De Cultus van Sol Invictus. Een vergelijkende studie tussen keizer Elagabal(218-222) en keizer Aurelianus (270-275). (Pieter Devlaminck) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
“…ik zou het leven van Heliogabalus Antoninus, die ook Varius genoemd wordt, nooit te boek hebben gesteld (en dan had niemand geweten dat hij keizer van de Romeinen is geweest) als ditzelfde rijk niet al eerder mannen als Caligula, Nero en Vitellius had gekend…”[1]
Dit is de aanhef van het leven van keizer Heliogabalus[2], geboren Varius Antonius, in de Historia Augusta. Hoe is het in godsnaam zo ver kunnen komen? Wat had die man dan wel op zijn kerfstok dat hij zowel de senatoren en andere notabelen als het gewone volk tegen zich keerde en op dezelfde lijn wordt geplaatst met notoire monsters als Caligula en Nero?
Het is in dit werk niet de bedoeling het leven van deze tot de verbeelding sprekende keizer van naaldje tot draadje uit te pluizen. We willen veeleer zijn fascinatie voor een oosterse zonnecultus, de “Sol Invictus”, onder de loep nemen en deze vergelijken met de religieuze politiek die Aurelianus een kleine vijftig jaar later heeft gevoerd. Uiteraard gaat het zwaartepunt liggen op de verschillende wijze waarop beide keizers de cultus hebben ingevoerd, maar we gaan hier toch ook proberen een aantal externe factoren aan te voeren die het verschil in cultusappreciatie moeten helpen verklaren.
We moeten er rekening mee houden dat de primaire bronnen over Elagabal veeleer beperkt zijn en dat er relatief weinig geschreven is over het onderwerp. Dit is waarschijnlijk deels te verklaren door het feit dat deze periode zich afspeelt in de derde eeuw, waar de pijnpunten altijd veeleer de economische crisis en de opkomst van het christendom zullen blijven.
Wat de zaak nog bemoeilijkt, is dat het bronnenmateriaal zeer omstreden is. De voornaamste bron is namelijk de Historia Augusta. Over deze keizerlijke bibliografieën zijn reeds bibliotheken volgeschreven. Vooral wat het leven van keizer Elagabal betreft, schept deze bron een probleem, daar er voor het leven van Aurelianus andere en veel adequatere bronnen bestaan. Toch wordt ook voor het leven van Aurelianus uit de Historia Augusta geput.
Aangezien het bronnenprobleem nogal groot is, zullen we dit in het eerste deel van dit werk bespreken. Maar aangezien dit geen filologisch werk betreft, zal het niet de hoofdzaak uitmaken van het werk, maar toont het wel aan dat elke historicus, zeker wanneer hij de derde eeuw na Chr. behandelt, zeer kritisch moet staan ten opzichte van de overgeleverde bronnen.
Dit werk lijkt op het eerste gezicht niet over een relevante problematiek te gaan. Het is namelijk een probleemstelling die nooit echt voor grote controverses heeft gezorgd en die afdoende lijkt behandeld te zijn door Halsberghe[3]. Toch moeten daar enige kanttekeningen worden bij geplaatst: Halsberghe poogt in zijn werk de correlatie tussen staat en godsdienst, in het bijzonder de cultus van Sol Invictus Elagabalus, te beschrijven en daarbij aan te tonen dat deze cultus een veel belangrijkere rol heeft gehad dan tot voor hem was aangenomen. Waar Halsberghe voornamelijk de historiek en de chronologie van de cultus voor ogen had, is het in dit werk vooral de bedoeling de pogingen van beide keizers om de cultus in te voeren, door te lichten. Uiteraard kunnen we er niet onderuit dat het verschil van aanpak van beide keizers decisief is geweest voor hun respectieve pogingen, maar niettemin gaan we ook de derde eeuw in zijn geheel en in het bijzonder de religieuze evoluties aandragen als verklarende factor
Het is zonder meer duidelijk dat de jeugdige leeftijd en decadente levensstijl van de Syrische Elagabal een zeer grote rol hebben gespeeld in zijn ondergang en de daarmee gepaard gaande mislukking om de cultus als staatsgodsdienst in te voeren. Toch wordt naar ons gevoel te weinig rekening gehouden met een aantal andere factoren, zonder daarom afbreuk te doen aan de immense verschillen tussen Elagabal enerzijds en Aurelianus anderzijds.
Het is ons in de eerste plaats om de cultus van Sol Invictus Elagabalus te doen, een cultus die beide keizers probeerden in te voeren in het Romeinse Rijk. Deze cultus zal dan ook nader moeten toegelicht worden. We zullen, met vragen betreffende zijn oorsprong, zijn inhoud, zijn verspreiding, enz. trachten na te gaan of de cultus zelf veranderd is in de vijftig jaar die Aurelianus scheidden van Elagabal of het algemene klimaat in zo een mate was geëvolueerd dat aanvaarding bij de bevolking vlotter verliep.
Uiteraard is niet alleen de cultus zelf van belang, maar ook het algemene religieuze klimaat. Kunnen we bijvoorbeeld het succes van Aurelianus verklaren aan de hand van diens poging een dam op te werpen tegen het steeds populairder wordende christendom gedurende die derde eeuw? Of valt het succes veeleer te beschouwen als een uitloper van het steeds verder doorgedreven syncretisme (waarbij verschillende godheden - vaak van oosterse afkomst - samenvloeien tot één godheid, die deze verschillen incorporeert). Het is namelijk ook de periode van andere bekende culten zoals Mithras. Ook de overgang van principaat naar dominaat (wat uiteraard een geleidelijke overgang was) kan hier verhelderend werken, daar het dominaat keizers genereerde die duidelijk werden geïnspireerd door het oosterse despotisme. Dit punt mag worden beschouwd als het zwaartepunt. De rode draad doorheen dit werk is de idee dat net dit syncretisme (een term die trouwens met de nodige zorg moet worden gedefinieerd[4] daar er verschillende betekenissen voor zijn) in die mate was geëvolueerd tussen 222 (dood Elagabal) en 270 (begin keizerschap Aurelianus) dat het de invoering van de behandelde cultus zeker heeft vergemakkelijkt.
Naast deze religieuze ontwikkelingen zijn er nog verscheidene andere factoren die mogelijk van decisieve invloed zijn geweest op de ontwikkeling van Sol Invictus Elagabalus bij Aurelianus. Men mag niet vergeten dat de derde eeuw een eeuw van crisis is geweest, die meer dan 80 keizers, tegenkeizers en usurpatoren heeft gekend, waarvan er velen een onnatuurlijke dood zijn gestorven.
Deze politieke instabiliteit moet bij de bevolking, maar ook bij de senatoren en hoogwaardigheidsbekleders, een verlangen hebben aangewakkerd naar sterk leiderschap en degelijkheid. Dat verlangen heeft misschien wel met zich meegebracht dat de man die het inloste min of meer een vrijgeleide kreeg om andere hervormingen door te voeren.
Naast deze politieke crisis was er natuurlijk ook een enorme economische crisis. Dit stimuleerde waarschijnlijk alleen maar de hang naar degelijk leiderschap. Dit onderzoek zal zich dan ook voornamelijk toespitsen op de vijftig jaar die de twee protagonisten van elkaar scheiden. We zullen nagaan in welk opzicht die tussenperiode een draagvlak mogelijk maakte voor een geslaagde invoering van een cultus van vreemde origine. Het is de bedoeling na te gaan in hoeverre die enkele decennia van instabiliteit de bevolking hebben warm gemaakt voor deze cultus van Syrische afkomst. We willen in dit werk dan ook trachten aan te tonen in hoeverre de destabiliteit van de derde eeuw en de daaruit volgende psychologische ontreddering bij de complete bevolking in de kaart van Aurelianus hebben gespeeld, evenzeer als zijn voortreffelijk beleid ( dit in tegenstelling tot de jeugdige leeftijd en decadent misprijzend gedrag van Elagabal).
Als we beide keizers nader onder de loep nemen, valt in de eerste plaats op dat hun beider benadering van de invoering van de zonnecultus zeer verschillend is en het ligt dan ook voor de hand dat onderzoekers in het verleden voornamelijk in die verschillen waren geïnteresseerd[5]. In dit werk zullen we, zoals gezegd, ons ook toespitsen op de tussenperiode, zonder de verschillen uiteraard te negeren.
Uiteraard kan een biografische schets van hen beide niet ontbreken. Omdat Elagabals jeugdige leeftijd wel degelijk een doorslaggevende factor is geweest, zal één punt extra aandacht krijgen en een afzonderlijke plaats krijgen in zijn biografie, namelijk de rol die Elagabals moeder en grootmoeder, de zogenaamde ‘Syrische prinsessen’, hebben gespeeld in het regime van de Severi en van Elagabal in het bijzonder. De vraag is of hun rol niet mede tot zijn ondergang heeft geleid.
In deel 1 van het werk behandelen we de problematiek van het bronnenmateriaal. De voornaamste bronnen worden in het kort besproken.
In
deel 2 bespreken we de derde eeuw en gaan we dieper in op het syncretisme en de
veranderde religieuze denkpatronen. Het mag duidelijk zijn dat dit een
belangrijk onderdeel van het werk zal worden, aangezien hier een aantal
belangrijke punten van de argumentatie aan bod komen.
Verder zal dit deel ook handelen over de algemene crisis op economisch, sociaal
en militair vlak en de implicaties hiervan op het
culturele leven.
In deel 3 van het werk wordt dieper ingegaan op de levens en religieuze politiek van beide keizers. Daaruit zal blijken dat er wel degelijk verklaringen kunnen worden gevonden voor Elagabals tragische einde (en het gelijklopende tijdelijke einde voor de cultus) in zijn jeugdige leeftijd, decadente levenswijze en de rol van de Syrische prinsessen. Omgekeerd geldt dit voor Aurelianus, wiens voorbeeldige prestaties zijn faam helpen verklaren.
Om te beginnen zullen we hier een korte analyse geven van de voornaamste primaire bronnen die zijn gebruikt als basis voor dit werk.
In de eerste plaats zijn dat uiteraard de geschriften van historici van de derde eeuw, waarin zowel Elagabal als Aurelianus te situeren zijn. De voornaamste bronnen voor Elagabal en de Severi zijn de Historia Augusta, Herodianus en Cassius Dio. Voor Aurelianus zijn dat de Historia Augusta, Eutropius en Zosimus en in mindere mate ook Lactantius, Aurelius Victor en Festus.
Wat betreft de geschiedenis van de
zonnecultus, zowel in Rome als daarbuiten, komen uiteraard nog andere bronnen
aan bod, zoals Strabo, Pausanias, Apuleius, Tacitus, e.a.
Verder wordt er ook gebruik gemaakt van allerlei archeologisch bronnenmateriaal
en inscripties.
De weinige bronnen die er bestaan over de Syrische zonnecultus handelen meestal over haar relatie met de keizers Elagabal en Aurelianus. Onder andere Herodianus, Cassius Dio en de Historia Augusta wijden hierover uit. In deze bronnen komen we het een en ander te weten over een aantal rituelen en gewoontes, o. a. besnijdenis, taboe op varkensvlees, enz.. Over de oorspronkelijke cultus is niet veel meer gekend dan wat af te leiden valt uit inscripties en munten. Het probleem is dat de meeste schrijvers maar zeer zijdelings spreken over Sol Invictus, en daarenboven geen duidelijk zicht hadden op het precieze ontstaan en de juiste betekenis ervan.
De beste bronnen, onder andere wat de tempel van Sol Invictus betreft, zijn Lucianus van Samosata[6] en Pausanias[7]. Herodianus van zijn kant beschrijft een aantal gewoonten en rituelen van de cultus, maar pas vanaf het moment dat keizer Elagabal de troon bestijgt en niets over de herkomst van de cultus zelf[8].
Over de politieke ontwikkelingen van Syria zijn we dan weer voornamelijk op de hoogte dankzij Strabo[9], die overigens ook in zijn Geographica de cultus zelf behandelt. Wel moet worden gezegd dat Strabo deze verhalen over rituelen en gebruiken vooral als opsmuk gebruikt, aangezien ze vaak kleurrijk en gevarieerd zijn. Het was ook de bedoeling om zo over te komen bij de contemporaine Griekse lezers[10].
Het is noodzakelijk om bij een werk, dat gesteund is op primaire bronnen, even stil te staan bij de geloofwaardigheid ervan. In het bijzonder is dat hier het geval omdat de belangrijkste bron, zeker voor wat het leven van keizer Elagabal betreft, de Historia Augusta is. Deze heeft de naam niet de meest betrouwbare te zijn en hier zal kort worden toegelicht waarom dit zo is en welke delen toch bruikbaar zijn voor historici.
Auteurschap
Voor de keizers van derde eeuw en in het bijzonder voor de levens van Elagabal en Aurelianus is de Historia Augusta in feite onze belangrijkste bron. De Historia Augusta is een verzameling keizersbiografieën, gaande van Hadrianus (117-138 na Chr.) tot keizer Numerianus (282-284 na Chr.). In totaal worden een dertigtal keizers besproken. Lang werd aangenomen dat het werd geschreven door verschillende auteurs, die leefden in de derde en vierde eeuw, en verschillende van hen waren tijdgenoot van de keizers die ze beschreven.
Hier volgt een overzicht van de vermoedelijke auteurs met de vermelding van de vitae van hun hand.
Aelius Spartianus
Hadrianus, Disius H Julianus, Septimius Severus, Pescinnius Niger, Caracalla en Geta.
Vulcacius Gallicanus
Avidius Cassius.
Trebellius Pollio
Valerianus (beiden), Gallienus (beiden), dertig lokale usurpatoren en Claudius II Gothicus.
Flavius Vopiscus
Aurelianus, Tacitus, Florianus, Pruculus, Bonoss, Probus, Carus en zijn zonen.
Aelius Lampridius
Commodus, Elagabal en Severus Alexander.
Iulius Capitolinus
Antoninus Pius, Marcus Aurelius, Verus, Pertinax, Clodius Albinus, Macrinus en zijn zoon, beide Maximinussen, Pupienus en Balbinus en tenslotte de drie Gordianussen.
Tegenwoordig echter denkt men dat de Historia Augusta een vervalsing is en dat het gehele werk is geschreven door één en dezelfde schrijver rond 395 na Chr.[11]. Men weet niet goed wat de precieze reden is voor zo een groots opgezette falsificatie, maar men vermoedt dat het gewoon platte sensatiezucht was[12].
De discussie betreffende de betrouwbaarheid en het auteurschap van deze vitae begon met een essay van Hermann Dessau[13], gepubliceerd in 1889. Daarin poneerde hij dat er niet zes auteurs waren, zoals al die tijd aangenomen, maar slechts één, die het werk had geschreven tegen het einde van de vierde eeuw na Chr. Hij baseerde zich voor die thesis op het feit dat de vele historici of autoriteiten op allerlei gebied, die er in worden genoemd, onmogelijk kunnen hebben bestaan of althans niet onder de vermelde namen, en dat dit meer wijst op “spielerei” van de auteur[14].
Nu is het natuurlijk zaak om die anonieme schrijver van de vele biografieën op te sporen en na te gaan wie hij kan geweest zijn, teneinde zijn motieven te vinden. Het is echter geen eenvoudige taak, daar er wel degelijk verschillen zijn tussen de verschillende vitae en het helemaal niet duidelijk is of er steeds dezelfde motieven meespelen in het minimaliseren dan wel maximaliseren van bepaalde daden van deze of gene keizer.
Mommsen[15]
heeft een succesvolle poging ondernomen door de
vitae op te splitsen in eersterangs vitae
en tweederangs vitae. Deze eersterangs
vitae kunnen referentiepunten worden genoemd
en bezitten vaak ook meer historische accuraatheid, waarschijnlijk omdat het
vaak gaat over keizers die ons dankzij andere schrijvers beter bekend zijn.
De accuraatheid van de biografie van bijvoorbeeld Hadrianus,
lijkt nog vrij aanvaardbaar te zijn[16].
De tweederangs vitae kunnen meer
als aanvulsel worden beschouwd, met voornamelijk fictieve en uitgevonden
situaties, waaronder veel gefingeerde toespraken, wetteksten en zo meer.
Kritiek
We zullen hier de belangrijkste kritieken bespreken waarmee moet worden rekening gehouden als er naar de Historia Augusta wordt verwezen.
Voor ons is vooral Aelius Lampridus, of wat aan hem wordt toegeschreven, belangrijk omwille van het leven van Elagabal[17]. Algemeen wordt erkend dat deze biografie veel onjuistheden bevat, of toch minstens zwaar overdreven is. Vooral als wordt vergeleken met wat bij Herodianus en Cassius Dio staat, is het duidelijk dat het vol staat met flagrante fouten, of althans met zaken die bij nader onderzoek niet blijken te kloppen[18]. Het is duidelijk dat, zeker in verband met de pittige details die in de Historia Augusta worden verteld, uiterst omzichtig moet worden omgesprongen. Elk verhaal over het exuberante gedrag van Elagabal moet minstens met een korrel zout worden genomen.
Men vermoedt dat de Vita Heliogabali enkel voor de passage 13-17 een zekere historische waarde heeft[19], daar de feiten die daarin voorkomen overeenstemmen met gegevens die via andere bronnen aan het licht zijn gekomen. Dat stuk begint bij de poging van Elagabal om zijn neef Alexander te vermoorden en eindigt bij zijn dood op 13 maart 222. Deze passage doorstaat de vergelijking met Herodianus en Cassius Dio met glans[20]. Over de politieke daden van Elagabal en de verschillende data kunnen we dan weer gerust zijn omdat daar nog andere bronnen voor bestaan, zoals munten, inscripties, enz.
Uit de tekst komt alleszins duidelijk naar voor dat de schrijver een voorkeur had voor wat we nu als 'goede keizers' beschouwen. De decadenties en verwerpelijkheden van de zogenaamde slechte 'keizers' zette hij uitermate in de verf . We kunnen dus redelijkerwijze aannemen dat hij schreef in functie van een bepaalde keizer (waarschijnlijk Theodosius 392-395) met de bedoeling bepaalde gloriemomenten uit de geschiedenis op te hemelen ten voordele van die keizer.
Wat valt nu over het algemeen te zeggen over het waarheidsgehalte van de Historia Augusta, in het licht van de confrontatie met andere contemporaine bronnen?
Een eerste punt van belang hier is het toekennen van de 'naam' Antoninus. Als cognomen had deze naam een paradoxale bestemming. Vaak toonden leden van het establishment een voorkeur hun naamgeving te gebruiken afkomstig via moederszijde. De naam Antoninorum komt eigelijk pas voor in keizerlijke kringen vanaf Hadrianus' periode en verwierf van dan af aan veel faam. Daardoor wordt hij door veel keizers (Caracalla, Macrinus, Elagabal,…) valselijk aangenomen, in de hoop dat het prestige van de naam ook op hen zou afstralen. Nu is het zo dat in de Historia Augusta al te veel nadruk wordt gelegd op die naamgeving, en wel het gehele werk door. Dit doet dus inderdaad vermoeden dat het van de hand is van één schrijver en niet, zoals beweerd, van zes verschillende schrijvers, wat erop wijst dat het een 'valselijk' geschrift is.
Het meest opvallende echter aan geheel de Historia Augusta zijn de uitgesponnen gruweldaden en overduidelijk verzonnen passages. We kunnen dit werk dan ook in zekere zin beschouwen als fictieve geschiedenis of zelfs als historische fictie[21]. Ook hier weer baseren we ons op het oneigenlijke of toch zeker foutieve gebruik van namen, en kunnen we stellen dat weer ‘spielerei’ in het spel is.
Slotsom is in feite dat de Historia Augusta, op bepaalde passages na die vaak zijn overgenomen uit andere werken, historisch vrij nutteloos is. Maar het is wel een interessante bron over hoe men een eeuw later bepaalde keizers percipieerde.
Cassius Dio is veruit de meest betrouwbare bron voor de behandelde periode. Hij was een man van het establishment en was in 194 na Chr. praetor geweest. Hijzelf verwoordde in zijn werk dat hij de gebeurtenissen met de meeste accuraatheid heeft weergegeven[22]. Maar het is een feit dat bijvoorbeeld zijn tekst over de gebeurtenissen in Rome tijdens Elagabals heerschappij soms slecht betrouwbaar zijn, omdat hijzelf niet veel in Rome was en dus alles uit tweede hand heeft moeten horen. Hetzelfde ziet men bij zijn beschrijvingen van de eerste jaren van de regering van Severus Alexander, tijdens dewelke hij voornamelijk in Afrika verbleef.
Men kan ook aannemen dat Dio ambities koesterde op politiek gebied en dat zijn teksten daar duidelijk door zijn beïnvloed[23]. Hij wou sommige mensen niet bruuskeren om zijn eigen kansen niet te decimeren. Hoewel hij dus beschouwd wordt als de meest betrouwbare bron voor de periode van de Severi, moet men ook bij hem enig voorbehoud plaatsen.
Het leven en de persoon van Aurelius Victor zijn in de nevelen des tijds enigszins verhuld gebleven en er is dus bijgevolg weinig wat we met zekerheid weten. Vooral in zijn relaas over het leven van Septimius Severus (De Caesaribus, 19-20) is het duidelijk dat hij zeer tendentieus schrijft. Beiden afkomstig uit Afrika, plaatst hij Septimius vrij kritiekloos in een goed licht. Ook verscheidene andere levensbeschrijvingen - die worden opgevat als vergelijkende studie tussen twee figuren ( bvb Caesar en Alexander De Grote) - zijn zeer tendentieus en kunnen, net als de Historia Augusta, niet verhullen geschreven te zijn in de loop van de vierde eeuw. In die periode, voor de ingrijpende hervormingen van Diocletianus, was de appreciatie voor de toenmalige keizers bijzonder laag.
Ook Bij Aurelius Victor is de historische waarde vaak nihil, behalve op die plaatsten waar hij duidelijk leentjebuur speelde bij bvb Ammianus, Cassius Dio e.a.
Zoals bij zovele historici uit de oudheid is het leven van Eutropius allerminst bekend. Hij wordt vaak, en niet onterecht, vergeleken met Zosimus (hoewel die Grieksschrijvend was). Hij was alleszins de magister memoriae van keizer Valens (364-374). Hij schreef zijn breviarium ook in diens opdracht en het is dan ook zeer gekleurd en tendentieus. Wanneer zijn werk wordt vergeleken en samengevoegd met de teksten van Zosimus komt men tot een mooie synthese, daar hun beider voorkeuren elkaar deels opheffen[24]. Hij is door latere historici dan ook een veelgeciteerde auteur en verwierf vooral in de renaissance een grote roem omwille van zijn ongeremdheid om - in dienst van de keizer nota bene - de keizerlijke hofhouding aan de kaak te stellen.
De droge stijl van Herodianus heeft in het verleden veel filologen ertoe aangezet hem als zeer betrouwbaar te classificeren. Nochtans zijn daar de laatste decennia heel wat vragen en correcties rond gerezen. Zo heeft hij, als aristocraat, nogal de neiging om de senaat te steunen en de verschillende keizers, die hebben getracht de senaat buitenspel te zetten (waaronder Septimius Severus), hebben het in zijn geschriften dan ook vaak moeten ontgelden.
Hij heeft, meer dan enig ander historicus, geschreven over veldslagen en belegeringen. Het is wel minder duidelijk of deze beschrijvingen historisch juist zijn, daar hij er vaak de enige bron voor is, en ze ook niet altijd kunnen getoetst worden aan archeologisch materiaal. Sommige filologen gaan dan ook zo ver om hem eerder polemoloog dan historicus te noemen[25], maar dat is ons inziens toch een brug te ver.
Anderzijds moet gezegd dat Herodianus vele overeenkomsten vertoont met de geschriften van Cassius Dio (zie hierboven), zeker op het gebied van politieke evoluties.
Bovendien is hij onze belangrijkste bron voor de religieuze hervormingen van Elagabal en bijgevolg onmisbaar voor dit onderzoek. Over het algemeen gaat men ervan uit dat over dit laatste onderwerp alles vrij accuraat is, enerzijds omdat het perfect lijkt te kloppen met numismatische bronnen[26] en inscripties[27], anderzijds omdat ook de archeologische bronnen gelijk lopen[28]. Het is alleszins een zeer nuttige bron en mits de nodige restricties (vooral wat betreft zijn militaire verslaggeving) bijzonder nuttig.
Over Zosimus valt niet zo heel veel te vertellen. In confrontatie met archeologische bronnen is niks uit zijn werk onhistorisch of onwaar gebleken. We mogen dus redelijkerwijs aannemen dat hij zeer betrouwbaar is.
Aangezien zijn werk niet het meest uitgebreide is, moet het vaak aangevuld worden met bvb het werk van Eutropius (zie hierboven). Voor de periode van de tweede helft van de derde eeuw is hij echter onze belangrijkste bron.
Deze beide geografen en etnici zijn dusdanig gelijklopend, klaarblijkelijk zonder gemeenschappelijke bron (daarvoor zijn de invalshoeken te verschillend[29]), dat ze zonder meer als betrouwbaar kunnen worden aangenomen.
Vooral voor het ontstaan van de cultus van Sol Invictus zijn zij belangrijk. Ook het feit dat zowel Tacitus als Cassius Dio bij hen 'geleend' hebben, verschaft enige zekerheidswaarde aan hun geschriften. Nochtans moeten we, vooral bij Pausanias, oppassen als hij het heeft over de astrologie en het magische bij de Babyloniërs, daar hij nogal roekeloos omspringt met astrologische berekeningen[30].
2.8 Inscripties en archeologie
De vooruitgang in de laatste paar decennia op gebied van archeologie is voornamelijk voelbaar op het gebied van de numismatiek. Vooral voor het midden van de derde eeuw is deze deeldiscipline zeer belangrijk, omdat dan de muntproductie - om redenen die we nog zullen zien - sterk verhoogde en die munten ook vaker werden begraven om pas in de vorige eeuw[31] te worden opgegraven. Vooral voor de heerschappij van Aurelianus zijn hele verzamelingen munten gevonden en bestudeerd. Soms kunnen muntvondsten zelf informatie opleveren over de routes die de barbaren volgden bij hun invallen.
Ook op het gebied van de epigrafie zijn in de laatste decennia grote vorderingen gemaakt. Hier is echter wel een groot verschil tussen de periode van de Severi, waarbij er bijzonder veel inscripties zijn gevonden, en de periode van Aurelianus, waaruit veel minder inscripties tot ons zijn gekomen. Uiteraard zijn deze inscripties vooral belangrijk voor de keizerlijke titulatuur en chronologie.
Ook, als laatste, zijn archeologische vondsten in de vorm van gebouwen, ruïnes en andere (bvb fundamenten) specifiek belangrijk voor dit onderzoek. Aan de hand daarvan kunnen we zien in hoeverre tempels verder gebruikt werden, wie er aanbeden werd, …
Vooreerst gaan we hier de geschiedenis behandelen van de zonnecultus zelf en dit zowel in Rome vanaf de vroegste begindagen als in Emesa, waar de cultus van Sol Invictus zijn ontstaan heeft gekend. Daarna zullen we nagaan in hoeverre die oorspronkelijke Romeinse zonnecultus invloed heeft gehad op de Syrische cultus en hoe deze dan verder tot ontwikkeling kwam onder Elagabal. Vervolgens wordt er dieper ingegaan op de vijftig jaar die Elagabal en Aurelianus van elkaar scheidden en hoe deze laatste er in slaagde om het syncretistisch ideaal te voltooien.
Het is dan ook noodzakelijk om de term syncretisme degelijk toe te lichten. Hieronder wordt het samengaan verstaan van verschillende goden en zelfs godsdiensten tot één enkele. Dit gaat van oorspronkelijke Romeinse godheden, die nog stammen uit de proto-, en zelfs prehistorie en die, onder invloed van de vele Hellenistische en oosterse religieuze stromingen, uiteindelijk allemaal samengebracht worden in een religie (zie definitie infra). Het uiteindelijke culminatiepunt vinden we in de Deus Sol Invictus van Aurelianus en daarmee samengaand de keizerscultus, waarbij Aurelianus de plaatsvervanger en boodschapper is van God[32] op aarde.
In dit werk willen we ook nagaan welke invloeden de cultus van Sol Invictus heeft ondergaan van de oorspronkelijk Romeinse zonnecultus enerzijds en welke de externe invloeden zijn geweest van onder andere culten als Mithra en Astarte en van de ‘godsdiensten van het boek’ (jodendom en christendom) anderzijds. De tendens die in de derde eeuw bestaat in de richting van heilsgodsdiensten en de invloed van het neoplatonisme kunnen ook verduidelijkend werken.
1.2 De inheemse zonnegod in Rome
In Rome’s begindagen was de bevolking nog uiterst conservatief. Aangezien technologie en menselijke cultuur nog niet in die mate waren geëvolueerd dat de mens de natuur volledig onder controle had, gingen mensen ( toen uiteraard voornamelijk boeren), hun heil zoeken in religie. De plaatselijke, traditionele goden voldeden blijkbaar voldoende aan die behoefte. Het waren de zogenaamde Di Indigites. Naast het traditionele kwintet[33] werden ook een aantal andere godheden vereerd, die allen een specifieke functie hadden, zoals bijvoorbeeld vruchtbaarheid. Daarnaast waren er ook nog de Penates, de Lares en de Genii, die particulier werden aanbeden en waarbij de pater familias de rituelen leidde.
In deze traditionele godsdienstbeleving is het niet uitzonderlijk dat ook de Zon, Sol, een vrij belangrijke rol ging spelen[34]. Dat is natuurlijk een universeel gegeven, aangezien al vlug gezien werd dat de zon een noodzaak is voor het leven op aarde. Zij stond dan ook symbool voor vruchtbaarheid.
Waarschijnlijk heeft er dus vanaf het vroegste begin een soort zonnecultus bestaan in Rome, al zijn historici het daar niet geheel over eens[35].
Op een kalender die gedateerd wordt in de vierde eeuw voor Chr. is alleszins de naam Sol Indiges geattesteerd, wat duidelijk wijst op het aanbidden van een traditionele zonnegod. Ondanks dit bewijs is er echter nog steeds onenigheid omdat vooral Wissowa denkt dat die ‘Indiges’ niet zozeer slaat op het autochtone of inheemse karakter van de godheid, maar veeleer dient om zich te onderscheiden van de opkomende oosterse zonneculten. Dat lijkt dan weer onlogisch in het licht van het feit dat die oosterse culten in die vroege jaren nog nauwelijks gekend waren in Rome[36].
Het lijkt op zich ook vrij logisch dat er inderdaad een autochtone zonnecultus bestond[37], aangezien de eerste bewoners van het Italische schiereiland leefden op basis van de zonnecyclus[38]. Altheim komt tot de conclusie dat op basis van deze kalenders er een zonnecultus moet hebben bestaan zeker vanaf de vierde eeuw voor Chr.[39].
De oudste numismatische vondst, een denarius van de gens Manlia, die het bewijs levert voor het aanbidden van een zonnegod gaat terug tot 135 voor Chr. Deze munt portretteert de zon in een koets getrokken door vier paarden[40]. De oudste inscriptie die refereert naar de onoverwinnelijke zon gaat echter terug tot 158 voor Chr.[41].
In de Fasti van Philocalus staat een duidelijke aanwijzing dat er inderdaad moet sprake zijn geweest van een autochtone Romeinse zonnegod[42]. Ook dit wordt echter gecontesteerd door Wissowa[43] en Richter[44] omdat dit niet strookt met hun idee dat een zonnegod in Rome slechts een kopie van een Griekse God kan zijn.
De zonnecultus werd de laatste jaren van de republiek steeds belangrijker, omdat men teruggreep naar oude en vaak vergeten religieuze tradities. We kunnen dat een beetje beschouwen als nostalgisch conservatisme, om de oude normen en waarden te herstellen. Steeds meer munten met afbeeldingen van de zon verschenen, onder andere bij Antonius[45]. Zo is er een munt uit 43 voor Chr. die door Cohen wordt beschouwd als een voorloper van het latere syncretisme. Daarop staat de zonnegod naakt afgebeeld met een aureool en de vleugels van Nike; in de rechterhand draagt hij de caduceus (de staf van Mercurius, boodschapper der goden) en in zijn linkerhand de hoorn des overvloeds. Hij draagt de boog en pijlkoker van Apollo, het schild van Mars staat achter hem en op een kegel voor hem staat een adelaar als symbool van zowel Jupiter als de zon zelf . Het geheel stelt eigelijk de concentratie van alle goddelijke macht voor in één figuur, de Zon. Als dusdanig is het een voorafspiegeling van het latere syncretistische model[46].
Onder Augustus (27 voor Chr.- 14 na Chr.) werd deze evolutie nog meer uitgesproken, vooral omdat deze een dam wilde opwerpen tegen de steeds grotere invloed van allerlei oosterse religies en omdat hij geen al te hoge pet ophad van de zogenaamde superstitio[47], die vloekte met de republikeinse tradities die hij wou bewaren of zelfs herstellen[48].
Augustus trachtte dus de inheemse god te favoriseren. Zo wijdde hij twee obelisken, die hij uit Egypte had meegebracht, aan de Zon[49]. Dit bleek niet alleen een gouden ingreep om de oosterse zonneculten buiten het pomerium[50] te houden, maar ook om duidelijk te maken dat de Egyptische godsdienst met een bijzonder lange traditie van zonneaanbidding duidelijk onder de Romeinse macht was gekomen[51]. Ook de plaatsen waar hij de obelisken neer plantte zijn veelbetekenend: het Circus Maximus was sinds oudsher gewijd aan de Sol Indigites en het Marsveld was uiteraard het symbool van de militaire overwinning over Egypte. Het is absoluut zeker dat zowel een tempel in het Circus Maximus[52] en één op het Quirinaal aan de Romeinse zonnegod waren gewijd[53].
Ook hier weer zijn de meningen verdeeld over de oorsprong van deze zonnegod. Het woord pulvinari is van Griekse afkomst en daardoor denken sommigen dat de Romeinse zonnegod Griekse import is[54]. Deze discussie wordt versterkt door het feit dat de oudste munten uit de republiek, met een portret van de Zon, ook van Griekse makelij zouden zijn[55]. Nochtans heeft Helios in het Griekse pantheon altijd een vrij marginale positie ingenomen, wat Halsberghe overtuigt van een volledig inheemse Romeinse zonnegod[56], temeer omdat er in vergelijking met andere goden slechts heel weinig epigrafische teksten zijn gevonden die gewijd zijn aan Helios[57].
Hoewel Pausanias in zijn beschrijving van Griekenland zegt dat er vele centra zijn waar Helios werd vereerd, lijkt het bewijsmateriaal er ook hier eerder op te wijzen dat het wel degelijk over een inheemse Romeinse Zonnegod gaat en niet over een geïmporteerde Griekse[58]. Als het al zo zou zijn dat deze zonnecultus inderdaad uit Griekenland was geïmporteerd, dan moet dat zeker na de 217 na Chr. geweest zijn, omdat er geen enkele sprake kan zijn van een Griekse cultus in Rome die werd beleden binnen het pomerium.
Steeds als er echter sprake is van een Sol Indiges in die periode, wordt er bijna steeds ook direct melding gemaakt van Luna (de maan). Aan deze Luna werd nu de bescherming toegeschreven van de bigae (tweespan) in het Circus en de 28ste augustus was haar 'feestdag', net zoals dit ook de feestdag was van de zonnegod uit de tempel van het Circus Maximus[59].
Ook dit toont aan dat er wel degelijk sprake is van een autochtone zonnecultus, daar die van oudsher[60] werd geassocieerd met de maan. Alle bronnen wijzen erop dat er pas vanaf 102 na Chr.[61] sprake was van enige oosterse religie , hoewel Tacitus er op wijst dat er enige beïnvloeding kan bestaan hebben door Romeinse soldaten in het Oosten.
Als in Rome en Italië zelf de bewijzen voor een zonnegod en dito cultus al schaars waren, wat dan te zeggen in andere delen van het Romeinse rijk aan het begin van de keizertijd? In Germania is slechts één inscriptie gevonden, waarop Sol voorkomt in connectie met Luna en in Hispania bloeiden beide culten meer dan elders, zelfs tot een heel eind in de keizertijd, toen er al duidelijk sprake was van de syncretische tendens[62]. Bij beiden gaat het dus om inscripties waarbij Sol samen voorkomt met Luna.
Vooral in de provincia Lusitania moeten deze culten niet onbelangrijk geweest zijn daar de legatus Augusti propraetore, Cestius Acidius Perinis de rituelen zelf uitvoerde en het promontorium (kaap of uitloper van een gebergte) van Olisoppo in datzelfde Lusitania het promontorium Solis et Lunae werd genoemd[63]. Gezien het schaarse bewijsmateriaal moeten we stellen dat het een vrij marginale cultus is gebleven, hoewel sommige keizers hun persoonlijke heil toeschreven aan de zon[64].
Wanneer we nu zijn aanbeland in de tweede eeuw na Chr. moeten we zeggen dat met de intrede van de oosterse culten, de autochtone, traditionele zonnecultus naar het achterplan verdwijnt. Het is vooral de cultus van Mithras die vrij plots in aanzien wint en Sol Invictus Elagabalus was in die beginfase nog een vrij marginaal fenomeen. Mithras had nu eenmaal een grotere aantrekkingskracht bij de soldaten die in het Oosten op expeditie waren geweest.
In de loop van die tweede eeuw, maar vooral in de derde eeuw echter won ook de zonnecultus in aanzien, waarschijnlijk deels omwille van de inherente kracht die uitgaat van de zon en zeker met het epitheton Invictus. De zon als onoverwinnelijke, die elke morgen de strijd wint met de duisternis, moet vooral op soldaten bij wie strijd en oorlog toch op de eerste plaats komen, een grote indruk gemaakt hebben.
Ook het feit dat gedurende die tweede eeuw de keizers steeds meer oosterse (en dus despotische) neigingen kregen[65], heeft de cultus van de zon bevoordeeld[66]. Deze evolutie ging uiteraard langzaam en er was al enigszins vroeger sprake van oosterse inmenging. Zo rapporteert Tacitus dat Romeinse soldaten de opkomende zon groetten op de dezelfde wijze als de Syriërs ten tijde van de slag van Bedriacum (69 na Chr.)[67].
Hoewel de bewijzen dus overduidelijk neigen naar een oorspronkelijke en traditionele godheid, moet zeker rekening gehouden worden met het feit dat door de verschillende militaire expedities naar het Oosten, voornamelijk Egypte, waar de zon traditioneel een heel belangrijke positie bekleedde, eventueel sprake kan zijn van enige beïnvloeding. Deze is dan wel louter formeel en uitwendig en raakte zeker niet de kern van de bestaande cultus. Het is wel zo dat militaire expedities in de komende eeuwen bepalender zullen worden voor die evolutie.
1.3 Oorsprong van de cultus van Sol Invictus Elagabalus in Emesa
Politieke ontwikkeling
De politieke ontwikkeling van Emesa gaat in de laatste eeuwen voor Chr. gepaard met de ontwikkeling van geheel Syria. Na de slag bij Ipsus in 301 voor Chr. komt noordelijk Syria onder heerschappij van Alexander de Grote’s generaal, Seleucus. Aangezien de Seleucidische vorsten zich echter meer toelegden op de gebieden aan de Middellandse Zee (in hun rivaliteit met de andere Hellenistische wereldrijken, voornamelijk Macedonië)[68], werden de gebieden in het binnenland van Syria enigszins verwaarloosd, waardoor locale machten zich konden manifesteren. Daardoor ontstond, na de overwinning van de Romeinen op de Seleuciden bij de slag van Magnesia in 190 voor Chr. het gebied Syria-Coele, dat een tijdje een twistappel zou blijven tussen het Seleucidische en Ptolemaïsche koninkrijk[69].
Er volgt een eeuw van interne strubbelingen tussen Parthen, Armeniërs, Feniciërs en Arabieren. Tigranes, een Armeense koning overmeestert heel Syria behalve de haven van Seleucia in 83 voor Chr. Hij werd echter niet erkend door Rome, dat actie ondernam. Mede door muiterij, moest het Romeins leger zich echter terugtrekken in Klein-Azië en kwam Sampsigeramus van Emesa aan de macht[70].
Emesa is lange tijd het centrum geweest van een Arabisch koninkrijkje. Het is maar in de loop van de eerste eeuw voor Chr. door Rome onderworpen. Koning Sampsigeramus I werd een bondgenoot van Rome. Het is alleszins heel duidelijk dat de politieke ontwikkeling van Emesa in nauw verband staat met die van haar grotere broer Palmyra[71].
Men neemt aan dat die analoge ontwikkeling vooral een economische interdependentie als oorzaak heeft. De handel stokte in de loop van de derde eeuw met een nefaste invloed op beide steden. Het gevolg was een tanende politieke macht in de loop van de vierde eeuw[72].
De term ‘emesinoi’ komt voor het eerst voor bij Strabo[73], waarbij hij refereert naar de jaren veertig voor Chr. Het duidt echter niet op een stad Emesa, maar eerder op een volk of volksstam. Het lijkt er dus op dat het een vestiging was van een Arabische stam, wiens heerser door Rome werd erkend als koning. Strabo situeert deze volksstam ten zuiden van Apamea[74].
Over de sociale en politieke ontwikkeling van deze ‘emesinoi’ in de eerste eeuw voor Chr. weten we nagenoeg niets. Het weinige wat we wel weten, is dat ze de Griekse vestiging Arethusa domineerden[75] en dat de dynasten tot vierduizend soldaten konden ronselen voor Rome[76]. De koningen verwierven ook het Romeins burgerschap. In combinatie met een Palmyrese inscriptie[77], waarin vermoedelijk de plaatsnaam Emesa voorkomt, wat dan de eerste attestatie van de plaatsnaam is, kunnen we tot de slotsom komen dat er dus sprake is van een Arabische nederzetting onder heerschappij van een ‘hoofdman’ (Sampsigeramus), waarvan de afstammelingen zich koning en Romeins burger mochten noemen[78].
Zoals Millar aantoont is er echter geen dynastieke lijn te trekken tussen deze koningen en de priesterfamilie waaruit Iulia Domna stamde en die aan de basis lag van de latere Syrische dynastie[79]. Alles wat met zekerheid geweten is, is dat deze dynastieke familie het Romeins burgerrecht heeft verworven in de loop van de eerste eeuw na Chr.
Dit blijkt duidelijk uit de naam Iulius[80]. Wat uiteindelijk blijkt uit het schaarse bronnenmateriaal is dat in de loop van de tweede eeuw na Chr. er sprake is van een familie die veel huwelijksbanden had met andere dynastieën uit de regio en die zeer sterk geïntegreerd was in de Romeinse politiek.
Etymologie
De etymologie van het woord Elagabal komt van El-gabal, wat betekent ‘de god Gabal’. Hij zou oorspronkelijk afkomstig zijn uit Canaan als de verpersoonlijking van de mannelijke en de vruchtbare warmte[81]. Er zijn verschillende mogelijke etymologische verklaringen. Hier zullen we er enkele geven.
Een eerste verklaring kan zijn dat het woord gabal van semitische oorsprong is en zoiets betekent als ‘verheven’ of ‘indrukwekkend’. Ook het Arabische woord voor berg is daarvan afgeleid, zoals in het hooggelegen stadje Gebalene en ook Byblos was vroeger bekend als Gebal[82]. Vandaar dat mag worden aangenomen dat gebal in het Aramees en Syrisch gebruikt werd ter aanduiding van hoge plaatsen waaruit men kan afleiden dat de god Gabal de god was van de hoogtes. Het symbool van Elagabal, een conische zwarte steen, lijkt daarmee in overeenstemming te zijn, daar in het oude testament in hooggelegen plaatsten ook een zwarte steen wordt vermeld. Waarschijnlijk werd de godheid dus eerst aanbeden in berggebieden alvorens hij in Emesa, dat gelegen is in de vallei van de Orontes, terechtkwam.
Een andere theorie vertrekt van de Chaldese god van het vuur, die als Gibil dient worden uitgesproken. Deze god zou al door de Sumeriërs en Accadiërs zijn aanbeden en zo zijn doorgegeven aan de Semitische volkeren. Er bestaan inscripties waarin Gibil zoveel betekent als ‘God van de Zwarte Steen[83]’. Het lijkt dus best aannemelijk dat deze oorspronkelijke vuurgod in Syria werd aanbeden als de zonnegod.
Een derde, meer eenvoudige uitleg gaat uit van het Syrische woord gebal, wat letterlijk ‘voleindigen’, ‘voltooien’, betekent, maar bij uitbreiding ook ‘creëren’, ‘ontstaan’ kan betekenen, wat van El-gabal dan de God - Creator zou maken.[84]
De verklaring die Millar denkt gevonden te hebben, sluit nauw aan bij de eerste uitleg[85]. Hij gaat er van uit dat de cultus afkomstig is van een nederzetting Nazala, ongeveer 75 km ten zuidoosten van Emesa[86]. Daar is namelijk een kalkstenen reliëf gevonden met aan de linkerkant een rechtstaande godheid, gewapend met speer, zwaard en schild en aan de rechterkant een rotsblok met daarop een adelaar met gespreide vleugels. Voor ons onderzoek is slechts de rechterkant van belang, omdat er duidelijk een naam bijstaat: ’LH’GBL. De ‘LH’ betekent letterlijk god en het tweede deel is Aramees voor berg (van het Aramese woord ‘jebel’). Zo krijg je natuurlijk de samenstelling ‘god-berg’, wat overeenkomt met onze eerste verklaring, temeer daar Nazala in een meer bergachtig gebied lag dan Emesa.
Sol Invictus in Emesa
“Ze waren beiden inwijdelingen van de zonnegod, want die geniet bij de inheemsen aldaar grote verering en ze noemen hem in hun taal Elagabalus. Er staat een enorme tempel, rijk versierd met goud en zilver en kostbare edelstenen.”[87]
Zeker bij Herodianus krijgen we een uitvoerige beschrijving van een aantal gebruiken en rituelen, zoals ze uitgevoerd werden door keizer Elagabal.
Wat ook de eigelijke oorsprong van de cultus was, feit is dat de godheid in zijn uiteindelijke vorm in Syria werd aanbeden onder de vorm van een zwarte conische steen. Deze steen symboliseerde op een of andere manier de zon[88]. Uiteraard was Sol Invictus Elagabalus als dusdanig de allerbelangrijkste godheid, zijnde de vruchtbaarheid en vooral de zon als levenscheppend principe.
In Emesa was er ter ere van hem een tempel die indrukwekkend versierd was met goud en juwelen (cfr. supra citaat Herodianus). In die tempel stond, behalve die zwarte steen ook het beeld van een adelaar en een altaar. Dagelijks werden er rituelen uitgevoerd door de priester, gekleed in traditionele kledij en begeleid door allerhande vrouwelijke muzikanten (hoorn, fluit, trompet, etc.) die tezelfdertijd ook dansten. Elk jaar werden, ter ere van Sol Invictus Elagabalus, grootse spelen georganiseerd, de ‘hlia puqia[89] ', die we echter slechts kennen vanaf het moment dat Elagabal keizer werd. Ook over de rest van de cultus zijn we maar geïnformeerd vanaf dat moment en bijgevolg wordt dit in het volgende hoofdstuk besproken.
1.4 De verspreiding van Sol Invictus Elagabal naar Rome tot 218
Het is opvallend dat de Romeinen gedurende heel hun geschiedenis nooit voldoening hebben gevonden in hun eigen traditionele goden en godinnen. Vanaf de vroegste eeuwen hebben ze allerhande culten en religies aangenomen of geassimileerd uit streken die werden overwonnen, of zelfs formeel nooit deel hebben uitgemaakt van het Romeinse Rijk. Zo werden al tijdens de republiek bepaalde Griekse culten en hun ceremonies steeds populairder en gaven ze blijkbaar een beter antwoord op de noden van de tijd dan de formalistische staatsgodsdienst. Hierbij waren vooral de noties lectisternium (lett.: een godenmaaltijd waarbij de beelden van oorspronkelijk Griekse goden op kussens -pulvinar- werden gezet waarbij hen ook een maaltijd werd voorgezet) en supplicatio (lett.: bidfeest; dankfeest) belangrijk.
Het
lectisternium had een belangrijk psychologisch effect omdat, hoewel
de idee van het laten mee-eten van goden niet vreemd was in de traditionele
Romeinse godsdienst, het hier alleen maar de Griekse goden betrof[90].
De eerste attestatie van zulk een lectisternium
dateert van 399 voor Chr.[91],
waarbij tijdens een hongersnood werd verordonneerd dat een aantal goden, samen
met hun Grieks equivalent, in het openbaar in zetels moesten worden gezet.
Voor het eerst is hier sprake van een essentieel Grieks-Romeinse religie[92]
vermits, zoals Wissowa[93]
beweert, voor het eerst de breuklijn tussen Di
indigites en Di novensiles
(cfr. supra) werd doorbroken. Het psychologische effect nu lag voornamelijk in
het feit dat de goden voortaan werden afgebeeld als menselijke wezens met
passies en voorkeuren en niet langer als louter bewuste wezens.
Fowler verwoordt het als volgt: "De oude Romeinse onzichtbare numen was een veel nobeler mentaal beeld dan de verschrikkelijke afspiegelingen van de volgevreten Griekse goden en godinnen,…"[94].
De lectisternium bracht de goden dus als het ware terug tot menselijke proporties, maar met de supplicatio gingen ze nog een stukje verder: deze introduceerde voor het eerst de emotie in de Romeinse Religie[95]. Ook hier is weer sprake van een Grieks ritueel dat geënt werd op een oud Romeins gebruik.
Reeds in het prille begin van de republiek bestond de traditie dat de senaat of bepaalde magistraten feriae (lett.: feestdagen) organiseerden in tijden van crisis[96]. Daarbij moest het volk in grote optocht naar de tempel om te bidden voor een pax deorum. De supplicatio ging echter, voortbouwend op die traditie, nog een stap verder: het werd verordend door priesters of waarzeggers[97] en de gehele bevolking moest, als een bende smekelingen, van pulvinar tot pulvinar gaan en zeer ernstig bidden tot de goden in een grote golf van publieke emotie[98].
Deze twee Griekse innovaties in het Romeinse geloof moeten duidelijk maken dat de Romeinen zelf nooit volledig voldoening hebben gevonden in hun traditioneel en nogal ingehouden en formalistisch geloof, waardoor externe invloeden al bij het begin van de republiek vrij makkelijk hun ingang vonden in Rome. Daardoor is het vanaf de tweede - derde eeuw vrij gemakkelijk voor die oosterse culten om Rome stilaan te gaan infiltreren.
Inhoudelijk verklaring
Zoals we zagen was er een steeds grotere tendens naar emotionaliteit en betrokkenheid in de religieuze beleving der Romeinen. Hier zullen we dan ook bespreken waarom die oosterse culten pasten in deze evolutie.
Het gaat hier voornamelijk over Sol Invictus Elagabalus, maar geldt, mutatis mutandis, ook voor andere culten zoals Mithras, Isis, Astarte en andere. Even opvallend is dat het vooral de oosterse culten zijn die daarbij het meest hun eigenheid hebben behouden. Waar Egyptische of Griekse (zoals hierboven bleek) invloeden veeleer werden geassimileerd en aangepast aan de Romeinse traditie, lijkt met de oosterse wel het omgekeerde gebeurd te zijn[99].
De evolutie die hierboven werd beschreven naar een grotere emotionaliteit in de religie verhevigde nog met de inbreng van extatische culten uit het Oosten. Deze werden in het begin onder controle gehouden door de keizers, maar vanaf de derde eeuw hadden ze eigelijk geheel het Grieks - Romeins geloof verdrongen naar een secundaire plaats, zowel in aanhang als in officiële erkenning[100].
De eerste oosterse cultus die in Rome enige aanhang verwierf is deze van de Phrygische Magna Mater, die officieel werd binnengehaald in de vorm van een steen in 204 voor Chr.[101]. Het werd vrij vlug duidelijk dat de rituelen compleet anders waren dan deze die de Romeinen kenden van hun eigen geloof of uit de supplicatio van de geïmporteerde Griekse gewoonten. Bij Lucretius[102] staat beschreven hoe zo een extatische optocht met zich verminkende priesters er aan toe ging.
Dit betekende een nieuwe stap in een emotieve benadering van de religie, maar niet vooraleer de autoriteiten hadden geprobeerd deze cultus te 'romaniseren'[103]. Zo moest de cultus zijn eigen tempel hebben en er werden ook feesten georganiseerd, de ludi Megalenses[104], die hun plaats op de religieuze kalender kregen. Om echter te grote problemen te vermijden met de extatische optochten, werd het Romeinse burgers verboden om priester (gallus) te worden in dienst van de Magna Mater of mee te doen aan de processies[105].
Dit is eigenlijk het eerste echte voorbeeld (na de bacchuscultus[106]) van een orgastische en 'εnquosίasmoV' beleving van een geloof met een morele degradatie (wijn zwelgen en dies meer) tot gevolg. Deze culten hadden echter geen enkel mysticisme of een ethische blauwdruk en zijn dan ook alleen maar van belang voor wat betreft hun beleving en hoe ze stilaan de Romeinse habitus hielpen veranderen.
Een nieuwe stap werd vervolgens gezet met de cultus van Isis in de periode van Sulla[107]. Wat vooral belangrijk is in deze cultus, of althans wat een nieuwigheid is binnen het Romeinse geloof, is het concept van onthouding (zowel van vlees, wijn, brood als seks). Ook boetedoening stond centraal binnen de Isiscultus[108].
Bij het begin van de keizertijd wou Augustus een terugkeer naar de traditionele Romeinse godsdienst en probeerde hij deze nieuwe op emotie en mystiek gebaseerde culten terug te dringen. Hij slaagde niet in zijn opzet en onder Tiberius kregen de oosterse religies opnieuw een groter draagvlak[109]. Gedurende die eerste twee eeuwen van de keizertijd werden de oosterse religies steeds belangrijker, maar ze behielden allemaal hun bijzonderheden en bleven strikt gescheiden. Het is maar vanaf de derde eeuw dat er echt sprake kan zijn van een syncretische evolutie, voornamelijk onder invloed van filosofische denksystemen[110].
In deze tweede golf van oosterse culten (de eerste was die met o.a. de Magna Mater), werden voornamelijk de Syrische toonaangevend. Hieronder verstaan we de cultus van Atargatis, in Rome bekend onder de naam Dea Syria[111], en vooral de verschillende culten van Baal. Het is die Baal van Emesa, die de voorloper was van Sol Invictus Elagabalus (zie etymologie, supra). Ondanks hun latere belang voor het syncretisme lijkt het erop dat deze culten weinig nieuws brachten in de geloofsidee van de Romeinen.
Hoewel, zoals gezegd, deze oosterse religies voor de derde eeuw nooit een gezamenlijk geloofssysteem hadden en ze elk hun bijzonderheden behielden, zijn er toch enkele gemeenschappelijke karakteristieken te onderscheiden: mogelijk extatische processies, verminkte priesters, vasten bij het voorbereiden van de rites en vooral een tendens naar mysticime. Dit laatste manifesteert zich vooral in een idee over zielenheil en een leven na de dood[112].
In vergelijking met de traditionele Romeinse godsdienst hadden deze oosterse religies een felle aantrekkingskracht op de modale Romein en dit omwille van verschillende redenen. Een eerste punt van aantrekking zijn de evocaties van ‘verre en vreemde' streken. Waar het traditionele geloof zich voornamelijk focuste op Rome zelf, krijgen we hier een exotische aantrekkingskracht die velen moet hebben aangesproken[113]
In tegenstelling tot de klassieke religie hadden vele van deze culten een uitgebreide tekstuele overlevering die een legitimering was van hun geloofssysteem. Hoewel er ook in de Romeinse religie wel degelijk geschreven teksten bestonden, gingen deze nooit verder dan de neerslag van een aantal religieuze regels. Er werd echter nooit gebruik gemaakt van een neergeschreven doctrine of een zoektocht naar het waarom van bepaalde religieuze gewoonten[114].
Een zeer belangrijk element in deze evolutie is dat deze oosterse culten een uitgebreide heilsboodschap brachten. De existentiële angst waarmee het gros van de bevolking mee kampte omwille van de economische malaise en militaire onzekerheden, werd door de boodschap op een leven na de dood opgevangen en had als dusdanig een zeer grote aantrekkingskracht, omdat daar bij de traditionele godsdienst absoluut geen sprake van was[115].
Een belangrijke stap in het latere syncretisme is de tendens in vele van deze nieuwe culten naar één Opperwezen ( Jupiter Dolichenus werd omschreven als 'beschermer van de hele wereld', Isis was 'de oerkracht van het universum en het ontstaan van beschaving, uiteraard ook het Jodendom en het Christendom, waar de macht van één God de basis van het geloof was, enz.). Net zoals het probleem van het 'hiernamaals' wordt het verderop in dit hoofdstuk besproken.
Blijkbaar waren de Romeinse culten voor veel soldaten niet voldoende om aan hun aspiraties te voldoen en, zoals gezegd, had de zon als onoverwinnelijke een grote aantrekkingskracht op hen, die zo stilaan de cultus van Sol Invictus Elagabalus begonnen over te nemen. De uitgesproken heilsboodschap, met een beter en mooier leven na dit, zal ook ongetwijfeld velen over de streep hebben getrokken. Het was blijkbaar zelfs zo aanstekelijk dat diegenen die het nieuwe geloof omarmden ook met de grootste zelotenijver het nieuwe geloof gingen verkondigen[116].
Een laatste verklaring houdt verband met de functie en de taak van priesters. De enige opdracht van de priesters was het dienen van de godheid[117]. Daardoor hadden ze ook meer tijd en meer energie om de verspreiding van de religie te gaan propageren, aangezien ze niet in beslag werden genomen door andere tijdrovende bezigheden, zoals politiek. Ook was het voor een minder gestelde burger in het Oosten mogelijk om het priesterambt te bekleden, terwijl de Romeinse priesterfuncties waren voorbehouden voor notabelen of zelfs senatoren. Aangezien gewone burgers op die manier hun sociale status konden verhogen, waren dat vaak diegenen die met het meeste vuur en bezieling hun geloof gingen uitdragen[118].
Uiteraard zou het te beperkt zijn om de verspreiding van de cultus alleen maar in het licht te zien van deze factoren. Deze interne factoren zullen duidelijk worden als de sociaal-economische toestand van de derde eeuw aan bod komt, die deels zal verklaren waarom mensen nood hadden aan een inhoudelijk sterker verhaal.
Hoe is de steile opgang van die oosterse culten extern verklaarbaar?
Los van hun inhoud moeten deze oosterse culten uiteraard ook de distributiemogelijkheden gehad hebben om zich zo sterk in het Romeinse religieuze leven te kunnen verankeren. De opgang van exogene culten gaat gepaard met de militaire veroveringen van het Romeinse Rijk. De eerste oosterse culten filtreren dan ook voor het eerst binnen tegen het einde van de Tweede Punische Oorlog (rond de tweede eeuw voor Chr.). Wanneer de militaire expansies zich meer oostwaarts verleggen, komen er ook meer en meer religies van oosterse oorsprong in Rome terecht. Omdat ze blijkbaar beter tegemoet kwamen aan de existentiële problemen van de modale Romein vonden ze relatief eenvoudig ingang (zie supra).
Het waren dus in de eerste plaats de militaire veldtochten en expansies die op deze evolutie een belangrijke invloed hebben gehad. De legionairs kwamen op die manier in contact met de verschillende ideeën en religieuze overtuigingen van de volkeren die ze hadden overwonnen. Aangezien de meeste troepen en legioenen waren gekazerneerd in Syria, waarvan de hoofdstad Emesa het epicentrum was van de cultus van Sol Invictus Elagabalus, is het duidelijk dat deze dan ook de bovenhand begon te nemen boven de andere oosterse religies[119].
Nu was het ook zo dat er verschillende inwoners van Syria werden tewerkgesteld als huishoudpersoneel in Rome en Italië[120]. Er was een relatief grote emigratiestroom van het Oosten naar het centrum van het Rijk. Deze mensen behielden hun religie en gewoontes en op die manier werden ze deel van het gewone leven in Rome en omstreken[121]. Stilaan herwonnen ze terrein op de Mithrascultus, aangezien zij een vrij hoge status hadden en de adepten van Mithras veeleer een trap lager stonden op de sociale ladder en daardoor minder invloedrijk waren[122]. Maar ook minder gegoede of invloedrijke Syriërs (bijvoorbeeld dezen die als slaaf naar Rome werden gebracht) zijn niet onbelangrijk geweest voor deze evolutie.
Voornamelijk in Dacia, dat deels was ontvolkt door een zesjarige oorlog onder Trajanus maar rond 167 na Chr. was veroverd[123] en werd bevolkt door velen van Syrische afkomst, bloeide de cultus van Sol Invictus sterk onder invloed van deze slaven en coloni[124]. Het werkte ook in de omgekeerde richting: Syriërs die zich aanmeldden om mee te strijden in het Romeinse leger en ondertussen openlijk hun geloof beleden.
Halsberghe vermoedt dat de Syriërs in het leger vaak samenkwamen om Sol Invictus te vereren en dat die samenkomsten open stonden voor Romeinen of soldaten uit andere regio's wiens eigen, religieus systeem te weinig voldeed aan hun noden, vooral omdat de cultus van Sol Invictus hun een beter leven garandeerde na hun dood op het slagveld, waardoor de nieuwe adepten trouwens zelf belangrijke verspreiders van de cultus werden[125].
Natuurlijk mogen we hierbij niet vergeten dat de verspreiding een enorme opgang kende toen Septimius Severus (193-211) trouwde met de dochter van een priester van de cultus (Iulia Domna, cfr infra) en het duidelijk was dat de keizerlijke hofhouding volledig achter die nieuwe godheid stond. Door het feit dat de keizerlijke familie zeer sterk verbonden was met die Syrische dynastie, trokken ook steeds meer oosterlingen naar Rome (hoewel deze evolutie al een tijdje aan de gang was), tot in de senaat toe, waardoor de cultus uiteraard nog meer aan populariteit won. Deze tendens van meer 'niet-Italianen' in de senaat zal nog vergroten tijdens de derde eeuw en de periode van de soldatenkeizers.
Onder Caracalla (211-217) verkreeg Emesa het ius Italicum[126], waardoor de invloed van de cultus een nieuwe impuls kreeg, maar hij durfde of wou niet zo ver gaan om de cultus boven enige andere te plaatsen[127]. Dit gebeurde pas onder keizer Elagabal.
Als laatste (en misschien vrij marginale) beïnvloedende factor mogen we ook de pracht van de tempel in Emesa niet vergeten, het Elagabalium[128], die de Romeinse legionairs in verwondering moet hebben doen staan. Daardoor werd het aannemen van een nieuw geloof waarschijnlijk nog vergemakkelijkt, hoewel dit deels giswerk blijft.
1.5 Sporen van Sol Invictus Elagabal in Rome voor 218
De eerste echte sporen van de Syrische zonnegod gaan in feite maar terug tot 158, maar zelfs het epitheton Elagabalus was daarbij nog niet geattesteerd[129]. Waarschijnlijk is het zo dat het eerste echte contact gelegd was onder keizer Hadrianus, omdat de oost-west handel dan eigenlijk pas echt tot zijn volle wasdom is gekomen. Zijn overwinningen in het Oosten[130] schreef hij ook toe aan de zonnegod en hij beeldde hem af op zijn munten[131].
Onder Antoninus Pius echter werd de groei geremd omdat hij de oude Romeinse goden in ere wilde herstellen (zoals Augustus 150 jaar eerder). Het is dus wel bijzonder dat net onder zijn heerschappij de eerste inscriptie is gevonden van de Syrische zonnegod[132]. Onder de volgende keizers verspreidde de cultus zich gestaag en er ontstonden steeds meer spanningen tussen de nieuwe Syrische religies en de oudere Romeinse tradities. Ook zijn meerdere inscripties gevonden in deze periode (dus de tweede helft van de 2de eeuw) in Germania en Hispania Lusitania[133].
Dit alles had tot gevolg dat de oude traditionele Romeinse zonnecultus stilaan werd vervangen door deze van Sol Invictus Elagabalus. Commodus (180-192) bijvoorbeeld was de eerste om het epitheton Invictus op te nemen in de keizerlijke titulatuur en portretteerde de zon systematisch op zijn munten[134].
Dit alles werd nog versneld toen de Severische dynastie aan de macht kwam met Septimius Severus, die huwde met de dochter van een priester van Elagabalus. Het is zo dat die gehele dynastie in feite de grondlegger is geweest van het concept van het syncretisme en het ook deels heeft uitgevoerd met de cultus van Sol Invictus Elagabalus als rode draad doorheen haar hervormingen.
Septimius Severus was een Afrikaan afkomstig uit Leptis Magna, niet ver van het huidige Tripoli. Zijn moeder was van Italische afkomst. Onder Trajanus was Septimius’ grootvader een leidende figuur in Leptis Magna. Zijn vader was politiek nauwelijks actief, maar enkelen van zijn familie hadden het tot senator gebracht. Hijzelf was eerst consul, gouverneur van Pannonia Superior vooraleer hij keizer werd in 193. Ondertussen was hij getrouwd met Iulia Domna, die we later nog uitvoerig zullen bespreken . Reeds van jongsbeen af was hij geïnteresseerd in astrologie[135].
Zijn huwelijk met haar was dus al bij de start gebaseerd op bepaalde ‘mystieke’ gronden, wat al een voorbode was voor wat de rest van de dynastie nog zou brengen[136]. Zij huwden ook volledig in die traditie van de zonnegod en verschenen samen op munten als Solen Luna. Wat de evolutie ook versnelde, was het feit dat Septimius Syria in 194 verdeelde in twee delen: Syria Coele, met als hoofdstad Laodicea en Syria Phoenice met Emesa als hoofdstad[137]. Daardoor won de stad van Sol Invictus Elagabalus uiteraard aan politieke invloed. Dit alles zorgde ervoor dat de cultus onder de Severi nog meer aan belang won.
Het mag dus duidelijk zijn dat de cultus van Sol Invictus Elagabalus al gekend was in Rome, maar de organisatie ervan was nog niet in het pomerium[138] gesitueerd. Dit zou ook niet het geval zijn tot Elagabal aan de macht kwam.
Dus het was zeker nog geen officiële godsdienst, maar hooguit één die werd toegejuicht vanuit de keizerlijke hofhouding. Dit zou kunnen leiden tot de algemeen aanvaarde conclusie dat het aan de figuur van Elagabal en aan de manier waarop hij de massa de cultus opdrong lag, waarom hij niet geslaagd is. Inderdaad, als de cultus gekend was en zelfs algemeen geapprecieerd, moet het wel aan Elagabal gelegen hebben. Welnu, hoewel dit natuurlijk deels waar is, zullen we hier argumenteren dat dit niet het volledige verhaal is en dat het de religieuze evoluties in de vijftig jaar tussen beide keizers zijn, die ook deels doorslaggevend zijn geweest. Of ook, dat de hervormingen van Elagabal, hoewel mislukt, toch broodnodig blijken te zijn geweest voor het welslagen van Aurelianus, vijftig jaar later.
1.6 Religie tussen 222 en 270 en evolutie van het syncretisme
Definitie
Het staat bovenal vast dat geheel de derde eeuw en in feite vanaf het begin van Severische dynastie religieus sprake was van het binnendringen van oosterse godheden in de Romeinse staatsgodsdienst, die tot dan eigenlijk onbetwist was. Hoewel er nooit echt sprake is geweest van strijd waren er bij momenten toch spanningen tussen enerzijds mensen die de traditionele staatsgodsdienst hoog in het vaandel droegen en anderzijds mensen die meer voelden voor een oosterse benadering. En, zoals gezegd, de Romeinen zijn nooit vies geweest van het assimileren of zelfs doodgewoon overnemen van vreemde invloeden[139].
Verder was het ook zo, zoals we in het volgende hoofdstuk zullen zien, dat de periode tussen beide keizers een periode was van complete ontreddering, waardoor het binnendringen van vreemde godheden, die vaak een meer uitgesproken heilsboodschap brachten, werd vergemakkelijkt. Het is echter kortzichtig om het daaraan toe te schrijven, aangezien vele godsdiensten in die periode enorm van aanzien zijn veranderd, net door die evolutie in het syncretisme. Dit syncretisme versnelde in deze periode niet alleen sterk maar kende ook nog eens zijn culminatiepunt in het religieuze ideaal van keizer Aurelianus[140].
Eerst beginnen we hier met een kort overzicht van hoe het verder is gegaan met de cultus van Sol Invictus Elagabalus na de damnatio memoriae van keizer Elagabal. De religieuze politiek van de keizer wordt later besproken, hier gaat het louter over de evolutie van de cultus. Er zijn nog een aantal inscripties en teksten gevonden in Rome die duidelijk maken dat de cultus zelf, na de moord op Elagabal, niet helemaal verdwenen was. Hij komt echter niet meer voor onder zijn volledige benaming van Sol Invictus Elagabalus, vooral omdat dat laatste woord gecompromitteerd was. Zo is er een tekst waarin Sol wordt vereenzelvigd met Jupiter Optimus Maximus Dolichenus[141]. Deze godheid was daarvoor al samengesmolten met Sol en - om evidente redenen - zal hij gewoon zijn oorspronkelijke naam weer hebben aangenomen. Vele inscripties bevatten louter de indicatie Sol, maar daarmee wordt wel degelijk diezelfde godheid bedoeld[142].
Voor een goed begrip geven we hier een bruikbare definitie van wat syncretisme in deze context betekent[143]. Kamstra gaat op zoek naar de Griekse oorsprong van het woord sunkritizein, dat voor het eerst voorkomt bij Plutarchus. Hij gebruikt het in de betekenis van 'in overeenstemming komen, zoals de Kretenzers doen wanneer ze bedreigd worden door een gemeenschappelijke vijand'[144]. Erasmus van zijn kant gebruikt het in de betekenis van ‘verzoening[145] tussen katholieken en protestanten’ in zijn bijbelvertaling uit 1516. De definitie die Kamstra op zijn beurt voorstelt is die van ' het samengaan van vreemde elementen ten opzichte van elkaar binnen een specifieke religie'. Of die elementen nu ontstaan zijn in andere religies of sociale structuren is van geen enkel belang[146]. Uiteraard is deze definitie te ruim en derhalve niet bruikbaar in het licht van ons onderzoek.
Motte van zijn kant tracht de term te definiëren aan de hand van de tegenstelling tussen twee andere termen, met name 'invloed' (influence) en 'ontlening' (emprunt). Ook Motte verklaart dat het sunkrhtismos slechts éénmaal voorkomt in de Griekse literatuur, met name dus bij Plutarchos in zijn 'De Amore Fraterno'. Vervolgens verschijnt het woord in diezelfde betekenis in de oude lexica[147] om dan weer te worden hergebruikt door Erasmus (sugkrhtizein) in de hierboven geschetste betekenis.
In de 18de eeuw wordt de term veelal gebruikt in het 'proberen verenigen van verschillende filosofische doctrines', zoals bvb het platonisme en het aristotelisme. Hier krijgt het - mogelijk onder invloed van een foute etymologie[148] - dus een verzachtende betekenis van ‘vermenging, samensmelting’ - waar het vroeger echt ‘verzoening tussen twee vijandige groepen’ betekende.
In die verzachte betekenis heeft het ook zijn intrede gemaakt in de godsdienstgeschiedenis[149]. Vaak heeft het hierin ook pejoratieve connotaties, in de zin dat de pure religieuze 'vormen' bezoedeld zijn met zogezegd decadente invloeden.
Vaak ook gebruikt men de term syncretisme in de zin van henotheïsme, wat eigelijk wil zeggen dat men aan een godheid of goddelijke entiteit de macht toeschrijft andere goden te incorporeren en zo een macht boven alle goden te worden[150]. Het is dan ook grotendeels in die betekenis dat het zal worden gebruikt[151].
De tendens naar dat henotheïsme was bereikbaar door het incorporeren van alle goden binnen één godheid. Dat wil daarom nog niet zeggen dat alle goden dezelfde worden, maar dat ze ofwel vereenzelvigd worden met de zonnegod, ofwel onder hem staan op een duidelijk hiërarchische ladder en als het ware dienaren zijn. Men zou het, mutatis mutandis, kunnen vergelijken met onze christelijke God en de verschillende patroonheiligen. Al gaat die vergelijking helemaal niet op daar in het christendom er echt maar één God is. Men zag de oorspronkelijk Syrische god steeds meer als de leidende entiteit in dat proces[152], zij het met de nodige veranderingen. De opflakkering onder Elagabal moge dan van korte duur geweest zijn, het heeft allerminst het einde van de zonnecultus betekend, integendeel, zijn religieuze hervormingen hebben de basis gelegd voor de komende evolutie[153]
Belangrijkste invloeden
Zoals hier boven is aangehaald, is neoplatonisme van fundamenteel belang geweest voor de religieuze evolutie in de derde eeuw. Vanaf het einde van de tweede eeuw was de filosofische stroming in Rome toonaangevend geworden en begon ze zich te vermengen met het meer eclectische stoïcisme.
Vooral de doctrine van de daemones[154] had grote invloed op het theologisch denken van die tijd. In het kort komt het er enigszins op neer dat deze daemones een soort 'tussenpersonen' waren tussen God en mensheid. Ze waren in staat om zowel goed te doen als slecht te doen[155]. Ze gaven de giften van God aan de mensheid en brachten de smeekbeden van de mensen tot God. Op die manier werd het populaire geloof (en met name de oosters culten) verzoend met een filosofische conceptie van geloof en verschafte het op die manier enige legitimiteit.
De traditionele goden werden op die manier geconcipieerd als tussenpersonen die in staat waren tot goed en slecht, maar de enige echte God kon op die manier worden voorgesteld als alleen maar goed. Door die conceptie werd het ook mogelijk om de godsidee van zowel het stoïcisme als het epicurisme[156] te verzoenen met die van het neoplatonisme. Natuurlijk was deze invloed vooral van belang voor de evolutie van het christendom, omdat die daemones konden geadapteerd worden als de christelijke engels en in die zin heeft het in zekere zin ook een strijd moeten voeren met het syncretisme, dat niet echt het idee accepteerde dat alle goden slechts aspecten waren van die éne God.
Men zou in zekere zin kunnen zeggen dat het neoplatonisme een negatieve invloed heeft gehad, in de zin dat daardoor het christendom duidelijk sterker werd gemaakt. Daar het syncretisme als idee de grootste 'tegenstander' was van dat christendom verwierf het in die hoedanigheid dus een duidelijk sterkere positie in derde eeuw.
Het samensmelten zelf van deze verschillende culten is een zeer complex gegeven en vaak zijn niet alle invloeden even duidelijk. Zeker is echter dat de belangrijkste cultus in de derde eeuw die van Sol Invictus was, en dat hij die status maar kon verwerven door die andere oosterse cultus, van Mithras, te overstijgen. Het grote probleem hierbij is dat niet altijd even duidelijk is naar welke cultus wordt gerefereerd en in welke mate ze zelf kunnen worden geïdentificeerd met elkaar[157].
Volgens Lenormant is de cultus van Mithras zelfs toonaangevend gebleven gedurende die derde eeuw[158], maar Halsberghe heeft overtuigend aangetoond dat het belang van de cultus van Sol Invictus Elagabalus systematisch geminimaliseerd werd[159]. Het is wel zo dat beiden in feite steeds naast elkaar zijn blijven bestaan en nooit echt versmolten zijn, althans niet tot aan de heerschappij van Aurelianus. Er waren dan ook grote verschillen tussen beide, die vereenzelviging nagenoeg onmogelijk maakte. Het grote verschil met de cultus van Sol Invictus was dat het Mithraïsme nooit deel heeft uitgemaakt van de staatsgodsdienst. Voor de adepten was religie iets in de privésfeer, waar het bij de staatsgodsdienst een staatszaak of althans een publieke aangelegenheid was. Mithras werd dan ook aanbeden in ondergrondse grotten, de spelaea (vergelijk met het begin van het christendom). Wissowa stelt dan ook dat Mithras nooit heeft behoord tot de di publici populi Romani[160].
Sol Invictus Elagabal echter werd aanbeden in grote en mooi versierde tempels[161]. De cultus leek wat betreft structuur en organisatie zeer op de staatsgodsdienst en de hoogste autoriteit van de cultus was vaak in handen van een publiek ambtenaar. De strikte hiërarchie die de cultus van Mithras kenmerkte (met de Pater Patrum als hoogste religieuze functie), was onbestaande in die van Sol Invictus Elagabal, waarbij de amplissimus sacerdos de rituelen leidde, maar er hoegenaamd geen onderscheid werd gemaakt onder de adepten[162].
Deze verschillen zijn van die aard dat het verwonderlijk lijkt dat deze twee verschillende culten soms toch lijken geïdentificeerd te worden met elkaar. Nochtans is ook dat verklaarbaar. Zo benoemen beiden hun godheid Sol Invictus. Vandaar dat het ook niet steeds eenvoudig is om inscripties met de benaming Sol Invictus aan de een of de andere cultus toe te schrijven, behalve als of Mithras of Elagabal is toegevoegd[163]. Maar de gelijkenissen gaan vaak ook inhoudelijk op, wat betreft de doctrine en geloofsleer. Zoals Wissowa duidelijk stelt, appelleerden ze beiden aan een emotionele vraag van het publiek door hun beider symboliek en de zuiverheid van de riten[164]. Beiden geloofden ook in opstanding uit de dood, dag des oordeels en onsterfelijkheid van de ziel. Hoewel beiden dus constant naast elkaar hebben bestaan heeft de cultus van Mithras een groot belang gehad in de evolutie naar het syncretisme onder Aurelianus, door zijn sterke doctrinale beïnvloeding. Hoewel de cultus van Sol Invictus Elagabal dus nooit die van Mithras heeft 'opgeslokt' verdween deze laatste toch, na de religieuze hervormingen onder Aurelianus, toen Deus Sol Invictus, zoals hij toen werd genoemd, volledig de leidende religie werd.[165]
Er was ook een duidelijke invloed van de astrologie merkbaar. Voornamelijk de Babylonische invloed van de stand en bewegingen van de planeten ging een steeds belangrijkere rol spelen in de verschillende culten. Wat betreft aantrekkingskracht is deze invloed echter verwaarloosbaar en zij is vooral van groot belang voor de kalender en de data van religieuze feesten[166].
Ook de invloed van het jodendom en het opkomende christendom mag zeker niet vergeten worden. Zo is het niet eten van varkensvlees een typisch facet van vele oosterse religies, maar bijna allemaal hebben ze dat overgenomen van het jodendom. Waarschijnlijk lag er een cultureel verschijnsel mee aan de basis[167].
Harris spreekt over een ecologische interpretatie van het verbod. In de pre-historie was de strook van Canaan meer bebost dan in het begin van onze tijdrekening. Bij demografische groei had men de keuze, ofwel meer varkens kweken omwille van het vlees, ofwel meer akkerbouw. Door hun fysionomie echter kunnen varkens slecht hoge temperaturen verdragen. Ze beschermen zich tegen die hoge temperaturen door of in de modder te rollen of door beschutting te zoeken in bossen. Ergo, men heeft per varken een aantal hectaren bos nodig voor voeding en bescherming. Als men, dus varkens gaat kweken impliceert dit een niet-inkrimpen van het bosbestand (aangezien de varkens dus bos nodig hebben).
Bij akkerbouw echter (dus rooien van bos voor landbouwgrond) wordt de grond tientallen keer meer rendabel dan bij varkenskweek (1 hectare graan levert meer voedsel dan 1 hectare bosgrond). Bij bevolkingsgroei heeft men dus geopteerd voor akkerbouw (anders dreigde ondervoeding), maar om het varkensbestand niet compleet uit te dunnen heeft men gekozen voor een verbod, hetgeen dan later religieus werd vertaald. Het is een ecologische theorie, die verder niet zoveel belang heeft.
1.7 Culminatiepunt onder Aurelianus
Gallienus wordt door velen beschouwd als de keizer die de cultus van Sol Invictus na een aantal decennia weer nieuw leven inblies[168]
Met Aurelianus komt het henotheïsme eerder als filosofisch dan als religieus concept tot zijn volle wasdom. Iedereen was in die vijftig jaren, die beide keizers van elkaar scheidden, enigszins gewend geraakt aan de idee van het syncretisme. Men hield niet meer krampachtig vast aan de tradities en dogma’s die de traditionele godsdienst voorschreef en de meeste oosterse religies waren in Rome zeker bekend en vaak zelfs stukken populairder dan de oude godsdienst. Voorts mogen we ook niet vergeten dat het christendom een steeds voortschrijdende evolutie kende en hoewel deze zeker niet om religieuze redenen werd gecontesteerd, maar eerder omwille van het feit dat ze een organisatie had die los stond van de staat, werd ook deze godsdienst argwanend bekeken.
In zeker zin is Sol Invictus Elagabalus (hoewel nu dus eigelijk sprake is van Deus Sol Invictus) een antwoord geweest op dit christendom. Het was immers het ultieme redmiddel. In de eerste plaats was er een traditionele staatsgodsdienst waaraan het merendeel van de bevolking hoegenaamd geen boodschap meer had[169]. Anderzijds was daar het christendom, dat op vele mensen invloed had en hun de kracht gaf die ze nodig hadden in die periode, maar die van staatswege werd beschouwd als gevaarlijk voor de gevestigde orde.
De oplossing van Aurelianus was vanuit dat gezichtspunt geniaal omdat ze perfect inspeelde op de noden van de tijd. Enerzijds bracht de boodschap die ze verkondigde het nodige zielenheil aan de mensen, daar ze geënt was op oosterse tradities, maar ze gaf geen aanstoot, omdat ze was geassimileerd met de oudere staatsgoden en - godinnen. Tevens kon ze onmogelijk een gevaar voor de staat inhouden, zoals het christendom, omdat die staat haar zelf onder controle had.
Wat de oplossing daarenboven nog versterkte was de figuur van de keizer zelf. Hijzelf was ook een goddelijk figuur geworden en boodschapper van Deus Sol Invictus hier op aarde. Zo werd Sol Invictus de ultieme afbeelding van het syncretisme dat hij voor ogen had en werd hijzelf daarvan de goddelijke verschijning op aarde.
Het kan geen toeval zijn dat onder keizer Decius een van de grootste christenvervolgingen ooit zijn georganiseerd. En het is nog veel minder toeval dat Decius één van die zogenaamde soldatenkeizers was (hij was keizer van 249 tot 251). Wat wil dit nu allemaal zeggen?
Wat we in het deel 2 hebben proberen duidelijk maken is het volgende: de derde eeuw was er een van ongelofelijke veranderingen op religieus gebied. De groei van christendom is daar misschien wel de belangrijkste indicator van.
Anderzijds groeide dus ook een soort tegenbeweging in de vorm van een syncretisme met als leidende godheid Sol Invictus. Er was duidelijk een nood een veranderd geloof en aan diepere geloofsovertuigingen. Omwille van allerlei problemen die we verder zullen bespreken had de gehele bevolking behoefte aan iets anders, aan een geloof in een onsterfelijke ziel, een hiernamaals, enz.
2 Sociaal – economische crisis
Om te beginnen is het zo dat, met het oog op ons onderzoek, uiteraard niet geheel de derde eeuw onder de loep wordt genomen, maar enkel de vijftig jaar tussen de heerschappij van keizer Elagabal en die van Aurelianus. We spreken dus al bij al over de periode tussen 222 en 270. Uiteraard staan de gebeurtenissen in die vijftig jaar niet los van de periode daarvoor en kunnen ze evenmin los gezien worden van consequenties in een latere periode. We moeten echter opletten dat we de gebeurtenissen in die periode niet teveel in het licht gaan zien van toekomstige gebeurtenissen want als historici hebben wij uiteraard het voordeel de toekomst te kennen, wat voor de tijdgenoten absoluut niet het geval was.
Het is dus ook niet de bedoeling een exhaustieve uiteenzetting te geven van de zogenaamde crisis van de derde eeuw (dat is al vele malen gedaan en vaak op onnavolgbare wijze) maar wel om bepaalde zaken in verband te brengen met de cultus van Sol Invictus. Dit werk stelt zich namelijk tot doel om tot een conclusie te komen in verband met het instellen van deze zonnecultus en het lijkt vrij absurd dat we de vijftig jaar, die twee pogingen daartoe scheiden en die daarbij tot de meest turbulente van de geschiedenis van Rome behoren, niet nauwer onder de loep zouden nemen.
Wat vooral belangrijk is in deze is de waaromvraag. Hoe komt het dat men zoveel welwillender stond tegenover Aurelianus dan tegenover Elagabal? Wat is er in die jaren gebeurd dat Aurelianus bijna, zoniet volledig, een held is geworden terwijl Elagabal vijftig jaar voordien het trieste lot droeg om als enige keizer ooit in de Tiber te zijn geworpen (uiteraard naast zijn exuberant gedrag, want dat blijft de hoofdoorzaak)?
Uiteraard gaat het hier niet meer over de morele of religieuze kant van de zaak, daar dit eerder is besproken. Hier zullen vooral politieke, militaire en economische evoluties worden bekeken, in zoverre zij te maken hebben met dit onderzoek.
De periode vanaf de dood van Severus Alexander (in 235) - die er één van relatieve rust was op binnenlands en buitenlands vlak en daarom even buiten beschouwing gelaten wordt - tot aan Claudius II Gothicus (die de Illyrische Restauratie inluidt) in 268 is de periode van de soldatenkeizers. Het rijk was zeer instabiel en verscheidene keizers en usurpatoren volgden elkaar in snel tempo op. Deze politieke 'crisis' is tevens het meest in het oog springende fenomeen in deze periode. Rostovtzeff [170]noemt die periode de militaire anarchie een laat ze lopen tot 285 (het moment waarop Diocletianus aan de macht komt). Wij behandelen echter maar de periode tot 270 omdat er onder Aurelianus al een gedeeltelijk herstel is.
Al deze keizers en usurpatoren - op een luttele uitzondering na - kwamen aan de macht dankzij het leger en stierven ook een onnatuurlijke dood. Deze instabiliteit was deels inherent aan het systeem van opvolging in de keizertijd, zoals het was ingesteld door Augustus. Ondermeer door de ingebakken aversie van de Romeinen tegen een monarchie waren er eigenlijk nooit institutionele regels opgesteld voor de troonsopvolging. Daarom ook moest elke nieuwe keizer zijn positie steeds weer legitimeren, omdat het keizerschap altijd al nauw was verbonden met militaire prestaties, die vaak werden verbonden met goddelijke ingrepen: de theologie van de overwinning[171].
Vanaf het begin van de keizertijd vereenzelvigden de keizers zich dan ook met hun militaire overwinningen en geweld was de rode draad doorheen de gehele keizertijd[172]. In de loop van de tweede en zeker gedurende de derde eeuw werden de aanvallen van de barbaren op de grenzen en in de periferie talrijker en intensiever. Daardoor werd de keizer ook meer en meer verplicht om ter plaatste het commando te voeren. Daardoor werd de band met het leger nog belangrijker voor de keizer. Vandaar dat de troepen steeds meer en meer zelf beslisten wie capabel was om hen te leiden in hun campagnes. Het is exemplarisch dat Septimius Severus (193-211), keizer geworden in een jaar dat zowel de troepen in het Oosten, in Brittannië als in de Donauregio elk een keizer kozen, op zijn sterfbed zou hebben gezegd tegen zijn twee zonen[173]:" Wees eensgezind, verrijk de soldaten en veracht eenieder ander."
Deze evolutie hield natuurlijk ook gevaren in voor de keizer. Door de uitgestrektheid van het Rijk kon de keizer natuurlijk niet overal aanwezig zijn als er invallen waren. Dit maakte de macht van de plaatselijke generaals alleen maar groter en zij werden dan ook potentiële concurrenten voor de troon[174]. Uiteraard konden de 'barbaren' van deze twisten gebruik maken om zo dieper door te stoten en als een lokale generaal er dan in slaagde om de invallen een halt toe te roepen en de vijanden te verslaan kon hij zijn eisen op de troon uiteraard kracht bijzetten.
Zo komen we in een toestand van wat Watson de 'helse cyclus' van burgeroorlog en vreemde invasies noemt[175]. Vandaar ook dat in de loop van de derde eeuw steeds meer keizers voor een systeem van coregenten (augusti of Caesares) opteerden om zo toch overal te kunnen aanwezig zijn, wat uiteindelijk werd geïnstitutionaliseerd in de terarchie van Diocletianus[176].
Kort historisch chronologisch overzicht
Maximinus Trax
Hij is, na Macrinus, in feite de eerste niet aristocraat die keizer werd. Hij was soldaat en wat erger was, hij vond het niet nodig zijn macht te zien worden geconfirmeerd door de senaat. Volgens de eigentijdse geschiedschrijvers was dat een sleutelpunt in de Romeinse geschiedenis. Hij is nooit in Rome geweest, daar hij continu in veldslagen verzeild was tegen barbaarse invallers. Hij was pionier in die zin dat verschillende opvolgers van hem ook Rome nooit hebben gezien en hun macht ook nooit werd geratificeerd in de senaat. In 238 stierf hij in een opstand van grootgrondbezitters[177].
Gordianus III
Na nogal wat opvolgingsproblemen (met onder andere Gordianus I en II, Pupienus en Balbinus[178]) koos het volk en het leger voor deze 13-jarige knaap en toen Pupienus en Balbinus, die tezelfdertijd keizer waren door de praetoriaanse macht werden vermoord, werd hij tot keizer verklaard. Hij was alleszins nog te jong om de echte macht te dragen en die lag bij een zekere Timesitheus, de praefectis praetorio.
Toen Timesitheus stierf in 243 werd Philippus de Arabier praefectis praetorio. Gordianus werd vermoord en, hoewel het in niet geheel duidelijke omstandigheden was, is Philippus steeds als schuldige aangewezen[179].
Philippus de Arabier
Hij werd door het leger tot keizer uitgeroepen. Hij moest Armenia afstaan en een schadeloosstelling betalen aan de Perzen (de Sassanieden). Hij vocht ook tegen invallende barbaren aan de Donau, waardoor hij onder meer de titel Germanicus kreeg. Onder zijn bewind vierde Rome zijn duizendjarig bestaan in 248. Hij stopte met tributen te betalen aan de Goten, waardoor ze een coalitie vormden en het Rijk aanvielen. Usurpatoren in de gebieden die de Goten hadden aangevallen kwamen in opstand, Philippus bood zijn ontslag aan, maar de senaat weigerde, gesteund door Decius, die voorspelde dat de opstanden maar van korte duur zouden zijn. Decius kreeg van Philippus belangrijke militaire taken en sloeg de opstanden neer. Hij werd door zijn troepen uitgeroepen tot keizer. Er volgde een strijd tussen beiden en Decius won[180].
Decius
Hij trachtte een hereniging van het rijk te verwezenlijken en deed dit niet zozeer militair als wel moreel. Hij wilde de traditionele Romeinse waarden en religie herstellen. Dit niet alleen inhoudelijk, maar ook door het herstellen en bouwen van nieuwe tempels en decoratieve elementen. Een gevolg was dat niet-traditionele culten het moesten ontgelden. De Christenen kregen het die periode zeer zwaar te verduren. Daarnaast kreeg hij te maken met invallen van de Carpi en de Goten. Hij stierf in een strijd tegen de Goten. Er ontstond een machtsvacuüm en de legioenen verklaarden C. Vibius Afinius Trebonianus Gallus keizer. [181]
Trebonianus Gallus
Er gingen al vlug verhalen de ronde dat deze keizer de Goten bevoordeelde. Over de rest zijn we weinig geïnformeerd, wegens gebrekkig bronnenmateriaal. In 252-253 was er een pestepidemie. Samen met zijn onvermogen om de invallen te stoppen, leidde dit al vlug tot opstanden in de provincies die zwaar onder druk stonden[182].
Aemilius Aemilianus
Hij was de gouverneur van Moesia Inferior en zijn legioenen kozen hem tot keizer. Ook zijn voorganger was nog niet afgezet en Aemilius stuurde een brief naar de senaat met de vraag om de bevoegdheden te delen. In dit bijzonder turbulente jaar koos het leger uiteindelijk Valerianus, die senator was onder Decius[183].
Valerianus
Valerianus stelde orde op zaken in het
Oosten en de druk op de provincies daar verminderde geleidelijk gedurende de
eerste paar jaar. Ondertussen had hij zoon Gallienus als co-regent aangesteld in
het Westen. Daar werden overwinningen behaald op de Germanen.
Valerianus organiseerde net als Decius grote christenvervolgingen, maar zijn
beweegredenen zijn minder duidelijk[184].
Er kwamen nieuwe invallen van Goten en Alemannen en Valerianus werd gevangen
genomen door Shapur, waardoor de Perzen het Oosten domineerden. Opnieuw stonden
in verschillende provincies usurpatoren op. Dit alles gebeurde in het rampzalige
jaar 260. Na het nieuws van Valerianus’ dood, stichtte Postumus in Gallië een
onafhankelijk rijk. Gallienus, die nu alleen keizer was, hield nog slechts een
fractie van zijn leger en territorium over[185].
Gallienus
Met in het Westen een onafhankelijk rijk onder Postumus en in het Oosten de Perzen die konden doen wat ze wilden was de desintegratie van het rijk een feit. In het Oosten maakte Palmyra gebruik van de chaos en Odhenatus stichtte ook daar een onafhankelijk rijk. Het Romeinse rijk was gereduceerd tot de helft van zijn vroegere omvang. Noodzakelijke hervormingen drongen zich op. Hij versloeg in het deel dat nog onder zijn controle stond de Goten en de Alemannen en voerde een aantal belangrijke hervormingen in. Hij reorganiseerde het leger zodat het mobieler werd. Ook de administratie werd hervormd en hij zorgde voor een herleving van de imperiale waarden. Op gebied van financiën voerde hij ook belangrijke veranderingen in. Deze hervormingen zullen de hereniging van het Rijk onder Aurelianus mogelijk maken, maar eerst is er nog Claudius II Gothicus[186].
Claudius II Gothicus
Het is niet zeker of hij met de moord op Gallienus te maken had, maar waarschijnlijk wel zijdelings. Hij was alleszins een van de betere generaals onder Gallienus en kreeg al vlug de naam de gedoodverfde opvolger te zijn van Gallienus. Ook hij moest het opnemen tegen de Goten en de Alemannen. Er werd tijdens zijn regeerperiode een deel van het Gallische rijk teruggewonnen. In 270 stierf Claudius aan de pest terwijl hij een campagne voerde tegen de Iutunghi en de Vandalen. Zijn broer Quintillus was even keizer, maar de bronnen spreken elkaar tegen over hoelang precies[187]. Hij kreeg echter niet de tijd om naar Rome te gaan en de bevolking voor zich te winnen en al snel werd de macht overgedragen op de populairste generaal onder Claudius: Aurelianus[188].
Algemeen
Voor het eerst in de geschiedenis van het keizerrijk komen de keizers in deze periode van militaire anarchie niet uit de aristocratie[189]. Allemaal zijn ze tot keizer gekozen door hun troepen en vaak hadden ze niet het minste respect voor de bestuurlijke instellingen, waaronder de senaat. Velen van hen hebben ook nooit Rome gezien, daar ze het te druk hadden met het verdedigen van de grenzen. Dat is ook een van de redenen waarom er zo een snelle opvolging van keizers was. Ze konden niet in Rome verblijven om de senaat en eventueel het volk aan hun kant te krijgen. Uiteraard waren er nog wel nu en dan senatoriale keizers, zoals Pupienus, Balbinus, Gordianus (I, II en III), Decius en Gallienus, maar ze waren in de minderheid en hun heerschappij duurde er zeker niet langer door.
Een ander opvallend verschil met het verleden was dat keizers steeds minder toegankelijk werden voor gewone burgers. Dit had uiteraard te maken met de steeds verdere vergoddelijking van de keizers, voornamelijk door de invloed van het Oosten, waar dat heel normaal was[190].
Daarmee gepaard gaand is het feit dat de meeste keizers ook niet meer de schijn ophielden dat anderen medezeggenschap kregen. De militaire situatie dwong hen er toe om vlug heel belangrijke beslissingen te nemen, waardoor ook het idee verdween dat er een bestuursorgaan was dat mee kon regeren. Keizers werden dus niet alleen autocratischer, maar ze hielden ook niet langer de schijn op dat het niet zo was.
Er was ook geen zekerheid meer van opvolging. Hoewel vele keizers hun zoon, al dan niet geadopteerd, aanstelden als co-regent, augustus of caesar, gaf dit geen enkele zekerheid dat de opvolging ook daadwerkelijk zou gebeuren. Het leger besliste namelijk alles wat betreft de opvolging.
Tenslotte is er nog het nieuwe fenomeen van de usurpatie. Hoewel helemaal nieuw kan men het niet noemen. Ook in de voorafgaande twee eeuwen was er occasioneel sprake van opstanden met als doel de macht te grijpen, maar in de derde eeuw, omwille van zijn anarchistisch karakter, stegen de pogingen exponentieel. De poging had meestal slechts kans op slagen als de generaal, die door zijn troepen als keizer werd uitgeroepen, al vrij dicht stond bij de hofhouding van de vorige keizer[191].
Wat hierbij opvalt is dat veel van die usurpatoren blijkbaar niet altijd de ambitie hadden om keizer te worden van het volledige rijk. Als we het voorbeeld van Postumus nemen, zien we dat hij de wapens opneemt op het moment dat de provincie onder druk staat . Zijn bedoeling is niet zozeer om te regeren over het Romeinse Rijk, maar eerder de provincie waar hij is gekazerneerd, of gouverneur van is, te beveiligen - in zijn geval lukt dat overigens - en er de onafhankelijkheid van te bekomen. Het is natuurlijk een open vraag of dat in alle gevallen gold.
2.3 De sociaal-economisch crisis
Hoewel het niet kan gestaafd worden met statistische gegevens en de eigentijdse schrijvers er ook geen duidelijk beeld van hebben, lijkt het toch zo te zijn dat er een vermindering optrad in de populatie gedurende de derde eeuw en dan voornamelijk in de periode van de soldatenkeizers. Misschien geldt dit niet voor het hele rijk, maar alleszins in die streken die het zwaarst werden getroffen, hetzij door oorlogen, hetzij door epidemieën. Het is alleszins zeker dat door de oorlogen en de algemene onveiligheid de landbouw zeer sterk werd getroffen. Diezelfde landbouw werd tot overmaat van ramp nog eens getroffen door epidemieën[192] en natuurrampen. Het logische gevolg is dat in die gebieden de overblijvers nog eens wegvluchtten naar gebieden die veiliger waren en waar ze meer kans op slagen hadden[193].
Een van de belangrijkste en tevens meest logische gevolgen was het verlaten van het platteland. Aangezien ook hier geen cijfers voor handen zijn, is het als vanouds een populair onderzoeksdomein bij historici. Het was ook een rode draad doorheen de geschiedenis van het rijk, zowel tijdens de republiek als tijdens het keizerrijk[194]. Ook Aurelianus vaardigde een wet uit om het tegen te gaan. Uit recentere studies blijkt dat de plattelandsvlucht zeker niet zo algemeen en wijd verspreid is als men ooit aannam. Wat wel zeker is dat stukken land in regio’s die herhaaldelijk werden aangevallen door Barbaren, uiteindelijk toch verlaten zijn.
Deze plattelandsvlucht was dus eerder op kleine schaal en beperkt tot bepaalde regio’s, maar dat vijandelijke invallen aan de oorzaak liggen staat ook niet vast. Er kunnen andere factoren hebben meegespeeld, zoals overstromingen, droogte. Ook bodemuitputting kwam af en toe voor.
Een andere zaak die moeilijk te onderzoeken
valt, is of de agrarische productie inderdaad achteruitging. Het is onmogelijk
om schattingen te doen naar opbrengsten en hoeveelheden en ook hier weer
wentelen de bronnen zich in stilzwijgen.
Uiteraard kunnen we uitgaan van een aantal premissen. Ten eerste daalde naar
alle waarschijnlijkheid de bevolking en was er dan nog een aanzienlijke massa
nodig voor het leger om al die grensconflicten uit te vechten. Door de chaos die
ontstond kunnen we er tevens redelijkerwijs van uitgaan dat velen (waaronder
ongetwijfeld ook slaven) de landbouw ontvluchtten om hun geluk elders te
beproeven (militair, criminaliteit, …). Als we hiervan de optelsom maken, kunnen
we alleen maar besluiten dat de productie moet gedaald zijn en dat er dus af en
toe hongersnoden zullen geweest zijn.
Er was in de 3de eeuw sprake van een inflatie. De prijs van het graan steeg exponentieel, terwijl hij de eerste twee eeuwen maar heel gestaag naar boven was gegaan. De prijs steeg nog het meest na 260. Ook de soldij voor de soldaten steeg, aangezien het belang van het leger steeds toenam in die derde eeuw, zij het geheel niet evenredig. Meer en meer werden ze in goederen betaald. Een oplossing die vele keizers vonden leverde wel een gunstig resultaat op korte termijn, maar loste het probleem hoegenaamd niet op. Zij lieten namelijk de meest zuivere munten verzamelen en gaven dan nieuwe uit met een veel kleiner aandeel van kostbaar metaal. Zo konden ze meer uitbetalen aan de troepen, maar zonder meerkost. Het systeem achterhaalde zichzelf.
Courante prijzen voor dagdagelijkse goederen waren tegen het midden van 3de eeuw meer dan verdubbeld. Een van de grote problemen was dat de oorlogen die gevoerd werden uiteraard veel kostten (zoals elke oorlog), maar dat ze bijna niets opbrachten, in tegenstelling tot vroegere oorlogen. Het waren immers meestal defensieve oorlogen en daarbij werd geen buit of tribuut gehaald.
Het probleem met de muntslag en de ontwaarding van het geld werd daarenboven nog versterkt door het feit dat vele ontginningsgebieden of verloren gingen of bijzonder moeilijk bereikbaar waren omwille van de invallen. Ook in de mijnbouw was er sprake van dezelfde problemen als in de landbouw, dus was er ook een mindere productie.
Die sterke daling van de koopkracht werkte ook corruptie in de hand. Zowel legerofficieren als politieke bestuurders misbruikten hun macht om mensen te intimideren en om bezittingen te verwerven waar ze geen recht op hadden.
Dit alles had uiteraard een nefaste invloed op de handel. Langeafstandshandel verdween nagenoeg omwille van de onveiligheid en op de zee tierde piraterij welig. Handel beperkte zich in die 3de eeuw tot locale interactie. Het feit dat de handel zich lokaal concentreerde en dat er een monetaire crisis was zoals er nog nooit een was geweest leidde er toe dat mensen weer gingen overschakelen op ruilhandel, temeer omdat alle grote handelscentra uitdoofden.
De enigen die hier wel bij vaarden waren de grootgrondbezitters, terwijl de boerenstand sterk daalde. Die boerenstand droeg wel de zwaarste fiscale druk, waardoor we kunnen zeggen dat de rijken rijker werden en de armen armer[195].
Stedelijke economieën waren altijd al onderhevig aan enorme ups en downs, maar in de 3de eeuw kan men geredelijk spreken van een enorme down. In de belangrijke bestuurlijke steden rezen de kosten de pan uit. Normaal gezien droegen de decuriones, die hengelden naar een post in het plaatselijk bestuur, deze kosten, maar door de inflatie, de daling van de koopkracht, etc. was dit onmogelijk geworden. Voor deze steden, die in gevaarlijk gebied lagen, was dit een vrij normaal proces: zij konden de kosten van de verstevigingen niet meer dragen, maar ook steden die geen problemen hadden met vreemde invallen kregen te maken met deficit. Het gevolg was dat steden enorm gingen verkleinen[196]. Toch is het niet zo, zoals sommigen denken te weten, dat velen buiten de stad leefden en slechts hun toevlucht zochten binnen de muren bij nakend gevaar[197].
Kleinere steden die in verval waren hadden het ook bijzonder moeilijk om er terug bovenop te komen. Hun enige hoop was dat ze op een interessant knooppunt lagen of op een belangrijke verkeersader, zodat het keizerlijke hof financiële hulp bood om hun problemen te boven te komen. Steden die het geluk hadden relatief zorgeloos de 3de eeuw door te komen, hadden vaak minder geluk met hun omgeving en als het agrarische ommeland verwoest was, werden ze afhankelijk van ander gebieden om hun bevolking te kunnen voeden. Het werkt uiteraard langs twee kanten: de stad heeft nood aan het platteland voor de voedselvoorziening en het platteland aan de stad omwille van de afzetmarkt. Wanneer een van de twee gevoelig wordt geraakt valt het systeem uiteraard in duigen. Dat is dan ook in verschillende steden het geval geweest.
De 3de eeuw heeft overduidelijk zijn sporen nagelaten op het vervolg van het Romeinse rijk. Niet alleen werden hier de kiemen gelegd voor het herstel van de 4de eeuw, maar eveneens werd hier voor het eerst duidelijk dat Rome niet de Urbs Aeterna was. Met andere woorden, Rome was kwetsbaar.
Wat echter voor ons veel belangrijker is, is wat al deze gebeurtenissen betekenden voor een gewone man in het Rijk. Over de religieuze gevoeligheden en de tendens naar een heilsboodschap, het doorbreken van het christendom en de tijdelijke overwinning van het syncretisme ging het al in de het vorige hoofdstuk.
Deze derde eeuw was een extreme eeuw en die had nood aan extreme oplossingen. Zowel de economische, politieke als militaire crisis en de daaruit volgende religieuze evoluties moesten op een of andere manier een antwoord krijgen. Door de invallen van de barbaren en het tijdelijke splitsten van het Rijk was daarenboven nog eens de levensvreugde verdwenen bij de modale Romein, hij was als het ware zijn identiteit en trots verloren. Vandaar ook de nood aan religies met een heilsboodschap, met een positieve boodschap over het leven na de dood (denk maar aan het christendom). Over het oplossen van die verschillende problemen en het inpassen van het nieuwe religieuze ideaal gaat het derde deel.
Deel 3 : Sol Invictus en de keizers
De voornaamste bronnen voor het leven en de religieuze politiek van keizer Elagabal zijn de Historia Augusta, Herodianus en Cassius Dio. Die laatste twee zijn veruit de betrouwbaarste, hoewel ook hier enige omzichtigheid geboden is, daar de schrijvers vrij bevooroordeeld gewerkt hebben en vaak een vrij eenzijdig perspectief aan de dag hebben gelegd. De Historia Augusta is een nog groter probleem wat in het eerste deel al werd toegelicht.
1.2 De Severische dynastie
Keizer Elagabal behoorde tot de Severische dynastie die aan de macht kwam onder Septimius Severus. Alvorens de keizer zelf te bespreken, zullen we hier een kort overzicht geven van zijn voorlopers om verder toe te lichten wat zijn politieke en socio-culturele achtergronden waren[198].
Septimius Severus[199]
Septimius Severus was generaal van de troepen die gelegerd waren in Pannonië. Hij was een Afrikaan uit Leptis Magnis in Lybië en kwam als overwinnaar uit de strijd na de moord op Pertinax toen hij de troepen van de andere keizerspretendent, Didius Iulianus, versloeg. Iulianus werd vermoord de 2de juni 193. Ook de andere pretendenten, Pescinnius Niger en Clodius Albinus werden uit de weg geruimd, respectievelijk in 194 en 195. Septimius Severus bekleedde het hoogste ambt sinds begin april jaar 193. Hij bracht rust en vrede in de provincies en dankzij zijn genereuze steun aan de steden waren ook die toe aan een heropbloei. Hij was krijgszuchtig, wat een heropleving van het leger tot gevolg had.
Twee aspecten in zijn heerschappij zijn in het licht van ons onderzoek van uitermate groot belang. Ten eerste was er een grote breuk met het staatsbestel dat twee eeuwen eerder was ingesteld door Augustus. Het vrij labiele evenwicht (dat in grote lijnen ook slechts schijn was) werd door Severus geheel gebroken en de keizer werd nu in de eerste plaats de opperbevelhebber van het leger en het ambt van praefectus praetorio werd, na dat van de keizer, het belangrijkste[200]. Severus werd, in zekere zin, de eerste echte militaire despoot die onverbloemd de wetgevende en uitvoerende macht in zich verenigde[201]. Dit is niet onbelangrijk in het vooruitzicht van de derde eeuw en zijn ‘soldatenkeizers’. Het zijn namelijk met zekerheid de hervormingen van Severus die daarvan aan de basis lagen.
Het tweede aspect is in zekere zin tweeledig. Hij was de eerste keizer die afkomstig was van de periferie en niet van het Italische schiereiland wat in de komende decennia en eeuwen meer regel dan uitzondering zou worden. Bovendien is voor ons zijn tweede huwelijk van het allergrootste belang. Hij huwde een jonge Syrische prinses van koninklijken bloede, Iulia Domna.
Hierdoor werd het zwaartepunt van de macht verlegd naar het oosten van het Rijk en meer specifiek naar Emesa, vanwaar deze prinses afkomstig was. Later wordt daar in dit hoofdstuk nog uitgebreid op ingegaan.
Caracalla en Geta[202]
Dit waren twee broers en de zonen van Severus en Iulia Domna. Beiden waren door hun vader tijdens diens heerschappij al aangesteld tot Augustus[203] met de bedoeling na zijn dood het keizerschap te delen. Bovendien kregen beiden de naam Antoninus. Eigenlijk was er voor het eerst in de Romeinse geschiedenis sprake van drie keizers, maar dit duurde echter niet lang. Caracalla liet in 211 zijn broer, die gesteund werd door zijn moeder, vermoorden en kwam alleen aan de macht. Hij voerde een waar schrikbewind en in de eerste maanden van 212 alleen al werden meer dan 20.000 mensen vermoord.
Caracalla zette de evolutie voort die door zijn vader was ingezet, vooral wat betreft de verhouding met de senaat. Belangrijkste politieke daad, maar zeker niet de enige in zijn heerschappij is de zogenaamde constitutio Antoniniana. Hierin wordt aan elke vrije mannelijke inwoner van het Rijk het Romeinse burgerrecht toegekend, teneinde de bureaucratische administratie transparanter te maken en een beter zicht te krijgen op de rijksinkomsten. Na een schrikbewind van iets meer dan zeven jaar was men hem meer dan beu. Hij werd vermoord op 8 maart 217 door toedoen van zijn praefectus praetorio, Macrinus, die vervolgens door de legers van het Oosten zelf werd uitgeroepen tot keizer.
Macrinus[204]
Na de moord op Caracalla bleef het Romeinse Rijk een drietal dagen zonder keizer. De keuze van de nieuwe keizer lag bij het leger, aangezien de senaat door toedoen van Severus sterk was verzwakt. Het werd uiteindelijk Macrinus.
Deze stelde onmiddellijk zijn zoon Diadumenianus aan als Imperator en gaf hem, in navolging van wat Severus met zijn zonen had gedaan, de naam Antoninus. Hij was echter niet van adel en dat genereerde vanaf het begin veel onvrede, zowel binnen de senaat als in het leger. Na een hofintrige in Emesa (cfr. infra) werd Macrinus opgejaagd en werd Elagabal, onder invloed van zijn grootmoeder, Iulia Maesa uitgeroepen tot keizer.
1.3 Geboorte en jeugd van Elagabal
Over de vroegste jaren van deze keizer is bijzonder weinig geschreven, aangezien de bronnen maar echt over hem spreken vanaf zijn keizerschap op het ogenblik dat hij Macrinus opvolgde[205].
Hij werd meer dan waarschijnlijk in 203 na Chr.[206] geboren als Varius Avitus Bassianus, zoon van Varius Marcellus en Iulia Soaemias Bassiana, wiens tante Iulia Domna was, de moeder van keizer Caracalla. Zijn vader, Varius Marcellus, was een eques uit Apamea in Syria. Nadat Septimius Severus[207] keizer werd begon hij een procuratoriele carrière.
Hij werd procurator van Brittania ten tijde van Septimius Severus’ expeditie aldaar (periode van 208-211). Later, onder Caracalla, werd hij als praetoriaan (adlectos inter praetorios) bevorderd in de senaat en werd stadsprefect.
Zoals gezegd, is er van de jeugd van Elagabal verder niets geweten, alleen dat hij, op het moment dat hij in 218 op veertienjarige leeftijd keizer werd, priester was in Emesa in de cultus van Sol Invictus Elagabalus.
De Historia Augusta en ook Cassius Dio schrijven dat hij de naam “Antoninus” valselijk zou hebben aangenomen[208], omdat die naam blijkbaar populair was bij het Romeinse volk[209]. Ook Caracalla had die naam aangenomen en volgens de schrijver in de Historia wilde hij op die manier doen uitschijnen dat hij zelf een zoon was van Caracalla[210].
Wat zijn jeugd betreft, is vooral van belang dat hij onder grote invloed stond van zijn moeder, Iulia Soaemias en vooral van zijn grootmoeder, Iulia Mammaea, waarover nog een apart hoofdstuk volgt in dit deel.
1.4 Aanvang van zijn heerschappij
Na de moord op Caracalla[211] op 8 april 217 was ook diens moeder, Iulia Domna, haar machtspositie kwijt. Het leek er dus op dat de Syrische familie, na een korte en krachtige periode, opnieuw van het toneel zou verdwijnen, want Caracalla had geen mannelijke erfgenaam of geadopteerde zoon om hem op te volgen.
In de korte periode dat Iulia Domna van de macht had geproefd, als echtgenote van Septimius Severus en later als moeder van Caracalla, had zij een breed netwerk uitgebouwd. Macrinus die tot keizer was uitgeroepen door het leger (zie supra) maakte dan ook de grote fout haar macht niet te fnuiken toen hij de kans kreeg. Zij behield in Antiochië een grote invloed en zag een kans die nog uit te breiden via haar zus, Iulia Maesa. Ook deze had een vrij invloedrijke positie en slaagde erin de soldaten ervan te overtuigen haar kleinzoon Varius Avitus, op dat ogenblik 15 jaar, als toekomstige keizer aan te duiden.
Twee punten zijn hier belangrijk. Een eerste dat zijn grootmoeder, Iulia Maesa, er in slaagde hem voor te stellen als de zoon van een kortstondige relatie tussen Caracalla en haar dochter Iulia Soaemias. Ten tweede dat de schoonheid en de onschuld van zijn jeugd een grote indruk hadden gemaakt op de soldaten. Als priester in Emesa droeg hij prachtige kleren en schitterende juwelen, die blijkbaar hun uitwerking niet hebben gemist. Herodianus[212] zegt er echter zelf bij dat het mogelijk een verzinsel is. Cassius Dio doet dit volledig af als onzin.[213]
Na de campagne tegen de Parthen legerde Macrinus zijn troepen rond Emesa. Deze troepen waren echter in het geheel niet tevreden en neigden enigszins naar muiterij. De reden hiervoor was de invoering van een aantal impopulaire maatregelen en een tekort aan voorraden, dit terwijl de keizer er zelf in Antiochië een luxeleventje op na hield. Het moment was dus gunstig en, met de belofte van rijkelijke giften, zorgde Iulia Maesa ervoor dat de troepen in Emesa haar kleinzoon accepteerden als keizer. Op de 16de mei 218 brachten zijn moeder en grootmoeder Varius bij de troepen en ze riepen hem uit tot keizer[214]. Hij kreeg als naam Marcus Aurelius Antoninus[215]
Macrinus stuurde er troepen op af onder leiding van Iulianus, maar deze liepen over naar de nieuwe keizer en hun generaal werd vermoord. De 8ste juni werden ook de nieuwe troepen die Macrinus stuurde verslagen[216]. De 17de juni werden zowel Macrinus als zijn zoon Diadumenianus vermoord terwijl ze op de vlucht waren.
Er was nu een nieuwe keizer en Iulia Maesa zag haar ambitie vervuld toen ze werd uitgeroepen tot “mater castrorum et senatus”.[217] In werkelijkheid waren het nu de vrouwen van Emesa, Iulia Domna en Iulia Maesa die aan de macht kwamen. Zolang ze in het Oosten verbleven, werd alles geregeld door Iulia Maesa, maar Elagabal zelf had plannen om zo vlug mogelijk naar Rome af te reizen. Volgens Herodianus legden de senaat en het volk van Rome zich berustend en veeleer noodgedwongen neer bij de nieuwe situatie[218]. De Historia Augusta[219] spreekt over een zeker enthousiasme, omdat er gunstige verhalen over de nieuwe keizer de ronde deden. In Rome werd verwacht dat hij de politiek van keizer Caracalla zou verder zetten. Na een tussenstop, gedurende de winter van 218, kwam hij in Rome aan tussen juli en september 219.
De verhalen over de gebeurtenissen van de volgende maanden en jaren moeten ongetwijfeld met een grote korrel zout worden genomen. Een aantal zaken staan wel met zekerheid[220] vast, zoals het feit dat hij op het Quirinaal een vrouwensenaat heeft ingesteld, senaculum mulierem. Dit zou kunnen verklaard worden door zijn fascinatie voor het vrouwelijke. Hij droeg ook zelf vrouwenkleren en gedroeg zich ook uitgesproken vrouwelijk.[221] Deze senaat had als doel wetten te maken die van toepassing waren op het gedrag van vrouwen zoals kledij, hiërarchie, transport, …
Daartegenover staat dat het gewone volk hem maar matig interesseerde en hij er bijgevolg weinig rekening mee hield. Elke maatregel die werd genomen was ten voordele van de keizer en zijn entourage. Slechts zijn plezier en geluk waren belangrijk. Verder in dit werk zullen we nog uitweiden over zijn mogelijke(!) excessen[222].
Hij leefde bijna uitsluitend voor de cultus van zijn godheid en alles stond dan ook zowat in het teken daarvan. Dit valt af te leiden uit het feit dat hij op alle officiële documenten als titel “sacerdos amplissimus Dei Solis Invicti Elagabali” plaatste voor die van “pontifex maximus”[223]. Dit wordt verduidelijkt als we het over zijn religieuze politiek zullen hebben.
1.5 De decadente levenswijze van Elagabal
“De weldenkende mens die van het leven wil genieten, blijft de matigende wetten van de natuur onveranderlijk eerbiedigen, en verhoogt het zinnelijk genot door middel van de sociale omgang, vriendschappelijke betrekkingen en een licht vernis van smaak en fantasie. Heliogabalus echter, bedorven door zijn jeugd, zijn vaderland en zijn fortuin, gaf zich met ongeremde hartstocht over aan de liederlijkste geneugten en vond in zijn vertier weldra walging en verzadiging”
uit: E. Gibbon, Herfsttij en ondergang van het Romeinse Rijk, vertaald door Willem Nieuwenhuis, pg. 52.
Om een idee te geven van het karakter en de persoonlijkheid van keizer Elagabal zal hier - zij het niet bepaald exhaustief - even uitgewijd worden over bepaalde van Elagabals meest tot de verbeelding sprekende uitspattingen. We willen hiermee aanduiden dat hij, als jongeling van amper 14-18 jaar, niet in staat was om een degelijk bestuur uit te oefenen, en dat zijn jeugd en decadente levensstijl van doorslaggevend belang zijn geweest voor zijn triestig einde. Ook hier moet bij gezegd worden dat veel zaken waarschijnlijk onjuist, dan wel overdreven zijn[224]. Het heeft echter ook tot doel om duidelijk te maken hoe keizer Elagabal door tijdgenoten (o.a. Herodianus) en latere schrijvers (o.a. Aelius Lampridus in de HA) werd gepercipieerd[225].
In de eerste plaats was hij voornamelijk
bezig met de eredienst, waarrond hij nogal wat rituelen uitvoerde. Wanneer hij
op straat kwam werd hij steeds begeleid door allerlei muzikanten, wat
waarschijnlijk als eerbetoon bedoeld was aan zijn godheid[226].
Hij hechtte een overdreven zorg aan zijn voorkomen zoals onder meer met heel
kostbare kleren, waarin nogal wat goud was verwerkt, en met veel excessieve
juwelen. Zijn kleren waren van Chinese zijde, want wol vond hij maar ‘boers’[227].
Cassius Dio schrijft dat hij omwille van zijn kleding, die door de Romeinen gezien werd als verwijfd, de bijnaam ‘de Assyriër’[228] kreeg. Zijn grootmoeder voorzag dat, eens hij in Rome zou aankomen (hij bevond zich - zoals gezegd - in het begin van zijn keizerschap in Syria en later in Nicomedea), de bevolking maar weinig enthousiasme zou kunnen opbrengen voor deze uitheemse manier van kleden. Daarom zond hij een portret van zichzelf naar de senaat om de senatoren en, bij uitbreiding ook het gehele volk, te laten wennen aan zijn oosterse verschijning[229].
Naast deze ongewone wijze van kleden waren er nog de rituelen en offers zelf, die duidelijk tekenen vertoonden van overdaad en weinig getuigden van realiteitszin. Runderen en schapen werden met hele hoeveelheden geslacht. Legioencommandanten kregen de 'jobs' die normaal door slaven of dienstpersoneel werden gedaan, daar Elagabal dacht dat hij hun zo een dienst bewees[230].
Een derde soort van voorbeelden die zijn verdorven levenshouding helpen aantonen, zijn de verscheidene moorden en terechtstellingen die hij op zijn conto had, vaak met als enige reden kritiek op zijn levenshouding en gedragswijze. Hiervan geeft vooral Cassius Dio een groot aantal voorbeelden[231]. De slachtoffers waren vaak voorstanders van de vorige keizer Macrinus of voormalige belangrijke militairen die het gelag moesten betalen[232].
Aan de andere kant had hij ook de gewoonte om alle belangrijke functies, zowel administratief als militair, aan persoonlijke vrienden te geven, die er - om het met een eufemisme te zeggen - een niet onbesproken levenswandel op na hielden. Hiervan worden ettelijke voorbeelden genoemd in de Historia Augusta, maar die moeten we om bronkritische redenen achterwege laten[233]. Vast staat wel dat hij bepaalde posities aan vrienden gaf, maar of hij dat nu deed aan “hen wier enige verdiensten bestonden uit de omvang van hun edele delen”[234]?
Waarover de drie voornaamste bronnen het wel unaniem eens[235] zijn, is zijn huwelijksleven. Zo trouwde hij eerst met Iulia Cornelia Paula, een vrouw van hoge rang[236] die zo Augusta werd, maar ze scheidden al na een jaar. Daarna huwde hij met een Vestaalse maagd, Iulia Aquila Severa, wat uiteraard helemaal ‘not done’ was, daar deze gebonden was aan kuisheidswetten. Hij omschreef dit huwelijk als een heilig verbond tussen een priester (hijzelf van Sol Invictus Elagabalus) en een priesteres (in dienst van Vesta). Ook dit huwelijk was maar een kort leven beschoren en na minder dan een jaar hertrouwde hij met een verwante van de vroegere keizer Commodus, Annia Aurelia Faustina. Na dit korte huwelijk zou hij terug met Iulia Aquila Severa getrouwd zijn. Volgens Cassius Dio is er nog sprake van een vijfde en zesde huwelijk[237], maar zeker is dit niet. Ook voor de godheid die hij diende, zocht hij een vrouw, maar daarover meer als we de religieuze politiek bespreken.
Als laatste en wellicht de grootste doorn in het oog van menig Romein waren zijn escapades op het gebied van banketten, spelen en dergelijke, waar hij onmetelijke fortuinen aan uitgaf, betaald met belastingsgeld van het volk. Ook allerlei optochten en stoeten, ter eer en meerdere glorie van de godheid, waren onder zijn bewind schering en inslag en ook deze waren walgelijk luxueus[238]: beelden opgetuigd met de duurste juwelen en edelstenen, de duurste koetsen, getrokken door de prachtigste paarden. Veel van de banketten en diners die hij hield staan beschreven in de Historia Augusta, die waarschijnlijk historisch niet juist zijn[239], maar toch vaak prachtige voorbeelden zijn van nooit geziene decadentie.
Een van de decadentste verhalen staat in H.A., en gaat als volgt:
“Hij had banketbakkers en zuivelbereiders die alles wat zijn koks, garneerders en fruitspecialisten van allerlei voedsel maakten, van gebak respectievelijk zuivel konden maken. Zijn uitvreters zette hij diners voor van glazen spullen. Soms liet hij alleen servetten dekken met afbeeldingen erop van het eten dat op de tafel zou komen, evenveel als hijzelf aan gerechten zou krijgen. Het ging hierbij om borduur- of weefwerk. Soms zette hij zelf geschilderde afbeeldingen voor, op zo’n manier dat ze alles voor hun neus kregen maar toch stierven van de honger! Tussen fruit en bloemen stopte hij edelstenen. Evenveel eten als hij zijn vrienden voorzette, gooide hij uit het raam.”[240]
Zoals gezegd moet worden getwijfeld aan de historiciteit, maar het geeft alleszins een mooi beeld van de verdorvenheid van Elagabal[241], en in zekere zin ook van de ziekelijke, of toch op sensatie beluste geest van de schrijver.
1.6 Verder verloop van zijn keizerschap
Daar er een steeds stijgende oppositie kwam en het steeds duidelijker werd dat Elagabals macht tanende was, moesten de vrouwen in zijn entourage wel met oplossingen komen. Het was voornamelijk zijn grootmoeder, Iulia Maesa, die aan de touwtjes trok. Om de senaat enigszins tegemoet te komen, vatte ze het plan op om een medekeizer aan te stellen. Omdat ze de macht absoluut in de familie wilde houden (wat moeilijk zou zijn als ze het aan het toeval zou overlaten) viel haar oog op Alexianus die, na zijn adoptie door Elagabal, Alexander werd genoemd[242]. Deze Alexander was de zoon van Iulia Mammaea, de zus van Iulia Soaemias, en dus de neef van Elagabal.
Iulia Maesa overtuigde Elagabal ervan dat de combinatie van zijn religieuze plichten met de plichten van het keizerschap te zwaar was[243]. Ze stelde voor om de taken te verdelen en op die manier Alexander verantwoordelijk te maken voor het bestuur, zodat Elagabal zich volledig kon toeleggen op het uitvoeren van zijn taken als priester van Sol Invictus Elagabalus. Alexander werd door zijn moeder heel degelijk opgeleid met oog op toekomstig keizerschap, in tegenstelling tot Elagabal. Dit viel in bijzonder goede aarde bij de senatoren[244]. Het lukte ook vrij eenvoudig om de keizer te overtuigen en Alexander kreeg de titel van Caesar[245].
De exacte datum van de adoptie en inauguratie is niet bekend, maar het moet waarschijnlijk rond mei-juni 221 geweest zijn, omdat er een inscriptie is gevonden van 1 juli 221 waarop staat: “Imperatoribus Antonino et Alexandro“[246].
Nu Alexander medekeizer was moest hij volgens Elagabal worden ingewijd in de mysteries van de cultus. Hij was echter heel wat minder fanatiek als zijn neef, wat leidde tot spanningen tussen die twee. Dit werd nog versterkt omdat ook Iulia Mammaea Alexander voor de cultus wilde behoeden en hem aanmaande zich enkel met het wereldse bestuur bezig te houden[247]. Zij liet dan ook in het geheim leraren komen om hem te onderrichten in allerlei zaken, waaronder wetenschappen. Wat ook meespeelde was de ambitie van Alexander om meer en meer macht naar zich toe te trekken en niet louter een marionet te zijn om de oppositie tevreden te stellen. De rivaliteit tussen beiden raakte op kookpunt toen Elagabal ontdekte dat Alexander stukken populairder was bij de soldaten dan hijzelf. Van dan af aan was er geen sprake meer van vriendschap en Elagabal trachtte zijn neef de titel van Caesar terug af te nemen. Een verzoek aan de senaat hiertoe bleef echter onbeantwoord en Elagabal zond Alexander weg uit Rome en lanceerde het verhaal dat hij dood was. De troepen kwamen in opstand en hij werd spoedig teruggehaald. Om de gemoederen te bedaren en om zich weer enigszins populair te maken bij de militairen, verklaarde Elagabal zich begin 222 bereid om het consulaatschap te delen met Alexander, maar ook dit zou al vlug onvoldoende blijken.
In maart 222 kwam er een beslissende opstand waarvan de oorzaak[248] niet direct duidelijk is. Feit is dat Iulia Mammaea al een tijdje Alexander aan het begunstigen was ten nadele van Elagabal. Hoe het ook zij, de militairen kozen de kant van Alexander en op 21 maart 222 werd Elagabal vermoord samen met Iulia Soaemias, zijn moeder. De moord en de angst die hij ervoor koesterde staat helder beschreven in de Historia Augusta en wordt als historisch beschouwd:
“Syrische priesteressen hadden hem voorspeld dat hij een gewelddadige dood zou sterven. Daarom had hij koorden gewikkeld in purper, zijde of satijn klaarliggen, om zich zo nodig met een strop het leven te kunnen benemen. Ook had hij gouden zwaarden klaarliggen, waarmee hij de hand aan zichzelf kon slaan als hem geweld dreigde. Ook had hij vergif in meteoorstenen, saffieren en smaragden klaarliggen, waarmee hij zich om het leven kon brengen bij naderend onheil. Ook had hij een heel hoge toren laten bouwen, met op de grond platen voorzien van goud, waarin in zijn bijzijn edelstenen waren geplaatst. Daaruit kon hij zich dan omlaagstorten. Zelfs zijn dood, zei hij, moest duur zijn en er luxe uitzien (sic!), zodat men zou zeggen dat niemand ooit zo aan zijn einde was gekomen. Maar dat alles baatte niets, Want zoals we vertelden is hij gedood door zijn wachters, door de straten gesleept, op de meest onterende wijze door de riolen gehaald en in de Tiber geworpen. Dat was het einde van de naam Antoninus in het politieke leven. Iedereen wist wel dat dit een onechte Antoninus was, in levenswijze en in naam.”[249]
Zijn dood zelf staat echter al in een vroeger hoofdstuk exhaustief beschreven, nl. in de Historia, 16-18, bij Herodianus V, 8 en bij Dio, LXXX, 20, 2. Het verhaal is opvallend gelijklopend wat betreft wijze, locatie en aanhangers die het leven lieten.
1.7 De damnatio memoriae
Na zijn dood werd alles wat aan hem herinnerde vernietigd, de zogenaamde damnatio memoriae, waardoor er bijna niets overblijft van deze tot de verbeelding sprekende keizer: Deze damnatio sloeg zowel op de keizer zelf, als op de cultus, zij het veel minder[250]. Daardoor werd alles wat aan Sol Invictus Elagabalus herinnerde ook vernietigd. De officiële reden hiervoor was het schenden van de Romeinse gewoonten en waarden.
Dit betekende concreet dat hij geen graf kreeg, dat familieleden niet voor hem mochten rouwen in het openbaar, dat beelden of monumenten ter ere van hem waren verboden, zelfs in het privé-gebied van het eigen huis. De afbeeldingen die bestonden werden ofwel vernietigd, ofwel werd in de meeste gevallen zijn naam ervan gewist[251].
De meest symbolische daad van de damnatio was wel het feit dat Alexander de zwarte conische steen die de hele cultus symboliseerde, naar Emesa terugstuurde. De cultus zou echter nooit volledig verdwijnen en al vlug kreeg hij een plaats onder alle andere religies, die allen op gelijke voet werden behandeld. Dat was uiteraard minder aanstootgevend voor het Romeinse volk.
2 Religieuze politiek van Elagabal
Het is de bedoeling hier heel specifiek de religieuze hervormingen die Elagabal heeft doorgevoerd wat nader onder de loep te nemen. Later kunnen we deze hervormingen dan contrasteren met die van Aurelianus. Zo wordt er een duidelijk beeld verstrekt van de verschillen in beleving van de cultus bij beiden. Finaal zal het dan de bedoeling zijn om door die verschillende hervormingen de discrepantie in succes bij beide keizers te verklaren.
De ontstaansgeschiedenis en de evolutie van de cultus is reeds eerder aan bod gekomen. Het gaat hier louter om de hervormingen van Elagabal. De hervormingen van Elagabal waren verstrekkend en brachten de ‘alleenheerschappij’ van de officiële Romeinse staatsgodsdienst in een benarde positie.
Zijn doelstelling mag dan nog duidelijk zijn, de wijze waarop hij ze zou gaan bereiken was dat allesbehalve. Hij moest namelijk op één of andere manier de Romeinen overtuigen en voor hen het idee van de cultus enigszins acceptabel maken zonder in te druisen tegen hun normen en gewoonten. Het was gedurende heel de periode van zijn keizerschap dansen op een slappe koord tussen een Romeinse levenshouding en zijn oosterse luxueuze gedrag.
Toen hij in 219 in Rome aankwam, was,
volgens hem, de beste manier om de Romeinen zijn goede bedoelingen duidelijk te
maken, huwen met een Romeinse vrouw.[252]
Op die manier dacht hij zich aan te passen aan de Romeinse ‘way of live’.
Anderzijds vond hij ook dat het tijd werd om een aantal oosterse gewoonten in te voeren. Belangrijk daarbij was locaties te voorzien voor de godheid. Aangezien de Syrische familie van Elagabal Emesa, waar de enige tempel voor Sol Invictus was gebouwd, had verlaten, moesten ze op andere plaatsten ook tempels gaan bouwen. Om te beginnen in Nicomedea, waar de familie de eerste winter na de troonsbestijging verbleef. En hoewel Rome zelf reeds had kennis gemaakt met de zonnecultus[253] was er nog geen tempel die dezelfde uitstraling had als deze in Emesa.
Al vrij vroeg liet hij op de Palatinus een tempel bouwen die de passende naam Elagabalium kreeg. Het was een tempel van matige omvang, maar vooral opvallend door zijn uitzonderlijke versieringen. Vele oosterse tapijten en kostbare stenen van alle mogelijke kleuren versierden zowel binnen- als buitenkant[254]. De Palatinus werd als locatie gekozen, omdat het vrij dicht gelegen was bij de keizerlijke residentie en Elagabal er als hogepriester dagelijks zijn functie moest kunnen uitoefenen[255]. Hoewel de tempel de tand des tijds niet heeft doorstaan, lijkt het hoogst aannemelijk dat het een prachtig en luxueus bouwwerk moet zijn geweest. Hij staat op de plaats waar de huidige kapel van St. Sebastiaan staat. Hij werd gebouwd rond het einde van 220 of het begin van 221. Hij had zijn ingang aan de clivus Palatinus. Het middenstuk bedroeg 15 000m2, met op het einde het heiligdom zelf, langs vier zijden omringd door een zuilengalerij. Op het fronton stond een afbeelding van de adelaar van Sol Invictus en de decoratie van de binnenkant was een afspiegeling van deze van de tempel in Emesa.[256].
Elagabal had immers de bedoeling Rome tot het nieuwe epicentrum van de cultus te maken, zodat de tempel in grandeur niet moest onderdoen voor die van Emesa[257]. De afbeelding van de tempel is trouwens te zien op verschillende munten met daarop ook Iulia Domna en Iulia Maesa[258]. Zoals we trouwens later zullen zien was de tempel ten tijde van Aurelianus niet meer in gebruik.
Er werd ook een tweede tempel gebouwd, zij het minder tot de verbeelding sprekend. Deze kwam op een lager gedeelte van de stad, in de wijk ad spem veterem, vlakbij de porta praenestina[259]. Deze tempel werd zowat het belangrijkste centrum voor de festiviteiten, ter ere van Sol Invictus Elagabalus die werden gehouden rond midzomernacht[260].
Deze twee tempels nu vormden voor de keizer de basis voor de verspreiding van zijn nieuwe religie. Van hieruit zou hij zijn hervormingen gaan doorvoeren en ze hadden dus veel meer dan een louter symbolische functie. Door hun schoonheid en grandeur gaven ze naam en betekenis aan de nieuwe zonnegod die Rome zou gaan veroveren. En ondanks de tegenstand[261] en de gekende Romeinse stugheid, zou niemand de keizer van zijn plan en de verwezenlijking ervan af kunnen brengen.
2.2 Hervormingen van de godsdienstidee
Hoewel de ‘almacht’ van oppergod Jupiter reeds enkele decennia tanende was en de invloed van oosterse culten steeds opvallender, gingen de hervormingen van Elagabal veel verder.[262] Zoals gezegd wilde hij van Sol Invictus Elagabalus geen god onder de andere goden maken, maar dé God, die boven al de rest verheven was. Dat is zeer goed merkbaar bij de munten die Elagabal liet slaan[263]. Wat volgde was een nooit geziene reorganisatie van het religieuze leven in Rome.
Hij maakte alle andere culten ondergeschikt aan die ene god. Hij liet alle bestaande Romeinse goden, alle traditionele volkse godheden uit alle delen van het rijk - dus ook Keltische, oosterse, Iberische - voorstellen als dienaars, helpers en ondergeschikten van Sol Invictus Elagabalus.
“Alle goden waren niet meer dan bedienden voor zijn god, zo zei hij, sommige noemde hij diens kamerheren, andere diens slaven en weer andere bedienden voor verschillende dingen.”[264]
Om deze complete reorganisatie te
symboliseren, liet hij alle belangrijke symbolen van de andere culten, riten,
goden en religies naar het Elagabalium
overbrengen.[265]
Hij ordonneerde dat de religies van Christenen, Joden en Samaritanen in de tempel aanwezig moesten zijn, zodat de hogepriester van Sol Invictus Elagabalus (hijzelf!!) op de hoogte zou zijn van de mysteries en geheimen van alle andere religies[266].
Uiteraard was het onvoldoende om tempels te bouwen en luid genoeg te roepen dat Sol Invictus de God boven andere goden was. De organisatie moest geïnstitutionaliseerd worden en de godsdienst moest intern stevig georganiseerd zijn. Het meest praktische middel daartoe was een systeem van sacerdotes of priesters. Er werd een college van priesters aangesteld met aan het hoofd een sacerdos amplissimus. Logischerwijze was dit keizer Elagabal zelf. Zo een college bestond in feite al vanaf keizer Septimius Severus, maar nu kreeg het voor het eerst een ruime staatssteun[267]. Omwille van de latere damnatio memoriae is er echter weinig tot niets terug te vinden over de werking, samenstelling van en toelatingsvoorwaarden tot dit college.[268] Ook is er weinig geweten over precieze functies. Wat we wel weten is dat het minder strak geordend was dan de colleges die bestonden in de Mithrascultus.
Met zekerheid is wel zeggen dat de keizer, die dus aan het hoofd stond van het college, verschillende titels droeg, nl. Sacerdos Amplissimimus, Summus Sacerdos, Invictus Sacerdos[269], die allen boven de titel Pontifex Maximus stonden.[270] Elagabal was ingewijd in de mysteries van de cultus en was dus Sacra Cognoscens[271]. Ook hierover is weinig geweten omwille van de damnatio.[272] Blijkbaar was de inwijding echter niet zo maar toegankelijk voor iedereen, vermits we lezen in de verschillende bronnen dat het Iulia Maesa redelijk veel moeite kostte om Elagabal te overtuigen haar andere kleinzoon Alexianus (de latere keizer Alexander) te laten inwijden
Voorts zijn nog drie andere namen bekend
van leden van het college: Titus Julius Balbillus, Aurelius Julius Balbillus
en een zekere Verus. De eerste twee zijn leden van een college van de
tijd voor Elagabal en over hen is nagenoeg niets bekend, maar over de derde,
Verus, is meer geweten. Hij was priester van Sol
Invictus Elagabalus en volgens een inscriptie, gevonden in Rome, zou
hij het beeld van een adelaar aan de god hebben gewijd[273].
De inscriptie is gevonden op een basis exigua
(piëdestal) en waarschijnlijk droeg die het beeld van de adelaar. Dat het hier
een adelaar betreft is niet zo vreemd als op het eerste gezicht zou lijken,
zoals we later zullen zien.[274]
Deze Verus was een Sacerdos Solis Invicti
en dit, naar alle waarschijnlijkheid, ten tijde van keizer Elagabal.[275]
2.4 De cultus en de geloofspunten
De eigenlijke geloofspunten van de Sol Invictus Elagabalus cultus zijn niet echt gekend vermits de drie primaire literaire bronnen Herodianus, Cassius Dio en de Historia Augusta er nagenoeg niets over vertellen.[276] . We kunnen wel vanuit verwante zonneculten, zoals die van Mithras, trachten te extrapoleren.
Wat wel opvalt is dat het gehele geloofsconcept[277] onmogelijk door Elagabal zelf[278] kan uitgedacht zijn. Het is daarentegen waarschijnlijk dat de basis voor het geloof reeds veel vroeger gelegd was door priesters in het Syrische Emesa. Het college van priesters van de zonnegod bestond al vanaf het begin van de tweede eeuw na Christus en had dus een relatief lange wordingsgeschiedenis[279]. Deze priesters uit het college hadden, naast hun religieuze taken, ook vaak belangrijke politieke functies en bijgevolg was het college in Emesa een machtig orgaan, zodat het een heel belangrijke invloed moet gehad hebben, zowel op de cultus zelf als op de plaatselijke bevolking. In die zin moet de eis van Elagabal, om slechts met de naam van de godheid te worden aangesproken, gezien worden als een volgende logische stap in de trend van die politieke macht[280].
Zoals we reeds hebben gezien hebben het dogma en de geloofsinhoud belangrijke elementen uit verwante religies overgenomen en zijn die bepalend geweest voor zijn evolutie. Zo waren er in de provincie Syria alleen al een paar analoge culten zoals Mithra, Astarte en Baal[281]. Op deze vermenging en ook de assimilatie met bestaande Romeinse goden is reeds, dieper ingegaan.
Een aantal kernpunten zijn vrij duidelijk in de cultus van Sol Invictus Elagabalus: onder andere een henotheïstisch geloof en het geloof in een verrezen held.[282] Ook een zeer intense beleving, die eigen is aan de verschillende klassieke culten (denk maar aan Eleusis, Bacchanten, enz.), kenmerkt de cultus van Sol Invictus Elagabalus.
Een gevolg is dat religie een veel persoonlijkere ervaring wordt, typisch voor de derde eeuw (Cfr. supra). Ook geloof in een ander leven werd versterkt door deze en gelijkende culten, maar het bleef bijzonder vaag en onduidelijk[283].
Ondanks de grote gelijkenissen met bijvoorbeeld de cultus van Mithra zijn er ook enkele opvallende verschilpunten. Zo is er bijna geen enkel kunstwerk (beeld, schilderij, reliëfs…) tot ons gekomen met Sol Invictus Elagabalus als onderwerp, terwijl het Mithraïsme er als het ware in grossiert.
Een ander belangrijk verschilpunt is het feit dat het geloof in Sol Invictus Elagabalus nooit onderwerp van controverse is geweest en het geloof de facto altijd hetzelfde is gebleven.[284] Bijvoorbeeld de positie van het altaar in een heiligdom werd steeds bepaald door de positie van de zon.
Als belangrijkste geloofspunt geldt misschien dat de onoverwinnelijke zon, die zich elke avond moet onderwerpen aan de krachten der duisternis, toch elke morgen weer de overwinning behaalt. De krachten van Sol Invictus Elagabalus (die per slot van rekening onoverwinnelijk was) werden overgedragen op zijn aanhangers, niet alleen voor de strijd van het leven, maar om te triomferen over het Kwaad, boze geesten, en dies meer. Door te triomferen over het Kwaad werden de volgelingen uiteindelijk (lees: bij hun dood) geleid naar het eeuwige licht.[285]
Aangezien Sol Invictus boven alles en iedereen stond, communiceerde hij ook niet direct met zijn aanhangers en volgelingen. Daarvoor had hij een boodschapper en die werd voorgesteld in de vorm van een adelaar.[286] Deze droeg de zielen van de gestorvenen naar hun ultieme bestemming, uiteraard na de nodige zuiveringen te hebben ondergaan. Naast de adelaar was het soms ook een koets, getrokken door vier paarden, die de zielen verhuisde. Er was een duidelijke hiërarchie van zielen die makkelijker dan anderen naar de andere wereld konden worden gebracht. Het is vrij evident dat de keizer-priester hier een bevoorrecht figuur was, daar hij het nauwst in contact stond met de zonnegod.[287]
De enorme drang naar purificatie en zuivering nam soms werkelijk groteske vormen aan. Het bleef niet enkel bij het niet eten van varkensvlees, maar ging tot besnijdenis[288] en zelfs vormen van castratie waarbij de geslachtsdelen werden geofferd in de tempel voor Sol Invictus Elagabalus. Zelfs het offeren van jonge kindjes, vaak de mooiste en van de beste afkomst, behoorde tot de gebruiken[289].
Naast zijn rol in het bieden van een beter leven was Sol Invictus Elagabalus ook diegene die wraak nam als onrecht was gedaan, wat net als de rest zou ontleend zijn aan andere oosterse culten.[290] Hij had ook de rol van genezer en hij hielp de legionairs aan overwinningen.
De hogepriester, met name de keizer, voerde dagelijks rituelen uit in de vorm van offers, geheel gekleed volgens de voorschriften met Syrische gewaden en kostbare juwelen. Hij ging in een soort stoet vanuit het keizerlijk paleis naar het Elagabalium met rond hem dansende en musicerende vrouwen.
“Voortaan kwam hij iedere dag in alle vroegte uit het paleis en liet dan hecatomben van stieren en massa’s schapen slachten en op de altaren leggen. (…) Hij danste er dan om heen bij de klank van allerlei muziekinstrumenten en vrouwspersonen uit zijn land dansten met hem mee in snelle beweging rond de altaren met cimbalen en tamboerijnen in de hand.”[291]
Elagabal deed in zekere zin alles zelf daar hij was ingewijd in de mysteriën en dus Sacra Cognoscens was. Waarschijnlijk keurde hij zelf de kinderen voor ze werden geofferd en mocht hij voorspellingen doen[292].
Naast zijn inwijding in de geheimen van de Magna Mater, werd hij ook gedoopt met bloed van het taurobolium.[293] Dit laatste is een oosters ritueel, ontleend aan de cultus van de Magna Mater, waarbij een ingewijde wordt besprenkeld met het bloed van een voor zijn ogen geslachte stier.
Bij die officiële gelegenheden waren ook alle belangrijke hoogwaardigheidsbekleders aanwezig, ook gekleed naar aloude Syrische gewoonte.
“…. Rondom stond de voltallige senaat en de ridderstand in de rangschikking, die ze in het theater innemen. De ingewanden van de geofferde dieren werden, vermengd met reukwerken, in gouden schalen gedragen, niet op de hoofden van slaven of eenvoudig dienstpersoneel, maar door de legioencommandanten en de hoogste ambtenaren, gekleed in tot de voeten reikende gewaden met lange mouwen volgens Phoenicische mode, met een purperen streep middenover. Daarbij droegen ze linnen schoenen, zoals de orakelpriesters in dat land. Hij dacht dat hij de personen die hij voor de offers inviteerde, de hoogste eer bewees”.[294]
Het hoogtepunt van het jaar voor de volgelingen van Sol Invictus Elagabalus was het feest ter ere van de zonnegod in het midden van de zomer, tussen juni en september. Tijdens deze festiviteiten werd het symbool van Sol Invictus Elagabalus in een processie vanuit het Elagabalium naar de kleinere tempel in ad spem veterem, een lager gelegen stadswijk, gebracht.[295]
De processie werd gehouden volgens een aantal strikte regels. Zo waren alle deelnemers te voet en werden ze begeleid door soldaten en enkel het symbool van Sol Invictus Elagabalus, de conische zwarte steen, werd vervoerd in een koets[296]. Aan het hoofd van de processie werden afbeeldingen en symbolen gedragen door ruiters en infanterie, waarbij ook symbolen van andere goden werden meegedragen, a.h.w. als bodyguards en beschermers van de god. Zij liepen voor de prachtig versierde koets met de symbolische zwarte steen, die getrokken werd door vier hagelwitte paarden. Op de koets mocht niemand plaatsnemen, zelfs de keizer niet.
Elagabal leidde de processie in zijn functie van Sacerdos Amplissimus, navenant gekleed. Hij liep achterwaarts en hield de teugels van de paarden vast, waarbij hij geleid werd door twee slaven, daar hij zelf de weg niet kon zien en hij niet achterom mocht kijken. Hij moest namelijk constant zijn blik richten op de zonnegod[297]. Daarachter volgde de grote meute die fakkels en bloemen droeg. De gehele route tussen het Elagabalium en de kleinere tempel was bedekt met goudgeel zand:
“Het beeld van de god liet hij op een met goud en de kostbaarste edelstenen versierde wagen plaatsen en bracht het zo uit de stad naar buiten. De wagen werd getrokken door een zesspan van abnormaal grote sneeuwwitte paarden. Aan hun tuig was geen goud gespaard en ze droegen veelkleurige hoofdstellen. Niemand hield de leidsels, want het was verboden op de wagen te komen, zij waren om het beeld geschikt, alsof de god zelf de wagen bestuurde. Elagabal ging in vlugge pas voor de wagen uit, achteruit lopend, de ogen voortdurend op het godenbeeld gericht en zijn hand aan de teugels. Heel de weg legde hij zo af, achteruitlopend en kijkend naar de voorkant van zijn god. Om te voorkomen dat hij zich stootte of struikelde, omdat hij niet kon zien waar hij liep, was er een dikke laag goudgeel zand gestrooid en soldaten van de lijfwacht liepen aan weerszijden vlak naast hem om te zorgen dat hem niets overkwam bij die vreemde tocht.”[298]
Na aankomst bij de kleinere tempel, werden de noodzakelijke rituelen uitgevoerd, waarbij, naast schapen en stieren, ook mensenoffers werden gebracht. Hierna nam Elagabal plaats op een schrijn dat speciaal voor de gelegenheid voor de tempel was opgesteld en begon hij allerlei kostbaarheden in de menigte te werpen. Na dit alles volgden uiteraard, naar goede Romeinse gewoonte, allerlei shows, gaande van theaterspel tot gladiatorengevechten.
Dit feest was het eigenlijke hoogtepunt van het jaar gedurende het hele keizerschap van Elagabal. De andere festiviteiten[299] werden niet overgeslagen, maar kregen alleszins niet dezelfde staatssteun als deze voor Sol Invictus Elagabalus.
Een laatste belangrijk punt in de religieuze veranderingen was de zogenaamde theogamie[300]. Hiermee wordt de facto bedoeld dat Sol Invictus Elagabalus in het huwelijk trad met andere bestaande, meestal Romeinse godheden, en is als dusdanig een duidelijke tendens in de richting van het syncretisme. In werkelijkheid was het uiteraard de keizer, als hogepriester van Sol Invictus Elagabalus, die zich in de echt verbond met verschillende priesteressen van de respectieve goden. Zoals eerder vermeld heeft Elagabal verschillende huwelijken gehad[301], wat op zich echter niet ongewoon was bij keizers.
Zijn eerste huwelijk was met Iulia Cornelia Paula, maar het was niet bepaald een lang leven beschoren. Na de scheiding hertrouwde hij.
Rond 221 trouwde hij met een Vestaalse maagd, Iulia Aquila Severa. Men kan aannemen dat de Romeinen dit huwelijk niet goed gezind waren, daar dit gelijk stond met heiligschennis. Naar het waarom van zijn daden (hij moet toch ook wel geweten hebben dat de Romeinen hier niet licht zouden overgaan) is het deels gissen, maar waarschijnlijk had het te maken met het feit dat Elagabal duidelijk aanvoelde dat zijn nieuwe religie niet aansloeg op de manier die hij gehoopt had. Door een Vestaalse maagd te huwen wilde hij zijn cultus met die van Vesta verenigen om zo meer invloed te kunnen uitoefenen.
Het was uiteindelijk de bedoeling uit dit huwelijk kinderen te krijgen, die dan in de ogen van de keizer waardige opvolgers zouden zijn als hogepriester van Sol Invictus Elagabal[302].Zijn keuze viel op een priesteres van Vesta omwille van het feit dat deze cultus in hoog aanzien stond bij de Romeinen. Een andere reden voor deze keuze was ook dat de cultus van Vesta een belangrijke invloed had gehad op de leer van Sol Invictus zelf, via de Syrische godin Astarte. Deze laatste kreeg in zijn cultus de naam Juno Caelestis. Het huwelijk werd gesymboliseerd door het palladium[303]. Hij bracht het onder in de tempel van Sol Invictus om ze beiden te verenigen.
Aangezien hij de personificatie[304] was van zijn god en Aquila de verpersoonlijking van Vesta werd buiten dat symbolische huwelijk ook een echt huwelijk gesloten en dat was nu net een stap te ver. Het was slechts na interventie van Iulia Maesa dat het huwelijk uiteindelijk werd ontbonden en het palladium werd weggehaald uit de tempel waar het niet thuishoorde.
Er volgde een derde huwelijk, namelijk met Annia Aurelia Faustina. Dit huwelijk was niet zozeer ingegeven door religieuze motieven, maar was veeleer pragmatisch van aard. Zij was namelijk een vrouw uit de nobilitas en met dat huwelijk zouden de banden met de hogere klasse worden aangehaald.
Ondertussen wilde hij ook een nieuwe theogamie instellen en deze keer - na de kater van de vorige mislukking te hebben verwerkt - viel zijn oog op een Carthaagse godheid, Dea Caelestis. Haar beeld werd ook in het Elagabalium geplaatst en er kwam een gesacraliseerd, zij het louter symbolisch, huwelijk. Dit werd wel aanvaard daar deze ingreep voor de Romeinen veel minder aanstootgevend was[305]. Hij stelde het voor als een huwelijk van de zon en de maan, en daartoe liet hij haar beeld halen en al het goud dat in de tempel was.
Hij gelastte ook een geweldig bedrag in geld bijeen te brengen voor de godin, dat wel als bruidsschat bedoeld zal zijn geweest. Na aankomst werd het beeld in het huwelijk verbonden met zijn god.”[306]
Volgens Cassius Dio zou hij hierna hertrouwd zijn met Iulia Aquila Severa en vervolgens nog voor een vijfde keer.[307]
3 De rol van de Syrische prinsessen
De Syrische dynastie[308] komt terecht in de annalen van de Romeinse geschiedenis op het moment dat Septimius Severus, toen nog consul, voor een tweede maal huwt. De vrouw waarmee hij in 187 in het huwelijksbootje stapt, is Iulia Domna. Zij is de dochter van Julius Bassianus. Hij was in Emesa, een Syrische stad, priester van de zonnegod Elagabalus.
Septimius Severus en Iulia Domna kregen twee zonen: Septimius Bassianus, geboren in 188 (de latere keizer Caracalla) en Publius Septimius Geta (vermoord door Caracalla).
Nadat Septimius Severus keizer was geworden
in 193 werd Iulia Domna tot Augusta
uitgeroepen en werd ze ook mater castrorum
in 195. Ze was nogal begaan met literatuur.
Hoewel ze in eerste instantie Geta trachtte te redden (het was per slot van
rekening haar eigen kind!) kreeg ze onder de heerschappij van haar andere zoon
toch een heel prominente rol. Ze werd Mater senatus
et patriae. Na de moord op Caracalla in 217 pleegde ze zelfmoord.
Iulia Domna had een zus, Iulia Maesa. Deze was getrouwd met Claudius Julius Avitus Alexianus. Zij was heel nabij betrokken bij de machtswissel die Elagabal, haar kleinzoon, aan de macht bracht. Zij kreeg in 217 de titel Augusta. Tijdens de heerschappij van Elagabal gaf ze hem echter geen steun meer, maar prefereerde haar andere kleinzoon, Marcus Aurelius Severus Alexander. Ze bleef een bepalende rol spelen aan het keizerlijke hof tot aan haar dood in 224.
Eén van de twee dochters van Iulia Maesa
was Iulia Soaemias Bassiana. Zij was getrouwd met Sextus Varius Marcellus en ze
hadden een zoon, Marcus Aurelianus Antoninus, de latere keizer Elagabal. Samen
met haar moeder hielp zij hem aan de macht. Ze bleef achter hem staan en kon
geen afstand van hem nemen. Ze werden samen vermoord in 222.
De andere dochter van Iulia Maesa, de jongste, was Iulia Avita Mammaea. Zij was
getrouwd met Gessius Marcianus en moeder van Marcus Aurelius Severus Alexander.
Bij zijn troonsbestijging in 222 werd ook zij
Augusta. Zij was minstens zo populair als haar zoon en daardoor
genoot ze vrij veel macht. Toen het leger zich tegen hen keerde, werd ze samen
met haar zoon vermoord in 235. Dit betekende het definitieve einde van de
Severische dynastie en de machtspositie van deze Syrische vrouwen.
De Syrische vrouwen, die een veertigtal jaar officieus de macht hadden - of althans toch een aanzienlijk deel ervan - waren allemaal afkomstig uit Emesa. Deze stad, het moderne Homs, ligt in Syria, aan de Orontes, niet ver van de grens met Libanon.
De naam Emesa komt niet voor tot aan de Romeinse Periode. Daarvoor was het een Seleucidische stad[309] en had een andere naam, waarschijnlijk Souriya.
In Syria zijn meerdere steden waar een bepaalde zonnegod wordt aanbeden. Zo is er Baalbek, waar van oudsher Baal wordt aanbeden onder verschillende verschijningsvormen, afhankelijk van de locatie[310]. Alles wijst erop dat Emesa een zeer sterk theocratisch regime was dat heel waarschijnlijk teruggaat tot de protohistorie, ontleend aan soortgelijke plaatselijke heersers als in Byblos en Edessa (cfr supra). Het zijn allen typevoorbeelden van hoe de politieke macht wordt ontleend aan de religieuze macht. Eens onder Romeins bewind bleven die typisch oosterse trekjes bestaan en werden ze steeds meer geïncarneerd in het Rijk.
Naar het einde toe van de tweede eeuw na Chr. is Emesa een vrij welvarende stad geworden, waar priesters van Sol Invictus Elagabal, weliswaar onder Romeins bestuur, de macht hadden. Keizer Marcus Aurelius (161-180) heeft er de hoofdstad van Syria onder de naam Phoenice[311] van gemaakt, waardoor ze uiteraard aan invloed won. Op die manier kregen ze het recht op de plaatselijke muntslag wat hun ook economisch geen windeieren heeft gelegd[312]. Vervolgens, onder Septimius Severus, werd de regio verenigd met Fenicisch Libanon waardoor het groter werd en dus nog aan belang won.
Onder Elagabal tenslotte werd aan de inwoners het ius italicum verleend en werd het ‘officieel’ een metropool[313]. Zo kon het de belangrijke rol gaan spelen die het heeft gespeeld.
Het is nu in deze omgeving dat de Syrische dynastie haar ontstaan vindt. Waar het bij Elagabal duidelijk is dat hij onder de invloed van deze Syrische vrouwen stond, kan daar bij Aurelianus geen sprake van zijn, hoewel zij een decisieve invloed hebben gespeeld op de populariteit van de cultus.
Gedurende het bewind van de Antonijnen[314] was de priester - heerser van Emesa een zekere Julius Bassianus. Zijn naam is een mengeling van Syrische en Romeinse invloeden. Zo is Bassus van oorsprong een religieuze term[315], waarvan de Romeinse uitgang wijst op zijn integratie binnen de Romeinse sociale hiërarchie[316]. Zijn gentilicium wijst dan weer naar alle waarschijnlijkheid op een soort eerbetoon aan de keizerlijke familie van het Julio-Claudische huis.[317] Da nakomelingen van deze Bassianus (de Syrische prinsessen) verenigen allen die Romeinse en Syrische invloeden zowel in hun naam als in hun karakter. Enerzijds geven ze allemaal blijk van Romeinse stijfheid (of positiever: onverzettelijkheid) en anderzijds houden ze vast aan de Aziatische tradities[318].
De oudste dochter van Julius Bassianus, ook de oudste van alle ‘prinsessen’ was Iulia Domna en zij was ook de grondlegster van de dynastie. Haar naam is afgeleid van het Syrische woord ‘Martha’, wat zoveel betekent als meesteres[319]. Het zou kunnen wijzen op haar belangrijke rol die ze had in de cultus.
Contemporaine en latere historici[320] beweren dat ze van volkse afkomst was, hoewel het tegendeel blijkt waar te zijn aangezien de familie van Bassianus een heel belangrijke functie had binnen de religieuze en politieke hiërarchie van Emesa en ze een groot aanzien genoot.
Door haar huwelijk kreeg Iulia Domna ontzettend veel macht. Wat over het algemeen wordt beschouwd als een boutade, kan hier zeker als waarheid worden geaccepteerd: “achter iedere sterke man, staat een nog sterkere vrouw”. Het is gebleken dat Septimius Severus de cultus van Sol Invictus Elagabalus een warm hart toedroeg (cfr. Supra) en dat zal wel niet in het minst geweest zijn omdat Iulia Domna de dochter was van een priester ervan[321]. Zoals gezegd heeft ze ook belangrijke titels als Augusta en mater castrorum enz. gekregen, wat uiteraard ook wijst op haar invloed. Die macht behield ze ook als haar zoon Caracalla (oorspronkelijke naam was Septimius Bassianus en later kreeg hij de naam Marcus Aurelius Antoninus) keizer was, en onder wiens beleid ze ook mater senatus et patriae werd. Zij hield zich vooral bezig met de correspondentie van de keizer[322]. Wanneer Caracalla op militaire campagne was hield zij zich bezig met het staatsmanschap, voornamelijk vanuit Antiochië, dat naast Rome de belangrijkste stad van het Rijk was geworden[323].
Op 8 april 217 werd Caracalla echter vermoord en dat luidde ook het einde in van de invloed en de macht van Iulia Domna. Het leek erop dat heel het Syrische huis van het voorplan zou verdwijnen. De nieuwe keizer Macrinus[324], maakte echter de strategische fout door haar in Antiochië zo goed als ongemoeid te laten, waardoor zij in feite de situatie beheerste bij zijn afwezigheid. Deze impliciete capitulatie aan haar gaf haar de mogelijkheid om haar machtsbasis nog uit te bouwen[325]. Samen met haar zus Iulia Maesa en geholpen door hun beider fortuin, konden ze hun invloedrijke positie moeiteloos handhaven. Macrinus vreesde echter een samenzwering en zond hen terug naar Emesa, van waaruit hun plannen veel moeilijker tot uitvoering te brengen waren. Eens daar begon Iulia Domna een plannetje te smeden om, met behulp van omkoperij, de absolute macht te verkrijgen[326]. Ze vond de perfecte figuur in haar eigen familie. Ze had haar oog namelijk laten vallen op de kleinzoon van haar zus, Iulia Maesa. Het was namelijk zo dat noch zij, noch Caracalla, een mannelijke erfgenaam hadden. Ook was er geen geadopteerde zoon die oud genoeg was voor het ambt. Het leek er dus sterk op dat na een korte tussenpauze de Syrische macht weer hersteld zou worden.
Na het verlies van haar macht pleegde Iulia Domna zelfmoord, niet lang na de moord op haar zoon, keizer Caracalla. Aan deze zelfmoord hangt, zoals wel meer in het Romeinse Rijk, een geurtje, althans volgens de lezing van Cassius Dio[327]. Na de troonsbestijging van Macrinus trachtte Iulia Maesa op alle mogelijke manieren terug de macht in handen te krijgen. Net als haar zus was ook zij belust op macht, door een jarenlang verblijf aan het keizerlijke hof. Maar Macrinus doorzag het en stuurde hen terug naar Emesa (cfr. supra), omdat Antiochië, na Rome, de belangrijkste stad was geworden, waar vele imperiale beslissingen werden[328] genomen. Terug in Emesa, met haar zus aan haar zijde begon het idee te rijpen dat ze Varius Avitus Bassianus als keizer wilden om zo de macht binnen de familie te houden. Naar alle waarschijnlijk en dus alvast volgens Cassius Dio, kreeg Macrinus hoogte van de plannen, waardoor Iulia Domna misschien wel verplicht zelfmoord pleegde.
Hierdoor kwam Iulia Maesa nu op het voorplan. Deze moest qua politieke scherpte en machtshonger voor haar zus niet onderdoen en zij slaagde er inderdaad in om het plan succesvol te beëindigen, waardoor na een korte tussenstop de Syrische dynastie weer was hersteld.
Iulia Maesa was, in tegenstelling tot haar zus, meer vergroeid met de Romeinse mentaliteit. Waarschijnlijk had dit te maken met het feit dat zij al een tijdje aan het hof had geleefd, terwijl Iulia Domna vanuit het niets keizervrouw was geworden. Met haar verdween echter wel het Noord-Afrikaanse element, dat onder Iulia Domna nog sterk aanwezig was (haar man was per slot van rekening Afrikaan) en bleef slechts het Syrisch-oosterse over[329].
Het plan om met Varius Avitus op de proppen te komen had een aantal kleine tekortkomingen. Maesa voelde perfect de aspiraties van de troepen aan en zag ook dat Macrinus niet de meest populaire keizer was bij de soldaten. Bovendien beschikte ze over een vrij groot fortuin, opgebouwd gedurende de tijd dat ze aan het hof verbleef. Het grote probleem was natuurlijk een potentiële opvolger vinden. Ze wist maar al te goed dat er niet echt een gedegen kandidaat was om de heerschappij voor zich op te eisen[330]. Niet alleen had ze geld om de soldaten te paaien, maar bovendien straalde de macht van het Syrische huis op haar af, wat haar een mentale voorsprong gaf op de keizer. Het grote probleem was natuurlijk dat er geen goede kandidaat was en Varius Avitus maar zou gezien worden als een marionet onder haar macht.
Zoals gezegd keerde ze samen met Iulia Domna terug naar Emesa op bevel van Macrinus. Met haar gingen ook haar twee dochters mee, namelijk Iulia Soaemias en Iulia Mammaea. Ook zij waren beiden weduwe. Aangezien de zoon van Iulia Mammaea slechts een jaar of tien was op dat moment moest het wel Varius Avitus, zoon van Iulia Soaemias worden, wilden de Syrische dames terug op het voorplan geraken. Hij was weliswaar zelf ook slechts veertien jaar, maar er was nu eenmaal geen andere mogelijkheid voor de machtshongerige dames. Om duidelijk zijn afkomst aan te duiden kreeg hij ook de naam Bassianus, naar zijn grootvader, Julius Bassianus. Later ging Iulia Maesa zelfs zo ver te zeggen dat hij eigenlijk de zoon was van Caracalla en Iulia Soaemias, dit uiteraard omdat Caracalla vooral binnen soldatenkringen heel populair was[331].
Naast de naam wierp zich nog een ander probleem op. Maesa was vertrouwd met de Romeinse ‘way of live’ en haar dochter en kleinzoon waren dat niet, maar wat erger was, ze gedroegen zich heel Oosters. Gedurende heel het keizerschap van Elagabal zou dit een conflict blijven tussen de twee kampen[332].
De jonge pretendent had, zowel van voorkomen als van karakter, nogal de naam wulps en zelfs verwijfd te zijn. Bovendien wordt algemeen erkend door historici[333] dat hij een heel mooie jongen zou zijn geweest[334] die eerder de lusten des levens droeg dan de lasten. Iulia Maesa kende deze tekortkomingen maar al te goed maar, zoals hierboven gezegd, het was de enige mogelijkheid.
Ze moest dus iets bedenken om deze jonge knaap, die meer bezig was met de cultus waarvan hij priester was dan iets anders en die een hedonistisch en luxueus leventje leidde, aanvaardbaar te maken voor de legionairs. Rond Emesa waren er troepen gekazerneerd en Maesa maakte daar gebruik van. Ze organiseerde als het ware een hele parade, waarbij ze de jonge pretendent opvoerde in al zijn schoonheid en jeugdigheid. Samen met grote giften en vele geschenken slaagde ze erin de soldaten te overtuigen dat dit de nieuwe keizer moest worden. Toen ze er ook nog bij vertelde dat hij de zoon van Caracalla was, leek de list geslaagd.
Hoe hij precies keizer werd is in het eerste deel besproken maar wat hier belangrijk is, is dat het allemaal een georchestreerde coup was die volledig was uitgedacht door Iulia Maesa en dat Elagabal, ondanks de tekortkomingen die hij had, initieel bijzonder populair was bij de soldaten. Ze was geslaagd in haar opzet en vanaf de zomer van 218 had ze reeds de macht over het gehele Oosten. Haar kleinzoon was wel reeds keizer, maar het zou duren tot 219 vooraleer het hele hof[335] in Rome zou aankomen en ook daar de touwtjes strak in handen zou nemen.
Eigenlijk kunnen we stellen dat het van dan af stelselmatig begon fout te lopen. Tegen de raad van zijn grootmoeder in hield Elagabal bij zijn binnenkomst in Rome een optocht die voor de Romeinse geesten op zijn minst aanstootgevend was[336]. De optocht verliep volledig op oosterse (Barbaarse) wijze en hield helemaal geen rekening met de Romeinse mentaliteit.
Hoewel Elagabals optreden in het begin al aanstoot moet hebben gegeven, was het voor Rome natuurlijk totaal nieuw. De nieuwe cultus, waarvan hij de hogepriester en de vertegenwoordiger op aarde was, moet hem zeker een bepaalde macht en uitstraling gegeven hebben. Het was daar dat het Iulia Maesa om te doen was. Op die manier kon ze haar eigen positie versterken en meegenieten van het enigma van die oosterse jongeling. Dat bleek ook vrij spoedig toen ze, net als haar zus, zowel Mater Senatus en Mater Castrorum als Augusta werd. Zij werd, in tegenstelling tot de keizer, zelf zowat beschouwd als de incarnatie van die typische Romeinse Deugd (virtus) en daar was het haar om te doen. Vermoedelijk was het ook daarom dat ze het contrast met de keizer bewust zo groot mogelijk heeft gehouden.
Aangezien Elagabal zich volledig toelegde op de cultus van Sol Invictus, had Iulia Maesa de eigenlijke politieke macht in handen. Men mag geredelijk aannemen dat dit ook volledig in de lijn van haar plannen lag. Zolang Elagabal een soort schertsfiguur was, kon zij de belangrijke politieke en administratieve beslissingen nemen. Het was een beetje een heruitgave, mutatis mutandis, van de heerschappij van Caracalla, waar in feite Iulia Domna de beslissingen nam[337]. Zo had ze keizerlijke kanselarij onder haar hoede en liet Elagabal in feite in naam keizer zijn, daar zij, net door die positie in de kanselarij alle inkomende post las en de belangrijke beslissingen kon nemen. Ook liet ze zich net als haar zus Augusta, Mater Castrorum en Mater senatus benoemen. Aan de andere kant was ze in wezen redelijk machteloos tegen de uitspattingen van Elagabal, die maar moeilijk onder controle te houden was[338].
De kansen begonnen echter te keren met de verschillende huwelijken die Elagabal sloot. Het was vooral het huwelijk met een Vestaalse maagd, Aquilia Severa, dat de publieke opinie tegen hem keerde. Hoewel Elagabal het zag als een eer voor Rome en de Romeinen[339], zagen zij het als de ultieme belediging. Zeker de twee laatste jaren van zijn heerschappij ging het finaal de foute kant op. Hij legde zijn religieuze hervormingen op zonder ook maar enigszins rekening te houden met de traditie van de Romeinse godsdienst[340].
Iulia Maesa zag dit uiteraard met lede ogen aan. Hoewel het in het begin mooi in haar voordeel werkte, begonnen de uitspattingen en de extremiteiten stilaan een probleem te worden. De publieke opinie begon zich openlijk te keren tegen de keizer en, daar zij werd beschouwd als zijn beschermer, werd dat ook een gevaar voor haar positie. Haar enige redmiddel bestond erin zich af te keren van Elagabals verwijfde optredens en hedonistische levensstijl en hem te overtuigen zich meer met bestuurlijke en militaire zaken bezig te houden in plaats van zijn religieuze preoccupatie. Het conflict tussen beiden bereikte een hoogtepunt, toen Elagabal een van zijn vrijers, Hierocles, tot Caesar benoemde[341]. Voor Iulia Maesa was de maat vol. Ze vermoedde dat binnen afzienbare tijd zowel het leger als het volk in opstand zouden komen.
Ze liet Elagabal Alexander adopteren in 221. Hij was de zoon van Iulia Mammaea en was door Maesa opgeleid om later bestuurlijke zaken op zich te kunnen nemen. Hij kwam in de senaat, werd caesar benoemd en werd consul.
In het begin had Elagabal daar geen enkel probleem mee. Hij dacht dat hij er een nieuwe compagnon bij had om hem bij te staan in zijn excessen en liet hem ook inwijden in de cultus van Sol Invictus. Zowel Maesa als Mammaea verzetten zich echter tegen die gang van zaken en trachtten Alexander een gedegen opleiding te geven, zodat hij bij de publieke opinie zou overkomen als een ernstig en respectabel kandidaat voor de troon[342].
Uiteraard viel dit niet in goede aarde bij Elagabal die terecht in Alexander een directe bedreiging zag. Ook hem was immers niet ontgaan dat zijn neef veel beter was opgeleid en ook beter in staat moest worden geacht om de kroon op te nemen. Blijkbaar zag hij dus wel zijn eigen tekortkomingen in, maar zijn gedrag werd er niet aanwijsbaar door veranderd. Hij probeerde zich bijgevolg te ontdoen van zijn voorziene opvolger. De senaat toonde zich echter weerspannig toen Elagabal door middel van een keizerlijk besluit trachtte Alexanders titel van Caesar teniet te doen. Dat was al duidelijk een teken aan de wand[343].
Iulia Mammaea verdedigde nu het leven van Alexander, dat uiteraard in gevaar was. Dankzij haar fortuin kon ze ook het leger en Pretoriaanse wacht aan haar kant krijgen. Deze laatsten verplichtten de keizer ook om alle mensen uit de keizerlijke hofhouding te ontslaan die hun functie te danken hadden aan hun vriendschap met hem (en meestal meer dan dat).
Bij aanvang van het jaar 222 moesten beide neven de eed afleggen voor het consulaatschap in de curia. Elagabal weigerde de traditionele ceremonie en hij droeg alle aanhangers van Alexander op om Rome te verlaten. Ze volgden het bevel op en vertrokken.
Er volgden een aantal opstanden bij de troepen en in een wanhoopspoging verspreidde Elagabal het bericht dat zijn neef dood was. De Pretoriaanse wacht eiste echter hem te zien en er was geen weg terug. Dit was zijn einde en dat van zijn moeder Iulia Soaemias
Zoals we gezien hebben heeft Iulia Maesa een decisieve rol gehad in de aanloop tot, en tijdens het keizerschap van Elagabal, maar wat was het aandeel van zijn eigen moeder Iulia Soaemias? Zij was de weduwe van Sextus Varius Marcellus en was met de troonsbestijging van Elagabal ook Mater Augusti, Mater Castrorum. Alleszins heeft ze een weinig belangrijke rol gespeeld en was haar reputatie zeker niet onbesproken. Ze zou een prostitué geweest zijn en de naam Varius (de oorspronkelijke naam van Elagabal) zou verwijzen naar zijn verschillende vaders[344].
Ondanks het feit dat zij een weinig belangrijke rol heeft gespeeld, moet ze in hoedanigheid van voorzitster van de vrouwensenaat toch een aanstootgevende rol hebben gehad voor de publieke opinie. Ook nam ze een beschermende rol aan tegenover Elagabal. Dat moet verklaren waarom ze samen met hem is vermoord.
De rol van de moeder van Alexander is hiervoor reeds aan bod gekomen. Misschien alleen nog deze kleine anekdote. Nadat Elagabal het bericht over de dood van Alexander had verspreid en de Pretoriaanse wacht hem eiste te zien, werden beide protagonisten samen voorgeleid met hun beider moeders. Deze hebben toen een verbaal steekspel gevoerd met de bedoeling hun eigen zoon te verdedigen. Het was onbeslist daar niemand kon of durfde beslissen[345], maar enkele dagen later werd Elagabal samen met zijn moeder vermoord en kreeg Iulia Mammaea, als moeder van de nieuwe keizer, ook de titel van Augusta.
Over haar verdere rol zullen we niet uitwijden, daar dat met het onderzoek geen uitstaans heeft.
We moeten uiteraard niet al te voorbarige of ondoordachte conclusies trekken, maar het wijst er toch op dat deze zogenaamde Syrische prinsessen een vitaal belang hebben gespeeld in de heerschappij van keizer Elagabal, zeker de politieke beslissingen. Deze prinsessen zijn de ruggengraat geweest van de Severische dynastie, maar in Elagabal hadden ze zich blijkbaar danig misrekend. Ook zij hebben Elagabal nooit in de hand kunnen houden (hij had immers veel weg van een rebellerende puber), maar zij bleken wel de rode draad te zijn doorheen de Severische dynastie[346].
Vooreerst was er Iulia Domna. Zij slaagde erin het hof van Emesa en daardoor ook de cultus van Sol Invictus naar Rome te brengen en althans voor een periode de provincie Syria tot een belangrijk epicentrum van het Romeinse Rijk te maken. Haar machtshonger en ambitie hebben haar er tevens toe gedreven om na de dood van Caracalla, die ook haar machtsverlies inhield, een opvolger te vinden die de macht van het Syrische hof in stand hield. Blijkbaar was haar plan te doorzichtig en dwong Macrinus haar tot zelfmoord. Haar machtswellust stierf echter niet met haar, maar ‘besmette’ ook haar zus.
Iulia Maesa had niet alleen de ambitie van haar zus, maar nog eens een scherp politiek doorzicht. Zij zou kostte wat kost de dynastie voortzetten en daarvoor moest alles wijken. Na dit hoofdstuk lijkt het allerminst gewaagd te stellen dat Elagabal daarvan deels slachtoffer is geworden. Voor haar was haar kleinzoon niet meer dan een middel om zelf de macht, althans achter de schermen, te verkrijgen en daar is hij de dupe van geweest. In het begin heeft zij hem doelbewust laten pronken met zijn nieuwe godsdienst, met alle theatrale parades, ceremonies en rituelen van dien. Zijn glans en prachtige jeugdigheid straalden immers ook op haar af en daar kon ze uiteraard alleen maar beter van worden. Ondertussen kon zij zich volop wijden aan de officiële taken en aldus had zij in feite de ware macht. Elagabal werd na verloop van tijd dan ook doelbewust opgevoerd als een protserig, ietwat onnozel jongentje. Zo was het voor haar evident, zoals zij de Romeinse mentaliteit door en door kende, om als het ware de belichaming te worden van Rome. Inderdaad, het contrast tussen haar en de keizer kon niet groter geweest zijn.
Maar toen na verloop van tijd bleek dat de publieke opinie zich tegen de keizer begon te keren, liet ze hem even snel weer vallen. Hij bleek dus niets meer geweest te zijn dan een middel ter eer en meerdere glorie van haar eigen persoon.
Het is gemakkelijk Elagabal af te schilderen als een megalomane despoot die, los van zijn cultus, geen enkel besef had van staatszaken. We mogen anderzijds niet uit het oog verliezen dat Elagabal slechts veertien jaar was en onder invloed stond van twee van de sterkste en sluwste vrouwen die Rome ooit heeft gekend. Niet alleen de persoon Elagabal was een middel voor haar, maar ook de cultus zelf, omdat net dat haar de gelegenheid gaf om haar macht te consolideren.
Over de rol van zowel Iulia Mammaea als Soaemias kunnen we kort zijn. Elagabals moeder was geen haar beter dan haar zoon en stierf dan ook samen met hem. Zij was zelf ook maar een marionet in de handen van Iulia Maesa en had niet echt het intellect om zelf een lijn in het gedrag van haar zoon te steken. Integendeel: zij keurde zijn gedrag niet af en beschermde hem zo goed als ze kon. Iulia Mammaea had het geluk dat haar zoon over een beetje meer gezond verstand beschikte, waardoor ze het ook iets langer uithield.
4 Aurelianus’ leven
Zoals in het eerste hoofdstuk vermeld werd, zijn de bronnen over de derde eeuw vaak gekleurd en tendentieus. Meestal zijn ze heel erg fragmentair en onvolledig overgeleverd. Dit geldt ook voor wat het leven van Aurelianus betreft. De meest uitgebreide en ook de meest problematische bron is de Historia Augusta. De Vita Aureliani is de langste biografie uit het gehele werk, maar spijtig genoeg is het merendeel ervan ook niet correct.
Voorts zijn ook de caesares van Aurelius Victor, het breviarum van Euttropius en het anonieme epitome de caesaribus niet onbelangrijk voor de periode waarin Aurelianus regeerde. Ook zijn er nog een aantal Christelijke auteurs zoals Eusebius, Lactantius en Orosius. Onder de voornaamste grieksschrijvende auteurs is vooral Zosimus belangrijk.
4.2 Leven en politiek-militaire loopbaan
“ Een van de scherpzinnigste Romeinse keizers heeft gezegd dat de gaven van zijn voorganger Aurelianus zich veeleer leenden voor het bevel over een leger dan voor het bestuur van een keizerrijk”
Uit: E. Gibbon, Herfsttij en ondergang van het Romeinse Rijk, vertaald door Willem Nieuwenhuis, pg. 81.
Lucius Domitius Aurelianus werd geboren op 25 september 215, maar het is bijzonder onduidelijk op welke plaats. Volgens de Historia Augusta zou het in Sirmium[347] zijn, terwijl andere bronnen vager zijn en het houden op een plaats, ergens tussen Moesia en Macedonia.[348] De rest van zijn jeugd is al evenzeer gehuld in de nevelen des tijds en we weten zo goed als niets over hem, tot op het moment dat hij een hoge militaire rang bekleedde onder Gallienus.
Het weinige dat we weten is hoogst onzeker en onze voornaamste bron, de Historia Augusta, is hoogst twijfelachtig. Daarin staat dat hij de zoon was van een priesteres van Sol Invictus Elagabalus. Dit is nog enigszins geloofwaardig, daar de mogelijke regio’s van waar hij afkomstig was al een redelijke traditie hadden wat betreft de verering van de zonnegod, althans te meten naar het aantal heiligdommen[349]. Volgens dezelfde bron gaf de jonge Aurelianus herhaaldelijk blijk van een zeer degelijke intelligentie en een grote fysieke kracht. Kort nadat Alexander, de opvolger van Elagabal, was gestorven, ging hij in militaire dienst en werd al vlug een geroemd soldaat. Zijn vlugge klim op de sociale en militaire ladder kan gezien worden in het licht van de nieuwe sociale mobiliteit die zich in de derde eeuw doorzette. Zij was gebaseerd op militaire verrichtingen, waarover later meer[350].
Zoals gezegd liet hij zich opmerken en kreeg hij een hoge militaire rang onder Gallienus. Onder diens opvolger Claudius II werd hij hoofd van de ruiterij. Hij voerde een aantal succesvolle veldslagen tegen de Goten en, hoewel het evident leek dat hij Claudius zou opvolgen, hield hijzelf de boot af. De troon ging vervolgens eerst naar Quintillus[351], tot hijzelf keizer werd. Dat was waarschijnlijk ergens in het najaar (september-november)van 270. Het eerste wat hij deed als keizer was een nieuwe munt uitvaardigen om op die manier het leger op een adequate manier te betalen[352]. Hier valt al direct op dat Aurelianus veel pragmatischer handelde dan Elagabal ooit gedaan had, wat uiteraard voornamelijk valt toe te schrijven aan leeftijd en ervaring.
Na zijn aanstelling had hij direct de handen vol. Het Rijk werd in het noorden vooral bedreigd door Vandalen en in Pannonia en in Italië door de Alemannen, Jutunghi en Scythen[353]. Ook in het Oosten kreeg hij het hard te verduren met de koningin van Palmyra, Zenobia. Hij verdreef ook de Goten uit Dacië[354]. Door al deze overwinningen toen hij nog louter militair was, zij het een hoog aangeschreven, kreeg hij de bijnaam manu ad ferrum, wat zoveel betekent als “zwaard ter hand”. Zijn woestheid en onverschrokkenheid werden gedurende zijn heerschappij bijna legendarisch[355].
Later in zijn heerschappij versloeg hij de Carpi bij de Donau en opstandelingen in Egypte.[356] Nadat hij het Oosten weer helemaal onder zijn controle had, verkreeg hij de titel Restitutor Orbis. Later stuurde hij nog Probus[357] naar het noorden, waar die de Franken en Alemannen versloeg en aldus de limes herstelde.
Na al deze overwinningen keerde hij terug naar Rome en organiseerde een prachtige triomftocht[358]. Hij werd geëerd als vredesbrenger en als heroveraar van grote delen van het rijk. Naast zijn vorige titels kwamen er nog een aantal bij: Pacator Orbis, Restitutor Patriae, Reparator et Conservator Patriae, Conservator Orbis en Restitutor Galliarum.[359]
Nu hij het Rijk weer had gepacificeerd kon hij zich richten op de interne hervormingen. Door zijn tot de verbeelding sprekende overwinningen had de man een aura van onoverwinnelijkheid gekregen. Hij had op zijn eentje immers heel het Rijk weer bijeengebracht. Hij oversteeg dan ook het menselijke en kreeg het aura van goddelijkheid over zich heen. Hij werd met andere woorden Imperator Deus et Dominus[360].
Het einde van Aurelianus’ leven is minder goed gedocumenteerd dan de periode van zijn heerschappij. Wel is het zo dat de dreiging in de periferie nooit echt volledig ophield en dat Aurelianus steeds met de zich eigen kenmerkende energie reageerde. Waarschijnlijk waren er een drie- of viertal gebieden waar er problemen waren met invallen en barbaarse dreiging. De bronnen voor expedities naar Gallia en Raetia zijn zeer twijfelachtig[361]. Meer zekerheid bestaat er over een Balkancampagne en ook meer dan waarschijnlijk is de aanzet voor een groot offensief tegen Aurelianus’ aartsvijand Persia[362].
Dat offensief was veeleer een symbolische daad, daar overwinningen op Persia een groot prestige betekenden en de Romeinen ontegensprekelijk het gevoel gaf van heerser over de wereld te zijn[363]. In de zomer van 275 trok hij op expeditie maar zou zijn einddoel nooit bereiken. In een stadje in Tracië, Caenophrurium vlakbij Byzantium[364], werd een complot gesmeed onder leiding van Eros[365].
Deze Eros had een zware fout begaan en was bang dat hij zou boeten. Hij stelde daarom een fictieve lijst op van legerofficiers[366] die zwaar zouden worden gestraft door de keizer. Uiteraard was die lijst een vervalsing, maar de officieren, vrezend voor hun leven, besloten toch maar om Aurelianus te verwijderen.[367]
Aan de andere kant was het zo dat er niet direct een opvolger klaarstond om de troon over te nemen. We vermoeden dat de samenzwering een ingeving was, een soort paniekreactie, mogelijk door wat de keizer had gezegd of gedaan.
Aurelianus stierf en liet een keizerrijk achter dat enigszins de grootste crisis had overwonnen, maar zijn werk was in het geheel nog niet af. Hij had voortgeborduurd op het werk van zijn voorgangers Gallienus en Claudius en door zijn verdere hervormingen heeft hij de vernieuwingen van Diocletianus mogelijk gemaakt. Hij werd de eerste keizer die niet in Rome werd begraven. Hij kreeg zijn graf in Tracië.
4.3 Zijn niet-religieuze hervormingen
Met het oog op de verschillen met Elagabal is het de bedoeling hier een overzicht te geven van enkele maatregelen die hem, dankzij hun nut of populariteit, de nodige ademruimte gaven om ook belangrijke religieuze hervormingen door te voeren. Het zou echter kortzichtig zijn om dat als belangrijkste, laat staan enige, argument te geven.
Zoals vermeld kon Aurelianus het zich permitteren om de positie van het keizerschap enigszins te veranderen en maakte hij de weg vrij naar het dominaat, waarbij de keizer absoluut heerser was bij de genade Gods[368]. Hij werd de incarnatie van Deus Sol Invictus.
Monetaire hervormingen
Aurelianus had een rijk geërfd dat in een diepe crisis verkeerde en hij moest verscheidene problemen aanpakken. Hier moet echter worden opgemerkt dat het herstel al enigszins was aangevat onder Gallienus en Claudius II Gothicus[369]. Hierboven vertelden we dat hij het rijk herenigde en pacificeerde, maar er was ook een diepe economische malaise. Er was onder meer een enorme inflatie, het monetaire systeem was compleet in elkaar gezakt, en Gallienus was er, met zijn financiële politiek[370], allesbehalve in geslaagd adequate oplossingen te bedenken. Hoewel Gallienus’ monetaire politiek ten opzichte van het leger geslaagd kan worden genoemd[371], was deze in elk ander opzicht een grote mislukking geworden. Door de bevoordeling van de militairen moest hij elders bezuinigen, zodat hij onder meer de lichtste aurei liet slaan van alle keizers die Rome tot dan had gekend[372].
Aurelianus trof dan ook een lege schatkist aan toen hij aan het bewind kwam, waardoor hij zich “als een bergstroom op de rijken wierp”[373].
Na zijn geslaagde militaire campagnes kon hij, mede door de inkomsten uit nieuwe gebieden, overgaan op een stabiele monetaire politiek. Hij verhoogde de belastingen en viseerde hierbij voornamelijk de rijken omdat in zijn visie iedereen moest bijdragen tot de welvaart en de verdediging van het Rijk. Uiteraard kwam er veel tegenstand[374], maar anderzijds moet gezegd dat de schatkist leeg was en dat de oorlogen en veldtochten uiteraard veel geld hadden gekost.
Dankzij de heroveringen van westelijke en oostelijke delen van het Rijk, waren ook weer veel kostbare metalen beschikbaar waarmee Aurelianus een nieuwe munt kon slaan. Hij wijzigde ook de samenstelling van de munten en veranderde meteen ook het gewichtssysteem. Hij bleef weliswaar trouw aan het muntstelsel van drie metalen, maar de senaat had niet langer het recht om bronzen munten uit te geven zoals vroeger. Bovendien slaagde hij erin om slechte munten (met een valselijke samenstelling) te bannen uit Italië. Zijn gewichtshervormingen bestonden erin de Antonijnse munt te vervangen door andere met merktekens die zouden staan voor de hoeveelheid zilver per munt[375]. Deze hervormingen zijn een van de meest complexe ooit uitgevoerd door een keizer[376]. Blijkbaar was het zulk een moeilijke opgave dat hij een soort minister van financiën liet aanstellen. Deze kreeg de titel agens vice rationalis en vermits het nergens anders ooit is geattesteerd, mag worden aangenomen dat het een tijdelijk ambt was met de bedoeling het weer op te geven als de hervormingen geslaagd konden worden genoemd[377].
Hoewel zijn motieven heel verscheiden waren, waren Aurelianus’ monetaire hervormingen essentieel bedoeld om de troepen degelijk te kunnen blijven betalen, zodat hij ze steeds kon inzetten als hij ze nodig had. Eigelijk wou hij het economisch bestel dat bestond onder de Severi terug instellen, omwille van zijn stabiliteit. Zijn doelstellingen bleken echter niet bestand tegen de tand des tijds en de financiële stabiliteit van weleer werd uiteindelijk niet hersteld, maar ze effenden het pad voor de latere hervormingen van Diocletianus[378].
Bouwpolitiek
Aurelianus liet een muur bouwen rond Rome die naar hem genoemd is, waarvan trouwens vandaag de dag nog steeds grote delen te zien zijn. Ook liet hij een nieuw forum en verschillende badhuizen bouwen en nieuwe wegen aanleggen. Die bouwpolitiek heeft hem in zeker mate aan populariteit doen winnen, waardoor zijn religieuze hervormingen op veel minder tegenstand zijn gestoten, dan je redelijkerwijs zou mogen verwachten[379].
Met al deze hervormingen, die van hem toch een van de populairste keizers van de derde eeuw maakten, legde Aurelianus de basis voor zijn ultieme doel: de volledige unificatie van het Imperium Romanum. Daarvoor was echter nog een belangrijke stap nodig, de religieuze eenmaking.
Aurelianus’ heerschappij wordt bovenal gekenmerkt door volledig absolutisme. Door zijn succesrijke campagnes en populaire hervormingen, zoals hierboven beschreven, kon hij zich volledig richten op de hervormingen die hij wilde doorvoeren op het gebied van religie. Want zijn ultieme droom was de unificatie van het rijk met de zonnecultus als bindmiddel[380] en hijzelf als vergoddelijkt heerser boven alles en iedereen uittronend.
Net zoals bij Elagabal was het ook hier weer dansen op een slappe koord. Hij moest namelijk het perfecte evenwicht vinden tussen zijn eigen doelstellingen en de godsdienstige mentaliteit van de Romeinen. Dit was met name bij Elagabal een probleem geweest, daar hij de andere goden als het ware opzij schoof voor zijn eigen Sol Invictus. Aurelianus werd echter geholpen door het feit dat het syncretisch gedachtegoed de laatste decennia aanvaard was door het merendeel der Romeinen[381], wat bij Elagabal nog niet het geval was geweest (cfr. Supra). Hij vatte zijn hervormingen aan in verschillende stadia, zonder ook maar enigszins overhaast te werk te gaan. Aurelianus stelde zijn Deus Sol Invictus voor als het allerhoogste Opperwezen. Aangezien de zon een werkelijkheid is waarvan een grote kracht uitgaat, was het in theorie voor iedereen mogelijk er in te geloven, zonder te kort te schieten tegenover de eigen goden[382].
Na de damnatio memoriae van keizer Elagabal was de Sol Invictus Elagabalus nagenoeg van het toneel verdwenen. De zwarte steen, symbool van de cultus, was door Alexander Severus teruggebracht naar Emesa. De idee erachter, namelijk de zon als louterende kracht voor een beter leven na de dood, bleef bestaan. Het waren dus voornamelijk de oosterse elementen, welke voor het Romeinse volk het meest aanstootgevend waren, die verdwenen.
Tijdens zijn verschillende veldtochten als legerofficier had hij vele religies gezien en dit was zeer nuttig om uit die verschillende benaderingen het goede te destilleren. Anderzijds was zijn moeder een priesteres van Sol Invictus[383] en het respect voor de zonnegod was hem dus bij wijze van spreken met de paplepel ingegoten.
Binnen het leger, waaruit Aurelianus stamde, had de zonnegod ook een bijzondere aantrekkingskracht als beschermer bij veldslagen. Vandaar dat zijn voorkeur voor religieuze unificatie uitging naar de cultus die het vijftig jaar daarvoor al eens tot staatsgodsdienst had geschopt.
De scherpe en aanstootgevende kantjes waren er in de vijftigjarige tussenperiode een beetje afgeveild en er was op zich geen enkel probleem om de leerstellingen te aanvaarden[384]. De meeste rituelen, offers en andere godsdienstige handelingen waren zodanig geromaniseerd dat de cultus uiterlijk meer en meer leek op de traditionele oude godsdienstige gebruiken (cfr. supra, syncretisme) Wat in deze zaak ook niet onbelangrijk is, is het feit dat de keuze voor Sol Invictus ook een stuk was ontsproten aan toevalligheden. Aurelianus was er bijvoorbeeld van overtuigd dat de overwinning op Zenobia bij Emesa (!) voor een groot deel, zoniet volledig, was te wijten aan een interventie van de zonnegod.
“En zo, nadat hij het Oosten had teruggebracht tot zijn vroegere omvang, trad Aurelianus binnen in Emesa als overwinnaar en ging meteen naar de tempel van Elagabal om zijn geloften af te leggen, alsof het hier om een publieke plicht ging. Daar echter nam hij diezelfde goddelijke vorm waar, die hij had gezien als steun voor zijn doel in de strijd. Dat was de reden dat hij niet alleen daar tempels neerplantte met giften van grote waarde, maar ook in Rome een tempel voor de Zon bouwde, …”[385]
5.1 Aanvang als staatsgodsdienst
In 274 werd Deus Sol Invictus[386] de officiële godheid van het Romeinse Rijk, uitgevaardigd in een keizerlijk besluit. De cultus werd hersteld als de belangrijkste in het Rijk[387]. Deus Sol Invictus werd als het ware de persoonlijke beschermer[388] van de keizer en bij uitbreiding van het hele Romeinse Rijk. Ook Aurelianus maakte de andere goden ondergeschikt aan Sol Invictus, zoals Elagabal het hem had voorgedaan. Het grote verschil met zijn voorganger was echter dat hij eerst uitging van gelijkheid tussen de verschillende bestaande goden, maar dat Deus Sol Invictus alle eigenschappen en speciale krachten van die andere in zich verenigde. Het sterke punt van Aurelianus’ benadering was dat hij de Romeinen het idee gaf dat ze een Romeinse god vereerden en niet, zoals bij Elagabal, een geïmporteerde oosterse godheid.[389]
Na deze eerste, voornamelijk mentaal-psychologische zet, kon hij beginnen werken aan de praktische uitwerking van zijn monotheïstisch ideaal en, net zoals Elagabal, bouwde hij daarvoor een tempel. De bedoeling daarbij was uiteraard een religieus centrum te hebben voor de cultus. Uiteraard was het hem onmogelijk gemaakt de tempels van Elagabal te gebruiken.[390]
Aurelianus liet de tempel bouwen op het Campus Agrippa in de 7de regio van Rome. Er bestaat echter nog enigszins discussie over de exacte plaats. Toch zou het een wonderschone tempel zijn geweest.
“Hij bouwde de Tempel voor de Zon met grote pracht.”[391]
“Hij bouwde er de zonnetempel en verfraaide hem op prachtige wijze met geschenken die hij uit Palmyra had meegebracht, hij plaatste er de standbeelden van de zon en van Belos in;”[392]
Ook Aurelianus, in navolging van Elagabal en in de traditie van het syncretisme, liet symbolen en afbeeldingen van andere godheden naar de tempel brengen, waaronder die van Helios en Baal. De tempel werd verder versierd met de prachtigste kunstvoorwerpen en ornamenten, voornamelijk strijdbuit van zijn veldtocht tegen Palmyra. Het verschil met Elagabal is wel dat hij de tempel bouwde op publieke grond, terwijl de eerste keizer het deed in de privé-sfeer van de keizerlijke tuinen. Ook hier gebeurde de inwijding op traditionele wijze, maar dan zonder de typisch oosterse - en meest aanstootgevende - gewoonten.[393]
Hierbij aansluitend organiseerde Aurelianus feesten ter ere van Deus Sol Invictus: de Agones Solis. Er waren verschillende feesten ter ere van de zonnegod, maar deze gehouden op de 22ste oktober waren veruit de grootste en belangwekkendste, daar zij de hervormingen herdachten die Aurelianus had doorgevoerd. Deze werden om de vier jaar gehouden.[394]
Om de religieuze transformatie binnen het Romeinse Rijk enigszins afgerond te krijgen moest hij nog een priestercollege installeren. Aangezien hij de facto een nieuwe cultus had bijeengesprokkeld - om het oneerbiedig te zeggen - kon hij het zich niet permitteren reeds bestaande instellingen te adopteren om er zijn priestercollege op te gaan enten.
Hij stelde bijgevolg een volledig nieuw college samen met hogepriesters die de naam Pontifices Dei Solis[395] kregen. Omwille van evidente redenen werden deze priesters gekozen uit de hoogste rangen binnen het rijk, voornamelijk senatoren, praetoriani of consolares.
Al de priesters die ons bekend zijn hadden reeds heel belangrijke functies binnen de cursus honorum bekleed. Dat was een goede zet in de zin dat het de romanisering van de cultus ten goede kwam en ook de uitstraling naar buiten toe positief beïnvloedde. Wat opvalt in deze periode van syncretisme is de cumulatie van verschillende priesterambten. Velen trachtten op deze manier, door een priesterschap van een voor hen onbekende cultus te aanvaarden, het heidendom levendig te houden tegen het steeds verder oprukkende christendom. Zo heeft de cultus van Deus Sol Invictus ook nooit het einde betekend voor andere bestaande en traditionele culten, hoewel het deze wel allemaal of toch bijna allemaal, in zich verenigde. Velen van het nieuwe priestercollege waren dan ook ingewijden in de cultus van Mithras of andere tot de verbeelding sprekende culten.
Dit college van hogepriesters van Deus Sol Invictus stond - moet het nog gezegd - onder leiding van Aurelianus zelf en het was deze instelling die hem de mogelijkheid gaf om zijn religieuze hervormingen te laten slagen. Veel weten we niet over de interne werking, maar het is alleszins zeker dat Aurelianus niet zo drastisch te werk ging als Elagabal een halve eeuw daarvoor.[396]
Aurelianus behield gewoon de titel van Pontifex Maximus. In deze functie leidde hij het college. Ook hier weer wordt duidelijk dat Aurelianus een veel voorzichtiger en intelligenter staatsman was dan Elagabal. Want een nieuwe titel zou als logisch gevolg een bepaalde hiërarchie met zich mee hebben gebracht, wat dan weer tot tegenstand bij bepaalde delen van de bevolking zou leiden[397].
5.4 Het resultaat van de hervormingen
De kern van de religieuze hervormingen die Aurelianus heeft uitgevoerd is dat ze een niet onbelangrijke politiek doel dienden. Waar het Elagabal louter ging om het instellen van een religie, waarvan hij een fanatieke aanhanger was, ging het Aurelianus veeleer om een morele en religieuze eenmaking van het Rijk, om zo zijn politieke unificatie te versterken en te bestendigen. Daarom ook verzekerde hij zich eerst van Romeinse steun voor zijn cultus zodat hij de weerstand al deels op voorhand kon uitsluiten. Natuurlijk mag men ook niet uit het oog verliezen dat hij een bestaande cultus heeft omgevormd en niet, dat hij een nieuwe heeft uitgevonden en bedacht.
De essentie van de cultus werd door Aurelianus bewust vaag gehouden en, zoals gezegd, aan de levensbrengende kracht van de zon kon en kan bezwaarlijk getwijfeld worden, waardoor deze cultus in feite vrij gemakkelijk werd aanvaard[398].
De officiële naam van de god was Deus Sol, epigrafisch echter nog steeds voorgesteld als Deus Sol Invictus.[399] Het epitheton Invictus was niet langer gecompromitteerd door de strapatsen van Elagabal, daar de damnatio slechts zijn figuur en nooit de cultus op zich als onderwerp - althans niet lang - heeft gehad. Dit komt mede doordat het epitheton niet langer werd gemonopoliseerd door de oosterse godheid maar, dankzij het voortschrijdende syncretisme, ook werd gebruikt voor traditionele Romeinse godheden als Mars[400].
Aurelianus had van een oosterse cultus een universele gemaakt[401], waardoor hij voor iedereen aantrekkelijk was. Naast universeel moest de nieuwe cultus uiteraard ook als officieel erkend worden en tot nieuwe staatsgodsdienst worden uitgeroepen. Hij zag zichzelf ook niet als dé hogepriester, aangezien hij wou dat het ook na zijn dood een staatsgodsdienst bleef. Dit zou moeilijk zijn indien de zonnegod alleen bestond omwille van hem. Wat hij echter wel deed was zichzelf uitroepen tot diegene hier op aarde die de aard van de godheid, zijnde beschermer en hulpverlener, deelde en daar zijn macht als keizer aan ontleende. Zo werd zijn tirannieke alleenheerschappij[402] gerechtvaardigd. Hij was dan ook de eerste keizer die zichzelf officieel als God proclameerde[403].
Uitgaande van de premissen, dat slechts een absolute alleenheerschappij de desintegratie en vernietiging van het rijk konden tegengaan, maakte hij dus gebruik van de zonnecultus. De Romeinen zagen hem als vereenzelviging met die god en hij was dus de eerste keizer die nog tijdens zijn leven vergoddelijkt werd. Hij had het op een dusdanig handige manier gespeeld dat hij weinig tot geen weerstand ondervond tijdens zijn heerschappij.
Ook na zijn dood bleven zijn hervormingen bestendigd en vele keizers na hem[404] bleven de cultus steunen, mede dankzij het feit dat de cultus perfect beantwoordde aan de eisen en verwachtingen van de mensen in de 3de eeuw. Hij werd uiteindelijk verdrongen door het christendom.
Om zijn populariteit enigszins te duiden volgt hier nog een afsluitend citaat. Na zijn dood, door een intrige van zijn secretaris, uiten de soldaten en de samenzweerders (gespeeld of niet) hun wroeging voor het gebeurde in een brief tijdens de begrafenis:
“ De moedige en gezegende legers aan senaat en volk van Rome. De misdadigheid van één man, en de dwaling van vele, hebben ons keizer Aurelianus ontnomen. Moge het u, eerbiedwaardige vaderen, behagen hem een plaats onder de goden te verlenen, en voor hem een opvolger aan te wijzen die naar uw oordeel het keizerlijke purper waardig is! Geen van hen wier schuld of misstappen verantwoordelijk zijn voor ons verlies, zal ooit over ons heersen.”
Uit: Gibbon, pg. 83.
Halsberghe gelooft dat het grootste probleem was dat Elagabal van een vreemde religie wou een staatsgodsdienst maken en daardoor op meer tegenstand stootte. Aurelianus echter had van de cultus van Sol Invictus een Romeinse godsdienst gemaakt, wat zijn succes deels kan verklaren[405].
Nu we het leven van beide keizers nader besproken hebben zijn er verschillende zaken die in het oog springen en die hier kort dienen aangestipt te worden. Als we de probleemstelling, die aan de basis van dit werk ligt, er opnieuw bijhalen, nl. waarom Aurelianus geslaagd is in zijn religieuze hervormingen en het instellen van de cultus van de zonnegod, terwijl Elagabal jammerlijk gefaald heeft en zelfs meer, uit het collectieve geheugen gewist is[406], dienen zich een aantal verklaringen aan.
Om te beginnen is er de benadering van de cultus zelf. Elagabal was in de eerste plaats een hogepriester die door het toeval en de loop van de geschiedenis keizer is geworden. Ook tijdens zijn keizerschap bleef hij bovenal priester van de godheid uit zijn geboortestad: Sol Invictus Elagabalus. Alle wereldse zaken en taken die hij had bleven hoe dan ook ondergeschikt aan zijn taak als hogepriester. De hervormingen die hij doorvoerde waren altijd religieus van aard en hij had niet het politieke verstand dat Aurelianus wel aan de dag legde.
Voor Aurelianus echter waren zijn religieuze hervormingen - met in het verlengde zijn politieke en economische hervormingen - een middel. Hij stelde als ultieme doel de eenmaking van het Romeinse Rijk dat voor ettelijke decennia zou bestand zijn tegen de desintegrerende factoren die gedurende de hele derde eeuw het Rijk teisterden. Terwijl hij er reeds in geslaagd was om het Rijk militair te verenigen, wilde hij ook een morele - en dus religieuze - unificatie bereiken en, gedragen door de positieve wind van het syncretisme, was de cultus van Sol Invictus[407] het ultieme redmiddel.
Elagabal importeerde een vreemde oosterse godheid in Rome zonder rekening te houden met de gevoeligheden en preoccupaties van het Romeinse volk. Mede door zijn afkomst en behorende tot de Severische dynastie[408] heeft hij nooit echt voeling gehad met de Romeinse mentaliteit en dat vertaalde zich noodgedwongen in zijn politiek. Hij plaatste zijn God boven alle andere en dit in een tijd waar het syncretisme nog niet ver genoeg was geëvolueerd om geen deining te veroorzaken.
Aurelianus van zijn kant heeft de oosterse kantjes er eerst afgeveild en er een ware Romeinse god van gemaakt, waaraan de mensen in het geheel geen aanstoot meer konden nemen. Uiteraard had hij hier het voordeel dat de cultus in de jaren voor hem reeds was geïncorporeerd in de religieuze gewoontes van de Romeinen en dat ook keizer Gallienus de cultus van Sol Invictus enigszins had gepromoot[409]. Dit omdat deze veel meer in het verlengde lag van wat ze al kenden bij hun eigen traditionele goden en gebruiken.
Ook de verschillende karakters van beide keizers kunnen uiteraard worden aangehaald als argumenten voor hun al dan niet welslagen. Zo is het uiteraard duidelijk dat het liederlijke leven van keizer Elagabal niet echt heeft geholpen bij het populair maken van de cultus. Zijn gedrag was zo aanstootgevend en zijn excessen in die mate wraakroepend dat hij er het leven is bij ingeschoten. Wat er ook allemaal waar en onwaar mag zijn, het staat vast dat Elagabal een megalomane tiran is geweest. Natuurlijk moet daarbij in rekening worden gebracht dat hij slechts vijftien jaar was bij het begin van zijn keizerschap, wat voor een wereldleider toch wel heel jong is, en dat hij heel sterk onder invloed stond van zijn grootmoeder en moeder[410].
Aurelianus daarentegen had, voor hij keizer werd, al naam gemaakt als sterk militair, vermits hij in de loop van zijn campagne de territoriale verliezen van de voorafgaande decennia had ongedaan gemaakt. Daarenboven was hij veel soberder dan Elagabal en, zoals werd gezegd, had hij als Donaukeizer veel meer voeling met de Romeinse mentaliteit dan de keizers uit het Severische huis die er altijd een Oosters gedachtegoed - ook wat betreft hun manier van regeren - hebben op na gehouden.
Wat zeker ook moet hebben meegespeeld is dat, terwijl Elagabal de schatkist openlijk verbraste - wat de bevolking uiteraard de ogen moet hebben uitgestoken - Aurelianus deze aanwendde om militaire tegenstanders te verslaan.
Deze redenen zijn uiteraard een deel van het antwoord, maar - en dat is nu net de kern van dit werk - het is zeker geen voldoende argumentatie. In het eerste stuk hebben we reeds het religieuze leven en de evoluties daarin als argument aangehaald en ook de politieke en economische crisis, hier hebben we beide keizers met elkaar vergeleken en ook daarin ligt natuurlijk een deel van de verklaring.
Groter dan het verschil tussen Elagabal en Aurelianus kan een verschil tussen twee mensen nauwelijks zijn. Elagabal, het jonge knaapje, louter geïnteresseerd voor een cultus die hem met de paplepel is ingegoten, die is opgevoed naar een Oosters model, waarin een leider niet alleen leider is maar tevens een menselijke verpersoonlijking van het goddelijke. Zo een knaap, een puber eigenlijk, wordt op zijn veertiende keizer van het grootste Rijk op aarde. Je zou voor minder het gevoel met realiteit verliezen.
En anderzijds Aurelianus, een rijpe mature man van 55 jaar, die ettelijke jaren militaire dienst achter de rug had, die het klappen van de zweep kende, die zich als topgeneraal onder Gallienus niet alleen had onderscheiden, maar zich ook ophield in de hoogste keizerlijke kringen, kortom een man die je niets moet leren en die enorm ambitieus[411] was.
Het verschil lijkt voldoende om het uitgangspunt te verklaren. Het lijkt inderdaad logisch om te zeggen dat Aurelianus geslaagd is in zijn religieuze hervormingen omwille van zijn persoon en dat Elagabal gefaald heeft omwille van zijn liederlijke, vaak tot de verbeelding sprekende leven. Als de bronnen zelfs maar gedeeltelijk gelijk hebben, moet iemand die zo achteloos de Romeinse mentaliteit verloochende, alsof hij spotte met hun eigenheid, wel een gruwelijk einde tegemoet gaan. Hij heeft waarschijnlijk ongeveer alles gedaan wat een keizer niet verondersteld wordt te doen en dus lijkt de verklaring logisch en zelf onbetwistbaar. Er zijn echter enige kanttekeningen te plaatsten.
Ofschoon het enorm dom of alleszins onverstandig zou zijn om de verschillen tussen beiden niet als (deel van de) oorzaak te zien, is er meer. In dit werk is getracht aan te tonen wat dat ‘meer’ is en in hoeverre het heeft bijgedragen tot de mislukking bij Elagabal en het slagen van Aurelianus.
Vooreerst is duidelijk gemaakt dat het experiment[412] van Elagabal het verder verloop van de geschiedenis heeft bepaald. Want hoewel hij de damnatio memoriae heeft ondergaan, onderging de cultus Sol Invictus Elagabalus die niet. De cultus bleef voortbestaan en werd in de loop van die 3de eeuw zelf zo populair, dat Aurelianus hem als het ware maar voor het oprapen had. Het moge dus na dit werkstuk duidelijk zijn dat zonder de (weliswaar mislukte) poging van Elagabal om de cultus in te stellen, Aurelianus het heel wat minder makkelijk zou hebben gehad. Natuurlijk heeft de cultus onder invloed van de religieuze gewoonten van de derde eeuw de nodige veranderingen ondergaan om aanvaard te worden onder Aurelianus
Daarnaast zijn er uiteraard nog een aantal externe factoren die vat hebben gehad op de geschiedenis en, los van hun beider figuur, voor een groot stuk hebben meebepaald wat het resultaat zou worden. In de eerste plaats moet het onderhand duidelijk zij dat de zogenaamde Syrische prinsessen een beslissende rol hebben gespeeld. Met name Iulia Maesa[413]moet hier vermeld worden. Deze verstandige en listige vrouw, brandend van ambitie en machtshonger, wilde samen met haar zus, Iulia Domna na de dood van keizer Caracalla de macht binnen die dynastie van Emesa houden en heeft alles daaraan ten dienste gesteld. Met allerlei listen en mede dankzij haar enorme fortuin, dat ze had weten te vergaren tijdens haar verblijf aan het hof, wist ze de soldaten zo ver te krijgen om haar kleinzoon Varius tot keizer uit te roepen. Aangezien hij slechts veertien jaar was is het duidelijk dat wel degelijk zij en niemand anders de touwtjes in handen had. Nochtans heeft ze hem niet kunnen behoeden voor een vroegtijdige dood en krijg je nooit de indruk dat ze hem in de hand heeft kunnen houden.
Wat echter belangrijker is voor ons onderzoek is dat zij hem ook aanspoorde om zich zeker in het begin –wist zij veel dat het zo zou ontsporen!- zoveel mogelijk toe te leggen op de cultus waarmee hij was grootgebracht. Zij stond er in het begin zelf volledig achter dat hij zich zo extravagant kleedde en optochten en ceremonies organiseerde in Rome die de toeschouwers wel moet de ogen hebben uitgestoken. Zij was immers vertrouwd met de Romeinse mentaliteit en liet dat ook duidelijk merken
Ze gedoogde niet alleen dat contrast in levenshouding met Elagabal, neen, ze werkte het zelfs in de hand omdat zij op die manier aan het hof de belichaming werd van die aloude Romeinse virtus. Zij regelde alle staatszaken en had de ware macht in handen, terwijl de naïeve Elagabal zich mocht uitleven met zijn speelgoed: de cultus van Sol Invictus.
Maar wanneer alles dreigde uit de hand te lopen, als Elagabal het zo ver had gedreven dat niemand nog maar een cent om zijn leven gaf, was het voor Iulia Maesa ook genoeg. Ze koos de kant van zijn neef, Severus Alexander. Ze had Elagabal gebruikt, juister opgebruikt, en als haar doel bereikt was, liet ze hem[414] even eenvoudig vallen. Het middel was opgebruikt, het doel bereikt.
Een tweede belangrijke zaak is de evolutie van het zogenaamde syncretisme. In feite is het hierboven reeds vermeld. Namelijk dat het experiment van Elagabal de weg heeft opengelegd voor Aurelianus. Uiteraard past dit in een breder verhaal. Er was in die 3de eeuw een overduidelijke tendens naar syncretisme: waar men de voorbije eeuwen voldoende had aan de traditionele eigen goden en godinnen, slopen er vanaf toen steeds meer vreemde religies en culten binnen in het pantheon[415]. De hele evolutie over meer emotie tot mystisime is uiteengezet in deel 2.
Dit ging ook gepaard met de steeds groter opkomst van het christendom. De oude godsdienst voldeed niet meer aan de noden van de tijd en die oosterse religies, met hun heils- en verlossingsboodschap kregen een steeds grotere aanhang. Het gevolg was dat die verschillende godheden zich vermengden met elkaar en werden vereenzelvigd. Zo won het idee van syncretisme steeds meer aanhang en tegen de tijd dat Aurelianus de macht kreeg was de idee al wijd verspreid en algemeen aanvaard. De cultus van Sol Invictus was immers het prototype van het syncretisch ideaal en het was voor Aurelianus dan ook de gedroomde cultus om zijn morele reünificatie te bekomen. In de periode van Elagabal was noch die nood tot vereniging, noch de tendens naar syncretisme aanwezig.
De laatste belangrijke factor kan misschien wel als oorzaak van de voorgaande worden beschouwd. De religieuze leemte die moest gevuld worden, vond immers haar oorzaak in de gebeurtenissen van de 3de eeuw. Met name de periode tussen 235 en 270 is gerust rampzalig te noemen. Keizers volgden elkaar in razend tempo op, de opvolging zorgde meer dan eens dat het rijk aan de rand van een burgeroorlog stond. Er was een economische malaise, monetaire problemen, de voedselproductie stokte, het rijk viel uit elkaar, enz. Het was om het zo te zeggen een tijd waarin men nood had aan daadkracht, aan een sterke leider. Die leider kwam er tenslotte in de figuur van keizer Aurelianus, hoewel de aanzet reeds werd gegeven door keizer Gallienus (260-268). Reeds immens populair als hij generaal in het leger was, verenigde hij het Rijk weer en kreeg talloze erenamen. Toen hij ook nog eens de vele economische problemen overwon, kon hem als het ware niets meer overkomen. Hij wilde het rijk moreel samenbrengen en vond daarin, zoals voldoende is aangetoond, met de cultus van Sol Invictus het perfecte middel.
En wie weet, moest het christendom niet als een komeet naar boven zijn geschoten, was het wel de godsdienst geworden die de laatste anderhalve eeuw van het Romeinse Rijk zou hebben bepaald!
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] Historia Augusta, vita Heliogabali, I:”Vitam Heliogabali Antonini, qui Varius etiam dictus est, numquam in litteras misissem, ne quis fuisse Romanorum pricipem sciret, nisi ante Caligulas et Nerones et Vittelius hoc idem habuisset imperium.”, vertaald door Vincent Hunink.
[2] Aangezien deze keizer vele namen heeft gehad zullen we het voor de duidelijkheid vanaf nu over Elagabal hebben, tenzij expliciet anders vermeld. Naar de cultus zelf zal verwezen worden als Sol Invictus Elagabalus.
[3] Halsberghe, 1972, pg. X.
[4] Motte, Andre, 1994.
[5] Halsberghe, 79, Turcan, Les cultes orientaux, pg. 174-179.
[6] De Syria Dea, 34.
[7] Periegesis, VIII, 9, 4 en VIII, 30, 7.
[8] Halsberghe, pg. 1-25.
[9] Strabo, Geographica, XV.
[10] Van der Vliet, pg. 273.
[11] Cizek, 1995, pg. 297
[12] Syme, 1971, pg. 35 en Bonner, Historia, pg. 17-21
[13] Dessau, hermes XXIV (1889) pg. 337
[14] Syme, 1-17
[15] Mommsen, Ges. Schr.II (1905), pg. 13 e.v.
[16] Syme, pg. 91-93
[17] Het leven van Aurelianus is minder belangrijk, omdat we daar meer bronnen over hebben. Voor het leven van Elagabal zijn er slechts drie (HA, Herodianus en Cassius Dio), maar het is niet altijd duidelijk wie van wie wat heeft overgenomen.
[18] Voor de precieze details, zie Syme.
[19] Die handelen over de laatste twee jaar van zijn bewind (o.a. de situatie met zijn neef Alexander) en zijn dood.
[20] O.F. Butler, Studies in the life of Heliogabalus, pg. 140 e.v.
[21] Syme, pg. 263.
[22] Dio, LXXIX, 12.
[23] Syme, pg. 145-146.
[24] Den Boer, W., pg. 115.
[25] Mommsen, Hermes, pg. 30.
[26] Cohen, pg. 40 en Babelon, pg. 63-69.
[27] CIL II, 1409, 1410, 1413 en CIL III, 564-589.
[28] Vooral de munten geven hier doorslaggevend bewijs, zie Cohen, passim
[29]Van der Vliet, 1977, pg. 96-106.
[30]Van der Vliet, op. cit, pg. 12-13
[31] Watson, pg. 213.
[32] Uiteraard oppassen met het godsbegrip. Wij kennen het uit de Christelijke traditie, zie infra.
[33] Zijnde Janus, Jupiter, Mars, Quirinus en Vesta, zie Halsberghe, pg. 26.
[34] Varro, De re rustica, I, I, 5: daarin staat dat de Romeinen onder hun goden ook een plaats hadden voor de Zon en de Maan. Volgens diezelfde Varro, De Lingua Latina, V, 74 was die verering voor een zonnegod ingevoerd door de Sabijn Titus Tatius.
[35] De controverse duurt voort tot vandaag en er zijn verschillende theorieën: Wissowa, Religion und Kultus der Römer, 1912 en Richter geloven niet, door het niet voorhanden zijn van sluitende bewijzen, dat er een inheemse Romeinse zonnegod heeft bestaan, maar denken dat hij is overgenomen van de Griekse traditie van de Di novensides. Von Domaszewski, Abhandlungen zur Römischen religion, 1909 daarentegen gelooft dat er onder de Di Indigites wel degelijk een zonnegod moet hebben bestaan. Hoewel een sluitend antwoord voorlopig uitblijft, lijken de kaarten in het voordeel van de laatste te liggen, aldus Halsberghe, pg. 27.
[36] Koch, Gestirnverehrung im alten Italien, pg. 78-84. Met die vroege jaren worden dan wel het eerste paar eeuwen bedoeld, omdat vanaf de derde eeuw voor Chr. die oosterse culten wel bekender werden.
[37] Tacitus, Annales, XV, 41 en 71 zegt dat zowel de Zon en de Maan een duidelijk vroeg Italisch karakter hadden voor de Romeinen.
[38] Altheim, Italien und Rom, pg. 24-25: hij toont dit aan door verschillende afbeeldingen van zonneschijven op rotsen en in grotten.
[39] Altheim, ibidem.
[40] J. Babelon, monnaies consulaire, II, pg. 175, nr. 1.
[41] CIL, 717: 'Soli Invicto.'
[42]CIL I, 2: 'Soli Indigiti in colle Quirinale.’
[43] Wissowa, op. Cit., pg.315.
[44] Richter, Sol (in Rocher, Iv, pg. 1140).
[45] Piganiol, histoire de Rome, pg. 231.
[46]Cohen, pg. 44, nr. 73.
[47] Voor een beter begrip van deze term en over de evolutie van de conotatie ervan ( in de tijd van Augustus was die uitgesproken negatief), zie, W. Belardi, superstitio, 1976 en vooral D. Grodzinski, Superstitio, Revue des Etudes Anciennes, 1974, pg. 36-60.
[48] Daardoor verlaatte de uitbreiding van de zonnecultus met een tweehonderdtal jaar. Zie Piagenol, pg. 229.
[49] Eén kwam er in het Circus Maximus en één op het Marsveld. CIL VI, 701 en CIL, IV, 702: ‘Imp(erator) Caesar Divi F(ilius) Augustus…. Aegypto in potestatam populi Romani redacta, Soli donum dedit’.
[50] L. Homo, Histoire Romaine, III, Le Haut Empire, in: Histoire Générale, direction de G. Glotz, Paris 1933, pg.159. Het mag namelijk, gezien Augustus’ conservatieve religieuze politiek, geen twijfel leiden dat het hier altijd over de inheemse Romeinse Zon gaat, Halsberghe, pg. 29-31.
[51] Zie voetnoot supra, ‘Aegypto in potestatem populi Romani redacta’.
[52] Tacitus,: Annales, XV, 74: '…vetus aedes apud circum…', waarbij deze apud wel degelijk 'in' betekent, zoals in Annales I, 5:'…apud urbem Nolam.'
[53] Tertullianus, De spaectaculis, 8,1-2; Quintilianus, I, 7, 12: “in pulvinari Solis, qui colirtur juxta aedem Quirini, VESPERUG scriptum est, quod vesperuginem accipimus”.
[54] Zie supra, Wissowa, op.cit..
[55]J. Babelon, Monnaies de la république, I, pg. 20, nr. 21.
[56] Halsberghe, pg. 31-32.
[57] Kleiner, Helios und Sol, in Charites, 1957, pg. 101 e.v..
[58] Pausanias, Discriptio Graeciae, passim, bvb I, 4, I (eigen vertaling): 'Door hun (de Galliërs, PD) land stroomde de Eridanus, op wiens oevers de dochters van Helios werden verondersteld te treuren over het lot dat hun broeder Phaeton overkwam.', ook II, 1, I en II, 1, VI, III, 20, 4 en V, 25, 9.
[59] CIL I, p.327 en een inscriptie over een priester, die zowel Solals Luna diende: CIL XIV, 4089:Licius Aemilius Iulianus, sacerdos Solis et Lunae'.
[60] Halsberghe, pg. 33
[61] CIL, VI 3720, 31054 en 709.
[62] Respectievelijk Corpus Inscriptionum Rhenarum, 1838 en CIL, II, 259, die stamt uit de tijd van Septimius Severus.
[63] CIL II, 258.
[64] Nero bvb weidde het feit dat hij tijdig een samenzwering doorzag aan de zonnegod, Tacitus, Annales, XV, 74.
[65] Cumont, Les Mystères de Mithra, pg. 27 en Altheim, Der unbesiegte Gott, pg. 67.
[66] Halsberghe, pg. 36.
[67] Tacitus, Historiae, III, 24.
[68] Bouchier, pg. 19-20.
[69] Bouchier, pg. 20.
[70] Strabo, Geog., XVI, 2, 22.
[71] Millar, 1993, pg. 302.
[72] H. Seyrig, Caractères de l’histoire d’Emèse, Syria 36 (1959, pg. 184).
[73] Strabo, Geog XV, 2, 10-11.
[74] Kaartje, zie afbeeldingen
[75] Strabo, Geographica, XV, 2, 10-11.
[76] Millar, pg. 302.
[77] J. Cantineau, textes palmyréniens de Temple de Bêl, Syria 12 (1931), 116, pg. 139, no 18.
[78] Millar, 1993, pg. 302.
[79] Millar, 1993, pg. 303 en Birley, Septimius Severus, pg. 222, noot 40, waarin hij aanvoert dat de aanwezigheid van een zekere Iulia Mamaea, vrouw van Polemo II van Pontus, in de eerste eeuw na Chr. niet genoeg is om de latere Iulia Mamaea als familie aan haar te relateren.
[80] Millar, pg. 305.
[81] Halsberghe, pg. 62.
[82]Lenormant, Sol Elagabalus, RHR, III (1881), pg. 310 en Oude Testament, Ezechiël 27, 9: “De oudsten en wijzen van Gebal doen op u dienst als scheepstimmerlieden.”
[83] Lenormant, op.cit.
[84] C.P. Tiele, 1956, pg. 346
[85] Millar, pg. 301, hoewel hij er ook bij zegt dat de ‘GBL’ uit zijn verklaring eerder kan worden opgevat als een werkwoord, wat dan weer eerder de derde verklaring waarschijnlijk maakt.
[86] Het huidige Qaryatain in Syrië, zie kaartje bij Afbeeldingen
[87] Herodianus, V, 3. Vertaling Dr. M.F.A. Brok
[88] Halsberghe, pg 64: hij vermoedt dat deze steen een soort meteoriet voorstelde, omdat meteorieten in de Syrische religies altijd al een belangrijke plaats hebben ingenomen.
[89] Lenormant, Elagabalus, DS II, pg. 529.
[90] Bailey, pg. 126.
[91] Livius, V, 13, 6:'duumviri sacris faciundis, lectisternio tunc primum in urbe Romana facto, per dies octo Appolinem Latonamque, Herculem et Dianam, Mercurium atque Neptunum tribus quam amplissime tum apparari poterant stratis lectis placavere.'.
[92] Bailey, idem.
[93] Wissowa, Religion und Kultus der Römer, pg. 422.
[94] Fowler, The Religious Experience of the Roman People, pg. 264.
[95] Bailey, pg. 127.
[96] Livius, III, 5, 14:'his avertendis terroribus in triduum feriae indictae, per quas omnia delubra pacem deum exposcentium virorum mulierumque turba implebantur.
[97] Livius, XXXII, 1:"ex responso haruspicum" en XXXVII, 37: "ex decreto pontificum".
[98] Fowler, pg. 265-266 en Bailey, pg. 127.
[99] Altheim, La religion romaine antique, pg. 66 en Halsberghe, pg. 39.
[100] Bailey, pg. 177.
[101] Livius, XXIX, 10-14 en Ovidius, fasti, IV, 179-372.
[102] Lucretius, II, 600-643:"Hanc veteres Graium docti cecinere poetae sedibus in curru biiugos agitare leones, aeris in spatio magnam pendere docentes tellurem neque posse in terra sistere terram. Adiunxere feras, quia quamvis effera proles officiis debet molliri victa parentum. Muralique caput summum cinxere corona, eximiis munita locis quia sustinet urbes. Quo nunc insigni per magnas praedita terras horrifice fertur divinae matris imago.hanc variae gentes antiquo more sacrorum Idaeam vocitant matrem Phrygiasque catervas dant comites, quia primum ex illis finibus edunt per terrarum orbes fruges coepisse creari….".
[103] Bailey, pg. 183.
[104] Livius, XXIX, 54, 3.
[105] Dionysius halicarnassos, II, 19, 4.
[106] Bailey, pg. 185.
[107] Apuleius, Metamorphoses, XI, 30:"collegii vetustissimi et sub illis Sullae temporibus conditi".
[108] Juvenalis, VI, 522 e.v.
[109] Beard, North en Price, Religions of Rome, vol.I: A Historie, pg. 170-173 en Bailey, pg 189.
[110] Bailey, pg. 190 en Halsberghe, pg. 44.
[111] Lucianus, De Dea Syria, 27-50; Macrobius, I, 23, 17 en Tertullianus, Ad Nationes, II, 8.
[112] W. Fowler, pg. 380-398: hij argumenteert daarin dat er reeds vroeger zulke geloofsideeën bestonden bij de Romeinen onder invloed van het dualisme tussen lichaam en ziel uit het Pythagorisme. Zie ook Cicero, Tusc. Disp., I, 27, 66.
[113] Baerd, pg. 278-279: Hij verklaart deze aantrekkingskracht als een exotisch escapisme, dat typisch is voor periodes gekenmerkt door existentiële onzekerheid.
[114] Beard, pg. 284, Bij Apuleius echter kunnen we lezen dat er een groot belang wordt gehecht aan de overgeleverde teksten bij de initiatie in de Isiscultus., Apuleius, XI, 18-24. Ook hier weer wordt gewezen op de zekerheid die zulke geschreven teksten bieden, als zekerheid om terug te vallen (Cfr, de Bijbel in het christendom, Dodds, pg. 125).
[115] Bailey, pg 262-263.
[116] Halsberghe, pg. 40; Vermaseren (pg.24-28 en Cumont, pg. 248 maken duidelijk dat ook zo moet geweest zijn voor de Mithrascultus.
[117] Halsberghe, pg. 38.
[118] Halsberghe, pg. 40.
[119] Hoewel initieel de cultus van Mithras de populairste was, G. Halsberghe, pg. 38-39.
[120] Verschillende inscripties bewijzen de aanwezigheid van Syriërs in Puteoli: CIL X, 1601, 1604, 1797; in Aquileia: CIL V, 1031, 1142 en Ravenna: CIL XI, 198a.
[121] CIL III, 2328 e.v.
[122] J. Vermaseren, pg. 58 en G. Halsberghe, pg. 40.
[123] Eutropius, VIII, 6.
[124] Ook hier weer zijn talrijke inscripties gevonden (in verhouding veel meer dan in andere streken , zodat men inderdaad kan aannemen dat de cultus hier sterk leefde): CIL III, 1107, 7952, 879, 7686, 778, 1111, 1013.
[125] Halsberghe, pg. 40 en we zullen verder inderdaad nog zien dat de heilsboodschap inderdaad soldaten aansprak. Dit was, zoals J. Vermaseren, pg. 24 stelt ook het geval met de cultus van Mithras.
[126] A. Piagenol, Histoire de Rome, pg. 396.
[127] A. Piagenol, pg. 403.
[128] Herodianus, V, 3 (annuaire de numismatique, XIV, pg. 486).
[129] CIL VI, 715: Soli Invicto Deo.
[130] Halsberghe, pg.46, het is onduidelijk welke overwinningen hier worden bedoeld.
[131] Piagenol, pg. 288 en Cohen, II, pg. 38.
[132] CIL, VI, 715:"Soli Deo Invicto ex voto suscepto, accepta missione honesta ex numero equitum singularum Augusti, Publius Aelius Amandus donum dedit, Tertullo et Sacerdoti consulibus.", uit 158 na Chr.
[133] CIL, XIII, 5940, CIL, II, 259, 807 en 5319.
[134] Cohen, III, pg. 294.
[135] Op zich is dit niet zo belangrijk, maar het is het wel in die zin dat hij enkel en alleen een vrouw wou huwen die onder hetzelfde sterrenbeeld als hem was geboren, Birley, pg. 123.
[136] Iulia Domna is ook vaak vergeleken en zelf geïdentificeerd met Juno Caelestis, die de beschermgodin was van Carthago. Zoals we nog zullen zien, heeft keizer Elagabal later een goddelijk huwelijk tot stand gebracht tussen haar en Sol Invictus Elagabalus, Halsberghe, pg, 50.
[137] Piagenol, pg. 366-397, Birley, pg. 180 echter houdt het op Tyrus als hoofdstad. Beiden zijn het er echter wel over eens dat Emesa het ius Italicum kreeg.
[138] Dat betekent dat het niet binnen het gebied was georganiseerd waar de riten en rituelen van de officiële godsdiensten gebeurden. Het was dus als het ware een religieuze grens. Zie Oxford Classical Dictionary onder dat lemma. Zie Halsberghe, pg. 106.
[139] Dit geldt uiteraard niet alleen voor religie, maar eigenlijk voor alles, o.a. kunst: de zogenaamde imitatio.
[140] Halsberghe, pg. 44.
[141] Halsberghe, pg. 108.
[142] CIL, VI, 700:"Soli sacrum, Gaius Ducenius, Gai libertus, Phoebus, filius Zenonis, natus in Syria Nisibyn…, liber factus Romae,… . Aangezien het hier gaat om een vrijlating van een Syrische slaaf, is het vrij logisch dat met Sol hier wel degelijk Sol Invictus Elagabal wordt bedoeld.
[143] A. Motte, Du 'bon usage' de la notion de syncrétisme, Kernos, 7 (1994), pg. 11-27; M. Pye, Syncretism and Ambiguity, Numen, 18(1971), pg. 83-93; J. H. Kamstra, Synkretisme op de Grens tussen Theologie en Godsdienstfenomologie, 1970.
[144] Plutarchus, Moralia, XIX (490b).
[145] Erasmus, Corpus reformatorum, I, col. 78.
[146] Kamstra, pg. 10.
[147] De Souda, Etymologicon magnum, …
[148] Naar het Griekse woord sugkerannumi, wat verenigen, samenbrengen betekent.
[149] A. Motte, pg. 16.
[150] Zo gebruikt Cumont het althans in zijn 'Les Religions orientales dans le paganisme Romain’. Ook Turcan, Les cultes orientaux dans le monde Romain.
[151] Max Müller heeft de term synkretisme-henotheïsme gecreëerd, in de betekenis van het verzoenen, samenbrengen van alle godheden van hetzelfde geslacht van meerdere religies.
[152] Halsberghe, pg. 44:"From the early part of the second century A.D., the cult of Sol Invictus was dominant in Rome and in other parts of the Empire. Outside Syria, this cult persisted longer and had a much greater influence than historians and philologists have been willing to grant, even recently. Second only to the influence of the eclectic Neo-Platonic school, it was the cult of Sol Invictus that was largely responsible for the total victory of syncretism in the third century, perhaps even more than others whose influence has been, for understandable reasons, greatly exaggerated.".
[153] Halsberghe, pg. 132.
[154] Dit waren bovennatuurlijke entiteiten die de mens constant in de gaten hielden en hun lotsbestemming bepaalden, zie Apuleius, De Deo socratis, 6-16; Plutarchus, De Iside et Oriside, 25-27 en Porphyrius, De Abstinentia, II, 37-43. Ook F. Cumont wijdt erover uit in Les Religions orientales dans le paganisme Romain, pg. 185-186.
[155] Hoewel hier enige onduidelijkheid is tussen de bronnen: Porphyrius spreekt over twee soorten daemones, waarbij de ene goed zijn en de andere slecht, terwijl Apuleius spreekt over daemones die allemaal in staat zijn tot zowel goed als kwaad: beide doctrines werden waarschijnlijk naast elkaar beleden volgens Bailey, pg. 262.
[156] Voor deze filosofieën en hun theologische repercussies, zie Bailey, pg. 212-244.
[157] P. Habel, pg. 95, ev.
[158] Lenormant, Elagabalus, DS, II, pg. 531.
[159] Halsberghe, passim.
[160] Wissowa, Religion und Cultus der Römer, pg.89-90 en Vermaseren, Mithras, de geheimzinnige god, pg. 65.
[161] Zonoras, XII, 14; Herodianus, V, 6 en V, 7 en ook Cassius Dio, LXXIX, 12, 1. De bronnen zijn opvallend eensluidend als het gaat over de grandeur van de tempels van Sol Invictus Elagabal.
[162] Herodianus, V, 5 en V, 10 vertelt dat onder keizer Elagabal de keizer zelf de rituelen uitvoerde en dat alle belangrijke functionarissen (militair, publiek en senatoren) verplicht aanwezig waren.
[163] F. Cumont, Textes et Monuments. I, pg. 47.
[164] Wissowa, Religion und Cultus der Römer, pg. 90.
[165] L. Homo, Les Empereurs Romains et le Christianisme, pg. 202 en Halsberghe, pg. 121.
[166] Bailey, pg.250-253.
[167] M. Harris, On Pigs, sacred cows and other witches, pg.117-121.
[168] De Blois, pg. 155.
[169] Kijken we maar naar het exponentieel toenemen in die periode van heilsgodsdiensten en -filosofieën, zoals het neoplatonisme.
[170] Rostovtzeff, Social and economic History of the Roman Empire, 1926, passim.
[171] Deze term is van J. Gagé, La Théologie de la victoire impériale, Revue Historique, 171, 1933, pg. 1-43.
[172] Watson, pg. 2-5. Hij verklaart daarenboven dat de titel imperator, die vroeger werd gebruikt voor generaals, vanaf Tiberius het monopolie van de keizerlijke familie was. En de keizer liet zijn heerschappij officieel beginnen op het moment dat de troepen hem imperator benoemden en niet op het moment dat hij officieel keizer werd benoemd door de senaat: Tacitus, annales, III, 74:"sed Tiberius pro confecto interpretatus id quoque Blaeso tribuit ut imperator a legionibus saluteratur, prisco erga duces honore qui bene gesta re publica gaudio et impetu victoris exercitus coclamabantur;…"
[173] Of de woorden nu historisch zijn of niet, ze tonen alleszins het belang van het leger aan: Cassius Dio, LXXVII, 15, 12".
[174] Deze problematiek wordt uitvoerig behandeld bij Millar, Emperors, Frontiers en Foreign Relations 31BC-AD378, Brittannia, 1982, pg. 1-23; zie ook Watson, pg. 5-7.
[175] Watson, pg. 5 die hem op zijn beurt ontleend aan J.-J. Hatt, Histoire de la Gaule Romaine, 1966. Vandaar ook dat het onhistorisch is om te spreken over legitieme keizers en usurpatoren, louter op basis van het criterium dat de eersten werden geratificeerd door de senaat. Vanaf de tweede eeuw was die ratificatie bijna van geen enkel belang meer.
[176] T. D. Barnes, 1982, pg. 195-200.
[177] Herodianus, VIII, 5-6; Historia Augusta, due maximi, 23-24.
[178] Rome stond op dat moment aan de vooravond van een burgeroorlog, waarin Maximinus Trax werd vermoord. Southern, pg. 67.
[179]Er zijn vier verschillende lezingen bij de historici van die periode: Historia Augusta, tre gordiani, 29-31 plaatsen zijn moord voor hij Perzië bereikte; Eutropius 12.2.2 bij zijn terugkeer; Epitom. De Caesaribus, 27.2 bij zijn aankomst in Ctesiphon en Zonaras 12.17 zegt dat hij zijn dij brak in de strijd en daaraan stierf.
[180] Ook hier bestaan verschillende versies van, Southern, pg. 74; Zosimus, I, 21-22; Aurelius Victor, 28.
[181] Zosimus, I, 23; Lactantius, IV.
[182] Eerst was er Uranius Antoninus, maar die werd al gauw opgevolgd door Aemilius Aemilianus. Aurelius Victor, 31 en Zosimus I, 28.
[183] Aurelius Victor, 31 en Zosimus, I, 29.
[184] Southern, pg.79.
[185] Lactantius, V; Aurelius Victor, 32 en Zosimus, I, 36.
[186] Historia Augusta, Gallienus, 14; Aurelius Victor, 33 en Zosimus, I, 40.
[187] Alleszins lang genoeg om munten uit te geven, Southern, pg. 110.
[188] Historia Augusta, Claudius, 11-12; Aurelius Victor, 34 en Zosimus, I, 46.
[189] Zoals gezegd is Macrinus hier een uitzondering op, maar nu gebeurt het systematisch.
[190] Ook de keizers in de 1ste en 2de eeuw werden reeds vergoddelijkt, maar ze waren nog altijd op relatief informele wijze toegankelijk voor de gewone man, Southern, pg. 248.
[191] Southern, pg. 251
[192] De pest bijvoorbeeld die woedde tussen 250 en 275 n. Chr. Heeft een grote indruk gemaakt bij tijdgenoten (Eusebius, Zosimus etc.).
[193] L. De Blois, pg. 7.
[194] Zo voerde keizer Pertinax in 193 een regel in die boeren die verlaten land bebouwden en er gingen wonen hun belastingen kwijtschold, Southern, pg 263.
[195] Alsof het ooit anders is geweest, maar in zo een situatie scherpen de tegenstellingen zich uiteraard.
[196] Zo waren westelijke steden uit de tweede eeuw beduidend groter dan deze uit de derde eeuw, in het Oosten was die tendens duidelijk minder aanwezig.
[197] Zoals Southern schrijft op pg. 260.
[198] Als rode draad werd hier uiteraard gebruik gemaakt van Birley, Septimius Severus en her en der geciteerd uit E. Gibbons, Decline and Fall of the Roman Empire (weliswaar de in het Nederlands vertaalde en ingekorte versie van Willem Nieuwenhuis), vaak omwille van het prozaïsche karakter van de tekst Hoewel zeer oud, wordt het nog steeds gewaardeerd als zijnde een standaardwerk. Uiteraard zijn een aantal zaken gedateerd, zoals uitvoerig beschreven in: Lynn White, The transformation of the Roman World, Gibbon’s Problem after two centuries, 1966.
[199] Cassius Dio, LXXVII, 14-17; Herodianus, III, 8-15; Historia Augusta, vita Severi 22-24.
[200] Birley, pg. 30.
[201] E. Gibbon, pg. 44. Op pg. 45 beweert Gibbon zelf met stelligheid:” Zijn nageslacht,…., beschouwde hem met recht als de eigenlijke bewerker van het verval van het Romeinse Rijk.”, vertaling: Willem Nieuwenhuis.
[202] Cassius Dio LXXVIII, 2 en LXXIX, 5-6; Herodianus, IV, 4 en IV, 13; Historia Augusta, vita Antoninus Caracalla.
[203] Cassius Dio, LXXVII, 17 vertelt dat Severus op zijn sterfbed gezegd heeft tegen hen: “Maak geen ruzie met elkaar, geef de soldaten hun soldij en trek je verder nergens wat van aan.”.
[204] Cassius Dio, LXXIX, 39-40; Herodianus, V, 4; Historia Augusta, vita Macrini, 10-15.
[205] Herodianus zegt er niets over, de Historia heeft het vooral over zijn foute naam Antoninus, waarover later meer en Cassius Dio ook slechts vanaf zijn usurpatie.
[206] De bronnen (Herodianus, Historia Augusta en Cassius Dio) zijn hier niet eensluidend, en geen van de drie historici geven een datum. Feit is dat hij als veertienjarige keizer werd in 218, wat ofwel 203, ofwel 202 als geboortejaar mogelijk maakt. De OCD zegt 203, sommige internetsites (o.a. http://babsouria.online.fr/emperors.htm) zeggen 204.
[207] Van 193 tot 211 keizer. Hij was de man van Iulia Domna (cfr. supra).
[208] Historia Augusta, Vita Elagabali, 5-6 en Cassius Dio, LXXX, 4-5.
[209] Vita Heliogabalus, I.5: ‘fuit autem Heliogabali vel Iovis vel Solis Sacerdos atque antonini sibi nomen adsciverat vel in argumentum generis vel quod id nomen usque adeo carum esse cognoverat gebtibus, ut etiam parricida Bassianus causa nominis amaretur’.
[210] Cassius Dio, LXXIX, 40, 2; Herodianus, V, 3.
[211] Vanaf hier zijn de bronnen nagenoeg gelijklopend, los van de vele excessen die beschreven staan in de Historia Augusta.
[212] Herodianus, V, 3.
[213] Cassius Dio, LXXX, 3, 2.
[214] Ook Gibbon heeft het over zijn voorname gelaatstrekken en gelijkenis met Caracalla, wat dus ondertussen wel grotendeels is onderuitgehaald en de financiële tegemoetkomingen van Iulia Maesa, die een groot fortuin bijeen had vergaard, zal waarschijnlijk wel doorslaggevender geweest zijn (Cassius Dio, LXXX, 4,1-2).
[215] Dit is geattesteerd bij Cassius Dio, passim; de vita Elagabali in de HA, passim en ook Herodianus, passim.
[216] Enkel Herodianus, V, 4 geeft een ietwat uitgebreid verslag van deze veldslagen.
[217] Halsberghe, pg. 61.
[218] Dit ongetwijfeld vanaf de gewijzigde relatie tussen leger en senaat sinds Septimius Severus (cfr. supra).
[219] Historia Augusta, vita Heliogabali, 3-5.
[220] CIL, III, 1234.
[221] Hierbij moet gezegd dat dit ongetwijfeld een gevolg was van de Sol Invictus cultus die een godheid voorstelde, die zowel een mannelijke als een vrouwelijke component had, zie Halsberghe, pg. 62-63 en Millar, pg. 301-302.
[222] Zoals gezegd is de belangrijkste bron hiervoor de Historia Augusta, die allerminst betrouwbaar is.
[223]CIL, X, 5827: “Honori Imperatoris Marci Aurelii Antonini, pii felicis augusti, sacerdotis amplissimi Invicti Solis Elagabali, pontificis maximi…”. Ook CIL, III, 1997; CIL XVI, 139 en CIL XVI, 141.
[224] Zie ook deel 1 over de bronnen.
[225] Het is in deze misschien wel veelbetekenend dat de strafste verhalen over hem een eeuw na zijn leven geschreven zijn in de Historia Augusta, daar ze net dan degenererend doen over bepaalde keizers uit de derde eeuw. Er werd vaak in opdracht geschreven van bepaalde keizers en die hadden duidelijk een voorkeur om hun eigen beleid aan af te meten, Syme, pg. 213 en ook deel 1: de bronnen.
[226] Herodianus, V, 5.
[227] Herodianus, V,5.Elagabal zou de eerste geweest zijn die in het Westen echte echt zijden kleren heeft gedragen.
[228] Cassius Dio LXXX, 11.
[229] Het sturen van dat portret is niet zeker maar waarschijnlijk, zie Halsberghe pg. 58.
[230] Historia Augusta, 5, 12.
[231] Cassius Dio, LXXX , 1-7.
[232] Cassius Dio, LXXX, 3,3-5,2.
[233] Zie R. Syme, pg. 119.
[234] Historia Augusta, vita Heliogabali, 12: “…commendatos sibi pudibilium enormitate membrorum.”.
[235] Wat uiteraard niets bewijst, want ze kunnen van elkaar afgeschreven hebben. Zie Deel 1.
[236] Hij was getrouwd met haar in 219 en 220.
[237] Dio, LXXX, 9,4. Hij geeft er echter geen namen bij en er is verder ook niets van terug te vinden in andere bronnen.
[238] De Historia Augusta, passim staat er vol van en, hoewel ze vaak zwaar overdreven zijn, moeten ze toch een grond van waarheid bevatten. Zijdelings schrijven ook Herodianus, passim en Cassius Dio, passim erover, vaak echter veel minder specifiek.
[239] Het geeft een mooi voorbeeld hoe men een eeuw na de feiten over keizer Elagabal dacht en laat duidelijk zien dat er over de derde eeuw nogal geringschattend geschreven werd door latere historici, W. Den Boer, pg.188-189.
[240] Historia Augusta, Vita Heliogabali, 27: “dulciarios et lactarios tales habuit, ut quaecumque coqui de diversis edulibus exhibuissent vel structuores vel pomarii, illi modo de dulciis mode de lactariis exhiberint. exhibuit parasitis cenas et de vitreis et nonnumquam tot picta mantelia in mensam mittebat, iis edulibus picta quae adponerentur, qout missus esset habiturus, ita ut de acu aut de textili pictura exhiberentur. nonnumquam tamen et tabulae illis pictae exhibebantur, ita ut quasi omnia illis exhiberentur et tamen fame macerarentur. miscuit gemmas pomis ac floribus. iecit et per fenestram cibos totidem quot exhibuit amicis.”, vertaald door Vincent Hunink.
[241] Zoals Vincent Hunink in zijn nawoord, pg. 53 zegt:” Wat gebeurt er wanneer een jongen van veertien jaar op de troon van een wereldrijk komt? ”.
[242] Cassius Dio, LXXX, 17,2, laat uitschijnen dat Elagabal zelf de beslissing stuurde, Herodianus, V, 7 van zijn kant legt een grotere nadruk op de rol van Iulia Maesa in de beslissing.
[243] Herodianus, V, 6.
[244] Waarmee de keizer, zeker sinds de heerschappij van Septimius Severus, in een onstabiele relatie samenwerkte, cfr supra
[245] Volgens Herodianus V, 7 was het vrij eenvoudig om Elagabal te overtuigen, omdat hij ‘niet al te snugger was’.
[246] CIL, VI, 3069.
[247] Herodianus, V, 7.
[248] Volgens Dio had het te maken met een ruzie tussen hun beider moeders (LXXX, 20,1), Herodianus ziet de oorzaak veeleer in een bevel van de keizer om Alexanders volgelingen te arresteren (V, 8, 15-16). Uiteraard kan het ook beiden zijn.
[249] Historia Augusta, Vita Elagabali, 33: “Et praedictum eidem erat a sacerdotibus Syris biothanatum se futurum. Paraverat igitur funes blatta et serico et cocco intortos, quibus, si necesse esset, laqueo vitam finiret. Paraverat et gladios aureos, quibus se occideret, si aliqua vis urgueret. Paraverat et in cerauniis et hyacinthis et in smaragdis venena, quibus se interimeret, si quid gravius inmineret. Fecerat et altissimam turrem substratis aureis gemmatisque ante se tabulis, exqua se praecipitaret, dicens etiam mortem suam pretiosem esse debere et ad speciem luxuriae, ut diceretur nemo sic perisse. sed nihil ista valuerunt. Nam, ut diximus, et occisus est per scurras et per plateas tractus et sordidissime per cloacas ductus et in Tiberim submissus est. Hic finis Antininorum in re publica fuit, scientibus cunctus istum Antoninum tam vita falsum fuisse quam nomine.”, vertaald door Vincent Hunink.
[250] Deze damnatio werd ook helemaal niet streng opgevolgd en ze werd al gauw helemaal niet meer toegepast, Halsberghe, pg.104-107.
[251] Halsberghe, pg. 101-103; E. Gibbon, pg. 52.
[252] Zoals we gezien hebben was dit Iulia Cornelia Paula, een Romeinse van adel.
[253] Onder Septimius Severus, die was gehuwd met Iulia Domna cfr supra.
[254] Herodianus, V, 5.
[255] Deze plaats en de versieringen worden vernoemd bij Herodianus (V, 5) en Cassius Dio LXXXIX, 12, 1.
[256] C. Salles, pg. 287
[257] Halsberghe, pg. 75.
[258] W. Wroth, Catalogue of the Greek coins of Galatia, Cappadocia and Syria, London, pg. 238-239.
[259] Waarschijnlijk in de keizerlijke tuinen, Halsberghe, pg.75
[260] Halsberghe, ibid.
[261] Herodianus, V, 5: onder andere zijn grootmoeder, Iulia Maesa, zou hier herhaaldelijk voorzichtigheid bepleiten. Ze zal ook tijdig haar handen van de keizer wegtrekken en kiezen voor diens latere opvolger Alexander.
[262] Zie ook het syncretisme.
[263] Cohen, pg. 45, waar verschillende goden voorkomen, duidelijk in ondergeschikte positie aan Sol.
[264] Historia Augusta, Vita Elagabi, 7, 4: “omnes sane deos sui dei ministros esse aiebat, cum alios eius cubicularios appellaret, alios servos, alios diversarum rerum ministros.”.
[265] Hiermee werden onder meer het Eeuwige Vuur van Vesta, de steen van de Magna Mater, het Palladium, de Heilige Schilden van de Salii en de Heilige Stenen van de tempel van Diana uit Laodicea bedoeld. Halsberghe, pg. 83.
[266] Historia Augusta, 3, 4-5.
[267] Herodianus, V, 3-4. zie ook Bailey, pg. 117-118, waaruit blijkt dat de nieuwe cultus Septimius wel aanstond.
[268] Halsberghe, pg. 77 en Frey, pg 74.
[269] CIL VI, 3839.
[270] Herodianus, V, 57 en Historia Augusta, 34.
[271] Halsberghe, pg. 77 EN Cohen, IV, pg. 330, nr. 64: “Invictus sacerdos Augustus sacra cognoscens”.
[272] Herodianus, V, 45. Mogelijk heeft dit natuurlijk helemaal andere redenen (zoals bv. persoonlijke aversie) en kan het bijgevolg niet eenduidig als argument worden aangesleept.
[273] CIL VI, 708: ”Aquilam soli Alagabalo Iulius Balbillus.”
[274] Cfr supra.
[275] In de epigrafische teksten staan althans gegevens die in die richting doen vermoeden: Halsberghe, pg. 78.
[276] Halsberghe heeft hier reeds gedegen onderzoek naar gevoerd. Er zijn nog verscheidene bronnen zoals Lucianus Van Samosata en Pausanias, die handelen over Sol Invictus voor keizer Elagabal, maar die zijn zo summier, dat ze bijna het vermelden niet waard zijn.
[277] De inhoud en het belang van dogma’s is eerder al besproken in het hoofdstuk over het syncretisme.
[278] Zoals we gezien hebben, was hij - om het oneerbiedig te zeggen - zelf nog een snotter van 14-15 jaar en volgens bepaalde bronnen was hij gespeend van de nodige intelligentie (Herodianus, V, 5).
[279] Halsberghe, pg. 76 en pg. 32.
[280] Waarschijnlijk durfden enkele voorgangers van de keizer dit niet aan, omdat ze nog te weinig macht bezaten. Elagabal, als keizer, kon dit uiteraard wel, al is het hem niet echt goed verlopen.
[281] Frey, pg. 45 e.v. en Babelon, pg. 15 e.v. Eigelijk is Sol Invictus Elagabal in zekere zin de Baal van Emesa, Bailey, pg. 194
[282] Bailey merkt op dat
deze oosterse culten vaak een mythologie hebben van een gestorven en
verrezen held,
pg. 263.
[283] Nogmaals in tegenstelling tot de godsdiensten van “het boek”.
[284] Dankzij het weinige bewijsmateriaal dat we daaromtrent hebben, lijkt het zo te zijn geweest dat de aanhangers een soort van pantheïsme (ook dit is enigszins een anachronisme) aanhingen, waarbij de zonnegod zich manifesteerde in de steeds terugkerende zon. Het feit dat de cultus is ontstaan in Syria, waar astrologie vanouds een belangrijke rol had, is hier uiteraard niet vreemd aan.
[285] Er is hier duidelijk invloed merkbaar van het Zoroastrisme, dat in het huidige Irak ontstond en dus niet zo ver ligt van de plaats waar Sol Invictus het licht zag.
[286] Vandaar dat de
adelaar zoveel voorkomt op munten samen met een afbeelding van
Sol Invictus, cfr supra,
Deel 2 Het syncretisme.
[287] Het bewijs hiervan zijn bepaalde titels die de keizers gebruikten op munten. Ze gaven het goede voorbeeld aan de andere volgelingen. Zo at Elagabal, voor de rest toch de decadentie zelve, geen varkensvlees, omdat dat een vorm van zuivering was. Waarschijnlijk een gebruik dat hij had overgenomen uit het Mithraïsme of Jodendom ( Herodianus, V, 6).
[288] bij Cassius Dio, LXXX, 11, 1-2, staat geschreven dat hij plannen had zichzelf te besnijden, maar dat hij het niet deed omwille van zijn ‘verwijfdheid’.
[289] Cassius Dio, LXXIX, 11, 3 en Frey, pg. 34-42.
[290] CIL VI, 14099.
[291] Herodianus, V, 5, vertaald door Vincent Hunink.
[292] Frey, pg 30.
[293] Optendrenk, pg. 29 en Historia Augusta, Vita Heliogabali, 7.
[294] Herodianus, V,5; het is opmerkelijk dat Herodianus relatief mild is voor de uitspattingen van de keizer. Zowel bij Cassius Dio als in de Historia Augusta is dit veel minder (misschien niet toevallig dat beide ook veel meer nadruk leggen op het valselijk gebruik van de naam Antoninus).
[295] Hier kunnen we de Historia Augusta zeker geloven daar er corroborerend bewijsmateriaal bestaat in de vorm van een inscriptie die terug te vinden is in CIL, 323.
[296] Hiervan is veelvuldig bewijsmateriaal gevonden op munten: Cohen, pg. 65.
[297] Of althans de symbolische voorstelling ervan, Herodianus, V, 5.
[298] Herodianus, V, 6.
[299] Hiermee wordt bedoeld dat de oudere feesten voor meer traditionele goden of voor goden van veroverde gebieden die al langer hun plaats in Rome hadden gevonden.
[300] Cassius Dio, LXXX, passim en Halsberghe, pg. 89-95.
[301] En zijn de verschillende bronnen het niet eens over het aantal (Cassius Dio spreekt van vijf, de H.A en Herodianus van drie).
[302] Cassius Dio, LXXX, 9,4.
[303] Het symbool van de
godin Athene-Minerva, dat ook een uitdrukking was van het geloof in Vesta,
Baily,
pg. 126.
[304] Een oosterse gewoonte. Priesters en priesteressen waren in het Oosten altijd de verpersoonlijking van de godheid die ze dienden, Halsberghe, pg. 42
[305] Wat ons - in alle stoutmoedigheid - doet vermoeden dat hier ook weer zijn grootmoeder een rol in speelde.
[306] Herodianus, V, 6.
[307] Cassius Dio LXXX, 9,4 (vrij vertaald): “Hoe het ook zij, ook deze vrouw (Aquila) hield hij niet al te lang, maar hij trouwde een tweede, derde, vierde en zelfs vijfde vrouw; hierna hertrouwde hij Severa”.
[308] Birley is hier de rode draad, samen met Babelon.
[309] J. Babelon, Imperatrices Syriennes, pg. 10-11 en Strabo, XVI, 2, 18.
[310] Zoals een Libanese Baal-shamin en de Phenicische Bêl, zie J. Babelon, op.cit. pg.12.
[311] Daarvoor was dat Tyrus, Cassius Dio, LXI, 9.
[312]J. Babelon, op.cit. pg. 21.
[313] CIL, II, 4569.
[314] Zijnde Pertinax en Didius Iulianus, in 193.
[315] Volgens Halsberghe heeft het te maken met een priesterfunctie, pg. 124.
[316] Babelon, pg. 34.
[317] Er zijn verschillende theorieën, te vinden in Babelon, pg..33.
[318] Babelon, pg. 34.
[319] Babelon, pg.34.
[320] Cassius Dio, LXXVIII .Tevens Zosimus, Eutropius en andere.
[321] G. Halsberghe, pg. 48, stelt dat hij een fervente aanhanger was van astrologie, wat zijn keuze voor een priesterdochter zeker heeft beïnvloed (voornamelijk omdat ze het zelfde sterrenbeeld had als hem) en Babelon, pg. 38.
[322] Oxford Classical Dictionary, onder het lemma Iulia Domna.
[323] Cassius Dio, LXXVII, 18,2, 3.
[324] Die door zijn legioenen werd gekozen tot keizer. Hij was reeds praefectus praetorio, maar was de eerste Romeinse keizer die geen senator was . Zijn keizerschap was maar van korte duur (zie supra 2.2 De Voorlopers).
[325] G. Halsberghe, pg. 58.
[326] G. Halsberghe, pg 59.
[327] Dio, LXXVIII, 23, 5; Herodianus, IV, 13: de lezing laat in het midden of het vrijwillig dan wel gedwongen was. Halsberghe, pg. 59: hij vermoedt dat de zelfmoord te wijten is aan het feit dat Macrinus het plan was te weten gekomen.
[328] Omwille van de steeds sterker wordende invloed van oosterlingen in het bestuursapparaat, zie hoofdstuk over de derde eeuw, waarin keizers en senatoren steeds meer uit de periferie van het rijk kwamen en Birley, pg. 83-85 en Halsberghe, pg.49.
[329] G. Halsberghe, pg, 59.
[330] Babelon, pg. 209 en Southern, pg. 55.
[331] Later kreeg hij ook nog valselijk de naam Antoninus, om hem te verbinden met illustere Romeinse voorgangers (ook Caracalla had die naam gedragen), zoals te lezen staat in Historia Augusta, vita Elagabali, passim en Cassius Dio, LXXX, passim.
[332] Herodianus, V, 5, 6 en 7. Alexander Severus was uiteindelijk de compromisfiguur om dat conflict op te heffen.
[333] Zowel antieke als Herodianus, Cassius Dio als moderne (Turcan, pg. 175 en Halsberghe,pg. 60).
[334] Halsberghe, pg. 60 (Herodianus, Cassius Dio en Historia Augusta).
[335] D.w.z Iulia Maesa met haar twee dochters en de keizer.
[336] Herodianus, V, 5.
[337] Babelon, pg 222.
[338] Birley, pg. 276
[339] Een huwelijk tussen zijn god en hun traditionele godin.
[340] Voor zoverre men natuurlijk kan spreken van één Romeinse godsdienst, zie Bailey, passim.
[341] Cassius Dio, LXXX, 35 en Historia Augusta, Vita Elagabali, 24, hoewel beiden verschillend belang hechten aan die gebeurtenis.
[342] Birley, pg. 231.
[343] Babelon, pg. 232.
[344] Historia Augusta, vita Heliogabali, 5 maar daar is natuurlijk niets van aan. Het is een zoveelste ‘grap’ van de schrijver, zie Deel 1, de Bronnen.
[345] Babelon, pg. 233.
[346] Babelon, passim en Birley, passim, ook Herodianus, IV en V.
[347] Niet ver ten westen van het huidige Belgrado, zie kaartje, appendix I.
[348] Beduidend zuidelijker dan Sirmium. In de Oxford Classical Dictionary is dan weer terug te vinden dat hij afkomstig is van de Donau- regio wat ongeveer overeenkomt met het westen van het huidige Hongarije en dus noordelijker ligt dan Sirmium (zie kaartjes appendix I).
[349] Halsberghe, pg. 130-131.
[350] Southern, pg. 110.
[351] Die maar enkele maanden keizer was, hoewel niet geheel duidelijk is hoe lang, daar een enkele bron spreekt van een paar dagen (Southern, pg). 111, Eutropius, IX, 12 spreekt over zestien dagen, Zosimus I, XLVII, 1, spreekt over enkele maanden, de Historia Augusta, Vita Aureliani, 37 spreekt over 20 dagen.
[352] Watson, pg. 40, Zosimus I, XL, 1.
[353] Zosimus, I, XLVIII, 1.
[354] Waardoor hij het epitheton Goticus verwierf.
[355] Eutropius, IX, 14 beschrijft hem als saevus et sanguinarius.
[356] Mogelijk aangespoord door de opstand in Palmyra, OCD.
[357] De latere keizer (276-282).
[358] Eutropius, IX, 13.
[359] Respectievelijk terug te vinden in: CIL, XI, 1214; XII, 5549; II, 7586; III, 12333; V, 4319 en XII, 2673.
[360] Dit werd misschien nog versterkt door het feit dat de senaat hem steeds had tegengewerkt en hij dankzij zijn populariteit deze nagenoeg volledig kon terzijde schuiven.
[361] Deze campagnes zijn gebaseerd op twee fragmenten. Een in de Historia Augusta, vita Aurelianus, 35, 4 en Zonorias, 12, 27: het is echter zeer de vraag of Aurelianus de bedoeling had om effectief naar Gallia te gaan, dan wel een route nam richting Raetia, die Gallia aandeed., zie ook Watson, pg. 102.
[362] Watson, pg. 101.
[363] Southern, pg. 125. Vandaar dat men tegenwoordig geneigd is de lezing van de Historia Augusta, 35,4-5 te geloven. Een campagne in 275 tegen Persia ligt geheel in de lijn van de verwachtingen, omdat de Romeinen vanaf het einde van de republiek altijd al geneigd zijn geweest in de voetsporen van Alexander de Grote te treden (Watson, pg. 103). Aangezien het verhaal over de Perzische campagne nergens anders voorkomt, moeten we besluiten dat het waarom van Aurelianus’ aanwezigheid in de nabijheid van Byzantium voorlopig onduidelijk blijft.
[364] Ook hier bestaat weer twijfel over hoe hij daar precies kwam. Was het omwille van een campagne tegen de Goten in de Balkan zelf ( Syncellus, 721 en Zonoras12.27) of was het omwille van een campagne tegen de Perzen (Historia Augusta, vita aureliani, 35, 4-5).
[365] Deze Eros komt voor in verschillende bronnen (Zosimus, I, 62; Zonaras, 12.27). In de Historia Augusta, Vita Aureliani, 36,4 krijgt hij de naam Mnestheus, wat waarschijnlijk een foute transcriptie van het Griekse woord ‘menuthς’ is. (Watson, pg. 105 en Loeb, pg. 266).
[366] Ook hier zijn er weer verschillende lezingen: Eutropius, IX, 15, 2 noemt hen “viri militaris amici ipsius”; Aurelius Victor( 35, 8) spreekt over militaire tribunen en Zosimus( I, 62, 2 ) over leden van de praetoriaanse wacht.
[367] Dit verhaal staat te lezen bij Zosimus, I, 62, andere bronnen noemen de naam van Eros niet, maar schrijven dat het een minder belangrijk figuur was, een notarius.
[368] Wat later ook de basisidee zal zijn van het Oost-Romeinse en Byzantijnse Rijk.
[369] De Blois, passim.
[370] De Blois, pg 77-90.
[371] Historia Augusta, Vita Gallieni, 15 en Zosimus, I, 41: beiden vertellen dat de soldaten zeer ontevreden waren met de dood van Gallienus, omdat het hen onder zijn bewind financieel voor de wind ging.
[372] Watson, pg. 126 en De Blois, pg. 89.
[373] Ammianus Marcellinus XXX, 8,8: “quam quidam praetendentes imperatorem Aurelianum purgare temptabant, id adfirmando quod, ut ille post Gallienum et lamentabilis rei publicae exinanito aerario torrentis ritu ferebatur in divites.”.
[374] De schrijver Ammianus Marcellinus spreekt zelf van roofzuchtigheid, zie vorige voetnoot: “aviditas plus habendi”.
[375]. Southern, pg. 123.
[376] Göbl, pg.79.
[377] CIL X, 1214.
[378] Barnes, pg. 67-70 en Watson, pg. 141-142.
[379] Halsberghe, pg. 123.
[380] Aurelianus was ervan overtuigd dat de morele unificatie van het rijk het enige middel was om het Rijk samen te houden voor de komende decennia en eeuwen, ook Halsberghe pg.136-138.
[381] Halsberghe, pg.137.
[382] De zon als éénmakende kracht stamt ook voornamelijk af uit de verschillende culten in het Oosten, en Aurelianus maakte daar gretig gebruik van, zoals we in het hoofdstuk van het syncretisme hebben gezien.
[383] Althans volgens de Historia Augusta, vita Aureliani, 5.
[384] Zoals gezegd, de alomtegenwoordige kracht van de zon kon door iedereen worden waargenomen.
[385] Historia Augusta, Vita Aureliani, 25, 3:”recepto igitur orientis statu Emesam victor Aurelianus ingressus est ac statim ad templum Heliogabali tetendit, quasi communi officio vota soluturus. Verum illic formam numinis repperit quam in bello sibi faventem vidit.quare et illic templa fundavit donariis ingentibus positis et Romae Soli templum posuit…”.
[386] Merk op dat Elagabalus uit zijn naam is verdwenen, om evidente redenen natuurlijk.
[387] Ook hier weer zijn, zoals bij zoveel gevallen, munten onze belangrijkste bewijsstukken.
[388] Zoals staat te lezen in CIL, III, 3020: “…coservatori, Aureliani”.
[389] Het is trouwens ook zo dat de Illyrische keizers, waartoe Aurelianus behoorde, volledig geromaniseerd waren in tegenstelling tot de Severi (met o.a. Elagabal), die veeleer prat gingen op hun oosterse afkomst (Babelon, pg. 56 en Halsberghe pg. 139).
[390] Met de damnatio memoriae in het achterhoofd, zou dat zijn religie, die dan te veel met Elagabal vereenzelvigd zou worden, niet ten goede komen. Dit is trouwens te zien aan de tempel die Elagabal in Rome had gebouwd en die na zijn dood nooit meer als dusdanig is gebruikt.
[391]Historia Augusta, Vita aureliani, 39,2:”Templum Solis magnificentissimum costituit”.
[392] Zosimus: I,61,2: ”En
toutw kai to tou Hliou deimamevoς ieroν megalopremwςtoiς apo
Palmuraς ekosmhsen aνaqhmasin”.
[393] Ook hier is Aurelianus meer realpolitieker dan idealist.
[394] Betekenisvol in deze optiek is dat de dies natalis invictus wordt gesteld op 25 december, en er dan ook feesten werden gehouden. Het Christendom heeft die datum later gemonopoliseerd.
[395] De priesters uit het bestaande college zagen dit uiteraard met lede ogen aan en veranderden hun naam in Pontifex Maior of Pontifex deae Vestae.
[396] En zichzelf de nieuwe titel sacerdos amplissimus toemat, boven die van pontifex maximus.
[397] Halsberghe, pg.148.
[398] Turcan, pg. 178
[399] CIL VIII, 23924.
[400] Cohen, VI, pg. 189, 123: Mars Invictus.
[401] Zoals bij Zosimus (I, 61,2) staat dat hij zowel Helios als Baal in zijn tempel verenigde.
[402] Zonder de negatieve connotaties die dat woord oproepen: ook een verlicht despoot, kan mutatis mutandis tiranniek zijn.
[403] Hoewel reeds Caligula en Commodus de naam van een God aannamen en Domitianus zichzelf Deus et Dominus liet noemen, maar dezen zijn nooit officieel opgetekend, Halsberghe, pg. 152. CIL XI, 556:’…Deus Aurelianus…’en CIL VIII, 4847:’Deo Aureliano’…
[404] Feitelijk tot keizer Constantijn.
[405] Halsberghe, pg.149.
[406] Dit was althans de bedoeling van de damnatio memoriae.
[407] Die bij hem niet meer Elagabalus heette.
[408] Die altijd een meer oosterse koers heeft gevaren dan de Donaukeizers of het Illyrische huis, cursus van prof. De Vrecker, Geschiedenis van Rome.
[409] Historia Augusta, vita Gallieni, 36-38, maar zeer dubieus (Den Boer, Religion and Literature inj Hadrian’s policy, mnemosyne (1955), pg.132); de muntslag maakt echter duidelijk dat hij zich wel degelijk met Sol identificeerde (R.I.C, volume I, p.132 no.34; pg.139 nr. 99). Zie ook de Blois, pg.153-157.
[410] Zijn moeder was echter ook maar een marionetje.
[411] Hoewel nergens letterlijk vermeld, lijkt het me dat een man met zo een staat van dienst niet anders dan ambitieus kan zijn geweest.
[412] Zo mogen we het onderhand wel noemen.
[413] De rol van Iulia Domna was daarvoor wel heel belangrijk, Iulia Soaemias heeft in deze weinig bijgebracht en Iulia Mammaea is vooral belangrijk gebleken voor Elagabals opvolger Alexander, zie supra.
[414] En even gemakkelijk liet ze haar eigen dochter, Iulia Soaemias vallen.
[415] Die andere culten bestonden al veel langer en waren ook wel in Rome gekend, maar hun aanhang was eerder marginaal en ze bedreigden alleszins de gevestigde godsdienst niet.