De Kattenfeesten te Ieper. Een analyse van de Kattenstoet en het Kattenwerpen aan de hand van de theorie van Hobsbawm. (Annemie Moesen) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Wie een bezoek brengt aan de West-Vlaamse stad Ieper, treft er ongetwijfeld een heleboel toeristen aan. De stad heeft heel wat troeven. De Lakenhallen met belfort, de gildenhuizen, de Sint-Maartenskathedraal en de vestingen en kazematten uit het Vauban-tijdperk maken van Ypres, zoals de stad in het Engels genoemd wordt, een cultuurhistorisch pareltje. In het buitenland staat de stad echter vooral bekend om de stille getuigen aan de Eerste Wereldoorlog. De Canadese arts John McCrae schreef er tijdens die oorlog het beroemde gedicht ‘In Flanders Fields’. De authentieke loopgraven in Sanctuary Woods, de dagelijkse Last Post onder de Menenpoort, het In Flanders Fields Museum, St.George’s Memorial Church, en 170 militaire begraafplaatsen trekken onder andere Amerikanen, Canadezen en Britten aan. Ze komen van ver om een kijkje te nemen in en rondom de Belgische stad.
Toch ontbreekt er in bovenstaande beschrijving nog een belangrijke Ieperse troef: de Kattenstoet en het Kattenwerpen. De stoet baant zich eens om de drie jaar een weg door de straten van de stad, gevolgd door het Kattenwerpen aan de Lakenhallen. Beide evenementen worden door velen gezien als authentieke tradities of folklore. In het eerste hoofdstuk van deze scriptie wordt een cultuurhistorische beschrijving gegeven van deze Kattenfeesten. Hoe zijn ze ontstaan en waarom? Wat houden deze evenementen in? Om op deze vragen een antwoord te kunnen geven ben ik enkele malen in Ieper geweest om met verschillende mensen te spreken. Na het sturen van een email naar Stedelijke Musea Ieper met de vraag naar meer informatie over de stoet kreeg ik al snel een antwoord. AnnickVandenbilcke vertelde mij dat alle archiefmateriaal over de Kattenstoet zich in het Stadsarchief bevindt. Ze begeleidde mij hier naartoe tijdens mijn eerste bezoek aan de stad. In het archief kreeg ik hulp van Rik Opsommer. Hij beantwoordde mijn vragen en liet me alle affiches en tekeningen van wagens en maskers zien. Omdat deze nergens op het internet te zien zijn nam ik bij mijn volgende bezoek een digitale camera mee om foto’s van de affiches en andere leuke Kattenstoet attributen te maken[1]. Ik bracht ook een bezoek aan de Dienst Toerisme, gelegen in de Lakenhallen, naast de souvenirwinkel van het In Flanders Fields Museum. Daar interviewde ik Peter Slosse, hoofd van deze dienst. Bij de balie kreeg ik ook een tekst gebaseerd op de oude stadskronieken. Hoewel het archief tijdens de Eerste Wereldoorlog volledig verwoest werd, zijn sommige kronieken over Ieper elders bewaard gebleven, in andere archieven of bibliotheken. Ook zijn bepaalde kronieken voor de oorlog uitgegeven waardoor ze verspreid raakten buiten Ieper en zo de oorlog overleefd hebben. De secundaire informatie in deze tekst zonder naam was zeer bruikbaar voor mijn scriptie. Over de auteur kon niemand mij echter iets vertellen. Ook over het jaar van uitgave kon niets met zekerheid gezegd worden hoewel men gokte op 2000 als jaartal. Wanneer ik in deze scriptie verwijs naar deze tekst zal ik het hebben over de ‘naamloze tekst’.
In het tweede hoofdstuk zal ik een samenvatting geven van Eric Hobsbawm’s ‘invented tradition’ theorie. Deze is te vinden als inleiding tot het boek The invention of tradition (1983). Ik ga daarnaast in op de terminologie die hij gebruikt en zal ook mijn eigen terminologie voorstellen. In dit deel vindt u eveneens een contextualisering van mijn onderzoek. Ik zal het hebben over ander onderzoek dat gedaan werd naar zowel de Kattenfeesten als de theorie van Hobsbawm. Ook ga ik in op alternatieve termen voor ‘invented traditions’ die zowel voor als na het verschijnen van Hobsbawm’s theorie door verschillende auteurs gebruikt werden. Daarna zal ik de zowel de Kattenstoet en het Kattenwerpen analyseren met behulp van Hobsbawm’s begrip ‘invented tradition’ om te kijken om wat voor traditie het hier gaat.
In het derde hoofdstuk worden de Kattenstoet en het Kattenwerpen geanalyseerd aan de hand van Hobsbawm’s theorie om zo te kijken of het in beide gevallen om een ‘invented tradition’ gaat. Ik heb altijd gedacht dat de Kattenstoet en het Kattenwerpen authentieke tradities waren. Na een eerste kennismaking met Hobsbawm’s term ‘invented tradition’, riep deze bij mij een beeld op van feesten, optochten en handelingen die pas recent ‘uitgevonden’ waren. De Kattenstoet leek mij hier onder te vallen. Over het Kattenwerpen bestond voor mij geen twijfel: het was een eeuwenoude traditie en moest dus wel authentiek zijn. Hobsbawms’s hele theorie had ik echter nog niet gelezen. Na het bestuderen van deze theorie en het toepassen ervan op de Kattenstoet en het Kattenwerpen heb ik mijn visie moeten aanpassen. Ik zal in deze scriptie, met behulp van een analyse volgens de theorie van Hobsbawm, aantonen dat beide evenementen onder de noemer ‘invented tradition’ vallen. Mijn onderzoek heeft echter ook aanleiding gegeven tot het plaatsen van kritische kanttekeningen bij Hobsbawm’s benadering en terminologie. Mijn conclusie is dan ook niet vrij van kritiek op zijn theorie.
Toen Hobsbawm’s theorie in 1983 verscheen schreef hij dat dit studieveld nog niet voldoende bestudeerd was waardoor een groot deel van de informatie vaag bleef. Meer dan twintig jaar later staat dit onderzoek al een hele stap verder, zoals u zult zien in de contextualisering van mijn onderzoek. Een groot aantal tradities, waaronder de Kattenfeesten, is echter nog niet bestudeerd met behulp van Hobsbawm’s theorie. Mijn scriptie zal deze leemte voor een stuk verder vullen. Zoals reeds vermeld zien velen de Kattenfeesten als een authentieke traditie. Dit is vooral te wijten aan het feit dat een heleboel mensen zich niet bewust zijn van een scheiding tussen authentieke en kunstmatige tradities. Met deze scriptie wil ik daarom de aandacht vestigen op deze, zij het vage, scheidingslijn. Hobsbawm’s ‘invented traditions’ theorie werd nog niet vertaald in het Nederlands. Mijn Nederlandse samenvatting zal een hulpmiddel zijn voor mensen die geïnteresseerd zijn in wat deze theorie inhoudt maar voor wie de Engelse tekst te moeilijk is.
Hoofdstuk 1. Cultuurhistorische beschrijving van de Kattenfeesten te Ieper
1.1. Ieper, de Kattenstad
Jan Breyne, stadssecretaris van Ieper, noemt in Portret van Ieper, een stad (2000) Ieper de “kattigste” stad van de wereld. Het dier is er alom tegenwoordig. Op een glasraam in de Raadzaal van het Stadhuis staat een kat afgebeeld naast een nar. Beiden zijn symbolen van de Ieperse folklore. Ze zijn te zien als vergulde nokversiering op het dak van de lakenhal. Op een Belgische postzegel uit 1959 staat een nar afgebeeld, gekleed in rood en wit (de Ieperse tweekleur) en jonglerend met kleine katjes. In het In Flanders Fields Museum, geopend in april 1998, kunnen pluchen katjes gekocht worden met de tweekleur rond de nek. Gordijnenspeciaalzaak ‘Delboo Interior’, gelegen aan de Grote Markt, heeft een kat in haar logo, evenals souvenirwinkel ‘Minneke Poes’. Dan is er natuurlijk nog de Kattenstoet gevolgd door het Kattenwerpen. Tijdens dit laatste evenement worden gelukkig geen echte dieren meer gebruikt zoals dat vroeger het geval was.
De grote stoet vond voor het eerst plaats in 1955. Tijdens de beginjaren kreeg de stoet soms hooggeplaatste figuren over de vloer. Zo werd ze in 1957 bezocht door de toenmalige Belgische koning Boudewijn. Prins Albert en prinses Paola (nu koning en koningin van België) zaten in het publiek tijdens de stoet van 1961. Ook nu nog wordt er voor elke Kattenstoet een uitnodiging verstuurd naar de Belgische koninklijke familie. Het woord ‘Kattenstoet’ klinkt mensen die er nog nooit van gehoord hebben vaak komisch in de oren. Daarom wordt er in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van deze optocht, voorafgegaan door een historisch kader van het Kattenwerpen.
1.2. Historisch kader van de Kattenstoet en het Kattenwerpen
1.2.1. Kattenfoltering in de Europese Middeleeuwen
Hoewel Ieper niet de enige stad is waar katten gebruikt werden als slachtoffer bij allerlei volksspelen, is ze wel een van de weinige steden waar dit ritueel nog steeds plaatsvindt, zij het met pluchen in plaats van met echte katten. In de Middeleeuwen werd de kat tijdens de ‘Kattefoor’ op veel plaatsen in West-Europa publiekelijk gepijnigd en gedood. Toen de Prins van Oranje en de Hertog van Anjou in juli 1582 Brugge bezochten werden ze er volgens de naamloze tekst ‘zeer heuslyk bewelkomt, en met prachtigen toestel ontfangen’ (2000). Dit ‘prachtige toestel’ bestond uit een schip met een hoge mast dat midden op de Grote Markt stond. Op het schip bevonden zich op verschillende plaatsen vuurwerk en, met kettingen vastgemaakte, levende katten. Nadat het vuurwerk aangestoken werd klonk er een mengelmoes van knetterend kruit en gemiauw van katten. Toen het schip uiteindelijk vuur vatte kwamen de dieren om in de vlammen. In Luik was men iets minder wreed. Tijdens een kattenwedloop werden alle katten die deelnamen voorzien van een halsbandje met daarop een zegel. Bij het starten van de race, in de afgesproken herberg, openden de eigenaars van de dieren hun mand of zak en lieten de daarin geplaatste katten vrij. Een hesp of zilveren lepel was voor de eigenaar wiens kat het eerst thuis was. Stephen Budiansky heeft het in Het karakter van katten (2002) over een aantal Franse steden waarin de dieren op Sint-Jansdag, eind juni, in een vreugdevuur geworpen of op een paal midden in het vuur geplaatst werden. In Metz werden ze op die dag verbrand in een kooi om zo de boze geesten weg te houden. Die gebruiken kwam tot ver in de achttiende eeuw voor.
Volgens de naamloze tekst gebruikten de inwoners van Store Magleby in Denemarken de kat als slachtoffer in een volksspel (2000). Het dier werd in een ton geplaatst waar ruiters onderdoor moesten rijden met een knuppel in de hand. Degene die de kat uit de ton bevrijdde was de winnaar. Dit gebruik was ook gekend in de Nederlandse steden Bergeijk, Irnsun (waar de spelers ‘kattenkneppelders’ genoemd werden) en Westerwolde. In West-Friesland bestaat dit spel nog, al wordt er vandaag de dag een houten kat gebruikt. De uitdrukking ‘Steffen uit de ton jagen’ (de kat uit de ton knuppelen) is in Westerwolde nog steeds bekend. Volgens de naamloze tekst was er nog een ander gebruik gekend: ‘Ook stelde men klavecimbels van katten op, die dan Kattenmuziek verwekten, doordat een speler op hun kop hamerde en aan hun voorpoten trok, terwijl een kameraad hen aan de staart rukte.’ Een variant van het kat-in-de-ton spel was in Schotland bekend. Daar moesten de deelnemers met een stok, die een lans voorstelde, onder de ton doorrijden en proberen de bodem eruit te stoten. Wanneer dit lukte en de kat er levend uit kwam, joeg het volk het dier op om het uiteindelijk te doden. Dit werd een ‘cat-race’ genoemd.
Ook in Ieper werd er tijdens de ‘kattenfoor’ aan kattenknuppelen gedaan, een gebruik dat nu niet meer bestaat in de kattenstad. De naamloze tekst heeft het over het volksvermaak in Engeland:
‘De kat in de korf” was het gewone uithangbord der zoetelaarstenten[2] op de Thames wanneer deze stroom bevroren was. In 1762 was dit nog te zien. En dit was geen geschilderd uithangbord, maar een levende kat, die in een korf of kooi gesloten was. Zodra er voldoende deelnemers waren, werd de kat geschoten’
Ook werden katten gebruik om de verwarring te vergroten tijdens riots of rellen van allerlei aard. De dieren werden dan door de lucht geslingerd en kwamen vaak op de hoofden van de opstandelingen terecht. Tijdens ‘Whipping the cat’, een ander Engels spelletje, werd een kat met een zweep geslagen totdat ze dood neerviel. Uit de toeschouwers klonk dan een luide ‘hurrah!’. In 1850 was op het uithangbord van de herberg in het dorp Albrighton de afbeelding te zien van een man die een kat zweepslagen toediende. Eronder stond geschreven: ‘The finest pastime, that is under the sun, is whipping the cat at Albrighton’(naamloze tekst, 2000).
In Parijs kende men een jaarlijks gebruik waar zelfs alle Franse koningen van Lodewijk XI tot Lodewijk XV aan deelgenomen hebben. Op de Place de Grèves, het plein in Parijs waar vroeger de meeste executies plaatsvonden, werd de “Perche de Bihourdi” opgericht, een boom van 10 vademen of zo’n 18 meter hoog. Een ton of korf met daarin één of twee dozijn katten, veroordeeld om levend verbrand te worden, werd aan deze boom gehangen. Daarrond werden ‘dix voies de grosses bûches, deux cents cotrets, cinq cents beurrées et vingt-cinq bottes de paille’ (naamloze tekst, 2000) gestapeld: houtstronken, bussels stro en sprokkelhout. De brand werd meer dan eens door de koning zelf aangestoken.
1.2.2. Reden van de kattenfolteringen
Het geven van een reden voor het geselen en doden van katten als vermaak van het volk, is niet gemakkelijk. Er bestaan verschillende verklaringen voor maar welke de juiste is, is niet duidelijk. De geschiedenis van de Kattenfeesten is een mengeling van waarheid en fantasie, van legenden en historische feiten. Een wijd verbreid beeld is dat van de kat als trouwe kompaan van de heksen en als helper van de duivel. Dat beeld komt nog steeds terug in de populaire cultuur van tegenwoordig. De TV serie ‘Sabrina the Teenage Witch’ (1996) gaat over drie moderne heksen die een huis delen met Salem, een sprekende kater. In de film ‘Constantine’ (2005), gebaseerd op het stripverhaal ‘Hellblazer’ (1988) brengt het hoofdpersonage een bezoekje aan de hel. Om de oversteek te maken gebruikt hij een zwarte kat ‘because they’re already half-way in’.
De kattige kat (1986), nummer 205 van de stripverhalenreeks Suske en Wiske, speelt zich gedeeltelijk af in Ieper. Het Kattenwerpen en het feit dat de stad een ‘kattenstad’ is, waren een inspiratie voor dit album. Een heks, genaamd Tuttebel, wil wraak nemen op de stad omdat ze er in de Middeleeuwen als kat van de Hallentoren gegooid is. Als haar plan om de Menenpoort te vernietigen mislukt, probeert ze de Hallentoren te doen instorten. Lambik lokt haar, vermomd als stadsnar, de toren in. Eenmaal boven verandert Tuttebel zich in een kat en valt Lambik aan. Deze valt uit de toren maar kan zich redden en zorgt er voor dat Tuttebel, voor de tweede keer in haar leven, van de Hallentoren naar beneden stort. Ze maakt zich hier echter niet druk om en zegt: ‘Er kan mij niets gebeuren. Ik ben een kat en onkwetsbaar.’ Tijdens haar val verschijnt er echter een donkere wolk naast haar met hierin de duivel. Deze vertelt haar dat het de negende keer is dat ze zich in een kat veranderd heeft en dat de duivel haar dan komt halen.
Dit soort voorstellingen van katten in de hedendaagse cultuur draagt bij aan het feit dat veel mensen denken dat de kattenmarteling een gevolg is van de associatie van de kat met duistere krachten. Ook volgens Breyne (2000) hebben de gebruiken hun wortels in bijgeloof. Hij noemt het bezweren van boze geesten als oorzaak en vertelt dat de dieren gebruikt werden om de duivel te dwingen een of andere gunst toe te staan. In die tijd werd gedacht dat Satan een kat niet kon zien lijden en daarom toegevingen deed. Rituele handelingen zoals hierboven vermeld gaven aanleiding tot volksfeesten die bleven voortbestaan terwijl de oorspronkelijke reden ervoor vergeten werd.
Bruce Fogle meent in zijn Nieuwe Encyclopedie van de Kat (1997) dat de reden voor deze associatie met het kwaad gezocht moet worden bij de Kerk. Katten werden in verband gebracht met toverij en heidendom. Dit gebeurde omdat de Christelijke Kerk alle andersdenkenden afdeed als ketters en hen vervolgde, en omdat deze mensen, door de Kerk, vaak met katten geassocieerd werden. Fogle zegt dat katten voor het eerst door de Kerk geassocieerd werden met het kwaad in de 7de eeuw. In die tijd werden de aanhangers van het Dualisme er door de Kerk van beschuldigd de duivel te aanbidden in de vorm van een zwarte kat. Reden hiervoor was hun geloof in zowel de leer van Jezus, Boedha en Zarathustra. Deze laatste was een Perzische profeet en de grondlegger van het Zoroastrisme, de (staats)godsdienst van het Oude-Perzië en nog steeds een religie in het huidige Iran. In 1232 werden ketters die de duivel, vermomd als zwarte kat, zouden aanbidden, door Paus Gregorius IX vervolgd.
Volgens de internet encyclopedie Wikipeda werden ook de Tempeliers, of Orde van de Arme Ridders van Christus en de Tempel van Salomo, aan het begin van de 15de eeuw ervan beschuldigd de duivel in de gedaante van een zwarte kat te vereren. Deze ridder- zowel als kloosterorde, werd in 1118 gesticht door Hugues de Payen, een edelman uit de Champagne. Haar doel was het beschermen van de pelgrims naar het Heilige Land. Het was niet al oorlog wat de klok sloeg tijdens de kruistochten. Tijdens langere vreedzame periodes legden de Tempeliers contacten met de Arabische bevolking en leerden zo een levenskunst, filosofie en wetenschap kennen die toen nog onbekend was in Europa. Jonge ridders werden voorbereid op gevangenname door de Mohammedanen. Ze werden daarbij gedwongen een afgodsbeeld in de vorm van een kat te aanbidden. De geruchten over dit beeld werden door hun vijanden verspreid en in het nadeel van de Tempeliers uitgelegd.
De 15de eeuw kende volgens Fogle (1997) in heel Europa een heropleving van heidense riten waarin de kat als teken van vruchtbaarheid gezien werd. Aanhangers hiervan werden door de Kerk al snel beschuldigd van ketterij en toverij. Ook werd de kat in verband gebracht met de Islam. In deze godsdienst bestond, en bestaat er nog steeds, een grote waardering voor de kat. Dit is het gevolg van verhalen waarin het dier geassocieerd wordt met de profeet Mohammed. Een van de verhalen gaat over Muezza, een kat die bij de profeet in huis woonde. Het dier was in slaap gevallen op de mouw van Mohammed’s kleed terwijl deze aan het werken was. Toen hij klaar was met zijn werk en zag dat zijn geliefde kat sliep, wilde hij haar niet wakker maken en sneed, uit respect voor het dier, een stuk van zijn mouw af. Katten mogen vandaag de dag nog steeds vrij elke moskee betreden. Door de katholieke Kerk werd de Islam, en hiermee het houden van een kat, in de Middeleeuwen gelijk gesteld aan ketterij.
Stephen Budiansky ontkent het martelen van katten in vroegere tijden niet maar volgens hem wordt er sterk overdreven als het gaat om de omvang ervan in middeleeuws Europa. De dieren werden niet ineens massaal omgebracht in de Middeleeuwen. Katten werden niet enkel vereerd door heidenen in de Oudheid. Net zo min als ze enkel door gelovigen en in de middeleeuwen gedood werden. In alle tijden werden er zowel katten vertroeteld als gedood, door verschillende groepen van mensen. Hoewel ze de metgezellen waren van heksen, waren ze tegelijkertijd het troeteldier van miljoenen mensen. ‘Het is duidelijk een verdraaiing van de geschiedenis om te beweren dat er in de Middeleeuwen sprake was van een algemene anti-kattenbeweging onder auspiciën van de christelijke kerk, een soort katteninquisitie. (Budiansky, 2002, pp. 42-43)’
Ook bij de oorzaak van de kattendoding plaatst hij een vraagteken. Volgens hem hadden vrouwen die in de Middeleeuwen en de vroegmoderne tijd ervan beschuldigd werden heks te zijn, een groot aantal verschillende gezelschapsdieren. De reden dat wij een heks nog steeds associëren met een kat heeft gewoon te maken met het feit dat het beeld van een oude vrouw (die het meest van hekserij beschuldigd werden) met een kat als huisdier veel aannemelijker is dan dat van een oude vrouw met bijvoorbeeld een varken of een geit. De geheimzinnigheid die katten omhult speelt evenzeer een rol. Dankzij de zachte kussentjes onder hun poten kunnen ze zich onhoorbaar voortbewegen, om dan plots met gloeiende ogen uit het niets te voorschijn te springen. In de middeleeuwen, toen mensen erg bevatbaar waren voor bijgeloof, lieten deze dieren een griezelige en mysterieuze indruk na.
Het verhaal van de Kerk die de kat gebruikt als onschuldig slachtoffer in de strijd tussen de Kerk en de heidense godsdiensten doet Budiansky eveneens teniet:
‘Ook zijn er gegevens die suggereren dat een groot deel van het volksgeloof over de slechtheid van katten en de gevaren van nachtelijke ontmoetingen met een kat niet het werk was van de kerk in haar poging om heidense godsdiensten in een kwaad daglicht te stellen noch een afspiegeling van de macht die katten zogenaamd zouden hebben op beoefenaars van deze heidense godsdiensten, maar eerder voortsproten uit de fantasie van smokkelaars en valsemunters - die een goed verhaal verspreidden om nieuwsgierige boeren ‘s nachts binnenshuis en uit de buurt van hun illegale praktijken te houden. Het feit dat katten zo wijdverbreid waren maakte hen natuurlijk perfect geschikt voor die rol, omdat iedereen die ‘s nachts naar buiten ging ook een grote kans had om er een tegen te komen. (Budiansky, 2002, pp. 43-44).’
Wat was dan wel de oorzaak van het gebruiken van katten in allerlei volksspelen? Een aannemelijke reden is dat er gewoonweg teveel katten waren. De dieren waren zo talrijk aanwezig in de Europese steden, dat ze een last waren. Vooral de luide kreten waarmee ze in februari en maart de nachtrust verstoorden in straten, op vuilnisbelten en openbare pleinen, werd niet erg op prijs gesteld. Nu nog kampt men op veel plaatsen ter wereld met een teveel aan zwerfkatten, dat zich in een sneltempo voortplant. Een probleem dat gemakkelijk op te lossen is door het vangen en steriliseren van de dieren. In de Middeleeuwen stond de dierengeneeskunde echter nog niet zo ver en werd de buitensporig grote hoeveelheid katten een gemakkelijk doelwit voor dronkaards en mensen die uit waren op het plegen van geweld. Op plaatsen in de wereld waar katten eerder schaars waren, werden ze heel anders behandeld en moesten kopers veel geld neertellen voor een exemplaar. Budiansky haalt een voorbeeld aan uit de Verenigde Staten. ‘In 1854 betaalde een kolonist in Minnesota vijf dollar voor een kat bij de handelspost in Fort Snelling (...), en beschouwde hij zich als een geluksvogel dat hij er nog een had kunnen krijgen. (2002, pp. 47)’. In Zuid-Dakota werden katten in 1874 per pond lichaamsgewicht verkocht. Grote dieren leverden dan ongeveer 30 dollar op, vandaag de dag vergelijkbaar met 500 dollar of zo’n 410 euro.
Het standhouden van het Kattenwerpen te Ieper was volgens Breyne (2000) een gevolg van de grote hoeveelheid dieren aanwezig in de stad. Ieper was een lakenstad en dankte zijn welvaart aan de lakennijverheid. De wol, die werd ingevoerd vanuit Engeland, werd opgestapeld in de Lakenhallen totdat het verkocht werd aan de ambachtslieden. Nadat de wol was verwerkt tot laken, kwam het terug in de hallen terecht waar het bleef liggen tot het tijd was voor de jaarmarkt. Het laken trok echter muizen aan, die er zich tegoed aan deden en zich nestelden en voortplantten in de stof. Als oplossing voor dit probleem besloten de inwoners van Ieper om een aantal hongerige katten los te laten in de Lakenhallen. In het begin ging alles goed. De katten aten de muizen op en het laken was gered. Maar al snel werd ontdekt dat het plan een nadeel had. De katten gaven zich niet alleen over aan hun jacht- maar ook aan hun voortplantingsdriften. In plaats van met een overschot aan muizen en ratten zat Ieper na een tijd met een overschot aan katten. Er werd niets beters op gevonden dan de dieren van de Hallentoren te gooien als middel ter verdelging.
Is het Kattenwerpen te danken aan een of ander volks ritueel, waarvan de oorspronkelijke oorzaak vergeten is? Of lag de haat van de Kerk ten opzichte van de Islam aan de basis van de kattenfolterlingen? Is het evenement blijven voortbestaan omdat er te veel katten waren in Ieper? De echte reden zal waarschijnlijk nooit aan het licht komen. Feit is dat het werpen van katten in de West-Vlaamse stad al een hele tijd aan de gang is en nog steeds plaatsvindt.
1.2.3. Het Kattenwerpen in Ieper
Volgens Breyne staat er in de oude kronieken van het eind van de 18de eeuw dat er in 3842 (voor of na Christus is niet duidelijk) katten aanbeden werden in Ieper:
Anno 3842 wierd binnen Iper opgeregt eenen marbelen pilaer tusschen de groote Mark en de riviere: men meent dat sij stond op de zelve plaetse daer nu de Hallethoren staet. Men klom rond dienen pilaer met 24 steenen trappen, op welke pilaer stond eene groote kopere katte met twee jongen, die het volk daer quaem aenbidden en sacrificien doen van beesten. (Breyne, 2000, pp. 57)
Dit bericht kan niet op waarheid berusten aangezien Ieper in 3842 voor Christus nog niet bestond. Op de plek waar de stad nu ligt was er in die tijd nog niet eens sprake van een stad of nederzetting. Of deze kronieken altijd even waarheidsgetrouw en historisch correct zijn, valt te betwijfelen aangezien, zoals reeds vermeld, een groot deel ervan vernietigd werd tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Het werpen van levende katten vanuit de Belforttoren gebeurde in Ieper met korte of langere tussenpauzes tot in 1817. Wanneer dit ritueel voor het eerst plaatsvond is niet zeker. Controversiële geschiedenis, maar wel het vermelden waard, is het verhaal van de Catten, of Chatti, een stam die meer dan tweeduizend jaar geleden in het voormalig prinsdom van Hesse (Duitsland) leefde. Volgens Hendrik Adriaen (1948) trokken ze tijdens de volksverhuizing naar België waar ze zich aan de kust vestigden. De Catten waren heidenen die Wodan, Thor en Freia aanbaden. Ondanks de Christelijke zendelingen die tijdens de eerste eeuwen van het Christendom in de kuststreek aankwamen om het volk te bekeren, bleven ze hun heidense goden trouw. Ze richtten zelfs feesten en stoeten op waarbij godenbeelden gedragen en dieren geofferd werden. Toen in 700 na Christus dan toch alle volkeren bekeerd waren, moest dit gevierd worden.
In den loop der jaren 700 was de bekeering van het volk voltrokken en de zege moest gevierd worden. Wij waren dan in eenen tijd van ongeleerdheid en ruwe zeden en een zegeteeken was te zoeken. Misleid door den klank van het stamwoord Catt, vielen de gedachten op eenige onschuldige, levende katten, die van de hoogste gebouwen nedergeworpen werden. En zoo ontstond het Kattenwerpen. Niets over het instellen der Cattefeest en het Kattenwerpen tot onder het bestuur van Boudewijn III, graaf van Vlaanderen, gestorven in 961. Deze beval toen, als teeken der bekeering der ingezetenen, eenige katten van eenen der drie torens van het kasteel in den Korten Meersch af te werpen, den Woensdag voor Assencioens jaarmarkt, zijnde daags voor O. H. Hemelvaart. In het vervolg wierden deze geworpen van den toren van St Martinuskerk en later den Hallentoren. (1948, pp. 1)
Breyne geeft echter 962 aan als het jaar waarin Graaf Boudewijn II (niet Boudewijn III waar Adriaen het over heeft) van Vlaanderen voor het eerst levende katten van de toren van zijn kasteel laat werpen. Hij zegt terecht dat men dit in twijfel kan trekken. In dat jaar, het stichtingsjaar van Ieper, was de stad ‘niet meer dan een landhoeve tussen de moerassen’ (2000, pp. 57). Volgens de naamloze tekst (2000) zijn stadsrekeningen uit de jaren 1410-1420 de oudste authentieke documenten waarin er over het Kattenwerpen werd geschreven. Of het hier gaat om de aankoop van enkele katten in een periode waarin de dieren schaarser waren, is niet duidelijk.
Heel wat informatie over het Kattenwerpen is te vinden in oude kronieken van de stad. Zoals reeds vermeld zijn deze niet altijd even waarheidsgetrouw of historisch correct. Aangezien er weinig andere informatie over het Ieperse kattenritueel bestaat, loont het toch de moeite enkele data nader te bekijken. De kronieken brengen het Kattenwerpen vaak in verband met de O.L.Heer-Hemelvaart foor die al in 1127 bestond. Nadat de foor in 1476 verplaatst zou zijn naar de tweede week van de Vasten, werden de katten op wat ‘Kattenwoensdag’ genoemd werd naar beneden geworpen. Een bepaalde kroniek vermeldt dat de dieren in het begin uit de Sint-Maartenskerk en sinds 1231 uit de Belforttoren gegooid werden. Volgens een andere kroniek werd deze laatste toren pas in 1304 voltooid. Uit teksten van het dagboek van Augustus van Hernighem, een kroniekschrijver, kan men opmaken dat het aantal katten dat geworpen werd, een symbolische waarde had. In jaren dat het met de stad niet zo goed ging werden er meer katten geworpen dan in goede jaren. In 1594 bijvoorbeeld, een jaar waarin de zaken een gunstiger uitzicht hadden, werden er slechts drie katten gegooid. Waarom is niet duidelijk.
Zoals al gezegd kende het Kattenwerpen korte en langere perioden waarin geen dieren van de toren gegooid werden. Volgens de kronieken werden deze feesten afgeschaft wanneer vreemdelingen het gezag in Ieper overnamen. Nadat de Gentse calvinisten het in 1578 voor het zeggen hadden, verboden zij het Kattenwerpen dat echter in 1590 weer hernomen werd. De naamloze tekst (2000) haalt Augustyn van Hernighem aan als kroniekschrijver. Deze vertelt dat men op 21 maart 1590 voor het eerst in dertien jaar weer katten van het Belfort wierp. Om half vier werden twee katten naar beneden gegooid:
“1590. Op den eersten dach vande Ypermaert zoo waerender eenighe lakenen ter halle, van Tyssele moest ontrent 50 halfve stametten ende lakenen ende de heeren vander wet hebben die beschonken met zes kannen wyn. Ende den dysendach es oock ghepasseer, maer daer was luttel vreempt volck, de redene es vooren ghezeyt om den schamelen tyt. Ende den derden dach woensdach den 21 marte zoo hebben de heeren vander wet toe ghelaeten dat men de catten werpen zoude, twelcke niet en hadde ghebuert in 13 iaar, ende naer de noene ontrent den 3 heuren zoo maexte men ghereetscap, men stack een plancke uut ten fanegaete op het belfroot ende de schalmeyen speilden met dat 3 heruen en half slouch ende de degheldeckere Jan van Damme stondt op de plancke ende wierp twee catten. Daer was menich jonck mensche diet noyt ghezien en hadde, twas hemlieden nieuwe.”
Veel kinderen en jongeren hadden dit nog nooit meegemaakt aangezien het Kattenwerpen dertien jaar lang niet had plaatsgevonden. Een jaar later werden weer twee katten naar beneden geworpen:
“1591. Op den derden dach van de feeste woensdach zynde heeft men naer de noene twee catten gheworpen van tbelfroyt, twelcke inne veele jaeren niet en hadde ghedaen ghezyn meer dan tiaer voorleden 90. Ende daer en wasser maer twee ghesmeten naar den tyt.”
In 1594 werden tijdens de ‘foor’ of kermis weer enkele katten van het Belfort gesmeten:
“1594. De VII, VIII, IX marte zoo wast Ypermaert ende daer stonden craemen ende alder ander gaet ter vente ... ende den derden dach tswoensdachts zoo smeetmen de katte ende omme te brynghen op de oude coustume zoo wierder drie ghewoorpen ende de zack gheschuut om tghemeene wat te couragieren, want tscheen dt nu wat beghonste te beteren den tyt, want elck hoopte dat taccoort ofte den jpays zoude moeghen ghevoordert wezen...”
In een andere kroniek staat een beschrijving van het grappigste kattenfeest ooit. In 1699 viel een van de geworpen katten op de kop van de ezel van een kaasverkoper. De ezel verschrok zich en vluchtte weg, een pad van vernieling achter zich latend. Uiteindelijk kreeg de verkoper zijn ezel weer terug en bracht een bezoek aan een herberg. Toen hij de waardin zijn kaas wilde laten zien, sprong de geworpen kat uit de kaaskorf. Het springlevende dier ontsnapte en liet op zijn beurt een pad van vernieling na. Nadien zijn er nog verschillende liederen en gedichten gewijd aan zowel de kat als de ezel:
“Anno 1699 op de woensdag in de Kattefeeste, isser binnen Ypres, een seer kluchtig geval gebeurt, in het smijtten der Katte; Daer was op dien dag, eenen man van Belle gkomen met naeme Lucas Longerspreij, in de wandelinge genaemt kaesbolle, dese was gewoone alle weke van Belle naer Ypre te komen met eene muiljette met twee korven Belsch kaesen; dus met de kattefeeste op den woensdag in stadt gekomen sijnde, omtrent den tydt dat men s’achternoens de katte smeet, is met sijn muijlette en belsche kaesen, gaen staen om de katte te sien smijtten, omtrent de kanons, die alsdan stonden bij de hoofdwacht; dus in het smijtten der katte wiert onder ander van den hallethoren afgesmeten eenen groote dog jonge peckswarte katte, de welke juijste viel op den kop of muijle, van desen kaesmarchands muijlette waer door die beeste verschietende, is van benauwtheydt zijn meester ontsprongen, en sig omkeerende is geloopen recht in de pottekraemen, stampende veel potten in stucken, smijttende het huijseken omme daer de vrouwe in sat, soo dat sij daer onder als gedolven lag; desen kaesboer, achter sijn muijlette, met menigte volk lopende, om dese te vangen, dus is hij geloopen in de antwerpstraete, ende heeft aldaer eene stande met keiremelk die voor de deure stondt omverren geloopen, van daer liep zij naer de poorte, maar de schildwacht hoorende roepen : arret, arret, greep den muijlezel vast, maer wiert van dese voortgesleept tot op de brugge, alwaer dat hij van dese beeste gedromt wiert van de brugge in het water; en hadde desen schildwacht (die eenen franschen switser was) niet kunnen swemmen hij hadde moeten verdrinken : ten eynde wiert dese muijlette van de commisen vast gehouden, ende aan sijnen meester wederom gegeven : dus is kaesbolle met zijn muijlezel gegaen naer de valke op de markt, alwaer hij gewoon was te logieren, en zijn beeste in den stal gedaen hebbende, is binnen bij de weerdinnen gegaen, die hem vraegde of hij schoone kaesen hadde medegebracht, waerop hij dan antwoorde van ja : dus sij begeerig sijnde om eene te koopen, heeft eene van sijn kaeskorven gaen haelen, ende seyde, daer kiest dat u best aenstaet : nota de weerdin was besig op haeren toog met een comme wijn te bereiden, sij dat werck verlaetende, gaet den kaescorf ontdecken om eenen kaes daeruijt te kiesen, maer siet die selfste zwarte katte springt uijt dien korf haer op de borst dat zij achter over viel, en springt van daer op den toog, in de kommen met wijn, dus van alle het volk die daer was vergaegt sijnde, vliegt door den glasvenster, en springt vierkante in de seule vol soetemelk van een melkboerinne, die juijst daer voorbij passeerde, om haer melk te dragen naar de backerie, dese melkboerin daer af verschietende, ende mits het glets weder valt met beijde haere seulen in de greppe, maer de katte sprong in de backerie genaemt den Boir, nevens de Valcke, welke katte van den backer is behoeden ende voorts langen tijdt gequeeckt geweest, aen welk belachelijk voorval, vele liedekens ende andere gedichten seer vermaeckelijk wierden gemaekt, soo van de muijlette als van de swarte katte.”
Volgens de naamloze tekst schreef ene Aert Hierax in 1714 een boekje over het Kattenwerpen, genaamd Korte Uijt-legghinghe eenigher godtvruchtiger ghewoonten vande borghers van Iper, namentlijck van ‘t smijten der Catten, door Aert Hierax, borgher van Iper. Hij vertelt hierin dat het Kattenwerpen in 1714, na een onderbreking van onbekende duur, weer doorging. De herneming was slechts van korte duur want volgens een van de kronieken hield men er 1717 weer mee op onder druk van weer een andere ‘vreemdeling’, namelijk de Nederlanders:
“Op den elfsten van Maert, wesende Woensdag in de Kattefeeste van het jaer 1716, heeft een zekeren timmerman die wrochte in het Stadhys met naeme Gillis Popeliere, voor den laetsen keere de katten gesmeten van den Hallentoren, hetwelke op dese wijze alle jaren pleegde te geschieden, te weten: Den man die de katten smeet was in een rooden baey ofte veste ende stont op een plankiet dat uytgestoken was door het vensterken boven de balkon der haentjes, wat hoger als het carillon, ende hadde aldaer drie a vier jonge katten in eenen zak, dewelke hij een voor een uyttrok, ende tusschen het geklank van het klokkespel met de kat in de hand, aldaar danste en veel kabriolen maakte, en dan de katte smeet met vollen zwier op de markt onder volck, ‘t welck alsdan bij duizenden daer vergadert zijnde, krielde van menschen, mits het seer kurieus ende aengenaem om zien was. Dit is alsdan den laetsten keer geweest dat men in de Kattefeest de katten gesmeten heeft. Men segt dat men deze fraeye ende seer vermaeckelijke saeke heeft achtergelaten omdat de Hollanders daer in Ypre in garnisoen lagen, de Yperlingen schimwijze altijd noemden de Kattesmijters.”
Een meer betrouwbare bron is Jean Jacques Lambin, een Ieperse archivaris die stierf in 1841. Volgens de naamloze tekst (2000) is hij meerdere malen getuige geweest van het Kattenwerpen: ‘In 1813, den tienden Maerte Woensdag in de koude Yprefeeste, ten 3 ure namiddag, wierd onder het spelen van de beyaerd, de katten afgesmeten van den Hallentoren, gelijk sedert aloude tijden gepleegd werd’ (2000). Hij was er bij toen in 1817 de laatste levende katten van de toren geworpen werden. Volgens Lambin heeft de allerlaatste levende kat de val overleefd. Het beestje ging er zo snel als het kon vandoor, niet van plan zich nog een keer voor hetzelfde doeleinde te laten vangen: ‘Alors, comme par le passé, la personne commise à cet effet, et qui portait ordinairement une veste rouge et un bonnet blanc orné de rubans de couleur, jetait en bas, et dans le peuple, l’animal que l’on voulait immoler, et qui quelquefois, malgré la hauteur de la chute, ne se fit aucun mal et courut de manière à ne plus de laisser prendre pour semblable cérémonie.’
Van 1817 tot aan de Eerste Wereldoorlog bleef er van de Kattenfeesten in Ieper enkel nog het spelen van de beiaard op kattenwoensdag over. Tijdens de oorlog werd Ieper verwoest maar nadien herstelde de stad zich echter langzaam maar zeker. Tegen de zin van veel Britten, die de ruïnes wilden behouden als ‘zone van stilte’, werd ze in haar oorspronkelijke stijl heropgebouwd. Winston Churchill zei hierover: ‘Ik zou alle ruïnes van Ieper willen behouden: er bestaat in de hele wereld geen heiliger plaats voor het Britse volk’ (Breyne, 2000, pp.77). Dat Britse volk bezoekt vandaag de dag nog steeds massaal Ieper, ruïne of niet.
1.2.4. Ontstaan van de Kattenstoet
In 1938 kwam de kattentraditie weer tot leven. Een Kattenstoet, met muziek en de nar, vergezeld van negen ere-knapen die elk een pluchen kat droegen, ging op 13 maart van dat jaar van het stadhuis naar het belfort. Daar vond eerst een feestje voor de kinderen plaats waarbij katten in celluloid, een soort plastiek, uitgegooid werden. Nadien volgde een korte pauze met muziek van de beiaard en een concert van Thebaanse trompetten. Terwijl de nar, of ‘potsenmaker’ de toren beklom om de pluchen katten naar beneden te gooien, dwarrelden witte en rode papiersnippers naar beneden. In de voormiddag waren de mensen al toeschouwer geweest van de ‘Kattenkoers’, een wielerwedstrijd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de Kattenstoet weer stilgelegd maar op 17 maart van 1946 werden er weer pluchen katjes gegooid, voorafgegaan door een kleine stoet en de veroordeling van de kat op de Grote Markt. Volgens een anoniem boek genaamd Wevend aan het verleden. Liber Amicorum O. Mus (1992) waren het Kattenfeest en -werpen in die tijd ‘niet veel meer dan een gewoon kermisfeest en folkloristisch een eerder zielig vertoon. (pp. 14)’.
De burgemeester van dienst, Jan Vanderghote, droomde er al van om de kleine stoet uit te breiden. Die droom werd waargemaakt door zijn opvolger Albert Dehem. Aan het begin van de jaren 50 doken er overal nieuwe folkloristische stoeten op. De Berenstoet in Zwevegem werd al genoemd en in 1954 ging in Wingene de Breugelstoet uit. Het was het ideale moment om een grote Kattenstoet in het leven te roepen. Samen met enkele grote Ieperse namen zoals Octaaf Mus[3] en Daniël Merlevelde, creëerde Dehem volgens de brochure Kattenhistories van Breyne, Dejonckheere, Opsommer, Vandenbilcke en Verlinde ‘een grootse stoet met 1500 figuranten, die allen zouden getooid worden in prachtige kostuums. De fantastische ontwerpen van Frans van Immerseel[4], werden tastbare maskers en indrukwekkende praalwagens (2000, pp. 6)’. Op de tweede zondag van de Vasten van 1955 was de eerste grote Kattenstoet een feit.
Wat de stoet betekende voor de organisatoren, verschilde van persoon tot persoon. Voor burgemeester Dehem was het een ideale hefboom om Ieper, dat na de oorlog totaal van de kaart geveegd was, opnieuw op de landkaart te plaatsen. Ook wilde hij allerhande relaties nog wat meer, en op een aangename manier, aan de stad binden. Anderen, waaronder Octaaf Mus, wilden de inwoners van de stad opnieuw het ‘Iepers gevoel’ geven, dat na het oorlogsdrama een beetje verdwenen was. Door de mensen een gemeenschappelijk project te geven, werd er een band tussen hen gecreëerd (Breyne, Dejonckheere, Opsommer, Vandenbilcke en Verlinde, 2000). Dat Ieper de kattenstad genoemd wordt, is te danken aan de grote stoet, niet aan het middeleeuwse Kattenwerpen. Tot in de jaren tachtig was Ieper meer bekend om zijn Kattenstoet dan om het In Flanders Fields Museum en de talrijke andere oorlogssouvenirs. Het fronttoerisme dat na de Tweede Wereldoorlog ontstond en hordes buitenlanders naar Ieper lokte, werd in 1955 naar de tweede plaats geduwd door de Kattenstoet, die lange tijd eenzaam aan de top bleef. De stad heeft daarom veel te danken aan de stoet. Ze heeft Ieper, na de twee wereldoorlogen, weer bekend gemaakt in België en het saamhorigheidsgevoel van de bevolking versterkt. Op dit moment echter, kent het fronttoerisme een heropleving terwijl de Kattenstoet sinds de jaren negentig nog slechts om de drie jaar plaatsvindt. Dit wil echter niet zeggen dat de stoet geen volk meer trekt. Integendeel. Nog elke keer stromen de straten van Ieper vol met stadsbewoners en toeristen die komen kijken naar het spektakel.
1.3. Wat is de Kattenstoet?
Op zondag 11 mei 2003 ging in Ieper de 40ste Kattenstoet uit. Er werd reeds vermeld dat deze optocht voor het eerst plaatsvond in 1955. Uit beide feiten kan geconstateerd worden dat de stoet niet elk jaar door de straten van Ieper trok. 1985 was een jaar zonder optocht omdat de stad in mei van dat jaar bezoek kreeg van Paus Johannes Paulus II. In 1991 werd, om financiële redenen, besloten de frequentie van de stoet terug te brengen tot eens in de drie jaar. Het evenement is daarom echter niet minder populair geworden en trekt nog steeds massa’s volk. Toeschouwers stellen zich op langs het traject of op de tribunes op de markt, en nemen deel aan de activiteiten. Tijdens de stoet van 2003 konden kinderen de dag voordien al deelnemen aan de ‘kattenjacht’, een soort zoektocht met animatie. ‘s Avonds vond er een ‘Heksennacht vol intriges’ plaats, waarover in een katern uit De Nieuwe Belleman[5] het volgende stond geschreven: ‘Heksen en duivels, katers en katten gaan de nacht in. Ze roepen iedereen op om mee op pad te gaan naar hun bruisende vollemaansnacht aan de rand van de stad. Via de Rijselsestraat bereikt het bonte gezelschap het Zaalhof, waar Theatre Attrape de rest van de avond in handen neemt.’
1.3.1. Enkele gevestigde waarden/wagens
De stoet zelf, die steeds plaatsvindt op de tweede zondag van mei, is doorheen de jaren nagenoeg onveranderd gebleven. Onder leiding van regisseur Bart Cafmeyer (van 1997 tot heden) werd de stoet gerenoveerd, wat echter op kritiek stuitte. De stoet werd veel te lang bevonden, er ontstonden gaten en de ene vernieuwing viel al meer in de smaak dan de andere. Vandaar dat de stoet in 2003 weer werd aangepast. Hoewel er jaarlijks dingen toegevoegd, afgeschaft of veranderd worden, bestaat de stoet al sinds de oprichting uit enkele steeds terugkerende thema’s met daarin gevestigde Kattenstoet-waarden. De stoet begint met een inleiding en opening. Na de publiciteitskaravaan krijgen de toeschouwers de Koninklijke harmonie Ypriana te zien, en daarna de vlaggenzwaaiers. Dan volgen, zij het niet steeds in dezelfde volgorde, ‘Ieper historische stad’, ‘Ieper kattenstad’, ‘Kattenverering in de geschiedenis’, ‘Kat in taal en legende’ en ‘Veroordeling van kat en heks’. In 2000 werd er een nieuw deel, genaamd ‘De kat de wereld rond’, toegevoegd. Hierin zijn onder andere verwijzingen naar de musical ‘Cats’, de stripfiguur Garfield of de tekenfilmkat Musti terug te vinden. Na de stoet trekt iedereen naar de Hallentoren waar de stadsnar enkele pluchen katjes naar beneden werpt. Dit spektakel gaat gepaard met vuurwerk.
Enkele vaste waarden in de Kattenstoet verdienen wat meer uitleg. Ieper was in het verleden een stad van rijkdom en welvaart, die echter vaak te maken kreeg met de dreiging van oorlog. Deze dreiging wordt in de Kattenstoet gesymboliseerd door de reuzen, een onderdeel van de sectie ‘Ieper Historische Stad’ (Breyne, Dejonckheere, Opsommer, Vandenbilcke en Verlinde, 2000). Robrecht de Fries was tiende graaf van Vlaanderen en wordt gezien als de beschermer van de St.-Pieterswijk. Hij is 5,3 meter hoog. Nikolaas de Kanonnier hield in zijn eentje de troepen van Lodewijk XIV op afstand vanuit de Torrepoort. Deze reus is 4,6 meter. De oudste en, met zijn 7,5 meter, grootste reus, Goliath, staat symbool voor de andere culturen en gewoontes die de kruistochten meebrachten naar België. Hij laat zich begeleiden door Turkse muziek en buikdanseressen. Goliath heeft niets te maken met een of andere legende, zoals dat wel het geval is bij Nikolaas de Kanonnier en Godfried de Tempelier. Hij is een eigen creatie die symbool staat voor de macht van Ieper indertijd en de trouw aan de eigen volkshaard.
In het onderdeel ‘Ieper kattenstad’ vinden we Cieper terug, de Ieperse reuzenkat, die op 1 januari 1955 werd voltooid naar een ontwerp van Frans van Immerseel. Hij is 6 meter hoog, bedekt met zwart-wit fluweel en draagt rond zijn nek een rood-wit lint met een bel. Samen met de duivel Pietje Pek, eveneens ontworpen door van Immerseel, werd hij bijna twee maanden later, op 27 februari, op het stadhuis ontvangen. Ze werden beiden officieel ingeschreven en kregen een reuzenidentiteitskaart overhandigd. Cieper kreeg na deze plechtigheid nog een gouden kroon, bezet met edelstenen. Tijdens een uitwisseling tussen de Ieperse Kattenstoet en de Zwevegemse Berenstoet in 1960 ontmoette Cieper zijn toekomstige echtgenote. Minneke, een Zwevegemse, was op 8 mei van dat jaar te gast in de Ieperse stoet. Een paar maanden later verloofde het paar zich tijdens de Berenstoet. Door het haperen van enkele elektriciteitskabels stond Cieper letterlijk in vuur en vlam. Minneke Poes, eveneens ontworpen door Van Immerseel, werd in 1971 aan Ieper geschonken (Breyne, Dejonckheere, Opsommer, Vandenbilcke en Verlinde, 2000). In 2003 werd er een wedstrijd georganiseerd om een nieuw kleed voor haar te ontwerpen. De Kattenstoet kreeg in 1960 bezoek uit ‘s Hertogenbosch. De nederlandse stad werd vertegenwoordigd door een “kattenorgel” en de ‘Snoezepoezen’, een groepje meisjes verkleed als katten. De toenmalige Ieperse burgemeester Albert Dehem vond deze dansende katjes zo leuk dat hij met het idee kwam om in Ieper een dergelijke groep op te richten. Een jaar later waren de Ieperse Snoezepoezen een feit. Gekleed in zwarte pakjes, kattenoren en een kattenstaart gaan ze al dansend met de stoet mee.
In ‘Kattenverering in de geschiedenis’ maken de toeschouwers van de stoet kennis met de kat bij de oude Egyptenaren, de Kelten en Germanen en de kat in de Middeleeuwen. In Egypte werd de kat, eeuwen geleden, vereerd als godheid. Dit gebeurde vooral in Bubastis, een stad gelegen in het oosten van de Nijldelta. Hier lag de tempel van Bastet, de god met het kattenhoofd, die veelvuldig bezocht werd door Egyptenaren in boten. Dit wordt uitgebeeld in de stoet door middel van een wagen in de vorm van een boot. Bastet bevindt zich in de boot en word omringd door Egyptische krijgers, dansende meisjes, musici en slaven. De Germaanse godin Freya volgt in een wagen getrokken door wilde katten, met daarrond meisjes die een vruchtbaarheidsdans uitvoeren. Ook de orakelkat, die zich in een grot in Connaught bevond, wordt uitgebeeld. In de Middeleeuwen kreeg de kat de rol van helper van de heksen. Deze heksen zijn te zien in de stoet, al roerend in een grote ketel en vergezeld van de duivel en de kat.
In ‘Kat in taal en legende’ vinden we wagens waarop spreuken zoals ‘Als de kat van huis is dansen de muizen op tafel’, ‘Om den wille van den smeer likt de kat de kandeleer’ en ‘Eruitzien als een verzopen kat’ uitgebeeld worden. Daarnaast rijden wagens mee, gewijd aan sprookjes waarin katten een belangrijke rol spelen. Het verhaal van Tybaert de kater, uit de oude legende van ‘Reineke Vos’ is hier een voorbeeld van. De kater moet op zoek gaan naar de vos om hem naar koning Nobel te brengen. Reinaert is de kater echter te slim af wat uitgebeeld wordt op het voorste deel van de wagen: hier wordt de schuur van de paap, een rooms-katholieke geestelijke, afgebeeld waar Tybaert zich laat vangen in een strop nadat Reinaert hem verteld heeft dat de schuur vol zit met smakelijke muizen. De achterzijde van de wagen stelt het hof van koning Nobel voor, waar de kater, na zijn aankomst met de vos, door deze laatste beschuldigd en door de koning tot de galg veroordeeld wordt. Ook de gelaarsde kat ontbreekt niet in dit deel van de stoet. De sprekende kat die, getooid in laarzen, een hoed en een cape, zijn meester allerlei diensten bewijst, hem rijk maakt en hem tot bij de koning brengt, is een vaste waarde in de stoet. Minder bekend is het verhaal achter de wagen genaamd ‘De belegering van de Katteburcht’. Volgens Breyne gaat het als volgt:
‘Een oude Egyptische dierenlegende verhaalt hoe de muis Makit vanwege de kattegodin Bastet toestemming krijgt om zich te wreken over de dood van één zijner verwanten, die verslonden werd in de stad der verwilderde katten. Makit stelt zich aan het hoofd van een leger honden, ratten en muizen, dat met stormrammen en allerhande wapens de burcht der katten bestormen en veroveren. (2000, pp. 68)’
Makit wordt nadien tot koning gekroond en laat zich bedienen door de katten. Deze dierenlegende is terug te vinden op papyrusrollen die bewaard zijn in de musea van Caïro, Londen en Turijn.
1.3.2. Samenwerking met andere Steden
Meer dan eens kwam er een verbroedering tot stand met andere steden. Vooral in de beginjaren van de Kattenstoet werd er door de organisatoren gezocht naar buitenlandse ‘kattensteden’ (Breyne, Dejonckheere, Opsommer, Vandenbilcke en Verlinde, 2000). Een delegatie vissers uit Camogli, een dorpje aan de Ligurische kust in het noordwesten van Italië, stapte in 1957 mee in de derde Kattenstoet. Na de optocht bakten ze visjes in een gigantische braadpan met een diameter van zes meter. De pan had Camogli nog nooit verlaten. Een jaar voordien had de Ieperse burgemeester, samen met nog enkele anderen, al een bezoek gebracht aan het dorpje om afspraken te maken rond de ontmoeting tussen de Ieperse katten en de Italiaanse vissen. In 1958 was het de beurt aan Zell am Mosel. Dit Duitse stadje staat bekend om haar witte wijn, genaamd ‘Schwarze Katze’. Volgens de legende had er op een van de tonnen wijn, bestemd voor de notabelen van de stad, een koppige zwarte kat plaatsgenomen. Het dier wilde niet wijken en de inwoners lieten haar zitten. Toen er van de wijn geproefd werd bleek deze van uitmuntende kwaliteit te zijn en kreeg hij de naam ‘Zwarte Kat’ mee. Op de wagen, die in ‘58 in Ieper meereed, stond een zeer grote, beschilderde ton, met daarop een zwarte kat. De toeschouwers konden er proeven van de wijn (Breyne, Dejonckheere, Opsommer, Vandenbilcke en Verlinde, 2000).
Een jaar later kreeg Ieper een delegatie uit Metz over de vloer. In deze Franse stad in Lotharingen werd de kat tot in 1773 veroordeeld als rechterhand van de duivel. Op de vooravond van het Sint-Jansfeest, eind juni, werden er elk jaar dertien katten naar de brandstapel geleid. Tijdens de stoet van 1959 werd deze veroordeling uitgebeeld. Ook stapte er een groep uit Metz mee, gekleed in de lokale klederdracht van de Franse stad. De verbroedering uit 1960 werd al vermeld. In dat jaar kreeg Ieper bezoek van maar liefst twee andere steden: ‘s Hertogenbosch en Zwevegem. De legende wil dat er ooit een wagen door Den Bosch trok, met daarop katten die gedwongen werden om muziek te maken. Tijdens de stoet van 1960 kon met in de straten van Ieper een groot kattenorgel, ontworpen door Jan Sonneborn en omringd door een groep Nederlandse Snoezepoezen, aantreffen. Het symboliseerde het verzet van de Nederlandse gewesten tegen de Spaanse bezetter en werd nadien aan de Belgische stad geschonken, waar het nog twintig jaar lang meeging in de stoet. Aan de verbroedering met Zwevegem hield Ieper, zoals gezegd, Minneke Poes over (Breyne, Dejonckheere, Opsommer, Vandenbilcke en Verlinde, 2000).
In Luxemburg, hoofdstad van het Groot-Hertogdom Luxemburg, bestond er vroeger een traditie waarbij er elk jaar, bij het begin van de vasten, katten- en heksenpoppen gemaakt werden. Deze werden aan masten gehangen en als zondebokken naar de brandstapel geleid. De toeschouwers van de Kattenstoet uit 1961 kregen deze masten te zien, vergezeld van een dansgroep. Een Deense ruitersgroep, ‘Vennekredsen’ genaamd, beeldde tijdens de stoet van 1965 de reeds vermelde legende uit Store Magleby uit. In deze gemeente, gelegen nabij Kopenhagen, komen de mannen elk jaar op karnavalsmaadag samen op het dorpsplein. Ze rijden dan één voor één met een paard onder een ton door, die ze proberen kapot te slaan met een stok. Vroeger bevond zich in de ton een echte kat, vandaag de dag is deze vervangen door een namaak exemplaar. De titel van kattenkoning wordt toegekend aan de man die het laatste stuk van de ton wegslaat en zo de kat bevrijdt. Hij mag dan het oudste ongehuwde meisje meenemen op zijn paard (Breyne, Dejonckheere, Opsommer, Vandenbilcke en Verlinde, 2000).
In 1989 gebeurde er een uitwisseling met de Maastrichtse reuzenstoet. Een groepje uit Ieper kwam naar Maastricht en een Maastrichtse delegatie trok naar Ieper. De voorlopig laatste uitwisseling gebeurde tijdens de stoet van 2000, het jaar waarin het World Performing Arts Festival plaatsvond in Sakai, zuidoost Japan. Een achtkoppige delegatie uit deze stad vertegenwoordigde het genoemde festival in Ieper terwijl een groep Ieperse figuranten datzelfde jaar deelnam aan het festival in Sakai, in 10 dagen tijd bezocht door een 800.000 mensen. De mini-Kattenstoet was er één van de hoofdacts en was zelfs te zien op een Japanse postzegel.
1.3.3. Ook dit hoort bij de Kattenstoet
Het hele Kattenfeest beperkt zich, zoals al vermeld, niet tot de stoet en het werpen alleen. In 2003 werd er een zoektocht en een heksennacht georganiseerd, maar ook in vroegere jaren bestonden er al extra activiteiten. Breyne, Dejonckheere, Opsommer, Vandenbilcke en Verlinde hebben het over De Gilde van de Gelaarsde Kat (2000). Dit erecomité werd in 1960 opgericht om de personen die zich voor de stoet hadden ingezet te huldigen. Wie zich vijf jaar lang had ingezet werd tot ‘Ghesel’ benoemd tijdens een groot feest waarop alle deelnemers aan de stoet uitgenodigd waren. Later konden deelnemers, indien ze zich tien jaar lang had ingezet, de titel ‘Meester’ krijgen. Na vijftien jaar werden ze ‘Grootmeester’ genoemd. De gehuldigden kregen allemaal een vermelding in het ereboek van de Gilde. Een fragment uit een dergelijke vermelding:
‘Wanneer de stede van Ypre heift ghecreeert de kattestoet int jaer duust neghenhondert vijfendevichtich tot meerdere oorboore, proffijte ende cieraet vander voorseider stede ende de voorseide stede Ulieden allen heift upgheroepen omme te deelen aen desen voornomden Stoet, so ist dat ghijlieden souffisantelick aen der voorseider stede vermaninghe hebt vuldaen ende sonder swaricheijt ende in hoeder ordonnancie inden voornomden Stoet sijt medegheghaen ten jaere voorenghenomt den zesten dach van Maerte ende de selve ofte anderen dit hebt ghedaen van jaere tot jaere toten daghe van heden i.e. vijfwaerven. (...) So wiert eene Ghilde ghesticht metter naeme Ghilde vander Gelaarsde Katte, inde welckede mans en de vrauwen diere vijfwaerven deel aen hebben ghehad metter tijtele van gheselle sullen worden upghenomen, wel verstaende dat dese ghesellen connen meesters werden inde selve Ghilde naer den dienste van thien jaeren ende werden grootmeester naer vichthien jaeren. (Breyne, Dejonckheere, Opsommer, Vandenbilcke en Verlinde, 2000, pp. 13)
De Gilde van de Gelaarsde Kat is een stille dood gestorven. Technisch gezien bestaat ze nog omdat ze nooit echt opgedoekt is, maar de leden komen niet meer samen. Het ereboek is vermoedelijk in het bezit van Octaaf Mus, al is dat niet zeker.
Bij het opduiken van missverkiezingen allerhande, kon Ieper niet achterblijven. In 1959 werd de eerste Kattenkoningin verkozen. De verkiezingstechniek was simpel: het meisje dat het pluchen katje ving dat door de stadsnar door het raam van het stadhuis werd geworpen, werd tot Kattenkoningin gekroond. Vanaf 1960 moesten de kandidaten echter voor een jury komen en een examen afleggen. Een goede kennis van de stad, haar geschiedenis, de Kattenfeesten en de Kattenstoet was noodzakelijk. De Gilde van de Gelaarsde Kat, voor de gelegenheid omgedoopt tot de Hoge Raad van de Gilde van de Gelaarsde Kat, koos na moeilijke vragen en lang overleg de uiteindelijke koningin. De vrij sobere kleding van de beginjaren werd in 1962 vervangen door een wit kleed en een mooie rode cape. Ook kreeg de Kattenkoningin, gehuld in de kleuren van de stad, kroonjuwelen aangeboden (Breyne, Dejonckheere, Opsommer, Vandenbilcke en Verlinde, 2000). Haar taak bestond erin Ieper te vertegenwoordigen op feesten, recepties, vergaderingen en buitenlandse ontmoetingen. Een voorbeel hiervan was de jaarlijkse verbroedering te Sitting Bourne, Kent. In 1989 werd de, voorlopig laatste, Kattenkoningin verkozen aangezien het steeds moeilijker werd om kandidaten te vinden.
Omdat de symbolen van Ieper de kat en de nar zijn, kan deze laatste niet ontbreken op de Kattenstoet. Hij gooit, na het einde van de optocht, de pluchen katjes van de Belforttoren, het meest traditionele gebaar van het hele gebeuren. In Kattenhistories wordt een korte geschiedenis van de nar gegeven:
(...) de oorspronkelijke nar [was] de portier in herbergen en paleizen, bijna een soort ceremoniemeester die dan vooral was aangesteld om de ernst van de plechtigheden met kwinkslagen te doorbreken. De hofnarren waren meestal gebochelden of dwergen die door hun uiterlijk reeds spot opwekten. Op het einde van de 15de eeuw bezat bijna ieder adellijk persoon een nar; op het einde van de 16de eeuw bijna elke stad. De narrenkap was het vaste attribuut van de nar: sinds de 15de eeuw versierd met ezelsoren of met een hanenkam en met rinkelende bellen en een brede halskraag. In tegenstelling tot nu was de nar dus een ambtenaar van het hof of van de stad. (Breyne, Dejonckheere, Opsommer, Vandenbilcke en Verlinde, 2000, pp. 15)
De stadsnar van Ieper is op dit moment Bryan Claeys. De nar heeft geen andere functie buiten het naar beneden gooien van de pluchen katjes.
Zoals bij de meeste evenementen wordt er bij de Kattenstoet gebruik gemaakt van posters of affiches ter aankondiging van de optocht. De eerste affiches werd ontworpen door Frans van Immerseel. Naast de affiches en zelfklevers uit 1955, 1956, 1957 en 1974, zorgde hij voor de programmaboekjes van de eerste drie Kattenstoet jaren, en de sluitzegels uit 1955 en 1956. Verder ontwierp hij een groot deel van de wagens, de kostuums, de maskers en de vlaggen, waarvan velen nu nog steeds gebruikt worden. De affiche, de brochure en het logo van de stoet uit 2003 werden ontworpen door de firma B.Ad uit Roeselare. Het merendeel van de affiches bevat getekende ontwerpen waarin de kat centraal staat. Op de affiche uit 1966 prijkt een foto van de kattenburcht wagen. Van 1978 tot en met 1990 worden de getekende katten vervangen door foto’s van de stoet. De posters van Frans van Immerseel (1955, 1956 en 1957) bevatten allemaal dezelfde tekening van een nar die katjes gooit en getooid is in de Ieperse kleuren rood en wit. Zijn ontwerp voor 1974 bevat ook een nar die katjes gooit, maar met andere kleuren en in een ander pose. Op de vier affiches ontworpen door Dirk Kestelyn prijkt steeds dezelfde foto van een kind verkleed als kat. Het merendeel van de affiches bevat echter een mooi origineel en kleurrijk ontwerp. De stoet heeft ook haar eigen lied, dat tijdens de Kattenfeesten heel de dag door, door verschillende groepen gezongen wordt. Het eerste kattenlied werd geschreven door Jef Lesage op muziek van Armand Preudhomme. In 1997 componeerde Robrecht Vanhuysse een nieuw Kattenlied. De tekst kwam deze keer van Wim Chielens. Drie versies ervan werden uitgegeven op CD.
‘De traditie wankelt, maar ze is niet dood’ zegt Breyne. Maar zijn de Kattenstoet en het Kattenwerpen wel tradities? Of vallen ze eerder onder de term ‘invented traditions’? In hoofdstuk twee van deze scriptie zullen beide evenementen geanalyseerd worden aan de hand van Eric Hobsbawm’s begrip ‘invented tradition’ om er zo achter te komen om wat voor tradities het gaat. Er zal tevens kritiek volgen op Hobsbawm’s theorie en terminologie. In de conclusie ga ik hier dieper op in.
Foto 1. Affiche Kattenstoet 1955
Foto 2. Affiche Kattenstoet 2003
Foto 3. Frans van Immerseel aan het werk voor de Kattenstoet
Foto 4. Schets van Van Immerseel
Foto 5. Cieper
Foto 6. Minneke Poes
Foto 7. De kattenburcht wagen
Foto 8. De Snoezepoezen
Foto 9. De Lakenhallen met Belforttoren
Foto 10. De kroonjuwelen van de kattenkoningin
Foto’s 11 en 12. De stadsnar werpt de pluchen katjes van de Belforttoren
Foto 13. De eerste pluchen katjes die geworpen werden
Foto 14. De pluche katjes die vandaag de dag gegooid worden
Foto 15. Postzegel België
Foto 16. Postzegel Japan
Hoofdstuk 2. Hobsbawm’s ‘invented tradition’ theorie
2.1. ‘The invention of Tradition’
Veel 'tradities' die oud beweren te zijn of oud lijken, zijn in feite vrij recent ontstaan of uitgevonden. Een voorbeeld hiervan is de praal waardoor de Britse koninklijke familie omringd wordt tijdens publieke ceremoniële optredens. Deze prachtige versieringen en groots gedoe lijken oud en worden vaak gezien als behorend tot een ver verleden. Het tegengestelde is echter waar. Het gaat hier om vrij moderne handelingen die een product zijn van de late negentiende en twintigste eeuw, om een 'invented tradition' (1983).
Deze term werd in het leven geroepen door Eric Hobsbawm, een Brits historicus en auteur, geboren in 1917. Dertig jaar later werd hij lector geschiedenis aan Birkbeck College, University of London, waar hij in 1970 benoemd werd als professor en in 1978 als Fellow of the British Academy. In 1982 werd hij benoemd tot Emeritus Professor Economie en Sociale Geschiedenis aan de University of London. Hij geeft les aan de New School for social Research in New York. Hobsbawm heeft doorheen de jaren veel autoriteit opgedaan. Zijn boeken worden door veel academici gelezen en aangehaald in onderzoeken. Andere werken van hem zijn The Age of Revolution (1962) en Nations and Nationalism (1990).
In dit hoofdstuk wordt eerst verteld wat het begrip ‘invented tradition’ inhoudt. Daarna wordt ingegaan op de terminologie die Hobsbawm in The invention of tradition (1983) gebruikt. Heeft hij zijn termen goed gekozen? Ik stel nadien mijn eigen terminologie voor en geef aan waarom ik deze gebruik in plaats van die van Hobsbawm. Alternatieve termen van ander auteurs worden ook vermeld. Dan ga ik dieper in op zijn theorie. Wat verstaat hij onder invented traditions? Waarom zijn ze de moeite van het bestuderen waard? Hoe ontstaan ze? De theorie wordt in de conclusie nog bekritiseerd. Dit hoofdstuk bevat ook een contextualisering van mijn onderzoek. Welk ander onderzoek wordt er gedaan naar zowel de Kattenfeesten als de theorie van Hobsbawm? In het derde hoofdstuk zal ik de Kattenstoet en het Kattenwerpen, die beiden deel uitmaken van de Kattenfeesten, analyseren aan de hand van deze theorie om zo aan te tonen of het om een ‘invented tradition’ of een authentieke traditie gaat.
2.1.1 ‘Invented traditions’
Onder ‘invented traditions’ vallen niet alleen tradities die letterlijk uitgevonden zijn en op een gekende dag nadrukkelijk en formeel ingesteld zijn. Het kunnen ook tradities zijn waarvan de preciese dag van uitvinding niet bekend is maar waarvan wel geweten is in welke periode ze ontstaan zijn: ‘It includes both ‘traditions’ actually invented, constructed and formally instituted and those emerging in a less easily traceable manner within a brief and dateable period – a matter of a few years perhaps – and establishing themselves with great rapidity’ (1983, pp. 1). Denk bij de eerste soort aan de Nederlandse Veteranendag. Deze werd dit jaar op 29 juni, de geboortedag van Prins Bernhard, ingesteld door het Comité Landelijke Veteranendag, waartoe de Nederlandse kroonprins Alexander behoort. Alle handelingen die gepaard gaan met de bekerfinale van een voetbaltoernooi zijn een voorbeeld van de tweede soort. Niet alle ‘invented traditions’ zijn even grote blijvers, maar waar het om gaat is niet hun kansen op overleving maar wel hun ontstaan en vestiging.
De term 'invented tradition' werd in het leven geroepen door Eric Hobsbawm. In het boek The Invention of Tradition (1983), legt hij uit wat hij hiermee bedoelt:
'Invented tradition' is taken to mean a set of practices, normally governed by overtly or tacitly accepted rules and of a ritual or symbolic nature, which seek to inculcate certain values and norms of behaviour by repetition, which automatically implies continuity with the past. In fact, where possible, they normally attempt to establish continuity with a suitable historic past. (Hobsbawm, 1983, pp. 1)
Het gaat hier om een verzameling rituele of symbolische handelingen die uitgevoerd worden volgens bepaalde regels. Deze regels kunnen opgesteld zijn in bijvoorbeeld een reglement maar dat hoeft niet. Het is mogelijk dat de regels nooit expliciet vermeld zijn maar dat er wel geweten is wat kan en wat niet kan. Door middel van herhaling proberen deze ‘invented traditions’ bepaalde waarden en normen vast te leggen voor hun gebruikers. Ook trachten ze een eigen geschiedenis te creëren waardoor het lijkt of ze al lang bestaan. Als voorbeeld geeft Hobsbawm de wederopbouw van het Britse parlementsgebouw na de tweede Wereldoorlog. Men gebruikte hiervoor dezelfde plannen als voor het originele bouwwerk. De geschiedenis van het gebouw is verstoord maar toch wil men de relatie met het verleden behouden, doen alsof er niets gebeurd is.
Wanneer er een dergelijke verwijzing naar een historisch verleden is, dan gaat het om een grotendeels kunstmatige continuïteit met dit verleden. ‘Invented traditions’ die, in tegenstelling tot het Britse parlementsgebouw, (nog) geen relatie hebben met een of ander verleden, kunnen na een tijd, door herhaling, hun eigen verleden vestigen. Deze herhaling is quasi verplicht willen ze na enige tijd een verleden verkrijgen. In veel families bestaat er bijvoorbeeld de ‘traditie’ om elk jaar een familiedag te organiseren. Deze speciale dag vertoont geen relatie met een historisch verleden maar doordat de dag elk jaar herhaald wordt spreekt men na enkele jaren over een traditie.
2.1.2. Terminologie
Op bepaalde plaatsen heeft Hobsbawm het over ‘old traditions’. Het is niet meteen duidelijk of het hier gaat om authentieke tradities of om tradities die al lange tijd bestaan. Op een bepaald moment heeft hij het wel over de: ‘(…) differences (…) between invented and old traditional practices. (1983, pp. 10)’. Hij plaatst twee termen tegenover elkaar. Hieruit kan afgeleid worden dat hij oude tradities ziet als het tegenovergestelde van ‘invented traditions’. ‘Oud’ wordt door Hobsbawm gebruikt als synoniem voor ‘authentiek’. Daarnaast wisselt hij de term ‘invented tradition’ ook af met ‘new tradition’. Volgens Hobsbawm zijn nieuwe tradities dus ‘invented traditions’ en oude tradities zijn authentieke tradities. Dit is tegenstrijdig met een onderdeel van zijn theorie. Hier ga ik in de conclusie dieper op in. De termen ‘old’ en ‘new’ worden op plaatsen met en op andere plaatsen zonder aanhalingstekens geschreven. Waarom dit gebeurt wordt niet meegedeeld. Dit is ook het geval bij het woord ‘tradition’. Ik vermoed dat de aanhalingstekens bij ‘tradition’ duiden op een ‘invented tradition’ en dat het, wanneer ze weggelaten worden, gaat om een authentieke traditie maar echt zeker kan ik hier niet van zijn.
Verder heb ik ook nog commentaar op de term ‘invented tradition’. Letterlijk vertaald betekent dit ‘uitgevonden traditie’. Bij het woord ‘uitvinden’ denk ik aan iets nieuws creëren. Het gaat dus om het ontwikkelen van iets wat voordien nog niet bestond, en niet om het ontwikkelen van een andere versie van iets dat al bestaat. Ook hier zal verder op ingegaan worden in de conclusie. Ik zal daar aantonen dat de term ‘invented tradition’ slecht gekozen is aangezien er bij het creëren van dit soort tradities vaak teruggegrepen wordt naar reeds lang bestaande vormen, zoals optochten. Het gaat vaak om een nieuwe inhoud in een oude vorm, en niet om iets wat voordien nog niet bestond. Zoiets kan geen uitvinding genoemd worden.
Vanaf nu zal ik mijn eigen term aanwenden in plaats van de term ‘invented tradition’ van Hobsbawm. Een reden hiervoor is het feit dat deze scriptie in het Nederlands geschreven is en het dus beter is ook Nederlandstalige termen te gebruiken. Een tweede reden werd al vernoemd: de term is slecht gekozen aangezien ‘invented traditions’ geen uitvindingen zijn. Daarom zal ik de term ook niet letterlijk vertalen maar kiezen voor ‘kunstmatige tradities’. Met ‘kunstmatig’ bedoel ik niet dat het geen echte tradities zijn, wat dat zijn ze natuurlijk wel, maar dat ze niet op de gebruikelijke manier ontstaan zijn. Vergelijk het met kunstmatige inseminatie: de bevruchting gebeurt niet op de normale manier maar het resultaat, de baby, is hetzelfde als bij een zwangerschap die op een natuurlijke manier begonnen is. Die natuurlijke zwangerschap is in het geval van mijn scriptie de authentieke traditie. Ik zal de term ‘nieuwe traditie’ niet gebruiken wanneer ik het over een kunstmatige traditie heb. Ook ‘oude traditie’ en authentieke traditie zal ik niet door elkaar gebruiken. Ik houd het bij één term per begrip.
Een andere interessante benaming voor kunstmatige tradities komt van Gerard Rooijakkers. In Vieren en markeren (2000), gebruikt hij de termen ‘folklorisme’ en ‘folkloriseringsproces’. Uit de context valt af te leiden dat het bij folklorisme om een andere naam voor ‘invented tradition’ gaat. Het folkloriseringsproces is dan het ontwikkelingsproces van zulke tradities. Daarnaast heeft hij het over ontmythologisering, wat zo veel wil zeggen als het ontmaskeren van een kunstmatige traditie die beweert een authentieke traditie te zijn. Hij gebruikt deze termen wanneer hij het heeft over J.J. Voskuil die niets moest hebben van kunstmatige tradities. Rooijakkers zelf vindt dit wel de moeite van het bestuderen waard. Hij zegt over Voskuil: ‘[hij] gaat eraan voorbij dat een dergelijk folkloriseringsproces zelf een serieus volkskundig onderzoeksobject betreft’ (2000). De termen die Rooijakkers hanteert verwoorden de betekenis van kunstmatige tradities beter dan Hobsbawm term ‘invented tradition’. Iets ‘folkloriseren’ betekent van iets ‘folklore maken’. Dat is het geval bij kunstmatige tradities. Ze zijn niet ontstaan zoals authentieke folklore maar worden opzettelijk in het leven geroepen op een nader te bepalen tijdstip. Ze worden als traditioneel bestempeld door continuïteit met een (kunstmatig) verleden te creëren en worden zo tot folklore gemaakt. Ook hier kom ik nog op terug in de conclusie. Eerst is verdere uitleg over de theorie van Hobsbwam nodig.
2.1.3. Belang van kunstmatige tradities voor wetenschappers
Deze kunstmatige tradities zijn vaak een poging om, in de constant veranderende en vernieuwende moderne wereld, toch nog enkele delen van het sociale leven te structureren als onveranderlijk. Volgens Hobsbawm maakt dit contrast, tussen de snelle verandering van de wereld vandaag de dag en die nieuwe interesse voor haast onveranderende tradities, het net zo interessant voor historici om de ze te bestuderen. Ook kunnen kunstmatige tradities problemen aanwijzen die anders niet herkend kunnen worden, alsook ontwikkelingen die anders moeilijk identificeerbaar en dateerbaar zouden zijn.
(...) it may be suggested that they are important symptoms and therefore indicators of problems awhich might not otherwise be recognized, and developments which are otherwise difficult to identify and to date. They are evidence. The transformation of German nationalism from its old liberal to its new imperialist expansionist pattern is more exactly illuminated by the rapid replacement of the old black-red-gold colours by the new black-white-red ones (especially by the 1890s) among the German gymnastic movement than by official statements of authorities or spokesmen for organizations. (1983, pp. 12)
Tijdens de periode van de Duitse Bond, een confederatie van verschillende Duitse Staten van 1815 tot 1866-1871, werden de kleuren zwart, rood en geel ingesteld als Duitse vlag. Op 9 maart 1848 werden deze kleuren officieel aangenomen door het parlement. De Duitse vlag is daardoor, net zoals elke andere vlag, een kunstmatige traditie. Een nationalistische groepering vormde de losse Bond in 1848 om tot een meer verenigde staat. In 1867 werd een belangrijke stap gezet in de richting van een verenigd Duitsland door de vorming van de Noord-Duitse Bond. Deze bond nam op 25 juni van dat jaar een nieuwe zwart-wit-rode vlag aan, die de nationale vlag zou worden voor het Duitse Rijk van 1971 tot 1918 dat de Duitse Bond verving.
Volgens Hobsbawm kan men van het bestuderen van de snelle vervanging van de vlaggen bij de Duitse gymnastiek beweging meer te weten komen over de veranderingen die Duitsland meemaakte in die tijd, dan van het bestuderen van de verklaringen van autoriteiten. Hij gebruikt het woord symptomen, een term uit het doktersjargon. Een dokter kan door het bestuderen van de symptomen van een patiënt een ziekte vaststellen. Een wetenschapper kan door het bestuderen van de kunstmatige tradities inzicht krijgen in bepaalde maatschappelijke veranderingen, zoals de veranderingen in het Duitsland van het einde van de negentiende eeuw. Een heel ander inzicht dan bij het bestuderen van de gebruikelijke bronnen en data.
Ten tweede werpt de studie van kunstmatige tradities een licht op de relatie tussen mens en geschiedenis, het terrein van de historicus. Dit omdat de meeste kunstmatige tradities, zoals al vermeld, het verleden gebruiken om hun acties te verklaren. Hobsbawm voegt nog toe dat deze studie interdisciplinair is. Daarmee is ze interessant, niet alleen voor historici, maar evenzeer voor sociaal antropologen en andere sociale wetenschappers, waaronder cultuurwetenschappers. Voor deze laatste is het vooral interessant omdat het gaat om een interdisciplinair onderwerp en dit vakgebied daar vooral op gericht is.
2.1.4. Verschillen tussen kunstmatige tradities en gewoontes, conventies en routines
Er wordt in Hobsbawm’s theorie een onderscheid gemaakt tussen traditie en gewoonte. Kunstmatige, zowel als authentieke tradities, hebben onveranderlijkheid als doel en als kenmerk. Het verleden, hetzij echt of uitgevonden, waarnaar ze verwijzen legt hen vaste, meestal formele, praktijken zoals herhaling op. Gewoontes kunnen dan weer niet onveranderlijk zijn. Het zijn handelingen die voor verschillende situaties eenzelfde structuur volgen maar zich aanpassen aan de situatie: “It does not preclude innovation and change up to a point, though evidently the requirement that it must appear compatible or even identical with precedent imposes substantial limitations on it.” (1983, pp. 2) Het Engelse woord voor gewoonte is custom, wat ‘op maat gemaakt’ betekend. Gewoontes zijn dus op maat gemaakt naargelang de situatie. Hobsbawm legt het verschil tussen beiden uit aan de hand van een vergelijking. Gewoonte slaat op wat een rechter doet, tradities zijn de pruik, de toga and de andere formele spullen en rituele handelingen die de acties omringen.
Vervolgens maakt hij een onderscheid tussen traditie en conventie of routine. Deze laatste hebben geen belangrijke rituele of symbolische functie op zich hoewel ze dit wel terloops kunnen verkrijgen. Bij elke sociale handeling die herhaaldelijk uitgevoerd moet worden, ontwikkelt zich een reeks van routines, die al dan niet, na een tijdje geformaliseerd worden en meegedeeld worden aan nieuwe beoefenaars. Iemand die viool speelt bijvoorbeeld haalt eerst het instrument uit de kist, zet indien gewenst de schoudersteun vast, spant de haren van de strijkstok op, brengt er hars op aan en stemt dan, indien nodig, de viool. Als deze handelingen tussen het bovenhalen van de kist en het eigenlijke spelen noemt Hobsbawm conventie of routine. Hij maakt geen onderscheid tussen deze termen. Ze functioneren het best wanneer ze een automatisme of zelfs reflex geworden zijn en onveranderlijkheid is dus van een groot belang. Dit kan wel leiden tot problemen wanneer men in een onvoorziene situatie terecht komt. Een piloot de steeds gewend is dezelfde reeks handelingen uit te voeren tijdens een vlucht, kan even het noorden kwijt raken als er iets gebeurt dat niet voorzien is en hij op een dergelijke situatie niet geoefend is.
Omdat hun functies, en daarmee hun verantwoordingen, eerder technisch dan ideologisch zijn, zijn zulke conventies of routines geen kunstmatige tradities. Ze worden ontworpen om praktische handelingen te vergemakkelijken en worden verworpen en vervangen door andere zodra ze niet meer aan de behoefte voldoen. Het verschil tussen tradities en conventies of routines is goed merkbaar daar waar het ene in combinatie met het andere bestaat. Het dragen van een toque bij het paardrijden is zinvol omdat het de ruiter beschermt bij een val. Het dragen van een bepaald type toque is zinvol op een heel andere manier wanneer hij gedragen wordt in combinatie met een bepaald pak. De toque maakt hier dan deel uit van een uniform. Bij paardrijden kan men het hoofddeksel vervangen door een andere soort wanneer die efficiënter blijkt. Bij een uniform kan dit niet omdat de toque daar een symbolische waarde heeft. Bescherming is hier dus van minder belang. De symbolische waarde van een voorwerp is het sterkst wanneer de praktische waarde ervan wegvalt. Dus, de sporen van een cavalerie soldaat zijn waardevoller voor de traditie wanneer er geen paarden aanwezig zijn.
2.1.5. Het onderzoeken van kunstmatige tradities
Het uitvinden van tradities is een proces dat gekenmerkt wordt door formalisatie, ritualisering en verwijzing naar het verleden, al is het maar door herhaling. Hoe dergelijke rituele en symbolische handelingen tot stand komen, het proces van hun creatie is volgens Hobsbawm nog niet voldoende bestudeerd door historici en veel informatie is nog vaag. Mijn onderzoek levert daarom een bijdrage aan het vullen van deze leemte. Het onderzoeken van kunstmatige tradities is waarschijnlijk het gemakkelijkst wanneer het gaat om een traditie die uitgevonden is door een aanwijsbare initiatiefnemer. Als voorbeeld wordt hier Robert Baden-Powell aangehaald, de stichter van de Boy Scouts, een kunstmatige traditie die bestaat uit verschillende andere kunstmatige tradities. Denk bijvoorbeeld aan het uniform, scouting ceremonies of het verkopen van scouting koekjes. Volgens de website Wikipeda schreef deze generaal-majoor en voormalig lid van de Britse geheime dienst in 1908 het boek Scouting for boys. Het boek leidde tot het ontstaan van padvindersgroepen over heel de wereld, die zich gedroegen volgens de methoden en principes beschreven in het boek. De nadruk werd gelegd op eigenschappen als vaderlandslievendheid, hulpvaardigheid en onbaatzuchtigheid, burgerzin, moed, vindingrijkheid, discipline en improvisatievermogen. Wegens Baden-Powell’s achtergrond in het leger kregen de padvindersgroepen een militaire organisatiestructuur en uiterlijk.
Ook wanneer het gaat om officieel gestichte en geplande ceremonies ligt de moeilijkheidsgraad niet te hoog aangezien zulke handelingen vaak goed gedocumenteerd zijn. Hier geeft Hobsbawm het Nazi symbolisme als voorbeeld. De wortels van de swastika, algemeen bekend als het symbool van de Nazi’s, liggen in het Boeddhisme en Hindoeïsme. In deze godsdiensten is het hakenkruis het meest heilige symbool. Ook op vroeg-christelijke graftomben in de catacomben bij Rome, en op Griekse en Romeinse mozaïekvloeren uit de oudheid kan men het terugvinden. De Nationaal Socialistische Arbeiders Partij in Duitsland heeft het symbool echter uit haar oorspronkelijke context gerukt en het een plaats gegeven in het symbolisme van de Nazi’s. Moeilijker wordt het wanneer men te maken krijgt met tradities die deels uitgevonden, deels ontwikkeld zijn in gesloten groepen. Of bij tradities die niet nadrukkelijk op een officiële manier ingesteld zijn, zonder dat men een initiatiefnemer kan aanwijzen.
2.1.6. Het ontstaan van kunstmatige tradities
Hoewel kunstmatige tradities een verschijnsel van alle tijden zijn, en historici van alle tijdperken er dus mee te maken krijgen, zijn er periodes waarin men een groter aantal kan waarnemen. Ze komen volgens Hobsbawm vaker voor in tijden van snelle sociale verandering wanneer oudere tradities verdwijnen. Vandaar dat er de afgelopen twee eeuwen, na de Industriële Revolutie en de maatschappelijke, politieke en culturele consequenties daarvan, een groot aantal kunstmatige tradities ontstaan zijn. In een samenleving bestaan er bepaalde authentieke tradities die ontstaan zijn door of ontworpen zijn voor sociale patronen. Boerenkermissen ontstonden bijvoorbeeld in agrarische samenlevingen, ter gelegenheid van de wijdingsdag van de voornaamste heilige van de plaats en als onderdeel van de jaarmarkt. Vandaag de dag heeft de kermis zich ontwikkeld tot een commerciële aangelegenheid met allerhande hoogtechnologische attracties in tegenstelling tot de sjoelbak van vroeger. Wanneer nu deze patronen, door een verandering in de samenleving, verzwakken of vernietigd worden, ontstaan er nieuwe waarop de authentieke tradities niet meer van toepassing zijn. Het is mogelijk dat zulke authentieke tradities zich niet langer kunnen aanpassen aan de vernieuwende samenleving en dus geëlimineerd worden.
Hobsbawm wijst er op dat dit niet wil zeggen dat oudere samenlevingsvormen en de tradities die hiermee samengaan zich niet kunnen aanpassen en hierdoor snel onuitvoerbaar worden. Het is niet zo dat nieuwe tradities enkel tot stand komen wanneer oudere niet meer bruikbaar of aanpasbaar zijn. Oudere tradities kunnen gebruikt worden voor nieuwe doeleinden of oude elementen kunnen hergebruikt worden in een nieuwe context. Oude instellingen met gevestigde functies, verwijzingen naar het verleden en een eigen, ritueel taalgebruik moeten hiervan gebruik maken, willen ze blijven bestaan in de altijd veranderende maatschappij. De Katholieke Kerk krijgt volgens Hobsbawm bijvoorbeeld te maken met nieuwe politieke en ideologische uitdagingen en grote veranderingen in de samenstelling van de gelovigen ‘such as the notable feminization both of lay piety and of clerical personnel.’ (1983, pp.5). Dankzij de emancipatie van de vrouw zal de Kerk zich toleranter moeten opstellen ten opzichte van de vrouw, wil Ze blijven bestaan. Hij voegt er nog aan toe dat ‘novelty is no less novel for being able to dress up easily as antiquity’ (1983, pp. 5).
Bij het oprichten van kunstmatige tradities met nieuwe doeleinden worden vaak oude materialen gebruikt. Het is volgens Hobsbawm interessant om het gebruik ervan te bestuderen. Met oude materialen bedoelt hij niet bakstenen en cement, maar wel het uitgebreide spectrum aan symbolische handelingen en communicatiemiddelen die men kan aantreffen in het verleden van eender welke samenleving. In sommige gevallen kunnen nieuw opgerichte kunstmatige tradities oudere voorgangers vervangen, in andere gevallen wordt er bij het oprichten van een kunstmatige traditie beroep gedaan op bijvoorbeeld folklore of religie voor het lenen van officiële rituele, symbolische of morele middelen. Hobsbawm haalt als voorbeeld de ontwikkeling van het Zwitserse nationalisme in de negentiende eeuw aan. Reeds bestaande traditionele handelingen zoals volksliederen, krachtwedstrijden en scherpschutterkunst werden aangepast en nieuwe versies werden toegevoegd. Een krachtig ritueel geheel werd gevormd door festival paviljoenen, opstellingen voor vlaggen, tempels voor offers, processies, belgeschal, maaltijden en kapelletjes waarbij oude materialen aangepast werden. Hobsbawm gaat niet verder in op hoe ver nieuwe kunstmatige tradities kunnen gaan in het gebruiken van oude materialen of in hoeverre ze nieuwe materialen moeten creëren.
2.1.7. Continuïteit met het verleden
Kunstmatige tradities trachten continuïteit met een passend historisch verleden te creëren hoewel er van echte continuïteit geen sprake is. Maar zelfs bij authentieke tradities kunnen breuken in de continuïteit met het verleden opduiken. Britse volkskerstliederen bijvoorbeeld, werden in de zeventiende eeuw een tijd lang niet meer gecreëerd. Ze werden vervangen door Kerstliederen uit hymne boeken, hoewel deze in bepaalde landelijke gebieden wel een volks tintje kregen. Later werden de folklore Kerstliederen weer terug opgevist door verzamelaars uit de burgerij en vonden zo hun weg naar nieuwe omgevingen zoals de kerk en de straathoek. Zulke breuken zijn zelfs zichtbaar bij bewegingen die zichzelf beschrijven als ‘traditionalistisch’ en bij groepen zoals boeren waarvan gedacht wordt dat historische continuïteit en traditie altijd aanwezig zijn en bewaard blijven.
Hobsbawm voegt hieraan toe dat net wanneer er bewegingen ontstaan die het behoud of de heropleving van tradities als doel stellen, er sprake is van een breuk. Zulke bewegingen kunnen echter nooit een levend verleden ontwikkelen of behouden en dus kan men spreken van kunstmatige tradities. Men mag het aanpassingsvermogen van authentieke tradities echter niet verwarren met kunstmatige tradities. ‘Where the old ways are alive, traditions need be neither revived nor invented.’ (1983, pp. 8) Echte sterke tradities kunnen zich aanpassen en blijven, ondanks breuken in de continuïteit, voortbestaan. Ze hebben geen opgerichte bewegingen nodig om te blijven bestaan. ‘Uitgestorven’ tradities die door een of andere groep weer nieuw leven ingeblazen krijgen vallen onder kunstmatige tradities. Ook wanneer authentieke tradities op een bepaald moment georganiseerd worden om uitsterven tegen te gaan, spreekt men vanaf dat moment van een kunstmatige traditie. Ik beschouw hen echter als een groep apart en zal hen ‘gereanimeerde tradities’ noemen. Het zijn authentieke tradities maar zonder organisatie zouden ze misschien niet meer bestaan. Door het feit dat ze georganiseerd worden krijgen ze een tweede leven. In mijn conclusie kom ik hier op terug.
Wanneer kunstmatige tradities worden gecreëerd gebeurt dit vaak niet omdat voorgaande tradities niet meer uitvoerbaar zijn. De reden hiervoor is dat ze opzettelijk niet meer gebruikt of aangepast worden, doordat ze als obstakels voor vooruitgang gezien worden. Tijdens de Verlichting ontstond er een algemene vijandigheid ten opzichte van irrationalisme en bijgeloof uit het donkere verleden. Volgens Hobsbawm verzetten liberalen, socialisten en communisten, vurige aanhangers van de waarden die de Verlichting met zich meebracht, zich daarom tegen alle vormen van tradities, zowel kunstmatige als authentieke. Toch zijn er tradities die dit tijdperk overleefd hebben.
2.1.8. Algemene opmerkingen betreffende kunstmatige tradities
Hobsbawm gaat verder met enkele algemene kenmerken van kunstmatige tradities vanaf de Industriële Revolutie. Allereerst onderscheidt hij drie soorten van kunstmatige tradities. De eerste soort zijn de tradities die sociale samenhang of het groepsgevoel symboliseren of tot stand doen komen. De tradities die instellingen, status of autoritaire relaties tot stand brengen of legitimeren zijn een tweede soort. Als laatste noemt hij nog de tradities die als belangrijkste doel socialisatie, het inprenten van geloof, waarde systemen en gedragsconventies hebben. Hij voegt er nog aan toe dat de eerste soort het basistype is en het meest voorkomt, maar dat de andere twee hierin vaak impliciet aanwezig zijn.
Hierna vergelijkt hij kunstmatige met authentieke tradities. Hij zegt dat deze laatste soort specifieke en sterk bindende sociale handelingen zijn. Ze horen bij een bepaalde groep en worden bijna automatisch uitgevoerd terwijl er bij kunstmatige tradities veel meer regels opgelegd worden. In scholen in de Verenigde Staten moeten de leerlingen bijvoorbeeld elke morgen rechtstaan, en met hun rechterhand over hun hart, de Pledge of Allegiance[6] opzeggen. Het kan en mag niet op een andere manier gebeuren. In vergelijking met authentieke tradities nemen kunstmatige tradities een veel kleinere plaats in, in het privé leven van de meeste mensen en kleine groepen die een eigen subcultuur hebben. Vooral in agrarische samenlevingen speelden tradities, kunstmatig of authentiek, vroeger een grote rol. Ze structureerden de dagen, seizoenen en levenscycli veel meer dan dat tradities dat nu bij het westerse volk doen. Hun leven wordt geleid door economie, technologie en politiek. In het publieke leven van mensen gaat het er anders aan toe. In het leger of scholen bijvoorbeeld wordt er geen verzwakking van de toepassing van kunstmatige tradities vastgesteld zegt Hobsbawm. Vlaggen en ceremonies spelen bijvoorbeeld nog steeds een grote rol in het publieke leven van veel personen. Het hierboven genoemde vlagritueel in Amerikaanse scholen is hier een voorbeeld van. Ook diploma uitreikingen en de bijgaande ceremonie nemen een belangrijke plaats in, in scholen overal ter wereld.
Het zou handig zijn moest Hobsbawm een lijstje van regels geven waarmee nagegaan kon woorden of de traditie die men bestudeert een authentieke of kunstmatige traditie is. Maar waarschijnlijk is het niet zo gemakkelijk vaststelbaar. Wanneer het om vrij recent ontstane tradities gaat is de diagnose niet zo moeilijk, maar bij gebruiken die al enkele eeuwen oud zijn valt dit niet mee. Moet een traditie een bepaalde tijd in gebruik zijn om ‘echt’ genoemd te mogen worden? Of ligt het meer aan hoe ze ontstaan is? Hobsbawm zegt zelf: ‘Anthropology may help to elucidate the differences, if any, between invented and old traditional practices.’ (1983, pp. 10) De grens tussen authentieke en kunstmatige tradities is dus vaag. Deze scriptie zal een bijdrage vormen om dat probleem meer voor het voetlicht te krijgen.
2.2. Contextualisering van het onderzoek
Naar de Kattenfeesten zelf is nog maar weinig onderzoek gedaan. In 2000 gaf de Dienst Toerisme in Ieper de brochure Kattenhistories: van kattenfeest tot Kattenstoet (2000) uit betreffende de geschiedenis van de Kattenstoet. Deze brochure hoorde bij een tentoontstelling die liep van 5 tot en met 28 mei in de Lakenhallen. Marnick Declercq schreef onder leiding van Stefaan Top een licentiaatsverhandeling getiteld De Ieperse Kattestoet Een volkskundige analyse (1984) In de jaren dat er een Kattenstoet uitgaat wordt deze genoemd in de evenementenkalender van Toerisme Vlaanderen. Verder verscheen er in 2000 een artikel over de stoet in een Japans Kattentijdschrift naar aanleiding van het World Performing Arts Festival in Sakai. In Japan verscheen er na dit festival een boek over, waarin een hoofdstukje aan de Ieperse delegatie gewijd werd. Referenties voor het tijdschrift en het boek zijn moeilijk weergeefbaar aangezien ze in Japanse lettertekens geschreven zijn. Het tijdschrift draagt de Engelse ondertitel Pocketbook on Cat en werd uitgegeven in juli 2000. Op de kaft van het boek staat de Engelse titel Official record of the world performing arts festival 2000 en werd waarschijnlijk in dat jaar uitgegeven.
Joseph Demelle noemt de Kattenfeesten een ‘indrukwekkende gebeurtenis’ in Levende Folklore in België (1974), een boek waarin hij per maand de folklore gebeurtenissen in België opnoemt en beschrijft. De lezer komt te weten dat Ieper meer is dan een kattenstad. Rond Pasen kan men er de bloemenmarkt bezoeken en op de eerste zondag van augustus vinden er de Tuindagfeesten plaats. Deze feesten zijn ter viering van Onze Lieve Vrouw Van De Tuinen, de beschermheilige van de stad Ieper. Er gaat dan een kleine processie uit waarin enkele mensen het beeld van de Heilige dragen. In Ieper wordt de zomerkermis ook wel de tuindagfoor genoemd. De kermis in het najaar wordt de Kattenfoor aangezien de eerste drie stoeten in de winter doorgingen. Op de tweede zondag van september kan men er naar de ‘Tooghedagen’. Dit is een braderie waarbij allerlei activiteiten, zoals optredens, plaatsvinden. Wie op 10 november ‘s avonds naar de West-Vlaamse stad afzakt is net op tijd voor het Sint-Maartensfeest, inclusief optocht van de Heiligen. In Ieper viert men Sint Maarten in plaats van Sinterklaas.
De term ‘invented tradition’ duikt dan weer regelmatig op in literatuur en onderzoek betreffende volkskunde en geschiedenis in Nederland en Vlaanderen. Zo gebruikte Marc Jacobs de term bijvoorbeeld in zijn verhandeling Moederdagen. Rijpe vruchten van personencultus, lobbywerk en PPS (2003) over het ontstaan van Moederdag. Hij spreekt over ‘uitgevonden’ tradities. Volgens hem is dit feest uitgevonden door een Belg, Frans van Kuyck, en niet door de Amerikaanse Anna Jarvis. Deze vrouw wordt door velen gezien als de grondlegster van Moederdag. Jan Fransen gebruikte de term ‘invented tradition’ in zijn proefschrift Feestdagen en nationale identiteiten: een constructivistisch onderzoek naar de vorming en legitimering van Vlaamse, Waalse, Franstalige, Belgische en Brusselse identiteiten in Brussel, 1945-1993. (2002) Hobsbawm’s boek uit 1983 is ondertussen een klassieker geworden en menig academicus heeft het gelezen.
Hoewel Hobsbawm het beestje een spreekwoordelijke naam gaf, komt het begrip ‘kunstmatige traditie’ vaak onder een andere naam voor. Ik had het al over de folklorismen van Gerard Rooijakkers. Delmelle spreekt in de inleiding van Levende Folklore in België (1974), over ‘recente’ of ‘nieuwe’ tradities. Hier tegenover plaats hij de traditionele folklore. Volgens hem zijn beiden evenwaardig en verdienen evenveel aandacht. Hoewel de termen doen vermoeden dat het hier om kunstmatige en authentieke tradities gaat, is dit niet duidelijk af te leiden uit de tekst. Ook is de ‘levende’ folklore, de tradities die nog steeds voorkomen vandaag de dag, even belangrijk als ‘de niet meer in omloop zijnde verschijningsvormen van de folklore en (…) de fossielen van de vóór-industriële tijd (…) (1974, pp.8)’.
Of men het nu over Hobsbawms ‘invented traditions’ heeft of er zelf een naam aan geeft, feit is dat kunstmatige tradities op zich voor- en tegenstanders kennen bij de wetenschappelijke onderzoekers. Niet iedereen vindt kunstmatige tradities de moeite van het bestuderen waard en heeft het dan over nepfolklore of fakelore. J.J. Voskuil kende zoals reeds vermeld een sterke weerzin jegens de ‘volkscultuur uit de tweede hand’ en weigerde dit als serieus studieobject te zien. Hij was dertig jaar lang aangesteld aan het P.J. Meertens Instituut, onderzoeksinstituut van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, gevestigd te Amsterdam. Bij het verschijnen van een boek over folklore, waarin het midwinterhoornblazen een centrale rol kreeg, schreef hij in 1981 een reactie genaamd Het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Hierin toonde hij aan dat het hier niet, zoals geschreven werd, om een voorchristelijk gebruik ging maar om een handeling die pas in het Interbellum een ‘volksgebruik’ werd. Volgens hem zijn zij die in Twente het midwinterhoornblazen beoefenen en dit zien als een eeuwenoud gebruik niets meer dan folkloristische schuinsmarcheerders en charlatans die het verleden voor hun karretje spannen.
In het verzamelwerk Volkscultuurtoerisme: een dubbele verrijking (2000) komen ook kunstmatige tradities aan bod. In zijn bijdrage Volkscultuur, toerisme en cultuurbeleid spreekt M.J. Berendse zich uit als voorstander van deze kunstmatige tradities. Volgens hem gaat het niet om nepfolklore maar wel om ‘nieuwe authenticiteit’. Tradities die niet uit zichzelf blijven voortbestaan en georganiseerd worden door bepaalde verenigingen of groepen om hun voortbestaan te garanderen, noemde Hobsbawm kunstmatige tradities (1983). In het eerder vernoemde verzamelwerk haalt Ton Dekker (2000) volkskundigen zoals Jos Schrijnen, bekend van zijn handboek Nederlandse volkskunde (1917), en J.J. Meertens aan. Zij zetten zich af tegen deze kunstmatig in stand gehouden volksgebruiken. Volgens Meertens moeten tradities die zich niet op natuurlijke wijze kunnen handhaven, verdwijnen. De intrinsieke motivatie mag bij de mensen die de tradities beleven niet ontbreken. Ineke Strouken (2000) heeft het over A.J. Bernet Kempers die niets moet hebben van georganiseerde tradities. Hij is als wetenschapper enkel geïnteresseerd in ‘echte’ volkscultuur. Ze vernoemt ook D.J. van der Ven. Hij is dan weer een voorstander van het organiseren van tradities. Tradities die op het punt staan te verdwijnen kunnen zo nog langer voortbestaan. Wetenschappers die zich weigeren bezig te houden met kunstmatige tradities beseffen volgens Rooijakkers niet dat dit wel een belangrijks aandachtspunt is binnen de etnologie (2000). Ook Hobsbawm vindt het, zoals reeds vermeld, een interessant studieobject.
Hobsbawm had het over een grote opkomst van kunstmatige tradities na de industriële revolutie. Andere gebeurtenissen waardoor de samenleving drastisch veranderde en zo de creatie van nieuwe tradities een boost gaf, zijn Wereldoorlog I en II. Na de twee Wereldoorlogen bleven er niet meer veel feesten over. Genoeg plaats voor en vraag naar nieuwe evenementen. De toen ontstane feesten konden meestal ondergebracht worden onder Hobsbawms basisvorm, namelijk tradities die zorgden voor sociale samenhang. Groepen mensen wier leven danig door elkaar geschud was door de oorlogen, zochten een manier om opnieuw een hechte gemeenschap te vormen, om opnieuw een identiteit te verkrijgen. Een feest was hiervoor de perfecte oplossing. Feesten die de oorlogen wel overleefden werden volgens Rooijakkers (2000) gekoesterd als aandenken aan het verleden. Volgens Ton Dekker neemt vooral na Wereldoorlog I de belangstelling voor de streekcultuur en de cultuur van het platteland sterk toe: ‘Hun ouderdom en regionale verscheidenheid worden als een waardevol tegenwicht tegen de moderne stedelijke eenheidscultuur beschouwd.’ (2000, pp. 90)
Het is niet zo dat er bij authentieke tradities geen sprake kan zijn van vernieuwing. Hobsbawm zei al dat authentieke tradities zich moeten aanpassen aan de vooruitgang willen ze overleven. Dat geldt ook voor de kunstmatige tradities. Delmelle (1974) is eveneens van mening dat het voortzetten van een traditie niet wil zeggen dat er geen vernieuwing mogelijk is. De vorm waarin een bepaalde traditie het levenslicht zag is soms niet meer geschikt voor het publiek van vandaag de dag. Kleine aanpassingen kunnen er voor zorgen dat de betekenis niet verloren gaat maar dat het publiek er wel eeuwen later nog van kan genieten. Het zich aanpassen van authentieke en kunstmatige tradities maakt het vaststellen van de scheidingslijn tussen beiden niet eenvoudiger. Bij sommige tradities is het gemakkelijk vast te stellen of het een kunstmatige traditie betreft, bij andere is dit veel moeilijker. De grote Kattenstoet is, zoals ik in het volgende hoofdstuk zal betogen, een kunstmatige traditie. Hoewel het Kattenwerpen mij op het eerste zicht een authentieke traditie leek, heb ik na een analyse volgens de theorie van Hobsbawm mijn mening moeten herzien. Ook hier gaat het om een kunstmatige traditie.
Hoofdstuk 3. De Kattenfeesten als authentieke of kunstmatige traditie
Ieper heeft, zoals gezien, een lange geschiedenis van Kattenwerpen en wordt ook wel de ‘Kattenstad’ genoemd. Het is niet vreemd dat men koos voor een Kattenstoet om het, na de Eerste Wereldoorlog, totaal verwoeste Ieper terug op de landkaart te plaatsen. Vandaag de dag vallen de Kattenstoet en het Kattenwerpen samen onder de noemer Kattenfeesten. De stoet gaat eerst uit. Als de laatste wagen het parcours heeft afgelegd trekt de menigte naar de Lakenhallen waar de stadsnar de pluchen katjes van de Belforttoren gooit. Hoewel het Kattenwerpen al eeuwenlang bestaat, is de Kattenstoet een uitvinding van de twintigste eeuw. Toen ik voor het eerst van ‘invented traditions’ hoorde dacht ik meteen dat de stoet tot deze groep behoorde. De term ‘invented tradition’ riep bij mij immers beelden op van tradities die nog niet zo heel lang bestonden. In het Kattenwerpen meende ik een authentieke traditie te herkennen, aangezien het al zo lang plaatsvond. Na een grondige lezing van Inventing Traditions, de inleinding van het boek The Invention of Tradition (1983) bleek mijn eerste gedachte verkeerd te zijn. Ook tradities die al eeuwenlang bestaan kunnen ‘invented’ zijn. Ik constateerde dat zowel de Kattenstoet als het Kattenwerpen volgens de theorie van Hobsbawm ‘invented traditions’ zijn, wat ik in dit hoofdstuk zal aantonen. Ook zal ik kritische kanttekeningen plaatsen bij Hobsbawm’s theorie en terminologie. In de conclusie ga ik hier verder op in.
3.1. De Kattenstoet als Invented Tradition
Wanneer de informatie van de Kattenstoet en de theorie van Hobsbawm naast elkaar gelegd worden, valt hieruit snel af te leiden dat de stoet zelf een kunstmatige traditie is. De stoet werd op 6 maart 1955 in Ieper publiekelijk en formeel ingesteld door toenmalig burgemeester Dehem. De oorsprong, plaats en datum zijn dus bekend. Hoewel de eerste kleine stoet, vergezeld van muziek en de stadsnar, al plaatsvond in 1938, was het de grote Stoet van 1955 die de Ieperse kunstmatige traditie in gang zette. Burgemeester Dehem ging op zoek naar mensen die hem konden helpen met het opstarten van een dergelijke stoet, wat op zich volgens Hobsbawm al wijst op een kunstmatige traditie: echte tradities ontstaan zonder hulp en hebben geen hulp nodig om voort te blijven bestaan. ‘Where the old ways are alive, traditions need be neither revived nor invented’ (1983, pp. 8). Maar hebben tradities vandaag de dag geen organisatie nodig om blijven voort te bestaan? In de conclusie kom ik hier op terug. De stoet wordt georganiseerd door een directiecomité[7], in opdracht van de stad Ieper. Dit comité bestaat voor tachtig procent uit ambtenaren van de stad en voor de rest uit externen, zoals de regisseur. Daarnaast werken ook nog alle Ieperse scholen en een heleboel andere verenigingen mee[8]. Verschillende groepen beelden verschillende dingen uit. Het feit dat de stoet een regisseur heeft, duidt op zich al op organisatie. De Kattenstoet is een machine waarvan alle onderdelen goed moeten lopen wil het een succes zijn. Dit alles duidt op een goede organisatie, iets wat Hobsbawm verbindt met kunstmatige traditie.
Doordat de stoet om de drie jaar herhaald wordt, iets wat vroeger elk jaar gebeurde, creëert ze een eigen verleden. Veel mensen buiten Ieper kennen het verleden van de stoet niet en bepaalde personen zouden kunnen denken dat het hier om een fenomeen gaat, ontstaan in een ver verleden aangezien het een oude vorm betreft, namelijk de stoet. Volgens Hobsbawm wordt er bij het oprichten van kunstmatige tradities vaak beroep gedaan op oude materialen, zoals processies. Deze christelijke optochten hadden een religieuze inhoud. Later werd hun vorm gebruikt bij optochten met een wereldlijke inhoud, zoals carnavalsoptochten. Mensen krijgen met een nieuwe stoet iets nieuws voorgeschoteld in een oude verpakking die vertrouwd voelt. Dat Ieper koos voor een optocht bij het oprichten van een nieuwe traditie is niet zo vreemd aangezien er voor de Tweede Wereldoorlog al een kleine stoet bestond. Ook werden er in de jaren ‘50, zoals reeds vermeld, her en der stoeten opgericht in Vlaanderen. De Berenstoet van Zwevegem is hier een voorbeeld van.
De Kattenstoet is een kunstmatige traditie van het basistype, een traditie die sociale samenhang of groepsgevoel symboliseert of tot stand doet komen. Volgens Peter Slosse van de Dienst Toerisme werd de stoet georganiseerd om Ieper nationaal en internationaal toeristische bekendheid te geven, iets wat zeker gelukt is. Dit was eveneens de belangrijkste reden voor toenmalig burgemeester Dehem. Volgens de brochure Kattenhistories (2000) zag hij in de Kattenstoet een ideaal middel om het verwoeste Ieper weer op de landkaart te plaatsen. Octaaf Mus zag, samen met een groep anderen, volgens dezelfde brochure de stoet als een kans om de inwoners van Ieper terug een gevoel van saamhorigheid te geven. De sociale samenhang van de stad en haar inwoners werd tijdens de Eerste Wereldoorlog, samen met Ieper, met de grond gelijk gemaakt. Groepsgevoel was dan ook ver te zoeken. De stoet gaf de mensen de mogelijkheid samen te werken aan een project, iets wat weer een band creëerde tussen hen.
Ieper als stad is in zekere zin zelf een kunstmatige traditie. Hobsbawm haalt het voorbeeld aan van het Britse parlementsgebouw dat na de Tweede Wereldoorlog heropgebouwd werd aan de hand van de oorspronkelijke plannen van het verwoeste gebouw. Ook dit noemde hij een kunstmatige traditie. Ieper is een gelijkaardig geval. De verwoeste stad werd na de Eerste Wereldoorlog steen voor steen heropgebouwd in de oude stijl voor zover dat mogelijk was. Dit zeer tegen de zin van veel Engelsen, waaronder Winston Churchill. Hij wilde de stad als eeuwige ruïne behouden ter nagedachtenis aan de vele gesneuvelden. Over de heropbouw zegt Breyne in zijn boek:
Velen hebben het daar vandaag moeilijk mee. Is de Lakenhalle nu eigenlijk een middeleeuws bouwwerk of een twintigste-eeuwse verwijzing naar vroegere grootsheid? Zijn de trapgevels op de Grote Markt méér waard dan de geveltjes in Madurodam of de miniaturen in mini-Walcheren? (2000, pp. 77)
Hij haalt daarnaast de Nederlandse Liedjeszanger Bram Vermeulen aan:
Dit is eigenlijk een geschiedenisvervalsing, want Ieper bestaat eigenlijk niet. Het échte Ieper was veertig centimeter hoog na de Eerste Wereldoorlog en dit Ieper is wederopgebouwd vanaf 1920. Men heeft er ongeveer negen jaar over gedaan. Nu staan we niet in een middeleeuwse stad maar in een stad van 1920. Ieper moest een monument worden om aan de oorlog te herinneren. Maar het enige dat ik me ervan herinner is dat daar een leuke, aardige stad staat. Op die manier is het eerder een monument geworden van de vitaliteit en de veerkracht van mensen dan van de verschrikking en het vernietigingsvernuft, waartoe zij in staat zijn. (2000, pp. 81)
Toch zijn er nog genoeg dingen in Ieper die naar de Eerste Wereldoorlog verwijzen. De Menenpoort waar nog steeds elke avond de Last Post geblazen wordt, de vele militaire begraafplaatsen en bunkers zorgen ervoor dat de gebeurtenissen tussen 1914 en 1918 niet snel vergeten zullen worden. Met het heropbouwen van de gebouwen in de vooroorlogse stijl, of toch een zo dicht mogelijke benadering ervan, zorgde Ieper ervoor dat er een continuïteit gecreëerd werd met een passend verleden. Hoewel ze gebouwd waren in de jaren twintig van de vorige eeuw, zien de gebouwen eruit alsof ze stammen uit de tijd dat Ieper ontstond.
Maar zoals al gezegd is Ieper meer dan een heropgebouwde stad met als belangrijkste trekpleister het Wereldoorlog I toerisme. Ook de Kattenstoet en het Kattenwerpen maken deel uit van deze stad. De Kattenstoet is niet zomaar een stoet met katten. Ieper stond, en staat nu dankzij de stoet nog steeds, bekend om zijn associatie met de dieren. De kat en de nar waren de symbolen van de stad en het Kattenwerpen vond al geruime tijd plaats. Indien de stad geopteerd had voor bijvoorbeeld een olifantenstoet, dan was continuïteit met het verleden van de stad veel verder zoek geweest. Door voor de kat te kiezen, een dier waarmee Ieper al lange tijd een band had, kon de stoet veel gemakkelijker geplaatst worden in de geschiedenis van de stad.
Er zijn nog geen echte breuken vast te stellen in de zelfgecreëerde continuïteit van de Kattenstoet. De stoet bestaat nog maar een goede vijftig jaar en is daarmee nog een vrij jonge ‘traditie’. In 1985 ging er geen stoet uit omdat Ieper op 17 mei van dat jaar bezoek kreeg van Paul Johannes Paulus II. Sinds de jaren negentig vindt de stoet niet meer elk jaar plaats. Om financiële redenen gaat ze nu slechts eens om de drie jaar uit. Het is niet zo dat de stoet te duur werd, of dat er meer geld voor ander dingen nodig was. Aanvankelijk werd gedacht dat het organiseren van de stoet, eens in de drie jaar, minder zwaar zou wegen op de stadsbegroting. Dit bleek nadien niet zo te zijn. Een jaarlijkse organisatie zou ook zwaar wegen op de schouders van de organisatoren en medewerkers. Ook het jaarlijks vinden van figuranten was geen gemakkelijke opdracht. Door de stoet eens om de drie jaar te organiseren komt er meer geld vrij voor vernieuwing. Aangezien er jaarlijks een (sinds 1997 vast) budget opzij gezet wordt voor de Kattenstoet, kan men veel meer doen met opgetelde sommen van drie jaar dan met het budget van één jaar. Dankzij de inzet en organisatievermogen van verscheidene mensen, zoals hierboven reeds vermeld, wordt de continuïteit van de stoet voorlopig nog verzekerd. Voorlopig, want of de stoet, of eender welke authentieke of kunstmatige traditie, zal blijven bestaan zal de toekomst moeten uitwijzen.
De Kattenstoet heeft al bewezen zich te kunnen aanpassen aan veranderingen in de samenleving. Minneke Poes werd, nog niet zo heel lang geleden in een nieuw, moderner, kleedje gestoken, versierd met ‘poppies’ oftewel klaprozen. Deze bloemen worden sinds het beroemde gedicht van John McCrae geassocieerd met de Eerste Wereldoorlog. In 2006 krijgt Cieper een nieuwe pak. In de vorige stoet kon men nieuwe wagens met Garfield en Musti aantreffen. Ook het kattenlied, dat gedurende de optocht gezongen wordt, kende verschillende, aangepaste versies. In 1997 werd er zelfs een CD uitgegeven met hierop drie versies van een kattenlied met tekst van Wim Chielens. Naast een folkversie en een kinderkoorversie kan de luisteraar er een eigentijdse ‘katte-rap’ op terugvinden. Het traject, dat een heleboel jaren grotendeels hetzelfde bleef, werd de laatste jaren ook aangepast. Er werd een nieuwe route uitgestippeld met meer plaats voor het publiek en minder bochten, zodat de wagens een betere doorgang hadden. Door de lokale politieke gevoeligheid moesten er wel enkele centrum straten zeker in het traject opgenomen worden.
Ook tijdens de beginjaren van de Kattenstoet werden nieuwe elementen ingevoerd. Denk bijvoorbeeld aan de samenwerking met andere steden als Camogli en ’s Hertogenbosch. Deze kleine veranderingen tastten en tasten de continuïteit met het zelfgecreëerde verleden van de stoet niet aan. Eens te meer omdat de meerderheid van de oorspronkelijke maskers en wagens, ontworpen door Frans van Immerseel nog steeds gebruikt worden. De vaste waarden van de stoet, waaronder de reuzen, Cieper en Minneke Poes, zijn elke keer opnieuw terug te vinden in de Kattenstoet.
3.2. Het Kattenwerpen als authentieke traditie. Of toch niet?
Bij het Ieperse Kattenwerpen is het veel moeilijker vast te stellen of het nu gaat om een authentieke traditie of niet. Dit gebruik bestaat al veel langer dan de Kattenstoet en over het precieze ontstaan kan niets met zekerheid gezegd worden. Waarom begon men precies met het gooien van katten? En wanneer begon men hiermee? Afgaand op de informatie uit de oude kronieken zou gedacht kunnen worden dat het een echte traditie betreft, maar men mag zich hierdoor niet laten misleiden. Er werd al gezegd dat de oude kronieken niet altijd even historisch correct waren en de informatie die eruit te halen valt is dus niet noodzakelijk waarheidsgetrouw. De vroegste betrouwbare informatie dateert van 1410-1420 en kan gevonden worden in de stadsrekeningen van Ieper, waarin informatie terug te vinden is over de aankoop van katten voor het werpen.
Het Kattenwerpen heeft zich in de achttiende eeuw moeten aanpassen aan de veranderingen in de maatschappij. In 1817 werden volgens Breyne (2000) voor het laatst levende katten naar beneden gegooid. Op de volgende Kattenfeesten, meer dan honderd jaar later, werden geen echte maar pluchen katjes van de Belforttoren gegooid. Belgische dierenrechtenorganisaties hadden volgens de naamloze tekst een stokje gestoken voor het gebruik van levende dieren. Verder heeft het Kattenwerpen niet altijd in de Belforttoren plaatsgevonden. In het begin werden de dieren van op de Sint-Maartenskerk naar beneden gegooid. Wat wel constant bleef was dat de katten elke keer door de stadsnar werden gegooid.
Volgens de kronieken werd het Kattenwerpen gedurende korte of langere tijd gestaakt, vooral wanneer vreemdelingen het gezag hadden in de stad. Hoewel niet met zekerheid gezegd kan worden of de kronieken waarheidsgetrouw zijn, mag wel aangenomen worden dat er niet elk jaar tussen 1410 en vandaag katten naar beneden geworpen werden. Deze breuken willen echter niet zeggen dat het om een kunstmatige traditie gaat aangezien ze volgens Hobsbawm ook bij authentieke tradities voorkomen.
Zolang de tradities uit zichzelf weer heropleven en er geen speciale verenigingen voor opgericht worden, blijven ze authentiek. Uit de kronieken kan echter niet afgeleid worden of er voor het werpen van de katten een speciale groep in het leven geroepen werd die instond voor de organisatie ervan. Vandaag de dag is dit wel het geval. Wanneer de stoet afgelopen is trekken de toeschouwers naar de Lakenhallen om daar het Kattenwerpen bij te wonen. Het werpen en de stoet horen samen en worden samen georganiseerd, wat volgens Hobsbawm duidt op een kunstmatige traditie. Er moet gezorgd worden voor pluchen katjes, voor beveiliging zodat niet zomaar iedereen de Belfortoren in kan, de stadnar moet zich klaarmaken.
Stadsnar was in het verleden en voltijdse betrekking, iets wat nu niet meer het geval is. In de loop van de tijd verdwenen de echte narren aan de hoven, omdat hun macht overgenomen werd door bedrijven en publiekrechtelijke instellingen. De nar vandaag de dag trekt zijn narrenpak enkel aan wanneer hij als nar ergens moet verschijnen. Hij zit niet te wachten tot de burgemeester hem bij zich roept en zegt ‘Vermaak me wat!’ maar heeft een eigen leven. Hij is in feite geen nar meer maar iemand die zich als nar verkleed, op zich dus een kunstmatige traditie.
Er bestaat geen twijfel dat het bij de Kattenstoet om een kunstmatige traditie gaat. Het gaat om een publiekelijk ingesteld gebruik dat nog niet zo heel lang geleden het levenslicht zag. Aan elke stoet gaat een hele voorbereiding vooraf, georganiseerd door speciale verenigingen. Door middel van posters wordt de stoet door de dienst Toerisme van Ieper gepromoot. De stoet geeft de bevolking weer een gevoel van sociale samenhang. Allemaal elementen die Hobsbawm aanhaalt als kenmerken van kunstmatige traditie. Het Kattenwerpen is een andere zaak. Wie de oude kronieken en de geschiedenis van de kattenfoltering leest, is geneigd te zeggen dat het Kattenwerpen een authentieke traditie is. Wanneer Hobsbawm’s theorie toegepast wordt ziet men dat er ook bij het Kattenwerpen sprake is van een kunstmatige traditie. Ook het werpen wordt georganiseerd en vermeld op de promotionele posters. Misschien ging het oorspronkelijk om een authentieke traditie, maar vandaag de dag moet men over een kunstmatige traditie spreken. Ikzelf spreek hier liever van een gereanimeerde traditie.
Zijn vandaag de dag niet alle tradities kunstmatige (of gereanimeerde) tradities? Als ze al niet officieel zijn ingesteld, zoals vlaggen van landen en ceremonies, dan worden ze wel geörganiseerd. Veel tradities die vroeger authentiek waren zijn nu kunstmatig doordat ze door verenigingen in leven gehouden worden. Zowel de Kattenstoet als het Katenwerpen worden als het ware kunstmatig in leven gehouden. Voor Hobsbawm een reden om ze ‘invented traditions’ te noemen. Zonder planning en organisatie zouden de meeste feesten, optochten en ceremonies niet doorgaan. Het is zeer moeilijk om met een voorbeeld van een, volgens Hobsbawm, authentieke traditie voor de dag te komen. Bestaan die eigenlijk nog wel? Zelf geeft hij hier geen specifiek voorbeeld van. Hij heeft het over de heropbouw van het Brits parlementsgebouw in de negentiende eeuw. Hobsbauwm noemt dit een kunstmatige traditie omdat het, nadat het in 1834 vernield werd door een brand, opzettelijk in gotische stijl heropgebouwd werd. Hieruit zou afgeleid kunnen worden dat gotische gebouwen die stammen uit de dertiende en veertiende eeuw, wel een authentieke traditie met zich meedragen aangezien ze niet opzettelijk een gotische bouwstijl hebben maar zo gebouwd zijn omdat het in die tijd zo gebeurde. Nogmaals, Hobsbawm zegt dit niet zelf en het is niet zeker of hij dit als authentieke traditie ziet. Ook wanneer hij het over Kerstliederen heeft ontstaat de gedachte dat het bij sommige van deze liederen om een authentieke traditie gaat maar weer wordt dit niet expliciet gezegd. Hij heeft het op een bepaald moment over ‘traditional folksongs’ (1983, pp. 6) maar geeft geen specifiek voorbeeld.
Ik had al vermeld dat ik kritiek zou geven op Hobsbawm’s terminologie. Hobsbawm gebruikt, zoals reeds gezegd, ‘nieuw’ als synoniem voor ‘invented’ wanneer hij het over tradities heeft. Ook heeft hij het op plaatsen over ‘oude tradities’ wanneer hij ‘authentieke tradities’ bedoelt. Dat zou dus willen zeggen dat volgens hem alle oude tradities, authentiek zijn en alle nieuwe tradities, kunstmatig. Dit is echter in strijd met een deel van zijn theorie. Hobsbawm zegt dat authentieke tradities, kunstmatig worden wanneer ze nood hebben aan organisatie om verder te bestaan. Een oud gebruik dat jarenlang heeft bestaan zonder planning of organisatie wordt een kunstmatige traditie vanaf het moment dat iemand, of een groep mensen, besluit om het gebeuren te gaan organiseren. Het zou dan, volgens Hobsbawm’s terminologie, een nieuwe traditie worden op de dag dat men met de organisatie begint. Maar wat dan met de periode van daarvoor? Telt die niet meer mee? Of moet die apart bestudeerd worden? Ik vind dat het authentieke en het kunstmatige deel van één en dezelfde traditie als één geheel gezien moeten worden. Als men dat doet kan men spreken van een ‘oude’ kunstmatige traditie. Het Kattenwerpen is hier een voorbeeld van. Deze traditie bestaat al eeuwenlang maar wanneer ze ontleed wordt aan de hand van de theorie van Hobsbawm blijkt dat het gaat om een kunstmatige, en dus nieuwe, traditie. Het gaat hier om een kunstmatige traditie die oud is, wat niet kan volgens Hobsbawm’s terminologie. Deze klopt niet. Kunstmatige tradities kunnen zowel oud als nieuw zijn.
Verder had ik ook nog commentaar op Hobsbawm’s keuze van de term ‘invented tradition’, ‘uitgevonden traditie’ in het Nederlands. Een uitvinding is iets nieuws, iets wat voor het uitgevonden werd, nog niet bestond. Het gaat dus niet om een nieuwe versie van iets dat al bestond. Na het uitvinden van de gloeilamp door Thomas Edison kwamen er verschillende versies van deze lichtbron op de markt: andere modellen, kleuren. Toch is de eerste gloeilamp de enige echte uitvinding in het rijtje. Edison wordt als enige uitvinder van de gloeilamp gezien, niet alle anderen die na hem andere versies ontwierpen. Hobsbawm zegt in zijn theorie dat er bij het creëren van kunstmatige tradities vaak gebruik gemaakt wordt van oude materialen: symbolische handelingen en communicatiemiddelen. Stoeten en dansen zijn hier voorbeelden van. Wanneer een kunstmatige traditie nu gebaseerd is op één van die oude materialen, kan men onmogelijk van een uitvinding spreken. De grote meerderheid van kunstmatige tradities is opgebouwd uit reeds bestaande materialen, materialen die op een bepaald moment in de geschiedenis uitgevonden zijn door iemand. Ze hebben misschien wel een inhoud die voorheen nog niet gezien was, maar de vorm bestaat al veel langer. Een stoet bestaande uit mensen verkleed als katten en kattenwagens bestond voor 1955 misschien nog niet, maar de stoet op zich kende men in de Middeleeuwen al. Kunstmatige tradities kunnen dus onmogelijk uitgevonden zijn aangezien de overgrote meerderheid bestaat uit reeds lang bestaande materialen en dus niet nieuw is.
Kijken we ook naar de tradities die in het verleden ontstaan zijn als authentieke tradities maar door organisatie kunstmatige tradities geworden zijn, gereanimeerde tradities dus. Op hen is de term ‘invented traditions’ al helemaal niet van toepassing aangezien ze al bestonden voor ze deze naam kregen. Het Kattenwerpen werd een kunstmatige tradities toen besloten werd om het evenement te gaan plannen. Vanaf dat moment werd het een ‘uitgevonden’ traditie. Eigenlijk zou dit moeten betekenen dat er iets gecreëerd werd dat men voordien nog nooit gezien had. Niets was echter minder waar aangezien het werpen al veel vroeger gebeurde. Niet als folkloristisch gebeuren maar als noodzakelijk iets, zij het omdat er teveel katten waren of omdat men de kat zag als kompaan van de heksen. De term ‘invented tradition’ is hier dus helemaal niet geschikt. Gerard Rooijakkers’ term ‘folklorisme’, die wel goed gebruikt kan worden voor kunstmatige tradities zonder authentiek traditioneel verleden, is minder geschikt om de gereanimeerde tradities aan te duiden. ‘Folklorisering’ betekent zoveel als ‘het tot folklore maken van iets’. Aangezien gereanimeerde tradities al folklore waren voor ze kunstmatige tradities werden, is deze term niet op hen van toepassing.
Volgens mij is het beter om te spreken van drie soorten tradities. Aan de twee uitersten van de lijn vinden we de authentieke en de kunstmatige tradities, en daar tussenin dan de gereanimeerde tradities. Deze laatste groep zie ik als een aparte categorie. Ze zijn ontstaan als authentieke traditie, maar zijn dan kunstmatige traditie geworden doordat ze organisatie nodig hadden om voort te blijven bestaan. Wanneer ze onderzocht worden als authentieke tradities zal men problemen ondervinden wanneer men bij het kunstmatige gedeelte komt. Hen onderzoeken als kunstmatige tradities kan ook niet aangezien er heel andere bronnen nodig zijn bij het bestuderen van hun ontstaan. Een geheel andere manier van onderzoeken is nodig wanneer men hen wil bestuderen. Misschien een mengelmoes van beiden.
Deze gereanimeerde tradities bieden stof tot verder onderzoek. Hoe kunnen ze het best onderzocht worden? Waarom en hoe is de overgang van authentieke naar kunstmatige tradities gebeurd? Volgens Hobsbawm moet er nog verder onderzoek gedaan worden naar ‘invented traditions’. Deze scriptie kan een eerste verkenning zijn voor mensen die in deze richting verder willen gaan. Ook biedt ze voorbeelden van kunstmatige tradities. Verder onderzoek voor zij die vooral geïnteresseerd zijn in de Kattenstoet zou kunnen zijn: de wagens uit alle stoeten van 1955 tot nu vergelijken en kijken wat er zoal veranderd is. Is de stoet lange tijd hetzelfde gebleven? Wat veranderde er en wat behield men? Men kan onderzoek doen met betrekking tot de promotionele affiches van de Kattenstoet. Het toeristische aspect is ook interessant om eens nader te bekijken. Het eerste hoofdstuk van deze scriptie kan hiervoor handig zijn.
Tradities, authentiek, gereanimeerd of kunstmatig, zijn natuurlijk interessant voor historici en sociaalwetenschappers. Maar de personen voor wie tradities het belangrijkst zijn, de personen die op hun beurt ook belangrijk zijn voor de tradities, zijn de toeschouwers. Zonder wetenschappers zou er nog steeds sprake zijn van feesten en ceremonies, zonder toeschouwers en vierders echter niet. En voor hen maakt het echt niet uit of het om een authentieke traditie gaat of niet. Ze genieten ervan en amuseren zich, en meer moet dat niet zijn.
Bijlage 1: Directiecomité Kattenstoet 2006
-schepen Verschoore: voorzitter directiecomité
-Stefan Depraetere: bezoekersonthaal , parcours en faciliteiten
-Michelle Martens: secretariaat
-Peter Slosse: sponsoring, promotie
-Jan Breyne: bezoekersonthaal, parcours en faciliteiten
-Philippe Delahaye: personeelsmanagement
-Gie Martens: media
-Erik Blondeel: onderwijsinstellingen
-Marc Schaut: technisch management
-Jan Victoor: omlijsting, randanimatie
-Guy Carbonez: Debet/creditbeheer
-Claude Boudry: Budgetbeheer
-Luc Claus: pers en informatie.
Bijlage 2: Figuranten Kattenstoet 2003
Deel 1: Welkom
- Judoclub Neko; Karateclub; Poëzie- en theaterwerkgroep An’t Woord, Ingelmunster; Koninklijke Harmonie Ypriana; Politie Ieper; Gemeenschapsschool Vlamertinge; Jeugdharmonie O.-L.-Vrouwcollege Oostende; Vlaggengroep Vredon, Aalst; Ons Tehuis; Dansstudjoke; De Dansfabriek Brielen.
Deel 2: Kattenverering
- Bazuinblazers, Aartrijke; Instituut Immaculata; De Dans “Ruh”; Dansstudjoke: Vriendengroep van Sois – Belle; Scouts; Instituut Heilige Familie; Stationswijk; Middenschool; Zwemclub; KSA.
Deel 3: Taal en legende
- Septem Viri, Torhout; Toneel Eigen Taal Zillebeke; Sint-Vincentiuscollege; Koninglijke Ieperse Turnkring; VTI; Brugse Circusschool; Corneelkring Brielen; Koninklijke Fanfare De Vijverzonen, Dikkebus; Wijk Potyze.
Deel 4: De kat de wereld rond
- Djembee-ensemble Jalila Waraba, Senegal; WVA-spelewijs; La Mante Belge: Trooz; Five On One Dixieland, Wevelgem.
Deel 5: Ieper, historische stad
- Toneelgroep MEVNA, Voormezele; De Trommelfluit (Kadril), Brugge; Nocturnes; Werkgroep Vorming en Actie; Ligywijk; Argos; soldaten WOI, Zuidschote; Vlaggengroep Hanske De Krijger – KSA, Oudenaarde.
Deel 6: De Ieperse Kat
- De Snoezepoezen, Fanfare Eendracht en Kunstijver, Pittem; Dansstudjoke; Harmonie Sint-Cecilia, Nieuwerkerke; Lyceum O.-L.-Vrouw ter Nieuwe Plant; Wijk Potyze; Sint-Maartensjeugdkoor; Koninklijke Fanfare Sint-Cecilia, Elverdinge; Deelgemeente Sint-Jan.
Deel 7: Veroordeling Kat en Heks
- Ligywijk; Hanske de Krijger – KSA, Oudenaarde; Vlaggengroep Aglaja, Brugge; Thebaans Ensemble Intrada, Brugge; Instituut Immaculata Lager; Westhoektrekruiters; Koninklijke Ieperse Turnkring; Turnkring de Trampo’s, Izegem; Steltenlopers, Merchtem; Koninklijke Jeugdharmonie Scherminkel Sint-Vincentiuscollege; Cavalary-Band, Antwerpen.
Aankondiging Stoet
- Dansstudjoke; Studentenclub Goliath; De Trommelfluit, Brugge; Koninklijke Ieperse Turnkring; Poëzie- en theaterwerkgroep An’t Woord, Ingelmunster; Stationswijk; Fanfare De Kramikkels, Vlamertinge.
Heksenverbranding
- Thebaans Ensemble Intrada, Brugge; Vlaggengroep Aglaja, Brugge; Koninklijke Ieperse Turnkring; Poëzie- en theaterwerkgroep An’t Woord, Ingelmunster; alle hulpregisseurs van de Kattenstoet; Academie Muziek en Woord; Hanske De Krijger – KSA, Oudenaarde; Ligywijk; Heilige Familie, Brandweer Ieper.
Bijlage 3: Overzicht stoeten, regisseurs en speciale gebeurtenissen
JAAR |
REGISSEUR |
ONTWERPER AFFICHE |
SPECIALE GEBEURTENIS |
-1955 -1956 -1957
-1958 -1959
-1960
-1961 -1962 -1963
-1964
-1965 -1966 -1967 -1968 -1969 -1970 -1971 -1972 -1973 -1974 -1975 -1976 -1977 -1978 -1979 -1980 -1981 -1982 -1983 -1984 -1986 -1987 -1988 -1989 -1990 -1991 -1994 -1997 -2000
-2003
|
A Vander Plaetse D. Merlevelde D. Merlevelde
D. Merlevelde O. Mus
O. Mus
O. Mus O. Mus O. Mus
O. Mus
O. Mus O. Mus O. Mus O. Mus O. Mus O. Mus O. Mus O. Mus O. Mus A. Meyfroodt A. Meyfroodt A. Meyfroodt A. Meyfroodt A. Meyfroodt A. Meyfroodt A. Meyfroodt A. Meyfroodt A. Meyfroodt R. Quaghebeur R. Quaghebeur R. Quaghebeur R. Quaghebeur R. Quaghebeur R. Quaghebeur R. Quaghebeur R. Quaghebeur R. Quaghebeur B. Cafmeyer B. Cafmeyer
B. Cafmeyer
|
Frans van Immerseel Frans van Immerseel Frans van Immerseel
Jozef Noreille Jozef Noreille
Ernest Verkest
R. Vansevenant Walter Seys L. Rosseeuw, J.J. de Grave, R. Vansevenant Willy Bosschem, Oswald Pannekoucke J. Zutterman, J. Vanhaute Cliché C.G.T. W. Lambrecht G. Deltour A. Westerduin Jean-Claude Samoy Dani Dacquin Jan Vanhoutte Mark Labarque Frans van Immerseel Rita Degraeve Pierre de Vinck Pierre de Vinck Monique Masschelein Cypra Valeer van Beckbergen Lut Nevejans, B. Morisse Lut Nevejans Dirk Kestelyn J. Goemaere, O. Pannekoucke R. Buyse Dirk Kestelyn Dirk Kestelyn Dirk Kestelyn Frans Pyck Jan Vanhaute Karl Pannekoucke D. Vandenbilcke, G. Opsomer K. Vandendorpe, G. Opsomer, A. De Gersem B.Ad |
Samenwerking Camogli, koning Boudewijn op bezoek Samenwerking Zell am Mosel Samenwerking Metz, eerste Kattenkoningin Samenwerking ’s Hertogenbos en Zwevegem Samenwerking Luxemburg
Samenwerking Store Magelby
Laatste Kattenkoningin |
Adriaen, H. (1948, 14 februari). Van de Catten tot de Cattefeest van Yper. Het Wekelijks Nieuws, paginanummer niet bekend.
Anoniem. (1992). Wevend aan het verleden. Liber Amicorum O. Mus. Veurne: De Rode Bles.
Berendse, M.J. (2000). Volkscultuur, toerisme en cultuurbeleid. In I. Strouken & A. van der Zeijden (red.), Volkscultuurtoerisme: een dubbele verrijking (pp. 16-18). Utrecht: Nederlands Centrum voor Volkscultuur.
Breyne, J. (2000). Portret van Ieper een stad (2e dr.). Tielt: Lannoo.
Breyne, J., Dejonckheere, S., Opsommer, R., Vandenbilcke, A. & Verlinde, E. (2000). Kattenhistories: Van kattenfeest tot kattenstoet. Ieper: Stadsbestuur.
Budiansky, S. (2002). Het karakter van Katten. Herkomst, intelligentie en gedrag van Felis silvestris catus. (C. Sykora-Hendriks, vert.). Utrecht: Het Spectrum. (Oorspronkelijke uitgave 2002)
Declercq, M. (1984). De Ieperse kattestoet. Een volkskundige analyse. Leuven: onuitgegeven licentiaatsverhandeling.
Dekker, T. (2000). Paasvuren: van Germaans feest tot toeristisch evenement. In: I. Strouken & A. van der Zeijden (red.), Volkscultuurtoerisme: een dubbele verrijking (pp. 78-90). Utrecht: Nederlands Centrum voor Volkscultuur.
Delmelle, J. (1974). Levende folklore in België. Brussel: Rossel.
Engels, D. (1999) Classical Cats: The Rise and Fall of the Sacred Cats. London: Routledge.
Fogle, B. (1997). Nieuwe encyclopedie van de kat. Leeuwarden: Libre.
Fransen, J. (2002). Feestdagen en nationale identiteiten: een constructivistisch onderzoek naar de vorming en legitimering van Vlaamse, Waalse, Franstalige, Belgische en Brusselse identiteiten in Brussel, 1945-1993. Brussel: VUB.
Hageland, A. van (1956). Folkloristische Aspekten van 1957. Oostvlaamsche Zanten, 31, 151-175.
Hobsbawm, E. & Ranger, T. (Eds.). (1983). The invention of tradition. Cambridge: University Press.
Jacobs, M. (2003). Moederdagen. Rijpe vruchten van personencultus, lobbywerk en PPS. Mores. Tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen, 4(2), 12-25.
Meurant, R. (1959). La fête des chats à Ypres. Crédit Communal de Belgique, 13, 29-32.
Moore, A. (Creator). (1985). Hellblazer. [Comic strip]. New York, NY: DC Comics.
Naamloze tekst. (2000) Ontstaan en groei van de Ieperse Kattenfeesten. Ieper: Dienst Toerisme.
Rooijakkers, G. (2000). Vieren en markeren. Feest en ritueel. In: Dekker, T., Roodenburg, H. & Rooijakkers, G. (red.), Volkscultuur. Een inleiding in de Nederlandse etnologie. Nijmegen: SUN.
Steen, W. van der (1986), De kattige kat. [Comic strip]. Antwerpen: Standaard Uitgeverij.
Strouken, I. (2000). In: I. Strouken & A. van der Zeijden (red.), Volkscultuurtoerisme: een dubbele verrijking (pp. 19-27). Utrecht: Nederlands Centrum voor Volkscultuur.
Voskuil, J.J. (1981). Het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Volkskundig Bulletin, 7(1), 1-50.
Elektronische bronnen
Tempeliers (n.d.). Retrieved August 23, 2005, from http://nl.wikipedia.org/wiki/Tempeliers
Robert Baden-Powell (n.d.).
Retrieved August 23, 2005, from
http://nl.wikipedia.org/wiki/Robert_Baden-Powell
Audiovisuele bronnen
Schmock, J. (Developer). (1996). Sabrina the teenage witch. [TV series]. Burbank, CA: American Broadcasting Company (ABC).
Cappello, F. (Writer), Brodbin, K. (Writer), Lauren Shuler Donner (Producer), Lorenzo Di Bonaventura (Producer), & Francis Lawrence (Director). (2005). Constantine [Motion Picture]. Burbank, CA: Warner Brothers.
Mondelinge bronnen
Interview met Peter Slosse, Hoofd Dienst Toerisme, Ieper, op 13 juli 2005.
Foto’s 1, 2, 4 en 10: Gemaakt door Annemie Moesen in het Stadsarchief van Ieper.
Foto’s 3 en 8: Breyne, J., Dejonckheere, S., Opsommer, R., Vandenbilcke, A. & Verlinde, E. (2000). Kattenhistories: Van kattenfeest tot kattenstoet. Ieper: Stadsbestuur.
Foto’s 5, 6, 14 en 15: Retrieved August 23, 2005, from
http://www.purr-n-fur.org.uk/fabled/ypres.html
Foto’s 7, 9, 11 en 12: Breyne, J. (2000). Portret van Ieper een stad (2e dr.). Tielt: Lannoo.
Foto 13: Laure Messiaen, Volkskunde Vlaanderen vzw. (via email).
Foto 16: Retrieved August 23, 2005, from http://yushu.or.jp/english/e_sdate/00jpn/00pref/00jun28f1.html
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] Niet alle foto’s kunnen in deze scriptie geplaatst worden. Kijk daarom voor meer afbeeldingen en scans op Kattenstoet.blogspirit.com.
[2] De zoetelaars beheerden de gaarkeukens van het leger en verkochten de soldaten maaltijden en drinken. In de winkels van de zoetelaars konden de soldaten eten en vonden zij bescherming tegen regen en koude.
[3] Octaaf Mus werd in 1946 aangesteld als bibliothecaris van de stad Ieper. Hij deed de nodige opzoekingen bij de oprichting van de Kattenstoet. Samen met een groet enthousiastelingen creëerde hij een stoet met ongeveer 1500 figuranten. Van 1955 tot 1973 was hij een van de grote bezielers van de stoet. Hij regisseerde de Kattenstoet van 1959 tot 1973.
[4] Van Immerseel (1909 – 1978) was schilder, graveerder, kunstglazenier en stoetenbouwer.
[5] De Belleman is een uitgave van het "Stadsbestuur Ieper". Dit krantje verschijnt drie keer per jaar.
[6] I pledge allegiance to the flag of the United States of America , and to the Republic for which it stands, one Nation under God, indivisible, with liberty and justice for all.
[7] Zie bijlage voor samenstelling Directiecomité Kattenstoet 2006
[8] Zie bijlage voor samenstelling Figuranten Kattenstoet 2003