De Heimatvertriebenen en Polen: de blijvende schaduw van WO II. (Sofie Decoster)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

7. BIJLAGEN

 

A. VERTALING VAN HET ARTIKEL Heimat Eriki Steinbach, UIT HET POOLSE TIJDSCHRIFT PRZEKRÓJ VAN 23 SEPTEMBER 2003.

 

pdf-versie van dit artikel

 

Noot: Aangezien ik enkel over een kopie van het artikel beschikte, is de kwaliteit van de gedrukte Poolse tekst niet altijd even duidelijk. Ik heb zoveel mogelijk geprobeerd om hem zelf te retoucheren, maar het resultaat is nog steeds niet optimaal. Daarvoor mijn oprechte excuses voor het ongemak bij het lezen van de tekst.

 

B. GEDICHT Ostpreußische Nächte, DOOR KAPITEIN ALEXANDER SOLSCHENIZYN, KAPITEIN UIT HET RODE LEGER. Bron: De Zayas Alfred (1993), Anmerkungen zur Vertreibungen, pp. 77-80.

 

 

BIJLAGE A.: VERTALING VAN HET ARTIKEL ”HEIMAT ERIKI STEINBACH” UIT HET POOLSE TIJDSCHRIFT PRZEKRÓJ

 

DE HEIMAT VAN ERIKA STEINBACH

 

De voorzitster van de Duitse Bond der Verdrevenen (BdV), werd niet verdreven. Erika Steinbach was anderhalf jaar, toen haar moeder in 1945 besloot om van Pommeren naar Duitsland terug te keren. Zes jaar eerder verdreven de bezetters uit dezelfde gebieden 70 000 Kasjoeben en Polen.

 

Ik heb mijn vaderland verloren – zo rechtvaardigt Erika Steinbach haar beslissing voor haar kandidatuur als voorzitster van de Duitse Bond der Verdrevenen. Toen ze in 1998 het ambt aanvaardde, zei ze dat ze wist hoe Polen te dwingen om “de misdaden van de verdrijvingen goed te maken”. Het is voldoende dat de Duitsers niet akkoord zouden gaan met onze toetreding tot de EU. Drie jaar geleden verdedigde ze in een gesprek met Rzeczpospolita nog steeds de rechten van de “verdrevenen”.

 

Ik kon niet stemmen voor het traktaat dat in 1990 de grens tussen Polen en Duitsland regelde. Ik denk dat veel Polen uit de oostelijke grensgebieden op een gelijkaardige manier zouden handelen, als ze moesten stemmen over de oostelijke grens, zei ze.

 

Ze liet haar toon zakken, toen journalist Jerzy Haszyński een kaart op tafel legde met haar stamboom. Uit de tekening bleek dat Erika Steinbach in 1943 in Ruma op de wereld kwam, als de dochter van een 27-jarige soldaat uit het bezettingsleger.


Deze kwam naar Polen vanuit het diepe Duitsland, uit Frankfurt bij Mainz. De moeder van Erika Steinbach komt uit Bremen, een stad op enkele honderden kilometers van de huidige Poolse grens. In Ruma bij Gdynia bracht de kleine Erika Steinbach slechts anderhalf jaar van haar leven door.

 

In januari 1945 vluchtte de moeder van het toekomstige hoofd van De Bond der Verdrevenen voor het oprukkende Sovjetleger. Ze verliet echter niet het ouderlijke huis, maar enkel een gehuurde woning. Enkele dagen later, toen de kwestie dankzij een Poolse journalist algemene ruchtbaarheid kreeg, ging Erika Steinbach in de tegenaanval. - En waar wordt er gezegd dat enkel lotgenoten zich met de zaak kunnen bezighouden?[272]

 

POLEN, RAUS!

 

Als ik dit verhaal vertel aan Benedykt Wietrzykowski – het hoofd van de Vereniging der Verdrevenen uit Gdynia – kan mijn gesprekspartner zijn verontwaardiging niet verbergen. – Ze is noch verdreven, noch verhuisd – zegt Wietrzekowski. Haar vader is, net als duizenden andere soldaten en beambten van Duitse afkomst, als bezetter naar Gdynia gekomen.

 

Nog voordat Wilhelm Hermann, Erika Steinbachs vader, met zijn verloofde in het bezette Polen verscheen, begon in 1939 de eerste gigantische volksverhuizing in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Maar de Duitsers werden niet verhuisd. De Duitsers hadden vrije woningen nodig. Om voor hen plaats te maken, verdreven ze uit Gdynia en omstreken 70 000 Polen. De Bond der Verdrevenen uit Gdynia beweert zelfs dat het er ongeveer 100 000 waren.

 

Erika Steinbach stond aan het hoofd van de Bond der Verdrevenen doordat ze in de armen van haar moeder in 1945 Rumia verliet. Was het huis echter, waarin ze met haar ouders woonde, niet het vroegere eigendom van Polen, enkelen van de verdrevenen op grond van de beslissing van Himmler in 1939?

 

Om de verontwaardiging te begrijpen van de Vereniging der Verdrevenen uit Gdynia, moeten we terugkeren naar de beginperiode van de Tweede Republiek. De machthebbers van de jonge staat beslisten met het oog op de complexe politieke situatie in Gdańsk te starten met de bouw van een grote Poolse haven in het kleine dorpje Gdynia. In enkele maanden tijd werd het aan zee gelegen gebied voor tienduizenden families uit het binnenland een werkelijk eldorado. Vanuit de gebieden van het vroegere Congres-Polen (Kongresówka) kwam een echte volksverhuizing op gang in de richting van Gdynia in de hoop daar een beter leven te beginnen. Toen op 1 september 1939 op Westerplatte de eerste Duitse bommen vielen, woonden er in deze kustgebieden al meer dan 100 000 Polen die van elders kwamen.

 

Na de intocht van de Duitsers dook er een probleem op: wat moesten ze met die Polen doen? De nieuwe gouverneur van Rzeszy voor het district Gdańsk-West-Pruisen, Albert Foster, kwam al snel tot de conclusie, dat de inwoners van Gdynia en omgeving nooit voor de verduitsing zouden buigen. Daarom besloot hij dat het noodzakelijk was om de Duitse bevolking in de betrokken gebieden te vestigen. – Aan alle anderen, en vooral aan ‘verdacht Pools gespuis’, werd brutaal gezegd: “Raus!” – vertelt historica Zofia Szreder, schrijfster van het werk “De uitroeiing van de Gdyniase bevolking in de jaren van de bezetting door Hitler”.

 

SLEUTELS OP DE DEUREN

 

De hel begon in Gdynia op 15 oktober. Jadwiga Kocuniak, die in 1939 zeven jaar was, herinnert zich: “’s Morgens, toen we nog sliepen, reed er op de Wielkopolskastraat een wagen, en door de luidspreker klonk het bevel om de huizen en woningen te verlaten. Dadelijk daarna stond er een Duitser met een karabijn op de drempel en hij beval dat we ons moesten haasten.We waren allemaal met verstomming en ontzetting geslagen. We kregen slechts een half uur de tijd om onze spullen te pakken. Maar wie moest dat allemaal dragen? Mijn oudste zus was tien, de volgende vijf en de jongste maar anderhalf.

 

De zuiveringsactie op ‘het Poolse gespuis’ botste op tamelijk wat verzet. Het Duitse “Verslag over het verdrijvingsexperiment op de Poolse bevolking uit Orłówa” dat werd opgesteld voor de directie van de SS, is bewaard gebleven. Het rapport verklaart dat “het de bedoeling was om de verdrijvingen zo snel te laten gebeuren, omdat de bevolking zich in paniek ongeorganiseerd gedroeg.” Mensen op weg naar het onbekende namen in plaats van warme kledij of medicijnen aandenkens aan hun familie mee. Een van de verdrevenen herinnert zich zelfs een bepaalde familie die naar het station trok met het doodskistje van een klein kind. De familie had duidelijk geen tijd gehad om het te begraven.

 

De transporten met de verdrevenen gingen richting het Generaal-Gouvernement. De verwarring was zo groot, dat Hans Frank, de gouverneur-generaal, zich in Berlijn beklaagde. Hij maakte zich dik dat er geen middelen werden gestuurd om de geëvacueerden te voeden. Een van de inwoners van Gdynia die Zofia Szreder in haar enquête ondervraagd heeft, herinnert zich nog de aankomst van het transport naar Częstochowa. De moeder van de verdreven familie vroeg iemand om hulp. Ze legde uit dat haar familie verdreven was, maar niemand geloofde haar. De inwoners van Częstochowa waren er zeker van dat er een groep misdadigers was aangekomen, of ten minste een groep families die iets op hun geweten hadden. Niemand kon ook geloven of begrijpen dat iemand voor niets uit zijn huis gegooid was en naar een andere regio in Polen gestuurd werd.

 

Hierover, zoals de Duitsers de verdreven behandelden, getuigt het achtste punt van de bekendmaking van de verdrijving – zegt historica Zofia Szreder.

Dit punt is het meest pakkende en symboliserende: “ Bij het verlaten van de huizen moesten ze alle sleutels op de deuren laten zitten”. Tot vandaag dromen de mensen nog steeds van deze sleutels op de deuren.

 

TWEE KAMERS MET UITZICHT …

 

In “het van de Polen gezuiverde” Gdynia en in de omliggende dorpen brachten de Duitsers duizenden soldaten, beambten en havenarbeiders uit Duitsland onder. Gedurende enkele maanden veranderden de Duitsers Gdynia in een grote oorlogs- en kolenhaven. In Oksywia begon een experimenteel oefenterrein in werking te treden, waarop gewerkt werd aan projectielen voor V-1 en V-2-bommen. In Ruma, vanwaar ook Polen verdreven waren, breidden de Duitsers de civiele luchthaven uit en begonnen er toekomstige piloten op te leiden. Op de luchthavens van Ruma en Pucki werd ook een bommenwerper in elkaar gestoken. Juist daar, naar de in Ruma gestationeerde Szkoła Kompanio bij de Szkoła Strzelców Pokładowych, kwam de twintigjarige officier Wilhelm Karl Hermann aan. In het begin woonde hij samen met andere onderofficieren in de huidige stadswijk Biała Rzeka. Vermoedelijk huurde hij een kamer bij een of andere Kasjoebische familie. Het is niet bekend, waar hij zich precies mee bezighield. In januari 1943 huwde Hermann Erika Grote (de huwelijksakte bevindt zich nog tot vandaag in het archief van een bureau van de burgerlijke stand). De kleine Erika, die ettelijke jaren later de familienaam van haar man, Steinbach, overnam, werd op 25 juli van datzelfde jaar geboren. Vandaag is er van het huis in Biała Rzeka geen enkel spoor meer. Van de grote luchthaven in Ruma blijft enkel en alleen een plein over, begroeid met gras. Hij dient als manoeuvreerplaats voor de chauffeursopleidingen.

 

Rondom schoten wijken van eengezinswoningen uit de grond. In een van hen, bij de Dębogórsristraat, staat een waterzuiveringsinstallatie. Het is in dit gebouw — doet het gerucht de ronde — dat Erika Steinbach geboren is. De woning met twee kamers van haar ouders – “het kleine vaderland”, waarop ze zich beroept – moet zich op de eerste verdieping bevonden hebben.

 

BERLIJN, WROCŁAW, GDYNIA

 

Niemand heeft Erika Steinbach en haar moeder van hier verdreven – vertoornt zich Ludwik Bach, de directeur van het Cultuurhuis in Ruma. – Ze vluchtte zelf, en heeft hier goed aan gedaan. Het noodlot van de Duitsers, die niet op tijd voor het Rode Leger gevlucht waren, was betreurenswaardig. Soldaten moordden en verkrachtten.

 

De evacuatie van enkele miljoenen Duitsers uit Pommeren begon aan het einde van 1944. Op 30 januari 1945 vertrok het passagiersschip Gustloff voor zijn laatste reis uit Gdynia. Het schip verging enkele minuten na negen uur ‘s avonds nadat het door drie torpedo’s getroffen was, 6000 personen op de bodem van de zee begravend. Erika Steinbach zat niet tussen de passagiers. Haar moeder, als echtgenote van een onderofficier, en dus van een minder invloedrijk persoon, mocht niet mee met het schip. Ze moest Polen via een andere weg ontvluchten.

 

Ludwik Bach begrijpt niet, wat Erika Steinbach het recht geeft om lid te zijn van de Bond der Verdrevenen. Ze heeft haar huis, dat zich op het verloren gegane gebied bevond, niet moeten verlaten en ze heeft ook de graven van haar voorvaderen niet moeten achterlaten. Ze heeft niet veel wat haar met Ruma verbond – haar ouders zijn niet van die streek afkomstig, en zij is enkel in Polen geboren omdat haar vader een legereenheid in Pommeren kreeg toegewezen.

 

Conform de Duitse wetgeving is ieder, die op het terrein van de Duitse staat woonde in het grensgebied van 1937 of hierbuiten (Duitse minderheden bijvoorbeeld in Roemenië of Hongarije) en ten gevolge van oorlogshandelingen zijn huis moest verlaten, een “verdrevene”. Volgens Piotr Buras, politoloog bij het Instituut voor Historische Studies (Instytut Studiów Historycznych, PAN) kan de status van verdrevene ook toekomen aan de Duitsers, die woonden of werkten in de gebieden die het Duitse leger bezette en die dit op bevel van de Duitse overheid verlieten.

 

- Op deze manier zou ook de ‘zoon van Hitler’ die in Warschau geboren is, zich verdreven kunnen voelen –ironiseert Jerzy Haszczyński in een gesprek met Przekrjój.

 

Volgens Duitse statistieken werden na het einde van de oorlog meer dan 15 miljoen Duitsers onder dwang naar Duitsland geëvacueerd. De Bond der Verdrevenen zelf telt nu meer dan twee miljoen leden. De Vereniging der Verdrevenen uit Gdynia enkele honderden ouderlingen. Twee jaar geleden, toen de discussie over het gedenkteken ter herinnering van de verdrijvingen begon en dat in Berlijn of Wrocław gebouwd zou worden, stelde men voor om er een in Gdynia op te richten. Sinds de laatste optredens van Erika Steinbach en haar bezoek in Polen is niemand op het idee teruggekomen.

 

GETUIGENISSEN VAN VERDREVENEN

MARCIN PELA

Mijn grootouders zijn afkomstig van de regio onder Zywiec. Ze hadden drie dochters en vier zonen. Te veel om hen allemaal te kunnen onderhouden. Mijn vader “emigreerde” voor de oorlog naar Gdynia op zoek naar brood. En het lukte. In 1934 bouwden mijn ouders een huis, we leefden er goed. In 1939, in september, toen de Duitsers binnenmarcheerden, vond op een van de pleinen de segregatie plaats. Iemand uit Oksywia riep — Kom naar voren! Mijn vader ging naar voor en ik heb hem nooit meer teruggezien. Waarschijnlijk is hij omgekomen, doodgeschoten in Piaśnica. Hij had kunnen bekennen, dat hij in het leger van de tsaar gediend had tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hij heeft dat niet gedaan. Misschien zouden ze hem toch niet doodgeslagen hebben? Ik ben met mijn moeder in oktober verdreven. Na vijf jaar dwangarbeid in het Derde Rijk ben ik te voet naar huis teruggekeerd, 320 km ver. Van mijn huis heb ik niets, zelfs geen baksteen, meer gevonden. Vandaag moet ik vergeven en vergeten; maar me met hen verzoenen? Nooit! Ik vraag me af of er vandaag in de ene of andere school, al was het maar tien minuten, de tijd genomen wordt om de jeugd te laten kennismaken met de begane misdaden tegenover de bewoners van Gdynia. Helaas is het in Polen al zover gekomen dat ze geschenken in marmer graveren en misdaden in zand schrijven.

 

HELENA JANKOWSKA

Tot 14 oktober 1939 woonde ik in Orłów – tussen Gdańsk en Gdynia. Mijn vader hebben ze onmiddellijk meegenomen. Gestapo, soldaten? Ik weet het niet. Ik was 17, maar ik herinner het me niet. Toen de “verhuisactie” begon, nam ik in plaats van de dingen die ik het meest nodig had, het kostuum van mijn vader mee, omdat ik het jammer vond om het te laten hangen, en ik nam ook mijn schaatsen mee, omdat ik daar zo blij mee was. Ze zeiden dat alles over zes weken voorbij zou zijn. Mijn moeder hebben ze bij Bydgoszcz uit de trein geworpen. Ik heb haar sindsdien nooit meer gezien. Ik heb de oorlog doorgebracht op het landgoed van de graaf Stolberg. Ik heb vijf jaar bij hem op het veld gewerkt. Dat was een schok voor mij, want ik kwam uit de stad, ik studeerde op de handelsschool, ik was danseres… In welke omstandigheden ik na de “verdrijvingsacties” woonde? Dat kan men niet beschrijven. Voor tien personen was er een brood per dag voorzien. Een ruimte zonder verwarming. Ik stal zakken voor aardappelen, zo’n zakken met veel gaten, en horizontaal gouden draden en verticaal grijze. Ik heb ze losgepeuterd en kousen van gemaakt.

 

Schurft en luizen waren er. Ik ben daar getrouwd, op die plek, met de eerste de beste. De jongens uit de dorpen lieten ons niet met rust, voortdurend overvielen ze je en weet u… En toen had ik rust. Naar Gdynia ben ik pas in 1947 teruggekeerd.

 

 

B. GEDICHT OSTPREUßISCHE NÄCHTE

 

 

 

Tekstvak: De Zayas Alfred (1993), Anmerkungen, p. 78.

Alexander Solschenizyn, een kapitein in het Rode Leger heeft in een gedicht zeer pakkend de onzinnige gruweldaden van het Rode Leger weergegeven. Hij vertelt de intocht van zijn compagnie in Oost-Pruisen in januari 1945: [273]

 

Ostpreußische Nächte

Wahrlich gründlich, wahrlich weise

Zahlen wir dem Feind jetzt heim:

Alles brennt! Und die Quartiere?

Legen uns wohl in den Schnee?

Na, und wenn schon! In der Patsche,

sitzen wir doch nicht umsonst:

Glühte je in solcher Röte

Irgendwo ein Horizont?...

 

Was Jahrhunderte geschaffen,

brennt hier nieder, sinkt zu Schutt.

Flammen peitschen

über meinen Kopf hinweg...

 

rasch besetzt im Plünderwahn...

Zweiundzwanzig, Höringstraße.

Noch kein Brand, doch wüst, geplündert.

Durch die Wand gedämpft – ein Stöhnen:

Lebend finde ich noch die Mutter.

Waren’s viel auf der Matratze?

Kompagnie? Ein Zug? Was macht es!

 

Tochter – Kind noch, gleich getötet.

Alles schlicht nach der Parole:

NICHTS VERGESSEN! NICHTS VERZEIH’N!

Blut für Blut! – Und Zahn für Zahn.

Wer noch Jungfrau, wird zum Weibe,

und die Weiber – Leichen bald.

Schon vernebelt, Augen blutig,

bittet: „Töte mich, Soldat!“

Sieht nicht der getrübte Blick?
Ich gehör doch auch zu jenen!...

 

Ein verwaister Kinderwagen –

Ganz in Rüschen, himmelblau –

Drum ein Knäuel von Soldaten:

„Guck, der Säugling, auch ein Deutscher!

Wird mal groß, setzt auf den Helm;

wär’s nicht besser – gleich abknallen?

Hat die Führung doch befohlen:

ΚΡΟΒЪ 3A KPOBЪ! (Blut für Blut)

 

... zwischendurch die Frau erschossen,

Teppich rot mit Blut bespritzt,

und den kranken Mann im Bette

gleich in einem auskuriert.

Nur ein Jüngelchen, ihr Neffe,

merkt, was los ist, springt hinaus,

über ‚n Zaun und hopp und rennt,

hakenschlagend und sich windend,

wie ein Häschen, wie ein Tierchen,

übers Feld zum Walde hin.

Von der Straße knallt in Rage

Fast ein Zug ihm hinterher:

 „Wetten!“ – „ Hab’ ihn“ – „der haut ab!“

 „ist verwundet!“ „gib-gib-gib ihm!“

 Auch der Hund…, nun ist er weg.

 Wenn er erst mal groß geworden...“

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende