Nuptialiteitsstudie van Izegem (1750-1850) (Steven Vanbelle)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

II. Nuptialiteitsonderzoek in Izegem

 

6.Hertrouwen

 

De talrijke sterftecrisissen van de voorbije eeuwen zorgden voor een erg woelige huwelijksmarkt[56]. Veel jonge mensen kwamen voor een tweede keer op die markt terecht. Reeds vrij vlug werd een aanzienlijk deel van de bevolking alleenstaande. Zoals we in het vorige hoofdstuk zagen duurden huwelijken gemiddeld twee decennia. Een groot aantal relaties werd reeds eerder beëindigd door dat één van de partners op jonge leeftijd stierf. Het overlijden van de partner, had steeds een zwaar effect op de overgebleven wederhelft.

Hoe moest het nu verder met die langstlevende? Was hertrouwen voor de meeste mensen  een must? Hoe lang wachtte men alvorens te hertrouwen en wie verkoos men als nieuwe partner? Wat waren de motivaties om een nieuwe relatie aan te gaan?

Hertrouwen was immers niet steeds een vrije keuze geweest. In vele gevallen was het de enige keuze. Financieel ging het bijlange niet iedereen voor de wind. Een tweede huwelijk was voor sommigen de enige kans om economisch te overleven. Grigg verwoordde het als volgt: “ … even the least attractive offer of marriage was better than none[57]. Hiermee vat ze precies de noodzaak van het hertrouwen samen.

Er werd niet enkel uit financiële noodzaak tot een tweede huwelijk overgegaan. De aanwezigheid van kinderen betekende voor velen een extra stimulans om zich opnieuw in de echt te laten verbinden[58]. Alleenstaande mannen hadden een moeder nodig voor hun kinderen, alleenstaande moeders voelden de noodzaak een extra kostwinner in te schakelen om hun kroost te onderhouden.

 

Een weduwe of een weduwnaar die de stap naar een nieuw huwelijk zette, werd door de goegemeente vaak minzaam bekeken. De Katholieke Kerk had zich immers afkerig getoond tegenover tweede huwelijken. Volgens de predikanten in de zeventiende en de achttiende eeuw, konden weduwen zich beter op een godvruchtig bestaan richten. Het gevaar bestond dat men de kinderen uit een eerste huwelijk ondergeschikt zou maken aan het nieuwe gezin[59].

 

Niet alleen de Kerk was tegen het afsluiten van een tweede huwelijk, ook in volksspreuken vinden we een dergelijke afwijzing. Volgens een oud gezegde deugen er drie dingen niet: “herzaaien, herbakken en hertrouwen”[60]. Het was niet enkel fout om te hertrouwen, het was ronduit dwaas: “Die één vrouw heeft gehad, verdient een kroon van lijdzaamheid, die er twee heeft gehad, verdient er één van dwaasheid[61].

Wie er toch voor koos een tweede keer in het huwelijksbootje te stappen, werd vaak op oorverdovende ketelmuziek getrakteerd. Of die charivari enkel diende als aanklacht tegen het hertrouwen of ook diende om de geest van de overleden echtgenoot/ echtgenote te verdrijven, is niet zo duidelijk[62]. De plagerijen waren vaak zo erg dat weduwnaars naar andere gemeenten uitweken om te trouwen[63].

 

Of hertrouwen sociaal aanvaard werd, wordt hier in het midden gelaten. Economische en sociale omstandigheden zorgden er in ieder geval voor dat een nieuwe levenspartner nemen, vaak meer regel dan uitzondering was[64].

 

6.1.De koppelstructuur

 

De cijfers van het Nationaal Instituut voor de Statistiek voor 1998, leren ons dat 68,57% van de gesloten huwelijken, pure, eerste huwelijken zijn. In slechts iets meer dan 1% van de gevallen, is minstens één van beide partners weduwe (zie bijlage 11). Ruim 30% van de huidige Belgische huwelijken zijn “onzuiver”. Eén of beide partners verbraken hun vorige huwelijk door middel van echtscheiding.

Echtscheidingen zijn echter een verschijnsel van de laatste honderd jaar. Voordien was dit een unicum, alvorens men wou scheiden was één van de partners overleden[65]. In Izegem konden we tussen 1750 en 1850 niet één echtscheiding terugvinden. Alle koppels waren elkaar “tot der dood” trouw gebleven. Na de dood van hun wederhelft gingen de meeste echter driftig op zoek. Vooral de weduwnaars lieten zich niet onbetuigd. Ze hadden méér kans op een tweede huwelijk[66].

 

Grafiek 2: De koppelstructuur in Izegem, 1750-1849.

Bron: eigen berekeningen op basis van de trouwboeken, 1780-1789 en de huwelijksregisters van Izegem, 1810-1819 en 1840-1849.

 

In Izegem waren 80% van de huwelijken, eerste huwelijken. Het basishuwelijk waarbij twee celibatairen elkaar de eeuwige trouw beloofden, was dus ook in de schoenenstad de regel. Tussen 1780 en 1849 was er zelfs nog een lichte stijging van 3 procent punten merkbaar.

Deze waarden zijn iets hoger dan in Kaster. Lasuy berekende dat in de periode 1730 – 1779, 76,44% van de huwelijken, eerste huwelijken waren[67]. In Lebbeke vielen er dan weer wat meer eerste huwelijken te noteren. Tussen 1780 en 1809 bedroegen ze meer dan 80% van het totaal aantal huwelijken. De eerste helft van de 19° eeuw werd er echter wel gekenmerkt door een enorme terugval. Het aantal eerste huwelijken daalde van 84,2% naar 72,5%[68].

Knodel en Lynch onderzochten enkele Duitse dorpen en stelden vast dat in de periode 1800 – 1850, 74% van de huwelijken uitsluitend tussen celibatairen werd gesloten[69]. Van Poppel kwam in Nederland tot soortgelijke resultaten. Volgens hem maakten de eerste huwelijken 75 tot 80% van de totale huwelijken uit[70].

Alle onderzoekers bleken tot gelijkaardige bevindingen te komen. Een kleine 80% van de huwelijken werd gesloten tussen twee jonggehuwden.

 

In één vijfde van de huwelijken was dus minstens één van beide partners niet aan zijn proefstuk toe. Er zijn drie combinaties mogelijk: “ongehuwde man met weduwe”, “weduwnaar met ongehuwde vrouw” en “weduwnaar met weduwe”.

Tweede huwelijken waarbij een weduwnaar betrokken was, namen ¾ van het totaal in. Vooral de combinatie “weduwnaar – ongehuwde vrouw” werd vaak gemaakt. Mannen hadden meer kans om een tweede keer te huwen. Niet zelden kozen oude bokken ervoor om een jong blaadje te consumeren[71].

Voor vrouwen lag die situatie enigszins anders. Hun kans op hertrouwen was opmerkelijk kleiner dan die van de mannen[72]. Weduwen waren niet steeds in trek. Ze waren niet altijd even jong meer en sleepten vaak een kroost met zich mee. Volksspreuken keurden trouwen met een weduwe radicaal af. “Die weeuwen trouwt en worsten houwt, weet niet wat er in is gedouwd[73]. Ook in Izegem was het voor vrouwen  moeilijker om een tweede huwelijk aan te gaan. In minder dan 10% van alle nieuw ingezegende koppels was een weduwe aanwezig.

 

Om de verschillen nog iets duidelijker te maken werd in onderstaande tabel enkel rekening gehouden met tweede huwelijken.

 

Tabel 9: De koppelstructuur bij niet-eerste huwelijken in Izegem, 1780-1849.

 

1780 - 1789

1810 - 1819

1840 - 1849

Weduwnaar & Ongehuwde Vrouw

56,9

62,6

61,7

Ongehuwde Man & Weduwe

23,9

21,7

25,9

Weduwnaar & Weduwe

19,3

15,7

12,3

Bron: eigen berekeningen op basis van de trouwboeken, 1780-1789 en de huwelijksregisters van Izegem, 1810-1819 en 1840-1849.

 

Het aandeel hertrouwende mannen dat een ongehuwde vrouw neemt, blijkt met voorsprong het succesvolst. Het overwicht van deze huwelijkscombinatie nam zelfs nog toe. Dit resultaat strookt volledig met de evolutie die Bideau voorstelde[74].

Opvallend is de afname van het aantal hertrouwers dat elkaar opzocht. In 1780 was hun aandeel nog 20%, maar tegen het midden van de negentiende eeuw was dit nog slechts 12%. De nood om een soortgenoot te hebben, mensen die elkaars problemen begrepen, verdween.

De derde combinatiemogelijkheid, waarbij een weduwe een ongetrouwde man huwde, hield stand rond de 23%. Dit was stukken minder dan relaties tussen een weduwnaar en een ongehuwde vrouw. De tabel geeft een mooie cijfermatige weergave van de ondergeschikte positie van de vrouw op de huwelijksmarkt.

 

6.2.Duur van het weduwschap

 

Op 4 oktober 1812 werd Jean François Verstraete weduwnaar. Het duurde hem echter niet lang om een nieuwe wederhelft te vinden. Tweeënvijftig dagen later, op 25 november, verscheen de man voor de burgervader om zijn tweede huwelijk te wettigen.

De 64- jarige Pierre Jacques Quaghebeur, verloor zijn vrouw op 23 november van datzelfde jaar. Op 30 januari 1813 hertrouwde hij met een fris jong blaadje van 24 jaar. Pierre ’s daad zal, door de jongeren van Izegem, wel bedacht zijn op helse ketelmuziek. Dergelijke leeftijdsverschillen werden immers niet geapprecieerd door de goegemeente[75].

De situatie van hertrouwende weduwvrouwen, daarentegen, was volkomen anders. Marie Elisabeth Vanlerberghe werd in 1800 weduwe. Pas op 22 april 1811, toen ze al 59 jaar oud was, hertrouwde ze.

Rosalia Carette was slechts 20 jaar oud toen ze weduwe werd. Het duurde nog elf jaar alvorens ze zich weer in de echt liet verbinden.

Deze extreme voorbeelden geven een duidelijk gedragsverschil weer. Mannen waren veeleer geneigd vlak na de dood van hun vrouw op zoek te gaan naar een nieuwe levensgezellin. Hoe vlugger die gevonden werd, hoe beter. Lang werd er dan ook niet gewacht, alvorens tot een nieuw huwelijk over te gaan. Een oude spreuk verwoordde deze mentaliteit erg mooi: “Deuil de femme morte dure jusqu’à la porte[76].

Weduwvrouwen waren veel gereserveerder. Ze wachtten wat langer om aan een nieuwe speurtocht te beginnen.

 

De volgende tabel zal alvast een en ander duidelijk maken.

 

Tabel 10: Gemiddelde duur van het weduwschap (in maanden) in Izegem, 1810-1819.

1810 - 1819

Mannen

Vrouwen

 

 

 

1810

24

32

1811

15

30

1812

13

31

1813

16

13

1814

20

29

1815

22

-

1816

24

27

1817

38

41

1818

36

38

1819

28

68

Bron: eigen berekeningen op basis van de huwelijksregisters van Izegem, 1810-1819 en de overlijdensakten, 1810-1899.

 

In het begin van de 19° eeuw lijken de mannen de traditie alle eer aan te doen. Ze hertrouwen beduidend vroeger dan de weduwes. De gemiddelde weduwnaar wachtte 24 maanden alvorens zijn geluk met een andere vrouw te beproeven. De weduwvrouwen bouwden een wachtperiode van haast drie jaar in.

Hertouwen was voor mannen volkomen vrij. Al te vlugge tweede huwelijken, of weduwnaars die jonge meisjes binnenhaalden werden wel getrakteerd op charivari. Deze charivari kon bestaan uit helse ketelmuziek, het verbranden van een pop bij het huis van de weduwnaar, het schieten voor het huwelijk,…. Deze acties dienden in de eerste plaats om de onvrede van de dorpelingen, met het huwelijk, te uiten. Waarschijnlijk hadden deze volkse gewoonten nog een dieperliggende reden. De pop die verbrand werd zou de overleden echtgenote kunnen symboliseren. Het schieten diende om de kwade geesten te verdrijven en ook de ketelmuziek moet zo geïnterpreteerd worden[77].

 

In tegenstelling tot de mannen waren de vrouwen wel aan regels onderworpen. Het werd weduwen verboden te hertrouwen binnen de negen maanden na hun vorige huwelijk. De maatregel moest “confusio sanguinis” vermijden[78]. Op die manier wist men zeker dat de geboren kinderen van de nieuwe man waren. Wanneer men vroeger hertrouwde nam men het risico om een kind van de overleden echtgenoot te zien als een wettig kind van de nieuwe man. Deze sperperiode werd echter niet altijd gerespecteerd. Volgens Bideau trouwde maar liefst 15,5% van de weduwes reeds binnen deze negen maanden[79].

 

Tabel 11: Gemiddelde duur van het weduwschap (in maanden) in Izegem, 1840-1849.

1840 - 1849

Mannen

Vrouwen

 

 

 

1840

57

29

1841

57

90

1842

39

18

1843

34

32

1844

38

42

1845

26

17

1846

28

14

1847

16

17

1848

32

15

1849

37

27

Bron: eigen berekeningen op basis van de huwelijksregisters van Izegem, 1840-1849 en de overlijdensakten, 1840-1899.

 

In de periode 1840 – 1849 is er haast geen verschil te merken tussen mannen en vrouwen. Het blijken zelfs de weduwes te zijn, die iets vlugger hertrouwden. Opnieuw werd een wachttijd van gemiddeld drie jaar ingebouwd. Ook de gemiddelde weduwnaar wachtte drie jaar alvorens een nieuw huwelijk aan te gaan. Dat was bijna één jaar langer dan voordien het geval was geweest. Mogelijks zorgden de crisissen van de jaren ’40 ervoor dat weduwnaars iets restrictiever huwden.

 

Gezien het beperkt aantal weduwnaars en weduwes dat hier onderzocht werd, is de kans op vertekeningen niet irreëel. Daarom werden alle hertrouwende personen in een cumulatieve tabel opgenomen. Deze moet ons een duidelijkere spreiding van het hertrouwen geven.

 

Tabel 12: De duur van het weduwschap in Izegem, 1810-1819 en 1840-1849 (cumulatief).

                      1810 – 1819                                   1840 – 1849

 

 

Weduwnaar

Weduwe

Weduwnaar

Weduwe

 

 

 

 

 

0 - 3 maand

0,057

0,023

0,016

0

4 – 6 maand

0,207

0,023

0,145

0

7 – 9 maand

0,345

0,023

0,274

0

10 – 12 maand

0,402

0,163

0,322

0,103

1 jaar

0,632

0,442

0,468

0,483

2 jaar

0,793

0,651

0,581

0,759

3 jaar

0,862

0,791

0,710

0,862

4 jaar

0,908

0,814

0,839

0,862

5 jaar

0,931

0,814

0,887

0,862

6 jaar

0,943

0,860

0,903

0,897

7 jaar

0,943

0,930

0,919

0,897

8 jaar

0,954

0,953

0,952

0,931

9 jaar

0,954

0,953

0,968

0,966

10 jaar

0,966

0,953

0,984

1

11 jaar

0,989

1

0,984

 

12 jaar

0,989

 

1

 

13 jaar

0,989

 

 

 

14 jaar

0,989

 

 

 

15 jaar

0,989

 

 

 

16 jaar

0,989

 

 

 

17 jaar

1

 

 

 

Bron: eigen berekeningen op basis van de huwelijksregisters van Izegem, 1810-1819 en 1840-1849 en van de overlijdensakten, 1810-1899.

 

 

Deze tabellen geven ons een klaardere kijk op de acties van de weduwes en de weduwnaars op de huwelijksmarkt.

Binnen het eerste jaar van hun weduwnaarschap, was reeds 4 op 10 Izegemnaren hertrouwd. De rouwperiodes waren dus zeer krap. Erg weinig mannen bleven langer dan drie jaar zonder vrouw. In 1840 lagen de waarden duidelijk lager, er was een veel restrictiever huwpatroon merkbaar. Na een jaar weduwnaar-zijn, was slechts 32% hertrouwd. Dat is 8 procent punt minder dan in de periode 1810 – 1819.

 

Op één uitzondering na merken we dat alle Izegemse weduwes, de sperperiode van negen maanden respecteerden. Ze kiezen ervoor om na het overlijden van hun echtgenoot een sabbatjaar in te lassen. Eens de eerste verjaardag van het overlijden van hun partner was verstreken, ging men massaal tot een nieuw huwelijk over. Nog eens 12 maanden later, na twee jaar weduwschap, zag de situatie er helemaal anders uit. Bijna één weduwe op twee was toen hertrouwd.

 

Hoewel er een wezenlijk verschil is tussen het huwelijksgedrag van weduwnaars en weduwen blijkt het eindresultaat redelijk gelijkaardig. Wanneer men alleen komt te staan en kiest om te hertrouwen, zal men dat haast steeds doen de eerste jaren na het overlijden van de vorige partner.

 

6.3.Waarom hertrouwen?

 

Hertrouwen deed men bij voorkeur kort na het overlijden van de vorige partner. Een celibatair bestaan werd dus gemeden. Maar waarom hertrouwde men nu precies? Wat bepaalde de hertrouwmogelijkheden? Susan Grigg, duidde in haar artikel:          “Toward a Theory of Remarriage”, vier elementen aan die de kans op hertrouwen beïnvloedden[80]. We zullen ze hier één voor één aan bod laten komen.

 

(a)    De leeftijd

 

De leeftijd van de weduwe of weduwnaar was de belangrijkste factor bij een mogelijk tweede huwelijk[81]. Vooral bij de weduwes nam de kans op een tweede huwelijk met de leeftijd sterk af. Eens men de vijftig jaar had overschreden, zagen slechts weinig weduwes nog een kans op de huwelijksmarkt[82]. Helemaal anders lagen de kansen voor de mannen. Zelfs op ver gevorderde leeftijd slaagden zij erin om een nieuwe echtgenote te vinden. Niet zelden was hun nieuwe muze tientallen jaren jonger.

 

Tabel 13: De leeftijd van de weduwnaar bij hertrouwen in vijfjaarlijkse klassen in Izegem, 1780-1849.

Mannen

1780 - 1789

1810 - 1819

1840 - 1849

 

 

 

 

20 – 24j.

0

3,4

0

25 – 29j.

6,1

9,0

1,7

30 – 34j.

18,4

12,4

20,0

35 – 39j.

30,6

19,1

33,3

40 – 44j.

18,4

15,7

16,7

45 – 49j

12,2

13,5

15,0

50+

14,3

27

13,3

Bron: eigen berekeningen op basis van de trouwboeken, 1780-1789 en de huwelijksregisters van Izegem, 1810-1819 en 1840-1849.

 

 

Tabel 14: De leeftijd bij hertrouwen van de weduwe in vijfjaarlijkse klassen in Izegem, 1780-1849.

Vrouwen

1780 - 1789

1810 - 1819

1840 - 1849

 

 

 

 

20 – 24j.

0

2,3

3,4

25 – 29j.

13,6

7,0

6,9

30 – 34j.

18,2

27,9

24,1

35 – 39j.

18,2

20,9

20,7

40 – 44j.

22,7

16,3

17,2

45 – 49j

18,2

14,0

20,7

50+

9,1

11,6

6,9

Bron: eigen berekeningen op basis van de trouwboeken, 1780-1789 en de huwelijksregisters van Izegem, 1810-1819 en 1840-1849.

 

Opmerkelijk meer weduwnaars slaagden erin na hun vijftigste nog te trouwen. De gemiddelde leeftijd waarop weduwnaars hertrouwden, was dan ook beduidend hoger dan die van de weduwes. In Kaster hertrouwde de gemiddelde man op 43- jarige leeftijd, weduwes waren gemiddeld 38,5 jaar oud[83].

 

Tweede huwelijken werden vooral afgesloten tussen de 30 en 49 jaar. Voor de leeftijd van dertig jaar werd niet zoveel hertrouwd. De logische verklaring hiervoor is dat niet zoveel personen, toen al weduwnaar waren. Vrouwen die op erg vroege leeftijd hun man verloren, kozen er vaak voor om een tijd terug bij familie te gaan wonen. Dit gedrag was vooral kenmerkend voor jonge weduwes zonder kinderen. Wanneer er wel een kroost was, ging men op zoek naar een nieuwe partner[84].

Bideau stelde vast dat hoe jonger men was, hoe meer kans er was dat men hertrouwde. Per leeftijdsklasse nam de frequentie van hertrouwen af. Vermits er niet zoveel weduwes en weduwnaars waren onder de dertig jaar, deden de meeste huwelijken, in absolute cijfers, zich voor tussen 30 en 49 jaar[85].

 

In Izegem was de gemiddelde man zo’n twee jaar ouder dan zijn wederhelft (cfr. supra). In huwelijken waar minstens één van beide partners hertrouwde, zien we veel grotere leeftijdsverschillen. Het verhaal van de oude bok en zijn groene blaadje gaat dus hier eens te meer op. Niet minder dan 35% van de weduwnaars was minstens tien jaar ouder dan zijn nieuwe echtgenote. Bij eerste huwelijken bedroeg hun aantal zelden méér dan 10%.

 

Tabel 15: Het leeftijdsverschil tussen de weduwnaar en zijn nieuwe vrouw in vijfjaarlijkse klassen in Izegem, 1780-1849.

de nieuwe vrouw is …

1780 - 1789

1810 - 1819

1840 - 1849

 

 

 

 

25 – 29 jonger

4,3

5,7

1,7

20 – 24 jonger

6,4

8,0

5,0

15 – 19 jonger

10,6

15,9

10,0

10 – 14 jonger

14,9

8,0

15,0

5 – 9  jonger

27,7

21,6

25,0

0 – 4  jonger

17,0

21,6

23,3

1 – 5  ouder

14,9

6,8

15,0

6 – 10 ouder

2,1

3,4

1,7

11 – 15 ouder

2,1

2,3

1,7

16 – 20 ouder

 

 

1,7

21 – 25 ouder

 

 

 

26 – 30 ouder

 

 

 

Bron: eigen berekeningen op basis van de trouwboeken, 1780-1789 en de huwelijksregisters van Izegem, 1810-1819 en 1840-1849.

 

De leeftijd van de nieuwe partner was voor weduwnaars dus van ondergeschikt belang. Wanneer hij kon, liet de weduwnaar de jonge vrouwtjes zeker tot zich komen. Weduwes waren veel meer geremd in hun partnerkeuze. Vooral wanneer ze al een dagje ouder waren, hadden ze het moeilijk om een nieuwe man te vinden. In de volksmond heette het: “Qu’il pleuve,qu’il neige ou qu’il tombe des glands, les femmes sont bonnes jusqu’ à quarante ans[86]. Oudere weduwen moest men trachten te mijden.

 

Tabel 16: Het leeftijdsverschil tussen de weduwe en haar nieuwe man in vijfjaarlijkse klassen in Izegem, 1780-1849.

de nieuwe       man is …

1780 – 1789

1810 – 1819

1840 – 1849

 

 

 

 

25 – 29 jonger

 

 

 

20 – 24 jonger

 

 

3,7

15 – 19 jonger

4,5

4,7

3,7

10 – 14 jonger

18,2

4,7

11,1

5 – 9  jonger

9,1

20,9

18,5

0 – 4  jonger

22,7

23,3

25,9

1 – 5  ouder

27,3

16,3

22,2

6 – 10 ouder

4,5

14,0

7,4

11 – 15 ouder

19,6

9,3

7,4

16 – 20 ouder

 

2,3

 

21 – 25 ouder

 

 

 

26 – 30 ouder

 

 

 

Bron: eigen berekeningen op basis van de trouwboeken, 1780-1789 en de huwelijksregisters van Izegem, 1810-1819 en 1840-1849.

 

Hoewel ze het moeilijker hadden om een tweede levensgezel te vinden, konden sommige weduwes toch nog een jonge snaak versieren. Zo’n 15 à 20% van alle weduwes huwde een man die meer dan 10 jaar jonger was. Onder het motto van “oude kraaien gapen het best”, beproefden deze jonge gasten hun geluk bij een oudere, rijpere vrouw[87].

 

Ondanks het succes van deze weduwes zocht 40% van hen toch heil bij een oudere partner. Voor de weduwnaars bedroeg dat 20%. Eén op vijf mannen hertrouwde dus met een oudere vrouw. Dit aantal was heel wat minder dan bij de eerste huwelijken.

 

(b)   Sexe

 

Bideau berekende dat op de leeftijd van 30 jaar, 85% van de weduwnaars en 80% van de weduwen hertrouwde. Opvallend was dat dit aantal bij vrouwen veel vlugger daalde. In de leeftijdscategorie van 50 jaar hertrouwde nog één vrouw op tien, bij de mannen bedroeg dit aantal nog méér dan 40%[88].

Opnieuw merken we een discriminatie op de huwelijksmarkt. Zijn superioriteit had de man vooral te danken aan zijn economische inbreng. Vrouwen voelden veel meer nog dan mannen een economische druk, die hen tot huwen aanzette. Vrees voor werkeloosheid deed hen een levenspartner zoeken[89].

Vrouwen hertrouwden inderdaad vaak uit materiele en financiële overwegingen. Velen konden het niet alleen rooien en hadden dat extra financiële steuntje nodig[90].

Voor weduwnaars leek hertrouwen vaak eerder een lust, dan een must te zijn. Deze passionele liefde zou volgens Pillorget onverzoenbaar zijn met een goed huwelijk[91]. Zo dachten ook de jongeren erover. Ze bedachten de weduwnaar met een stevige portie ketelmuziek, om hun ongenoegen te uitten[92].

 

Het waren echter lang niet altijd die vleselijke geneugten die de weduwnaars tot een tweede huwelijk aanzetten. Veel mannen moesten op zoek naar een nieuwe moeder voor hun kroost. Het opvoeden van kinderen viel immers niet te rijmen met zijn taak als kostwinner.

 

(c)   Kinderen

 

De aanwezigheid van kinderen was van groot belang. Enerzijds zette het de overgebleven partner ertoe aan een nieuw huwelijk te sluiten. Anderzijds schrikte het nieuw partners af. Bideau verwoordde dit mooi: “chez les veufs le nombre d’enfants pousse au remarriage, mais il fait plutôt obstacle chez les veuves[93].

 

Een jong gezin dat onthoofd werd door het wegvallen van één van de ouders moest een sociale shock doorstaan. Het gemis diende onder sociaal- economische druk, zo vlug mogelijk opgelost te worden.

Vooral weduwen en weduwnaars tussen 30 en 59 jaar hadden kinderen ten laste[94]. Zij vormden ook het grootste deel van de actieve bevolking. Kinderen verzorgen en uit werken gaan, bleken moeilijk verzoenbaar, wat de nood aan een nieuwe levenspartner enkel maar dringender maakte.

 

Alter duidde aan dat vier op vijf vrouwen onder de 55 jaar met kinderen leefde[95]. Hertrouwen was voor velen van hen de enige goede keuze. Het was echter niet zo gemakkelijk om te hertrouwen wanneer men kinderen ten laste had. Ganiage toonde aan dat een weduwe die hertrouwde gemiddeld 1,5 kind ten laste had. Weduwen die ongetrouwd bleven hadden meestal dubbel zoveel kinderen[96].

 

Mannen slaagden er veel gemakkelijker in om te hertrouwen. De aanwezigheid van kinderen vormde hier geen al te groot probleem. De keuze van de weduwnaar; daarentegen zorgde meermaals voor verwarrende situaties. Wanneer een weduwnaar een jonge vrouw huwde schonk zij hem soms nog kinderen, die niet ouder waren dan zijn oudste kleinkind[97].

 

Het vele hertrouwen zorgde dikwijls voor heel wat complexe gezinssituaties. Vaak leefden kinderen uit drie verschillende huwelijken samen. Hiertegen rees meermaals protest. De goegemeente vreesde dat de kinderen uit een eerste huwelijk hun rechten zouden verliezen[98].

 

(d)   Economische Welstand

 

Het wegvallen van één van de partners in een gezin, zorgde voor een serieuze aderlating. De sociaal-economische leefbaarheid kwam in het gedrang. Vooral vrouwen die alleen kwamen te staan, ondervonden een financiële strop rond de nek. Alleen blijven was voor veel weduwen onmogelijk. Jonge weduwes die nog geen kinderen hadden, keerden soms tijdelijk terug naar hun familie; anderen kozen ervoor om met verwanten samen te wonen[99].

Zij die vlug opnieuw in het huwelijksbootje stapten, lieten materiële belangen primeren boven de liefde[100]. De financiële druk was zo groot dat ieder huwelijksaanbod er een goed was. Virtually all widows may have concluded that even the least attractive offer of marriage was better than none[101].

 

De meeste weduwen hadden niet veel rijkdom te bieden. Ze waren afhankelijk van een man. Toch waren er uitzonderingen. Welstellende weduwen waren zeer gegeerd op de huwelijksmarkt. Denken we maar aan de “gilde weduwen” in de middeleeuwen[102].

Dergelijke geldhuwelijken vielen in ongenade bij de Kerk. P. Valcke klaagde: “Is er ergens eene dogter, die wat heeft, of wat staet te verwagten; is er eene weduwe, die wel in haer huyshouden is, men loopt’ er na toe; men doet al wat mogelijk is; men zoekt alle listen en laegen uyt, om die te krijgen, zonder in te zien of zy goed van inborst is[103].

Over het algemeen bleken rijke weduwes niet méér te hertrouwen dan arme. Wanneer een tweede huwelijk niet nodig was, gebruikte men de welstand net om zelfstandig te blijven[104].

Het aantal weduwen dat zelfstandig kon overleven was echter miniem. Hertrouwen was voor weduwen, maar ook voor vele weduwnaars noodzakelijk. Huwen zorgde voor de uitbreiding van het gezinsinkomen[105].

 

6.4.Besluit

 

Huwelijken waarbij minstens één van beide partners niet aan zijn proefstuk toe was, maakten in Izegem 20% van het totaal aantal huwelijken uit. Meer dan de helft van deze tweede huwelijken bestond uit een weduwnaar die huwde met een ongehuwde vrouw.

Mannen bleken erg vlug na het overlijden van hun eerste vrouw, een nieuwe echtgenote te nemen. Amper 12 maanden na de begrafenis had 40% al een nieuwe vrouw. Weduwes wachtten iets langer met hertrouwen. Om bloedverwarring te vermijden was het aangeraden om minstens 9 maanden celibatair te blijven.

Wanneer mannen of vrouwen besloten te hertrouwen, deden ze dat steeds in de eerste jaren na hun vorige huwelijk. Slechts zelden wachtte men langer dan 5 jaar.

Hoe jonger de overgebleven partner was, des te meer kans had hij of zij om te hertrouwen. Vooral bij vrouwen liep het aandeel dat een tweede huwelijk afsloot vlug terug.

We merken een duidelijke discriminatie op van de weduwes op de huwelijksmarkt.

In vergelijking met hun mannelijke collegae hadden ze veel minder kans om te hertrouwen. Op dertigjarige leeftijd was het verschil nog miniem. Wanneer men de 50 jaar bereikt had was er reeds een duidelijke achteruitstelling. Veel minder weduwes zagen op die leeftijd nog kans om te hertrouwen.

De aanwezigheid van kinderen deed weduwnaars en weduwen haastig op zoek gaan naar een nieuwe levenspartner. De mogelijke kandidaten werden door die kinderen eerder afgeschrikt.

Tenslotte werd ook vaak uit financiële overwegingen hertrouwd. Velen slaagden er niet in als enige kostwinner een gezin te onderhouden.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[56] A. Bideau, “A demographic and social analysis of widowhood and remarriage: the exemple of the castellany of Thoissey-en –Dombes, 1670-1840”, Journal of Family History 1980, p. 28.

[57] S. Grigg, “Toward a theory of remarriage: A case study of Newburyport at the beginning of the nineteenth century”, in: T. Rabb and R. Rotberge, Marriage and fertility. Study in interdisciplinairy history, Princeton, 1980, p. 313.

[58] C. Vandenbroeke, Vrijen en trouwen. Van middeleeuwen tot heden, Brussel-Amsterdam, 1986, p. 44.

[59] K. Rotsaert, Tussen Eva en Maria. De vrouw volgens de predikanten van de 17e en 18e eeuw, Aartrijke 1992, p. 189.

[60] A. De Cock, Spreekwoorden en zegswijzen over de vrouwen, de liefde en het huwelijk, Gent, 1911, p. 166.

[61] F. Van Poppel, Trouwen in Nederland. Een historisch-demografische studie van de 19e en vroeg 20ste eeuws, Wageningen, 1992, p. 303.

[62] S. Top, Verliefd, verloofd, getrouwd: huwelijksgebruiken in Vlaanderen en Wallonië vroeger en nu, Sint-Niklaas, 1988, p. 57.

[63] F. Van Poppel, op. cit., p. 289.

[64] S. Grigg, art. cit., p. 303.

[65] F. Van Poppel, op. cit., p. 542.

[66] J. Knodel and K. Lynch, “The decline of remarriage: evidence from German village population in the eighteenth and nineteenth centuries”, Journal of Family History, 1985, p. 34.

[67] G. Lasuy, “Historisch-demografische studie van Kaster, 1659-1796”, in: M. Cloet en C. Vandenbroeke, Tien bijdragen tot de lokale en regionale demografie van Vlaanderen, Brussel, 1989, p. 33.

[68] N. Huys, Trouwen in Lebbeke. Een nuptialiteitsstudie van een Oost-Vlaamse plattelandsgemeente, Gent, 2000, p. 138.

[69] J. Knodel and K. Lynch, art. cit., p. 41.

[70] F. Van Poppel, op. cit., p. 275.

[71] C. Vandenbroeke, Vrijen en …, p. 43.

[72] S. Grigg, art. cit., p. 306.

[73] F. Van Poppel, op. cit., p. 303.

[74] A. Bideau, art. cit., p. 31.

[75] S. Top, op. cit., p. 139.

[76] C. Vandenbroeke, Vrijen en …, p. 49.

[77] S. Top, op. cit., p. 57.

[78] F. Van Poppel, op. cit., p. 308.

[79] A. Bideau, art. cit., p. 40.

[80] S. Grigg, art. cit., pp. 301-338.

[81] Ibid., p. 304.

[82] K. Rotsaert, op. cit., p. 190.

[83] G. Lasuy, art. cit., p. 32.

[84] G. Alter, “Social inequality and the female life course: Verviers, 1850-1880”, in: Historiens et populations. Liber amicorum Etienne Hélin, Louvain-la-Neuve, 1991, p. 570. 

[85] A. Bideau, art. cit., p. 35.

[86] C. Vandenbroeke, Vrijen en…, p. 48.

[87] Ibid., p. 46.

[88] A. Bideau, art. cit., p. 35.

[89] R. Smith, “Relative prices, forms of agrarian labour and female remarriage patterns in England, 1350-1800”, in: I. Devos and L. Kennedy Marriage and rural economy. Western Europe since 1400, Turnhout, 1999, p. 38.

[90] K. Rotsaert, op. cit., p. 190.

[91] Ibid., p. 122.

[92] F. Van Poppel, op. cit., p. 305.

[93] C. Vandenbroeke, Vrijen en …, p. 44.

[94] F. Van Poppel, op. cit., p. 356.

[95] G. Alter, “Social inequality …”, p. 571.

[96] S. Grigg, art. cit., p. 311.

[97] F. Van Poppel, op. cit., p. 286.

[98] Ibid., p. 305.

[99] G. Alter, “Social inequality …”, pp. 570-571.

[100] K. Rotsaert, op. cit., p. 192.

[101] S. Grigg, art. cit., p. 313.

[102] C. Vandenbroeke, Vrijen en …, p. 45.

[103] K. Rotsaert, op. cit., p. 123.

[104] S. Grigg, art. cit., p. 313.

[105] Ibid., p. 311.