Evolutie van holdings in België. (David Verhasselt)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 2 Fiscale aspecten

 

België is al jaren de uitgekozen vestigingsplaats voor holdings. De Belgische wetgeving biedt deze bedrijven dan ook belangrijke belastingsvoordelen. In deze thesis gaat de meeste aandacht naar het “Definitief Belaste Inkomsten” (DBI)-stelsel met betrekking tot de belastbaarheid van dividenden, de gunstige behandeling van meerwaarden op aandelen en de aftrekbaarheid van intrestlasten.

 

Een holding kan opgericht worden onder een van de vennootschapsvormen die in de Gecoördineerde Wetten op de Handelsvennootschappen worden omschreven. De meest bekende is de naamloze vennootschap (N.V.) maar een holding kan ook opgericht worden onder de vorm vaneen besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (B.V.B.A.), een vennootschap onder firma (V.O.F.), een gewone commanditaire vennootschap (G.C.V.), een commanditaire vennootschap op aandelen (C.V.A.) of een de coöperatieve vennootschap (C.V.). [19]

 

De bovenstaande vennootschapsvormen kunnen ook gebruikt worden om een burgerlijke vennootschap op te richten in de vorm van een handelsvennootschap. Holdingvennootschappen, die niet noodzakelijk daden van koophandel stellen in de zin van de artikelen 2 en volgende van het Wetboek van Koophandel, kunnen onder deze voorwaarden opgericht worden in de vorm van een burgerlijke vennootschap.[20]

 

Er zijn nog andere structuren voorhanden om rechtspersoonlijkheid te verkrijgen en rechten en participaties in vennootschappen te bezitten. Hierbij denken we aan de VZW en het Europees Economisch SamenwerkingsVerband (E.E.S.V.). Deze organisatievormen zijn echter ongeschikt om een holding op te richten. De VZW laat niet toe winstgevende bedrijvigheden na te streven als hoofddoelstelling. En het samenwerkingsverband mag, in welke hoofde dan ook, geen rechtstreekse of onrechtstreekse aandelen of rechten van deelneming bezitten in een handels-vennootschap of een vennootschap die de rechtsvorm van een handelsvennootschap heeft aangenomen.[21] Het is dus onmogelijk een portefeuillevennootschap op te richten die juist het verwerpen van dergelijke titels bij middel van een samenwerkingsverband tot voorwerp heeft.

 

Zoals reeds gezegd is een holding een vennootschap waarvan het voornaamste doel het beheren van deelnemingen is in andere vennootschappen. De keuze van de vestigingsplaats wordt mede beïnvloed door fiscale factoren die voor elk specifiek geval verschillend zijn, maar komt uiteindelijk neer op een afweging van de voor- en nadelen van een aantal regimes. Op welke zaken men moet letten, wordt in onderstaande punten weergegeven.

 

 

2.1 Het DBI-stelsel

 

Portefeuillemaatschappijen worden zoals andere vennootschappen belast op hun wereldwijd inkomen. Ook op de buitenlandse inkomsten van deze vennootschappen is dus een Belgische belasting verschuldigd. Dubbele belasting kan vermeden worden door unilaterale maatregelen (zoals een beperking van het tarief of forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting) en ook door dubbele belastingsverdragen.

 

Vennootschappen zijn in principe belast op alle inkomsten, winsten en baten. Dividenden vormen de belangrijkste inkomenstenbron van de holding. De holding ontvangt deze dividenden als vergoeding voor de participaties die zij aanhoudt in andere vennootschappen. Deze dividenden vloeien voort uit de winst die reeds belast is geweest bij de uitkerende vennootschap en om te voorkomen dat deze dividenden een tweede keer belast zouden kunnen worden bij de holding, werd het stelsel van de “Definitieve Belaste Inkomsten” (DBI) ingevoerd. Het komt er dus op neer, dat de uitgekeerde winst enkel in de belastbare grondslag wordt opgenomen in hoofde van de dividenduitkerende vennootschap, terwijl het dividendinkomen in hoofde van de dividendontvangende vennootschap buiten het fiscaal resultaat wordt gehouden.[22]

Dit heeft tot gevolg dat de dividenden die een Belgische holdingvennootschap ontvangt, voor 95% van het brutodividend, met progressievoorbehoud weliswaar, belastingvrij zijn.[23]

 

2.1.1 Algemene werking

 

Als een vennootschap aandeelhouder is in een andere vennootschap, kan zij een inkomen verwerven onder de vorm van dividenden of naar aanleiding van de inkoop van aandelen of de gehele of gedeeltelijke verdeling van het vermogen van de vennootschap waarin ze aandelen bezit. Deze inkomsten zijn reeds belast in de vennootschapsbelasting. Deze maken dan ook deel uit van de inkomsten van de verkrijgende vennootschap zodat er economisch dubbele belasting zou optreden als de wetgever niet had ingegrepen.

 

Om de dubbele belasting van deze inkomsten te vermijden, stelt de wet de inkomsten uit deelnemingen binnen bepaalde grenzen vrij van vennootschapsbelasting in hoofde van de verkrijgende vennootschap. Ze worden geacht reeds belast te zijn bij de uitkerende vennootschap en deel uit te maken van de ‘definitief belaste inkomsten’. Het systeem van de DBI laat toe dat inkomsten uit dividenden worden vrijgesteld ten belope van maximaal 95%, mits er voldaan is aan twee voorwaarden, de taxatievoorwaarde en de minimumparticipatievoorwaarde (zie infra). De vrijstelling geldt ten belope van 95% van het bruto ontvangen bedrag. Er zal dus enkel vennootschapsbelasting verschuldigd blijven op 5% van dat bedrag. De roerende voorheffing (RV) die door de uitkerende vennootschap op het dividend was ingehouden wordt mee verrekend en het eventuele overschot zal worden terugbetaald.

 

2.1.2 Voorbeeld

 

Uitkerende vennootschap

 belastbare winst 200

 venn. bel (33%) 66

 bruto-dividend 134

 RV (25%) 33,5

 netto-dividend 100,5

 

Ontvangende vennootschap

 bruto-dividend 134

belastbaar (5%) 6,7

 venn. bel (33%) 2,211

 verrekenbare RV 33,5

 terugbetaling RV 31,289 (=33,5 – 2,211)

 uiteindelijk dividend 131,789 (=100,5 + 31,289)

Bron: Devroe W., 2003 en eigen berekeningen

 

2.1.3 Voorwaarden[24]

2.1.3.1 Taxatievoorwaarde

Om in aanmerking te komen voor de DBI-aftrek moet de uitkerende vennootschap ofwel een Belgische vennootschap zijn ofwel een buitenlandse vennootschap die onderworpen is aan een gelijkaardige belasting. De reden voor deze voorwaarde ligt voor de hand. De DBI-aftrek is namelijk een systeem dat dubbele belasting moet vermijden en dus kunnen alleen inkomsten die reeds aan een belasting zijn onderworpen, vrijgesteld worden.

Een aantal categorieën zijn uitgesloten van de DBI-aftrek. De door een binnenlandse vennootschap ontvangen dividenden komen niet in aanmerking voor de DBI-aftrek indien ze worden verleend of toegekend door een van de types "besmette"[25] vennootschappen die zijn opgesomd in de wet.

Onder ‘besmette’ vennootschappen worden vennootschappen verstaan die niet aan de Belgische vennootschapsbelasting of aan een buitenlandse belasting van gelijke aard zijn onderworpen of vennootschappen die gevestigd zijn in een land waar de gemeenrechtelijke fiscale bepalingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België. Alsook financiering-, thesaurie- of beleggingsvennootschappen die een belastingregeling genieten die afwijkt van het gemeen recht en vennootschappen die inkomsten verkrijgen die hun oorsprong vinden buiten het land van de fiscale woonplaats en die in het land van de fiscale woonplaats een afzonderlijke belastingregeling genieten die afwijkt van het gemeen recht (zogenaamde off-shore vennootschappen). Vennootschappen die winsten verwezenlijken door tussenkomst van één of meer buitenlandse inrichtingen die aan een aanslagregeling zijn onderworpen die aanzienlijk gunstiger is dan deze waaraan die winsten in België zouden zijn onderworpen worden aan de lijst van de besmette vennootschappen toegevoegd. Tenslotte zijn er ook nog de vennootschappen, andere dan beleggingsvennootschappen, die dividenden wederuitkeren die zelf niet zouden kunnen afgetrokken worden ten belope van minstens 90% (zogenaamde intermediaire vennootschap).

 

2.1.3.2 Minimumparticipatievoorwaarde

De tweede voorwaarde voor de aftrek, is dat de ontvangende vennootschap in het bezit is van een deelneming in het kapitaal van de uitkerende vennootschap ofwel ten belope van 10% ofwel met een aanschaffingswaarde van minstens € 1 200 000. Aan deze voorwaarde moet voldaan zijn op de dag van de toekenning of betaalbaarstelling van de inkomsten. Om als definitief belast te kwalificeren, moeten de inkomsten bovendien betrekking hebben op aandelen die de aard van financiële vaste activa hebben en gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom zijn behouden.

 

2.1.3.3 Nieuwe regelingen

Met ingang van het aanslagjaar 2004[26] zijn inzake DBI-aftrek nieuwe regels van toepassing. Deze nieuwe regels zijn bijgevolg van toepassing voor vennootschappen waarvan het boekjaar samenvalt met het kalenderjaar, op de vanaf 1 januari 2003 toegekende of betaalbaar gestelde dividenden. Deze nieuwe regeling omvat een verhoging van het minimum deelnemingspercentage, de invoering van een permanentievoorwaarde en de invoering van de vereiste dat de aandelen in de uitkerende vennootschap de aard van financiële vaste activa moeten hebben. [27]

Er is een verhoging van het minimumdeelnemingspercentage, het minimumpercentage vanaf hetwelk een deelneming recht geeft op de DBI-aftrek werd opgetrokken van 5 naar 10%. De alternatieve deelnemingsdrempel van € 1 200 000 blijft behouden en zoals voorheen is er geen deelnemingsdrempel voor kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen, beursvennootschappen of beleggingsvennootschappen en voor inkomsten verleend of toegekend door beleggingsvennootschappen of intercommunales.

De wet van 2 augustus 2002 (artikel 134) heeft het koninklijk besluit nr. 64 van 10 november 1967 tot regeling van het statuut van de portefeuillemaatschappijen opgeheven[28].

 

 

2.2 Vrijstelling van de meerwaarde op aandelen

 

De meerwaarden die Belgische vennootschappen realiseren op aandelen, zijn onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van belasting. De inkomsten van die aandelen komen in aanmerking om te worden afgetrokken als DBI, niettemin geldt de voorwaarde van minimumdeelneming inzake de DBI-aftrek. De vrijstelling is slechts van toepassing op gerealiseerde meerwaarden.

Gerealiseerde meerwaarden op aandelen, onstaan naar aanleiding van een verkoop, een ruil, een gift of een inbreng in een vennootschap, moeten niet als onbeschikbare reserve geboekt worden.

 

De aandelen die in aanmerking komen voor de meerwaardevrijstelling zijn niet alleen de eigenlijke kapitaalaandelen, maar ook alle andere aandelen waarvan de inkomsten als dividenden worden aangemerkt. De vrijstelling van de meerwaarden op aandelen wordt bewerkstelligd door de begintoestand van de belaste reserves te verhogen tot beloop van het vrijgestelde bedrag.

 

 

2.3 Successierechterlijke voordelen

 

Een holding beschikt ook over successierechterlijke voordelen. Vaak hebben de ouders met groot succes een familiaal bedrijf opgebouwd en gerund. Ze hebben verschillende kinderen waarvan bepaalde in het bedrijf actief zijn. Wanneer ze zich wensen terug te trekken uit de onderneming willen ze voorzien in een regeling waarbij al hun kinderen gelijk worden behandeld.

 

Normaal moet op elk legaat een belasting geheven worden, met name de successierechten. Ook op schenkingen onder levenden, via een akte, wordt een recht geheven, het registratierecht of schenkingsrecht. De uitzondering daarop wordt gevormd door de handgift van lichamelijke roerende goederen waarvan de schenking kan gebeuren door een eenvoudige afgifte van hand tot hand, zonder dat een akte dient verleden te worden. Als de holding dus de vorm van een NV of CVA aanneemt, dan zijn de aandelen aan toonder en kunnen die door middel van een handgift worden overgedragen en hoeven er geen belastingen betaald te worden.[29]

 

 

2.4 Vrijstelling van roerende voorheffing op sommige dividenden

 

Dividenden die door een in België gevestigde vennootschap worden uitgekeerd aan haar aandeelhouders of vennoten zijn in beginsel aan de roerende voorheffing onderworpen. De roerende voorheffing die de genieter van een dividend moet ondergaan, bedraagt in de regel 25%. Onder bepaalde voorwaarden is een aanslagvoet van 15% van toepassing.

 

2.4.1 Toekenningen door een Belgische dochtervennootschap aan een moedervennootschap in een andere lidstaat van de EU

 

De dividenden die een Belgische vennootschap, opgericht als NV, CVA of BVBA, verleent of toekent aan een moedervennootschap zijn onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van roerende voorheffing.

De moedervennootschap moet haar fiscale woonplaats in een andere lidstaat van de EU hebben. Tevens zal de moedervennootschap één van de door de Raad van de Europese Gemeenschappen vastgestelde rechtsvormen moeten hebben. Bij de toekenning van de dividenden moet de moedervennootschap gedurende een ononderbroken periode van minstens één jaar een deelneming behouden of behouden hebben van ten minste 25% in het kapitaal van de Belgische vennootschap. De schuldenaar van de inkomsten moet bij de aangifte inzake roerende voorheffing een attest[30] bijvoegen waaruit blijkt dat de moedervennootschap, de genieter van de dividenden, gevestigd is in een andere lidstaat van de EU dan België. Bovendien moet het attest bevestigen dat aan de minimale houdperiode van één jaar voldaan is.

 

2.4.2 Toekenning door een Belgische dochtervennootschap aan een Belgische moedervennootschap

 

Onder bepaalde voorwaarden moet geen roerende voorheffing worden ingehouden op de dividenden uitgekeerd door een Belgische vennootschap aan een andere Belgische vennootschap.

 

De vennootschap moet de rechtsvorm aannemen van een NV, CVA, BVBA, CV, GCV, VOF of kan het een rechtspersoon zijn die op belastinggebied met handelsvennootschappen wordt gelijkgesteld. Wanneer bij voorbeeld een VZW zich met een exploitatie of verrichtingen van winstgevende aard bezighoudt, dan zal deze op belastinggebied met een handelsvennootschap worden gelijkgesteld. Op de winsten die de VZW uitkeert, zal dan een roerende voorheffing worden ingehouden op dezelfde wijze als bij de uitkering van dividenden.

 

De moedervennootschap zal, op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar, een deelneming moeten behouden of behouden hebben van tenminste 25% in het kapitaal van de dochtervennootschap.

 

2.4.3 Toekenningen door een vastgoedbevak

 

Dividenden die worden uitgekeerd door een vastgoedbevak, beleggingsvennootschap met vast kapitaal zijn volledig vrijgesteld van roerende voorheffing, ongeacht wie de verkrijger van die inkomsten is. Een BEVAK is een beleggingsinstelling waarvan het kapitaal vast is. Dat kapitaal mag in geen geval minder bedragen dan € 1.239.467,62 en moet volledig volgestort zijn. Een vastgoedbevak heeft als doel het rechtstreeks of onrechtstreeks (door middel van deelnemingen) beleggen in de vastgoedsector.

Om de vrijstelling van roerende voorheffing te genieten moeten er aan een aantal voorwaarden voldaan zijn. De vastgoedbevak moet als NV of als CVA opgericht zijn. Bij het afsluiten van het boekjaar waarmee de dividenden verband houden, moet ten minste 60% van het vastgoed waarin belegd werd rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op onroerende goederen die in België zijn gelegen en uitsluitend voor woninggebruik aangewend worden of bestemd zijn.

De vastgoedbevak moet bij haar aangifte in de roerende voorheffing een attest voegen waarbij wordt bevestigd dat de hiervoor vermelde beleggingsvoorwaarde is vervuld.

 

 

2.5 Aftrekbaarheid van intresten om een deelneming te verwerven

 

Intresten om aandelen te verwerven zijn in België fiscaal aftrekbaar, zelfs als het om een deelneming in een buitenlandse vennootschap gaat. Het voordeel van de intrestaftrek kan slechts worden benut indien de Belgische holding zelf belastbare inkomsten heeft.

 

Inzake aftrekbaarheid zijn er volgende beperkingen waarmee rekening gehouden moet worden. Wanneer de intresten betrekking hebben op vorderingen van aandeelhouders van de vennootschap of van personen die binnen de vennootschap een opdracht van bedrijfsleider uitoefenen, worden de intresten fiscaal tot dividendinkomen geherkwalificeerd in die mate dat ze de marktrentevoet overtreffen of het geheel van de rentegevende voorschotten meer bedraagt dan de som van het gestorte kapitaal bij het einde van het belastbaar tijdperk en de belaste reserves bij het begin van datzelfde tijdperk.

 

Als de intresten worden betaald aan andere personen dan deze die hiervoor geviseerd zijn, kunnen ze verworpen worden als uitgaven in zoverre ze hoger liggen dan de geldende marktrente. Voor leningen van derden geldt dus geen bovengrens op het geleend bedrag.

 

De intresten zijn niet aftrekbaar tot beloop van het bedrag aan dividenden die als DBI aftrekbaar zijn. Tenslotte worden de intresten als verworpen uitgaven aangemerkt wanneer in hoofde van de kredietopnemende vennootschap, de holding, de verhouding eigen vermogen/vreemd vermogen een bepaalde drempel overschrijdt.

 

 

2.6 Vrijstelling van registratierecht bij inbreng van aandelen

 

De inbreng van aandelen in een holding geniet van de vrijstelling van het registratierecht. Zowel de holding die de inbreng ontvangt als de vennootschap waarvan de aandelen worden ingebracht, moeten hun werkelijke of statutaire zetel in de Europese Unie hebben. De inbreng moet uitsluitend vergoed worden door aandelen van de holdingvennootschap en de holding die de inbreng ontvangt moet minimum 75% verwerven van het kapitaal van de vennootschap waarvan de aandelen zijn ingebracht.

 

 

2.7 Fiscale ruling

 

Het stellen van vragen aan de fiscus is in België altijd een gevoelig onderwerp geweest. Tot vóór 1993 bestond daaromtrent geen enkele wettelijke bepaling in om het even welk fiscaal wetboek. Het was een off the record gebruik in het registratiewetboek en het wetboek BTW. Menig notaris bespreekt het opzet met de ontvanger van registratie alvorens een akte te verlijden. De ontvanger spreekt zich dan uit over de registratierechten die hij zal heffen. Zo kan de notaris relatieve zekerheid hebben over het verschuldigde registratierecht.[31]

 

In 1993 werd zo een regeling wel uitgewerkt in het Wetboek Inkomstenbelasting (W.I.B. 1992). Dat gebeurde naar aanleiding van de invoering van de antirechtsmisbruikbepaling[32] als bijzonder bewijsmiddel in de directe belastingen.

 

Via het K.B. van 3 mei 1999 werd een systeem ingevoerd om een belastingplichtige zekerheid te geven omtrent de fiscale behandeling van investeringen in materiële of immateriële vaste activa met inbegrip van hun financiering op Belgische bodem. Tevens kan het oordeel van de fiscus voorafgaandelijk gevraagd worden als de Belgische vennootschap diensten wil verstrekken aan verbonden onderneming. Een onderneming kan ook vragen of de interestvoet die zij betaalt niet te hoog is en of een verstrekt voordeel al dan niet abnormaal of goedgunstig is.

Met deze regeling was het de bedoeling een forum te bieden aan buitenlandse investeerders om hen zekerheid te geven over de fiscale behandeling van hun investering in België.

 

De wet van 24 december 2002[33] verleent alle belastingplichtigen en kandidaat-investeerders die een aanvraag indienen over om het even welke concrete verrichting of welbepaald project, de mogelijkheid om een voorafgaande beslissing te krijgen over de fiscale gevolgen van de verrichting of de situatie die ze beogen. De Federale Overheidsdienst Financiën spreekt zich uit over alle voorafgaande aanvragen betreffende de toepassing van de belastingwetten die onder zijn bevoegdheid vallen.[34]

 

Binnen- en buitenlandse bedrijven hebben dus de mogelijkheid een voorafgaande interpretatie te krijgen van de fiscale gevolgen van een investeringsproject.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[19] Caluwaerts P, 1996

[20] Geens, Hellemans, Haelterman en Bevernage, 1995

[21] Art. 2 § 1 2° Vennootschapswetboek

[22] Maerevoet K., 1991

[23] Website: http://mineco.fgov.be/

[24] Devroe W., 2003

[25] Deze lijst is opgenomen in het W.I.B., artikel 203, 1ste lid

[26] Wet van 24 december 2002, BS van 31 december 2002

[27] Het vademecum van de onderneming, 2003

[28] Via mail, Sonja D'Hollander, Adviseur CBFA

[29] Praktijkgids KMO-overdracht, 2002

[30] Het attest dat aan de Belgische dochtervennootschap wordt overhandigd moet een aantal vermeldingen bevatten.  Zo moet de datum vermeld zijn vanaf wanneer ononderbroken een deelneming van tenminste 25% in het kapitaal van de Belgische dochtervennootschap wordt aangehouden.  Ook zal de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van tenminste één jaar is bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochtervennootschap zal worden gebracht in het attest opgenomen moeten zijn.  Tenslotte moet het attest de vermelding de verbintenis weergeven dat, indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden de grens van 25% daalt, dit feit onmiddellijk aan de dochtervennootschap zal worden meegedeeld. 

[31] Verhoeye J., De hervorming van de fiscale ruling, Financieel Economische Tijd, 26/10/2001

[32] Art. 344, 1 W.I.B. 1992

[33] BS van 31 december 2002

[34] Ruling, Reeks fiscus en burger nr. 7, Federale overheidsdienst Financiën, 2003