De openbare heldenverering in Antwerpen. Het oprichten van standbeelden als uitdrukking van maatschappelijke tendensen en discussies (1830-1914). (Bert Evens) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Inleiding:
Openbare heldenverering als weerspiegeling van maatschappelijke tendensen en discussies
"Niets loffelijker, voorwaar, dan de roemrijke gebeurtenissen uit onze geschiedenis, of onze beroemde burgers in brons of steen te verheerlijken, te vereeuwigen. Met fierheid kan ons volk dan ook den vreemdeling de zij van Antwerpen's vermaarde zonen aanwijzen, wier standbeelden hij bij elken stap ontmoet.'[1] Antwerpen heeft op het einde van de negentiende eeuw duidelijk bewezen eerbied te tonen voor haar illustere burgers. Het is niet overdreven om te spreken van een werkelijke "statuomanie': ieder plein in de stad heeft haar eigen openbaar gedenkteken. De stad is trots op haar helden en ze laat dit zien.
Hier ligt de oorsprong van dit onderzoek: het grote aantal zeer uiteenlopende heldenbeelden in het Antwerpse stadsbeeld doet vermoeden dat ook andere factoren, naast de oprechte bewondering voor de eerbiedwaardige personen, invloed hebben op de openbare heldenverering. De confrontatie met de eerste reële overblijfselen en bronnen die getuigden van een vaak fervente strijd om de helden, versterkte deze overtuiging. Dit leidde uiteindelijk tot de volgende vraagstelling: welke maatschappelijke tendensen en discussies bepalen de aard van de openbare verheerlijkingen, met andere woorden, hoe weerspiegelt de oprichting van de heldenbeelden het openbare leven in het negentiende-eeuwse Antwerpen ? De nadruk ligt in hoofdzaak op de politieke realiteit waarvan de oprichtingen een uiting zijn, toch worden ook de economische en socio-culturele factoren opgenomen in het verklaringsmodel. De evoluties op artistiek vlak worden slechts zijdelings als oorzaken aangehaald: het is niet de bedoeling een kunsthistorische studie te schrijven, maar wel om de evoluties in de vormgeving maatschappelijk te duiden.
Om deze vraag doorzichtig op te lossen, is het nodig de te onderzoeken periode op te delen in verschillende fasen of periodes. Het vertrekpunt hiervoor waren de beelden van de "helden' zelf. De hypothese is namelijk dat de veranderingen in de aard en de vorm van de verheerlijkte helden hun oorzaak vinden in een veranderde maatschappelijke situatie. Het criterium voor de opdeling is dus de veranderende perceptie van wat bewonderenswaardig wordt geacht en van hoe dit openbaar moet weergegeven worden.
Dit resulteerde in een opdeling in vijf fasen voor de periode 1830-1914, die telkens in een apart hoofdstuk worden besproken. Het moet hierbij duidelijk zijn dat het heldenbegrip, wie of wat men bewonderenswaardig vindt, niet telkens radicaal verandert, maar eerder geleidelijk evolueert: oudere heldentypes leven vaak nog lang verder door. Toch zal de nadruk steeds liggen op de veranderingen, om zo de link met de veranderende maatschappelijke toestand duidelijk te maken. Om die reden is ervoor geopteerd om ieder hoofdstuk te laten aanvangen met een typering van de helden en de heldenbeelden die in de periode worden besproken, met hierbij de nadruk op de verschuivingen die optreden tegenover de vorige periode. Het vervolg van de hoofdstukken bestaat erin de verschillende verschuivingen te duiden door te verwijzen naar de veranderende situatie in Antwerpen en België.
De eerste twee hoofdstukken hebben daarenboven nog aandacht voor de verklaring van de aantrekkelijkheid van het gebruik. Doorheen deze hoofdstukken worden de mechanismen ontvouwd die van de openbare heldenverering een interessant medium maken. De ontrafeling van de werking verklaart tegelijkertijd waarom de heldenverering doorheen heel de negentiende eeuw zo actueel is gebleven. Het vertrekpunt hier is dat de openbare verering van een held steeds een boodschap, of liever verschillende boodschappen, uitdraagt naar de toeschouwers en de bewonderaars. Het is door deze kwaliteit dat het gebruik steeds zijn actualiteit behoudt en dus een weerspiegeling blijft van de standpunten die leven in de samenleving. In de twee eerste hoofdstukken zullen respectievelijk de mechanismen die de overdracht van de boodschappen bepalen en de soorten boodschappen, die door de oprichting van heldenbeelden worden doorgegeven, worden besproken.
Het object van het onderzoek is de heldenverering door middel van openbare standbeelden. Waarom is net deze vorm gekozen om duidelijk te maken dat elke culturele manifestatie ergens een weerspiegeling is van de maatschappelijke tendensen en discussies ? Een belangrijk element hierin is het feit dat deze vorm publiek is: de oprichting van een officieel gedenkteken is een publieke uiting van de heldenverering. In de eerste plaats is het belangrijk dat de verheerlijking publiekelijk gebeurt. Er zijn ten eerste verschillende individuen en groepen bij de realisatie betrokken en ten tweede is het essentieel dat de verheerlijking in de tegenwoordigheid van een groter en verscheiden publiek gebeurd. Het is net omdat de openbare vieringen het niveau van de individuele bewondering overstijgen dat de verheerlijking als een medium kan fungeren. De grote aanwezigheid bij de officiële inhuldigingen maakt dat de actoren een groot publiek kunnen bereiken met hun held en hun boodschap. Het wordt dus zeer aantrekkelijk om de actuele maatschappelijke strijdpunten weer te geven doorheen de openbare verheerlijkingen.
De tweede keuze, voor de persoonsverheerlijking, is in feite typerend voor de negentiende eeuw. Het is voor de negentiende-eeuwse mens, zeker de geschoolde, bijvoorbeeld een evidentie dat de geschiedenis een verhaal van "grote mannen' is. Thomas Carlyle schreef in zijn werk over helden: "Universal History, the history of what man has accomplished in this world, is at the bottom the History of the Great men who have worked here.'[2] Het individu en zijn persoonlijke talent worden verantwoordelijk gesteld voor de evolutie van een hele geschiedenis, van een heel volk. Monumentale sculpturen zijn hiervan een uiting. Beelden van helden zijn een verheerlijking van de uitzonderlijke persoon, een eerbetoon aan de verheven talenten die een held tot held maakt. De nadruk ligt hier op de persoonlijke verworvenheden en daden, door de Engelsen uitgedrukt in de term character, en niet zoals voorheen op de afkomst, sociale status en rijkdom.[3] De keuze voor de verheerlijking van personen is een uiting van het negentiende-eeuwse individualisme.
Bovendien is de keuze voor persoonsverheerlijking te verklaren door het feit dat het zich identificeren met personen veel meer aangewezen is dan het zich identificeren met abstracte idealen. Dit maakt dat de boodschap die wordt meegegeven door de actoren, een gezicht krijgt. De toeschouwers voelen er veel meer voor om een concreet voorbeeld, één bepaalde held, te volgen dan een partij of zelfs een abstract beginsel. De held wordt in heel zijn hoedanigheid een na te volgen voorbeeld voor de hele bevolking.
Er moet opgemerkt worden dat in dit werk is gekozen voor een eerder ongewoon gebruik van de term "held'. Klassiek verstaat men onder dit concept een dapper krijgsman of een strijder die door moed uitblinkt. Deze statische definitie beperkt zich echter tot een heel klein deel van de verheerlijkte personen en lijkt vooral na de eeuwwisseling van toepassing.[4] Hier wordt echter vertrokken van een ander begrip van de term. Om zo onafhankelijk mogelijk de verschillende vereerde personen te benaderen, wordt de term ingevuld volgens een andere betekenis: "een held is iemand die uitblinkt door grootse daden'.[5] De veel algemenere, minder expliciete invulling van het concept geeft een veel bruikbaardere invulling. Uit deze definitie blijkt immers dat wat deze "grootse daden' zijn telkens opnieuw ingevuld kan worden. Dit is net wat de actoren die achter de publieke verheerlijkingen zitten, zullen doen. Doordat zij zelf kunnen bepalen wat de "heldendaden' zijn, kunnen ze voor een deel mee bepalen wat eerbiedwaardig en bewonderenswaardig wordt. Het is dan ook niet te verwonderen dat de het criterium, de heldendaden, door de eeuw heen verschillende veranderingen ondergaat. 'Held' wordt dus een dynamisch begrip, dat verschillende invullingen kan krijgen.
Praktisch gezien vraagt het onderzoek enkele afbakeningen. De onderzoeksveld loopt van 1830 tot 1914. De keuze voor 1830 ligt voor de hand: door het ontstaan van de Belgische staat wordt er een nieuw kader gecreëerd waarin er meer aandacht kan bestaan voor de eigen 'Belgische' helden. Met de oprichting van het beeld van Rubens in 1840 lijkt de openbare heldenverering in Antwerpen zijn ingang te vinden. Dit beeld is het eerste officieel openbaar gedenkteken dat in Antwerpen wordt geplaatst. Het zal snel blijken dat de invloed van dit voorbeeld niet te onderschatten is. De ervaringen die hier worden opgedaan en de procedures die hier worden ingesteld, zullen van belang blijven doorheen heel de negentiende eeuw. Bovendien zullen ook in dit geval de eerste keer enkele mechanismen worden ontdekt, die van het gebruik een handige actievorm maken. De verering van Rubens is duidelijk het begin van een evolutie in Antwerpen.
De einddatum, 1914, is minder scherp. Toch is het mogelijk om in de periode na de eeuwwisseling enkele essentiële veranderingen te zien in het vereringsgebruik. Het is duidelijk dat hier reeds de aanloop ligt naar de beelden die na de oorlog typisch zullen worden. Vooral de aandacht voor de militaire verdiensten en de absolute afkeer van de gepolitiseerde helden, laat vermoeden dat de heldenverering na 1914 een grondige omwenteling zal kennen. De oorlog laat bovendien de oprichting van beelden voor lange periode stilvallen, hetgeen de cesuur nog versterkt.[6] Het laatste hoofdstuk wordt dan ook opgevat als een aanzet naar een vernieuwde beleving van het heldenconcept: het maakt duidelijk dat een serieuze crisis zich voordoet in het gebruik. De aandacht gaat hierdoor ook minder uit naar de verklaring van de opkomende nieuwe tendensen, maar focust zich op het uitsterven van het gebruik in zijn negentiende-eeuwse vorm.
Er is geopteerd voor een vrij strakke ruimtelijke afbakening. De negentiende eeuwse stad Antwerpen is redelijk arbitrair gekozen, maar zij is dankzij haar omvang en centrale plaats in het negentiende-eeuwse België, een essentiële case-study voor de heldenverering.[7] De veranderde situatie in Antwerpen, de ontluiking van een industrieel systeem, de overgang naar de Belgische natie, brengen met zich mee dat er heel wat nieuwe belangengroepen ontstaan. Deze groepen willen zich profileren en gebruiken daar onder andere hun eigen helden voor. Zo zal bijvoorbeeld het grote gewicht dat de nieuwe liberale burgerij in deze ontluikende stad in de boot werpt, zeker zijn invloed hebben op de aard van de helden. De veranderingen die zicht in de negentiende eeuw in Antwerpen voordoen werken als katalysator op de heldenverering. Bovendien is deze stad groot en rijk genoeg om zich met dergelijke 'secundaire' aandachtspunten bezig te houden. Op Brussel na worden er in het negentiende-eeuwse België nergens zoveel beelden en gedenkstenen geplaatst als in de Sinjorenstad.
Concreet betekent dit dat de heldenbeelden allemaal opgericht worden op openbare plaatsen in de stad Antwerpen. Twee uitzonderingen hierop worden gemaakt. Het beeld van generaal Carnot en dat van Fréderik de Mérode worden op de stadsgrens met respectievelijk Borgerhout en Berchem geplaatst. De doorslaggevende factor om de voornoemde beelden toch op te nemen, is de rol die het Antwerpse stadsbestuur speelt in hun oprichting. Beide gedenktekens worden uiteindelijk met financiële en morele steun van het Antwerpse college gerealiseerd. Bovendien zijn ze tekenend voor de evoluties van hun respectievelijke periodes.
De studie baseert zich in hoofdzaak op de archiefstukken die zijn verzameld door het Stadsarchief van Antwerpen en die dus voornamelijk afkomstig zijn van de officiële stadsdiensten. Zij worden aangevuld met stukken uit het gemeenteblad en uit verschillende kranten. De keuze voor deze aanpak volgt uit de procedures voor de oprichting van openbare gedenktekens die ontstonden in de loop van de negentiende eeuw. Belangrijk hierin is de centrale rol van het stadsbestuur en het gemeentelijke apparaat. Deze diensten centraliseren alle rekwesten en aanvragen. Belangrijk hierbij is dat de stad overtuigd moet worden van de heldenstatus van de voorgestelde persoon. Op die manier is de argumentatie van de initiatiefnemers zeer expliciet en wordt ook duidelijk welke algemene voorwaarden in de loop van de tijd aan helden gesteld worden. Deze informatie wordt bovendien aangevuld met praktische gegevens over het beeld en de oprichting en door reacties die leven in de stad. Het stadsbestuur lijkt nauwgezet bij te houden hoe de bevolking reageert op de oprichtingen. Dit gebeurt vooral door vrij uitgebreide knipselmappen en overgeschreven fragmenten uit publicaties. Op die manier gaven de archiefstukken van de stad eveneens een zicht op de receptie van de heldenbeelden. De lacunes worden opgevuld door het onderzoek van de belangrijkste Antwerpse partijkranten en door verwijzingen naar eigentijdse stadsgidsen, historische werken en litteratuur.[8] De afbeeldingen en de reële beelden zelf zijn als hulpmiddel gebruikt, maar vormen nooit een kernelement in de bewijsvoering.
Belangrijk voor dit werk was de kunsthistorische thesis die in 1983 gemaakt werd door Nicole Grobet.[9] Zij heeft een geïllustreerde inventaris gemaakt van de openbare monumentale sculptuur in Antwerpen. Door haar vrij volledige beschrijvingen van de oprichtingen werd het faseren en analyseren van de verheerlijkingen aanzienlijk verlicht. Deze studie kan enerzijds gezien worden als de uitdieping van haar inventaris, maar legt anderzijds toch ook eigen klemtonen. Het verschijnsel van de openbare heldenverering is als het ware een opening waarlangs een inzicht wordt verschaft over de politieke, econonische en sociaal-culturele context van de negentiende eeuw. De oprichting van beelden wordt bekeken als een uitdrukking van verschillende maatschappelijke ontwikkelingen.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] SAA, MA 240/13, Bundel 9 Schoone Kunsten. Standbeelden. Borstbeeld Frans De Cort, Brief van het oprichtingscomiteit aan het college, 30 juli 1888.
[2] T. CARLYLE, Sartor Resartus. On Heroes, Heroworship and the Heroic in History, Londen, Toronto en New York, 1918, p. 1.
[3] H. TE VELDE, Roeping, beroep, de burger en de vorst, in: R. HOOZEE, J. TOLLEBEEK en T. VERSCHAFFEL ed., Mise en scène. Keizer Karel en de verbeelding van de negentiende eeuw, Gent, 1999, p.130-133.
[4] G. GEERTS en H. HEESTERMANS, Van Dale . Groot woordenboek der Nederlandse taal, Utrecht en Antwerpen, 1995, p. 1130. Het typevoorbeeld van de klassieke interpretatie van de term is de onbekende gesneuvelde soldaat.
[5] Ibid. Bijvoorbeeld: 'De helden van de zeventiende eeuw'
[6] Voor een overzicht van alle Antwerpse beelden tot 1983 zie: P. SCHEPENS, Antwerpse standbeelden, s.l., 1983.
[7] De meeste studies op dit vlak beperken zich tot een inventaris van de beelden en een beschrijving van de lotgevallen van de gedenktekens. Voor Antwerpen: N. GROBET, Een onderzoek naar de evolutie van de vrijstaande monumentale sculptuur in het Antwerpse stadsbeeld tot het einde van de negentiende eeuw (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Katholieke Universiteit Leuven. Oudheidkunde en Kunstgeschiedenis), Leuven, 1983 ; A. DE LATTIN, Beroemde medeburgers. Het Antwerps beeldenpatrimonium, Antwerpen, 1979 (herdruk) en P. SCHEPENS, Antwerpse standbeelden ; voor Brussel: P. MEIRSCHAUT, Les sculptures de plein air à Bruxelles. Guide explicatif, Brussel, 1900 ; M. BROODTHAERS e.a., Statues de Bruxelles, Brussel, 1987 ; M. KERREMANS, De openbare monumenten in Brussel en Wallonië, in: De negentiende eeuwse Belgische beeldhouwkunst, Gent, 1990 ; S. BOAS en V. EVERAERTS, Les sculptures de plein air à Bruxelles, Brussel, 1993 ; voor Aalst, Gent en Dendermonde: G. DEFEVER, Een verleden in steen en brons: stadsbeelden en gedenktekens in Aalst, Dendermonde en Gent (1830-1980) (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Rijksuniversiteit Gent. Geschiedenis), Gent, 1980. Diepergaande onderzoeken zijn verschenen over Parijs: J. HARGROVE, Les statues de Paris. La représentation des grands hommes dans les rues et sur les places de Paris, Antwerpen, 1989 en over Brugge: A. VANHOUTRYVE, Brugse beelden: geschiedenis van standbeelden en andere memorabilia te Brugge. Deel 2. Brugse stand- en borstbeelden: historische analyse en retrospectieve, Brugge, 1989.
[8] In concreto gaat het over de kranten Le Précurseur, De Koophandel en De Nieuwe Gazet voor de liberalen en Het Handelsblad voor de katholieken.
[9] N. GROBET, Vrijstaande monumentale sculptuur. Het werk bestaat uit één deel dat de feiten over de oprichtingen verhaalt en een deel dat uitsluitend bestaat uit afbeeldingen van de monumenten.