 

033-058

In het begin was het toch moeilijk om die bevoogdende functie te verlaten? Ja, die had geen zin. Waarom wordt die dan verlaten? Vanuit het besef dat het toch niet ging?

Dat had geen zin hé, zij zagen dat waarschijnlijk ten onrechte als een soort nieuwe jeugdbeweging, maar dat was onze bedoeling niet. We hebben permanent last gehad met het feit dat we met moeilijke jongeren werkten, die stoorden, die niet in de pas liepen, die een robbertje vochten als het nodig was, die dronken, die dansten, die in het weekend voornamelijk voor problemen zorgden. In de week was dat geen probleem, omdat dat los stond van de activiteiten. Maar we hebben ook schitterende dingen gedaan met die mensen. En ik kan er een aantal aanwijzen die we echt uit de goot gehaald hebben en die nu goed leven hebben.

Dus een goede werking?

Ja, ook vanuit de jeugdateliers: kleine gastjes die dar kwamen, twee à drie jaar waarvan ze blij waren dat ze ze konden afgeven. We konden ze toch een minimum aantal dingen meegeven door ze in de groep op te nemen, door ze respect bij te brengen.

 

058-090

Door dat bevoogdende aspect te verlaten, konden er -op het eerste zicht paradoxaal- juist meer jongeren bereikt worden die juist daardoor wel ‘gered’ zijn door ze in een positievere omgeving te brengen.

Dat was de rage toen. Er waren veel mensen uit de Sociale Hogeschool die daar mee bezig waren. We hadden nogal wat mogelijkheden van interessante mensen. We hebben vier, vijf permanente krachten gehad die maar een tijdje bleven, want je mag dat niet lang doen.

En dat is hier in het jeugdhuis?

In de T-Club ’62 ja,in de Meibloemstraat. Er waren er drie toonaangevende: in de Hoogstraat, Sociale Hogeschool en wij. In de Hoogstraat was het een vrijgevochten Katholieke School. Hier was Claus vooral actief in.

Het was dus vooral een Gentse aandoening?

Ja, en Antwerpen. Toevallig: omdat de mensen daar mee bezig waren.

 

090-126

[Seeuws licht de persoon van Max Wasterlain nog wat meer toe. Op initiatief van Leburton richtte hij destijds het NILOS op]

 

126-160

Het gezegde van de permanente vorming: stamt dat ook uit uw periode of was dit reeds vroeger aanwezig?

Dat was een algemene term. Education permanente heette dat in het Frans.

Ik zag dat Fred Geens als minister van Cultuur daarmee op de proppen kwam.

Hij zal het weer opgerakeld hebben en terecht ook.

U hechte daar ook veel belang aan?

Ja, daarmee dat wij in ons jeugdleidersinstituut weekendvorming gaven. Wij vonden dat je mensen om te vormen niet occasioneel moet bij mekaar brengen, maar met een overnachting, al is het maar een verlengd weekend. Dat brengt de mensen veel dichter bij mekaar. Dat schept sfeer. We hebben toen, dat was de periode van de seksuele voorlichting, die uit Nederland kwam. Toen was het nog nationaal. Ik weet nog dat Piet Declerck een film laten komen had uit Nederland. Daar zat een deel Franstalige bij en wij hebben dat vertaald, terwijl die film bezig was. We hebben ons toen een kriek gelachen. Dat waren vreemde woorden die wij niet gewoon waren om te gebruiken. Wij hebben samen met het Bloso het badminton gepromoot, wat toen totaal nieuw was. Wij gaven instructies met badminton. Mensen van het Bloso en wij zelf op de duur. Zelfde met tennis: wij hebben een aantal dingen gepopulariseerd.

 

160-207

En binnen dat jeugdleidersinstituut had u de indruk dat dit iets uitdeed, dat de vorming er wel was? En had dit succes

Ja, zeer veel. We hadden ieder jaar te lande vijf weekends. En dat was een drie jarige cursus. Zeer gevarieerd, maar met zelfde pakketten. Vijf weekends en een zesde weekend aan de kust. Toen waren we daar toch ieder jaar met een vijftienhonderd man. Dat was omdat men toen heel veel monitors nodig had voor vakantiewerk.

Want nu spreken we niet alleen over het jeugdhuiswerk, maar ook over andere takken van het jeugdwerk?

Het jeugdhuiswerk was geen doelgroep daar. Dat is er later bijgekomen. Het was vooral met het vakantiewerk dat we werkte.

En was voor de jeugdhuiswerking het jeugdleidersinstituut een belangrijke instelling of werkte dat meer op zichzelf vanuit de federatie?

Dat was totaal afzonderlijk. Wij maakten deel uit van de overkoepeling, maar voor de rest...

Maar voor de vorming van de mensen die actief waren binnen de jeugdhuiswerking was het voldoende om zich te richten naar de federatie?

Dat ging dit binnen de federatie.

Er waren toch wat cursussen binnen het jeugdleidersinstituut voor jeugdhuisverantwoordelijken.

Dat was Maurice Christiaens die dat deed.

Maar de jeugdhuiswerking is nooit een belangrijke pijler geweest daarbinnen?

Nee absoluut niet.

Er werd meer beroep gedaan op kaderscholen en de mensen die daaruit voortvloeiden zoals Sociaal assistenten?

Ja: sociale assistenten. De andere gingen zo eens en cursus volgen of zelf één inrichten, samen dan meestal. Dat was de bron. Het aanbod in het jeugdleidersinstituut was totaal anders. Je had wel sociale vorming maar niet zozeer gericht op die doelgroep. De mensen die daar hun opleiding genoten hebben vind je nog overal terug in volwassenwerking, politieke organisaties, naar gelang ze zich persoonlijk ontwikkeld hebben.

 

 

Transcriptie II

 

Respondent: Prof. Em. Dr. Willy Faché

Datum: 10.03.2003

Locatie: Bureau Willy Faché

De informatie tussen haakjes behoort niet tot de transcriptie maar is nadien door mij toegevoegd. Meestal zijn het korte samenvattingen van minder relevante passages. Soms betreft het toevoegingen die de transcriptie verduidelijken

 

KANT A

000-049

[Willy Faché stelt zijn artikel voor over de mogelijke functies van het jeugdhuiswerk: een beperkte rest van alle archiefmateriaal die Faché had in verband met het jeugdhuiswerk. Alle documenten die hij had waren dubbels van documenten die bij de Vlaamse Federatie voor Jeugdhuizen bewaard werden.]

 

050-065

Wanneer u in ’65 als secretaris bij de Vlaamse Federatie aan de slag gaat, hoe komt het dat men daarvoor tot bij u geraakt is? Was u al actief in het jeugdwerk?

Ik was al actief in het jeugdwerk. Ook in het jeugdhuiswerk hier in Gent. Ik was betrokken bij het jeugdhuis De Loods. Ik gaf les in de Sociale School. De Loods was het jeugdhuis dat verbonden was met de Sociale School. Toen zocht men leerkrachten. Ik was namelijk leraar in het hoger onderwijs, het hoger niet-universitair onderwijs. Dat was die periode dat men mensen kon detacheren. Binnen de drie jaar kon men dan detacheren van het stedelijk onderwijs naar die Vlaamse Federatie. Zo ben ik er binnen gekomen.

 

065-086

Op het moment dat u er vertrekt, als we even die sprong maken, dan las ik in een archiefbundel dat u vertrok teneinde de werking van de Federatie niet in het gedrang te brengen. In welke omstandigheden had u ontslag plaats? U bleef wel nog als vrijwilliger actief in de gedaante van voorzitter in de filosofisch-pedagogische commissie en als voorzitter van de redactieraad. Maar als gedetacheerd leerkracht was u niet meer actief?

Nee, ik ben toen overgekomen naar de universiteit. Ik ben toen assistent geworden.

En dat was een te moeilijke combinatie?

Ja, dat was niet te doen. Ik weet de datum wel niet meer. Ik ben hier assistent geworden bij de vakgroep Jeugdwelzijn. Het is dan dat ik een stap opzij heb gedaan.

Omwille van de combinatie van functies?

Ja, dat was te moeilijk. Ik moest hier ook full time werken.

 

086-110

Op de drie jaar dat u actief geweest bent had u niet de indruk dat u er met een overkoepeling van een zwaar verzuilde werking te maken had?

Nee, ik had medewerking… Er waren natuurlijk zuilen. Maar die zuilen hadden allemaal de intentie om samen te werken binnen de Vlaamse Federatie. Nu is het wel zo dat ik nooit aan één zijde van een zuil heb gestaan binnen de federatie. Dat ik steeds de kwaliteit als pedagoog - toen was ik licentiaat pedagogie - heb bekeken. Iedereen die een positieve bijdrage kon leveren aan de pedagogische opvattingen rond jeugdhuiswerk die heb ik ondersteund, daar heb ik medewerking van gevraagd. Er was geen moment dat de verzuiling een rol speelde daarbij. Het ging om de inhoud.

U had niet de indruk dat u een bemiddelend persoon was tussen drie of vier zuilen?

Nee, men werkte mee aan een gezamenlijk project dat ik vanuit de federatie opzette. Ik werd ook aanvaard door hen aangezien ik ook respect had voor die verschillende zuilen. Ik heb dus geen enkel probleem ondervonden. Er was ook een sfeer van willen samenwerken. Iets gezamenlijks doen.

 

110-126

Op het moment dat u gecontacteerd werd was u ook al op de hoogte van het bestaan van de Vlaamse Federatie?

Ja

De werking binnen de Vlaamse Federatie boeit mij natuurlijk en met name dan deze binnen de filosofisch-pedagogische commissie.

Dat was eigenlijk een pedagogische commissie. Filosofisch is het woord dat voor mij is uitgevonden, maar eigenlijk waren dat vergaderingen over de filosofie achter het concept van de jeugdhuiswerking.

En had u de indruk dat er goed werk geleverd werd?

Ja, inhoudelijk

En dat stroomde door naar de lokale jeugdhuiswerking?

Ja, omdat er namelijk jaarlijks in Dworp een week was met de opleiding. Wat er in de filosofische commissie werd voorbereid, dat werd later gebruikt tijdens die opleiding.

Dat waren de stages van Wemmel waar u over spreekt?

Ja, Dworp en later Wemmel

 

126-150

[Verslagen van de stages in Dworp en te Wemmel moeten ook bij de Vlaamse Federatie te vinden zijn. Faché heeft er archief achtergelaten van alle activiteiten van de VFJ. De dubbels die Faché had zijn vernietigd.]

 

150-164

Had u de indruk dat de liberale contactgroep een rol konden spelen, of bleef dat het kleine broertje van de drie?

Eigenlijk moet je zeggen wie inhoudelijk iets kon brengen, speelde een rol.

Dus de focus moet op de personen liggen?

Ja, als dat personen waren die inhoudelijk een bijdrage konden leveren aan het concept jeugdhuiswerk dan hebben die altijd een rol gespeeld, allemaal. Dat was ook mijn betrachting. In mijn bronnenboek heb ik ook niet opgesplitst naar zuilen. Ik heb alle interessante teksten die waardevol waren erin bij mekaar gebracht. En dat kwam van verschillende zuilen. Natuurlijk is er van sommige zuilen meer dan van anderen. Dat was eenvoudigweg omdat er inhoudelijk gezien iets meer gepresteerd werd.

 

164-210

Tijdens het interview met Willy Seeuws kreeg ik stellig de indruk dat hij zich deze periode herinnert als een periode waarin er een krachtige impuls kwam van de katholieke zijde waardoor er repercussies optraden binnen de andere strekkingen.

Eigenlijk is het zo. De katholieke zuil was met een groot aantal mensen. Ook een groot aantal dat er beroepshalve werkte. Maar niet alleen zij hoor. In mijn bronnenboek vind je ook bijdragen van Willy Seeuws, van anderen. Alleen moet je toegeven dat de katholieke zuil inhoudelijk het meeste bijbracht.

Over die inhoud zei Seeuws verder dat er een fundamentele onenigheid bestond tussen het doel van het jeugdhuiswerk. Bij de katholieke bewegingen, ik krijg ook die indruk als ik uw bronnenboek lees, ging het meer over een recuperatiestrategie met betrekking tot de jeugdbewegingen en de crisis hierbinnen. Terwijl men langs progressieve zijde of niet-kerkelijke zijde er meer op zoek gegaan werd naar de eigen pedagogie van het jeugdhuiswerk zonder die recuperatiestrategie.

Binnen de federatie is er gestreefd naar een eigen concept. Het was een pluralistische organisatie. Als je gaat kijken op het niveau van concrete jeugdhuizen, dan waren er jeugdhuizen langs katholieke zijde die ontstaan waren uit de jeugdbewegingen. Dikwijls hadden de jeugdbewegingen lokalen voor de jeugdhuizen. Je kan zeggen dat er in zekere zin bij sommige mensen uit het katholieke jeugdwerk de visie leefde dat jongeren het jeugdhuis binnenkwamen en men hen volgens het fuik idee zoals bij het vissen nadien binnen de jeugdbeweging kon vangen. Maar dat is in het begin geweest en eind van de jaren zestig waren er nog soms jeugdhuizen van katholieke origine die nog die visie hadden, maar die hebben dan ondervonden dat dit niet lukte. Ik denk dat dit geleidelijk aan weggeëbd is. En de rol van Dworp en Wemmel nadien was zeer belangrijk. Daar werd eigenlijk het concept ontwikkeld waarop iedereen invloed had. En daar zat niet het idee in om te recupereren naar de jeugdbewegingen toe. Dat zeker niet.

 

210-320 [Ruis door het bladeren in het document]

[Faché zoekt het artikel over de evolutie binnen de jeugdbewegingen en de ongeorganiseerde jeugd. Er staan verwijzingen in het artikel naar de mening die leefde na de Tweede Wereldoorlog waarbij de jeugdbeweging als meerwaardige jeugdwerkvorm werd beschouwd. Jeugdhuiswerk werd dan gezien als dé werkvorm bij uitstek om de ongeorganiseerde jeugd te bereiken. Toen had men het woord derde opvoedingsmilieu een andere betekenis dan nu. Men bedoelde eigenlijk gewoon de jeugdbewegingen. De subsidiecriteria heetten toen kwalificatiecriteria. Daarbij scoorde de jeugdbeweging het hoogst omdat deze een algemene vorming gaf. Deze visie werd gesteund door verschillende professoren in Leuven zoals Nuttin, Cammaer, Kriekemans en leefde ook binnen de Raad van de Jeugd.]

 

320-325

Daar zat men toch met een recuperatie-idee. Men ging ervan uit dat iedereen moest lid worden van de jeugdbewegingen. Ik heb nog een onderzoek gekregen vanuit het ministerie om na te gaan hoeveel jongeren lid waren van de jeugdbewegingen. Toen heb ik ook alle andere organisaties onderzocht om te zeggen dat er ook op andere plaatsen jongeren zaten.

 

325-358

[Faché zoekt bronvermelding van het document. Intussen nuance van het recuperatie-idee. Het was meer het idee van de jeugdbeweging is de enige plaats waar je een volwaardige opvoeding krijgt, zowel fysiek, moreel, psychologisch,…Sport clubs bijvoorbeeld was men tegen, want dat was alleen lichamelijk [men mocht er zelfs geen lid van worden] Via de jeugdhuizen probeerde men dan toch die ongeorganiseerde jeugd te bereiken, al wijs ik erop dat die niet bestaat.]

 

358-370

Die visie leefde dan binnen de Katholieke Jeugdraad?

Onder andere. Die waren er sterk in. Ze hebben er dan binnen de Raad voor de Jeugd voor gezorgd in 1953 een advies kwam dat zei [Faché leest voor uit het document]: De jeugdbeweging is de meest volmaakte vorm van jeugdorganisatie in die zin dat zij streeft naar een harmonische ontwikkeling van de morele, fysieke, intellectuele, staatsburgerlijke sociale eigenschappen en eventuele politieke opvoeding van de leden. [einde citaat] Sportverenigingen hadden volgens het oordeel van de raad een geringe opvoedkundige waarde omdat zij zich beperkte tot de lichamelijke en sportieve ontwikkeling. Dat is toch niet te geloven. Dat is de Raad voor de Jeugd, een officieel orgaan.

 

370-376

De Raad voor de Jeugd is toch ook geen neutraal terrein? Als zij dergelijke zaken poneert betekent dit toch dat zij bezet wordt door personen die deze zaken willen behartigd zien? Met name dan de katholieke vertegenwoordigers?

Ja de inspecteurs vooral. Paul Claus vooral.

 

376-382

Seeuws zei dat hij zich ook ooit kandidaat gesteld had voor de functie van inspecteur, maar dat dit ook een feit was van no passaran: een katholieke inspecteur of geen inspecteur, zijnde Claus, later Cartrysse. Dit zijn natuurlijk verzuilde elementen. Ook de minister van Cultuur is sinds Van Elslande steeds een katholieke minister geweest.

En na Cartrysse kwam Agnes De Vos.

 

382-415

[Faché peilt naar de begin- en einddatum van het onderzoek. Rol van de danswet: Faché wijst erop dat dit weliswaar een belangrijke impuls was voor het jeugdhuiswerk, maar dat dit jeugdhuiswerk voordien al sterk was.]

De eerste impulsen kwamen dan uit de YWCA?

Ja, die hebben een zeer belangrijke rol gespeeld. Dat was de invloed van Amerika. Daar bestonden de Youth Centres reeds. Theoretisch was dat de Youth Women Christian Association maar Christian mag je gerust tussen haakjes zetten. Dat was een pluralistische organisatie.

Vandaar dat er ook nooit een poging kwam uit het katholieke kamp om de YWCA tot de hunne te rekenen?

Nee, dat woordje Christian had een historische waarde maar had geen betekenis in werkelijkheid. Maar die hebben een belangrijke rol gespeeld. Zoals mevrouw Demeure, die nu niet meer leeft.

 

415-470

[Functie van het bronnenboek: Het betreft maar een vierde van wat ik had, maar ik heb er die teksten uitgenomen die inhoudelijk zeer veel informatie leveren. Ik licht de probleemstelling toe en de evolutie van mijn thesisarbeid.]

 

471-506

Ik was heel sterk voor dat ontzuilen en binnen de federatie heb ik sterk gevochten tegen het zuildenken. Maar ik heb gemakkelijk gehoor gevonden bij die mensen binnen de zuilen. Willy Seeuws, Jef Van den Audenaerde. Dat waren geen verzuilde personen. De structuur was verzuild, maar de personen die aan een project samen werkten waren dit niet.

Seeuws beschouwde Van de Aundenaerde wel als een heel rechtlijnig man, in tegenstelling tot Demeure die meer een pragmatische compromispolitiek voerde.

Die had geen filosofische visie. Van den Audenaerde had een filosofische visie.

Van den Audenaerde heeft Demeurde in 1970 opgevolgd als voorzitter en dan loopt het, denk ik, even mis. De Socialistische Federatie richt zichzelf weer op en de Liberale koepel die zichzelf ontbonden had om volledig op te gaan in de Vlaamse Federatie, richt zichzelf in reactie daarop ook weer op. Zo stellen zij het voor in hun archief.

Eigenlijk werd de verzuiling vooral door Paul Claus gestimuleerd en Peeters.

[ik citeer brochure van de liberale koepel] In 1968 droeg de Voorzitter-stichter de Nationale Federatie van PVV-Jeugdhuizen over aan Willy Cortois. Tijdens zijn voorzitterschap werd de Federatie aanvankelijk van overheidswege erkend. Van deze erkenning werd later vrijwillig afstand gedaan om het mogelijk te maken de Vlaamse Federatie van Jeugdhuizen op een volwaardige pluralistische geest te schoeien. Vertegenwoordigers van alle gezindten kwamen akkoord de Vlaamse Federatie van Jeugdhuizen als enige Federatie voor jeugdhuiswerk te erkennen. In dezelfde brochure lezen we daarover: “Te mooi om waar te zijn... Wat diende gevreesd gebeurde: de socialisten zorgden voor de kink in de kabel door het oprichten van een Socialistische Federatie van Jeugdhuizen, in weerwil van de afspraken. Meteen werd het voor ons noodzakelijk opnieuw van start te gaan. Deze vrij ondankbare taak werd opgedragen aan Willy Schollaert, en dit eind 1970. De nieuwe start ging tevens gepaard met de taalkundige splitsing van de Federatie.

Wel eigenlijk heeft het ministerie altijd de verzuiling gestimuleerd omdat het namelijk zelf zuilmensen waren. En als je geld geeft aan de katholieke zuil dan zeiden de socialisten: “aha, we kunnen ook geld krijgen”. Die hebben zich ook georganiseerd. En de liberalen zagen ook dat er geld naar toe ging en hebben zich ook georganiseerd. Het is een geldkwestie. Het is niets anders dan die zuilen krijgen geld. Ook zo voor het sociaal cultureel werk. Er zou geen liberaal of socialistisch sociaal cultureel werk geweest zijn mocht er geen katholiek sociaal cultureel werk geweest zijn. De zuilen riepen een andere zuil op te ontstaan omdat er geld mee gepaard ging.

Met name de katholieke zuil dan?

Die kregen veel geld en de andere zeiden:‘We kunnen dit ook”. Maar dat kon alleen als ze ook een zuil hadden. De zuilen zijn volgens mij gestimuleerd geworden door het subsidiebeleid van de overheid.

 

506-536

Hebben de subsidies als beleidsinstrument dan meer de verzuiling helpen in stand te houden dan pedagogisch en agogisch een aantal doelstellingen te formuleren?

Tuurlijk. Omdat namelijk de ministers en de ambtenaren allemaal zuilgebonden waren. Die wouden hun zuil stimuleren. En als de andere zuilen geld kregen was het om geen problemen te krijgen als overheid en te kunnen zeggen: “We zijn pluralistisch”. Ik heb daar ook een artikel over geschreven waarin ik sterk focus op die ongelijkheid. Daarin heb ik ook de hele verzuilingsproblematiek binnen de overheid aan de kaak heb gesteld.

En wie bepaalde de subsidiecriteria dan eigenlijk?

Op zeker ogenblik heb ik die gemaakt aan de hand van het functiebegrip. Het functiebegrip ontkrachtte heel wat Voordien was het op basis van al die activiteiten. Toen werden de criteria gemaakt door Paul Claus. Paul Claus maakte criteria. Anderen trachtten er tegen in te gaan en toen ik in de Federatie ben gekomen, heb ik er mij tegen afgezet.

Seeuws sprak over het feit dat je als andere federatie aan de criteria alleen wat kon prutsen.

Ja, wat aan prutsen

Maar niets aan de geest veranderen?

Nee, dat was Paul Claus die dat deed. Maar ik heb ze nadien toch helemaal omvergegooid met het functiebegrip.

Dat is ’72 dat die criteria er door komen

Daar zijn alle zuilen mee ingestapt.

U zat dan wel niet meer in de VFJ, u hebt dat dan gedaan als universiteitsmedewerker?

Dat weet ik niet meer. Waarschijnlijk wel. Ook de opleiding in Dworp was volgens functies. Ontmoetingsfunctie, verdiepingsfunctie, enzovoort. Die opleiding steunde ook de visie die dan ook in de subsidiëring naar voor kwam.

 

536-546

[Ik overloop de redenen waarom de socialisten in 1970 voorstellen alsof zij met de VFJ willen breken.Volgens de socialisten moesten er serieuze veranderingen komen in de structuur. Redenen: Jef Van den Audenaerde bekleedt als katholiek zowel het voorzitterschap van de VFJ als de Commissie Jeugdhuizen in de NeJR. Christiaens stelt aan Van den Audenaerde voor om het voorzitterschap van de Commissie Jeudtehuizen van de Jeugdraad over te laten aan een ander burealid zoals Willy Faché of Robert Moucheron. Bovendien was men ook zeer sceptisch ten opzichte van de nieuwe subsidiëringscriteria: te sterk gebonden aan zeer subjectieve interpretaties vanwege de inspecteurs. De inspecteurs zouden met name eerder een gesloten in plaats van een open opvatting hebben van een jeugdhuis.]

Men spreekt hier over nieuwe subsidiëringscriteria. Ik weet niet of men het heeft over diegene die u aan het opstellen was?

Je moet kijken in het bronnenboek. Daar staan die teksten in.

 

546-584

[Ik neem het bronnenboek. We lezen 1970]

Kan het zijn dat het deze criteria waren waar men op focuste als zijnde schatplichtig aan de subjectieve interpretatie van inspecteurs?

[spontaan] Nee, nee [dan plots] Ja. Ik heb dat toen proberen te operationaliseren. Ik weet of dat er in staat want dat was een tekst voor de Jeugdraad. Je hebt nog een tekst in 1971. Telkens kwamen die functies naar voor, maar de subsidies zitten hier niet in. Mijn bedoeling was om heel de evolutie van het beleid te publiceren.

[Ik vermeld de thesis van Lambert over de evolutie van de subsidiecriteria. We overlopen de criteria][538]

 

584-586

Ik weet dat het toen bijzonder moeilijk is geweest om het functiebegrip er door te krijgen en ook de basistoelage. Ik had drie dingen: basistoelage, de permanent verantwoordelijke en de werkingstoelage. Door dat functiebegrip wou ik een einde maken aan die kwalificatie van een beter jeugdhuis dan een ander.

 

594-603

U herinnert zich de verzuilingsproblematiek wanneer de Socialistische Federatie zich wenste te ontrekken aan de Vlaamse Federatie?

Eigenlijk was het eenvoudig. De Vlaamse Federatie was pluralistisch. Daarnaast bleef die katholieke federatie bestaan die ook geld kreeg.

Onder het motto van algemene federatie?

Nee, katholieke. Toen zei men: “Als jullie jongerengemeenschappen nog geld krijgen, dan moet onze federatie ook geld krijgen.” Het is echt een subsidiestuur.De verzuiling is door de subsidiestructuur [in stand gehouden].

 

 

KANT B

 

000-034

Daarin spelen ook bepaalde personen een rol. Zoals Karel Peeters en Paul Claus. Dan Cartrysse in mindere mate ook, en Agnes Devos. Dat waren allemaal mensen die eigenlijk vanuit de zuil (werkten). En daar speelde ook de katholieke Jeugdraad een belangrijke rol in. Die stond tegenover de Jeugdraad van Vlaamse Gemeenschap.

Bij de reden die ze geven om zich te onttrekken…

Ze hebben zich niet ontrokken, ze zijn blijven meedraaien.

Uiteindelijk geraken ze uit de impasse al heb ik geen zicht hoe het juist verlopen is.

Ze zijn altijd blijven meewerken. Alleen is er naast de federatie een socialistische federatie nog gekomen.

Dat er nog een katholieke federatie bestaat die geld krijgt vermelden zij zelf wel niet als reden waarom zij er zouden uitstappen. Zij hebben het voornamelijk over de structuur die diende te veranderen. Voorzitter Vlaamse Federatie was katholiek, voorzitter van de commissie erkenningen was katholiek, voorzitter van de commissie jeugdhuizen was katholiek, beide inspecteurs waren katholiek. Dat was blijkbaar wel wat teveel van het goede?

Nu, nadien is Christiaens inspecteur geworden. De eerste socialist. Hij zat eerst in de federatie. Dat was een middel om macht te krijgen. Maar het draait allemaal om subsidies. Niet inhoudelijk.

 

034-075

Inhoudelijk had u niet de indruk dat ideologie primeerde op pedagogie?

Nee. Wel in de beginperiode. Het jeugdhuis is ontstaan uit de jeugdbewegingen en in een aantal jeugdhuizen zat de jeugdbeweging nog in.

Mogen we dan de evolutie als volgt schetsen: heel in het begin een open jeugdhuiswerking vanuit de YWCA, maar dat al snel die recuperatiestrategie komt tot wanneer ook blijkt dat die haar failliet inhoudt.

Bepaalde katholieke jeugdhuizen waren erop gericht om die ongeorganiseerde (jongeren) binnen te halen, maar er waren ook katholieke jeugdhuizen die deze visie niet hadden om ze op te vangen en nadien in een jeugdbeweging binnen te brengen. Er was geen duidelijke eenheidsvisie.

In plaats van een gedifferentieerde evolutie is er dus eigenlijk sprake van een constante open jeugdhuiswerking, maar waar soms en binnen sommige jeugdhuizen de tendens aanwezig was om te recupereren.

Dat was in sommige, en vooral op het platteland. Niet in de stad.

En waarom. Omdat men dacht dat het er meer haalbaar was?

Nee, daar was men eenvoudig weg meer behoud gezind.Veel van de jeugdhuizen hadden ook een permanente kracht: de pastoor. En ze zaten in dezelfde gebouwen van de kerk. Die werking liep door elkaar.

De jeugdhuiswerking heeft zich dan wel degelijk kunnen uitstrekken tot het platteland. Dat is niet bij een stedelijk initiatief gebleven?

Nee, zeker ook op het platteland.

 

078-108

Om even terug te komen op het Filosofisch-Pedagogisch comité. Ik had daar ook zicht op de periode 1973-12974 waar er toch blijkbaar een zekere malaise heerste op dat moment en er gesproken wordt over het feit dat iedereen iets anders leek te verwachten van de commissie. Er worden teveel zaken in verband met de Filped zelf in vraag gesteld, terwijl men dringende problematieken laat vlotten. Was het nu een studiegroep, een analysegroep,…

Ik was toen al weg. Ik was toen niet meer full time bezig. Mijn ervaring is, ook in de periode na en voor mij, dat de filosofisch pedagogische commissie goed werkt wanneer je iemand hebt die een visie naar voor brengt waartegen men zich kon afzetten of aansluiten. En op zeker ogenblik was het zo dat er niemand meer was om een tekst uit te werken en ter discussie te stellen. Met het functiebegrip werd binnen de filped gewerkt maar nadien moesten er ook andere dingen gebeuren. En als er niemand met een tekst komt, met een visie, dan heb je een probleem. Zo is er voor mij ook een tekst geweest van Cartrysse. Een zeer goede tekst ter discussie.

 

108-116

[Onderbreking voor afspraak te maken]

 

116-131

Eigenlijk hangt het allemaal af van personen. Hebben zij een inhoudelijke bijdrage te vervullen en is die goed gestructureerd met feiten en goed een visie naar voor brengt, dan bleek in de periode dat ik er was en ook nadien, dat iedereen er zich achter stelde of er tegenaan gaat. Maar dat is ook positief. Men hoeft zich daarom niet akkoord te verklaren met de visie die men meedeelde, maar als het een visie is waar men gestructureerd kan tegenaan gaan, dan heb je geen probleem. Op zeker ogenblik was er het probleem dat niemand nog een invloed had en dan krijg je een in vraag stellen van de structuur.

 

131-162

Kwam de commissie op geregelde tijdstippen bijeen?

Die kwam regelmatig bij elkaar in de periode voor en na mij. Toen ik weggegaan ben als beroepskracht, dan was er een probleem van de vervanging. Als je dan geen regelmaat meer hebt en ook inhoudelijk….

De filped is niet meteen samen met de VFJ van start gegaan?

Die is geloof ik begonnen een jaar voor ik binnen gekomen ben.

Had u de indruk dat er op dat jaar al wat gepresteerd was?

Ja, er was een duidelijke visie geformuleerd door Cartrysse. Dat was wel een visie die nogal sterk katholiek gekleurd was.

En merkt u dan een evolutie omtrent het idee van het jeugdhuiswerk binnen de filped?

Ja, de omslag is geweest toen we beginnen denken zijn in functies. De discussie was minder wollig dan. Het was namelijk: hebben we een onthaalfunctie,… Dat was ook discussie binnen de filped maar dan over: hoe gaan we de opleiding organiseren. Dat maakt dat je zeer concreet bezig bent en minder wollig. Hoe gaan we activiteiten organiseren? Hoe gaan we dat doen? Waarom gaan we dat doen?

 

162-201

Bij de verschillende contactgroepen die binnen de federatie actief waren, werd in 1968 een vijfde contactgroep toegevoegd, namelijk de pluralistische contactgroep. Ging dat zonder slag of stoot?

Die contactgroepen hadden niet veel invloed.

Waren die contactgroepen een realiteit?

Nee, Die contactgroepen deden niet veel.

Wat wel opvalt, wanneer het minder gaat met de Filped wordt de structuur zelf in vraag gesteld. Wanneer het bij de VFJ ook wat minder gaat, namelijk met de crisis in 1970, dat de socialisten als argument ook naar voor schuiven dat slechts twee van de vijf contactgroepen effectief niet katholiek waren. De neutrale en pluralistische zijn maar dekmantels voor in se katholieke initiatieven. Dus blijkbaar worden deze contactgroepen plots wel tot realiteit gemaakt als argument. Als lijn kunnen we dan zien dat op crisismomenten inzake subsidies, inzake benoemingen, plots de verzuiling wel een rol speelt?

Eigenlijk, mijn ervaring is dat als je daar inhoudelijk goed gestructureerde informatie kan inbrengen waar men ofwel kan achterstaan ofwel kan mee werken en veranderen, dan verdwijnen alle problemen.

Zolang men met het jeugdhuiswerk bezig was, was men niet met de verzuiling bezig?

En in de filped commissie werd ook nooit over financies gesproken. Dat is heel belangrijk. Dat werd er buiten gehouden. De subsidiëring werd daar niet behandeld. Want daar ontstond de problematiek van de verzuiling. Een jeugdhuis was aangesloten bij een organisatie en men verdedigde dat jeugdhuis omdat men evenveel moest hebben als de anderen.

 

201-225

Ook het volgende speelde een rol: de katholieke jeugdhuizen kregen subsidies, maar werden ook onrechtstreeks gesubsidieerd door de overheid, namelijk langs de pastoors die er soms meewerkten. Niet in alle jeugdhuizen, maar in zeer veel jeugdhuizen werkte een pastoor toch in zekere mate mee als iemand die aan het jeugdhuis allerlei diensten verleende. En dat maakte dat de socialisten en de liberalen daarover struikelden. Die wouden ook een stuk. Daarom hebben zij gepleit voor de professionalisering.

Omwil van het feit dat ook niet-klerikale medewerkers…

Dat ook die jeugdhuizen een permanent verantwoordelijke zouden hebben, zoals men dat heette. Daarom dat de subsidies ook in drie groepen zijn ingedeeld. Ten eerste een basisbedrag als je erkend bent. Dan kreeg je nog eens, afhankelijk van de periode waarin je het hebt, 75% van de loonlast en daarnaast heb je nog voor de werking. Maar geleidelijk aan is de subsidie voor de werking uitgehold, omdat er zoveel geld ging naar de beroepskrachten. Meer en meer jeugdhuizen kregen een beroepskracht, dus het geld dat globaal aanwezig was, was op zich nog amper voldoende om de wedde te betalen.

Ik heb Seeuws ook horen zeggen dat de subsidies quasi volledig opgingen aan lonen.

 

225-234

We zien dat de subsidies voor de jeugdhuizen stelselmatig stijgen. Had u niet de indruk dat die tak van de jeugdwerking vanuit de nationale overheid niet overgewaardeerd werd?

Ja, eerlijk gezegd: het was goed voor het jeugdhuiswerk. We moeten erkennen dat Paul Claus als inspecteur die vooral voor het jeugdhuiswerk instond, een zeer sterke impact had in de administratie en hij heeft eigenlijk wel gezorgd dat in het totaal te verdelen geld binnen het ministerie naar het jeugdhuiswerk ging.

 

234-257

[Faché vermeldt tijdschrift Jeugd en Samenleving waarin een artikel van hem staat in verband met deze problematiek, waaronder een analyse van het subsidiebeleid. Nogmaals benadrukken dat het jeugdhuiswerk ten opzichte va    n andere vormen van jeugdwerk overgewaardeerd werd]

 

257-285

En wanneer is die situatie genormaliseerd? Tijdens de jaren tachtig? Wanneer is men eigenlijk opgehouden met rechtsreeks te subsidiëren via de Vlaamse Federatie of gebeurt dit nog steeds?

Eigenlijk is de zaak totaal gaan veranderen, eind jaren tachtig of zo, wanneer men beslist heeft dat wat gebeurt op lokaal vlak ook door de lokale overheid moet gesubsidieerd worden.

Dat is per decreet veranderd in ’93.

Ja, en dat was eind jaren tachtig begonnen, die discussie begonnen, en het decreet op het plaatselijk jeugdwerk is dan in ’93, veronderstel ik, gekomen. Dan is de subsidie weggevallen en dan krijg je een moeilijkere situatie. Toen het subsidiebeleid door de landelijke overheid werd bepaald, was er controle van de verschillende zuilen om toch te vermijden dat er te oneerlijk werd gesubsidieerd. Dat er één groep meer werd bevoordeeld dan andere. Maar toen dat naar het lokale niveau werd overgebracht, viel die controle weg. Heb je een gemeente die zeer katholiek is en de socialisten en liberalen hebben niets te zeggen, dan ging het geld sterk naar die groep. Heb je een socialistisch jeugdbestuur, dan zullen die sterker socialistische jeugdhuizen hebben ondersteund, ten nadele van de katholieke jeugdhuizen. Dat is een zeer ongunstige situatie, decentralisatie, als er geen toezicht meer is van hoger niveau.

De doorstroom van visie van op een hoger niveau is veel moeilijker te realiseren?

Ja

 

285-315

[Faché zoekt boek over welzijnswerk. Verwijst naar zijn werk over welzijnsbeleid.[539] Daar staan artikels in over het subsidiebeleid en de verzuiling. Dit laatste artikel is van Roelants]

 

315-337

Eigenlijk is Jef Van den Audenaerde in tegenstelling dat hij van de katholieke zuil komt, een open iemand. Ik had daar nooit zo een probleem mee dat hij voorzitter was van de Federatie en van de Jeugdraad. Hij probeerde zoveel mogelijk recht te geven aan iedereen. Maar ik neem aan dat met name de socialisten daar een probleem mee hadden dat één probleem op zoveel plaatsen zat.

Zie je dan toch niet dat heel die periode de liberalen en socialisten het kleine broertje blijven en steeds moeten aanklampen, rekening moeten houden met subsidies die door andere personen zijn vastgesteld, rekening houden met functies die zij niet bekleedden, rekening houden met inspecteurs die niet de hunne zijn?

Eigenlijk hadden die problemen zich nooit gesteld, hadden er in het Bestuur voor Jeugdvorming of de Nationale Dienst voor de Jeugd andere personen gezeten dan alleen katholieken. Er zat iemand in de beginfase, Guust Bal, maar die hebben ze in dejaren vijftig opzij gezet, die had geen macht. Totté, Claus: zij hadden veel macht, bepaalden alles en dat maakte dat namelijk terecht maar ook ten onrechte soms, dat die ten onrechte subsidies toekenden.

 

337-358

En waar staat de partij binnen dit alles, de CVP?

Die mag je vergeten.

Het was de Kerk dan?

De kerkelijke mensen binnen de katholieke jeugdraad.

Claus; was die zelf pastoor?

Nee

Dus binnen de Katholieke Jeugdraad…

Werd alles voorbereid.

Bij de socialisten wordt er in ’65 binnen de commissie jeugd een belangrijk document gecreëerd met betrekking tot het jeugdwerk waarin een aantal richtlijnen staan zoals die van de permanente vorming naar voor geschoven worden. Er bestaat daar ook de pendant van binnen de CVP: een partijverslag die ook een belangrijke richtlijn zou zijn geweest, maar ik heb tot nu toe ook nog niemand die dat kan bevestigen.

Nee, ik heb nooit gezien dat er vanuit de CVP daar iets gebeurde. Ja, als je denkt aan ministers zoals de eerste minister die we gehad hebben, Dehaene, die zat in de Jeugdraad. Als die in de jeugdraad zitten en die gaan daarna in de politiek…

Via de lidkaart zijn er wel banden?

Ja, op die manier, als namen, als personen. Maar eigenlijk de partij zelf…

 

358-383

Als ideologisch of pedagogisch tegengewicht voor de richtlijnen die de katholieken naar voor schoven, zou u dan de liberalen of de socialisten als voornaamste leveranciers van theorie naar voor schuiven, zoals een Seeuws of een Beysen?

Seeuws wel, in de beginfase. Je moet ook altijd spreken van personen, niet van organisaties. Dat is ook het hele probleem. Het is niet alleen dat socialisten en liberalen zwak waren, ze hadden ook weinig mensen. Op honderd mensen in een organisatie heb je ook maar een paar denkers. Maar als je er langs katholieke zijde 100 hebt en langs liberale of socialistische zijde heb je er maar 20, dan is de kans dat er denkers inzitten geringer.

Dan wordt automatisch veel sneller gefocust op het louter binnenrijven van subsidies?

Ja. De inhoudelijke invloed vanuit de socialistische en liberale federatie was beperkt. Er zaten niet zoveel denkers tussen. Ze hadden ook een beetje pech moet ik zeggen met de mensen die ze als gedetacheerde leerkracht hebben gehad. Ze hadden moeten kijken naar mensen die een pedagogische vorming hadden. Het waren onderwijzers, regenten maar die geen pedagogische vorming hadden. Dat is ook wel een nadeel geweest. De katholieke ploeg had een ondersteuning vanuit Leuven, vanuit de universiteit.

En de Hogeschool van Heverlee.

Ja, de school van Heverlee. Ik bracht zaken aan maar niet vanuit een bepaalde groep.

 

383-407

Heeft u er een idee van hoe groot de groep jeugdhuizen was die geen erkenning aanvroegen?

Die zichzelf buiten het gedoe als het ware positioneerden, buiten de federaties, buiten de subsidies. De groep van ongeorganiseerde jeugdhuizen eigenlijk. Die worden wel stelselmatig vernoemd in de documenten maar daar wordt nooit een aantal op gekleefd. Dat zijn beginnende jeugdhuizen. Het grote probleem bij subsidiebeleid is dat je eerst geld moet hebben, zelf moet uitgeven en de subsidie komt pas twee jaar nadien. En dan krijg je pas een stuk ervan. Dat wil zeggen als je ooit wil erkend worden, moet je al bestaan. Er zijn dus altijd jeugdhuizen geweest, initiatieven kun je zeggen, van mensen die er mee begonnen zijn, die er zelf geld in gestoken hebben, soms geld hebben gekregen van structuren. Die groep is altijd klein geweest. Na een zekere tijd zijn die ofwel zo goed in de werking dat ze zijn opgenomen, al kregen ze maar een geringe subsidie. Maar er is altijd een groep geweest die beginnend was.

Dat waren dan groepen die niet uit het beginstadium raakten?

Of ze zijn na een tijd erkend geworden en hebben dan subsidie gekregen.

Dus het is dan een foute voorstelling van zaken om dat voorstellen als een alternatief net van volwaardige jeugdhuizen?

Nee, er is nooit een alternatief netwerk geweest dat geen subsidies heeft gekregen. Dat zijn tijdelijke fasen: ofwel nadien in de subsidie opgenomen, ofwel nadien verdwenen.

 

407-445

[Ik schuif namen naar voor die Faché tracht te positioneren en te taxeren op hun pedagogische bijdrage]

L. Lambrechts: stafdocent aan het Katholieke Vormingsinstituut voor Maatschappelijk Werk te Gent

Paul Claus en Cartryssen: inspecteur en (opvolgende) inspectrice bij de Nationale Jeugdraad. Tevens ook als gecoöpteerd lid zetelend in de Katholieke Jeugdraad

R. De Wulf en J. De Wolf: beiden leiden van de Comissie Jeugdhuizen binnen de Katholieke Jeugdraad (1962). De Wulf ook voorzitter van jeugdclub in Gent

Mevouw T. Helin.

Marcel Haazen: stageleider in 1964 bij de stage van Wemmel.

De Geest: Samen met Seeuws en Demeure in de stageraad voor de stage van Wemmel 1964

 

Samenstelling van de Raad van Beheer van VFJ (1968-1969)onder andere:

Hugo Adriaenssens, Mej. L. Cartrysse, Willy Cortoi Mevr. L. Demeure, Jos De Wolf, Willy Seeuws, Jef Van Den Audenaerde, Jan Willems, K. Peeters als adviseur van de NDJ en P. Claus als inspekteur van de NDJ.

 

Werkgroep kadervorming 1968:

P. Claus, L. Lambrechts, W. De Geest, Juffrouw Th. Helin, L. Hox, Willy Seeuws, Mevrouw S. Thomaes-Huygelen, Jef Van Den Audenaerde, Johny Verledens, De heer Vrankx, Juffrouw G. Cartrysse

 

Lambrechts: Dat is een belangrijke figuur in het kader van de methodiek van het groepswerk. Maar niet in verband met het concept jeugdhuiswerk. Hij heeft volgens mij nooit iets geschreven in verband met de inhoud van het jeugdhuiswerk.

De Wolf en De Wulf: Dat zijn belangrijke personen binnen structuren, maar niet in de pedagogische vormgeving.

T. Helin: Die heeft wel voor een korte periode een rol gespeeld binnen de filosofisch pedagogische commissie.

Cartrysse: wel een inhoudelijke invloed gehad.

 

445-480

Ik heb de indruk dat de blik bij het jeugdhuiswerk nogal vaak over de grens gericht werd, met name naar Nederland. Vanwaar die fascinatie?

Er was ook een internationale groep van het jeugdhuiswerk met Ooms uit Nederland. Er is eens sterke invloed geweest vanuit Duitsland omdat er jaarlijks een studiereis was voor een beperkt aantal mensen waar bijvoorbeeld Seeuws en Demeure zijn meegegaan en zo leerde men het open-deur werk in Duitsland kennen. Dat is opgezet geworden door de Amerikanen om de democratisering in Duitsland tot stand te brengen. Dat [gaat weer over het jeugdhuiswerk in Nederland] speelde dan een grote rol. Dat was namelijk jeugdhuiswerk dat opgericht werd door de gemeente.In Nederland was alles minder verzuild dan hier op dat ogenblik. Een invloed ging ook uit van Finland, Scandinavië. De grootste invloed kwam uit Nederland en Duitsland.

En werd er daar heel veel van teruggebracht naar België, naar Vlaanderen?

Ja, vooral ideeën rond het concreet uitwerken van ideeën in verband met het jeugdhuiswerk.

En dan de communautarisering, de tweedeling tussen Vlaanderen en Wallonië, speelde die mee met betrekking tot de visie op jeugdhuiswerk?

We hadden weinig contact met de Franstaligeen. Ik heb op zeker ogenblik gezegd: “We gaan altijd naar het buitenland, waarom gaan we niet naar Wallonië?” Ik heb dan één keer een week georganiseerd in Wallonië waar we dus eigenlijk op verkenning gingen bij de jeugdhuizen in Wallonië om die te leren kennen. Men had er een andere visie dan in Nederland en Duitsland.

En die was…?

Die was echt open jeugdwerk. het recuperatie-idee zat er niet in. En ook culturele elementen zaten er in vanuit les maisons des jeunes in Frankrijk.

Men keek daar al sneller naar Frankrijk dan naar Nederland of Duitsland?

Ja, daarom dat ik gestimuleerd heb om naar Wallonië te gaan kijken omdat daar interessante ideeën waren rond het culturele werk binnen het jeugdhuiswerk.

 

480-540

[Ik citeer Lambert in verband met de werking van de VFJ sinds de oprichting in 1965: “De verdere evolutie van dit samenwerkingsverband werd echter gekenschetst door een constant zoeken, door conflicten en een soms enge belangenverdeling, door een nemen en geven vanwege de verschillende partijen, door malaises n compromissen. Het verzuilingsfantoom speelde zijn rol met brio. Niettegenstaande de VFJ in de loop van de jaren zeventig zo een sterke positie had verworven dat de jeugdhuizen in feite de deelgroepen nog maar voor weinig nodig hadden, werd uiteindelijk gefaald. Het hele jeugdhuiswerk via de VFJ tot 1 onverdeelbare groep maken, bleek een ijdele hoop te zijn. Noch de Liberale, noch de Socialistische Federatie maken momenteel [1981] deel uit van de Vlaamse Federatie, die weliswaar de grootste is gebleven.][540]

Hij heeft een andere visie ontwikkeld op deze problematiek?

Ik denk dat de Vlaamse Federatie de enige federatie die inhoudelijk een rol heeft gespeeld naast de Jongerengemeenschappen.

Je kan alleen maar zeggen dat Vlaamse Federatie gefaald heeft als je puur naar het structurele niveau kijkt. Lambert ziet het loutere bestaan van de Socialistische Federatie en de Liberale Federatie naast de Vlaamse Federatie als een teken dat die laatste gefaald heeft in haar opzet.

Als een pluralistische organisatie: ja, maar inhoudelijk is zij altijd de belangrijkste rol blijven spelen. Omdat zij ook de meeste mankracht had.

Wie zichzelf hieraan onttrok marginaliseerde zichzelf?

Ja, dat wisten ook de socialisten en de liberalen want ze hebben zich nooit echt onttrokken. Er zijn altijd mensen die meegewerkt hebben.

De band werd nooit volledig doorknipt?

Nee, inhoudelijk niet.

Op welk moment zou u dan de verzuiling laten stoppen en zeggen: vanaf dan speelde dat geen rol meer?

De verzuiling speelde een rol bij subsidiediscussies.

Zolang als die aanwezig waren...

Van zodra je in de filped commissie kwam bijvoorbeeld, dan speelde de verzuiling geen rol. Daar speelde de vraag: wie heeft er inhoud te brengen? Dan was het niet de verzuiling die telde.

Maar de persoon?

Dan was het die persoon die telde. Het speelde ook een rol wie dit goed kon ondersteunen met praktijkkennis.

Dat bleef een constante dat men steeds een band had met het veld of had u de indruk dat daar na verloop van tijd veel meer vanuit de Sociale Hogescholen mee bezig gehouden werd?

Nee, wie niet met de praktijk voldoende contact had, hield dat niet uit. Lambrecht bijvoorbeeld had onvoldoende contact met het jeugdhuiswerk. Daarmee zie je dat zijn rol zich beperkt tot het leiden van bepaalde werkgroepen rond technieken zoals bijvoorbeeld groepswerk. Als ik een rol heb kunnen spelen is het omdat ik permanent naar de jeugdhuizen ging.Tot ’s avonds laat zat ik in het jeugdhuis om te zien hoe het werkte. Toen ik hier werkte als universitair medewerker had ik studenten die een scriptie maakten in het jeugdhuiswerk zodat ik ook langs die kant informatie kreeg. Als je inhoudelijk de praktijk kon helpen bleef je overeind, anders duurde dat niet lang.

En u hebt nooit de indruk gehad dat het praten over jeugdhuiswerking stopte bij de federatie en dat daaronder de jeugdhuizen maar hun ding deden.

Nee, omdat er namelijk zeer open groepen waren. Filped was een open organisatie. Iedereen die iets inhoudelijk kon doen werd toegelaten. Er waren geen quota. Het was niet bepaald hoeveel mensen er uit de katholieke zuil moesten zijn. Iedereen die interessante informatie kon binnenbrengen, gestoeld op ervaringskennis, die had plaats.

Interessant voor de andere leden van de Filped of interessant voor het jeugdhuiswerk?

Voor het jeugdhuiswerk.

Omdat ik de indruk had dat Seeuws meer ontgoocheld was over de werking binnen de Filped. Er werd gepraat maar soms te veel.

Dat is in het begin geweest. Dat was het begin. Met Cartryssen is er inderdaad een tekst gemaakt waar zeer veel tijd is in gekropen. Die is zelfs niet opgenomen in het bronnenboek omdat hij zo wollig was en zo weinig inhoudelijk. Daar is toen veel tijd ingestoken en dat was weinig zinvol.

 

540-548

[We kijken na in het bronnenboek en vinden inderdaad een tekst van haar die van latere datum is]

 

548-552

Wie ook inhoudelijk een belangrijke rol heeft gespeeld, dat was Bert Cleymans.

Hij was ook katholiek?

Hij was een pastoor die nadien uitgetreden is. Maar die inhoudelijk zeer sterk stond. Ik heb veel met hem samengewerkt en had daar geen probleem mee.

552-559

[Faché weet niet wie hem opgevolgd heeft maar weet wel dat deze persoon niet zo een inhoudelijke rol heeft gespeeld]

Zodra je geen inhoudelijke rol speelt, krijg je problemen met de organisatie. Er moet iemand de leiding nemen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[531] D’HONDT B., Regeringen België (1830-1999). Liberaal Archief, onuitgegeven manuscript, 1999, pp. 15-18.

[532] Bijlage overgenomen uit NUYTS I., Het jeugdhuiswerk in Vlaanderen, ontwikkeling, organisatie en werking: bijdrage tot een vergelijkende studie. Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1979,B.1-2.

(Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen)

[533] De wetsverandering bestond er in dat de leetijd in art. 1 opgetrokken werd van zestien tot achttien jaar. In de wet uit 1960 luidde het: “De aanwezigheid in danszalen en drankgelegenheden terwijl er gedanst wordt, is verboden voor elke ongehuwde minderjarige beneden de achttien jaar, indien deze niet vergezeld is van zijn vader, zijn moeder, zijn voogd of de persoon aan wiens bewaking hij is toevertrouwd.”

Wet op de Zedelijke Bescherming van de jeugd van 15 juli 1960. Belgisch Staatsblad. 20/7/1960, pp. 5508-5510.

[534] MERTENS K., Jeugdhuiswerk in Vlaanderen. Bibliografie 1953 – 1977. Baelen, Hoger instituut der Kempen. Hoger instituut voor sociale studies, Geel, 1978, 37 p.

[535] RADUIS S., Aspecten van het clubhuiswerk, Volksopvoeding. II, 1953, 2/3, pp. 18-45.

[536] MERTENS K., Jeugdhuiswerk in Vlaanderen. Bibliografie 1953 – 1977. Baelen, Hoger instituut der Kempen. Hoger instituut voor sociale studies, Geel, 1978, p. 5.

[537] Brief van Seeuws: katholiek jeugdhuis te Sint-Niklaas: waarschuwen voor bezoek aan deze jeugdhuizen door kinderen van partijgenoten en vakbondsleden, vermits deze jeugdhuizen meestal naar buiten uit neutraal voorgesteld worden. Seeuws spreekt over onjuiste gegevens met betrekking tot Cammaers onderzoek in verband met de houding van de 16-17 jarigen in het Vlaamse land tegenover het verenigingsleven.

Incident 62-63 met betrekking tot de samenstelling Nationale Jeugdraad.

[538] LAMBERT R., Inductieve doelstellingenanalyse van subsidiebeleid van de rijksoverheid ter attentie van jeugdhuiswerk. Gent, RUG (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1981, s.p. (Departement Sociale en Vrije Tijdsagogiek)

[539] FACHE W., Welzijnsbeleid van de overheid in Nederland en Vlaanderen. ’s Gravenhage, VUGA, 277 p., FACHE W. Gemeentelijk jeugdwelzijnsbeleid. RUG, studiegroep jeugdwelzijnsbeleid, 1981, 273 p.

[540] LAMBERT R., Inductieve doelstellingenanalyse van subsidiebeleid van de rijksoverheid ter attentie van jeugdhuiswerk. Gent, RUG (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1981, pp. 36-37. (Departement Sociale en Vrije Tijdsagogiek)