De Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië. Leden en Bevoegdheden (1627-1665). (Annelies Vanhaelst)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding.

 

            Mijn eerste licentie volgde ik aan de universiteit van Valladolid. Vlakbij bevindt zich het archief van Simancas, één van de belangrijkste archieven voor de Zuid-Nederlandse geschiedenis. Al gauw stond mijn thesisonderwerp vast, ik zou de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië in de zeventiende eeuw bestuderen. Later werd dit onderwerp meer gespecificeerd en legde ik mij toe op de leden en de bevoegdheden voor de periode 1627-1665, met andere woorden vanaf de heroprichting van de Raad tot aan het overlijden van Filips IV[1]. Na 1627 was de Raad immers amper aan onderzoek onderworpen. Wel waren er het doctoraat van Rabasco Valdés[2], het achttiende-eeuwse handschrift van Wynants[3] en een verloren gegane studie van Lefèvre[4]. Toch gaven deze eerste twee studies geen bevredigend beeld van de Hoge Raad.

 

            De Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië werd een eerste maal opgericht in 1588, maar werd tien jaar later, als gevolg van de politieke omstandigheden, al afgeschaft. In 1627, onder Filips IV, werd hij heropgericht, en ditmaal zou hij voor een langere periode werkzaam zijn.[5]

            Bij zijn oprichting in 1588 werd de Hoge Raad de dertiende Raad van het polysynodale systeem van de Habsburgse monarchie. Onder dit radensysteem verstaat men alle raden die zich bij de vorst in Madrid bevonden. Nadat reeds Hendrik III van Castilië[6], Ferdinand II van Aragón[7] en keizer Karel V[8] tijdelijk in Madrid hadden geresideerd, verplaatste Filips II[9] in 1561 de hofhouding definitief van Toledo naar Madrid[10]. Madrid werd het bestuurscentrum van het Spaanse Rijk wat leidde tot een reeks vernieuwingen in het regeringsapparaat. Één van de eerste stappen die Filips II ondernam, was de hervorming van het radensysteem. Vóór zijn regering was de specialisatie van de raden slechts beperkt tot een oriëntatie. Noch bestond er een precieze begrenzing van de bevoegdheden van elk administratief lichaam, noch werden de verantwoordelijkheden van een raad vastgelegd volgens een norm of een gereglementeerde procedure. De raden vergemakkelijkten en verbeterden de efficiëntie van de koninklijke administratie, maar er was geen sprake van een creatie van een moderne ‘bureaucratie’.[11]

 

            De dertien instellingen die het radensysteem onder Filips II vanaf 1588 telde, kregen elk een specifieke advies- en bestuursopdracht toegewezen. Met behulp van dit wijdvertakt radensysteem dat zich vanaf het einde van de vijftiende eeuw geleidelijk had ontwikkeld en onder Filips II tot volle wasdom was gekomen regeerden de vorst en zijn valido het imperium.

            Men kan het polysynodale systeem onderverdelen in drie groepen, met als eerste deze waarbij de raden betrekking hadden op het geheel van de monarchie. De belangrijkste raad was de Consejo de Estado, het centrale regeringsorgaan bij uitstek. Deze Raad van State behandelde voornamelijk internationale vraagstukken, sprak zich uit over oorlog en vrede en fungeerde als coördinator van het bestuur over de diverse onderdelen van de monarchie. De Consejo de Guerra, de Raad van Oorlog, was bevoegd voor de logistieke en tactische uitwerking van de militaire operaties waartoe de Raad van State beslist had. De laatste, de Consejo de Hacienda of de Raad van Financiën, zou zijn bevoegdheidsterrein van de Castiliaanse financiën snel uitbreiden naar het financiewezen van het hele imperium.

            De tweede groep bestond uit de territoriale raden, zij beperkten zich tot één bepaald territorium en hielpen bij het bestuur van dit gebied. De Consejo de Castilla of Consejo Real was de voornaamste en bezat de hoogste bestuurlijke en gerechtelijke macht in het koninkrijk Castilië. Hieruit ontstond in 1588 de Cámara de Castilla bevoegd voor benoemingen in de administratieve, gerechtelijke en kerkelijke sfeer. Daarvoor waren de Consejo de Indias in 1524 en de Consejo de Italia in 1559 al uit de Consejo de Castilla ontstaan. De Consejo de Aragón behoorde ook tot de territoriale raden. Na de verovering van Portugal in 1580 werd ook voor deze gebieden een raad, de Consejo de Portugal, geïnstalleerd. Pas in 1588 volgden de Zuidelijke Nederlanden en Bourgondië met hun Consejo Supremo de Flandes y Borgoña.

            De laatste categorie bestond uit drie raden met elk een zeer specifieke bevoegdheid. De Consejo de la Suprema y General Inquisición leidde de inquisitie in de koninkrijken Aragón en Castilië. De Consejo de la Santa Cruzada incasseerde sinds het begin van de zestiende eeuw een bijzondere heffing waarvan de inkomsten in theorie dienden te worden aangewend voor een kruistocht in Noord-Afrika. Als laatste was er de Consejo de las Órdenes die het patrimonium van de drie Castiliaanse ridderordes - Santiago, Calatrava en Alcántara - beheerde en de persoonlijke achtergrond van elke ridder in spe naging vooraleer de adelbrief overhandigd werd.[12]

 

            Voor deze licentiaatverhandeling onderzochten we drie grote velden, namelijk de genese, de bevoegdheden en de leden van de Hoge Raad. Deze laatste twee onderwerpen werden beperkt tot de periode 1627-1665. De resultaten van dit onderzoek dienen ons een beeld te schetsen van de gewichtigheid en het belang van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië.

            In eerste instantie wordt de genese van de Raad besproken. Dit omvat het verloop van de Hoge Raad vanaf zijn origine in de zestiende eeuw. De heroprichting in 1627 wordt wat uitgebreider behandeld, waarna dan de definitieve afschaffing van de Raad in 1702 aan bod komt. Dit hoofdstuk dient vooral om de Hoge Raad te situeren in zijn tijdskader en om de redenen die aanleiding gaven tot zijn heroprichting te analyseren.                                  

In het daaropvolgende hoofdstuk wordt het personeelsbestand onderzocht. Onder de raadsleden verstaan we hier de voorzitters, de raadsheren en de secretarissen. We hebben ervoor gekozen om het ondergeschikte personeel, wegens hun - voor ons onderzoek - minder belangrijke rol die zij speelden binnen de Hoge Raad, hier niet te bespreken.

Eerst wordt ingegaan op de personeelsbezetting, zowel de geplande als de reële bezetting. Daarna komen achtereenvolgens de bezoldiging, de obstructiepolitiek en de ambtstermijn aan bod. Met de obstructiepolitiek wordt het verzet afkomstig van de Zuidelijke Nederlanden bedoeld. De landvoogd en de Zuid-Nederlandse Raden vreesden voor hun macht en probeerden, om een machtsverlies van hun kant te vermijden, de Raad tegen te werken.

De aandacht gaat verder hoofdzakelijk uit naar het profiel van de raadsleden. Hiervoor werd een prosopografisch onderzoek gevoerd dat onder meer de opleiding, de nationaliteit en de loopbaan van de leden uitdiepte. Dit liet ons toe het carrièreverloop - zowel voor als na hun ambt in de Hoge Raad - van de leden te achterhalen. Even belangrijk was dat met deze studie ook, in de meeste gevallen althans, het netwerk van de raadsleden achterhaald kon worden.

            Vervolgens wordt ingegaan op de resultaten die een onderzoek van de nagelaten consulten, die zich in het Archivo General de Simancas bevinden[13], ons opbracht. Aan de hand hiervan werd getracht het aantal vergaderingen die de Hoge Raad hield per maand te achterhalen. Maar dit onderzoek bracht ons daarnaast nog veel belangrijkere gegevens op, de resultaten stelden ons namelijk in staat de bevoegdheden van deze Raad te reconstrueren. Zoals hierna nog zal besproken worden, werden bij de heroprichting van de Hoge Raad immers geen instructies opgesteld, waardoor we enkel door een studie van de consulten de competenties konden achterhalen.

            Het is interessant om weten of de bevoegdheden van de tweede Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië in dezelfde lijn lagen als deze van de eerste Hoge Raad of als deze van het college dat tussen 1621 en 1627/28 actief was. Werd de in 1627 heropgerichte Raad beperkt in zijn doen en laten of had hij zich meer macht kunnen toe-eigenen? Hiertoe werden de competenties van de tweede Hoge Raad vergeleken met deze van de twee andere instellingen.

            Hierbij aansluitend werd ook een casusstudie verricht. Gedurende de door ons afgebakende periode, 1627-1665, waarin we de Hoge Raad aan een uitgebreid onderzoek wilden onderwerpen, werd de Raad geconfronteerd met de afwijkende opvattingen van Jansenius Cornelius en zijn volgelingen met betrekking tot de katholieke godsdienst. Eerst wordt een korte uiteenzetting gewijd aan de administratieve problematiek die de publicatie van de bul In Eminenti, welke de uitgave van onder andere het manuscript van Jansenius verbood, met zich meebracht. De rechtsgeldigheid van de bul in de Zuidelijke Nederlanden zorgde namelijk voor een enorme discussie binnen de belangrijkste bestuursorganen van de Zuidelijke Nederlanden. Daarna gaan we in op het standpunt dat de Hoge Raad binnen deze problematiek innam en de stappen die hij ondernam om zijn stellingname van dienst te zijn.

            In het laatste hoofdstuk wordt de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië vergeleken met drie andere territoriale raden die zich te Madrid bevonden, met name de Raden van Portugal, de Indiën en Italië. Deze vergelijking wordt niet beperkt tot de periode 1627-1665, maar beslaat de volledige duur van elke Raad afzonderlijk. Uit deze resultaten hopen we dan meer te kunnen zeggen over de positie van de Hoge Raad tegenover deze andere territoriale Raden. Waren hun competenties verschillend, hadden sommige territoriale raden meer macht dan andere?

 

            Voor dit onderzoek werd, wat betreft de bronnen in handschrift, hoofdzakelijk een beroep gedaan op de nagelaten consulten van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië. Het grootste deel hiervan bevind zich in het Archivo General de Simancas, een kleiner deel in Archivo Histórico Nacional te Madrid. Hier werd enkel gebruik gemaakt van de consulten die zich te Simancas bevonden. Een andere belangrijke bron is het archief van de Secretarie van State en Oorlog, omdat het de correspondentie tussen de vorst, Filips IV, en zijn toenmalige gouverneurs-generaal in de Zuidelijke Nederlanden bevat. Dit archiefmateriaal berust nu in het Algemeen Rijksarchief te Brussel.

            Qua literatuur zijn er met betrekking tot de Hoge Raad het doctoraat van Rabasco Valdés, het achttiende-eeuwse handschrift van Wynants en de verloren studie van Lefèvre. Wat betreft de raadsleden zijn de eerste twee werken tot op zekere hoogte vrij volledig, alhoewel ook niet alle gegevens overeenstemmen met onze onderzoeksresultaten. Aangaande de bevoegdheden geven beide studies bijzonder weinig concrete informatie.

 

            Wat betreft de naamgeving van de Raad, volgen we hier de benaming die René Vermeir verkoos te gebruiken in zijn licentiaatverhandeling en dit is ‘Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië’. Alhoewel niet in alle documenten het epitheton ‘hoge’ gebruikt wordt, heeft het toch zijn plaats in de historiografie verworven en zullen we het hier dan ook aanwenden.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Filips IV (1605-1665), zoon van Filips III, koning van Spanje en landsheer der Nederlanden (1621-1665).

[2] J.M. Rabasco Valdés. El Real y Supremo Consejo de Flandes y de Borgoña (1419-1702). Granada (onuitgegeven doctoraatsverhandeling), 1978.

[3] P.M. De Wynants. Histoire du conseil suprême d’État étably pour les affaires des Pays Bas près de la personne royale de Sa Majesté.

[4] J. Lefèvre. Le Conseil de Flandre et de Bourgogne à Madrid. Deze studie wordt geciteerd in de licentiaatverhandeling van G. Dogaer. (G. Dogaer. De rol van Leo-Jan de Pape in het kader van de centrale instellingen (1610-1685). Leuven (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1954-1955.)

[5] Een ruime politieke situering van de ontstaansgeschiedenis komt aan bod in hoofdstuk één, de genese van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, p. 6.

[6] Hendrik III (1379-1406), koning van Castilië van 1390 tot 1406.

[7] Ferdinand II of Fernando el Católico (1452-1516), koning van Aragón van 1479 tot 1516.

[8] Karel V (1500-1558), zoon van Filips de Schone, landsheer van de Nederlanden (1515-1555), koning van Spanje (1516-1556) en keizer van het Heilig Roomse Rijk (1519-1556).

[9] Filips II (1527-1598), zoon van keizer Karel en Isabella van Portugal, landsheer van de Nederlanden (1555-1598) en koning van Spanje (1556-1598).

[10] Tot 1559 kende het Spaanse Hof geen vaste verblijfplaats, maar Valladolid gold wel als het bestuurs- en administratief centrum. Mede door toedoen van de verspreiding van de heterodoxie in Valladolid, verliet Filips II in 1559 de stad om zijn regeringscentrum en zijn hof in Toledo te vestigen. Toledo was eigenlijk onvoldoende uitgerust om te kunnen voorzien in de behoeftes van het hof, maar toch was het ondenkbaar om naar Valladolid terug te keren. Daarop trok het hof naar Madrid. Niet de centrale ligging ervan in het Iberische schiereiland lag hiervan aan de basis, belangrijker was zijn relevante positie tegenover de koninklijke residenties.

Een veertigtal jaar later, in 1601, verhuisden Filips III en de hertog van Lerma het hof tijdelijk naar Valladolid, waar het verbleef tot 1606. Deze verplaatsing geschiedde omdat zo het politieke centrum zich dicht bij het machtscentrum van Lerma in Burgos bevond.

[11] M. Rivero Rodríguez. Felipe II y el Gobierno de Italia. p. 43.

[12] F. Barrios. Los reales consejos. El gobierno central de la Monarquía en los escritores sobre Madrid del siglo XVII. pp. 55-275. en R. Vermeir. Spanje en de Zuidelijke Nederlanden tijdens de landvoogdij van Isabella, Aytona en de kardinaal-infant, 1629-1641. pp. 10-11.

[13] Er bevinden zich ook consulten van de Hoge Raad in het Archivo Histórico Nacional te Madrid.