Perceptie van een Duitse intellectueel op de eigentijdse Geschiedenis: Sebastian Haffner. (Hedwig Vossen) |
home | lijst scripties | inhoud |
1. Sebastian Haffner
Deze thesis gaat over Sebastian Haffner. Meer bepaald wil ik zijn leven en werk situeren tegen de achtergrond van de politieke gebeurtenissen van zijn tijd. Haffner was een jurist die bekend werd om zijn durf en doorzettingsvermogen om tijdens het nazi-regime Hitler en diens motieven kritisch te benaderen[2]. Deze bekendheid zette zich door in de periode na de Tweede Wereldoorlog. Toen maakte hij vooral naam door in Duitsland zelf kritische bijdragen in tijdschriften te leveren over de situatie van de Koude Oorlog en historische boeken te schrijven over de Weimarrevolutie, de Eerste Wereldoorlog en over historische persoonlijkheden zoals Churchill en Hitler. In de jaren tachtig beleefde hij zijn hoogtepunt door zijn in ’78 gepubliceerde biografie van Hitler. Na de ‘Haffner-boom’ van de jaren ’80 werd het stil rond hem, mede door gezondheidsproblemen.
In 2000, één jaar na zijn dood, kwam Sebastian Haffner weer in de belangstelling. Zijn zoon Oliver had in een schuif van zijn bureau het manuscript van een boek gevonden, dat als zijn autobiografie kan gezien worden. Het bevat het verhaal van zijn leven van aan de Eerste Wereldoorlog tot in het jaar 1933, toen Hitler tot rijkskanselier benoemd werd, de brand van de rijksdag en de boycot van 1 april 1933 plaatsvonden. In dit boek deed Haffner opmerkelijke voorspellingen over het verloop van de oorlog van Hitler en ook over Hitlers dood.
Een debat over de voorspellingen van Haffner barstte los. De kunsthistoricus Jürgen Paul vermoedde dat Haffner het boek niet in 1939, maar na de Tweede Wereldoorlog had geschreven. Henning Köhler, verbonden aan de Vrije Universiteit van Berlijn, bevestigde deze stelling van Paul. Het heeft geleid tot een criminologisch onderzoek naar de ouderdom van de papieren en de inkt, met als resultaat het bewijs dat de tekst inderdaad in het jaar 1939 geschreven was.
Deze debatten waren een aanwijzing voor de gevoelige snaar die Haffners tekst raakte. Die zei namelijk dat men in 1939 al, nog voor het uitbarsten van de oorlog, had kunnen weten dat Hitler van plan was deze oorlog te voeren én Haffner had zich al in 1939 willen onttrekken van medeplichtigheid aan deze oorlog. In deze autobiografie vermeldde Haffner bijvoorbeeld de vervolging van de joden, en merkte toen al dat er gevaar voor hun leven was. Hij schetste ‘zo griezelig nauwkeurig’ de oorsprong en eigenheid van het nazisme en de toekomstige daden die het zal stellen, dat enkele critici zich afvragen of hij dit misschien niet na de oorlog geschreven had[3]. Het was de uitgave van dit boek dat Haffner terug in de media bracht: ‘Er gaan van ‘Geschichte eines Deutschen’ in een oogwenk een half miljoen exemplaren over de toonbank. Het boek kroont de auteur postuum tot superster. Elke letter die hij ooit heeft geschreven, is ondertussen opnieuw uitgegeven, gebundeld, herdrukt. De auteursnaam Haffner is nu een miljoenenbusiness’[4]. Het debat laaide op over de vraag of Haffner (en dus welke andere Duitser dan ook) dit wérkelijk al zo vroeg had kunnen weten.
Deze vraagstelling was in 2000 natuurlijk niet nieuw. Duitsland had al sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog een hele geschiedenis opgebouwd waarin de schuldvraag van Duitsland in de Tweede Wereldoorlog uitgespit werd[5]. Het is dus niet verwonderlijk dat de autobiografie zo gemakkelijk over de toonbank ging. Maar die voorspellingen waren niet de belangrijkste oorzaken van het succes van het boek. Het belangrijkste element daarin was de toon van het boek en de schrijfstijl van Haffner. Hij schreef eenvoudig en gevoelsmatig, wat een breed lezerspubliek verzekerde. In een telefonisch gesprek met Alexander Fiebig[6] kwam naar boven dat Haffner de politieke lijn van vele lezers helder en duidelijk verwoordde, en in staat werd geacht de politiek op bescheiden wijze beïnvloed te hebben[7], zoals bij de verkiezing van Willy Brandt, waarbij Haffner vele artikels had geschreven om te pleiten voor deze keuze.
Maar Haffners werk behandelde niet alleen de Duitse schuldvraag. Deze thesis is erop gericht Haffners werk en de plaats van dat werk binnen de discussies van zijn tijd en daarna te situeren. Hierover wil ik het in het volgende punt hebben.
2. Vraagstelling
De hoofdthema’s van deze thesis zijn Sebastian Haffners leven en werken. In het eerste hoofdstuk wil ik Haffners persoonlijke ervaringen weergeven die hebben bijgedragen tot zijn overtuigingen en die hem hebben beïnvloed bij het schrijven van zijn werken en artikels. Dit hoofdstuk bevat een biografie van Haffner en een bespreking van zijn werken. Over Haffner zijn er nog niet veel werken verschenen. Enkel een biografie van Uwe Soukup en een uitgegeven interview met Jutta Krug zijn mij bekend. Daarbij komen nog enkele memoires van mensen die hem hebben gekend, maar deze memoires behandelen ook niet alleen Haffner en worden slechts zijdelings aangehaald door de biograaf[8].
In het tweede hoofdstuk ga ik in op de werken van Haffner. Ik heb deze chronologisch gesitueerd en heb daardoor een rode draad in de inhoud gevonden. Deze rode draad is het gevoel van verantwoordelijkheid dat Haffner had bij het beleven van zijn tijd. In zijn boeken en artikels was steeds een plaats ingeruimd voor hoe het nog zou kunnen worden. Haffner meende op die manier zijn steentje bij te dragen aan de opbouw van zijn wereld.
In een eerste luik bespreek ik de boeken die Haffner heeft geschreven over de Eerste Wereldoorlog tot en met de opkomst van de nazi’s. Deze gebeurtenissen hebben hem gevormd en gevoelig gemaakt voor de politieke gebeurtenissen. In de eerste twee punten van dit tweede hoofdstuk bespreek ik enerzijds de feiten en Haffners interpretatie daarvan en anderzijds de morele lessen die hij daaruit trok voor zichzelf en zijn medemens. Vreemd genoeg, maar typisch voor Haffner, ‘rook’ hij eerst in zijn in 1939 geschreven autobiografie de morele toestand van een situatie en heeft hij pas daarna de feiten in zijn latere werken beschreven (hoewel ook zij zich bezig hielden met de morele aspecten)[9].
Vooral inzake de Eerste Wereldoorlog, het nazisme en Hitler is er veel studie verricht[10]. Ik heb mij in deze thesis vooral gericht op het nazisme en Hitler omdat ook Haffner daar meer aandacht aan heeft besteed. De werken van Jäckel, Koch, Bracher, Kershaw en Schreiber waren zeer nuttig om Hitler en zijn plaats in de geschiedenis en de geschiedschrijving te duiden. Hiertoe heeft Haffner zijn bijdrage geleverd door als getuige de handelingen, discussies en fouten van zijn medemensen weer te geven en te interpreteren, om daarna mogelijke alternatieven te kunnen bieden.
Het zijn deze interpretaties en mogelijke alternatieven van een intellectueel die actief bij de beeldvorming van zijn tijd betrokken was, die het onderwerp van mijn thesis uitmaken. Hiermee hoop ik het geroezemoes en de besluitvorming van die tijd te schetsen en deze met behulp van deze persoon aan enkele klinknagels vast te pinnen.
In een tweede luik worden de aanzetten van de vorige punten verdergezet en beschrijf ik hoe Haffner de strijd aanging tegen het nazisme en Hitler. Hijzelf vulde dit in door uit Duitsland weg te vluchten en zijn kennis en diensten in Engeland aan te bieden. Deze individuele strijd tegen het nazisme heeft over het algemeen de meeste aandacht gekregen in de literatuur: door de uitgave van dagboeken (met onder andere het dagboek van Marie Wassiltchikoff[11]), de studie van het binnenlandse Duitse verzet (van onder andere Graml[12]), of zelfs de studie van Milgram en Zimbardo[13] waarin de houding van mensen onder invloed van autoriteit bestudeerd werd. Over de oorlog en de veldslagen zelf is natuurlijk het meeste verschenen (bijvoorbeeld de Winkler Prins Encyclopedie van de Tweede Wereldoorlog), maar dat was niet het onderwerp van deze studie.
In het derde en laatste onderdeel worden Haffners bijdragen aan verschillende tijdschriften over het verloop en de discussies van de Koude Oorlog besproken. Deze ontwikkelingen volgde Haffner vanuit het brandpunt Berlijn en ook hier vatte hij de taak op om zijn eigen tijd te interpreteren en te zoeken naar oplossingen voor de problemen die zich stelden. Aangezien een groot deel van zijn commentaren geschreven was voor het miljoenenblad Stern, waardoor zijn bijdragen door meer mensen gelezen werden, oogstten zijn artikels vaak kritiek. Er werd hem verweten een pessimist en weerhaan te zijn[14] terwijl hij anderzijds de hemel werd ingeprezen en zelfs in het gilde van de historici werd opgenomen[15]. Naast de inhoud van zijn artikels en boeken zullen ook deze elementen besproken worden met behulp van de werken van Thränhardt en Bracher.
3. Waarom Haffner?
Verschillende critici hebben Haffner verweten een ‘weerhaan’ te zijn. Hij zou van links naar rechts, van ‘Kalter Krieger’ naar voorstander van de ‘détente’ gewisseld zijn en sprong effectief van een algemeen overschouwend dagblad zoals Die Welt naar een populistisch tijdschrift als Stern. De manier waarop hij over historische feiten vertelde was ook niet wetenschappelijk te noemen. Hij vermeldde niet of nauwelijks zijn bronnen en had over het algemeen een tamelijk eigenzinnige en soms vergezochte kijk op de feiten. Ik ben mij hier steeds van bewust geweest doorheen het werk voor mijn thesis. Maar Haffner is inhoudelijk en ook wat de sfeer die hij wilde creëren betreft, steeds aan zichzelf (en dat wil zeggen aan het ‘nie wieder’ weerkeren van een situatie als de opkomst van een man als Hitler) trouw gebleven.
Haffner was een criticus die zijn wereld beter wou achterlaten dan als hij hem gevonden had[16]. Hiertoe stelde hij zichzelf, zijn landgenoten en alle machthebbers aan de kaak, zonder onderscheid. Hij zag de wereld als zijn achtertuin, waar hij even verantwoordelijk voor was als ieder ander. Hij heeft die verantwoordelijkheid ingevuld door zijn leven te geven aan het schrijven van artikels en boeken. Een argument voor deze stelling is dat hij besloot om zijn veilige haven in Engeland, waar hij in moeilijke tijden een bestaan had weten op te bouwen, in te ruilen voor het brandpunt Berlijn en er zijn vrouw en kinderen mee naartoe te brengen bij het begin van de Koude Oorlog.
Het gevolg van deze houding was dat hij zich ook geoorloofd voelde om harde kritiek te uiten. Door zijn ontheemdheid echter, bleef hij naar mijn mening toch binnen bepaalde perken. Het is ook daarom dat ik Haffner zo belangrijk vond als onderwerp voor mijn thesis. Want hoewel Haffner soms overdreef in zijn manier van kritiek uiten, was hij wel duidelijk overtuigd van zijn standpunt en verantwoordelijkheid. Dit maakt dat Haffners wisselende houdingen ten opzichte van de gebeurtenissen van zijn tijd en de reactie op zijn meningsuitingen juist een uitstekende bron vormen om de gemoedswisselingen in die periode na te gaan.
4. Methodologie
Aangezien deze thesis zich bezighoudt met de visie van Haffner is het grootste deel van het bronnenmateriaal afkomstig van Haffner. Deze worden besproken in het eerste en het tweede hoofdstuk. Dit houdt zijn bijdragen tot verschillende tijdschriften in, zijn boeken, zijn interviews, zijn tv-optredens. Dit materiaal werd ondersteund door de biografie die Uwe Soukup geschreven heeft over Haffner, een interview met Haffner door Jutta Krug en verschillende artikels over Haffner in Belgische en Duitse kranten en tijdschriften. Bij de kranten en tijdschriften heb ik vooral gekeken naar die met een grote oplage, hetgeen ik verdedig doordat het mij ging om de onderwerpen van Haffner die het meeste succes hadden gehad. De visie van Haffners publiek op zijn onderwerpen komt aan bod bij de bespreking van de kritiek op Haffner in het tweede hoofdstuk.
Meer rechtstreekse gegevens kreeg ik via een telefonisch gesprek met Alexander Fiebig, een afdelingshoofd van de staatsbibliotheek van Berlijn. Ook een bezoek aan Berlijn zelf en een toevallige ontmoeting met een boekenhandelaarster hebben het beeld over Haffner helpen aanvullen. Mevrouw Saulnier, de boekenhandelaarster, hielp mij door af en toe de kleinere Duitse kranten na te pluizen over Haffner en zij vertelde over het succes dat de boeken van Haffner hadden in haar winkel. Daarnaast heb ik echter ook andere materialen gebruikt om sommige van zijn stellingen kracht bij te geven. Dit zijn bijvoorbeeld dagboeken van andere door de nazi’s getroffen personen (Klemperer, Wassiltchikoff, Kardorff), of boeken van tijdgenoten die zijn stellingen onrechtstreeks bijtraden door eigen voorbeelden te geven (Borkenau).
De literatuur die ik gebruikt heb voor het werk aan deze thesis was erop gericht de door mij geselecteerde onderwerpen van Haffner te plaatsen in een breder kader. Het was niet de bedoeling een ‘algemene geschiedenis’ van de Tweede Wereldoorlog en haar nasleep te schrijven, maar om het werk van Haffner te duiden in de debatten die gevoerd werden in de wetenschappelijke literatuur. Aanvankelijk was het onderzoek naar literatuur over de onderwerpen van Haffner tamelijk willekeurig, maar langzamerhand bleken bepaalde auteurs veelvuldig voor te komen in verschillende werken en werden hun bijdragen meer dan andere aangehaald in de andere werken. Hierdoor kon ik een lijst van verschillende auteurs samenstellen die ik stelselmatig begon na te gaan voor de onderwerpen die ik onderzocht. Deze auteurs waren vooral K.D.Bracher, E.Jäckel, I.Kershaw, de geschiedenis van het nazisme door J.Noakes en G.Pridham, D.Verheyen, H.W. Koch en anderen. Ik hoop met deze verhandeling een deel van hun onderzoek te verlevendigen door de journalist Haffner te bestuderen. Er is misschien reden om te twijfelen aan het kritische gehalte van zijn bijdragen, maar hij heeft toch de sfeer van zijn tijd kleurrijk weergegeven, waardoor de studie van deze auteurs des te interessanter werd.
5. Dankwoord
Deze thesis is het product van een samenwerking waarbij geen enkele medewerker voor de ander moet onderdoen. Voor de moeite die mijn familie en vrienden hebben opgebracht is met geen mogelijkheid een maat aan te duiden. Zij hebben de zware last van morele steun op zich genomen. De reis naar Berlijn en de vele dagen waarop ik achter een hoge muur van boeken van de aardbol verdween zouden veel minder vlot verlopen zijn zonder hun aanwezigheid en medewerking.
Bijzondere dank gaat ook uit naar Wim Smit en Wim Hendrickxs die mij wegwijs hebben gemaakt in de bibliotheek en de literatuur over de verschillende onderwerpen. Ik mag ook zeker de medewerkers van de bibliotheken in Berlijn niet vergeten, die mij geholpen hebben om op zo’n korte tijd toch heel veel werk te verrichten.
Een woord van dank aan mijnheer Alexander Fiebig, die zo vriendelijk was om tijd vrij te maken voor een telefonisch interview. In dit verband moet ik ook de boekenhandelaar, mevrouw Saulnier, bedanken voor het extra werk dat zij uitvoerde in de kleinere Duitse kranten die zij ter beschikking had.
Ten slotte moet ik mijn promotor, prof. Georgi Verbeeck bedanken, die mij in mijn dooltocht waardevolle punten van houvast aanwees zonder mijn eigen inzicht en vermogen te zeer in een bepaalde richting te duwen en juist daardoor leerde ik nog het meest.
- Wie dem auch sei, es ist nicht zu leugnen, dass Darwin einer der wenigen Denker ist, der die Vorstellungen der Menschheit von sich und der Welt, in der sie lebt, radical veränderte. Nach Darwins Tod sollten die Dinge nie wieder so sein wie vorher. Einen Weg zurück gab es nicht. Der Mensch war endgültig keine privilegierte Art mehr. –
Uit: STRATHERN, P. Darwin[17].
HOOFDSTUK I: BIOGRAFIE VAN SEBASTIAN HAFFNER
In deze biografie zal ik Sebastian Haffner steeds bij zijn auteursnaam noemen. Zijn echte naam was Raimund Pretzel, maar na 1938 werd het te gevaarlijk om die naam nog te gebruiken. Vanaf toen schreef hij namelijk politieke stukken die de toestand van zijn vaderland prijsgaven aan een vijandelijke natie, waardoor hij zijn familie in Duitsland misschien in gevaar bracht. Aangezien ook iedereen meer vertrouwd is met de naam Haffner, lijkt het voor mij logischer om voortaan deze naam te gebruiken. Een echte reden voor zijn keuze is niet expliciet gegeven. Uit zijn latere geschriften en acties blijkt wel dat hij zijn idealistische achting voor het oude Duitsland nooit zou verliezen (hij koos de naam Sebastian naar Johan Sebastian Bach en Haffner naar de Haffner-symfonie van Mozart, hoewel hij deze naam eerder koos omdat die symfonie in Engeland populair was). Toch zorgde hij er ook uit realistische overwegingen voor dat de naam die hij koos ook in het land waar hij zijn brood wou verdienen, gemakkelijk uit te spreken was.
Op 27 december 1907 werd Sebastian Haffner, toen Raimund Pretzel, geboren in de Berlijnse wijk Moabit. Hij had nog één zus, Eva, en twee broers, Ulrich en Bernhard, die minstens acht jaar ouder dan hem waren. Hij schijnt een gelukkige jeugd te hebben gehad, met veel intellectuele stimulans en een hoge eerbied voor zijn vader. De familie woonde in Berlijn sinds 1890, toen Haffners vader, Carl Louis Albert Pretzel, zich daar installeerde en enkele jaren later zijn vrouw Wanda Lehmann leerde kennen. Hij was leraar, maar bracht het, wegens zijn vrijgevochten manier van lesgeven, onder het keizerlijke regime niet verder dan hoofd van de 105e gemeenteschool in het Berlijnse Prenzlauer Berg[18].
In de zomer van 1914 was Haffner zeven jaar oud en op vakantie op het landgoed van zijn familie in Achter-Pommeren. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was voor Haffner het ergste wat kon gebeuren omdat hij daardoor vervroegd terug moest keren naar Berlijn. Toch was hij bijna vanaf het eerste moment van de oorlog geïnteresseerd in de gebeurtenissen. Wie vocht tegen wie? Welke landen waren de vijanden? Waar lagen al die landen? Daarbij volgde hij het feitenrelaas over de oorlog door elke dag naar het politiekantoor in de buurt te gaan, waar de oorlogscommuniqués te lezen waren. Zodoende ondervond hij, naar eigen zeggen, al op zeer jonge leeftijd een overgang naar het bewuste leven, gericht op de politieke situatie, wat ervoor zorgde dat hij zich zeer goed kon inleven in de geschiedenis die vanaf dan geschreven werd.
Op 11 november 1918 leed Duitsland de nederlaag en iets later werd de Weimarrepubliek uitgeroepen. De elfjarige Haffner, die nog tot in oktober bleef geloven in de mogelijkheid van een overwinning van de Duitsers[19], stond paf. Uwe Soukup schrijft hierover in zijn biografie over Haffner dat dit moment het begin was van een bewust en kritisch leven, zij het dan nog dat van een kind. Deze nederlaag, die zo in tegenstelling stond tot wat vier jaar lang was opgebouwd in de berichten aan het politiekantoor, bezorgde Haffner een serieuze ontnuchtering, die hem ‘nicht nur gegen die folgende nationalsozialistische Massenpsychose immunisiert, sondern ermöglichten ihm Jahrzehnte später auch, die politischen und massenpsychologischen Folgen dieser Niederlage zu erklären’[20].
Haffners interpretatie van deze gebeurtenissen zijn terug te vinden in de boeken die hij over de Eerste Wereldoorlog en de Weimarrevolutie geschreven heeft. Zijn scepticisme ten opzichte van het Duitse militaire leiderschap in de Eerste Wereldoorlog maakte dat hij in Der Teufelspakt de Duits-Russische betrekkingen bijna alleen kon beschrijven als Duitse hebzuchtigheid en kortzichtigheid. De Weimarrevolutie werd in 1979 beschreven in Die deutsche Revolution (in 1969 verschenen als Die verratene Revolution, daarna in 1993 als Der Verrat) als een ‘verraad’ van de Duitse legerleiding aan het Duitse volk. Ook Die sieben Todsünden[21] des deutschen Reiches im Ersten Weltkrieg van 1964 en Von Bismarck zu Hitler van 1987 gingen hierover en ook hier was hij erg kritisch over de houding van de legerleiding.
Haffners negatieve houding ten opzichte van de legerleiding kwam het beste tot uiting in zijn omkering van de dolkstootlegende. De officiële versie zei dat Duitsland niet verloren was door militaire zwakheid, maar door de stakingen van de arbeiders in de munitiefabrieken en de muiterij bij de matrozen. Deze dolkstootlegende zou door rechtse partijen, waaronder onder meer Hitler, gebruikt worden om de Weimarcoalitie in een kwaad daglicht te stellen. Deze Weimarcoalitie had immers het Verdrag van Versailles ondertekend en dus meegewerkt aan de zogenaamde ‘dolkstoot tegen het vaderland’[22]. Haffner keerde dit echter om en meende dat het verraad van de soldaten en het volk eigenlijk gestart was door de legerleiding, door hun gebrekkige informatie aan de bevolking en slinkse onderhandelingen achter de schermen tussen legerleiding en de regering.
De Weimarrepubliek werd op 13 maart 1920 door het leger onder leiding van Kapp en generaal Lüttwitz op de vlucht gejaagd[23]. De laatste regeringsdaad van de republiek was echter het oproepen van een algemene staking, waardoor uiteindelijk de Kapp-putsch mislukte. De Weimar-regering versloeg echter diezelfde arbeiders na het terugkeren naar de macht, omdat zij nu hun eisen stelden en ‘de bloem van de arbeidersjeugd’[24] zou in het Roergebied het leven laten.
Haffners vader kon, door het aanblijven van de republikeinse regering, opklimmen in rang[25] en de Pretzels verhuisden naar een dienstenwoning in Lichterfelde. Hier, op het Schillergymnasium, leerde Haffner de Duitse elite kennen die reeds lang vóór Hitler de “geest van de 20e juli”[26] uitdroeg. Hier werd Haffner rechts. Hij waardeerde de cultuur en de geschiedenis van Duitsland en leerde het gedachtegoed kennen van de mensen die de leiding in het land hadden. Hij had eerbied voor de keizer en de taak van de ambtenaar. Dit “in tegenstelling tot” zijn linkse oriëntatie die hij aangehangen had in zijn vroegere woonplaats in Prenzlauer Berg waar hij samen leefde en studeerde met de kinderen van joden en arbeiders. De joden leerde hij daar kennen als het “betere, intellectuele en beschaafde Duitsland”: ‘Am Königstädtischen Gymnasium unter der jüdischen Elite war ich ziemlich links, hier (tussen de Duitse elite op het Schillergymnasium) wurde ich rechts. Mein ganzes Leben ist bestimmt gewesen von meinen Erfahrungen auf diesen beiden Schulen’[27]. Met andere woorden, Haffner hing hier niet het ‘rechts-extremisme’ van Hitler aan, maar hij vulde dit concept in op een heel eigen manier. Het was een combinatie van eerbied voor de machtsuitoefening en een vertrouwen in de morele rechtschapenheid van die machtsuitoefening. Vanaf het moment dat die morele rechtschapenheid niet meer in acht werd genomen, waardoor onder leiding van Hitler de joden benadeeld en vervolgd werden, was voor Haffner alle vertrouwen in de leiding weg. De ‘rechtse’ houding van de mannen die op 20 juli 1944 de aanslag tegen Hitler hadden ondernomen, was dus een uiting van de eerbied voor Duitsland als een cultureel rijk land met een verantwoordelijke leiding, wat niet de eigenschappen van Hitlers regering waren. Daarnaast speelden ook nog vele andere factoren een rol, maar dit vond Haffner wel het belangrijkste.
In 1923 werd Streseman[28] rijkskanselier van Duitsland. In deze hoedanigheid stabiliseerde hij de Duitse munt door de invoering van de Reichsmark, waardoor Berlijn enkele jaren van rust gegund was vóór de economische crisis van 1929. In deze periode was Haffner ongeveer achttien jaar oud en ging hij uit in de betere milieus, speelde tennis en genoot van late gesprekken met vrienden over een glas wijn. Doordat Haffner niet al te veel tijd moest steken in het studeren, bleef er tijd genoeg over om mee te helpen aan de regie van de tragedie ‘Koning Oedipus’ van Sophocles. Het stuk werd zelfs lovend bekritiseerd in een tijdschrift en Haffner speelde met het idee om regisseur te worden. In 1926 studeerde hij af als beste van de school en besloot, op aanraden van zijn vader, verder te studeren in de rechten. Hij studeerde in Rheinsberg en begon in 1930 aan zijn stage aan het gerechtshof in Berlijn-Schöneberg. Ook hier had hij buiten de studies nog tijd voor buitenschoolse activiteiten en in de periode tussen 1926 en 1929 schreef hij twee romans, waarvan één in verkorte versie werd uitgegeven in de Hamburger Nachrichten.
In deze periode echter waren er al lang enkele donkere wolken aan zijn horizon verschenen. Haffner zelf omschreef het als een verlorengaan van een zeker kinderlijk zuivere reukzin, die hij vergeleek met de politieke reactie van kinderen: ‘de politieke reactie van kinderen (is), historisch gezien beslist opmerkelijk (…): wat ‘ieder kind weet’, is in de meeste gevallen de absolute, onloochenbare kwintessens van een politieke ontwikkelingsgang’. Over zijn reactie op de revolutie van 1918/19 vertelde hij:
‘Aan dit hele schouwspel kon je met de beste wil van de wereld niets inspirerends ontdekken. Als burgerlijke jongens, (...) konden wij vanzelfsprekend slechts ‘tegen’ de rode revolutionairen zijn: tegen Liebknecht, Rosa Luxemburg en hun Spartakusbond[29] (...). Wij waren dus enigszins ‘voor’ Ebert en Noske[30] en hun vrijkorps. Het was echter helaas onmogelijk om ook maar enig enthousiasme op te brengen voor deze figuren. Het schouwspel dat zij boden, was te onverholen weerzinwekkend. De geur van verraad die hen omgaf, was te penetrant: hij drong door tot in onze neus’[31].
Maar hij vergeleek dit verderop met de afstomping die bij de mensen teweeg werd gebracht door de opeenvolging van de wereldschokkende gebeurtenissen die tussen 1918 en 1923 voorvielen:
‘Wij hadden het grote oorlogsspel meegemaakt, en de schok van de afloop ervan, verder een zeer desillusionerende politieke leergang van de revolutie, en nu het dagelijkse schouwspel van het debacle van alle leefregels en het bankroet van levenswijsheid en ervaring. Een hele reeks tegenstrijdige overtuigingen hadden bij ons al de revue gepasseerd. Eerst waren we een tijdje pacifist geweest, vervolgens nationalist, later ondergingen wij de marxistische verlichting (...). Rathenau[32] en zijn einde hadden ons geleerd dat ook grote mannen sterfelijk zijn, en de Ruhrbezetting[33] dat nobele bedoelingen en obscure zaakjes met hetzelfde gemak konden worden geaccepteerd. Was er nog wel iets wat ons enthousiast kon maken? Want enthousiasme is voor de jeugd het zout des levens.’[34].
Na deze inleidende bedenkingen trok hij, enkele bladzijden verder, een verontrustende conclusie uit de daarop volgende gebeurtenissen. Streseman was in 1923 Rijkskanselier geworden en had, door onder andere de koersstijging van de mark te temperen, een rust gecreeërd die iedereen inviteerde om ‘zijn leven naar zijn smaak in te richten en op zijn manier gelukkig te worden’. Maar, en hier komt de conclusie van Haffner, door deze opeenstapeling van gebeurtenissen die bij de mensen een zeker afstomping had teweeg gebracht, werd er
‘aan die invitatie (...) over het geheel genomen geen gehoor gegeven. Men wilde helemaal niet. Het bleek dat een hele generatie in Duitsland (...) eraan gewend geraakt (was) om de hele inhoud van hun leven, alle stof voor diepere emoties, (...) vanuit de publieke sfeer aangereikt te krijgen, zij het gepaard met armoede, honger, dood, chaos en gevaar. Welnu, aangezien deze toelevering plotseling uitbleef, stonden zij er tamelijk hulpeloos bij, verarmd, beroofd, ontgoocheld en verveeld (...). Zo ervoeren ze het einde van de publieke spanning en de terugkeer van de persoonlijke vrijheid niet als een geschenk, maar als roof (...). Ze wachtten tenslotte bijna hunkerend op de eerste verstoring (...) om die hele vredestijd om zeep te helpen en nieuwe collectieve avonturen te beginnen (...). In feite kondigde zich toen reeds, volkomen onzichtbaar en onopgemerkt, de enorme kloof aan die het Duitse volk vandaag de dag verdeelt in mensen die wel en die geen nazi zijn’[35].
Met andere woorden, toen Haffner zijn twee romans had geschreven tussen 1926 en 1929, was er al heel wat veranderd in het Duitsland van zijn jeugd, toen Wilhelm II keizer was en de ambtenaren plichtsgetrouw hun taken vervulden. Toch schrok Haffner nog op toen Hitler, de leider van die afgestompte, twistzieke mensen en moraal in 1933 Rijkskanselier werd. Hij merkte hoe langzamerhand de kring van mensen met een nog steeds gevoelig ‘geestelijk reukorgaan’ steeds kleiner en bedreigder werd:
‘Van de mensen die hem (Hitler) in 1930 in het Sportpaleis begonnen toe te juichen, hadden de meeste zich waarschijnlijk van deze man op straat nog van geen vuurtje willen laten voorzien. Hier manifesteerde zich echter al het wonderlijke: de fascinatie voor juist het totaal weerzinwekkende, verderfelijke, intens walgelijke, als het op de spits wordt gedreven’. (...) ‘Buiten bleven alleen degenen staan die juist van deze ervaringen (van de roes van de Eerste Wereldoorlog onder andere) niets meer wilden weten en ze voor zichzelf voorzien hadden van een negatief teken. ‘Wij’ dus. ‘Wij’ hadden echter geen andere partij, geen vaandel dat wij volgen konden, geen programma en geen strijdkreet.[36]’
Haffner voelde zich in zijn vertrouwen in de Pruisische ambtenaar en zijn mentaliteit geschonden. Hij had gedacht dat deze mentaliteit van eerbied voor de cultuur en morele hoogstaande normen in heel Duitsland de algemene tendens zette, maar voelde zich bedrogen in deze opvatting doordat net Hitler door het Duitse volk verkozen was. Aanvankelijk konden zijn ouders en vrienden hem nog kalmeren en troostten hem met de woorden die hij wilde horen, namelijk dat Hitler natuurlijk geen voet aan de grond zou krijgen in dit geciviliseerde Duitsland en dat het buitenland het machtsvertoon van Hitler zeker niet zou tolereren. Deze gedachten zorgden tijdelijk voor soelaas en de spontaan opgekomen gedachte aan emigreren bleef een loos woord. Maar Hitler, nu hij aan de macht was, aarzelde niet de toon van het beleid naar zijn hand te zetten, en deed daarmee Haffners vrees waarheid worden. Op 27 februari 1933 brandde de Rijksdag, waardoor Hitler de gelegenheid kreeg de noodtoestand uit te roepen en een massale arrestatiegolf tegen vooral linkse politici en publicisten over het land te laten woeden[37]. Onder andere door deze staatsterreur die alle grote tegenstanders uit de weg ruimde, kregen de nazi’s bij de verkiezingen van 5 maart de absolute tweederde meerderheid, die nodig was voor de wet die Hitler nagenoeg onbeperkte macht gaf. Dit merkte Haffner reeds een twintigtal dagen later bijna lijfelijk toen hij in de bibliotheek van het gerechtshof werd opgeschrikt van zijn werk en hij tegen een SA’er lafweg antwoordde dat hij inderdaad ariër was. Dit deed bij Haffner een balletje rollen. Hij besefte dat het steeds onmogelijker werd om ‘privé’ het eigen leventje, los van de politiek en het publieke leven te blijven leven. Men kon dus nu niet meer zonder gevolg ‘ariër’ zijn of ‘niet-ariër’. Men ging zich anders gedragen als men de ‘categorie’ waartoe men behoorde kende en deze inmenging in de innerlijke leefwereld was voor Haffner bijna de spreekwoordelijke druppel.
Maar nogmaals kon zijn vader hem overtuigen om niet overhaast te werk te gaan. Haffner werd overtuigd om zijn studies af te maken en eventueel zijn dissertatie in Parijs te schrijven. Hierdoor kon hij al wat rondkijken naar werk in het buitenland en eventueel dan daar blijven na het beëindigen van zijn studies, moest de situatie in Duitsland toch nog onhoudbaar geworden zijn. Het gevolg was dat Haffner alsnog in Berlijn bleef en zelfs lid werd van de Berlijnse redactie van de Vossische Zeitung[38]. Deze krant hield echter op 31 maart 1933 ‘om financiële redenen’[39] op te bestaan, waarop Haffner voor zes maanden naar Parijs ging. Deze uitnodiging van zijn vader om in Parijs zijn dissertatie te schrijven, was voor Haffner een culminatiepunt van een hele reeks gebeurtenissen en gedachten die al jaren door zijn hoofd waren gegaan. De psychologische aftakeling, die hij iedere Duitser van die tijd toedichtte, beschreef hij als een langzaam murw geslagen worden van de Duitse geesten door een terreurbewind en een angstpsychose, die in gang werd gezet na de machtsovername van Hitler. Hij zag het als een duizend- en honderdvoudig duel, waarbij het duel werd gezien als een strijd waar ‘een individu zijn integriteit en zijn persoonlijke reputatie tegen een oppermachtige vijandelijke staat probeerde te verdedigen’[40]. De vele elementen waarvan hij zodoende afscheid moest nemen door de steeds meer beperkende wetten van de nazi’s, maakte dat hij zich steeds meer vervreemd voelde van zijn thuisland met zijn geschiedenis en waarden. Door te blijven zou hij zich immers onvermijdelijk moeten inzetten voor (de overwinning van) Hitler en dat maakte dat Haffner geen echte keuze had.
Maar voorlopig keerde Haffner in de nazomer van 1934 toch onverrichter zake terug uit Parijs. Na een eerste kennismaking met het leven van een emigrant (zij het dat van een emigrant die nog terugkon, en dus niet zó wanhopig was) besefte hij dat emigreren niet zo simpel was als hij misschien had gehoopt. In Parijs was de aanvankelijk positieve houding ten opzichte van Duitsers omgeslagen en het was een jungle geworden waarbij er voor de weinige jobs die door buitenlanders konden ingenomen worden, hevig gevochten werd. Het probleem voor Haffner was nu dat hij de job, waarvoor hij gestudeerd had, niet wilde uitoefenen voor een staat die zichzelf in diskrediet had gebracht. Aangezien ook op de kranten politieke druk werd uitgeoefend, was er ook hier in principe geen uitweg voor hem. Toch moest hij een baan zien te vinden, aangezien zijn studietoelage van huis uit weggevallen was met het beëindigen van zijn studies.
Hij begon dus toch maar aan een juridische loopbaan. Maar dan niet als ambtenaar bij de administratieve rechtbank of op een ministerie, maar als advocaat. Van 1934 tot 1936 oefende hij dat beroep uit, maar daarnaast bleef hij uitkijken naar een andere bezigheid. In die periode leerde hij zijn latere vrouw Erika Landry kennen, de vrouw van Harald Schmidt-Landry, de man met wie hij samen bij de Vossische Zeitung had gewerkt. Erika Landry-Hirsch was bibliothecaresse geweest bij de Duitse hogeschool voor Politiek. Hier werkten onder andere Albrecht Mendelssohn-Bartholdy[41] en Theodor Heuss[42]. Maar door de Wet op het Herstel van het Ambtenaarschap[43] verloren alle niet-ariërs die bij de overheid werkten, hun baan, waaronder Erika Landry. Zij maakte deel uit van een sinds generaties geassimileerde joodse familie, die zelfs tot het protestantisme was toegetreden, maar desondanks verloor ze haar baan als bibliothecaresse. Via haar baan als bibliothecaresse had ze echter enkele contacten kunnen leggen en Haffner hoopte zo bij de vrouw van zijn ex-collega aan nieuwe contacten te geraken. Wat Haffner dan precies met die contacten wilde doen, wordt niet onmiddelijk duidelijk, maar het lijkt logisch dat het ging om zijn verlangen te emigreren of toch tenminste om aan een baan te komen waarbij hij zich niet zou compromitteren.
Uiteindelijk vond hij een min of meer neutrale job als redacteur van Die Kleine Zeitung, de culturele bijlage van de Neue Modewelt. Hier kon hij schrijven over allerlei onderwerpen die hem niet verplichtten zich politiek uit te laten over zaken waar hij tegen was en waardoor hij min of meer een andere kant op kon kijken.
Dit zou uiteindelijk niet voldoende zijn. Toen Erika zwanger werd, móesten de twee uitwijken aangezien zij nu in ‘Rassenschande’ leefden[44]. In 1938 besloten Erika en Sebastian dan te emigreren naar Engeland. Hierover zei Haffner in een interview met Jutta Krug:
‘Ik was reeds in 1934 in Frankrijk geweest, toen ik mijn doctorsthesis schreef, en ik was er graag. Frankrijk is een mooi land. Frankrijk werd toen al overstroomd door Duitse emigranten en wou ze eigenlijk niet hebben. Ik was eigenlijk helemaal niet verbaasd dat ze in Frankrijk de Duitse vluchtelingen nadat de oorlog was uitgebroken allemaal hebben behandeld als waren het vijandelijke buitenlanders en hen hebben geïnterneerd. Dit had soms vreselijke gevolgen omdat ze zo als op een dienblaadje werden overgeleverd aan de nazi’s. (...) Tot in Amerika geraakten we met ons geld gewoonweg niet. Amerika was ver, en ook zeer omslachtig. Men moest borg betalen, en dat was niet voor elkaar te brengen. Daartussenin lag dus Engeland en in Engeland woonde ook al een deel van de familie van mijn vrouw[45].
Dit feit, dat Erika in Engeland familie had, was voor haar een geldig excuus om een uitreisvisum te krijgen voor haar en haar zoontje uit haar vorige huwelijk met Harald Schmidt-Landry[46]. In juni 1938 was het haar gelukt uit Duitsland te geraken en Haffner volgde haar twee maanden later met als fictieve reden het schrijven van een 120 bladzijden tellende biografie over de autoconstructeur Lord Nuffield.
In Engeland aangekomen, trouwden Sebastian Haffner en Erika Hirsch in Cambridge en werd hun zoon Oliver geboren. Hun problemen waren echter nog helemaal niet opgelost. Haffner was voor de politieke sfeer in zijn land op de vlucht en hij kende de taal van het land niet, waardoor zijn oorspronkelijke bron van inkomsten, namelijk het schrijven voor verschillende tijdschriften in Duitsland, voor hem (voorlopig) verloren ging. Toch had hij zich al van in Duitsland voorbereid op zijn verblijf in Engeland dat natuurlijk altijd langer kon duren dan men op het eerste zicht verwachtte. Zo volgde Haffner voor hij vertrok Engelse taallessen en kocht hij een foto-uitrusting, omdat – zoals zijn zoon Oliver zei – ‘foto’s niet van taal afhankelijk zijn, maar het ontbrak hem helaas aan het oog van een fotograaf, zijn talent was gelegen in schrijven en spreken’[47]. Ook een juridische baan zou even onmogelijk geweest zijn omdat het rechtssysteem zodanig verschilde van het Duitse, dat hij zich helemaal opnieuw had moeten inwerken.
De gevolgen van Haffners bedrog lieten niet lang op zich wachten. Na het verloop van een redelijke termijn om zijn werk over Lord Nuffield te schrijven, werd Haffner keer op keer bijna uitgewezen omdat hij geen geldige reden meer had om nog verder in Engeland te blijven. Zelfs het feit dat hij getrouwd was en niet meer terugkon, maakte niets uit. Verbazend genoeg en onverwacht werd hij echter geholpen door een quakersorganisatie waarvan iemand ging praten in het ministerie van Binnenlandse Zaken en hem zo een verblijfsvergunning voor een jaar bezorgde.
De oplossing voor zijn geldproblemen kwam min of meer uit de lucht vallen. Hij begon een boek te schrijven dat zijn persoonlijke gebeurtenissen vertelde, maar dat ook een realistisch beeld gaf van het Duitsland dat op het punt stond een oorlog te beginnen. Hij kreeg een contract van de Londense uitgever Frederic Warburg om voor twee pond per week zijn boek te schrijven. Het boek dat Haffner zou schrijven was Geschichte eines Deutschen. Maar na enkele maanden zou hij stoppen met het boek en beginnen aan een volgend, namelijk Germany: Jekyll&Hyde. Das Leben eines Deutschen was namelijk te persoonlijk, vond hij zelf. Volgens hem hadden de lezers een meer feitelijk relaas nodig van de samenstelling van het Duitse volk en de aanhang waarop de nazi’s konden rekenen. De bedoeling was aan de Engelse regering duidelijk te maken op wie ze haar propaganda moest richten. In de inleiding van zijn tweede boek zei hij het zo:
‘Net zoals artillerievuur pas dan succes kan hebben als het doel bepaald is, waarbij luchtverkenning goede diensten bewijst, zo vereist propaganda dat haar doelgroepen van tevoren worden geïdentificeerd. Dit boek wil de Britse en Franse propaganda net zo behulpzaam te zijn als de door verkenningsvliegtuigen gemaakte luchtfoto’s van de Siegfriedlinie[48] en haar achterland dat zijn voor de Britse en Franse artillerie (...). Hier is het doelgebied in overzichtelijke cartografische vorm. Dit Duitse psychologische landschap met zijn onregelmatige contouren is niet alleen het doelgebied van de oorlogspropaganda, maar ook het terrein van de toekomstige vrede’[49].
Maar Haffners bedoeling werd voorlopig niet op tijd opgemerkt, want Haffner werd opgepakt wegens verdenking van spionage voor Duitsland, nog voor het boek uitgegeven was. In de opkomende oorlogswoede werden er steeds striktere maatregelen genomen tegen Duitse vluchtelingen. Maar de Engelse regering was niet geneigd om, zoals in de Eerste Wereldoorlog, àlle weerbare Duitse emigranten op te pakken, omdat dit toen te duur was uitgevallen. Toch werd er een selectie gemaakt van de meest verdachte personen, waaronder Haffner, wegens zijn onduidelijke redenen om uit te wijken naar Engeland. Een week na zijn internering in februari 1940 werd zijn dochter Margaret geboren. Deze internering was tamelijk goed georganiseerd en men werd goed verzorgd. Haffners uitgever, Warburg, was echter bezorgd om de auteur van het te publiceren boek en belde naar het ministerie van Binnenlandse Zaken om te vragen wat er met hem gebeurd was. Na slechts enkele maanden kwam Haffner in april 1940 vrij en kon het boek gepubliceerd worden. Maar Haffner bleef niet lang op vrije voeten. In het voorjaar van 1940, na de overval van Duitsland op Denemarken en Noorwegen, werd de aandacht op de vijandelijke vluchtelingen scherper. Nu werden ook Erika en haar kinderen opgepakt en ondergebracht op het eiland Man, terwijl haar man een maand lang van het ene provisorische kamp naar het andere werd overgebracht. Ook hier heeft Warburg voor de vrijlating van Haffner en zijn familie gezorgd, omdat zijn opsluiting zeer onlogisch was:
‘Warburg heeft mij er onmiddelijk weer uitgehaald, ondertussen was mijn boek verschenen, (...) Het had een zekere weerklank. In deze omstandigheden, (...) waren er zeer veel politici die zeiden ‘wat voor een onrecht begaan wij, door de ‘refugees’ op te sluiten, dat zijn toch mensen die door Hitler vervolgd zijn’. Mijn geval kwam hun daar zeer gelegen: ‘daar is een man, die heeft juist een boek geschreven, een belangrijk boek, dat ons wat kan leiden in onze propaganda, en deze man sluiten wij op’. Aldus werd ik als één van de eersten weer vrijgelaten, om zo te zeggen die parlementariërs lik op stuk te geven’[50].
Zoals geciteerd, was de reden waarom de vrijlating van Haffner zo snel was gegaan voor een heel groot deel gelegen aan het verschijnen van Haffners boek, Germany: Jekyll&Hyde. De voorafdrukken werden door vooraanstaande mensen, zoals bijvoorbeeld Henry Wickham Steed[51] en Thomas Mann[52], zeer positief en enthousiast onthaald. Verschillende kranten, zelfs in de Verenigde Staten, beoordeelden het positief en als zeer verhelderend over het nazi-regime. Hierdoor werd Haffner bij de hogere kringen langzaamaan bekend en het kon niet zijn dat een man, die in de oorlogvoering tegen Duitsland zo duidelijk de kant van Engeland had gekozen, nog langer als verdacht persoon geïnterneerd bleef. Toch duurde het nog tot 24 augustus eer hij weer in Londen was en zijn intrek nam in een pension aan Brunswick Square. Zijn vrouw en kinderen volgden later.
Dankzij het succes met zijn boek, kreeg Haffner in 1941 een vergunning van de minister van Voorlichting om Die Zeitung uit te geven. Die Zeitung was een krant voor Duitstalige emigranten dat op 12 maart 1941 voor het eerst verscheen. Het was opgericht door Hans Lothar, die daarvoor Haffner aantrok omdat hij de geschikte eigenschappen had: ‘... das ist ein neuer, unverbrauchter Name, ein Mann mit einem gewissen politischen Sinn, offenbar ganz intelligent auf seine Art’[53]. Haffner op zijn beurt had gehoopt met Die Zeitung een forum op te richten, waardoor een dialoog tussen de verschillende groeperingen van Duitse emigranten op gang kon gebracht worden om zo een gemeenschappelijk front te vormen tegen Hitler. Maar hij had de verdeeldheid onder deze groeperingen onderschat. Hij verweet hun zelfs die verdeeldheid, want het was net hierdoor dat het gemeenschappelijke front tegen Hitler niet al vroeger gevormd werd en Hitler toch zo ver was kunnen komen, vond Haffner. Toen Lothar Haffner echter wilde afhouden van zijn opdrachten bij andere kranten, stapte Haffner het af bij Die Zeitung aangezien hij zich daar toch niet zo helemaal thuis voelde. Het probleem was dat gedurende de hele periode dat hij voor deze krant werkte, niet duidelijk genoeg werd wat nu juist het publiek was waarvoor hij moest schrijven. De krant werd namelijk gefinancierd door het ministerie van Voorlichting en werd dus ook gecontroleerd door de Duitssprekende Engelsman Richard Hare, waardoor Haffner zich al beknot voelde in zijn vrijheid. Ook het platform dat Haffner had willen oprichten bleek weinig op te brengen en toen uiteindelijk het tijdschrift ook nog een weekblad in plaats van een dagblad werd, waren er voor Haffner steeds minder redenen om zich daarvoor in te zetten. Tegelijkertijd begon Haffner aan de serie The Searchlight Books samen met George Orwell en Tosco R. Fyvell[54]. Het doel was hetzelfde als bij Die Zeitung, maar met dat verschil, dat Haffner hier een grotere vrijheid had om in het boek dat hij voor die serie schreef, Offensive against Germany, te schrijven wat hij dacht.
Sebastian Haffner was echter in de smaak gevallen bij David Astor, de uitgever van een toonaangevende Engelse krant, The Observer. De twee mannen kwamen met elkaar in contact en Astor vroeg Haffner bij hem te komen werken. Astor was het eens met Haffners visie op het gedifferentieerde Duitsland waarin de Duitse bevolking niet werd gezien als één blok nazi’s maar werd opgesplitst in verschillende categorieën, namelijk de aan Hitler loyale bevolking, de niet loyale bevolking, de nazi’s en de oppositie. Astor wou de psychologische oorlogsvoering gebruiken om Hitler te verslagen. Met andere woorden: Duitsland was niet Hitler. Er waren ook andere mensen in Duitsland naast de overtuigde nazi-aanhangers, waarmee een dialoog mogelijk was na de overwinning over Hitler. Haffner verwoordde het zo in een interview met Jutta Krug:
‘Ik zou willen zeggen, en dat is zelfs vandaag nog bijna onbekend, dat het leven in Duitsland, toch al zeker tot ‘38, nog zeer gedifferentieerd was, dat men doorgaans, toch zeker in Berlijn en, zoals ik verneem, ook in andere grootsteden, vooral in Hamburg, een leven kon leiden dat niet bekrompen was, in kringen, in gezelschappen, waar men nooit een nazi tegenkwam’[55].
Bij The Observer was Haffner duidelijk de drijvende kracht. Cyril Dunn, één van de medewerkers van de krant, beschreef Haffner als volgt: ‘Haffner stiess mir sofort als der grösste in der Redaktion auf. Ein typischer Herr Doktor mit hoher Stirn, der auf den Redaktionskonferenzen mit gottähnlicher Autorität die Zusammenhänge beschrieb’[56].
Toen de oorlog afgelopen was, viel de vraag of de Haffners weer zouden terugkeren naar Duitsland. Maar de familie had zich tijdens de oorlogsjaren zodanig ingewerkt in het leven in Engeland, dat het in eerste instantie niet zeer geneigd was terug te keren. Het ging zelfs zover dat ze zich in 1948 tot Engelsen naturaliseerden. Hieruit bleek duidelijk dat ze er serieus van overtuigd waren in Engeland te blijven.
Ondertussen waren de onderhandelingen tussen de westerse landen en de USSR begonnen. De leiders van de verschillende landen begonnen na te denken over de nieuwe situatie in de wereld en de positie van Europa, Engeland, China, Rusland en de Verenigde Staten van Amerika. Er moesten herstelwerken uitgedacht worden, het recht moest weer behoorlijk zijn werk doen en de moraal moest opgekrikt worden. Maar ook de territoriale situatie moest aangepakt worden. Polen en Servië kregen hun onafhankelijkheid terug, Tsjechië en Slovakije zagen het licht. In Duitsland moest volgens Charles de Gaulle de situatie teruggevoerd worden naar de periode van 1865: ‘Aufhebung von Bismarcks Werk, Trennung der Rheinlande vom Corpus Germanicum, so dass der Rhein nun doch, wenn nicht Frankreichs Staatsgrenze, doch, Frankreichs Machtgrenze und Schützendes Bollwerk wäre’[57]. Churchill daarentegen zag het onmiddellijk na de oorlog iets anders en meer realistisch en vernieuwend: hij raadde in zijn toespraak in Zürich van 1946 de construering van een Europa aan dat zou steunen op een nieuwe Frans-Duitse vriendschap[58]. De Verenigde Staten waren erop uit om Engeland en Frankrijk te controleren en een nieuwe ‘wraakactie’ zoals in 1919 te verhinderen. De Verenigde Staten wilden dat in Europa de rust zou weerkeren zodat zij zich weer, bijna zoals in 1920, zouden kunnen terugtrekken.
Haffner heeft in een eerste reeks artikels die hij voor The Observer schreef en die nu gebundeld zijn in boekvorm[59] over deze periode van aanloop naar de Koude Oorlog geschreven. Hier heeft Haffner zijn naam als politiek criticus gemaakt. De belangrijkste onderwerpen waarover hij schreef behandelden de vraag wat er nu met Duitsland moest gebeuren en daarmee verbonden, wat er met Europa moest gebeuren. Hij besprak de ontmanteling van Duitsland, waar hij, gezien het economische belang voor het eengemaakte West-Europa van een goed functionerende industrie in Duitsland, tegen was. Hij waarschuwde ook voor het aanbod van nationale eenheid en vrije verkiezingen dat Rusland en Oost-Duitsland steeds weer maakte en waarmee reclame werd gemaakt om West-Duitsland te winnen. Voor hem was het uiterst belangrijk dat men in West-Europa ging inzien dat men meer had aan een Duitsland dat met hen meedeed dan een Duitsland dat de kant van Rusland had gekozen. Het Westen moest Duitsland niet meer zien als een potentiële vijand, maar ‘als Partner in einer grossen, dauerhaften, neuen Union’[60]. Hij beoordeelde verschillende verenigingen die werden opgericht om de vrede te bewaren of te onderhandelen langs verschillende ooghoeken, naast ook de verschillende verdragen die werden gesloten. Eén van deze belangrijke overeenkomsten was het Marshall-plan, waarin Haffner een tijd lang alle heil zag. De deling van Duitsland vond hij in een eerste periode geen zaak ter discussie, Duitsland móest weer één worden. Maar naar het einde van zijn carrière toe zou hij er meer en meer van overtuigd geraken dat de gedeelde situatie de best mogelijke was en moest behouden blijven.
Haffners relatie met David Astor, de redacteur van The Observer, werd, nadat Astor was teruggekeerd uit het leger, met de dag slechter, naarmate Astor meer en meer de touwtjes in The Observer in handen wilde nemen. Dit kon Haffner, die tot dan gewend was geweest aan een uiterst grote vrijheid in hetgeen hij schreef, niet lang verdragen. Het uiteindelijke gevolg was dat Haffner begin 1954 terugkeerde naar Duitsland en correspondent in Berlijn werd voor The Observer. De beslissing of zijn familie, die ondertussen volledig was geïntegreerd in Engeland, zou volgen, stond nog niet vast, aangezien de breuk tussen Haffner en Astor door de afstand misschien minder scherp zou worden en dat Haffner misschien toch noch zou terugkeren naar Engeland. Uiteindelijk werd de knoop echter doorgehakt en verhuisde de familie naar Duitsland. Haffner zou hier een eigen imago opbouwen, waaruit niemand wijs kon worden:
‘Hij maakte op veel kijkers een onuitwisbare indruk met zijn hoge, wat snerpende stem, waarmee hij zowel geestig als provocerend en even laconiek als briljant zijn standpunten onder de aandacht bracht. In die uitzendingen maar ook in talrijke interviews en andere discussieprogramma’s in later jaren leerde men hem kennen als een charmante en eloquente intellectueel, die hield van het uitwisselen van standpunten (…). Zoals in veel van zijn artikelen kwam hij ook op de televisie over als een volstrekt autonome persoonlijkheid, die bij controversen niet zomaar zonder meer partij koos (…). Geen wonder dat velen geen wijs uit hem konden worden. Sommigen vonden hem links, anderen rechts, de meesten tot het begin van de jaren zestig conservatief. Haffner had daar echter geen problemen mee’[61].
Haffner was in Duitsland inderdaad niet stil blijven zitten. Op het moment dat hij zijn ontslag nam bij The Observer, had hij al gepubliceerd bij Christ und Welt en Die Welt en vanaf 1960 begon hij zelfs regelmatig voor deze kranten te schrijven.
Voor een journalist was er in die periode veel te doen: sinds de onderhandelingen tussen Rusland en de Verenigde Staten definitief afgeketst waren stelden de twee grootmachten zich defensief op. Vele onderhandelingen en resultaten moesten besproken worden en Haffner voelde zich als een vis in het politieke water. Hij had zijn naam gemaakt als redacteur voor The Observer en liet ook nu niet na zijn mening over de situatie te geven. Met vuur bepleitte hij zijn visie van de zaak en legde hij de fouten en zwakheden van de partijen bloot. Hij verscheen op Frühshoppen[62], schreef enerzijds voor Die Welt en Christ und Welt[63], anderzijds voor konkret[64] en Stern[65]. Steeds was hij ervan overtuigd dat, mits wat gezond verstand en een open blik op de situatie en de visie van de andere partijen, er een mogelijkheid was dat de situatie zich zou verbeteren. Tot de Spiegel-crisis uitbrak in 1962 en enkele jaren later de Springer-pers in discrediet raakte door wat Haffner de ‘Nacht van de Lange Knuppels’ noemde.
4. Haffners jaren van sociaal engagement: 1961-1975
De Spiegel-affaire kwam tot ontwikkeling in de herfst van 1962 te Hamburg toen op de avond van 26 oktober 1962 enkele medewerkers van de Spiegel gearresteerd werden wegens landverraad. Er was echter sprake van machtsmisbruik door de staat, meer bepaald door de minister van Verdediging, Strauss. Deze zou tot de arrestatie van verschillende medewerkers van Der Spiegel opdracht gegeven hebben, wat niet tot zijn bevoegdheid hoorde. Hierin zag Haffner een terugkeer naar de tijd van Hitler, waar men niet meer zeker kon zijn of het wel een telegrambesteller was als men ’s nachts uit zijn bed gebeld werd, of iets anders onschuldigs[66].
De Springer-pers-crisis was begonnen met de moord op de student Benno Ohnesorg op 2 juli 1967 door de politieagent Karl-Heinz Kurras. De studenten waren op straat gekomen om vreedzaam te betogen tegen de komst van de sjah van Perzië, die erom bekend stond de mensenrechten in zijn land niet te serieus te nemen. De publieke opinie was volgens velen in de Springer-pers beduidend tegen de studentenbeweging opgehitst, wat de moord op die manier zou kunnen verklaard hebben. Dit greep Haffner nogmaals aan om te keer te gaan tegen deze Nacht van de Lange Knuppels[67], die deze keer veroorzaakt was door het monopolie van de Springer-pers, waardoor de meningsvrijheid in Berlijn in gevaar kwam.
De Spiegel-affaire zou leiden tot Haffners ontslagneming bij Die Welt en Christ und Welt, omdat deze kranten Haffners artikel over de zaak (die duidelijk tegen de gevangenneming was) niet wilden afdrukken. Hij stapte naar de televisiezender NDR en op 4 november 1962 werd zijn mening uitgezonden: ‘Als de Duitse openbare mening zich dit laat welgevallen, als ze niet voortdurend om opheldering blijft vragen, dan vaarwel persvrijheid, vaarwel rechtsstaat, vaarwel democratie’[68]. Over de werkelijke toedracht van de zaak, namelijk of het nu ging om een inbinden van de persvrijheid of om een verraad van staatsgeheimen, wil ik het hier niet hebben, ze brengt ons te ver van de zaak af. Maar het staat vast dat Haffner zich in deze situatie geroepen voelde zijn naam te gebruiken in enkele uiterst harde bewoordingen tegen de staat. Hij voelde zich verplicht te wijzen op de wandaden die er volgens hem begaan waren.
Tegelijkertijd viel de regering over deze zaak. Minister van Defensie Strauss nam zijn ontslag en op 11 december 1962 trad een nieuw CDU/CSU/FDP-kabinet aan en zelfs de druk op Adenauer werd vergroot. Reeds in 1959 was Adenauer van plan geweest bondspresident te worden om het wat rustiger aan te kunnen doen, maar ‘door de moeilijke binnenlandse politieke situatie’ dacht hij er beter aan te doen toch nog bondskanselier te blijven. Hij probeerde de populariteit van Willy Brandt, zijn tegenkandidaat, tegen te houden door hem van emigratie nog vóór de oorlog te beschuldigen en te vermelden dat hij een onecht kind was. Haffner, die, zoals bekend, ook was geëmigreerd, was hierdoor natuurlijk onmiddelijk aandachtig. Hij schreef er zelfs een woedend artikel over in Stern, waarin hij het politieke oordeel van de emigranten zelfs hoger zou inschatten dan dat van hen die in Duitsland waren gebleven, daarmee quasi uitdrukkelijk de kant kiezend van Willy Brandt. In de regeringscrisis die begonnen was door de Spiegelaffaire zei hij:
‘Als de regeringscrisis tot het logische ‘einde van de regeringswissel’ zou voeren, dan zou de ‘regeringscrisis’ opgelost zijn. Dit vereist tenminste het aftreden van de minister van Verdediging, beter nog, die van de Bondskanselier. Het loutere feit, dat het moment waarop deze zou aftreden, een dergelijk punt voor speculaties is, maakt dat deze laatste maanden van zijn kanselierschap een pijnlijke en droevige vertoning zijn. Zelfs al zou de Spiegelaffaire geen grondige verandering brengen: het zou Adenauers faam bij latere generaties geen goed doen om dit schouwspel nog te verlengen. Ook van de beste wijn kan men de droesem beter laten staan’.
Iets verder zei Haffner nog:
‘Men heeft Adenauer bewierookt – ook ik heb dat gedaan, tot in het vorige jaar nog[69] – met het feit dat hij toch altijd nog die innerlijke stabilisering heeft kunnen doorvoeren: standvastige parlementair-democratische spelregels, geen neonazisme, de oude nazi’s zijn getemd, de antinazi’s gerustgesteld, wat goed te maken was, was weer goedgemaakt. Sinds de Spiegel-affaire kan men dat niet meer zeggen. Op dat moment kwam een vreselijke staat in een staat tevoorschijn, dat diepgaand door nazi’s bemand was, en zo ze niet neonazistisch waren, dan toch neofascistisch – ‘autoritair’ – in hun denken en doen. Deze staat bestaat nog en is levenskrachtig. Als Adenauer dat niet heeft gewild, dan kan men, wat betreft zijn binnenlandse politiek zowel als zijn Duitsland- en buitenlandse politiek, eens te meer een falen registreren. Een falen met een kwalijke erfenis’[70].
Haffner was ook een fervente woordvoerder in de zaak van de protestdemonstratie tegen het bezoek van de Iraanse sjah aan Berlijn. Tijdens een eerste demonstratie waren er al ongeregeldheden waarbij de politie niet bepaald instond voor de veiligheid van de studenten die werden afgeranseld door de geheime politie van de sjah. Tijdens de tweede demonstratie ‘s avonds werd een student, Benno Ohnesorg, zelfs woest neergeknuppeld door een groep politiemannen en uiteindelijk doodgeschoten door Karl-Heinz Kurras, een politieofficier. Deze gang van zaken was voor Haffner als een rode lap voor een stier. In zijn artikel ‘Nacht der langen Knüppel’ meende hij de gebeurtenissen zelfs nauwelijks te kunnen vergelijken met de situatie in het Derde Rijk buiten de concentratiekampen (in die zin dat deze situatie veel erger was dan toen). Hij verdedigde de studenten tegen de algemene mening, die door de Springerpers werd verwoord, dat het de schuld was van de studenten zelf dat het zo uit de hand was gelopen:
‘Sedert maanden heeft de in West-Berlijn toonaangevende en marktbeheersende pers van de uitgever Springer een systematische pogromstemming opgevoerd tegen de nonconformistische Berlijnse studenten. (...) Hun (dat van de studenten dan) misdrijf bestaat er enkel en alleen in dat zij demonstreren voor hun mening, die afwijkt van de mening van de Springerpers, en met deze betogingen behoeden ze nog het laatste vonkje van meningsvrijheid in het Berlijn van Springer voor het uitdoven. Juist hier komt haarscherp tot uiting, dat dit Springer-Berlijn van 1967 inwendig, ook al is het niet in die vorm, weer een fascistisch Berlijn is geworden’[71].
De fout die aan de Springer-pers toegeschreven werd was dat zij de publieke opinie hadden gemanipuleerd. Volgens Haffner was er sprake van een aantasting van de vrije meningsuiting, waardoor de studenten de kans niet hadden gekregen hun deel van het verhaal te vertellen. Steeds weer werd de schuld voor de moord bij de studenten gelegd, die de manifestatie uit de hand hadden laten lopen, terwijl het toch een politieagent was die het schot afgevuurd was.
In deze twee voorvallen meende Haffner te ontdekken dat het oude in Duitsland níet verbeterd was, dat de leiders van de wereld níet de moeite hadden gedaan om de nazi’s van hun machtsposities te ontzetten en corruptie en personvrijheid te bestrijden.
Na de breuk met Die Welt en Christ und Welt in 1962, kreeg Haffner een aanbieding om bij Stern te werken. Dit was een belangrijke stap, omdat dit tijdschrift eerder populariserend was en door veel meer mensen werd gelezen. Elk artikel dat Haffner schreef, werd nu dus veel invloedrijker en dit zou gevolgen hebben voor zijn status in de politieke wereld. Waar men hem vroeger lijdzaam duldde als de kleine schoolmeester die met de strenge vinger opgeheven zei hoe het moest, had hij zich nu ontpopt tot een soort massaleider die er niet voor terugschrok zijn invloed ook te gebruiken, zelfs tegen alle denkverboden in. Dit was zijn gevaar en dit was de reden waarom er bijna sprake was om een rechtszaak tegen hem aan te spannen:
‘Als deze bijdragen waren verschenen in konkret of in een ander gelijkaardig radikaal tijdschrift met een laag aantal abonnees, dan had niemand in de Bondsrepubliek daar aanstoot aan genomen. De weinige lezers had het een plezier gedaan en het grote publiek had het nauwelijks vernomen. Op deze manier echter – de oplage van Stern had al lang de grens van het miljoen overschreden, bleef stijgen en elk tijdschriftje werd door meer als één lezer ter hand genomen – moest er op de tegendraadse gereageerd worden’[72].
In de periode van de volle jaren ’60 was het de vraag of de CDU voor altijd een dominante rol zou moeten spelen in de bondsregering. Hij vond dat er in een vrije, democratische staat altijd de mogelijkheid van een regeringswissel moest bestaan, en nu was het zaak de SPD aan de macht te brengen. Uit de Spiegelcrisis was gebleken waartoe een autoritaire staat die zich achter een democratische façade verschool, in staat kon zijn. Het werd dus tijd voor een wisseling van de wacht, zodat de regerende macht niet de indruk kon krijgen dat ze het alleenrecht had op de macht[73]. Haffner was ervan overtuigd dat er moest gedemocratiseerd worden en pleitte ervoor dat de SPD haar taak van oppositiepartij ten volle zou benutten en daarmee haar kans zou zien de macht - of toch een deel van de macht - te veroveren.
5. Haffners laatste bijdragen: 1975-1999
Een laatste fase in het leven van Haffner werd ingeluid met de publicatie van zijn boek Anmerkungen zu Hitler in 1978. Hij was op het idee om dat boek te schrijven gekomen door zijn vroegere collega Kindler. De bedoeling was de Duitse jeugd, die, na een enquête, niets of bijna niets van de persoon Hitler bleek te kennen, op een inzichtelijke, korte, leesbare manier in te lichten over de geschiedenis van Duitsland die niet eens zo lang geleden was. Haffner was, met zijn imago van bevattelijke en eenvoudige schrijver, daar de geschikte persoon voor. Na even aarzelen (hij was het, na jarenlang alleen maar journalist te zijn, niet meer gewend om aan een dergelijk groot werk van een boek te beginnen en daarbij was hij sinds 1975 gestopt met regelmatig voor tijdschriften te schrijven) begon hij er toch aan en het werd een bestseller. De recensies waren bijna overal positief tot uitbundig. Haffner kreeg hopen fanmail en kon zelfs niet meer met de trein reizen omdat hij altijd werd aangesproken. Kindler, die in zijn Kindler-Verlag het boek had uitgegeven, hoopte nog meer werk van Haffner te mogen publiceren. Het begon in 1979 met een heruitgave van het in 1969 voor het eerst verschenen boek Die verratene Revolution. Het jaar daarop publiceerde Haffner bij Stern een serie over Pruisen (Preussen ohne Legende[74]). In mei 1980 schreef Haffner een essay over het parlementaire bestel in de Bondsrepubliek. Ook schreef hij Überlegungen eines Wechselwählers waarin hij wilde aantonen dat hij belang hechtte aan een regelmatige verandering van wacht in de politiek, wat volgens hem de beste manier was om de democratie in ere te houden. Een partij of een machthebber mocht nooit te lang aan de macht blijven, of het zou de democratie wel eens niet meer willen toepassen en het alleen in woord in ere houden, zoals reeds was tot uiting gekomen in de crisissen rond de Spiegel en bij de dood van Benno Ohnesorg in de ‘Nacht van de Lange Knuppels’.
In de jaren ’80 ging het min of meer bergaf met Haffner. Hij kreeg ernstigere gezondheidsklachten en hij trok zich steeds verder terug. Ondanks vele herdrukken van zijn werk en de verhoogde interesse in zijn visie als criticus (de jaren ’80 kunnen zijn succesjaren genoemd worden), verscheen er niets nieuws meer van zijn hand. Enkel in interviews (zoals dat met Jutta Krug) of via bandopnames (zoals bij het boek Von Bismarck zu Hitler verscheen er nog iets van hem. In 1969 was hij weduwnaar geworden. Erika had zich niet meer kunnen aanpassen aan het leven in Berlijn, waar zij haar baan en vrienden verloren had in de Tweede Wereldoorlog. Ze had zich steeds meer in huis opgesloten en heeft zelfs met de idee gespeeld om terug naar Londen te gaan. Uiteindelijk was ze toch in Duitsland gebleven, waar ze stierf. Na dertien jaar hertrouwde Haffner met Christa Rotzoll, een journaliste, die hij echter ook overleefde. Zij was in een ongelukkige val van de trap verkeerd terecht gekomen en Sebastian Haffner, zelf niet meer zo goed te been, kon haar niet meer helpen. Zijn kinderen waren beiden hun eigen weg ingeslagen. Oliver was doctor in de wiskunde geworden en zijn dochter Margaret, werd kunstenares en nam als pseudoniem de naam Sarah Haffner aan. Sebastian Haffner stierf op 2 januari 1999. Na zijn dood vonden zijn twee kinderen het manuscript van zijn autobiografie terug in een schuif van zijn bureau. Het als Geschichte eines Deutschen uitgegeven boek werd een bestseller omwille van Haffners bekende, heldere en rechtstreekse manier van schrijven om de gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog te verhalen.
‘Polemisch verzet betekent: ik protesteer tegen de onrechtmatige en onrechtvaardige eisen die de bezetter stelt. Ik doe dat op een duidelijke wijze om daardoor ook mijn landgenoten ervan te overtuigen dat ze zich niet bij de maatregelen van de nationaal-socialistische bezetter moeten neerleggen, maar de strijd met hem moeten aanbinden en volhouden’.
Uit: BUITKAMP, Dr. J. Geschiedenis van het verzet[75].
HOOFDSTUK II: DE WERKEN VAN SEBASTIAN HAFFNER
1. Een overzicht en korte bespreking van Haffners werken
1. Zijn werken
Ik heb het corpus van Haffners werken opgedeeld in drie tijdsgebonden delen en in drie inhoudelijke delen. De drie tijdsgebonden delen vormen de drie onderverdelingen in dit hoofdstuk. Het eerste deel begint in 1914, toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak en gaat tot 1938, toen Haffner uitweek naar Engeland. Het tweede deel loopt van 1938 tot 1953, toen Haffner terugkeerde naar Duitsland en het derde deel gaat van 1953 tot 1989, toen Haffner zijn laatste boek uitgaf. De keuze in tijdsgebonden gehelen werd dus bepaald door Haffners biografie, die nauw samenhing met de onderwerpen die hij besprak.
In de eerste periode bespreken we de Eerste Wereldoorlog en de daaropvolgende Duitse Revolutie van 1918/19. In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog schreef Haffner onder censuur. Als men de artikels die gebundeld zijn in Das Leben der Fussgänger doorneemt, begrijpt men waarom Haffner dit niet lang kon uithouden. Deze korte stukjes, die samengesteld zijn uit de bijdragen van Haffner aan tijdschriften als daar waren Koralle[76], Vossische Zeitung, Deutsche Allgemeine Zeitung, Die Neue Linie [77], Die Dame[78] gingen over de kleine alledaagse dingen des levens. Moest men daarover schrijven terwijl steeds meer mensen in hun vrijheden werden beperkt en vrienden moesten uitwijken wegens hun joodse afkomst? De occasionele, bijna onherkenbare kritische noot die hij kon inbrengen was niet voldoende[79] en zoals we hebben gezien is Haffner in 1938 naar Engeland geëmigreerd.
Om meer te weten over de situatie in Duitsland in die tijd zoals Haffner het zag, moet men de boeken lezen die hij vanaf 1938 in Engeland geschreven heeft (de tweede periode). Geschichte eines Deutschen schreef hij voor Frederic Warburg[80] voor twee pond per week. Het beschreef het verhaal van zijn leven tot aan het punt waar hij besloot uit Duitsland te vertrekken. Daarin beschreef hij zijn persoonlijke rancune tegen Hitler en zijn mannen die zonder enig eigen initiatief waren, zonder enige smaak of moraal.
Dit boek vond hij echter te persoonlijk en hij begon aan Germany: Jekyll&Hyde, waarmee de tweede periode begon. Germany: Jekyll&Hyde was een boek over de psychologische samenstelling van de Duitse bevolking zoals hij het had achtergelaten. Dit volk bestond uit Hitler, de nazi’s en de oppositie, maar de twee grootste delen van de bevolking waren de ‘loyalen’ en de ‘illoyalen’. Veertig procent van de bevolking was ‘loyaal’, met andere woorden, dit waren mensen die Hitler steunden zonder nazi te zijn. Het waren de mensen die nog steeds geloofden te werken voor een regering die het harde werk verdiende. Een andere veertig procent van de bevolking was niet-loyaal. Dit wil zeggen, het wilde evenzeer als de geallieerden dat Hitler ten val werd gebracht. Het probleem was echter dat dit deel, in tegenstelling tot de geallieerden, geen wapens en geen steun hadden. Voor Haffner was het de taak van Engeland en de andere geallieerden om hen toch tenminste dat laatste te geven in de vorm van propaganda: pamfletten, radio, kranten en tijdschriften die het land binnengesmokkeld konden worden. Voor deze mensen schreef Haffner zijn boek: hij wilde de niet loyale bevolking een riem onder het hart steken en hen duidelijk maken dat ze niet vergeten waren. Maar hij wilde toch vooral ook de Engelsen ervan overtuigen dat hij aan hun kant stond in de strijd tegen Hitler, wat natuurlijk begrijpelijk was in zijn situatie van Duitse emigrant.
Dit laatste aspect valt duidelijk op te merken in zijn derde boek, Offensive against Germany, waarin hij het Engelse leger lof toezwaait: Het Engelse leger was veel beter dan het Italiaanse en ‘perhaps even somewhat better than the German’[81]. Dit derde boek kan als een vervolg op het tweede gezien worden. Het ontplooit in zes hoofdstukken hoe de Engelsen nazi-Duitsland konden overwinnen, waarin Haffner weer terugkwam op zijn pleidooi voor een totale oorlog, namelijk een oorlog die ook aandacht gaf aan de propaganda. De politiek werd tijdens de Tweede Wereldoorlog volgens Haffner anders gevoerd als vroeger. Politiek was volgens Haffner een toneelstuk geworden dat het publiek moest boeien[82]. Een belangrijk pleidooi in dit boek was de taak die Haffner voor de emigranten weglegde. Hij wou de rancune, zoals die na de Eerste Wereldoorlog was opgekomen, verhinderen de kop weer op te steken. Daarom moesten de emigranten al van bij het begin bij de besprekingen aanwezig zijn om de nieuwe situatie van na de oorlog mee te kunnen bepalen. Hierdoor zouden de Duitsers die overwonnen waren door hun eigen landgenoten geregeerd worden, waardoor het niet meer als een ‘overwinning’ gezien hoefde te worden. Een laatste, op dat moment (1941) niet zo geheel voorbarig meer, hoofdstuk gaat in op de toekomst van de wereld na de Tweede Wereldoorlog. Haffner zag de emigranten en de ‘niet loyalen’ aan het hoofd van een verenigd Duitsland, onder supervisie van Engeland. Het uiteindelijke doel, en hiermee kwam hij overeen met de ideeën van Churchill, was een verenigd Europa, met Engeland aan het hoofd. Engeland had namelijk binnen zijn grenzen al een ‘mini-Europa’[83], doordat het reeds de ‘vrije gemeenschappen’ van Polen, Tsjechië, Noorwegen, Nederland en België herbergde. Hieraan zou nog dat van Duitsland moeten gevoegd worden, zodat de Duitse soldaten een alternatief zouden hebben om voor te vechten waardoor Hitlers kracht zou afnemen. Deze gemeenschappen hadden elk hun eigen krant waarmee ze hun eigen bevolking konden vertellen hoe de oorlogssituatie eruit zag. Haffner heeft voor Duitsland ook zo een gemeenschap willen oprichten met een eigen krant, Die Zeitung, die hij echter na enkele jaren reeds verliet omdat het hem onduidelijk was voor wie hij nu eigenlijk schreef.
Door deze boeken werd Haffner bekend in Engeland en kwam hij in contact met David Astor van de Observer. Hij schreef ook voor The Picture Post en Evening Standard. De artikels voor Observer zijn geselecteerd en gebundeld in twee boeken, waarbij een onderscheid werd gemaakt tussen de artikels die hij schreef in Engeland en in Duitsland. Een eerste reeks artikels, geschreven tussen 1942 en 1949, beschrijven de belangrijkste personages: Himmler, Hitler, Goebbels, Speer, Göring, Ribbentrop en besprak ook de onderhandelingen over de vrede. Daarnaast behandelden zij ook de zones van Duitsland, het Marshall-plan, de vraag over de Duitse hereniging en over Adenauer. In de tweede reeks artikels, geschreven van 1950 tot 1961, had Haffner het over de problematiek van de herbewapening van Duitsland, over de NATO en over de Berlijn-crisis en de aanloop naar de bouw van de Muur.
Het eerste echte boek (m.a.w. het eerste boek dat niet eerst als serie in een tijdschrift verscheen) dat Haffner schreef sinds Offensive against Gemany was Anmerkungen zu Hitler, dat verscheen in 1978. In de reeksen schreef hij over de Duitse revolutie (Die deutsche Revolution) en over de Eerste Wereldoorlog, die we in het eerste deel bespreken. Meer bepaald over het verloop van de Eerste Wereldoorlog en de fouten die onderweg gebeurd waren (Die sieben Todsünden des deutschen Reiches) en over de relaties tussen Duitsland en Rusland tijdens die Eerste Wereldoorlog (Der Teufelspakt). Over de Tweede Wereldoorlog schreef hij, naast de reeds vernoemde Anmerkungen zu Hitler, een gelijknamige biografie van Winston Churchill. Hij noemde Churchill hier zelfs een soort ‘anti-Hitler’.
Anmerkungen zu Hitler maakte Haffner beroemd. Het was een opmerkzaam boek in die zin dat het Hitler ook langs een positieve kant bekeek, iets wat tot die tijd alleen auteurs als David Irving[84] gedaan hadden, waardoor het uiteindelijke resultaat een goedpraten van zijn daden was. Dit was geheel buiten de kwestie bij Haffner. Hitler bleef schuldig voor zijn daden, maar men mocht niet het kind met het badwater weggooien. Er waren namelijk nog steeds ideeën van Hitler die nuttig konden blijken en het zou dom zijn ze overboord te gooien, alleen maar omdat Hitler ze door zijn hoofd had laten gaan. Het was van belang dat zijn ideeëngoed volledig bestudeerd werd (en Haffner haalde hier als voorganger Eberhard Jäckel aan) om zo tot een beter begrip te komen van wat er in die tijd gebeurd was. Want daar draaide het in die biografie uiteindelijk om. Het boek was initieel opgestart om de studerende jeugd Hitler te leren kennen want velen wisten niet eens wie hij geweest was en wat hij gedaan had. In zeven hoofdstukken legde Haffner Hitlers leven, zijn prestaties, zijn successen, zijn vergissingen, zijn fouten bloot en in het laatste hoofdstuk legde Haffner uit hoe Hitler zijn volk verraden had. Hitler had namelijk het land waarvoor hij had gevochten, in een zo mogelijk nóg slechtere staat achtergelaten als hij haar gevonden had. Dit feit, dat hij zich tot leider van een land gemaakt had, om haar daarna, toen er niets meer te redden viel, zomaar aan haar lot over te laten, was het verraad dat Hitler aan Duitsland pleegde. Haffner kreeg voor dit boek in 1978 de Heinrich-Heine prijs van Düsseldorf en kreeg van Golo Mann de naam ‘historicus’ toegekend. Hij schreef in Der Spiegel in 1978: ‘De historicus, die in de door hem bestudeerde menselijke activiteiten meer intelligentie zoekt dan erin is, geeft blijk van domheid. Deze historicus, Sebastian Haffner, is niet een van die dommen’[85].
Na Anmerkungen zu Hitler heeft Haffner nog vier boeken geschreven in de jaren ’80. Preussen ohne Legende werd eerst uitgegeven als serie in Stern waarbij Haffner samenwerkte met Ulrich Weyland, die de documentatie verzorgde, wat een erg kleurrijk en overzichtelijk resultaat opgeleverd heeft. Het bevat de volledige geschiedenis van Pruisen sinds de naam voor het eerst in de geschiedenis opdook en gaat ook in op de voorgeschiedenis van de idee van Pruisen en de erfenis van deze idee. Bepaalde uitdrukkingen zoals ‘Der Köning ist der erste Diener des Staates’ tekenden volgens Haffner de Pruisische mentaliteit. De staat Pruisen bestond namelijk niet omwille van de traditie of door een consensus, maar ze moest elke dag weer gemaakt worden en in stand worden gehouden. Hierdoor was het van belang dat de ambtenaren van het land er alles aan deden om de rust te behouden en de inwoners aan het land te binden. Het laatste hoofdstuk gaat in op de erfenis van de Pruisische idee. Hierbij wordt duidelijk dat Haffner Hitler elke band tussen hem en het Pruisen van de 17e-18e eeuw ontzegde.
Überlegungen eines Wechselwählers was in feite een soort verkiezingspamflet voor de verkiezingen van de jaren ’80 waarin Haffner reclame maakt voor de SPD en diens voorzitter Schmidt. Hier legde Haffner uit dat de grondslag van elke democratie lag in het feit dat de verschillende partijen zich af en toe weer verkiesbaar stellen en dat de regerende partij dan ook afgestraft kan worden. Het ging in deze verkiezingsstrijd tussen Schmidt van de SPD en Strauss van de CDU/CSU. Voorafgaand aan zijn mening, overliep Haffner de positieve en negatieve kanten van de twee partijen[86]. De twee tegenstanders van de verkiezingen van 1980 waren volgens Haffner aan elkaar gewaagd. Allebei gaven ze blijk van een hardheid en doorzettingsvermogen dat nodig was voor het regeren van een groot en verscheiden land als Duitsland. Hierbij was Haffner duidelijk van mening dat het beste dat men kon doen, te was kiezen voor Schmidt. Deze man was een koele kikker en werd in een regeringscrisis zelfs ijskoud, terwijl Strauss eerder de neiging had warm te lopen en tijdens een crisis gemakkelijk zou kunnen overkoken. Zo zei Haffner: ‘Was die Bundesrepublik heute – und noch auf lange Zeit – aussenpolitisch braucht, sind kühle Vernunft, Umsicht, Vorsicht, Selbstkontrolle, Absicherung nach den verschiedensten Seiten, Wegsteueren von Krisien, auch Selbstbescheidung und ein ‚niedriges Profil’[87].
Het boek Preussische Profile heeft Haffner in samenwerking met Wolfgang Venohr geschreven. Het bevat verschillende korte biografieën van belangrijke personen voor de geschiedenis van Pruisen. Belangrijk daarbij waren onder andere Otto von Bismarck, Theodor Fontane, Friedrich Engels, Erich Ludendorff en Willem II. Het boek probeerde de ‘schuld voor Hitler’ niet meer in de schoenen van de Pruisische erfenis te schuiven, maar juist aandacht te hebben voor de elementen die daar niet naar verwezen. Haffner had al in zijn boek Preussen ohne Legende de aandacht daarop willen vestigen.
Von Bismarck zu Hitler, het laatste boek dat van Haffners hand zou verschijnen, was een samenvatting van alle essays en historische boeken die hij geschreven had. Het omvatte de onderwerpen van de geschiedenis van Pruisen, de Eerste Wereldoorlog, over de Duitse revolutie, over de Tweede Wereldoorlog en over de recentste gebeurtenissen in de Koude Oorlog zoals hij ze zag. Vooral het einde was opmerkelijk omdat hij daarin, slechts twee jaar voor de val van de Berlijnse Muur verkondigde dat hij de deling van Duitsland als onoplosbaar zag, ook niet in de toekomst.
2. Zijn stijl
Sebastian Haffner was een journalist. Daarvóór, in zijn studententijd was hij romanschrijver en hielp hij mee aan de regie van een toneelstuk en hij was er niet onsuccesvol mee aangezien één van zijn romans toch in Hamburger Nachrichten verscheen en het toneelstuk ook vermeld werd in één of twee tijdschriften, waaronder de Lichterfelder Anzeiger. Hij wist dus hoe hij een punt moest maken en hoe een mening naar voor te brengen. In een interview met Jutta Krug zei hij zelf hoe hij zijn schrijfstijl zag. Deze was duidelijk beïnvloed door zijn carrière in de journalistiek: ‘(…) ich habe alle meine Bücher auch immer ein bisschen wie ein Journalist auf eine Pointe hin geschrieben, manchmal sehr deutlich oder (...) mit einer unausgesprochenen Pointe’[88].
De drie boeken die Haffner speciaal in de aandacht hebben gebracht – Germany: Jekyll&Hyde omdat hij er de situatie in Duitsland zo verdienstelijk mee uiteen had gezet, Anmerkungen zu Hitler omdat het een wel zeer genuanceerd beeld van Hitler schetste en Geschichte eines Deutschen omdat hij er blijk in gaf al ver vooruit de ware toedracht van Hitler en de nazi’s doorzien te hebben – tonen dit uitermate goed. Of het punt dat hij maakte en of de mening die hij had dan ook ‘juist’ was, is een discussiepunt waar we het later over zullen hebben. Hier gaan we de wijze waarop Haffner zich uitte, welke woorden en uitdrukkingen hij gebruikte en waarom, bespreken.
Eerst en vooral heeft Haffner zelf gezegd hoe politiek en geschiedenis volgens hem geschreven en beschreven moest worden. In Offensive against Germany stelde hij dat politiek in een levende taal moest gevoerd worden, doorspekt met gebeurtenissen die de aandacht vastgrepen en die de mensen moest blijven boeien. Hij stelde deze manier tegenover de ‘realistische’ traditionele politici die met sobere schema’s en tabellen afkwamen. Het lijkt erop dat Haffner een hint gaf over de manier waarop geschiedenis volgens hem geschreven moest worden. Voor hem moest geschiedenis gelezen en grààg gelezen worden. Het boek moest de dingen eenvoudig voorstellen zodat ze begrepen en onthouden werden. Zo zei hij in Geschichte eines Deutschen: ‘Wat is geschiedenis? Waar speelt zij zich af? Wanneer men de gebruikelijke historische uiteenzettingen leest – waarvan men maar al te gemakkelijk vergeet dat zij altijd slechts de contour van de dingen geven en niet de dingen zelf -, dan zou je haast gaan denken dat de geschiedenis zich afspeelt tussen enkele tientallen mensen die nu net ‘het lot der volkeren in handen hebben’(…). Maar het is desalniettemin eenvoudigweg een feit dat de historische gebeurtenissen en beslissingen die er werkelijk toe doen zich afspelen onder ons, naamlozen’[89].
In Historische Variationen is een bijdrage van Haffner opgenomen die expliciet ingaat op de vraag ‘Was ist eigentlich Geschichte?’ Hierin zei hij:
‘Ik vind dat iedere poging, die de geschiedenis vanuit één punt wil verklaren of die over het algemeen een geschiedkundige wetmatigheid wil construeren, een charlatanerie is. De grote onherstelbare basisfout van alle geschiedenissystematici en geschiedfilosofen is namelijk volgens mij dat ze de geschiedenis als een objectief gegeven zien, een som van grijpbare en te onderzoeken realiteiten zoals de natuur’.
Dit was echter onmogelijk het geval, aangezien geschiedschrijving pas tot stand komt na bepaalde keuzen gemaakt te hebben of aangevuld te hebben wat ontbrak:
‘Niet alles, wat ooit gebeurd is, wordt geschiedenis, maar enkel dat, wat de geschiedschrijvers ooit ergens eens de moeite van het vertellen waard vonden. Enkel de geschiedschrijving maakt geschiedenis. Geschiedenis – om het heel scherp uit te drukken – is geen realiteit, maar een tak van de literatuur (…) ook de meest waarheidlievende en meest feitentrouwe geschiedschrijver (moet) in zekere zin steeds dichten, anders komt er geen geschiedenis van’[90].
Het probleem voor velen[91] was echter dat Haffner geen bronnen vermeldde. Haffner heeft zichzelf hierover verdedigd in meerdere boeken van hem. Volgens hem was er tóch geen ‘ware’ geschiedenis te schrijven. Het was veel belangrijker om de waarheden zoals ze er ‘nu’ waren te onderzoeken. Hierbij was het niet van belang om nieuwe bronnen op te zoeken, maar om de oude steeds weer opnieuw te onderzoeken. Daarbij was het vermelden van de bronnen zelfs storend want tijdrovend.
In de biografie haalde Soukup Haffner aan toen hij in 1961 in het tijdschrift civis[92] zei:
‘Geschiedenis (moet) door elke generatie opnieuw (…) worden geschreven - niet omdat de nieuwe generatie nu de hele waarheid weet, die de oude nog verborgen bleef, maar omdat elke historische waarheid slechts een deelwaarheid is en omdat elke generatie, op het rollend platform waarop wij leven, een nieuw aspect van de waarheid over geschiedenis blootlegt. Wie zo’n tijdelijk zichtbaar wordend aspect van de geheimzinnige historische waarheid zogezegd in de vlucht wil grijpen, kan het zich dan niet altijd veroorloven tegelijkertijd ook de bronnen opnieuw in te zien: dat duurt te lang en onderwijl verstrijkt de tijd. Wat hier nodig is, is de moed om een essay te schrijven – in het volle besef dat het nieuw ontdekte onvolledig en aanvechtbaar is’[93].
Onder andere om die reden heeft Haffner meegewerkt aan een ‘allesomvattend’ overzichtswerk over Pruisen, Preussen ohne Legende, om als het ware een catalogus te geven aan de toekomstige historici voor hun essays over de geschiedenis en het heden.
In Germany: Jekyll&Hyde verontschuldigde Haffner zich dat hij niet de moeite heeft gedaan om naar bronnen te verwijzen die hij gebruikt heeft om het boek te schrijven, aangezien de tijd drong en hij met dit boek immers een praktisch doel nastreefde, en niet een theoretisch:
‘Dit boek wil onderzoeken, meer niet. Hoewel hij het soms moeilijk vindt, laat de auteur het na om bepaalde fenomenen te verklaren, erover te speculeren en ze tot hun historische oorsprong terug te voeren. Hij ziet af van alle argumenten en bewijzen en gaat ervan uit dat men hem gelooft, als hij vertelt wat hij ziet. De tijd dringt, en dit boek heeft een praktisch en geen academisch doel’[94].
Haffner had dus een zeer eigenzinnige kijk op het schrijven van geschiedenis en het beschrijven van politieke gebeurtenissen. Geschiedschrijving en politieke kritiek moest mensen boeien, het moest ook steeds opnieuw bestudeerd en beschreven worden om de tijdsgebonden waarheden eruit te puren. Toch moest hier ook niet alle heil van verwacht worden want, ‘es ist ein Missverständnis, von der Geschichte eine Lebensanweisung zu erwarten, und ein Missbrauch, sie als Orakel zu benutzen’[95].
In Het Duitse onvermogen, een bundeling met enkele van Haffners opstellen over Geschiedenis, zegt Haffner in een gesprek met Hubert Smeets, die de inleiding op de bundel verzorgde, dat er te weinig ‘tertiaire’ geschiedenis geschreven is[96]. Naast de primaire geschiedenis die de studie van de bronnen omvat en de secundaire geschiedenis die een zo waarheidsgetrouw beeld wil weergeven, moet nog een tertiaire geschiedenis komen die het bos door de bomen laat zien.
Men lijkt te kunnen besluiten dat Haffner zelf aan zijn geschriften geen eeuwige waarde toekende. Hij was vaak genoeg van mening veranderd zonder zich echt te schamen en verdedigde deze houding zelfs met een citaat van Churchill door te zeggen: ‘Wer sich verbesseren will, muss wandeln, und wer volkommen werden will, muss sich sehr oft wandeln’[97].
Haffners schrijfstijl was direct: hij wou geen tijd verliezen door ellenlange bronnenvermeldingen maar eerder kijken naar alle partijen, en daar de eigen mening over geven, ongeacht de kritiek die erop zou kunnen komen of de politieke correctheid van de uitspraak. Karakteristiek aan zijn schrijven waren ook zijn provocerende stellingen waarmee hij steeds weer opzien baarde en waardoor hij de naam kreeg tegendraads te willen zijn[98]. Natuurlijk volgde Haffner in zijn meningsuitingen ook andere ‘populaire’, veel besproken uitingen, maar daarover hebben we het later, bij de inhoudelijke bespreking van Haffners werk en de kritiek daarop. Om deze directheid te bereiken gebruikte Haffner de stijlvorm die de oorzaken van de grote historische gebeurtenissen legde bij de persoonlijke belevenissen van de kleine man, die de grote man geworden was, en die Haffner, ook een kleine man, zodoende kon begrijpen. In deze ‘geschiedenis van de kleine man’ kon Haffner zich tot zeer dicht bij de historische personages en gebeurtenissen brengen, waardoor de inleving in hetgeen hij vertelde gemakkelijker werd.
Dit wordt duidelijk in Geschichte eines Deutschen en in Anmerkungen zu Hitler. In het eerste boek beschreef Haffner zijn strijd tegen Hitler als een duel tussen hem en de staat, waarbij hij overduidelijk in de zwakkere positie stond. In het tweede boek vergeleek hij zijn eigen reactie op de nederlaag van Duitsland in de Eerste Wereldoorlog met die van Hitler, waarbij hij zelfs figuurlijk tot aan Hitlers bed meeliep toen hij zich met zijn hoofd op het kussen wierp en woedend besloot politicus te worden[99]. Maar ook in Preussen ohne Legende zijn enkele voorbeelden te vinden van deze directe stijl. Hier praatte hij over de landen en de staten alsof het personen waren die woede en trouw konden voelen alsof zijzelf actief meewerkten aan de politiek. Bijvoorbeeld: ‘Preussen zog aus Olmutz wie ein bestrafter Schuljunge, der über einem ungezogenen Streich ertappt worden ist und mit hochrotem Gesicht verpricht, es nie wieder zu tun’[100]. Ook in Germany: Jekyll&Hyde is een mooi staaltje van beeldvorming als hij Hitler schildert terwijl hij op een eenzaam zolderkamertje muizen voedert en grootse plannen ontwikkelt voor de wereld[101].
Een ander kenmerk van Haffners schrijven was het feit dat hij op de zaken onmiddellijk een naam plakte. Hij noemde belangrijke politici ‘seniel’ en ‘geestesgestoord’[102], stelde in de titels van zijn artikels vragen over de UNO en het gekonkelfoes tussen de lidstaten[103], praatte over de zogenaamde ‘psychologie van de grootmachten’[104], en liet zien hoe Ulbricht, na de dood van Stalin nu duidelijk in ongenade was gevallen bij Chrutschow[105]. Over al deze artikels zal ik het later nog hebben, wat uit deze korte titels en omschrijvingen duidelijk moet worden, is dat Haffner in enkele woorden al de interesse wist te wekken doordat hij eenvoudige en pakkende taal gebruikte om zijn mening weer te geven. Het hoeft niet gezegd dat deze artikels en boeken, juist door hun rechtstreekse taal enorm veel kritiek moesten opgeroepen hebben.
1. Inhoudelijke afbakening van de periode
In dit eerste deel van hoofdstuk twee behandel ik Haffners leven en werk vanaf de Eerste Wereldoorlog tot 1938. Ik begin bij de Eerste Wereldoorlog hoewel ik daarvoor de werken van Haffner moet bespreken die hij pas na 1960 geschreven heeft.
2. Haffners bespreking
In dit hoofdstuk ga ik ten eerste in op wat Haffner van de Eerste Wereldoorlog en de Weimarrevolutie maakte. Ten tweede ga ik in op Haffners kritiek op de opkomst van Hitler en op zijn aantreden als Rijkskanselier aan de hand van de redenen die hij aanhaalde om Duitsland te verlaten en uit te wijken naar Engeland in 1938. De reden waarom hij pas in 1938 uitweek en niet reeds in 1933 is een aanklacht tegen zichzelf, maar hij wou dit ook zien als een goedpraten en verzachten van de omstandigheden voor het achterblijven van zoveel landgenoten. Heel zijn betoog heeft dit dubbele karakter. Hij eiste voor zichzelf geen heldenstatus op, maar legde bij iedereen zijn aandeel in de schuld, zichzelf incluis.
2.1. De Eerste Wereldoorlog
De Eerste Wereldoorlog heeft Haffner in twee boeken besproken, namelijk Die sieben Todsünden des deutschen Reiches im Ersten Weltkrieg en Der Teufelspakt (over de relaties tussen Duitsland en Rusland in de Eerste Wereldoorlog). De twee boeken werden eerst uitgegeven als reeksen in de Stern. Beiden boeken leggen een grote schuld bij Duitsland voor het beginnen van de oorlog en voor de territoriale veroveringsdrang van Duitsland. Deze schuldvraag werd in alle hevigheid weer opgerakeld door Fritz Fischers boek Griff nach der Weltmacht. Die Kriegszielpolitik des kaiserlichen Deutschland 1914-1918, waarbij er gedebatteerd werd of de oorlogsdoelen van Hitler niet dezelfde waren als die van het keizerlijke Duitsland. Met ander woorden, het nationaal-socialisme was geen ‘Betriebsunfall’, maar moest gezien worden in een bredere historische context, waardoor de controverse over continuïteit en discontinuïteit in de geschiedenis weer opflakkerde. Eberhard Jäckel geeft hierover een uitleg die erop neerkomt dat de buitenlandse politiek van Duitsland, die ervoor gezorgd had dat Duitsland omsingeld was door Engeland, Frankrijk en Rusland, haar ertoe dwong eieren voor haar geld te kiezen en dus besloot Oostenrijk te helpen in de bestraffing van Servië voor de moord op de kroonprins van Oostenrijk: ‘Da war demzufolge wenig Übermut im Spiel, auch kein Streben nach der Vorherrschaft in Europa, weit mehr Angst und Sorgen, den letzten Bundesgenossen zu verlieren, dazu die gewagte Hoffnung, den Ring der Gegner sprengen zu können, sicherlich kein innenpolitisches interesse’[106].
Haffner koos in zijn boeken voor de kant van Fischer in dit debat. Zo zei Haffner in Der Teufelspakt: ‘Deutschland wollte sowohl Frankreich als auch Russland als Grossmächte ausschalten, aus dem Krieg als einzig verbleibende Grossmacht auf dem europäischen Kontinent hervorgehen: Das war sein unerschütterliches Kriegziel, seine fixe Idee; jedes andere Kriegsergebnis betrachtete es als Niederlage’[107]. Iets verder in het verhaal (en zo is het wel te noemen, het boek leest als een trein) laat Haffner zien hoe Duitsland, dat nu een door burgeroorlog verzwakt Rusland voor zich heeft, zich niet kan inhouden bij het zien van zoveel buit dat maar voor het grijpen ligt:
‘Vroeger hadden de Duitsers ‘alleen maar’ een groot imperium uit de Russische randstaten willen uitsnijden, van Finland tot aan de Transkaukasus (…). Maar nu zag de Duitse regering plotseling veel grotere mogelijkheden; Rusland verzonk immers voor hun ogen in een onvoorstelbare chaos, het lag daar opeens volkomen open, binnenin verscheurd, gewond, reusachtig, niets als buit: men moest nog alleen maar toetasten’[108].
In het boek Die sieben Todsünden werd deze idee herhaald:
‘De eerste grote fout die Duitsland gemaakt heeft, was, de Eerste Wereldoorlog zelfs maar te veroorzaken. Dat heeft ze namelijk gedaan (...). Iedere zonde begint als een gedachtenzonde; en elke fout begint als een denkfout. Ook deze. Vooraleer de Duitse politiek veranderde, veranderde het Duitse denken. Men voelde zich niet meer als een verzadigde staat. Men voelde zich onbevredigd, te kort gekomen; tegelijkertijd voelde men zijn eigen kracht groeien. De gedachte aan een ‘Doorbraak’, de ‘Wereldpolitiek’ en een ‘Duitse missie’ waaide door Duitsland. “Wij willen niemand in de schaduw stellen, maar wij willen ook een plaats onder de zon“’[109].
Duitsland wilde groter en sterker worden en het had het allemaal bijna voor elkaar, toen het met Rusland de vrede van Brest-Litowsk sloot en zo de rug vrij kreeg om in het Westen een mogelijk laatste overwinnende krachtsinspanning te leveren. Volgens Haffner kwam het op dat moment niet tot een vrede met het Westen omdat het de kans om in Rusland land en buit te verwerven niet kon laten liggen: ‘Het is hard om dit uit te spreken, maar het is waar: Het keizerlijke Duitsland van 1918 verspeelde zijn laatste kans om de oorlog te winnen, uit een niet te beteugelen zucht naar land en buit’[110]. En waarom wilde Duitsland dan deze politiek toch verder voeren? ‘Es gab keine Antwort. Macht um der Macht willen, Herrschaft um der Herrschaft willen – “weil wir jetzt dran sind” -, “weil wir die Stärkeren sind”’[111]. Voor Haffner was de Eerste Wereldoorlog een duidelijke voorbode van de hebzucht en opkomende grootheidswaan van Duitsland.
De historicus Jörg Friedrich formuleerde in Die Welt een andere, eerder voor de Verenigde Staten negatieve thesis. Volgens hem hadden de Duitsers wel degelijk om een vrede gevraagd, maar hadden de Verenigde Staten dit geweigerd omdat een situatie, waarin Duitsland de oorlog gewonnen zou hebben, de adviseurs van Wilson ongemakkelijk maakten: ‘Talrijke pogingen (van Duitsland) om met de West-machten een compromis uit te werken, ketsten af tegen hun onbuigzame wil tot overwinning. Ten slotte hebben de Amerikanen onder president Wilson verhinderd dat het Duitse keizerrijk triomfeerde’[112]. Daarnaast verweet Friedrich aan Duitsland niet ingezien te hebben dat ze met de vrede van Brest-Litowsk de overwinning in de hand hadden, waardoor de geallieerden de ‘kans’ kregen door te vechten tot de onderwerpingsvrede. Hierdoor werd Duitsland achtervolgd door het fantoom van een gemiste overwinning in het Oosten, waardoor het daar overging tot ongekende brutaliteiten om deze overwinning nog een keer te verkrijgen, maar nu zonder gevolg. Friedrich haalde Churchill aan, die zei dat, als de Verenigde Staten niet hadden ingegrepen in de oorlog, ze ook op een vreedzame wijze opgelost zou zijn geweest. Groot-Brittannië stond aan de rand van een bankroet en zou de oorlog niet lang meer kunnen volgehouden hebben. Maar door de komst van de Amerikaanse troepen werd de oorlog verdergezet:
‘Zonder de Amerikaanse troepen zou, volgens Churchill, voor de Europeanen geen andere mogelijkheid opengebleven zijn dan vreedzaam tot een akkoord te komen. De wapens besloten niets anders dan de gemeenschappelijke ondergang. Later voegde Churchill daaraan toe dat dit compromis wellicht de enige juiste geweest was. Zonder de ingreep van de VS zou er geen overwinningsvrede van Versailles geweest zijn, geen Stalin en geen Hitler’[113].
Hoe dachten andere historici over deze continuïteit tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog? Er was namelijk een controverse tussen de verschillende historici. De eersten zeiden dat de Tweede Wereldoorlog een ‘logisch’ voortvloeisel was van de Eerste, terwijl de anderen zeiden dat de Eerste Wereldoorlog niets met de Tweede te maken had. Gerhard Schreiber haalt in dit verband de term ‘Sonderweg’ aan. Hiermee bedoelt hij het volgende: ‘Een (…) even heftig als controversieel bediscuteerd thema is dat van de Duitse ‘Sonderweg’, een trefwoord, dat de opvatting vertegenwoordigt dat het nationaal-socialisme niet te verklaren valt vanuit de gebeurtenissen tussen 1918 en 1933, maar uit de diepten van de Duitse geschiedenis komen’[114]. Een andere, nieuwe vraagstelling hield zich volgens Schreiber bezig met de tekortkomingen in de modernisering van de staat zoals bijvoorbeeld de mislukte liberalisering en democratisering ten gevolge van de mislukte burgerlijke revolutie en hoe hieruit het nationaal-socialisme had kunnen ontstaan.
In dit verband is Haffner duidelijk van mening dat Hitler en de nazi’s opgekomen waren in deze rumoerige tijd en zeker niet duidelijk een algemeen-Duitse oorsprong had die inherent aan de Duitse beschaving lag (zoals de Sonderweg-theorie evenwel meent). Haffners respect voor en hoogachting van de Duitse geschiedenis en haar morele waarden blijkt uit al zijn vroege werken. Volgens hem waren het nazisme en de opkomst van Hitler een rechtstreeks gevolg van de chaos en onrust die zich manifesteerden vanaf de kapitulatie van de Duitsers in de Eerste Wereldoorlog en de Duitse revolutie van 1918-1919. Aan de hand van twee passages wil ik dit duidelijk maken. De eerste passage heb ik al geciteerd op p. 12 van deze thesis[115]. Hierin beschrijft Haffner hoe de Duitse jeugd, die opgegroeid was met alle opwinding van de Eerste Wereldoorlog en de Duitse revolutie ten tijde van het Interbellum rusteloos werd en niet meer wist wat te doen met zijn tijd, zelfs met zijn leven. Hitler bood voor deze mensen een opluchtend alternatief voor het saaie leven zonder oorlog en geweld.
De tweede passage komt uit zijn Die deutsche Revolution. Hier zegt hij letterlijk dat de moord op Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg een opslag was voor de verdere moorden die zouden gebeuren op bevel van een regering: ‘De moord van 15 januari 1919 was een opslag – de opslag voor de duizendvoudige moorden in de volgende maanden van de Noske-tijd, voor de miljoenvoudige moorden in de volgende decennia van de Hitler-tijd. Die moord was het startsein voor alle anderen’[116].
De vraag is echter of dit helemaal uitsluit dat Haffner de theorie van de Sonderweg zou beaamd hebben. Want als hij het als een ‘opslag’ zag, moest de bal er toch al geweest zijn? Of, met andere woorden, dan moest die persoon die de opslag deed toch geweten hebben hoe dit in zijn werk ging? Om verder succes te hebben, moest er toch ook een publiek zijn dat hierom vroeg en die eraan meedeed? Het antwoord op deze vraag is niet simpel. Enerzijds heeft Haffner in zijn vroege werken er voortdurend op gehamerd dat ‘vóór’ 1933 (het Pruisisch puritanisme) één van de meest overheersende geestesstromingen in Duitsland was en ook nu nog onder de oppervlakte een zekere rol speelt’. Hij beschrijft dit puritanisme als volgt:
‘Evenals het Engelse puritanisme verlangt het Pruisische strengheid, waardigheid, soberheid ten aanzien van de vreugden des levens, plichtsbetrachting, trouw en onberispelijkheid tot zelfverloochening, minachting voor het wereldse tot somberheid aan toe (…). Maar het Pruisische puritanisme is geseculariseerd. Het dient niet Jehova en brengt geen offer voor Hem, maar voor de ‘roi de Prusse’. Zijn onderscheidingen en aardse beloningen zijn niet persoonlijke rijkdommen, maar ambtelijke rangen. En, wat wellicht het belangrijkste is: het Pruisische puritanisme heeft een achterdeur die leidt naar een vrij en ongecontroleerd universum en waarop ‘privé’ staat geschreven (…). Duitsland leidt als natie een dubbelleven, aangezien bijna iedere individuele Duitser een dubbelleven leidt’[117].
Maar hij lijkt in zijn latere passages en latere werken tot de vaststelling te komen dat het Duitse volk ‘geen pit’ heeft. Toch blijft hij in Germany: Jekyll&Hyde bij zijn eerdere stelling, namelijk dat het Duitse volk ‘gedifferentieerd’ is, een dubbel karakter heeft en dat haar goede kanten de kans niet hebben om op te treden en ook nergens steun vinden. Maar is deze beeldvorming niet slechts een poging om zichzelf moed in te praten en om zijn nieuwe Engelse gastheren te overtuigen van zijn eigen degelijkheid en eerlijkheid? Ik wil hier een poging doen dit te verklaren. In Germany: Jekyll&Hyde stelt hij dat Duitsland bevrijd moet worden van Hitler en dat men daarna weer met de Duitsers moet onderhandelen. Met andere woorden, de Duitsers zijn goed, beminnelijk en ijverig, maar men moet hen de kans geven. Dit zegt Haffner ook letterlijk in een artikel dat hij vlak na de oorlog schreef voor The Observer[118], maar hij waarschuwt er weer voor dat als de Duitsers aan hun lot overgelaten worden, de kans bestaat dat ze weer hervallen in agressieve daden.
Haffner was er duidelijk van overtuigd dat de fouten van Duitsland in de Eerste wereldoorlog tot de Tweede geleid hebben. De ideeën die vóór en ten tijde van de Eerste Wereldoorlog tot uitdrukking kwamen, werden door Hitler weer opgenomen en verdergezet. Er bestonden in het Duitsland van na de Eerste Wereldoorlog nog mensen die voor Duitsland een groter territorium weggelegd zagen[119]. Sommige historici treden Haffner daarin bij. Müller stelt dat toen Hitler aan de macht kwam, er velen waren die ervan overtuigd waren van de nood voor Duitsland om haar machtspositie te vergroten:
‘In tegenstelling tot in de hagiografieën (van het conservatieve verzet), die niet alleen geproduceerd worden door Duitse historici, onderwerpt Müller het conservatieve verzet aan een nauwkeurige kritiek en besluit dat zij (het conservatieve verzet) het in de meeste gevallen niet oneens was met Hitlers doelen wat betreft de buitenlandse politiek, maar met zijn middelen. Ze waren er allemaal van overtuigd dat Duitsland haar status van grootmacht zou moeten herstellen, dat Tsjecho-Slowakije geëlimineerd zou moeten worden, dat Dantzig en de Poolse corridor weer in Duits bezit zouden moeten komen en dat Duitsland een koloniaal imperium zou moeten opbouwen’[120].
Andere historici, de stroming van de discontinuïteit, sloten aan bij het functionalisme: de Tweede Wereldoorlog was veroorzaakt door allerlei voorvallen en toevalstreffers, waarnaar Hitler zich wende en keerde al naargelang deze gebeurtenissen hem de weg wezen. Hitler werd dus in hun visie niet geleid door een vooraf bedacht plan, maar een weerhaan. Deze functionalisten stootten dan weer tegen de intentionalisten die zeiden dat Hitler een weloverwogen plan volgens verschillende ‘Stufen’ opvolgde. Haffner was hier één van. Zo zei hij in Der Teufelspakt:
‘Hitler wou geen oorlog met het Westen, de dichtbevolkte landen van West-Europa interesseerden hem niet. Hij wou Rusland veroveren, om leefruimte (Lebensraum) te verwerven waarop een Germaans herenras (Herrenrasse) gekweekt zou kunnen worden: Dat was, vanaf het eerste tot het laatste moment zijn levensdoel, zijn idée fixe. Waarom sloot hij dan in augustus 1939 toch nog een pact met Stalin? Om dat te verstaan, moet men duidelijk maken dat Hitler noch in 1933 noch in 1939 in staat was om Rusland direct aan te vallen. Vooraleer hij dat kon doen, moest hij drie voorbereidende operaties doorvoeren’[121].
Volgens Eberhard Jäckel was Hitler inderdaad tot na 1933 afhankelijk van de steun van het volk en van zijn medewerkers die hem liever kwijt dan rijk waren. Desondanks had Hitler volgens Jäckel een vastomlijnd plan dat langzaam gevormd was in de jaren vóór zijn aantreden tot de macht in Duitsland[122] en dat bleef hetzelfde, ook al was de weg naar de uitvoering van dat plan vaak kronkelig[123].
De drie stappen die hij moest ondernemen waren dan ten eerste Duitsland herbewapenen, ten tweede de Duitsers terug in het land krijgen en ten derde een gemeenschappelijke grens met Rusland tot stand brengen om uiteindelijk voor de Lebensraum te kunnen vechten[124].
In de Eerste Wereldoorlog wilde Duitsland de vazalstaten van Rusland uit de Russische machtssfeer loskrijgen en Frankrijk zo verzwakken dat het als grootmacht niet meer opnieuw zou kunnen ontstaan. Andere doelen, andere idées fixes, maar dezelfde veroveringsdrang: continuïteit en intentionalisme bij Haffner. Er waren twee manieren om deze ontwikkelingen uit te werken: een personalistische en een structuralistische. De eerste gebeurde door middel van biografische studies (bijvoorbeeld die van Bullock, Fest, Haffner), de tweede door bijvoorbeeld studies te maken over de samenstelling van de verschillende klassen in Duitsland (bijvoorbeeld Kater). Haffner heeft de Tweede Wereldoorlog op de personalistische wijze benaderd. Ik zal dit toelichten als we bij de bespreking van dit boek komen.
2.2. De Duitse Revolutie van 1918/19
Zoals Haffner deze revolutie in Die deutsche Revolution beschreven heeft, was deze revolutie verlangd door Ludendorff, tegengewerkt door de linksen (zelfs door Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg) en bereidde het de gruweldaden die onder Hitlers regering zouden gebeuren voor; in één paragraaf herhaalde Haffner het hele verhaal met al zijn actoren:
‘Het wezen van deze avant-gardistische vroeg-nazi’s lag zeer duidelijk niet in Eberts begripsvermogen. Rechts van zich zag hij alleen maar vriendelijke, gecultiveerde, hoogmogende mensen, en hij heeft nooit een ander doel gehad, dan zichzelf en zijn SPD door hen te laten aannemen als gelijken en vaardig om mee te regeren. En was dit doel niet reeds in oktober 1918 bereikt? Had niet zelfs Ludendorff de instelling van een parlement en de deelname van de sociaal-democraten aan de regering – waarnaar Ebert de hele oorlog door had gestreefd – uiteindelijk toegelaten, ja zelfs bevolen, ook al was het pas in het uur van de nederlaag?’[125].
Volgens Haffner was dit een val, omdat Ludendorff de eer van het leger wilde bewaren. De capitulatie moest daarom gebeuren door de regering (revolutie van boven), en liefst nog door een partij die tegen de oorlog had gepleit, zodat het erop zou lijken dat die partij het leger niet voldoende had gesteund waardoor het leger gefaald had. In de Propyläen Weltgeschichte staat echter niets dat de rol van Ludendorff in deze binnenlandse aangelegenheid zou bevestigen of tegenspreken. Kluge laat echter uitschijnen dat deze revolutie inderdaad door Ludendorff nagestreefd was, maar hij legt de wil om de eer van het leger te bewaren bij de regering: ‘Rijksdag en OHL (Opperste Legerleiding) waren op elkaar aangewezen: Ludendorff kon de parlementarisering niet verordenen; terwijl de door hem geïntendeerde ‘revolutie van boven’ zich niet liet tegenhouden, wilden de meerderheidspartijen het West-leger niet op het spel zetten’[126].
De feiten die van deze revolutie weergegeven zijn in de Propyläen Weltgeschichte[127] komen overeen met de feiten die Haffner weergaf; enkel zijn inkleuring was meer persoonlijk. Hij stond min of meer aan de kant van Ebert, die de ‘oude’ regering wenste te redden, maar ook aan de kant van Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg, die volgens hem reeds van in het begin doorhadden dat er van hogerhand geknoeid was met de revolutie en die beiden uiterst dapper weigerden het gevaar, dat zij aldus liepen, in te zien. Hij was echter gekant tegen Ludendorff en dichtte hem zelfs toe de revolutie eigenhandig aangestoken te hebben en de SPD aan de macht geholpen te hebben om de eer aan het leger te houden ook al had ze de oorlog verloren.
Het belangrijkste punt dat Haffner echter in Die deutsche Revolution wilde maken, was dat deze revolutie door haar ‘moeder’, de SPD, verraden was[128], waardoor deze partij ‘voor altijd’ de kans verspeeld had om de Duitse deling (het boek was in 1969 geschreven) te voorkomen en een zinvolle invulling te geven aan de politiek. De SPD had de achterbakse manier waarop zij de macht in handen hadden gekregen, kunnen inzien en hadden de tegenrevolutie kunnen verhinderen. In plaats daarvan hebben zij zich aan het hoofd van de revolutie gezet, alleen maar om haar daarna des te beter te kunnen overleveren aan de tegenrevolutie (hierover was een overeenkomst gesloten tussen Friedrich Ebert en generaal Wilhelm Groener[129]). En daarom eindigde Haffner zijn nawoord op het boek in 1979 met de woorden: ‘Vergessen wir auch dies nicht: Diese Geschichte hat die Kluft aufgerissen, die heute, von allen äusseren Machtverhältnissen einmal abgesehen, die beiden deutschen Staaten und ihre Regierungen – wenn auch nicht ihre Bevölkerungen – innerlich voneinander trennt’[130].
2.3. De Tweede Wereldoorlog
Over deze periode is er weinig geschreven op het moment zelf door de censuur. Daarom wend ik mij hier tot de boeken en artikels die Haffner geschreven heeft in de periodes erna.
2.3.1 Hitlers binnenlandse politiek
Om te beginnen wil ik weergeven hoe Haffner Hitlers binnenlandse politiek zag. Volgens hem was deze politiek gebaseerd op Hitlers reactie op de Weimar-revolutie, die deze nooit meer wou laten gebeuren. Haffner liet de gevolgen logisch op elkaar volgen op deze manier:
‘Laten we duidelijk zijn over wat er met dit “Nie wieder ein November 1918” precies bedoeld wordt. Het is een hele hoop. Ten eerste het uitgangspunt, om een toekomstige revolutie, zoals ze in november 1918 is voorgevallen, onmogelijk te maken. Ten tweede echter – anders hing het eerste natuurlijk nog in de lucht – het uitgangspunt om een dergelijke situatie zoals toen weer in het leven te roepen. En dat betekende, ten derde, reeds, dat men de verloren oorlog moest herbeginnen. Ten vierde moest de oorlog vanuit een innerlijke beginpositie herbegonnen worden, waar er geen potentieel revolutionaire krachten voorhanden waren. Vandaaruit was het niet ver tot het vijfde punt: afschaffing van alle linkse partijen – en waarom dan niet, in één moeite door, ineens àlle partijen afschaffen? Maar aangezien men niet dat, waarop de linkse partijen zich baseerden, de arbeiders, kon afschaffen, moest men ze politiek voor het nationalisme winnen, en dat betekende ten zesde dat men hen een socialisme moest bieden, in ieder geval een soort socialisme, nu ja, een nationaalsocialisme dus. Hun voormalig geloof echter, het marxisme, moest men – ten zevende – uitroeien, en dat betekende – ten achtste – de fysieke vernietiging van de marxistische politici en intellectuelen, onder wie, God verhoede, een hele hoop joden waren, zodat men – ten negende, wat tegelijkertijd ook Hitlers grootste wens was, ineens ook àlle joden kon uitroeien. Men kan zien, Hitlers binnenlandse politiek stond, op het ogenblik dat hij in de politiek ging, bijna volledig op punt’[131].
Uit dit citaat zijn al onmiddellijk enkele punten van Haffners kritiek op te merken. Ten eerste zag Haffner de oorlog die Hitler wilde voeren als een rechtsreeks gevolg van de wil van Hitler om de nederlaag van Duitsland ongedaan te maken. De tekening van Hitler is een belangrijk uitgangspunt voor de rest van Haffners denken. Hoewel Hitler als persoon slechts in drie boeken en enkele artikels uitvoerig ter sprake komt, is het beeld van een regeringsleider die de staatsmacht misbruikt om zijn visie door te duwen bij Haffner blijven hangen als toetssteen voor latere regeringsleiders en –daden. Het is daarom van het grootste belang eerst na te gaan wat Haffner van Hitler vond.
Dit was in eerste instantie uiterst negatief. In wat zijn autobiografie genoemd kan worden, Geschichte eines Deutschen, dat hij schreef in 1940, noemde Haffner het aantreden van Hitler het resultaat van de opkomst in de jaren dertig van het deel van Duitsland dat willoos en karakterloos was en geen morele waarden meer had. Hij zag zo dat het deel van Duitsland dat deze waarden wél hoog achtte, steeds meer bedreigd werd. In het aantreden van Hitler zag hij deze negatieve krachten in Duitsland de overhand nemen, die door Hitler verpersoonlijkt werden. Dit nihilisme van Hitler toonde Haffner met een zekere toon van waarzeggerij aan in zijn in 1940 verschenen Germany: Jekyll&Hyde:
‘Hitler is de potentiële zelfmoordenaar par excellence. Hij kent geen bindingen behalve aan zijn eigen Ego, en als dit wordt uitgewist, is hij alle zorgen, elke verantwoordelijkheid en last kwijt. Hij bevindt zich in de geprivilegieerde positie van een man, die niets bemint tenzij zichzelf. Hem laat het lot van staten, mensen en gemeenschap, wiens existentie hij op het spel zet, volledig koud (…). Achter hem ligt een Inferno, het milieu, en hij weet goed genoeg, tot welk milieu hij normaal gezien behoort. Wat er voor hem overblijft, als hij mislukt, is een onmiddellijke, pijnloze dood, waar hij het tijdstip zelf van kan kiezen. En daar hij atheïst is, bestaat er voor hem geen hiernamaals. Daarom kan hij alles wagen, om zijn macht te behouden of te vergroten, die macht waaraan hij zijn huidig bestaan dankt en die als enige tussen hem en zijn snelle dood ligt’[132].
In tweede instantie is Haffner over Hitler zelf ook zeer negatief. In Germany: Jekyll&Hyde sprak hij over Hitlers mislukkingen in zijn beginjaren[133] waarbij Hitler door iedere mogelijke bevolkingslaag uitgestoten en uitgelachen werd. Deze vernedering, om zelfs door de laagste van de laagste bevolkingsgroep verworpen te zijn heeft Hitler verbitterd gemaakt, waardoor zijn machtswellust des te groter was geworden:
‘Daaruit bestaat Hitlers onmiskenbare grootte. De geachte Hitler is er door een perverse drang vastbesloten op uit om het nut van alle slechte en asociale kenmerken, omwille van dewelke hij uit de gemeenschap uitgesloten werd, te bewijzen en zichzelf tot heer en meester van de wereld te maken (…). Verbittering, persoonlijk succes en bevrediging van een theatrale drang om zijn eigen Ik in vele banale rollen met een twijfelachtige smaak te zien, dat zijn de drie doelen, voor dewelke Hitler zonder enige twijfel civilisaties, naties en mensenlevens wil opofferen’[134].
Blijkbaar vond Hitler de nederlaag van Duitsland even vernederend als zijn eigen nederlagen die hij steeds moest verdragen en besloot hij de oorlogskansen van Duitsland te doen keren. Maar volgens Haffner was dit een leugen: Hitler wilde namelijk enkel zichzelf groter en beter maken en niet Duitsland of eender welk ideaal ook. Zoals Haffner zelf zei: ‘Wir haben die einzige beständige Idee gesehen, die hinter Hitlers Politik steckt. Diese ist, mit einem Wort gesagt, Hitler’[135].
In laatste instantie is Haffner echter ‘positief’ te noemen als hij Hitlers succes probeert uit te leggen. Hitler had namelijk niet alleen negatieve kanten, anders zou het gemakkelijk geweest zijn om van in het begin te zien wie hij werkelijk was en was hij nooit zo ver geraakt: ‘Es sind diese Leistungen, die damals seine Gegner – 1933 immerhin noch eine Mehrheit der Deutschen – verwirrten und innerlich entwaffneten und die ihm in Teilen der älteren Generation auch heute noch ein gewisses heimliches Renommee verschaffen’[136]. Koch merkt echter in zijn Aspects of the Third Reich op:
‘Waarom vinden historici het zo moeilijk om Hitler waardering te geven, terwijl ze bereid zijn dat te geven aan Stalin? Komt dat doordat sovjet Rusland een ver verwijderd land is, dat nooit helemaal geïntegreerd is in het centrum van de Europese beschaving, een land waarin barbarij tot op zekere hoogte als normaal wordt aanzien, terwijl Duitsland, eens het centrum van de Europese cultuur, een veel grotere afwijking vertoont van de gevestigde norm, waardoor de excessen die uitgevoerd zijn in haar naam veel meer te betreuren zijn?’[137].
Hijzelf geeft er geen antwoord op, maar Haffner zegt in zijn biografie van Hitler waarom hij ook de positieve kanten van Hitler met een open geest wou bestuderen:
‘Hitler heeft veel slechte dingen gedaan, en we zullen in de volgende hoofdstukken meer dan genoeg gelegenheid hebben, om hem op het morele vlak te verdoemen. Maar men mag hem niet om de verkeerde redenen verdoemen – een fout die zich vroeger zwaar gewreekt heeft en die ook vandaag nog veel begaan wordt’[138].
Verderop gaat Haffner hier verder op in en legt uit waarom deze fout vroeger de Duitsers slecht bekomen is:
‘Zolang het waanzinnige in de gedachten (van Hitler) niet duidelijk wordt gescheiden van het min of meer juiste, (dan loopt) het juiste gevaar (...), een taboe te worden, gewoonweg omdat Hitler het ook gedacht heeft. Maar twee maal twee blijft vier, hoewel ook Hitler zonder twijfel toegestemd zou hebben’[139].
Hitler had ook talenten, waaronder zijn sprekerstalent, dat eerder een hypnotisch talent was en een organisatorisch talent dat hem toeliet de juiste mensen te kiezen voor hun taken en de partij als één geheel te behouden. Deze visie van Haffner heeft veel kritiek en opzien veroorzaakt. Het feit dat Hitler niet meer werd gezien als de boeman, maar als een mens van vlees en bloed die zowel positieve als negatieve kanten heeft, was vernieuwend. Er waren in verband met Hitler verschillende visies en scholen ontstaan. Deze punten zullen we verderop bespreken, als we aan de bespreking van Anmerkungen zu Hitler komen.
Maar wat stoorde Haffner nu werkelijk aan Hitler en wat maakte hem gevoelig voor andere, gelijkaardige eigenschappen en gebeurtenissen? Deze elementen kunnen we bijna allemaal halen uit het citaat dat in het begin van dit hoofdstuk is gegeven en tonen aan waarom Haffner niet meer in Duitsland wou blijven zolang Hitler aan de macht was. We hebben het hier over de afschaffing van de andere partijen (en dus van de meningsvrijheid) en de fysieke uitroeiing van de marxisten en de joden (en dus de terreur en jodenvervolging).
Wat had Haffner over de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog te zeggen nog vóór de oorlog was uitgebroken? De jaren tussen 1935 en 1937 noemde Haffner zelf ‘den “guten” Nazijahren’[140]. Hij merkte toen dat er een normaliteit in het dagelijkse leven in Duitsland te bespeuren was en dat velen toen geloofden dat alles uiteindelijk wel zou meevallen. Hiervan blijkt echter niets als men Haffners eerste boeken over Duitsland leest die toch reeds in 1940 uitgegeven of al afgebroken waren (Geschichte eines Deutschen, Germany: Jekyll&Hyde). We zullen in de volgende punten Haffners mening over de jaren vóór de Tweede Wereldoorlog uitwerken.
2.3.1.1. De persoonlijke integriteit van de ‘privé-persoon’ en de meningsvrijheid
Uit verschillende elementen kan ik opmaken dat Haffner veel eerbied had voor de Duitse ‘ambtenaar’: ik heb reeds een passage uit zijn autobiografie weergegeven, maar daarnaast waren er nog andere belangrijke punten. Zijn vader was leraar geweest en werkte op dit moment aan het Pruisische ministerie van Onderwijs en Cultuur, hijzelf stond op het punt een studie in de rechten te beginnen en in zijn autobiografie beschreef hij de Pruisische mentaliteit van vóór 1914, die voor Haffner impliciet een tegenstelling vormde met de onder Hitler opkomende mentaliteit van de nazi's. De ontwikkelde ambtenaar was tijdens de uitoefening van zijn taak een strenge ambtenaar die de regels van het vak nauwgezet opvolgde, maar 'privé' een gepassioneerde boekenlezer of musicus kon zijn. Dit privé-leven werd ten allen tijde gerespecteerd, en bleef ongecontroleerd, hier was men vrij. Zij waren verantwoordelijke mensen die vanuit een hogere waarde hun taken vervulden en die de lijn wisten te trekken tussen de regering en hun eigen familie. Haffner had gedacht dat hem dit zou gelaten worden nadat Hitler aan de macht kwam. Hij veronderstelde dat, zolang hij 'privé' niet gecompromitteerd werd en zijn medewerking aan het dagelijkse leven van de NSDAP in de publieke sfeer bleef, hij het zichzelf nog zou vergeven dat Hitler aan de macht was gekomen. Zolang dit mogelijk was, wat helemaal geen schande was, aangezien men als ambtenaar wel vaker de fouten van de regering moest toepassen zonder in zijn persoonlijke integriteit geschaad te worden, kon hij nog wel blijven in het Duitse Rijk en zich niet te veel zorgen maken over hetgeen gebeurde onder die regering. Maar toch kon Haffner het beeld dat hij had van de gemiddelde Duitser en de Duitse regering, niet in verband brengen met de opkomst van Hitler. Hoe had het zo ver kunnen komen? Waarom had men niets ondernomen om dit tegen te gaan? Wie waren nu nog zijn vrienden?
Deze vragen kwamen regelmatig terug in Haffners boeken (hoewel meestal eerder impliciet). Enkele antwoorden waren zeer hard. Zoals reeds geciteerd, was een heel deel van zijn generatie ‘verwend’ geworden door de spannende gebeurtenissen van de Eerste Wereldoorlog en de soms levensbedreigende opstanden tijdens de Weimarrevolutie. Met als gevolg dat zij op zoek bleven naar actie. Anderzijds legde hij de nadruk op de zwakheid van de Duitse bevolking om zich zo gauw men kon, terug te trekken in de cocon van het ‘privé’-leven en niet de verantwoordelijkheid op te nemen voor hetgeen in Duitsland aan het gebeuren was. Zijn schets in Die sieben Todsünden is schrijnend: hier schilderde hij het Duitse volk af als een onzelfstandig geheel dat steeds weer aan één leider (in het geval van de Eerste Wereldoorlog, Ludendorff) alle volmachten gaf opdat hij de problemen die ze gezamenlijk gemaakt hadden maar zou oplossen[141]. Ook geloofde hij dat het Duitse volk geen pit had[142] en in feite geen vertrouwen had in het feit dat iets van wat ze deed ooit tot een goed einde zou komen[143].
In Germany: Jekyll&Hyde was hij evenwel iets positiever. Hier deelde hij de Duitse bevolking ruwweg op in drie delen: de nazi’s, de ‘loyale’ bevolking en de ‘niet loyale’ bevolking en bij deze laatste categorie telde hij nog de oppositie en de emigranten bij. Veertig procent van de bevolking was tijdens de Tweede Wereldoorlog inderdaad ‘loyaal’ aan de nazi’s, dit wil zeggen, zoals de vroegere Pruisische ambtenaren:
‘Deze mensen geloven, nu net zoals vroeger, dat ze eenvoudigweg een offer brengen, zodat ze er verder trots op kunnen zijn Duitser te zijn, en in het private leven zijn ze verbazingwekkend nog steeds aangenaam en zeer geciviliseerd (...). Ze [vormen] ondanks hun grote aantal, het zwakste en moreel meest verdorven deel van de bevolking (...). Het zijn mensen, die in een irreële wereld leven en die ijverig de fundamentele onderdelen van hun bestaan negeren en zich onder de invloed van de onophoudelijke propaganda aan illusies en leugens vastklampen’[144].
Maar een even groot deel van de bevolking was niet loyaal en daar moesten nog de oppositie en de emigranten bijgerekend worden. Zij wilden ook, samen met de geallieerden, dat Hitler verslagen zou worden door de ‘zivilisierte Mächte’[145]. Volgens Haffner was dit deel van de bevolking ‘unter der Knute seiner rücksichtslosen Unterdrücker (…) hilflos, (…) unorganisiert, mutlos und oft verzweifelt (…).’
Het was voor dit deel van de bevolking dat de geallieerden Hitler moesten verslagen, en het was dit deel waarmee Haffner zichzelf identificeerde. Het was onbegrijpelijk dat dit deel van de bevolking het zo ver had kunnen laten komen. Toch liet Haffner elke zelfverheerlijking achterwege in zijn autobiografie. Hijzelf had immers ook niets kunnen doen en heeft zelf eerder nog gekozen voor de emigratie dan in Duitsland te blijven en openlijk tegen Hitler te vechten.
In de jaren ’80 schetste Haffner een nog iets positiever beeld van de Duitsers in zijn boek Überlegungen eines Wechselwählers. Duitsland had zijn les geleerd om niet meer op ondemocratische partijen te stemmen en heeft een stabiele, democratische regering jaar na jaar na jaar:
‘de meesten der miljoenen, die in 1932 en 1933 Hitler aan de macht hielpen, berouwen dat niet echt (...). Ze beklagen het, ja. Ze hebben zich vergist, dat geven ze toe. Ze zijn op Hitler gestoten. Een tweede maal mag hen dit niet overkomen. Maar het boetehemd, de as op het hoofd, zich op de borst slaan – neen. Hun toenmalige motieven verstaan ze ook vandaag nog. Ze hebben hun les geleerd. Andere mensen zijn ze niet geworden’[146].
Haffners beeld van de Duitse bevolking was onderhevig aan de actuele gebeurtenissen, hoewel hij steeds bleef hopen op een positieve afloop. Ondanks enkele momenten van vrees over de beslissingen van dit Duitsland in de onderhandelingen met het Westen en met Rusland, bleef Haffner geloven dat het Duitse volk eindelijk de goede weg was ingeslagen. Maar tijdens de Spiegelaffaire in 1962 en de crisis van de Springerpers enkele jaren later (waarover verderop meer), bleef er van die hoop niet veel meer over: de nazi’s waren weer overal te bespeuren en de BRD was nog erger dan in het Derde Rijk. De persvrijheid en de vrije meningsuiting waren geschonden en corruptie tierde welig. Haffner waande zich weer in de tijd van Hitler. Het was echter zijn hoop op het goede in de Duitse bevolking die maakte dat hij deze woede en verontwaardiging voelde.
2.3.1.2. Hitlers opkomst
In Offensive against Germany heeft Haffner uitleg gegeven over hoe politiek moest gevoerd worden in de nieuwe situatie. Volgens hem was het nu zaak, niet om met zo juist mogelijke informatie af te komen en die zo duidelijk mogelijk uiteen te zetten in tabellen, maar om zo sensationeel mogelijk nieuws te brengen en daar het volk warm voor proberen te krijgen. Dit was wat Hitler volgens Haffner heel goed begrepen had. Haffner legde uit hoe Hitler reeds drie ‘plotten’ had uitgewerkt waarin hij zijn politiek zo bevattelijk mogelijk aan de bevolking voorschotelde en zodoende steeds opnieuw het nieuws van de dag was, waardoor Hitlers negatieve, maar zeker ook zijn positieve ideeën beter verspreid werden naar de buitenwereld en hij steeds meer armslag won (naar de spreuk: goed begonnen is al half gewonnen; zo werden zijn tegenstanders reeds vóór de slag geslagen was door vrees overmand).
In het eerste plot, ‘Het Verraad van Versailles’ genaamd, verdedigde Hitler dat Duitsland recht had op vergelding voor de misdaad van het Verdrag van Versailles. Dit argument klonk bij velen, zelfs de geallieerden[147], wat bijvoorbeeld de herstelbetalingen betrof, als redelijk in de oren. Hierdoor werd er volgens Haffner weinig of niet gereageerd toen Hitler het bevel tot herbewapening gaf. In het volgende plot, ‘Lebensraum’ genoemd, werd gesteld dat de Duitsers nood hadden aan meer ruimte om te leven en te werken, waardoor hij zijn expansiepolitiek rechtvaardigde. Dit was al een iets riskantere onderneming, want nu moest hij de rol van ‘underdog’, gestraft door Versailles, achterwege laten. Maar er gebeurde nog steeds niets na de annexatie van Oostenrijk. Ten slotte, in een derde plot ‘Vrede’, toen de oorlog tegen de geallieerden net was begonnen, zei Hitler dat hij eigenlijk vrede wou, als die geallieerden maar eens zouden willen stoppen met bombarderen. Dit was voor de geallieerden de gevaarlijkste propaganda, aangezien zo alle activiteiten die ondernomen werden om de Duitsers uit de greep van Hitler te bevrijden in een kwaad daglicht kwamen te staan.
Om deze leugens te doen geloven moesten onder het volk echter enkele aanpassingen doorgevoerd worden die de verschillende mogelijkheden van de Duitsers aan zou tasten. De persvrijheid, het gevoel van veiligheid en de mogelijkheid of de wil zich te verenigen moesten afgeschaft worden. Het is waar dat deze beperkingen doorgevoerd zijn nadat de Rijksdagbrand was uitgebroken en op 28 februari 1933 het decreet werd uitgevaardigd dat bij iedereen de telefoons werden afgeluisterd en de brieven geopend. Hierop heeft Haffner bitter gereageerd. In zijn autobiografie vertelde hij in kleurrijke bewoordingen over de manier waarop de nazi’s steeds verder ingrepen in het leven van de Duitser.
Dit gebeurde in verschillende stadia. Reeds vóór de opkomst van de nazi’s sprak Haffner al over hun geur van gevaar en geweld. Hij splitste de Duitsers op in de 'mensen met verstand' en 'zij', de bruine Duitsers, de moordenaars en roofdieren. Haffner stelde het in tekenende woorden in Het leven van een Duitser zo als hij spreekt over de opkomst van wat later de nazi’s zouden worden:
‘We voelden hoe om ons heen het ‘bruine Duits’ ontstond – ‘inzet’, ‘garant’, ‘verbeten’, volksgenoot’, ‘geboortegrond’, ‘ontaard’, ‘Untermensch’ - , een afschuwelijk idioom waar in ieder begrip een hele wereld aan gewelddadige domheid besloten lag. (...) Zolang Stresemann er echter was, hadden we een bepaalde zekerheid dat zij onder controle werden gehouden. We bewogen ons onder hen met de zorgeloosheid waarmee mensen in een moderne dierentuin zonder kooien rondlopen tussen de roofdieren, erop vertrouwend dat de grachten en hekken allemaal precies goed zijn berekend’[148].
Hij haalde verschillende beangstigende opmerkingen van Hitler aan, die steeds werden weggelachen, maar die uitspraken verloren hoe langer hoe meer hun humoristische waarde. Hitler bleek uiteindelijk de enige overblijvende oplossing en de mensen 'met verstand' hadden geen enkele partij die hen kon of wilde steunen. Toen Hitler dan aan de macht was, kon men na 1933 zelfs geen proteststem meer maken in de stembus, want Hitler had alle overige partijen na de Rijksdagbrand verboden reclame te maken tijdens de verkiezingen. Maar zelfs daarvóór waren er geen noemenswaardige alternatieven voor de NSDAP. De Stahlhelm, de communisten, de SPD en de Reichswehr hadden elk voor zich ergens een alternatief kunnen bieden, maar waren geenszins aanvaardbaar. De enige partij die tijdens Wilhelm II steeds beweerd hadden het beter te kunnen, namelijk de SPD, bleek nu, toen het nodig was een duidelijk standpunt in te nemen, over te stappen naar de NSDAP. Dus hoe moest de kiezer reageren? In Überlegungen eines Wechselwählers[149], weidde Haffner uit over de verkiezingen van 1930. Volgens hem hadden de kiezers van toen niet veel keuze, aangezien geen enkele partij echt wou regeren; de partijen die het wél wilden, zouden echter meteen de democratie die hen zou verkiezen, afschaffen. In de jaren ’30 bestond de keuze uit de nationaal-socialisten en de communisten, die, tegenover elkaar staand, toch ook beiden de afschaffing van de democratische staat wilden. Hierop stonden de democratische minderheden voor een dilemma: hoe moesten zij reageren op een democratische meerderheid, die op democratische wijze de democratie wilden afschaffen? Eender hoe, door met de meerderheid in te stemmen, of tegen haar in te gaan, spraken ze zich uiteindelijk tegen. Maar de keuze tussen de ondemocratische partijen en de democratische was geen eerlijke: de ondemocratische partijen wilden wel regeren, maar zouden, nadat ze aan de macht waren, iedere mogelijkheid om hen weer weg te stemmen teniet doen, en de democratische partijen wilden eenvoudigweg niet regeren.
Haffner legde de oorzaak hiervan in de periode voor de val van het keizerrijk toen er zes partijen waren geweest. Alle zes vertegenwoordigden de zes klassen die elks hun politieke visie vertegenwoordigden en zich niet verantwoordelijk voelden voor de eigenlijke regering. Die werd immers door de keizer en de Rijkskanselier vertegenwoordigd. Toen echter, in het Duitsland van 1918, de monarchie wegviel, was er geen regering die het kon overnemen. De partijen waren ingesteld op het geven van kritiek en oppositie, maar niet op het regeren: 'In de constitutionele monarchie waren de Rijksdag en de partijen zogezegd de rem in de auto geweest. Nu zou de rem plots de motor moeten vervangen, en dat kon ze natuurlijk niet’[150]. Bij de verkiezingen van 1930 en volgende wilde men weg van het veelpartijensysteem en de onwil van de verschillende partijen om te regeren. Het volk wilde rust na de woelige jaren van wisselende regeringen en de economische crisis: ‘Eerst en vooral moet er maar eens een regering komen, die regeert en brood op de plank brengt! Wat later komt, zullen we later wel zien’[151].
Deze gang van zaken werd door Kettenacker in zijn bijdrage in Aspects of the Third Reich anders verklaard. Volgens hem werd de patstelling, waarin de Duitse regering zich bevond in de jaren dertig, veroorzaakt doordat er in deze nieuwe staat verschillende stromingen en gebeurtenissen op hetzelfde moment moesten aangepast worden. Kettenacker onderscheidt de verschillende ‘governing factors’ die in de totstandkoming van de Duitse Staat deelnamen, namelijk de feodale Junkers van de Pruissische traditie van waaruit het Duitse Rijk groeide en de kapitalistische industriële gemeenschap. Het laatnegentiende-eeuwse en begin twintigste-eeuwse Duitse Rijk kon gezien worden als een industriële staat die geleid werd door een agrarische, pre-industriële Junker-elite. Deze elite heeft de stichting van het nationale Duitse Rijk bewerkstelligd, maar dit gebeurde op hetzelfde moment als de industrialisering:
‘Dit is één van de centrale problemen van dit nieuwe Duitse Rijk. Doordat de ‘Industriële Revolutie’ én de oprichting van een nationale staat onder leiding van de Pruisische Junker tegelijkertijd plaatsvond, ontstond er een fundamenteel probleem van integratie. Het jonge Rijk had niet alleen de taak om de Duitse provincies, de Länder, die heel verschillende historische ontwikkelingen hadden ondergaan, één te maken tot een nationale staat, het moest ook tegelijkertijd de traditionele pre-industriële heersende elite integreren in de sociale lagen die ontstaan waren als gevolg van de industrialisatie’[152].
Hierbij legde Kettenacker het probleem van de Duitse Staat in de discrepantie tussen de feodale manier van regeren en het groeiende belang van de industrie, waardoor deze ook wilden betrokken worden in het beslissingsproces van de staat. Het feit dat deze verschillende groepen, waarbij nog de militaire sector gerekend moet worden, een verschillende houding hadden ten opzichte van het regeren en de doelen die gesteld werden, maakte het probleem nog hopelozer.
In zijn boek The New German Empire bevestigde Borkenau[153] deze breuk met het verleden en de nefaste gevolgen voor de sociale relaties in de Duitse gemeenschap en in de politiek:
‘Wie de grote lijnen van de huidige Duitse politiek wil verstaan, moet deze volledige breuk met het verleden als een essentieel vertrekpunt zien. Hitler en zijn partij zijn niet aan de macht gekomen door eender welk punt in hun programma, zelfs niet door hun antisemitisme. Ze zijn zo ver gekomen door de volledige desintegratie van de oude economische structuur en de oude spirituele waarden in Duitsland’[154].
2.3.1.3. De terreur
Na het aantreden van Hitler in januari 1933 begon het hele spel van terreur en aanvallen op de menselijke integriteit. Na de Rijksdagbrand van 27 februari 1933 werd de persvrijheid door Hindenburg afgeschaft en werd de communistische partij verboden. Dit was het begin van een reeks van arrestaties en intimidaties, waardoor de modale burger steeds meer van zijn vrijheden moest inboeten. Het werd hem niet lang na de Rijksdagbrand op straffe van arrestatie en bij wet verboden om over de terreurdaden te praten. Dit had volgens Haffner juist tot doel, niet dat de misdaden ook effectief verzwegen zouden worden, maar dat ze extra aan gruwel en onoverkoombaarheid wonnen. Dit was volgens hem de meest doeltreffende vorm van verlamming van de bevolking:
‘Uiteindelijk moet men de handhaving en de dosering van de terreur in de eerste zes jaren – eerst angst aanjagen door woeste bedreigingen, dan zware, maar na de bedreigingen toch wat mildere terreurmaatregelen en daarna de overgang tot een quasi-normaliteit, maar zonder af te zien van een beetje terroristische achtergrondmuziek – een psychologisch meesterlijke prestatie van Hitler noemen. Ze zorgde ervoor dat de afwijzend of toch afwachtend gezinden – de meerheid dus – net genoeg geïntimideerd waren, zonder dat ze tot vertwijfelde weerstand gebracht werden; en, nog belangrijker, zonder hen al te zeer van de meer positief beoordeelde prestaties van het regime af te buigen’[155].
Al in 1939, bij het schrijven van Het leven van een Duitser had Haffner deze ontwikkeling opgemerkt[156] waarbij de mensen angstig werden gehouden door het gefluister, terwijl een luide stem of een tekst zwart op wit eerder opstand en revolutie zou hebben uitgelokt. Door dit op deze manier uit te leggen, verzachtte Haffner de omstandigheden waarin de Duitsers leefden in die tijd en maakte duidelijk dat het helemaal niet zo gemakkelijk was om zich onder dergelijke psychologisch zware omstandigheden heldhaftig te gedragen.
Natuurlijk, er waren nog meer redenen voor het succes van de NSDAP en Haffner is eerlijk genoeg om ook deze aan te halen. Ten eerste was er de slappe houding van de overige partijen, zoals ik al hierboven heb aangehaald. Ten tweede, het ontbreken van enig pit bij de Duitse bevolking. Haffner beschrijft 'pit' als een 'harde, door spanning van buitenaf niet kapot te krijgen kern, een bepaald zuiver weerstandsvermogen, een heel diep verscholen, pas als het erop aankomt inzetbare reserve aan fierheid, karakter, zelfverzekerdheid, waardigheid'. Hij vervolgt: 'Dat hebben de Duitsers niet. Zij zijn als natie onbetrouwbaar, week, zonder pit. (...) Op het cruciale moment, waar bij volken met pit als op afspraak een algehele spontane opleving plaatsvindt, vond in Duitsland als op afspraak een algehele verzwakking en overgave plaats, een zwichten en capituleren, kortom, een zenuwinzinking'[157].
De kritiek die Haffner de Duitsers toevoegt, was, hoewel hard, toch ook een verzachting van de omstandigheden. Hij legde uit hoe het zover kon komen dat een heel volk, dat op het eerste zicht vredelievend en kunstminnend was, tot twee keer toe in een Wereldoorlog verwikkeld was geraakt. De Duitsers kenden, volgens Haffner door hun Pruisische wortels, een scheiding tussen hun privé-leven en hun politieke leven. Deze scheiding maakte dat men zich persoonlijk zelden hoefde verantwoordelijk te voelen voor wat de regering precies deed. Deze mogelijkheid maakte het mogelijk om zich te distantiëren van wat er zich op het publieke forum afspeelde[158]. De nazi's hebben hier volgens Haffner succesvol op ingespeeld en lieten de Duitsers de kans om zich te blijven concentreren op hun alledaagse bezigheden. Zo werd de bevolking niet verplicht de zaken die ze niet wilde zien, te zien, noch waren ze werkelijk verplicht om de Hitler-groet te brengen. Er waren mogelijkheden genoeg om zich te onttrekken aan het uiten van expliciete eerbied voor de Führer en diens regime[159]. Velen vonden dit al vergaand genoeg en stelden zich ermee tevreden. Dit was een even grote stap in de richting van meeloperij als het effectief lid worden van de NSDAP zou zijn geweest. Het gevolg was immers dat men niet verder zijn nek uitstak en het niet waagde om werkelijk verzet te plegen[160].
2.3.1.4. Hitler en de Joodse Kwestie
Hiermee is Haffner verschillende keren in contact gekomen. Hij had een joodse vriend waar hij zijn leven lang mee had opgetrokken, en die moest verhuizen door de slechte omstandigheden voor de joden. Haffner heeft op school gezeten met joden waarin hij hen leerde kennen als het meer verfijnde deel van de Duitse bevolking. Haffner had ook twee joodse vriendinnen, Charlie[161] en zijn toekomstige vrouw, Erika, om wie hij beide keren enorm bezorgd was. Hij vond het dus onmogelijk om zijn rug te keren naar de anti-joodse maatregelen. Toen zijn toekomstige vrouw Erika dan zwanger werd van hun kind, werd emigratie noodzakelijk. Door dit feit, dat het strafbaar was om een relatie te hebben met een joodse, dat uw intieme relaties zelfs werden opgespoord en beoordeeld als ‘Rassenschande’, deed voor Haffner de das om. Hij was geraakt tot in zijn privé-leven en kon het zonder dat eilandje van rust niet meer houden in Duitsland. Ik ben er al op ingegaan, maar deze privé-sfeer was voor Haffner zeer belangrijk. Als het niet meer mogelijk was om ‘privé’ te denken wat men wou en ‘privé’ getrouwd te zijn met wie men wou, dan ging het te ver. Een andere belangrijke gebeurtenis overkwam Haffner in de Staatsbibliotheek van Justitie. Daar werd hem, op klaarlichte dag zomaar op strenge toon gevraagd of hij ariër was. Toen Haffner daar met een ‘ja’ op antwoordde, stortte zijn wereld ineen. Hij was gevraagd naar zijn inwendige overtuiging zonder reden, en het zou hem slecht bekomen zijn als hij niet had willen antwoorden. Ook hier was de schending van de ‘privé’, de doorslaggevende factor, maar ook het feit dat men in bevolkingsgroepen werd opgedeeld en ernaar beoordeeld werd, was perfide.
Het is vooral dit element dat bij Haffner zijn woede opwekte. Borkenau vulde hem aan wat betreft de reden waarom de joden zo werden aangepakt:
‘Er is niets dat beter is dan het antisemitisme om het ware karakter van het nazisme bloot te leggen. De joden, een kleine en hulpeloze minderheid, vormen helemaal geen echte vijand. Maar dat is net wat het antisemitisme zo essentieel maakt voor de nazi’s. Een echte vijand kan verslagen worden en dan verdwijnen, en eens dit bereikt is, is de profetische missie voltooid. De figuur van de jood als de verpersoonlijking van alle duistere krachten is eeuwig, juist omdat die figuur niets realistisch heeft. Het is niets meer dan een stroman voor profetische agressie’[162].
Bij Haffner was hetzelfde te lezen. Ook hij geloofde de nazi’s niet toen zij zeiden dat de joden hun vijanden waren. Maar volgens Haffner wezen hun daden op iets helemaal anders:
‘Het belangrijkste en eenvoudigste criterium is de houding tot de jodenpolitiek in Duitsland. Vele mensen, die loyale aanhangers van het regime zijn, keuren de antisemitische excessen af, andere negeren, bagatelliseren of verontschuldigen het (bij uitzondering). Dit zijn echter geen nazi’s. Iemand is pas een nazi, als hij deze algemene en permanente sadistische orgie zonder voorbehoud goedkeurt en eraan deelneemt’[163].
Deze actie van de nazi's werd reeds in het begin van hun heerschappij georganiseerd. De joodse boycot van 1 april 1933 was een eerste poging om te zien hoe de reactie van de bevolking zou zijn. De bedoeling was dat alle joodse winkels, alle joodse artsenpraktijken, advocatenpraktijken en andere instellingen die door joden gerund werden vermeden zouden worden vanaf die datum. In de daaropvolgende dagen werden nog bijkomende maatregelen uitgevaardigd: alle 'arische' zaken moesten hun joods personeel ontslagen, alle joodse zakenleiders moesten gesloten worden, terwijl zij hun 'arisch' personeel moesten blijven doorbetalen. De reactie op deze boycot was ambivalent. Langs de ene kant, in plaats van een discussie los te maken over deze maatregel en haar perfide doelstellingen, werd nu de eigenheid van de joden in vraag gesteld. Niet het 'nazi-vraagstuk' werd opgeworpen, maar het 'joodse vraagstuk':
‘Het vreemde en ontmoedigende echter was dat – na die eerste schrik – dit eerste royale bewijs van een nieuwe moorddadige mentaliteit in heel Duitsland een stroom aan gesprekken en discussies losmaakte, beslist niet over het vraagstuk van het antisemitisme, maar over het ‘joodse vraagstuk’. Een truc die de nazi’s sindsdien ook bij vele andere ‘vraagstukken’ en ook op internationale schaal gelukt is: terwijl zij iemand – een land, een volk, een groep mensen – openlijk met de dood bedreigden, wisten ze te bereiken dat niet hùn, maar zíjn bestaansgrond plotseling algemeen bediscussieerd – dat wil zeggen in twijfel getrokken – werd’[164].
In Germany: Jekyll&Hyde ging Haffner hier verder op in: ‘Warum in aller Welt sollte es seltsam und ungewohnt klingen, von einer ‘Nazifrage’ zu sprechen, während jeden die “Judenfrage“ dauerend im Munde führt?’[165].
Of Haffner weet had van de dimensie van de nazistische haat tegen de joden is onzeker. Maar in Germany: Jekyll&Hyde reeds zei Haffner dat het antisemitisme en de ‘permanenten sadistischen Orgie’ die het uitlokte, een duidelijk kenmerk was voor de echte nazi. Voor hen was dit een test van zelfverachting en hardheid: ‘Das Hauptziel des Antisemitismus besteht erstens darin, eine Art verborgenes Zeichen und wie ein ständiger Ritualmord ein bindendes Geheimnis zu sein, zweitens darin, das Gewissen der zweiten Nazigeneration abzutöten’[166]. Hij vermeldde dus duidelijk het doden van Joodse medeburgers, en dit reeds in 1940! In 1944 vermeldde hij zelfs terloops, als was dit door iedereen geweten, het versnellen van de massamoord in Duitsland, nu het einde van de oorlog steeds dichterbij kwam:
‘In de laatste maanden waren alle beslissingen van Hitler erop gericht om Duitsland elke mogelijke uitweg te ontzeggen en Goebbels’ steeds maar herhaalde bewering, “dat Duitsland alle bruggen achter zich verbrand heeft“, te bevestigen. De concentratie van de krachten in het Westen, de verzwakking van de verdediging tegen de gevreesde Russen; (…); de vernieuwde, opgedreven massavernietiging van de joden; (…) – alles duidt in dezelfde richting’[167].
Ook Raul Hilberg had het over het feit dat de geallieerden reeds op voorhand wisten dat de massavernietiging van joden doorging in Duitsland. Voorheen hadden ze enkel te maken met joden die wilden uitwijken omwille van de discriminatie. Maar toen duidelijk werd dat de joden vernietigd werden, wilden ze niets liever dan hun rug keren: ‘Het nieuws van de vernietiging, dat ze in de zomer van 1942 ontvingen, creëerde een veel groter dilemma voor de Westerse geallieerden. Het komt erop neer dat ze zich wilden afkeren van deze ontwikkeling’. Hilberg gaf daarop een voorbeeld van hoe gegevens daarover werden weggemoffeld wegens de ‘fantastic nature of the allegation’[168]. Deze houding werd uiteindelijk een routinehandeling en de kleine beetjes van gegevens over de vernietiging van de joden werden genegeerd, ookal waren de gevraagde acties gemakkelijk haalbaar voor de geallieerden:
‘De ongecoördineerde en stukje voor stukje komende vragen van de joodse leiders werden genegeerd, ookal lagen de gevraagde acties binnen het mogelijke, gaande van veilige onderkomens voor vluchtende joden, evacuaties van joden van Roemenië en Bulgarije, en het bombarderen van de gaskamers in Auschwitz, tot het onderhandelen over de prijs om Hongaarse joden vrij te kopen. Ook toen de secretaris van de Schatbewaarder van de V.S., Henry Morgenthau, zijn gewicht in de strijd om bevrijding wierp, moest hij opboksen tegen de tegenzin van het ministerie van Buitenlandse Zaken van de V.S. en de Britse regering, waar het toch maar ging om het geven van een vergunning aan de Amerikaans-joodse Verdelerscommisie (American Jewish Joint Distribution Committee) om fondsen naar Zwitserland te verplaatsen om de joden te helpen in het door Duitsland bezette Europa’[169].
Mosse wierp een andere belangrijke opmerking in het debat op. Hij veronderstelde dat Hitler inderdaad, zoals zovelen in die tijd, antisemiet was, maar hij plaatste dat antisemitisme in het geheel van de Volkische visie op de wereld:
‘Het antisemitisme dat Hitler aanhing was echter niet zomaar een opportunistisch middel, het was een diep doorvoelde overtuiging, nog versterkt door een persoonlijke toewijding aan de hele Volkische levensvisie.
Hierin gaat Mosse in tegen de overtuiging van Haffner en Borkenau, dat het antisemitisme een middel tot het doel van het opzwepen van de Duitsers was. Volgens Mosse deelde Hitler dit geloof met velen, maar zijn succes lag in het feit dat hij begrepen had dat men met dit element de Volkische groepen kon verenigen onder één gezamenlijk doel:
‘Dat deze noties (van de ‘Volkische levensvisie) echt genoeg waren om een impact te hebben op het publiek, toont maar dat ze bestaan hebben vóór Hitler op het toneel verscheen. Inderdaad, Hitler heeft ze niet uitgevonden; hij was de directe erfgenaam van de Volkische beweging. Het was zijn sterkte, dat hij begrepen had hoezeer de Duitse massa gevoelig was voor de vreemde Volkische antisemitische rationalisaties van de nationale problemen’[170].
Het ‘Volkische’ gedachtegoed werd uitvoerig beschreven door Ian Kershaw in diens biografie van Hitler en die ik hier kort zal bespreken. De definitie die hij van een ‘Volksgemeinschaft’ gaf was: een ‘bloed- en raszuivere organische volksgemeenschap’. Het waren deze kringen die Hitler’s eerste gevolg waren. ‘(De) ‘völkische’ beweging, (een extreem anti-liberaal en anti-semitische beweging), (…) had vooral aanhang bij de lagere middenklasse - handelaren, ambachtslieden, kleinere boeren en lagere ambtenaren – en zij wortelde in het mengsel van anti-semitismen ultra-nationalistisme en vurig-kapitalistisme’. Na de nederlaag van de revolutie en de chaos die dit teweegbracht bleek het mogelijk om ‘het völkische gedachtegoed met al zijn extremiteiten (te versmelten) tot een algemeen nationalisme dat één front kon maken tegen de democratische Weimarrepubliek’[171].
Mosse legde de oorzaak voor de steeds verder ontwikkelende haat tegen de joden voor een groot deel bij de steeds verdere ontmenselijking van de jood als persoon:
‘Opdat het beeld van de jood enige gevoelens zou oproepen, positief of negatief, moest dat beeld veralgemeend, geabstraheerd, ontmenselijkt worden. Het is altijd mogelijk om met een persoonlijk, individueel voorbeeld een algemene bewering tegen te spreken door het concrete, levende bewijs van het tegengestelde. Opdat de joden het slachtoffer zouden worden van een massabeweging, moesten ze omgevormd worden tot abstracte symbolen, zodat ze niet meer als menselijke wezens zouden zijn. Daarbij, massale oproer eiste simpelheid en consistentie, waardoor het geen subtiele onderscheidingen aanbracht, die ertoe zouden geleid hebben dat enkele joden van veroordeling gered zouden zijn’[172].
De theorie van de ontmenselijking van de jood werd door heel veel andere auteurs ook gebruikt. De reeds vermelde experimenten van Milgram en dat van Zimbardo heeft in de studie van de schuldvraag een zeker omwenteling teweeg gebracht. Maar ook auteurs zoals prof. Klaas Smelik halen deze isolatie en marginalisering van de jood aan als middel om het voor de machthebbers gemakkelijker te maken hen uit te buiten en uiteindelijk zelfs te vermoorden. Prof. Pollefeyt spreekt van een diabolisering, waarbij de aangeklaagde ontdaan werd van elke menselijke trek en zo alléén slecht wordt. Met als gevolg dat de aangeklaagde gemakkelijker het doelwit werd van haat en woede.
2.3.1.5. Hitler
We hebben het reeds kort gehad over de verschillende stromingen die er over het nationaal-socialistisch Duitsland ontstaan zijn. Hier wil ik er verder op ingaan, met meer nadruk op de Tweede Wereldoorlog. Er waren, zoals gezegd, drie tegenstellingen: de tegenstelling tussen de intentionalisten en de functionalisten, de tegenstelling tussen continuïteit en discontinuïteit en de tegenstelling tussen het personalisme en het structuralisme. De twee eersten heb ik reeds in de punten 2.1 en 2.2 behandeld. De bespreking van de personalistische en structuralistische stroming wil ik nu aanvatten aan de hand van de bespreking van Haffners biografie van Hitler.
Voor een korte bibliografie van de biografieën die over Hitler verschenen zijn, verwijs ik graag naar de bijdrage van William Carr aan het boek van Koch[173] en naar de inleiding van Kershaw op zijn biografie van Hitler[174].
Haffner heeft de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in Anmerkungen zu Hitler beschreven en uitgelegd aan de hand van Hitlers gedachten en daden. Hij legde heel veel nadruk op Hitlers vroegere loopbaan en leegheid in het leven, waardoor de hartstochtelijkheid waarmee deze zich (volgens Haffner) vastklampte aan de oorlog en waardoor hij haar tot een onmogelijke verte doordreef verklaard werd.
Hitler was volgens Haffner een man die zichzelf bij het minste mislukken van zijn plannen zou ombrengen en was er alleen op bedacht alles uit Duitsland te halen wat er voor zijn meerdere eer en glorie uit te halen was en voor de rest liet Duitsland hem koud. Hitler bezat net genoeg moed en net genoeg lafheid om zelfmoord te plegen. Hij had geen vrienden of familie, niets dat hem aan het leven bond, tenzij de macht. Als deze ophield te bestaan, maakt hij er voor zichzelf een einde aan. Met dit in zijn gedachten besloot Haffner aldus:
'Dat is reden genoeg, om deze man als een hondsdolle hond af te schieten. Aangezien het lot van een grote natie in de handen van een oplichter, een leugenaar, een potentiële zelfmoordenaar ligt, bevinden wij ons in een situatie, waarin de ondergang van de mensheid nakende is. Deze man was vanaf de eerste dag van zijn greep naar de macht de jure en de facto volledig erkend en heeft als een gelijke aan de conferentietafel gepraat met mensen wiens opperste plicht het was om hem op te sluiten. Nu bevinden wij ons in het midden van een catastrofe. Het enige dat wij kunnen doen om ons leven te redden, is ons die Hitler dood of levend van de hals te halen’[175].
Hitler maakte volgens Haffner de geschiedenis ondergeschikt aan zijn eigen leven[176]. In dezelfde zin heeft hij er volgens Haffner eigenhandig en opzettelijk voor gezorgd dat het hele Duitse staatsapparaat verder ontmanteld werd tot er niets meer van over bleef. In die zin wil ik Kershaw aanhalen die de vraag de vraag naar de rol van het individu in het maken van de geschiedenis en naar de relatieve vrijheid van een individu en zijn noodzakelijke banden met de ‘structurele determinanten’[177].
Volgens Kershaw zijn de historici het over het algemeen over eens dat de regering in nazi-Duitsland chaotisch gebeurde en chaotisch georganiseerd was. Volgens de intentionalisten was dit een gecalculeerde politiek van Hitler die erop gericht was te verdelen om te heersen waardoor uiteindelijk Hitlers macht duidelijk werd. De structuralisten meenden echter dat deze chaos een onvermijdbaar produkt was van Hitlers ‘charismatische’ vorm van regeren. Haffner leunde in Anmerkungen zu Hitler aan bij de intentionalisten. Haffner maakte dit duidelijk door in te gaan op de vraag van Fest of Hitler, als hij in 1938 gestorven zou zijn door een aanslag, nu erkend zou zijn als de grootste politicus aller tijden. Haffner Volgens Haffner zou dit nooit het geval geweest zijn omdat na zijn dood onvermijdelijk duidelijk zou geworden zijn welke chaos Hitler opzettelijk achtergelaten had. Zo schreef hij:
‘Zeker en vast: bij het vernemen van het bericht van Hitlers plotse dood bij een aanslag in de herfst van 1938, zouden de meesten het gevoel gehad hebben, een van hun grootste staatsmannen verloren te hebben. Dit gevoel had echter maar enkele weken geduurd. Want dan zouden allen met schrik merken, dat ze geen functionerend staatsapparaat meer bezaten – dat Hitler het in alle stilte reeds in 1938 vernietigd had (…). Hitler heeft in tegendeel opzettelijk een toestand geschapen, waarin de verschillende machtsdragers onbegrensd, met elkaar concurrerend en elkaar overlappend, naast elkaar en tegenover elkaar stonden, met hem alleen aan de top. Alleen zo kon hij voor zichzelf de absolute handelingsvrijheid die hij wou hebben veilig stellen’[178].
Kershaw was ook eerder deze mening toegedaan dat Hitler de touwtjes in eigen handen probeerde te nemen: ‘What does seem clear is that Hitler was hypersensitive towards any attempt to impose the slightest institutional or legal restriction upon his authority, which had to be completely untrammelled, theoretically absolute, and contained within his own person’[179].
Verderop in het boek laat Kershaw de auteur Mason aan het woord die Hitler schetst als iemand die helemaal niet in staat was om de klassentegenstellingen op te lossen en dus maar rond zwalpte tussen de verschillende woordvoerders: ‘Hitler’s own role was one of increasing helpless apathy and inactivity, a product of ‘anxious insecurity’ and growing pessimism. Strength of will alone, argues Mason, could not suffice to combat the class antagonism’[180].
Haffner schetst in dit verband het tegenovergestelde beeld. In zijn Verhaal van een Duitser toont hij eerder het beeld van de angstige Duitse bevolking, die volledig onmachtig is om op te komen tegen Hitlers steeds groeiende macht. Ze werden door een niet-aflatende stroom van feesten, vieringen en nationale plechtigheden druk bezig gehouden en tegelijkertijd werd hun zachtjes ingefluisterd wat er zou gebeuren als ze niet meededen:
‘De afschuwelijke leegte en zinloosheid van deze niet-aflatende manifestaties was opnieuw waarschijnlijk absoluut niet onbedoeld. De bevolking moest er juist aan gewend geraken om te jubelen en zich te verheffen, ook zonder dat zij een werkelijke reden daartoe zag. Het was al genoeg reden dat mensen die al te duidelijk niet meededen – psst! – dag en nacht met zwepen met stalen bolletjes erin gevlochten en drilboren om het leven werden gebracht. Laten we dus maar jubelen en huilen met de wolven, heil, heil!’[181].
Of in deze uiting enkel en alleen sprake is van de effecten van nazi-propaganda, is niet de vraag waar ik mij mee wil bezig houden. Vast staat wel, dat Hitler in de propaganda effectief het beeld wilde laten schetsen van zijn eigen macht. Dit wordt bevestigd en uitgelegd door John Hiden en John Farquharson in hun boek Explaining Hitler’s Germany:
‘De activiteit zelf van de strijd om het electorale succes na 1925 in de schaduw van de situatie in Weimar, maakte het noodzakelijk om een façade van eenheid aan het publiek te presenteren (…). Na januari 1933 was het zelfs nóg belangrijker om de idee van Hitler als de omnipotente leider die als het ware met een hand het schip van de staat bestuurde, te accentueren’[182].
Eberhard Jäckel besteedde in zijn boek Hitlers Herrschaft aandacht aan het feit dat Hitler in het begin van zijn aantreden zeker nog niet zeker kon zijn van zijn aanhang bij de bevolking. Hij werd in de regering omringd door tegenstanders en bij de laatste verkiezingen in 1933 had hij nog steeds niet de absolute meerderheid achter zich gehad. Vijf dagen na de brand in de Rijksdag zou er nog een laatste verkiezing plaats vinden en ook in die verkiezing zou Hitler niet de absolute meerderheid behalen.
2.3.2. Hitlers buitenlandse politiek
In 1939 was de oorlog van Duitsland tegen de geallieerden nog niet begonnen, maar Hitler had volgens Haffner wel al verschillende stappen gezet naar een volledige beheersing van het Europese continent. Deze visie wordt ook wel het Stufenplan genoemd. Het maakt deel uit van de intentionalistische visie waarbij in verschillende stappen[183] werd gewerkt aan het uiteindelijke doel, wat volgens sommige intentionalisten de wereldbeheersing, volgens andere intentionalisten de beheersing van Europa was. Volgens Haffner was Hitlers succes vooral te wijten aan de zwakheid en onwil om te vechten van zijn tegenstanders. Zo trok Haffner in zijn Anmerkungen zu Hitler de lijn tussen Hitlers vroege jaren en zijn jaren van succes, waarbij Hitler steeds dezelfde hoeveelheid aan doorzettingsvermogen en zelfvertrouwen behield, ondanks tegenslagen of overwinningen. De enigen die veranderden, waren zijn tegenstanders:
‘Kort samengevat: tien jaar falen, dan twaalf jaren met ononderbroken, duizelingwekkende successen, dan weer vier jaren falen, met als eindpunt de katastrofe. (...) Men kan zoeken, zolang men wil, men vindt in de geschiedenis geen gelijkaardig voorbeeld. (...) Dat moet verklaard worden’.
Hierop ging Haffner in op de verschillende redenen die door verschillende biografen van Hitler aangehaald zijn: veranderingen in zijn karakter, verlies aan doorzettingsvermogen, een teveel aan grootheidswaanzin. Uiteindelijk besloot Haffner zijn zoektocht aldus:
‘Voor de rest bleef hij (Hitler) op een regelrecht lugubere manier steeds zichzelf. Zijn politiek was ten minste van 1925 tot 1945 uit één stuk. Wat in deze twintig jaar is veranderd, was de sterkte van de weerstand waarop zijn politiek stootte. En daarmee hebben we plots de sleutel in handen, die ons het geheim van Hitlers succescurve kan uitleggen. De oplossing ligt niet in eender welke ombuiging van Hitler. Ze ligt in de ombuiging en verandering van de tegenstanders, waarmee Hitler te maken had’[184].
Borkenau legde de oorzaak voor Hitlers succes bij net dezelfde oorzaak:
‘...er is deze vreemde trek aan de wreedheid van de nazi’s, namelijk dat ze nooit een sterkere of een gelijkwaardige vijand aanvallen. Want in een gevecht tegen gelijken kan het miraculeuze succes zeker niet gegarandeerd worden, en het avontuur zou gemakkelijk kunnen eindigen in het ongemak van de profeet. (...). Nazisme valt altijd de hulpeloze aan en valt niet aan vooraleer hij hulpeloos geworden is. Dit is het belangrijkste punt waarrond de buitenlandse politiek van de nazi’s draait’[185].
Het succes van Hitler kon echter nooit alleen gebaseerd geweest zijn op de buitenlandse reacties. Ook het binnenlandse aspect moet meegespeeld hebben. Waarom bleven sommige mensen in Hitler geloven na al deze overwinningen en de duidelijke veroveringsdrang? Het is duidelijk dat Hitlers ideeën ook door anderen werden goedgekeurd. Wie waren deze mensen, waar kwam het ideeëngoed vandaan? Net zoals bij de jodenvervolging, waar de Volkische idealen Hitler steunden in zijn ideeën, hadden Hitlers ideeën in verband met de veroveringen zoveel succes door hun historische wortels die niet onbekend waren en waarover al verschillende meningen de ronde deden. Het enige dat Hitler gedaan had, was de reclame voor zijn visie wat aantrekkelijker maken dan de reclame voor de andere visie. Het reeds besproken geraffineerd gebruik van geweld en intimidatie deed de rest.
Bij de kwestie van de veroveringen was er een deel van de bevolking dat gewonnen was voor de idee van één groot Duits rijk. Men droomde in Duitsland al langer van een eengemaakt rijk dat machtig zou zijn en een toonaangevende autoriteit zou zijn in Europa. Deze idee heeft Bismarck ten uitvoer gebracht, ook al was het met tegenzin. De verschillende Duitse rijkjes en landen werden eerst onder een Noord- en een Zuid-Duitse Bond verenigd en later werden deze twee bonden verenigd tot het Duitse Rijk, onder leiding van Bismarck en Pruisen. Dit kwam doordat in Duitsland sinds de negentiende eeuw meer en meer nationalistische gevoelens bovenkwamen en het uiteindelijk onder Bismark mogelijk bleek de eenheid tot stand te brengen. Wat Hitler van plan was, had veel weg van een versterking van deze ideeën. Niet weinigen waren daarom enthousiast toen Hitler beloofde een Derde Rijk te stichten, waardoor hij, na de woelige jaren van de Eerste Wereldoorlog, de Weimarregering en de economische crisis, rust zou brengen en orde[186]. Hitler werd in staat geacht om de mensen een doel te geven om voor te leven en de hogere idealen die men zich al eeuwen had voorgehouden te volbrengen. Eén van de mensen die voor dit ideaal vocht, was graaf Claus Stauffenberg, die uiteindelijk echter op 20 juli 1944 de aanslag op Hitler zou plegen[187].
De bespreking van de ideologie die leidde tot het aan de macht komen van Hitler leidt automatisch ook tot de bespreking van de oppositie, van het verzet tegen Hitler. De mensen die eerst eventueel hadden meegeholpen in Hitlers grijpen van de macht, konden later, als Hitler er andere ideeën op begon na te houden, acties ondernemen om Hitler uit de weg te ruimen. In dit verband moet ik wijzen op de veelzijdigheid van het verzet. Kettenacker bepleit in National conservative opposition up to 1940 dat men in de studie van het verzet duidelijk moet onderscheiden tussen verschillende groeperingen[188]. Hij vermeldde de groepen van de arbeiders, de kerken, de jeugd en ten slotte het nationaal-conservatieve verzet. Een goed voorbeeld van de nationaal-conservatieve oppositie dat haar karakter wat verduidelijkt, was de omslag van Henning von Tresckow. Deze man had in 1934 zijn trouw aan Hitler bevestigd ondanks binnenlandse bezorgdheid over de houding van de NSDAP in verband met de religie bijvoorbeeld. Twee jaar later gaf hij aan het leger het bevel om maatregelen te nemen tegen Hitler en de SS, terwijl hij toch nog hard aan het werken was om de militaire campagne in Tsjechoslowakije rond te krijgen. Hij vond dus niet dat hij in tegenspraak was met zichzelf door tegen Hitler, maar niet tegen de territoriale expansie te reageren. Deze territoriale expansie van Duitsland wordt genuanceerd door Bodo Scheurig in zijn bijdrage aan het boek Widerstand im Dritten Reich: ‘Trescow wou geen Grootduitsland. Noch Oostenrijk noch het Sudetenland vond hij een aanvulling. Hoogstens zag hij in de revisie van de Duitse oostgrens een zekere noodzakelijkheid’[189]. Toen zelfs zou blijken dat de oorlog die Hitler in 1938/39 wilde voeren niet te winnen was, was hij er zelfs zonder problemen van overtuigd dat Hitler uit de weg moest geruimd worden, omdat deze duidelijk een oorlog wou voeren die schadelijk was voor Duitsland. Hiermee wil ik duidelijk maken dat niet alle ideeën van Hitler even populair waren en niet alle medewerkers meelopers. Omgekeerd waren bepaalde ideeën van Hitler blijkbaar voor velen strijdwaardig, waaronder dus de territoriale expansie van Duitsland.
Deze idee van één groot Duits rijk vond Haffner zelf tamelijk gevaarlijk. In een artikel, geschreven in 1970, dat heruitgegeven is in een verzameling van Haffners bijdragen voor verschillende tijdschriften (Zwischen den Kriegen. Essays zur Zeitgeschichte), heeft Haffner deze idee nogmaals herhaald (en beter geformuleerd). Haffner bepleitte de erkenning van de DDR door een vergelijking te maken met het rijk van Bismarck. Hij zei dat de Duitsers in feite nooit een échte natie waren geweest en dat het daarom misschien niet eens zo slecht was om eens te zien hoe deze deling Duitsland zou bevallen. Hij was ervan overtuigd dat het voor Duitsland zelfs beter was als het werk van Bismarck weer teniet werd gedaan en dat de verschillende Länder weer onafhankelijk zouden worden:
‘Als men de ruim duizend jaar van de Duitse geschiedenis in ogenschouw neemt, ziet men, dat de eenheid van het rijk van Bismarck een korte episode was (en geen bijzonder gelukkige). Normaal gezien hebben de Duitsers niet alleen in twee, maar in vele staten geleefd. Deze staten zijn ook niet altijd homogeen geweest: er waren katholieke en evangelische staten – en dat in een tijd, waarin de religieuze wetgeving minstens even belangrijk en streng was als de ideologische wetmatigheid van het kapitalisme en het socialisme vandaag -, monarchieën en republieken, in de negentiende eeuw constitutionele en feodale staten. Wat er niet bestond, waren staten, die elkaar de erkenning weigerden (...). Blijkbaar is het Duitse nationale gevoel van dien aard, dat het de samenhorigheid niet absoluut nodig heeft, blijkbaar gedijt het tamelijk onafhankelijk van dat nationale gevoel. Wat het nodig heeft, zijn levensvoorwaarden, die haar toestaan om zich in deze uitzonderingstoestand, dus onafhankelijk van de lokale onderverdeling en van de ongebroken loyale staatsgevoelens, te ontwikkelen en bezig te houden’[190].
Reeds bij zijn eerste contact met Hitler, zo zei hij zelf, werd hij onwel bij het gevoel dat hem bekroop bij het zien van de man en het horen van zijn woorden. Volgens hem hing er rond Hitler een geur die deze zelfs niet trachtte te verdoezelen[191]. Hij vond ook, en zei dit ook zonder een blad voor de mond te nemen, dat het Duitse volk een zwak volk was, dat zeker niet mocht blootgesteld worden aan te veel zelfverheerlijking, zeker niet van het soort dat Hitler hen aanbood. Dit was namelijk de reden geweest van de Eerste Wereldoorlog, omdat de Duitsers dachten dat de tijd gekomen was om nu eens zelf de leidende macht te zijn in Europa met hun ‘Platz unter der Sonne’ en dat zij dat zonder problemen zouden kunnen. Zoals Haffner in Das Leben eines Deutschen zei:
‘De schuld daarvan was: de lucht; de anonieme, onophoudelijk tastbare stemming om ons heen; de aantrekkings- en zuigkracht van de massale eendracht, die degene die zich daaraan overgaf, (...) bedacht met ongekende emoties, en degene die daarbuiten bleef, bijna stikken liet in een vacuüm van verlatenheid en eenzaamheid. Ik bespeurde voor het eerst (...) het resultaat van de merkwaardige gave van mijn volk om massapsychosen op te wekken. (Een gave die wellicht een compensatie is voor het geringe talent om individueel geluk te creeëren.)[192]’
Het probleem was echter dat ze inderdaad ook sterk wàren (zoals het begin van de Tweede Wereldoorlog bewees), maar door hun eigen grootheidswaanzin er niet toe kwamen om een eenduidige politiek te voeren en hun oorlogskracht op teveel vlakken uit te smeren. Haffner klaagde vooral deze grootheidswaanzin en gebrek aan realiteitszin in de Duitsers aan. Hitler kon maar zo succesvol zijn door de samenloop van omstandigheden. Onder geheel andere omstandigheden zouden zijn ideeën voor krankzinnig betiteld.
De idee van Hitler om Duitsland één en groot te maken was dus niet nieuw. Hoewel er veel voorstanders waren van deze idee, bleek Haffner fundamentele bezwaren te hebben tegen dit ideaal. Meerdere keren zei hij expliciet of impliciet dat hij de Duitsers niet in staat achtte om een dergelijk land te besturen. Het was een ijverig volk dat zeer nauwgezet te werk ging, maar dit toch niet kon relativeren naargelang het onderwerp waarop het zich richtte: het zou even nauwkeurig te werk gaan bij een diefstal als bij het klasseren van een gehele bibliotheek. Met dit in zijn gedachten pleitte Haffner voor het samenwerken van Duitsland met de andere Europese landen, die haar in evenwicht moesten houden en waarover ik het zal hebben in het derde punt van dit hoofdstuk.
Om nu terug te komen op Hitlers buitenlandse politiek, hierop kan ik dieper ingaan met Dirk Verheyen toen hij de periode na 1871 besprak. Hij zei dat oorlog op het einde van de negentiende eeuw helemaal geen uitzondering was op de middelen om een assertieve buitenlandse politiek te voeren (Primat der Aussenpolitik) en de ideeën van Realpolitik, Staatsraison en Machtpolitik waren ook niet onbekend buiten Duitsland: ‘The legitimacy of warfare as an instrument of foreign policy enjoyed virtually unanimous diplomatic consent’[193]. Maar er zijn volgens Verheyen verschillende karaktertrekken die de Duitse buitenlandse politiek afzonderen van de andere Europese staten. Eén daarvan was de centrale ligging van Duitsland. Deze ligging
‘heeft de Duitse buitenlandse politiek voortdurend een gevoel van kwetsbaarheid, onveiligheid en een gebrek aan keuze in de buitenlandse politieke handelingen teweeg gebracht. Er is steeds een aanhoudende vrees geweest om diplomatiek geïsoleerd te worden, een Bismarckse cauchemar des coalitions (…). Deze netelige veiligheidssituatie zorgde er grotendeels voor dat er in Duitsland voortdurend nadruk gelegd werd op militaire zaken (…). Het bewustzijn van de geografische zwakte en het relatieve nadeel, de vrees voor isolatie en omsingeling, gecombineerd met stijgende politieke ambities en vaak geromantiseerde Reichsvorstellungen (…) heeft op lange termijn gezorgd voor de groeiende populariteit van geopolitieke perspectieven op de Duitse buitenlandse politieke cultuur’.
Verheyen geeft hierop dan een definitie van de geopolitiek: ‘a mixture of science and art, aimed at the development of a “spatial Weltanschauung.” Any state that hoped to survive and flourish needed Lebensraum (living space), leading to the acquisition of Grossraum (enlarged space whereby the “dissemination of the national Kultur” would play a decisive role’[194].
In zijn Anmerkungen zu Hitler maakte Haffner duidelijk dat Hitler volgens hem erop uit was de wereld te beheersen. Hij legde Hitler deze woorden in de mond: ‘Das deutsche Reich müsste aufhören Staat zu sein, um ganz Eroberungsinstrument werden zu können’[195].
3. Haffner in Engeland: 1938 - 1953
1. Inhoudelijke afbakening
Toen Haffner vertrok uit Duitsland had hij al enkele jaren van wikken en wegen achter de rug over het wel of niet uitwijken. Hij had op 29 maart 1941 een artikel geschreven in de Duitse krant Die Zeitung, die in Engeland uitgegeven werd voor de Duitse emigranten, over deze discussies over het wel of niet uitwijken. Hij zei: ‘Ieder van ons die na 1933 in Duitsland heeft geleefd, herinnert zich de honderden discussies over de vraag: moeten we weggaan? Het was in feite altijd, in ieders bewoordingen, één en dezelfde discussie – dé discussie in het ondergrondse Duitsland’[196]. Zijn redenen om uit te wijken moeten dus tamelijk overtuigd geweest zijn, aangezien het zo een onzekere stap was, ondanks het feit dat er nog geen oorlog was. Ook doordat hij in feite niet vervolgd was en het ook niet zou worden[197], maakte dat hij
zich sterk moest kunnen maken tegen eventuele Engelse vragen. Jean-Michel Palmier gaat in zijn boek Weimar en exil in op de beweegredenen van de mensen (vooral schrijvers) die uit Duitsland weggetrokken waren. De meesten trokken weg omdat hun leven in gevaar was door toedoen van de raciale wetgeving in Duitsland. De beslissing om wegens deze redenen te vertrekken waren niet gemakkelijk. Velen bleven hopen dat Hitler zich zou matigen. Er waren zelfs mensen die Hitler wilden blijven steunen, als hij maar het antisemitisme zou laten varen[198]. Maar vaak genoeg trokken ook mensen die niet onmiddellijk bedreigd werden door het nazi-regime weg om politieke of morele redenen. De meeste uitwijkingen om politieke of morele redenen vonden plaats vanaf 30 januari 1933 en werden talrijker na de arrestaties die georganiseerd werden na de brand in de Rijksdag. Dit citaat zou zonder probleem op Haffner betrekking kunnen hebben:
‘Vele anderen – misschien wel de meesten – emigreerden zonder dat ze belaagd
werden. Ze hadden vaak in Duitsland kunnen blijven zonder ooit ongerust te zijn,
maar ze weigerden uit solidariteit met de vervolgden, uit haat tegen het regime,
uit bezorgdheid voor hun waardigheid. Ze wist dat als ze in Duitsland bleven, ze
(…) dan tot levende doden zouden worden. De vlucht was voor hen geen materiele
nood, maar een morele beslissing, een daad van moed en helder inzicht’[199].
De redenen waarom Haffner zo duidelijk wou vertrekken heb ik reeds uiteengezet in het eerste deel van dit tweede hoofdstuk. Dit deel over zijn verblijf in Engeland gaat over de ontwikkelingen die zijn overtuigingen hebben gemaakt tijdens dat verblijf. In het begin was hij echter een man zonder positie, zonder steun en zonder geld. Op zijn mening en verhaal zat niemand te wachten. Hij moest zich in die periode nog probéren 'onmisbaar' maken, maar dat zou pas door enkele toevalligheden en ondanks heel wat tegenkantingen gebeuren.
Haffner heeft zich in de jaren die volgden ingezet om de taak die hij voor de emigrantenweggelegd zag duidelijk te maken en heeft geprobeerd de Engelsen voor zijn 'Europees plan' warm te maken. Deze pogingen verliepen in het begin moeizaam. Ze werden niet geloofd, laat staan gehoord. Hij werd zelfs tot twee keer toe in een kamp voor verdachte vluchtelingen gezet[200]. Dit zou na de publicatie van zijn eerste boek, Germany: Jekyll&Hyde ingrijpend veranderen.
2. Haffners project: zijn werk voor de Searchlight Books en Die Zeitung
Haffners visie op de situatie in Duitsland en Europa was in deze periode nog tamelijk onduidelijk. Hij had zijn meningen enkel kunnen vormen door wat hij rechtstreeks ondervond of wat hij met vrienden en familie besprak. In Engeland was de situatie ook helemaal anders als in Duitsland en het moet even geduurd hebben vooraleer hij zicht had op hoe de Engelsen stonden tegenover Duitsland en zijn handelingen. Toen hij begreep dat men in Engeland in feite niet wist wat er aan de hand was met Duitsland, vond Haffner eindelijk zijn 'missie' in deze periode: Engeland, maar ook de andere geallieerden uitleggen wat er in Duitsland was gebeurd, voor wie men Hitler van de macht moest stoten en wat er dan met Duitsland moest gebeuren. Hij legde dit uit aan de hand van zijn herinneringen aan wat er gebeurd was in Duitsland vóór hij vertrokken was naar Engeland. Hij gaf in zijn boek Germany: Jekyll&Hyde toe zich niet verdiept te hebben in de literatuur daarover, maar zich dus alleen op zijn eigen geheugen te baseren[201]. Het was hem er eerst en vooral om te doen zo snel mogelijk aan de geallieerden uit te leggen hoe hun vijand eruit zag en, gezien de nijpende situatie die de brutale oprukkende Hitler over Europa had gebracht, mocht hier geen tijd verloren gaan aan het opzoeken van argumenten voor hetgeen hij te vertellen had en met juiste voetnoten aan te geven waar hij alles vandaan had. Vooreerst moest duidelijk gemaakt worden dat Hitler niet het Duitse volk was en dat het wél de moeite waard was om alles op alles te zetten om Hitler te ontzetten en het Duitse volk een kans te geven mee te doen aan de Europese politiek. Hiertoe was het belangrijk dat de Engelsen wisten met wat voor ‘vijand’ ze te maken hadden. Haffner wilde daarom de psychologische landkaart van de Duitsers voor de Engelsen blootleggen:
‘Propaganda kan alleen dan haar maximale effect (...) hebben, als ze op een nauwkeurige voorstelling steunt van hetgeen waarop ze doelt. Ze moet de psychologische achtergrond kennen, met dewelke ze moet rekening houden, en ze moet duidelijkheid hebben over de gedachten en de gewoonlijke reacties die zich in de hoofden van haar doelgroepen voordoen (…). Dit boek doet een poging, om de Britse en Franse propaganda juist zo behulpzaam te zijn, als de luchtbeelden van de Siegfriedlinie[202] en de achterliggende landen ze voor de Britse en Franse artillerie zouden zijn’[203].
Naast het schrijven voor eigen naam, zette hij zich ook in voor grotere projecten, zoals het schrijven voor Die Zeitung en het meewerken aan de Searchlight Books, waarover ik het in wat volgt zal hebben.
2.1. Wie is de vijand?
Over deze vraag hebben we het al gehad in het vorige deel, maar hier wil ik het specifiek hebben over de vraag of ‘Hitler Duitsland was’ of niet. Op dit punt legde Haffner zelf enorm veel nadruk. Immers, naarmate de handelingen van Duitsland meer en meer offensief en inhalig werden, werd het noodzakelijk om uit te leggen wie er achter deze daden stonden. Er waren namelijk steeds meer mensen die dachten dat Hitler en Duitsland één en dezelfde waren[204]. In Engeland werd dit onderscheid nog tamelijk lang duidelijk ingezien, maar naarmate de oorlog op zijn einde begon te lopen, werd hier ook een omkering merkbaar. Een dagboekfragment van Marie Wassiltchikoff[205] bevestigt deze stelling (over een gesprek tussen Adam von Trott en zichzelf):
‘In werkelijkheid is er natuurlijk een groot verschil tussen hen en mij: omdat ik geen Duitse ben, gaat het mij alleen om de liquidatie van de Duivel. Ik heb nooit veel belang gehecht aan wat er daarna gebeurt. Zij zijn patriotten en willen hun land redden van de totale ondergang door een of andere interimregering te installeren. Ik heb nooit geloofd dat zelfs zo’n interimregering aanvaardbaar zou zijn voor de geallieerden, die weigeren namelijk onderscheid te maken tussen ‘goede’ en ‘slechte’ Duitsers. Dat is natuurlijk een fatale vergissing van hun kant, en waarschijnlijk zullen we daar zwaar voor moeten boeten’[206].
Churchill zei zelfs, na afloop van de bomaanslag op Hitler van 20 juli 1944: ‘The more Germans kill one another, the better’[207]. Voor de geallieerden werd dus langzamerhand élk Duitsland als gesprekspartner van de hand gewezen. In Germany: Jekyll&Hyde gaf Haffner toe dat er inderdaad redenen waren te geloven dat Hitler Duitsland was. Hij noemde de revanche voor het Verdrag van Versailles, maar ook, vroeger nog, in zijn autobiografie Verhaal van een Duitser, het verlies van de slag aan de Marne. Bij deze slag waren er slechts enkele blunders die moesten (en hadden kunnen) vermeden worden en de slag was gewonnen en heel de oorlog had er misschien anders uitgezien. Dit ressentiment om een als een op het nippertje verloren oorlog, waarvoor de Duitsers dan zo hard werden afgestraft in het Verdrag van Versailles, belichaamde Hitler volledig. Hijzelf had na de Eerste Wereldoorlog zodanig geleden onder de nederlaag en hiervoor konden de meeste Duitsers veel begrip opbrengen.
Maar Haffner stelde duidelijk dat Hitler Duitsland níet was. Hitler was de vijand van Duitsland, net zozeer als hij de vijand van de geallieerden was. Haffner stelde het in Offensive against Germany aldus:
(de Duitsers) 'voelen dat wat er in hun naam en zelfs met hun medewerking aan het gebeuren is, hen niet echt aangaat, en dat ze niet alleen maar een steeds hogere prijs gaan moeten betalen op het einde, maar dat ze die prijs gaan moeten betalen voor een vermaak dat ze niet besteld hebben en waarvan ze ook niet genoten hebben (…). Konden ze maar een praktische uitweg vinden, weg van dit verschrikkelijke pad dat ze aan het bewandelen zijn, terug naar de goede dingen die ze verloren hebben, hoe enthousiast zou de massa daar niet naartoe drummen!’[208].
Duitsland was Duitsland niet meer: het was nu een land dat als een machine bediend werd door Hitler en Haffner wilde ook geen deel meer hebben aan dit Duitsland, waardoor hij dus uiteindelijk uitweek naar Engeland. Borkenau bevestigde deze visie in zijn boek The New German Empire:
‘Eén ding moet echter van in het begin duidelijk zijn: het is onmogelijk om zelfs maar aan een analyse van de Duitse expansie te beginnen, zonder eerst de noodzakelijke aandacht te geven aan het nazi-regime en aan haar karakter. Het is niet zomaar een abstract algemeen “Duitsland” dat deze expansie onderneemt. Het is nazi-Duitsland. Het grenzeloze karakter van de huidige doelen van Duitsland, en de wreedheid van haar methoden, zijn beide te wijten aan het nazi regime. Het zijn noch de Duitse bevolking, noch de brede massa’s die verantwoordelijk zijn voor die politiek. Integendeel, ze zijn volledig overstuur door het vooruitzicht van de catastrofe waarnaar dat regime het land en haar bewoners aan het voeren is’[209].
Een bewijs voor dit gebrek aan enthousiasme van de Duitsers voor Hitlers veroveringen werd door Borkenau gegeven toen hij zei dat er in de jaren van 1938 een absolute koelheid heerste over de veroveringen en successen en dat men maar juichte op bevel: ‘ (...) strange as it may seem, mass feeling inside Germany has remained almost unaffected by the grandiose successes of Germany in 1938’[210].
Hitler had dus niet zomaar aanhang. De generatie Duitsers die hem steunde en bijviel was eenvoudigweg te onmachtig om uit zichzelf de juiste weg in te slagen. De generatie van nazi’s waren in hun jeugd opgegroeid onder de spanningen van de Eerste Wereldoorlog en hadden kort daarna de problematieken van de Weimar-revolutie en de Weimar-regering meegemaakt en was het niet meer gewend om vrede te kennen, waar men voor zijn eigen geluk en bezigheden moest zorgen en niet meer kon terugvallen op wat voor ‘entertainment’ de staat weer had gezorgd. Hitler had de mensen weer wat te beleven gegeven en velen zouden daar volgens Haffner hun leven voor gegeven hebben, om toch maar bezig gehouden te worden. Haffner stelt dit zeer hard, zonder het goed te praten:
‘(De nazi’s) waren eigenlijk mensen van de generatie die tussen 1900 en 1910 waren geboren. Als kinderen hadden ze de Eerste Wereldoorlog, als schooljongens hadden ze het mislukken van de linkse revolutie, en als jongere de inflatie van 1923 beleefd. Ze hadden de oorlog niet als een soldaat aan het front als een realiteit meebeleefd, maar als het grandioze sportieve gebeuren, dat de oorlogspropaganda eruit gemaakt had. (...) De daaropvolgende jaren, waarin het leven tijdelijk normaal scheen te worden, maakten duidelijk wat er aan deze generatie scheelde. (...) Eerst en vooral ontbrak het hen aan het talent om een privaatleven te leiden met privaat geluk. (...) Maar wat kon dan voor een bevredigend, ‘spannend’, ‘waardevol’ leven zorgen? Enkel en alleen diezelfde ophitsende, onvergetelijke pleziertjes, die overgebleven waren uit de kindertijd en jeugd: het oorlogje spelen (...) Als de mensen zich de moeite getroost zouden hebben, om de nazi’s te bestuderen en hun psychische mogelijkheden en grenzen te onderzoeken, dan hadden ze al lang begrepen dat Hitlers beloften tot vrede gelogen moesten zijn. (...) Met zulke aanhangers kón er gewoonweg geen vrede komen, omdat ze de vrede oersaai vonden’[211].
Tot dan toe had Engeland onder Chamberlain de vrede willen bewaren. Maar, zoals aangehaald, Duitsland wilde geen vrede. Chamberlain zou dus met zijn vredesonderhandelingen enkel minachting krijgen van de Duitsers. Toen Churchill, de oorlogskenner, Chamberlain verving, werd het zaaks in de oorlog tegen Duitsland.
2.2. De oorlog tegen Hitler – de taak van de emigranten
In Germany: Jekyll&Hyde stelde Haffner om te beginnen al dat er oorlog gevoerd móest worden vooraleer er al tot een oplossing kon gekomen worden[212]. Hij gaf drie redenen waarom: ten eerste omdat een oorlog die al half begonnen was[213], niet zomaar kon stopgezet worden zonder een mogelijkheid om eruit te halen wat erin zat. Men kon de oorlog niet beëindigen terwijl men Duitsland even sterk en diplomatisch intakt liet als vóór de oorlog, want dan was de Eerste Wereldoorlog uiteindelijk voor niets geweest. Want zo had men nog steeds geen Duitsland dat zich van haar rol in Europa bewust was en die op haar plaats zou blijven. Ten tweede omdat een vrede op dit moment later nog zou kunnen geïnterpreteerd worden als een ‘schandelijke vrede’, die de Duitsers met een nadeel opgescheept had, waardoor een dérde oorlog niet uit te sluiten was. Ten derde, omdat een Duitsland, dat enkel in stand gehouden werd om de communistische Russen buiten te houden, niet erg realistisch was. Dàt Duitsland zou nog steeds expansionistisch zijn en zou Rusland nog steeds zien als een stuk land dat veroverd moest worden, wat natuurlijk niet zou bijdragen tot het buitenhouden en weghouden van de Russen. Maar er was één mogelijkheid waarop vrede toch mogelijk zou zijn, en dat was door de geëmigreerde Duitsers in te schakelen in het proces met als resultaat het werk van Bismarck in feite teniet doen en de Duitse ‘landen’ weer los te weken van het Duitse Rijk. Dit Duitse Rijk had er namelijk voor gezorgd dat de nu nationalistische Duitsers een doel hadden om Duitsland te verenigen en dit Duitsland te laten heersen over de rest van Europa. Dit Duitsland had zichzelf nu tot twee keer toe onmogelijk gemaakt en daardoor zag Haffner het opbreken van het Duitse Rijk als enige duurzame oplossing zodat de verschillende landen weer volwaardig tot hun recht zouden komen[214]. In een artikel van maart 1970, ging Haffner in op deze idee. Hij meende dat Adenauer in zijn politiek uit was op het ongedaan maken van het eengemaakte Duitsland van Bismarck:
‘Wat Adenauer werkelijk wou, is heel duidelijk: niet zozeer een nieuw hoofdstuk in de ongeluksgeschiedenis van het Duitse Rijk, maar – waarom het woord vermijden? – veeleer een nieuwe Rijnbond; een westelijk Duitsland zonder de ongepaste overgrootte van het rijk van Bismarck, maar een staat met een ‘europese’ normale grootte, in dezelfde grootte-orde als Frankrijk, Engeland en Italië, en met een gelijkaardige innerlijke opvatting; daarenboven een staat, die niet steeds twee kanten moet opkijken, maar een staat die zich voor eens en altijd thuis had gemaakt in het Westen...’ [215].
Hiertoe waren de emigranten nodig, omdat zij niet ‘van buitenaf’ kwamen. Door hen dit te laten organiseren, voorkwam men het revanchisme van na de Eerste Wereldoorlog waardoor deze opdeling als een straf zou kunnen gezien worden. Haffner stelde wel duidelijk dat
‘Duitsland (...) alleen (kan) worden heropgericht in het kader van een Europa dat economisch en politiek een nieuwe vorm krijgt. (...) een effectieve internationale economie vereist om voor deze staten werk te vinden en hun bestaan veilig te stellen. De organisatie van die economie moet nu al worden aangepakt; de grote internationale projecten die tot taak hebben een economische ontwrichting na afloop van de oorlog te voorkomen, moeten nu worden gepland’.
Daarbij vermelde Haffner dat het van belang was om het nieuwe Duitsland te integreren in een Europa dat min of meer eengemaakt was:
‘Het (zou) niet verstandig zijn de Duitse spoorwegen op te splitsen in acht nationale spoorwegsystemen. Maar kunnen ze niet worden geïntegreerd in een Europees systeem? Duitsland heeft ook een uniform douanesysteem. Acht douanesystemen in plaats van één zouden nauwelijks een vooruitgang betekenen. Maar zal de beëindiging van de oorlog op lange duur niet het signaal zijn voor de opbouw van een Europese of in elk geval Midden-Europese douane-unie?’[216].
Haffner wilde in deze strijd de geallieerden zo goed
mogelijk helpen in hun strijd tegen Hitler. Dit gebeurde het duidelijkst in het
boek Offensive against Germany
dat ook puur om die reden geschreven was. In die periode was Haffner ervan
overtuigd dat de oorlog met propaganda kon gewonnen worden. De moraal van de
mensen die vochten én de moraal van de Duitsers moest versterkt worden, zodat
men zich van zijn goede doel bewust kon worden én zich er capabel toe voelen,
waardoor het voor Hitler onmogelijk zou blijken om zich te verzetten tegen
zoveel goede wil. Hiertoe pleitte hij voor het uitwerken van de radio, de
kranten, de flyers, het onderwijs, de economie en zo verder. Het moest een
totale
oorlog worden. Hierbij stond hij in overeenstemming met de wens van Churchill[217].
Haffner wilde dat vooral de Engelsen zich achter de strijd en de overwinning zouden scharen. Dit zou in zijn eerste boeken nog kunnen komen doordat hij niet onmiddelijk zijn gastland tegen de borst wou stoten[218], maar langzamerhand bleek hij toch overtuigd te raken van Engelands unieke mogelijkheden om Duitsland, en later zelfs geheel Europa, te integreren en als het ware te leiden. Hiertoe heeft Haffner als Duitse emigrant het goede voorbeeld willen geven en heeft zodoende meegeholpen aan verschillende projecten waarbij hij dit doel van een verenigd Europa steeds meer vastere vorm moet gekregen hebben.
Lothar Kettenacker heeft in zijn boek Das “Andere Deutschland” im Zweiten Weltkrieg de resultaten van een conferentie van het Duitse Historische Instituut te Londen uitgegeven. Hierin wordt de definitie van de emigranten genuanceerd waarbij Haffner een goed voorbeeld zou kunnen dienen. Paul Kluge onderscheidde twee soorten uitwijkelingen, namelijk de emigranten en de ‘ballingen’[219]. Het woord ‘emigrant’ in de enge zin duidt op vrije wil en een keuze van het land waar men naartoe gaat. Bij balling ging het volgens Kluge om die uitwijkelingen die bewust voor een bepaald land kozen omdat ze dachten dat vanuit dit land de strijd tegen Hitler beter te kunnen aanvatten zodat ze zo snel mogelijk weer naar huis konden vertrekken. Haffner heeft inderdaad geprobeerd de strijd tegen Hitler zo goed mogelijk van dienst te zijn. Hiertoe heeft hij zich met verschillende initiatieven bezig gehouden, die ik hieronder kort zal bespreken.
Ten eerste heeft hij meegeholpen om het tijdschrift voor Duitse emigranten (Die Zeitung) op te richten. De bedoeling was om de Duitsers in Engeland, onder Engels toezicht te verenigen en een forum te geven, zodat de verschillende emigrantenkranten (namelijk die van Frankrijk, Nederland, Tsjechië, Polen, Noorwegen en Griekenland) nu zouden aangevuld worden met de emigrantenkrant van de Duitsers, want volgens de oprichters van Die Zeitung, Lothar[220] en onder andere Haffner[221], was Duitsland het eerste land dat door Hitler bezet was[222]. De emigranten waren de toekomstige gesprekspartners van de grootmachten, móesten het zijn, want volgens Haffner waren dit de enige Duitsers die zich niet konden verzoenen met het perfide karakter dat de Duitsers als het ware ingeboren zat. Het was van belang dat ZIJ zich eens zouden organiseren en een stem geven aan het Duitsland dat nu al jaren onder het juk van Hitler leefde. Want in Duitsland zelf kon deze stem niet meer gehoord, laat staan geuit worden. Daar had Hitler en zijn repressie-apparaat voor gezorgd.
Ten tweede heeft hij meegewerkt aan de oprichting van The Searchlight Books. Dit was een serie van boeken die opgezet werden na een gesprek tussen Orwell, Fyvel, Warburg en Haffner[223]. Zij beseften allen dat zij, zonder machtspositie, enkel konden gebruik maken van het woord om de mensen in te lichten over Hitlers strijd en het gevaar waarin de rede en de menselijke waardigheid verkeerden. De Searchlight Books vormden hun forum. In de aankondiging van deze reeks schreven Fyvel en Orwell:
‘Duitsland kan pas worden verslagen als Engeland zich heeft bevrijd van zijn eigen zwakheden. Met de SEARCHLIGHT-BOOKS willen we al het mogelijke doen om datgene te bekritiseren en teniet te doen wat niet deugt aan de westerse beschaving, en constructieve ideeën aandragen voor de moeilijke tijden die voor ons liggen. De boekenreeks […] zal Groot-Brittanië’s internationale en imperiale verantwoording onder de aandacht brengen en het doel van een zich volgens plan ontwikkelend Groot-Brittanië aan het hoofd van een groter en vrijer British Commonwealth, dat samen met de Verenigde Staten van Amerika en met andere landen de basis van een nieuwe wereldorde zal vormen’[224].
The Searchlight Books werd opgericht in 1941 en in hetzelfde jaar verscheen het eerste boek in de reeks. Voor deze reeks publiceerde Haffner het boek Offensive against Germany, waarin hij nogmaals herhaalde, maar nu specifieker en acuter aangezien de oorlog tegen Hitler begonnen was, dat Hitler verwijderd moest worden van zijn machtspositie in Duitsland.
2.3. De toekomst van Europa volgens Haffner: Haffners werk voor The Observer
In Germany: Jekyll&Hyde zei Haffner nog: ‘Jeder der Deutschland kennt und politisch zu denken vermag, wird die Möglichkeit eines Friedens mit Hitler, seinen Handlangern und seinen Nachfolgern selbstverständlich ausschliessen’[225]. Voor hem was dus een Europese politieke situatie, waarbij Hitler nog steeds een gesprekspartner was, uitgesloten. Maar men moest een ‘gedifferentieerd’ beeld hebben van de Duitse bevolking om een redelijk vredesvoorstel voor het juiste deel van Duitsland klaar te hebben:
‘Het was moeilijk om met een zodanig verdeelde staat een niet mis te verstane vrede af te sluiten (…). De opdracht is eenvoudiger geworden; want het Duitse volk, dat vroeger een compact, ongedeeld blok was, bestaat vandaag uit verschillende duidelijk te onderscheiden parten. Men kan vandaag veel duidelijker zien, welk deel van de bevolking in Duitsland uitgeschakeld moet worden – en niet alleen maar beteugeld – en met welk deel er vrede gesloten kan worden. En het is belangrijk om deze kennis te gebruiken. Noch een milder Versailles, zoals het de Engelsen wensen, noch een strenger, zoals vele Fransen het willen, is wenselijk. Elk concept, waarbij Duitsland en het Duitse Rijk als vaststaande postulaten en alle Duitsers als gelijk gezien worden, is vruchteloos. Men zou waanzinnig zijn als men de nazi’s met zachtheid zou willen tevreden stellen. Net zozeer zou men van alle goede geesten verlaten zijn, moest men haar tegenstanders met onverzoenlijke hardheid ontmoedigen. Alleen wie goed kan onderscheiden, die oordeelt goed’[226].
Hitler en de nazi’s moesten ten eerste gestraft worden voor hun daden en ten tweede moest er een vrede komen die ervoor zorgde dat geen enkele nationaal-socialistische regering deel kon uitmaken van de nieuwe Duitse regering. Deze twee punten móesten voor Haffner de voorwaarde zijn voor alle vredesonderhandelingen, anders was de oorlog voor niets geweest. Daarbij kwam nog, dat deze punten reeds vóór het einde van de oorlog openlijk moesten besproken worden, zodat het ‘andere Duitsland’[227] de moed niet zou opgeven en vertrouwen zou stellen in de geallieerden. Want tot dan toe hadden de nazi’s de Duitse bevolking doen geloven dat de geallieerden erop uit waren heel Duitsland te vernietigen, wat volgens Haffner zeker niet de bedoeling mocht zijn.
Als dan eind april 1945 bleek dat Duitsland een bezet land zou zijn, stelde Haffner zich de vraag hoe Duitsland geregeerd zou moeten worden. Het was namelijk zo dat er wijd en zijd geen initiatiefnemers te vinden waren die de macht in Duitsland wilden overnemen:
‘Grof gezegd, hebben we een natie van onderdanen voor ons, die min of meer opgelucht is, van een gruwelijke en tirannieke heersersbende verlost te zijn; die haar nieuwe heersers (in de hoop dat zij rechtvaardiger en menselijker zijn) kritiekloos aanvaardt, zich in een beetje zelfmedelijden wentelt, maar voor de rest volledig bereid is, braaf te gehoorzamen, georganiseerd te worden en te werken’[228].
En er móest geregeerd worden in dit Duitsland, omdat een machtsvacuüm de nazi’s in de hand zou kunnen werken, en economisch gezien mocht het Duitse land niet te lang braak blijven liggen of de Duitse werkkrachten niet te lang ongebruikt blijven omdat anders de honger en de armoede in Europa niet lang op zich zouden laten wachten en ‘chaos en hongersnood de lijdende bevolking zou kunnen aansporen om uiteindelijk weer heimwee te krijgen naar de geordende tijden van het Derde Rijk, wat (…) de nazi’s (juist) met hun strategie in de nederlaag wilden bereiken’[229].
In de artikels die Haffner schreef tussen 1945 tot 1949 heeft hij het over de verschillende conferenties, organisaties, plannen en andere verwezenlijkingen die tijdens de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog besproken werden. In dit geheel zijn enkele hoogtepunten waar te nemen. Zo besprak Haffner in zijn artikel van 5 augustus 1945[230] de Conferentie van Potsdam[231]. In deze conferentie werden volgens Haffner de basisbeginselen van de vrede in Europa gestemd, namelijk vrijheid van meningsuiting, persvrijheid, godsdienstvrijheid en vrije verkiezingen. Het probleem van deze conferentie was dat gezegd werd dat volkeren recht hadden op één volksnationaliteit binnen hun grenzen, waardoor Polen en Tsjecho-Slowakije Duitsers mochten uitdrijven. Dit had voor Duitsland enorme economische gevolgen omdat zij de toestromende Duitsers niet zo gauw arbeid en onderdak kon bieden. Maar voor deze verdreven Duitsers begon ook een lijdensweg, waar zo snel mogelijk een einde aan moest komen. De Conferentie van Potsdam stond onder grote druk van de spanning tussen Oost en West. Het Westen betwistte de communistische regering die de Sovjetunie in Bulgarije en Roemenië had doorgevoerd, terwijl de Sovjetunie het Engelse ingrijpen in de Griekse burgeroorlog tegen decommunistische doorbraak veroordeelde. Churchill heeft dit in zijn rede van mei 1945 helder verwoord: ‘Een ijzeren gordijn zal door de Russen neergelaten worden en men zal niet weten, wat er in hun Europees gebied aan het gebeuren was’[232].
In Potsdam werd ook bepaald dat Duitsland volledig moest ontwapend worden en dat aan de ‘entnazifizierung’ begonnen moest worden. Haffner is reeds vlug tegen het eerste in opstand gekomen, omdat volgens hem als enige mogelijke stap in de richting van vrede, de aanvaarding van Duitsland als gelijkwaardige partner in een West-Europees bondgenootschap kon gelden, zoals ik verderop zal duidelijk maken. Ook over de aanpak van de nazi’s en hun misdaden heeft Haffner gesproken en ik zal het ook hierover verderop hebben.
In januari 1946 werd de UNO feestelijk ingehuldigd in Londen. Haffner klaagde reeds in zijn artikel van 10 februari 1946[233] aan dat in dit comité de internationale verzameling van deelnemende landen werd beheerst door de in de Veiligheidsraad zetelende ‘Grote Drie’ en dat met andere woorden deze vergadering eerst nog haar nut zou moeten bewijzen in bepaalde conflicten, waar de belangen van één van de ‘Grote Drie’ op het spel zouden staan. Pas als de vergadering eensgezind of toch na overleg een consistent beleid zou uitvoeren, zou het nut van deze vergadering bewezen zijn. Haffner zag reeds vroeg in dat het vetorecht ook een verzwakkend element kon zijn. Hoewel de UNO haar nut getoond had in het oplossen van de blokkade van Berlijn en in de oorlog in Korea, schreef Haffner veertien jaar na de stichting van UNO, in een artikel van 3 oktober 1960, dat er nog steeds geen verbetering merkbaar in de UNO. Nog steeds is dit een orgaan waarin de grootmachten bepaalden wat er gebeurde, ook al was dit door een meerderheid van stemmen of een veto van Frankrijk of Engeland zelfs tegengehouden:
‘Het klassieke voorbeeld dat de werkelijkheid achter het internationale schijnparlementarisme van de UNO blootlegt, zal altijd de dubbelcrisis van de herfst van 1956 blijven: De UNO toonde tegelijkertijd schijnbaar haar “macht” in Suez, en haar “onmacht” in Hongarije. In werkelijkheid hadden beide voorvallen helemaal niets te maken met de macht of de onmacht van de VN. In het geval van de Suez ketste de Brits-Frans-Israëlische actie af op een ad-hoc-coalitie tussen Amerika en Rusland, die zich van de UNO bediende, om haar wil door te drijven. De Russische actie tegen Hongarije bleef daarentegen onaangevochten, omdat Amerika niet kon besluiten of ze er een oorlogskwestie in zou zien of niet en zich van de UNO bediende, om haar onwil tot oorlog te verwoorden. In ieder geval heeft Hongarije dit ene bewezen: tegen de Sovjetunie vormt de UNO geen verdediging. Het is belangrijk dit te weten, omdat er vandaag enkele mensen in het Westen zijn, die de Amerikaanse en Franse verantwoordelijkheid voor Berlijn op de UNO afschuiven’[234].
Wat te doen met het na de Tweede Wereldoorlog achtergebleven Europa? Hoe zou dat eruit zien en wat moest ervan worden? Een eerste voorstel deed Haffner met zijn opdeling van Duitsland tot zijn vroegere landjes. Hierbij zag Haffner een grote rol weggelegd voor de emigranten, die ik reeds heb uitgelegd hierboven. Maar later en in zijn krantenartikels voor The Observer kwamen andere ideeën boven. De oplossing, waardoor een duurzame vrede bewerkstelligd zou worden, lag dan in de formule van een eengemaakt Europa. Hij vond deelgenoten van deze mening onder andere bij Churchill. Deze riep in zijn rede van Zürich[235] op tot een eengemaakt Europa en een verzoening tussen Frankrijk en Duitsland. Churchill
stond echter niet alleen:
‘Zo heeft Churchill dan in zijn gedenkwaardige rede van Zürich alleen maar dat uitgesproken, wat voor elke oplettende ondertussen al vanzelfsprekend was geworden. Robert Schuman, Paul Henri Spaak, Alcide de Gasperi en Konrad Adenauer hebben zich met al hun krachten bijeengezet om het reeds lang bekende feit in praktische politiek om te zetten. Op het begin, dat bestond uit de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, dat reeds in 1950 opgericht was, volgden de Roomse Verdragen en de moeilijke en taaie arbeid, die door de Brusselse Commissie uitgevoerd was om de Europese Magna Charta het leven te geven’[236].
Dit gedachtegoed van een verenigd Europa bestond zelfs veel vroeger. Reeds in de Kreisauer Kreis waren er denkproeven aanwezig van een eengemaakt Europa: ‘auch die europapolitischen Vorstellungen des Kreisauer Kreises (weisen auf) zahlreiche Parallelen zur Europäischen Union’[237]. Ook Haffner was hiervan overtuigd, zoals hij te kennen gaf in zijn artikel voor The Observer van 21 juli 1946[238] met als ondertitel ‘Die Geheimnisse der Verschwörung des 20. Juli’. Ook hier kwam weer de idee boven om Duitsland op te delen in haar verschillende landen, samengehouden in een eng verbonden Europa:
‘De politieke hoofden van deze Duitse oppositie (bedoeld worden de leden van de Kreisauer Kreis) wilden Europa nauwer samenbinden en tegelijkertijd Duitsland losser maken. Hun plan voor een federaal Duitsland – waarin de centra van het politieke leven weer zouden opgericht worden in de heropgerichte landen of zelfs nog verder in de steden en provincies – heeft ook enige gelijkenissen met actuele Britse of Amerikaanse ideeën. Men zou het geheel echter fout interpreteren, als men het geheel uit zijn Europese context, zoals zijn makers het hadden gezien, zou lichten’[239].
Maar waarom nu precies een eengemaakt Europa? Waarom zou juist dít Europa een duurzame vrede kennen?
Het probleem voor Duitsland was dat de Westerse geallieerden niet inzagen dat de pogingen, om het nationalisme in Duitsland teniet te doen, in het niets verzonken tegen de taak, om te verhinderen dat er een Duits-Russisch blok zou gevormd worden in Oost-Duitsland. Hiertoe moest het gebied van de Westerse geallieerden als één democratische staat opgebouwd worden, dat economisch tenminste even stabiel was als het communistische Oost-Duitsland. Hiertoe moest overeengekomen worden dat het Roergebied niet meer verder ontmanteld werd en moesten er vrije verkiezingen zijn in West-Duitsland zodat het binnen de zes maanden een eigen democratische regering zou hebben: ‘Als dat allemaal utopisch lijkt, dan toont dat maar, hoe ver we al van het wezenlijke verwijderd zijn (…). Nog een jaar zoals het voorbije, (…) en we staan tegenover een verenigd, communistisch, vijandelijk, wraakzuchtig Duitsland, dat met een argwanend en misschien onvriendelijk Rusland in de beste verstandhouding leeft. Hebben we daarvoor oorlog gevoerd? [240]’
Deze economische stabiliteit, die een beveiliging moest zijn voor het communistische blok, werd ook mogelijk gemaakt door het Marshall-plan, waarover Haffner het in een artikel van 8 juni 1947[241] heeft:
‘Als Marshalls plan succes heeft, dan zal hij Europa niet alleen vandaag redden, maar ook ver op de weg van een verenigd Europa brengen en op deze manier de wereldvrede en het welzijn van de volkeren tot een vastere waarde maken, dan ze ooit geweest zijn (…). Tegelijkertijd zou dit plan, en alleen dit plan, Europa de kans geven, uit de bedelarij weg te komen en een Europese economie te ontwikkelen, (die) het einde van de oorlog tussen de Europese naties zal inluiden’[242].
Hiermee begrijpen we ook wat Haffner wou bereiken met een verenigd Europa, namelijk vrede op aarde, maar ook een economische band die materiële welvaart zou kunnen betekenen. Volgens hem moest de eenheid in Europa door Engeland geïnitieerd worden: ‘De Britse conservatieve partij zou nu een werkbekwaam verbond moeten sluiten met de christen-democratische partijen van Europa en in het kader van de onder het Marshall-plan verbonden landen een met de socialistische Internationale vergelijkbare politieke organisatie op de benen stellen’[243]. Er moest een Europese wetgevende verzameling tot stand gebracht worden, die drie opdrachten te vervullen had, namelijk een gemeenschappelijke buitenlandse politiek ontwikkelen, een economisch plan uitwerken, dat de Marshall-gelden goed zou weten te investeren en een verdedigingssysteem op de benen helpen. Deze unie zou er uiteindelijk voor zorgen dat de soevereine landen van Europa verenigd werden, waardoor in vredestijd de markten open zouden staan voor de aangesloten landen en er in oorlogstijd een militaire macht zou zijn. Dit alles was ondenkbaar vóór de vereniging. Voor Haffner lag de verantwoordelijkheid voor een dergelijke organisatie duidelijk bij Engeland. Deze unie zou voor het eerst vorm krijgen in 1951 met de oprichting van de EGKS (Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal), waar Engeland echter geen deel van zou uitmaken.
Maar dit Marshall-plan werd niet door iedereen met open armen ontvangen. Rusland zag er de bedreiging van zijn politiek systeem in en het weigerde mee te doen. Het verbood ook aan zijn vazalstaten mee te doen aan het Marshall-plan. Voor Haffner verdween Oost-Duitsland zo ‘achter een ijzeren gordijn’, maar de strijd om Oost-Duitsland werd daarom niet opgegeven: ‘Noch ist Osteuropa nicht für immer hinter dem Eisernen Vorhang verschwunden. Man sollte eher sagen, dass der Kampf um Osteuropa jetzt ernsthaft beginnt’[244].
De strijd om Oost-Europa begon met de zesmogendhedenconferentie te Londen van maart tot juni 1948. Dit werd door Haffner besproken in een artikel dat verscheen op 5 september 1948[245]. Op de zesmogendhedenconferentie werd besloten dat er voor Duitsland een parlementaire raad moest komen in Bonn. Deze raad was er gekomen nadat eerst Engeland en de VS hun zones tot een vooral economische ‘Bizone’ hadden samengevoegd, waartoe Frankrijk later nog toetrad. Toen West-Duitsland dan op 13 mei 1949 onafhankelijk was verklaard, met een grondwet die door de parlementaire raad te Bonn was opgesteld, werden nog steeds belangrijke elementen van de politiek door de drie Westerse mogendheden, namelijk de Verenigde Staten, Engeland en Frankrijk, bepaald. In de grondwet werd gesteld dat de nieuwe staat een bondsstaat wilde zijn, dat ze een deel van de Westerse Unie wilden zijn en dat ze niets meer te maken wilden hebben met de Russen en al wat met hen te maken had. Deze raad zou deel uitmaken van een Duitse bond. Haffner benadrukte het belang dat in deze grondwet werd gelegd op het verenigd blijven van Duitsland, en pleitte ervoor dat men de hoop op het deel van de bevolking dat in de Russische bezettingszone zat niet verloor. Ten gevolge van deze beslissing om een Duitse bond in te richten, werd Rusland gedwongen haar democratisch masker te laten vallen. Zij verbood prompt alle verkiezingen in haar zone. Kort daarvoor, op 20 juni 1948 hadden de westelijke geallieerden ook een gemeenschappelijke munt ingevoerd in hun zone: de Deutsche Mark. Drie dagen later werd een nieuwe munt in Oost-Duitsland en Oost-Berlijn ingevoerd. Op 23 mei 1949 werd de BRD opgericht met Bonn als hoofdstad en op 7 oktober 1949 ontstond de DDR met Oost-Berlijn als hoofdstad.
De feitelijke deling van Duitsland werd hiermee vastgelegd. Op 24 juni 1948 begon de Russische blokkade van West-Berlijn, maar door een luchtbrug kon het ergste voorkomen worden totdat de blokkade in mei 1949 opgeheven werd. Hierdoor, en door de oprichting van een democratische staatsvorm in West-Duitsland werd de discussie over de eenheid van Duitsland en haar belang voor Europa op de spits gedreven. Duitsland moest volgens Haffner deze gelegenheid om één te worden en een standpunt in te nemen ten opzichte van Rusland grijpen. Dit kon pas als men ten eerste in geheel Duitsland afscheid nam van de idee van een in Oost en West opgesplitst gebied. Voordien was dit uitgangspunt misschien nog een basis voor wapenstilstand met Rusland geweest, maar het zou nooit de basis voor vrede van Europa met Duitsland zijn. Haffner sloot het op dat moment nog uit als absurd om de ene helft van Duitsland als een deel van de West-Europese Unie te hebben, terwijl het andere deel van Duitsland door Rusland zou kunnen gebruikt worden als pasmunt tijdens de onderhandelingen met de andere regeringen. Ten tweede kon men maar van een verenigd Duitsland spreken als de westerse machten zouden stoppen met het ontmantelen van de Duitse industrie. Vóór de deelname van Duitsland in de Westerse Bond kon men deze maatregel nog zien als een beveiliging van de belangen van de geallieerden. Maar nu Duitsland duidelijk de kant van het Westen gekozen had, was deze maatregel overbodig en zelfs nadelig. Deze ontmanteling zou pas in 1951 afgeschaft worden en de westerse machten besloten om West-Duitsland opnieuw te bewapenen. Ik zal het hierover hebben in het volgende punt.
Door de stichting van dit parlement te Bonn werd de vraag over de eenmaking van Duitsland weer actueel en door de stichting van een Europese Verzameling in Straatsburg, de vraag over de Europese eenmaking en de toetreding van Duitsland tot deze Europese eenheid. Duitsland was reeds, door het parlement in Bonn, een levendige politieke eenheid geworden, Europa echter bestond slechts als kiem in de Verzameling van Straatsburg. Om Duitsland te kunnen integreren in Europa, moest Europa werk maken van haar bestaan. Dit doel móest bereikt worden, om te voorkomen dat Duitsland weer nationalistische gevoelens zou koesteren, waardoor de Tweede Wereldoorlog even nutteloos zou geweest zijn als de Eerste Wereldoorlog.
Een jaar later, op 11 september 1949, was de ‘Bonner Republik’ tot een levend instrument geworden, maar de Europese Unie was nog steeds geen ‘levend’ feit. Haffner herhaalde zo hetgeen hij een jaar eerder gezegd had, namelijk dat de enige voorwaarde voor een ‘rustig’ Duitsland was dat Europa zich zou uitbouwen tot een samenhangend en functionerend geheel:
‘Daartegenover moet men de harde werkelijkheid inbrengen, dat wij in het aangezicht leven van een weer heroplevend Duitsland terwijl Europa nog steeds niet bestaat, waardoor we weer op weg zijn naar een situatie, die tot twee wereldoorlogen geleid heeft[246]. En deze factoren, die juist uit deze situatie een Derde Wereldoorlog zou kunnen veroorzaken, zijn reeds duidelijk te herkennen. Maar nog is het niet te laat. Op dit moment is Duitsland ondanks haar nationalistische ondertonen, nog serieus bereid, zich bij Europa aan te sluiten. Maar het kan zich niet bij een Europa aansluiten dat niet bestaat. Als duidelijk wordt, dat Europa nooit als staat zal bestaan, zal de stemming in Duitsland omslaan, haar nationalisme zal zich weer roeren, er zullen weer hoofdzakelijk nationale doelen nagevolgd worden waarbij ze haar West- en Oostkaarten zal uitspelen, en de Tweede Wereldoorlog zal weer juist zo nutteloos geweest zijn als de Eerste’[247].
Haffner stelde in een artikel van 23 mei 1948[248] vast, dat de Europese eenheid, zoals die ondertekend was in 1948 in Verdrag van Brussel, gedoeld was op een verenigd Duitsland binnen een verenigd Europa. Dit Verdrag had als hoofddoel dat de landen die het verdrag ondertekend hadden, namelijk Frankrijk, Engeland en de Benelux-landen, elkaar zouden steunen in het geval dat een aanval zou gebeuren op één van hen. Daarbij moest een raad tot stand worden gebracht die het overleg tussen de vijf landen moest bevorderen. Deze raad kon in het begin van 1949 reeds enkele concrete plannen voorleggen en in mei kwam het tot ondertekening van de status van een Raad van Europa tot dewelke ook de drie Scandinavisch landen en Ierland toetraden[249]. De eenmaking van Europa was in 1962[250] echter nog steeds niets meer dan een economisch verbond. In 1951 hadden zes landen (België, Nederland, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk en Italië) in Parijs het Verdrag tot Oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) ondertekend en in 1957 was de Europese Economische Gemeenschap (EEG) opgericht. Pas in 1967 zou de Europese Gemeenschap (EG) opgericht worden en pas in 1991 zou er tot een nauwere samenwerking op vlak van justitie en binnenlandse zaken gekomen worden (de EG werd nu de Europese Unie, de EU). Om tot een bredere eenheid te komen, zij het door meer landen toe te voegen, zij het door naast economisch ook sociaal of cultureel op elkaar afgestemd te zijn, daartoe was er politieke eensgezindheid nodig in de verschillende lidstaten. Die was er tijdens de oprichting (christendemocratie en het leidende trio Schumann – de Gasperi – Adenauer), maar nu, begin 1962 aan de vooravond van de Grote Coalitie, niet meer. In een overzicht van de laatste jaren moest Haffner dan ook besluiten dat er wel veel gepraat was, maar weinig bereikt was door het Westen:
‘Wat er bij al die marathononderhandelingen over Berlijn is uitgekomen is de Muur; terwijl er over Laos vergaderd wordt, is half Laos in de handen van de communisten geraakt. Over de halt op het atoomtesten is nu al drie jaar gepraat geworden; het praktische resultaat is echter dat Rusland zijn rakettenafweerwapens uitgetest heeft, en Amerika niet’[251].
Om te bereiken dat het verenigde Duitsland binnen een verenigd Europa een plaats zou hebben, moest er een akkoord komen met Rusland, wat echter alleen maar kon als Europa in een goede discussiepositie stond. Hiertoe moest er enigheid bestaan over de Duitslandpolitiek tussen de verschillende Europese lidstaten. Daarnaast moest ook Duitsland zelf begrijpen dat ze haar vroegere soevereiniteit niet terug zou krijgen. Deze beperking moest echter niet gezien worden als een straf, maar als een voorzorgsmaatregel:
‘en ze zal nog minder storen, hoe ernstiger de Duitsers ernaar streven, om echte, volwaardige leden van de ontstaande Westerse Unie te worden (…). Zullen ze deze poging doen? Of willen ze liever mokken, aan de ketting trekken, om gelijkheid schreeuwen en van wraak dromen? (...) Tot nu toe hebben slechts weinig Duitsers getoond, dat ze de nieuwe rol, die hen in deze wereld zal toebedeeld worden, verstaan; slechts weinigen zijn tot nu toe in staat om over de rand van het bord van een puur nationale politiek te kijken’[252].
Het was dus voor Haffner van belang dat er afgestapt werd van de nationale politiek zoals die in de decennia daarvoor gevoerd was. Dat was de eerste stap naar vrede voor hem. Hetgeen hij daarmee wou bereiken was de openheid voor een samenwerkingsverband in Europa, waardoor Duitsland, als zij zich in dit verband actief wou inzetten, geen gevaar meer zou vormen voor de Europese en wereldvrede, wat uiteindelijk toch het einddoel van de Tweede Wereldoorlog was. Hij besloot zijn artikel Deutschland und der Westen aldus:
‘Uiteindelijk zijn wij hier (Haffner schrijft hier als journalist voor een Engels publiek) met onze Duitslandpolitiek succesvol of niet, als wij met onze politiek de vereniging van het Westen succesvol kunnen beëindigen of niet. Als de Westerse wereld – West-Europa, het Britse Commonwealth, de westerse hemisfeer – tot een prachtig geheel versmelt, dat de kracht heeft, het Russische gevaar terug te dringen, dan is Duitsland uiteindelijk blij, dat het in deze schitterende partnerschap is opgenomen, en er zal geen gevaar meer van haar kant dreigen. Maar als we gedeeld, zwak blijven, niet in staat om Rusland krachtig tegemoet te treden, dan zal Duitsland niet uit haar gemok geraken en het moment afwachten, waarop ze haar kettingen kan afschudden. Maar als het dan vrij is, zal het aanmatigend wraak willen. Verenigen we het Westen, dan wordt Duitsland meegezogen. Lukt het ons niet het Westen te verenigen, dan vliegt niet alleen Rusland, maar ook Duitsland ons naar de hals’[253].
Op 19 juni 1949 vermeldde Haffner dat de Koude Oorlog een feit was[254]. In dit artikel vertelde hij over het schijngevecht tussen de machthebbers terwijl ze op de conferentie van Parijs[255] praatten over wat er met Duitsland aangevangen moest worden. Dit praten over Duitsland was namelijk slechts een eufemisme voor het praten over de vrede tussen Rusland en het Westen of over een wapenstilstand tussen deze twee partijen. Deze onderliggende discussie mocht nooit vergeten worden. Men moest waakzaam blijven, zodat ‘geen oorlog’ niet opeens toch oorlog werd.
In het artikel van 9 oktober 1949 verzette Haffner zich tegen de idee van Engeland, dat de deling van Duitsland dan niet officieel, maar wel de facto vaststond. Engeland zag dat als een algemeen aanvaard uitgangspunt voor verdere onderhandelingen:
‘Niemand heeft ooit toegestemd in een deling van Duitsland of ze stilzwijgend geaccepteerd, noch de westerse geallieerden, noch de Russen, noch de Duitsers. De regering in Bonn ziet zichzelf niet als de regering van een West-Duitsland en de door de Russen gevraagde regering, die zich nu in Oost-Berlijn aan het vormen is, ziet zich niet als de regering van Oost-Duitsland. Beide maken er aanspraak op het hele Duitsland te vertegenwoordigen. (...) We zien hier dus geen overeenkomst, maar een voorbereiding tot een slachtpartij’[256].
Deze oorlog werd echter voorlopig nog tegengehouden door het feit dat de verschillende bezettingsmachten nog in Duitsland gestationeerd waren, waardoor de aanspraken op de alleenheerschappij door één van de twee partijen toch nog steeds niet echt konden doorgevoerd worden. Maar Rusland had reeds duidelijke stappen ondernomen om tot een overeenkomst te komen met Duitsland. Ze had beloofd om, als de Oost-Duitse regering gevormd was, zich militair terug te trekken uit haar zone. Hierbij werd er door de Russen aanspraak gemaakt op de nationale gevoelens van de Duitsers, die nog steeds sterk waren. Deze aanstalten van de Russen betekenden voor Haffner het startschot voor de Westerse geallieerden om tot veranderingen in de Duitslandpolitiek te komen. Want door nu nog verder te gaan met bijvoorbeeld de industriële ontmantelingen, bleef men de boodschap, dat Duitsland de vijand was, onder de neus van de Duitsers wrijven. Dan zou het niet meer zo onlogisch lijken dat deze Duitsers toch, ondanks de slechte naam van het communisme, voor Rusland en haar programma voor Duitsland zouden kiezen. Dit zou de scheiding tussen Duitsland en Europa kunnen verdiepen. Daarom moest men toch ook op zoek naar positieve elementen in het overtuigingsproces, die er mee voor konden zorgen dat het Westen, eerder dan het Oosten, als een plausibele partner gezien zou worden. De oplossing lag volgens Haffner in de opname van Duitsland in de West-Europese unie als een volwaardig lid.
In de inleiding van zijn artikel Die Verteidigung des Friedens[257] wordt duidelijk wat Haffner precies beoogde met de Europese Unie. Het artikel was geschreven kort na de ondertekening van het Brusselse Verdrag op 17 maart 1948[258]. De bedoeling van deze unie was niet alleen de materiële welvaart verbeteren of zelfs maar tot stand brengen, maar ook de nationale betwistingen tot een einde te brengen, waardoor juist de twee Wereldoorlogen begonnen waren.
Maar de vrede over het hele continent was nog steeds niet bereikt, zolang er nog rekening te houden was met de Russische dreiging die steeds duidelijker werd, vooral in Duitsland. Dit zou zich toespitsen in de Berlijn-crisis, met uiteindelijk de Berlijnse Muur als gevolg, maar dit bespreken we in het volgende punt van dit hoofdstuk.
4. Haffner en de Koude Oorlog: 1949-1970
1. Haffner en de onderhandelingen over de Europese eenmaking: 1949 – 1961
Haffners artikels bestrijken maar de periode tot begin van de jaren zeventig. Vanaf die periode heeft hij zich meer bezig gehouden met het schrijven van boeken of, toen zijn gezondheid het liet afweten, het geven van interviews.
De rol van Duitsland in de Koude Oorlog was zeer complex zoals zal duidelijk worden. Als Duitsland voor de Westerse machten verloren ging (ten voordele van Rusland, dat stond buiten twijfel), dan stond Rusland aan hun deur. Als de Duitsers hun nationale eenheid zouden herwinnen vóór ze zich bewust waren van de voordelen die de aansluiting bij de Atlantische Bond, dan bestond de kans dat ze op wraak zouden zinnen. Er moest dus een zeer fijngevoelige politiek en diplomatiek gevoerd worden, wilde men iets wezenlijks tot stand brengen.
In het artikel van 30 april 1950 evalueerde Haffner de eerste fase in de herwaardering van Duitsland in de relaties met de andere West-Europese landen. Tot deze herziening was officieel besloten in Petersberg op 22 november 1949[259]. Volgens Haffner waren deze aanpassingen niet zo succesvol verlopen. Dit kwam volgens Haffner omdat de Duitsers te hoge eisen gesteld hadden aan deze verbeteringen van de relaties. De Duitsers hadden verwacht als soevereine staat uit één stuk deel te hebben in een verbond waarin zij geholpen zouden worden bij hun wederopbouw. Maar Haffner legde uit dat het, zo kort na de Tweede Wereldoorlog, nauwelijks voorstelbaar was dat er iemand een oorlog zou beginnen tegen Rusland om voor Duitsland haar bezette gebieden te bevrijden. Ook dacht Duitsland dat men haar weer meer soevereiniteit zou geven, aangezien zij een volwaardige partner zou worden in de relaties. Maar de relaties die reeds bestonden tussen de verschillende West-Europese landen, waren er net op gericht dat elk land iets van zijn soevereiniteit zou afgeven ten voordele van een sterker geheel. Het zou dan vreemd zijn om dan net aan Duitsland wél de volledige soevereiniteit te geven. Voor Haffner waren deze strubbelingen geen reden tot ongerustheid voor de Duitsers. Het was nu juist van belang zich niet te laten afschrikken door de problemen die er rezen, aangezien het juist de openheid en het respecteren van elkaars mening was, dat tot een betere verbondenheid zou leiden.
In een artikel van 24 september 1950 besprak Haffner in verband met deze gelijkberechtiging van Duitsland in de relaties met de andere West-Europese landen de eventuele herbewapening van Duitsland. Deze kwestie kwam op naar aanleiding van de dreiging van Rusland aan Duitslands grenzen. Zolang de Verenigde Staten nog een overwicht in de nucleaire wapens hadden, was er nog geen probleem, maar als dat niet meer het geval zou zijn, zouden een onverdedigd West-Europa en een onverdedigd West-Duitsland geen hulpgevende tegenstander zijn tegen het Rode Leger. Een West-Europees leger was echter volgens Haffner niets zonder een vestiging in West-Duitsland. Eén van de belangrijkste tegenargumenten echter was de schrik voor een te sterk Duitsland. Móesten de Russen ooit uit Duitsland wegtrekken, dan zou er na de herbewapening weer een sterk Duitsland achterblijven, wat nog steeds een schrikbeeld was voor het merendeel van Europa. Maar Haffner pleitte hier voor wat vertrouwen in de mogelijkheid dat Duitsland na twee wereldoorlogen verloren te hebben, toch wel iets geleerd zou hebben van zijn fouten en dus voor herbewapening[260].
Op 14 mei 1950 waren volgens Haffner de onderhandelingen tussen het Westen en het Oosten volledig uitgeput. De verschillende partijen hadden op alle mogelijke manieren geprobeerd om tot een overeenkomst en vrede in een verenigd Europa te komen, maar deze pogingen waren allemaal op een dood spoor uitgekomen. Schuld daaraan was Rusland:
‘Nu zet een nieuw hoofdstuk in met de erkenning van het feit dat een zulk verdrag (bedoeld wordt de overeenkomst waarbij alle partijen tevreden naar huis zouden gaan) niet mogelijk is en dat de wereld in de onmiddellijke toekomst gedeeld zal blijven. Want met Rusland is een overeenkomst enkel door capitulatie te bereiken, verstandhouding op de wereld enkel door oorlog! Daarom moeten we nu volledig herbezinnen en onze doelen opnieuw definiëren. (...) Tot nu toe hebben we enkel en alleen één ding bereikt: we weten nu met absolute zekerheid dat Rusland alleen met dat instemt, wat communistische veroveringen en Russische machtuitbreiding mogelijk maakt, en dat er tegen andere voorwaarden geen overeenkomst mogelijk is’[261].
Haffner zag als enige oplossing voor dit probleem twee elementen: ten eerste moest de militaire sterkte van de West-Europese landen opgedreven worden. Dit om te voorkomen dat Rusland van een moment van zwakte zou misbruik maken om gebieden te veroveren. Deze herbewapening en verdere bewapening van het Westen moest gebeuren binnen het kader van de Atlantische gemeenschap (de NATO). Het tweede element was de economie. Die moest weer aangezwengeld worden. De sleutel hiertoe zag Haffner bij de derdewereldlanden. Zij moesten er weer bovenop geholpen worden zonder dat hun onafhankelijkheid in gevaar kwam. Waaróm hij precies dit als oplossing opgaf, wordt niet duidelijk uit het artikel, maar ik veronderstel dat, na het Marshall-Pakt, het besef gegroeid was, dat mensen zich eerder naar de Sovjetunie zouden keren als er voor hen geen andere mogelijkheid was om zich te verdedigen wegens geldgebrek en doordat, als men meer geld ter beschikking had, minder te verleiden was met het communistische gedachtegoed.
Na de oprichting van de BRD in 1948, kwam in 1951 uiteindelijk, in een tweede fase in de herwaardering van Duitsland in de relaties met de andere West-Europese landen, de beslissing van de Westerse machten om Duitsland te herbewapenen. Rusland reageerde hierop door op 10 maart 1952 de Stalin-nota te formuleren, waarin het alternatief aangeboden werd dat Duitsland zou herenigen door gezamenlijke verkiezingen op voorwaarde dat het herenigde Duitsland zich neutraal zou opstellen ten opzichte van de vier grootmachten Rusland, Engeland, Frankrijk en de Verenigde Staten[262].
Haffner waarschuwde ervoor om dit lokkende voorstel te positief te beoordelen. Ten eerste meende hij, dat Duitsland pas kon beginnen werken aan de eenmaking (en dus aan de gezamenlijke verkiezingen) als ze deel uitmaakte van de westelijke gemeenschap. Pas als heel West-Duitsland dit bondgenootschap verrijkte, kon zij een beduidend gewicht in de schaal werpen om Rusland onder druk te zetten om af te zien van zijn macht in Oost-Europa. Ook zou de deelname van Duitsland aan het westerse bondgenootschap deze landen kunnen overtuigen van haar goede wil, waardoor misschien de vrees voor de kolos van zeventig miljoen Duitsers verminderd zou worden.
Men mocht dus volgens Haffner niet te snel ingaan op dit voorstel van Rusland. Het zou de vrees voor een eengemaakt Duitsland niet verminderen, aangezien dit Duitsland misschien eerder verleid zou zijn zich te schikken naar Rusland, aangezien zij haar eenheid toch aan haar te danken had én omdat ze verleid zou zijn Rusland in enkele wensen tegemoet te komen, om zo betere territoriale voorwaarden te bedingen.
Toch begreep Haffner, dat een afwijzen van dit voorstel zou kunnen leiden tot verzet. De beslissing om niet in te gaan op het voorstel van Rusland zou kunnen opgevat worden als was men absoluut gevoelloos voor het leed van de broeders in Oost-Duitsland. Dit zou de onderhandelingen met West-Europa ten zeerste kunnen schaden. Daarom wees Haffner dit voorstel ook niet geheel af, maar zei wel dat àls er dan verkiezingen moesten komen, dit dan pas kon gebeuren als de communistische macht in Oost-Europa aftrad tijdens de verkiezingen en een neutrale macht de vrijheid van mening, geheime verkiezingen en de orde en vrijheid zou bewaken. Dit alles om te voorkomen dat Rusland op een nederlaag van de communistische partijen zou reageren zoals in Hongarije, waar prompt willekeurige arrestaties en vervolgingen ingezet werden[263].
Het jaar 1953 was een belangrijk jaar[264], met de dood van Stalin, het einde van de oorlog in Korea en de succesvolle test van de waterstofbom in Rusland. De dood van Stalin werd door Churchill bijna onmiddellijk gezien als een verandering in de relaties met het Oosten, het einde van de oorlog in Korea zorgde ervoor dat de gevaarlijkste brandhaard van een ‘warme’ oorlog gedoofd was en de komst van de atoombom in Rusland zorgde voor een nucleair gelijkgewicht tussen Oost en West, wat de gemoederen wat deed bedaren in de Koude Oorlog. Toch bleef West-Duitsland verder politiek voeren alsof het nog een echte Koude Oorlog was. Ze bleven denken dat een oorlog tegen Rusland hen verder zou brengen[265], terwijl nu, met de komst van de atoombom in Rusland, toch net een oorlog het ergste kon zijn dat er in Duitsland kon gebeuren.
Van 1952 tot 1955 werd de Stalin-nota aan de Westerse machten en Duitsland aangeboden, maar deze werd in 1955 door beiden afgewezen:
‘Het ontbreken van een deel van de Duitse staat is ongetwijfeld een zwak punt in het verbond tussen het Westen en Bonn. Dat geeft de Russen steeds weer de kans, ofwel de Duitsers te lokken met het voorstel van nationale eenheid, als ze zich maar uit hun verbond met het Westen losrukken, ofwel aan het Westen voorstellen van ontspanning te doen, als het Duitsland maar opgeeft. De eerste mogelijkheid hebben ze van 1952 tot 1955 geprobeerd, zonder resultaat. Nu proberen ze de andere mogelijkheid. Een ontspanning tussen Oost en West is – dat ligt voor de hand – zeer wenselijk, de Duitse nationale eenheid ook. Is één van deze beide de prijs van een dodelijke breuk tussen Duitsland en het Westen en een terugkeer naar de jaren twintig en dertig waard?’[266].
Hij haalde de verdragen van 1955 aan, waarin tussen West-Duitsland en het Westen overeengekomen werd, dat West-Duitsland niet zou toegeven aan Rusland en dat de Westerse machten verdediging en hulp beloofden aan West-Duitsland. In zijn artikel riep Haffner op om die verdragen ook in 1960 te blijven naleven, omdat de opbouw van het Westen en de integratie van Duitsland bij het Westen volgens hem één van de meest positieve daden was geweest sinds 1945. In zijn artikel van vier maanden later herhaalde Haffner deze gedachte. Maar Rusland was nu niet meer bereid te lonken en te beloven, het wou nu openlijk bedreigen als het zijn zin niet kreeg, wat volgens Haffner tot ernstige problemen voor de wereldvrede kon zorgen:
‘Herinneren we ons: van november 1958 tot mei 1960 dreigde Chruschtchow inderdaad, maar hij dreigde als het ware met een knipoog. De hele tijd gaf hij aan de Westerse machten, en heel in het bijzonder aan Amerika, te kennen dat hetgeen er als een bedreiging uitzag, eigenlijk alleen maar bedoeld was als een beetje een rauwe vorm van reclame: wat hij werkelijk wou, was ontspanning en vriendschap, ja zelfs een herstelling van de oude oorlogsalliantie met het Westen, en dit zowaar op basis van een status quo, in dewelke alleen maar de kleine schoonheidsfout Berlijn opgelost zou moeten worden. Maar ook dit kon met de meeste voorzichtigheid en met het minste gezichtsverlies gebeuren; voor de rest zou ieder “zijn” Duitsers behouden, en allen zouden de beste vrienden zijn’[267].
Toen de Westerse machten deze valstrik ontdekten, trokken ze zich terug, waardoor Rusland uiteindelijk dreigde met oorlog. In deze situatie maande Haffner echter de Westerse machten aan om hun plichten na te komen die ze ondertekend hadden in 1955, omdat anders duidelijk werd dat zij onder druk alles zouden toegeven.
In een artikel van 1957 weidde Haffner uit over de plaats van Duitsland binnen de gesprekken over de militaire en politieke houding van West-Europa tegenover de Europese eenmaking. Groot-Brittannië zag te zeer het heil in nucleaire afschrikking door in West-Duitsland kernkoppen te installeren. Haffner was hier vanzelfsprekend niet enthousiast over. Dit zorgde er namelijk voor dat als Duitsland ooit bedreigd zou worden door Rusland, dit noodzakelijkerwijs op hààr grondgebied zou uitgevochten worden. Het feit dat het nucleaire wapens waren, zou echter ook niet veel steun bieden. Ten eerste zou Duitsland immers vernietigd worden, maar ten tweede zouden de westerse machten niet geneigd zijn in te grijpen in de eerste plaats, want als het bevel werd gegeven de kernkoppen te gebruiken, dan zouden zij ook met hun eigen leven spelen, wat bijna van niemand kon verwacht worden. Met andere woorden, Haffner pleitte voor meer ‘traditionele’ wapens en zo voor een meer directe betrokkenheid in haar positie ten opzichte van Rusland.
In zijn artikel van 28 mei 1960 stelde Haffner dat de coëxistentie die men in die jaren dacht te hebben bereikt, en die nu weer tot een Koude Oorlog afgebroken scheen door een conferentie in Parijs, uiteindelijk nooit een echte coëxistentie geweest was. Het was alleen tot een soort luwte gekomen door de dreiging van de kernwapens die achter de besprekingen dreigde[268]. Het Westen moest volgens Haffner de nieuwe spelregels van de diplomatie, zoals ze in de Pax Atomica gevormd zijn, leren:
‘In al deze nieuwe kunsten – waartoe ook de verwarring van de openlijke mening bij de tegenstander door tegenstrijdig gedrag, de gelijktijdigheid van algemene ontspanningsaanbiedingen en lokale bedreigingen, de greep in de tas tijdens de omarming behoren – is het Oosten het Westen ver vooruit (…). De spelregels van de nieuwe machtspolitiek – van de koude coëxistentie onder de Pax Atomica – zijn nog zeer onvoldoende onderzocht’[269].
Deze Pax Atomica maakte echter mogelijk dat er in de schaduw van de atoomwapens weer conventionele oorlogen uitgevochten en eventueel verloren konden worden. Daarom was het van het grootste belang dat er ook aandacht werd gegeven aan de traditionele afweersystemen. In dit verband was Haffner bijzonder positief over Kennedy’s beslissing om daarin te investeren:
‘Nu al moet men met de mogelijkheid rekenen, dat in de schaduw van de grote, zich schaakmat houdende atoomwapens, die juist daardoor nooit gebruikt zullen worden, misschien weer beperkte oorlogen gevoerd en gewonnen kunnen worden. Dat betekent dat men twee zaken ineens moet doen: de eigen afweer steeds op een zodanige hoogte houden, dat ze nooit gebruikt moet worden; en tegelijkertijd zich sterk genoeg maken, om ondertussen indien nodig beperkte oorlogen te winnen en niet te verliezen. Hierop komt de nieuwe Amerikaanse strategie op neer’[270].
Een maand later was Haffner echter al weer op post om de andere kant van Kennedy’s handelen te tonen: hij klaagde aan dat de Amerikaanse president een eigen, verborgen agenda had en geen overleg pleegde met de overige NATO-leden, terwijl hij, als er dan toch overleg was gepleegd, deze beslissingen dan van de ene op de andere dag omdraaide:
‘Eisenhower had het fatsoen, om vóór Camp David naar Bonn, Londen en Parijs te reizen en zijn ideeën op die van de belangrijkste partners af te stemmen. Kennedy reist achteraf naar Londen, naar Bonn al helemaal niet en als hij al op voorhand Parijs bezocht, dan was het om andere redenen. Ook schijnt het, dat de ministers van Buitenlandse Zaken van de vijftien leden van de NAVO, die onmiddellijk daarvoor in Oslo verzameld waren, over Kennedy’s doelen in het duister gelaten waren. Als dat geheimdiplomatie moet zijn, dan is die verkeerd begrepen. Geheimdiplomatie bestaat er namelijk niet in met zijn vijanden geheimen te hebben voor zijn bondgenoten’[271].
2. Van de bouw van de Berlijnse Muur tot de politiek van Brandt: 1961-1970
Sinds december 1957 verbood de USSR aan de Oost-Duitsers om Oost-Duitsland te verlaten[272]. Dit was het begin van de Berlijn-crisis die in 1961 zou eindigen met de bouw van de Berlijnse Muur. Deze crisis was een schok voor de Duitsers, omdat zij steeds hadden gedacht dat het het Westen zou zijn dat een dergelijke beslissing zou nemen. Nu was het echter het Oosten dat zich sterk genoeg achtte om zoiets te bevelen en de schrik die hiermee gepaard ging werd nog erger toen bleek dat het Westen dit voorstel zelfs opgelucht aannam, in plaats van in de tegenaanval te gaan. Het einde van de crisis was de bouw van de Berlijnse Muur, waartegen de geallieerden evenmin iets ondernamen. Maar na verloop van tijd begrepen de Duitsers dat àls de Amerikanen iets hadden ondernomen tegen deze effectieve deling van Duitsland, dit zou zijn uitgelopen op een nucleaire oorlog – en dan nog op Duits grondgebied! Dit besef deed de Duitsers zoals Willy Brandt inzien dat men er juist voor moest ijveren dat er net géén oorlog vanop Duits grondgebied mocht ontstaan en dat er met het Oosten moest gepraat worden, wilde men iets duurzaams opbouwen.
De bouw van de Muur werd in zijn artikel van 18 augustus 1961 uitgewerkt. Deze muur was in de nacht van 12 op 13 augustus opgericht waardoor van de ene dag op de andere gehele families gescheiden waren en men niet meer naar zijn werk in het andere deel van de stad kon geraken. Haffner maakte zich kwaad op de reactie van de Amerikanen. De Verenigde Staten hadden slechts luw gereageerd met: ‘Die zur Verfügung stehenden Informationen deuten darauf hin, dass die bisher getroffenen Massnahmen gegen die Einwohner Ostberlins und Ostdeutschlands gerichtet sind und nicht gegen die Position der Alliierten in Westberlin oder den Zugang dorthin’. De bouw van de Muur was weliswaar een belediging van de status van de vier grootmachten en ‘Diese Verletzungen bestehender Vereinbarungen werden Gegenstand eines scharfen Protestes auf den geeigneten Wegen sein’, maar meer zou er van die kant ook niet te verwachten zijn. Haffner was kwaad, maar hield nog steeds zijn rustige toon aan. Het slot van het artikel luidde:
‘Alle politiek van de grootmachten berust daarop, dat ieder zijn rechten en zijn voordeel aan ieder strijdig punt tot op het uiterste waarneemt: zo ontstaat er uit druk en tegendruk uiteindelijk een gelijkgewicht dat, eenmaal bereikt en erkend, onderhandeling, stabilisering en vrede mogelijk maakt. Maar als een grootmacht nu plots hier, daar en ginder haar rechten begint prijs te geven, als zij, om welke redenen dan ook, haar rol in het politieke spel van de macht niet meer juist invult, dan vernietigt zij de enige mogelijke basis, waarop er in deze harde en onvolmaakte wereld vrede te bouwen is. De tegenstander wordt zo onweerstaanbaar verleid om de wijkende macht steeds verder en verder terug te dringen, tot daar waar ten slotte verdere terugtrekking onmogelijk en weerstand en oorlog onvermijdelijk zijn’[273].
In het daarop volgende artikel was Haffner werkelijk teleurgesteld: er deden geruchten de ronde dat de Berlijnse Muur ‘opgelost’ zou kunnen worden door de UNO voortaan te laten zetelen in Berlijn: ‘De Russen, die het een doorn in het oog vonden dat New York de zetel voor de UNO was, zouden op die manier die wereldorganisatie voortaan voor hun deur hebben; Berlijn zou weer een politieke functie hebben; de Muur zou waarschijnlijk vallen (want de Oostelijke delegatie zou zich natuurlijk in Oost-Berlijn en de Westelijke in West-Berlijn vestigen en zouden bezwaarlijk door een muur gescheiden willen zijn)’. Maar Haffner was het hier niet mee akkoord. Voor hem waren dit praatjes voor de vaak die er alleen voor dienden om het schuldgevoel van de Amerikanen, die Berlijn al decennia met garantie-bewijzen overspoeld, te verminderen: ‘Berlijn als zetel van een groot Duits vredescongres – dat zou zin hebben. Berlijn als zetel van de UNO – dat zou niets meer zijn dan een volgend uitwijk- en terugtrekkingsmanoeuvre, waardoor een kort uitstel van de galg afgekocht zou worden met waardevolle politieke substantie en waarvan het echte, niet toegegeven motief een lelijke naam draagt: lafheid’[274].
In een artikel voor een Engels publiek heeft Haffner komaf gemaakt met de verschillende ‘oplossingen’ voor Berlijn, omdat deze allemaal uitgingen waren van “gegebenen Realitäten”, zoals bijvoorbeeld de deling van Berlijn, Duitsland en Europa. Voor hem ging het hier over het laten stikken van bondgenoten, terwijl de Duitsers, nadat ze de Stalin-nota van 1952 drie jaar lang geweigerd hadden, toch moeite genoeg hadden gedaan om hun goede wil te tonen. De Verdragen van Parijs waren ondertekend tussen het Westen en West-Duitsland en hielden in dat het Westen Duitsland zou beschermen tegen Russische veroveringsdrang en dat Duitsland niet zou ingaan op Russische voorstellen. De Stalin-nota was een voorstel van Rusland waarin vrije verkiezingen en nationale eenheid beloofd werd, maar Duitsland had tóch gekozen voor een eenheid op langere termijn, ten voordele van het Westen:
‘Ondanks alles was de beslissing van de Duitsers in feite een edele en grote daad; dat maakt de beslissing zo gedenkwaardig en verrassend. De Duitsers wisten, dat ze het Westen een groot plezier deden: door hun intrede redden ze de NAVO, het veiligheidsschild voor Groot-Brittannië, Frankrijk en de rest van West-Europa. Want zonder de Duitsers was de NAVO niets anders dan vier dode letters gebleven, en de Amerikanen hadden de NAVO snel als een niet rendabele onderneming gezien. De Duitsers wisten ook, dat ze voor dit plezier dat ze het Westen deden, een hoge prijs betaalden: de woede van de Russen konden ze al op voorhand voorzien; ze zetten zich in de onaangename positie van een Westerse voorhoede en lieten hun land het gevaar lopen een mogelijk slachtveld te worden, en – het ergste – ze moesten alle kansen op een hereniging op de lange baan schuiven. Kansen, die ze gehad hadden, als ze maar het aanbod van de Russen geaccepteerd hadden’[275].
Op 20 februari 1962 begonnen de gesprekken tussen Adenauer en de Gaulle langzaam op gang te komen. Nu de Verenigde Staten hadden laten zien dat ze niet te vertrouwen waren na de bouw van de Muur, bleek het beter ook contacten op te bouwen met andere landen op het continent. Een samenwerking tussen Duitsland en Frankrijk zou hier een belangrijk begin kunnen zijn: ‘Laten we ons niets voorliegen: deze Frans-Duitse entente is de eigenlijke kern, het eigenlijke hart van alle Europese eenmakings- en emancipatiepogingen. Van haar hangt al het andere af, net zoals in de naoorlogse periode de redding van Europa of West-Europa alleen afhing van de Amerikaans-Britse alliantie en van niets anders’[276]. Toch is Haffner twee jaar later, als deze vereniging doodgeboren blijkt te zijn, al heel wat minder positief over deze verbinding: ‘De gedachte aan de aansluiting van de Bondsrepubliek bij Frankrijk, die Adenauer en Strauss daar plots uit heldere hoogzomerse hemel gefabriceerd hebben, is een zo fantastische onzin, dat men hem met de beste wil ter wereld niet ernstig kan nemen. Een West-Duitse unie zou niet, zoals Adenauer zegt, het begin, maar het einde zijn van elke Europese’[277]. Haffner keerde zich nu naar de nieuwe politiek van dialoog met het Oosten die door Brandt werd voorgesteld.
In zijn artikel van 19 december 1961 vertelde Haffner over de redevoering van professor McGeorge Bundy, die vroeg om van Europa één geheel te maken, waardoor een sterke macht gevormd zou worden als tegenhanger van Rusland. Minister van Buitenlandse Zaken van West-Duitsland Strauss stelde voor een statenbond te maken van Europa en de Verenigde Staten samen. Maar hierop wilden de Verenigde Staten niet ingaan. Bundy stelde eerder voor dat de Verenigde Staten een partnerschap zouden sluiten met een eengemaakt Europa. Hij verwachte dat de eenmaking zou gebeuren vanuit Duitsland en verklaarde dat het het ‘fundamentales Prinzip unserer Europa-Politik (ist), dass die freien Deutschen – auch die in Berlin – nie Grund haben sollen, das Vertrauen zu bereuen, das sie auf Amerika gesetzt haben’[278]. Haffner besloot en zonder in te gaan op de Berlijnse Muur of de tot dan toe gefaalde pogingen tot eenmaking met: ‘Das ist ein Wort’.
In zijn artikels van 12 juni[279] en 19 juni 1962[280] besprak Haffner twee elementen die hij later ook in zijn boeken zou verwerken: in het eerste artikel besprak hij hoe het beste kiessysteem was, namelijk dat er twee partijen zijn, die elkaar steeds afwisselden en die nauw bij elkaar aanleunden. Deze gedachte werkte hij in de jaren tachtig uit in zijn boek Überlegungen eines Wechselwählers. In het volgende artikel besprak hij de nieuwe oorlogsvorm, namelijk de guerilla-oorlog. Deze oorlogsvorm zou hij uitgebreider uitwerken in het voorwoord dat hij schreef voor de uitgave van de drie grootste militaire geschriften van Mao. Het boek van Mao heette Theorie des Guerillakrieges oder Strategie der Dritten Welt, dat uitkwam in 1966. Haffners voorwoord werd in 2002 apart heruitgegeven.
3. Haffners bespreking van de Duitse eenmaking
Het wordt tijd om even Haffners ideeën over Duitsland en haar eenheid te bespreken. Zoals de lezer zich wel zal herinneren, hebben we bij de bespreking van de de taak van de emigranten gezien dat Haffner in feite een opdeling van Duitsland in de verschillende Länder bepleitte. Daarin zag hij een taak voor de emigranten weggelegd, omdat zij zelf Duitsers waren, waardoor deze verordening niet het karakter van een Diktat zou hebben. Alles sprak ervoor dat Haffner Duitsland, zoals het door Bismarck opgericht was, een te groot land vond wat het te veel reden voor nationale zelfverheerlijking gaf. Waarom wilde hij dan met alle kracht tegenhouden dat de deling van Duitsland een feit werd? Uit de verschillende reeds aangehaalde artikels meen ik drie redenen te kunnen halen. Ten eerste was er Rusland, dat zich verraderlijk opgesteld had en zich een gevaar voor de wereldvrede getoond had. Aan dat land zouden de Westerse geallieerden een deel van Duitsland moeten afstaan als bezit (want dat zou ongetwijfeld de betekenis zijn van een toestemming van de deling)? Ten tweede was er de kwestie met de gescheiden families: die konden praktisch gezien niet lang gescheiden blijven, alhoewel daar natuurlijk over onderhandeld zou kunnen worden. Maar als men de verschillende artikels beter bekijkt was voor Haffner ten derde vooral de breuk van vertrouwen tussen het Westen en Duitsland van belang. Als deze breuk door dwang van Rusland bewerkstelligd kon worden, dan kon Rusland – en niet alleen Rusland - met dwang alles bereiken. In meerdere artikels[281] pleitte hij voor een sterke politiek van het Westen tegen het Oosten, omdat alleen van daaruit democratie en vrijheid te verwachten viel.
Dit bleek in 1964 eindelijk verwezenlijkt te zijn. In het eerste artikel voor Stern van dat jaar, stelde hij dat door het Moscouwse teststopverdrag (het verdrag dat stelde dat het testen van atoomwapens afgeschaft zou worden) de Derde Wereldoorlog eindelijk weer op de zeer lange baan geschoven was omdat zowel de VS als de USSR het erover eens waren dat de Koude Oorlog beëindigd moest worden. Hierbij keerde hij zich tegen Adenauer, die de Duitsers nog steeds wou doen geloven dat ze in de tijd van dreigende oorlog leefden: ‘De oude Adenauer heeft zichzelf en ons tot op de laatste dag proberen overtuigen dat het allemaal niet waar was, en dat we nog steeds in de gouden tijd van de Koude Oorlog leefden. Maar hij vergist zich. De ommekeer is echt. Ze wordt gesteund door het sterkste en dwingendste dat er is: de drang tot zelfbehoud’[282].
De oprichting van de Bondsrepubliek Duitsland was bedoeld als een overgangsfase. Daarna moesten er besprekingen komen ten voordele van een Duitse hereniging. De voorwaarde om tot besprekingen te komen was echter dat er, zoals in West-Duitsland vrije verkiezingen zouden zijn in Oost-Duitsland. Tot die tijd regelde de ‘Hallstein-doctrine’ uit 1955 dat de DDR door geen enkel ander land erkend mocht worden op straffe van boycot door de BRD. Tot het aftreden van Adenauer in 1963 werd het hele Oosten uitgesloten van het diplomatische verkeer met de BRD. Daarna, met Erhard[283], werd het over een andere boeg gegooid:
‘In haar plaats kwam iets, dat als “Nieuwe Oostpolitiek“ bekend werd en wiens grondlegger de minister van Buitenlandse Zaken van Erhard, namelijk Schröder was (…). De “Nieuwe Oostpolitiek” volgde hetzelfde doel als de oude Westpolitiek: de terugdringing van Rusland en de uitdeining van de Bondsrepubliek, ten minste tot aan de Oostgrens van de DDR; maar ze vervolgde dit doel met nieuwe methoden. Ze ging er, realistisch genoeg, van uit, dat de atoompatstelling iedere Westelijke druk uit Rusland onmogelijk gemaakt had en dat een “politiek van de sterkere” niet meer mogelijk was tegen Rusland. Ze stelde haar hoop veel meer op het feit dat het einde van de Koude Oorlog in beide blokken ontbindingsverschijnselen en versterkte pogingen naar zelfstandigheid teweeg gebracht hadden; hun doel was, door een geschikte benutting van zulke tendensen en pogingen bij de Oostbloklanden de DDR te isoleren en de Sovjetunie uiteindelijk te dwingen de DDR prijs te geven’[284].
Maar in deze pogingen was geen rekening gehouden met de tegenwerkingen van de USSR en Brandt moest in de volgende regeerperiode beginnen aan een geheel andere methode van werken[285]. Volgens Haffner moest hij inzien dat Duitsland net door samenwerking en dialoog tot vrede met het Oosten zou komen en tot een vergelijk in de situatie BRD-DDR. Deze politiek had uiteindelijk tot gevolg dat men in uitzonderlijke (meestal om familiale redenen ingegeven) gevallen kon reizen van Oost-Duitsland naar West-Duitsland[286].
Maar in 1967 schreef Haffner een artikel[287] waarin hij zijn wanhoop over de dialogen om tot eenmaking te komen beschreef. Voor hem was de enige mogelijkheid sinds lang om tot gesprekken te komen over de eenmaking, weer teniet gedaan doordat de SPD in een Grote Coalitie (dit was een samengaan van de twee grootste partijen in de BRD, namelijk de CDU en de SPD[288]) was samengegaan met de CDU in plaats van met de FDP. Volgens Haffner waren er al enkele geluiden van over de Muur te horen die zeiden dat Ulbricht wel bereid zou zijn te praten en vele zaken te ‘vergeten’. Maar dit kon alleen maar gebeuren als er een coalitie kwam tussen de SPD en de FDP, en dat was door de Grote Coalitie verhinderd:
‘In die tijd (toen de kans er nog was dat de SPD met de FDP zou samen gaan) kwamen er duidelijk signalen uit Oost-Berlijn, dat de DDR-regering bereid zou zijn om over vele verleden zaken heen te kijken, in het geval van een zulke regeringswissel (namelijk van CDU/FDP naar SPD/FDP) (...) door de samenstelling van de Grote Coalitie in Bonn (is de innerlijke discussie binnen de DDR-leiding) beslist; en wel ten voordele van een politiek van puur zelfbehoud die afstand doet van nationale dromen’[289].
Hoewel de eenmaking niet in zicht was, moest er volgens Haffner dan toch werk gemaakt worden van de erkenning van de DDR. Want ten eerste zorgde de erkenning voor een discussieforum van waaruit men kon vertrekken om de scheiding eventueel om te keren in iets beters. Zo kon er tenminste gepraat worden over bijvoorbeeld reisvoorwaarden en betere afspraken in verband met families. Ten slotte zou de erkenning van Oost-Duitsland de last van de geallieerden – die nog steeds verantwoordelijk waren voor Berlijn – wat verlichten.
Na de Grote Coalitie van 1963-1969 won de SPD-FDP-coalitie in 1969 de verkiezingen. Volgens Haffner mochten zij zich echter niet te veel aantrekken van de oppositie (Kiesinger en Strauss, die daarvóór een oorlogs- en burgeroorlogspolitiek gevoerd hadden volgens Haffner). Er moest een ‘Atomsperrvertrag’ komen in de buitenlandse politiek en in het binnenland moest er een amnestie erkend worden voor de demonstratiemisdrijven die door de studenten begaan waren (zie de Springer-affaire). Alleen zo zou er een dialoog kunnen komen, waardoor de problemen in ieder geval beter besproken konden worden en er eventueel tot oplossingen kon gekomen worden.
Over het algemeen bevatten Haffners artikels van die dagen weinig meer dan pleidooien voor de dialoog en de erkenning van de DDR Zo ging hij in een artikel van 1970[290] verder in op deze erkenning van de DDR. Hij haalde een argument tegen de erkenning aan: ‘Die Anerkennung der DDR würde die Teilung Deutschlands “festschreiben“’:
‘“Vastschrijving“ – een mooi uitgevonden suggestief woord. Zal de Duitse deling – die onloochenbaar 21 jaar geleden plaats heeft gevonden (waarbij de Bondsrepubliek vooropgelopen heeft) – door erkenning “vaster” als bij niet-erkenning? Wordt de deling dan ongedaan, gewoon door ze niet te willen? Of maakt men ze daardoor misschien niet juist nog “vaster”? Een herkende en erkende ziekte kan men behandelen. Een niet-erkende ziekte is aan elke behandeling onttrokken, zelfs aan elke verlichting (…). Er zou al veel gewonnen zijn, als de beide Duitse staten ophielden, vijandelijk buitenland voor elkaar te zijn’[291].
In zijn artikel Steht denn der Krieg vor der Tür? van 1964 vroeg Haffner zich af waarom de uitgaven voor de verdediging zo hoog moesten zijn, alsof er binnen de vijf à tien jaar een ‘conventionele’ oorlog zou kunnen verdedigd worden in Duitsland. Hij merkte een zekere tendens tot oorlogszuchtigheid op in de regering van toen:
‘Eigenlijk heeft de Bondsrepubliek elk vooruitzicht om de rest van de eeuw zoals de vorige vijftien jaar in diepe, ongestoorde vrede door te brengen – als ze dat wil. Wil ze? Men kan er niet omheen, op te merken, dat ze van haar kant vele dingen wil, die zonder oorlog niet te krijgen zijn: de hele DDR, grote delen van Polen; een klein deel van de huidige Sovjetunie (sommige mensen die in de regering toch nog vertegenwoordigd zijn, willen ook nog delen van Tsjecho-Slowakije)’[292].
Waarover Haffner het hier heeft, is de kloof tussen de Duitsers die Rusland met machtsvertoon tot afgifte van Oost-Duitsland wilden dwingen (de ‘Kalten Krieger’), of de Duitsers die géén oorlog, maar juist met dialoog tot deze doelstelling wilden komen. Volgens Haffner is Adenauer nog steeds zo’n ‘Kalter Krieger’, die weigerde de situatie zoals ze was te erkennen. Hij weigerde de DDR te erkennen en bleef dromen. Haffner heeft zich hier sinds ongeveer 1964 tegen gekeerd, toen hij zag dat een nucleaire oorlog onmogelijk werd door de patstelling tussen de twee nucleaire grootmachten waardoor een oorlog tussen Duitsland en de USSR meer kwaad dan goed zou doen:
‘Maar als we dan zien, wat Adenauer voor positiefs in de plaats van Erhards vacuüm wil stellen, dan moet men toch God weer danken dat dan toch tenminste dàt ons arme Duitsland bespaard is gebleven. Want Adenauer is immers in zijn ouderdomsfrivoliteit daadwerkelijk bereid, de Koude Oorlog tegen Rusland alleen, zonder Amerikaanse dekking en alleen maar op het Frankrijk van De Gaulle gesteund, verder te voeren, ja, zich zelfs tegen Amerika te keren en het dus zowel bij Rusland als bij Amerika te verkorven (…). De dertiende augustus 1961 (de dag van de bouw van de Berlijnse Muur), dat wordt met toenemende tijdsafstand steeds duidelijker, was een seculiere datum in de Duitse geschiedenis (…). Het was een (…) nederlaag: de nederlaag van een Duitse politiek, die Duitslands situatie door druk, dwang en Koude Oorlog, in laatste instantie ook met een echte oorlog wilde verbeteren’[293].
Onmiddellijk daarop gaf Haffner al een oplossing voor één van de ‘uitwendige’ problemen die ondanks de keer toch nog bleven bestaan, namelijk de Muur. Het probleem was volgens Haffner dat in het Oosten alle Duitsers wegliepen uit Oost-Duitsland toen de kans nog bestond. De oplossing zou zijn dat de Duitsers op hun beurt het belang zouden inzien van hun verblijf in Oost-Duitsland:
‘Als het met de trek van Oost naar West zo verder was gegaan als in de jaren vijftig, dan had in het jaar 2000 de Duitse volks- en vestigingsgrens niet meer aan de Oder of de Neisse gelegen, maar aan de Elbe en de Werra. Het hele Duitse volk had zich dan meer en meer op het overbevolkte gebied van de huidige Bondsrepubliek samengeperst. In Rostock en Magdeburg, in Weimar en Jena en Leipzig en Dresden, en ten slotte ook in Berlijn, hadden dan in 2000 misschien Polen gewoond, misschien Russen, misschien Chinezen; maar zeer zeker geen Duitsers meer’[294].
Als praktische raad voor de doelen die hierboven gesteld waren, zei Haffner in een vervolg op dat artikel dat de West-Duitse regering bereid moest zijn voor een ommekeer ten opzichte van de vlucht van de Oost-Duitsers. Ten eerste mochten ze hen al niet meer lokken naar Duitsland met beloften over het goede leven en hen onderdak en geld bieden, ten tweede moest het verschil in levensstandaard omlaag. Dit laatste zou natuurlijk geld kosten, maar het zou zeker geen verspild geld zijn, aangezien het toch als het ware naar de eigen zaak ging[295].
In die zin maande hij Brandt aan om inderdaad die toegevingen te doen: ‘Het is spijtig, dat Willy Brandt, nadat hij de moed gehad heeft, met de DDR te onderhandelen, en daarmee ook tegelijkertijd een mooie startoverwinning behaald heeft, toegegeven – maar wat heet hier “toegegeven“! Neen: luid en trots geproclameerd heeft dat daarmee een nieuwe Duitse politiek begonnen was’[296].
In het artikel Wo gilt das Grundgesetz? van 1964 liet Haffner blijken dat hij zeer pragmatisch kan denken over de situatie in Duitsland. Hier bepleitte hij namelijk om, zolang de deling er is, ook niets te ondernemen dat tegen de wettelijke situatie inging:
‘De poging, om de grondwet stilzwijgend ook voor de inwoners van de DDR geldig te maken, is niet zo mensvriendelijk als het op het eerste zicht uitziet. Het zal er namelijk op uitlopen, dat we deze mensen als het ware annexeren en ze aan een recht onderwerpen, waar ze niet naar leven en ook helemaal niet naar kunnen leven (…). De communisten in de DDR worden daardoor leden van een verboden partij gemaakt, de grenssoldaten van het Nationale Volksleger worden moordenaars, als ze doen, wat daar, waar ze leven, hun plicht is en redacteurs van de Oost-Berlijnse Duitslandzenders maken zich schuldig aan staatsverraad, als ze in hun zendingen de politiek van de DDR en niet die van de Bondsrepubliek uitleggen’[297].
De onwil tot praten van de twee Duitslanden raakte maar niet opgelost. In 1970 vond er in Kassel een treffen plaats tussen onder andere Willy Brandt en Willi Stoph om over de situatie te praten. Het was echter op een sisser afgelopen. Volgens Haffner kwam dat omdat de DDR door Brandt nog steeds niet erkend werd en omdat de vragen van Brandt (of de betrekkingen van de twee Duitslanden vriendelijk zullen worden en wat er met West-Berlijn zou gebeuren als de DDR en de BRD het eens zouden worden) door Stoph steeds maar als ‘unwichtig’ afgedaan werden. Haffner besloot zijn artikel zo:
‘Als de Duitsers het eens worden om in hun betrekkingen – de betrekkingen tussen Oost en West-Duitsland over Berlijn – de vrees en de spanning eruit te verwijderen, als ze bereid zijn, om hetgeen in een kwarteeuw gegroeid is en dat zonder broederkrijg niet meer te veranderen is, aan te nemen, te erkennen en het beste eruit te maken, dan zal het probleem van Duitsland, zowel als dat aanslepende probleem van Berlijn voor de vier machten in het niets oplossen, en hun verplichting om de Duitsers voor elkaar te beschermen zal slechts een formaliteit worden (…). Maar, zoals Kassel aangetoond heeft, tot daar is het nog een lange weg. De beslissende zelfoverwinning hebben beide kanten nog voor zich’[298].
Vanaf de jaren tachtig heeft Haffner zich, naar de biografie van Soukup te oordelen, niet erg veel meer bezig gehouden met de actuele politiek. Hoewel het zijn topjaren waren, bevatten de uitgegeven boeken niet veel nieuws meer en waren het voornamelijk heruitgegeven artikels en essays. De boeken die dan toch nog verschenen waren geschiedenisboeken en in tijdschriften verscheen hij praktisch enkel nog in intervieuws. Wat Haffner betreft, gaan we dus niet veel meer vinden over de Koude Oorlog en de rol van Duitsland en Europa. Het enige dat we nog terugvinden, is zijn uiting over de deling van Duitsland, die hij nu in feite voor wenselijk en onomkeerbaar hield:
‘Tussen de beide Duitse staten en hun respectievelijke stichters bestaat vandaag een veel enger verband als ter tijd van hun stichting. Een losbreken uit deze wederzijdse verplichtingen, zelfs als het gewild was, is vandaag nauwelijks meer mogelijk. (...) De vervlechting van de beide Duitse staten met de aan hun verbonden systemen (...) is in de loop van de jaren steeds hechter geworden, en daarmee is het vooruitzicht van een hereniging – of een nieuwe stichting – voor een eender hoe geaard hele duitse staat, van een nieuw Duits Rijk, uiteindelijk verdwenen. (...) En ten slotte: Hoe zou een dergelijke hereniging van de twee Duitse staten, die zich in veertig jaar ontwikkeld hebben en zoals ze nu zijn, er überhaupt kunnen uitzien? Vreemd genoeg laat daar het voorstellingsvermogen het afweten. (...) een hereniging, in dewelke de beide duitse staten, zoals ze nu eenmaal zijn en geworden zijn, tot een functionerende staat versmolten zouden worden, is niet voor te stellen, zelfs niet theoretisch’[299].
Over de ‘entnazifizierung’, zoals die verordend was op de Conferentie van Potsdam in 1945, is hij vanaf 1960 dieper op ingegaan. Daarvoor had er bij de Duitsers een soort ‘helende slaap’ plaatsgevonden, die Haffner vergelijkt met de toestand van een persoon die een auto-ongeluk achter de rug heeft[300]. Maar vanaf 1958 werd eindelijk tegen reeks nazi-misdaden een proces aangespannen, wat Haffner alleen maar kon toejuichen. Het probleem was echter dat de aanklachten bij sommige mensen in plaats van schaamte en berouw, heimelijk een agressie waargenomen werd. Uiteindelijk, meent Haffner, kan een mens maar een bepaalde hoeveelheid schaamte en berouw voelen. Als deze grens overschreden wordt, vindt er automatisch een ontkennen plaats, wat voor de verwerking van het nazi-verleden alleen maar nadelig kon zijn. In enkele daaropvolgende artikels, kloeg hij anderzijds aan dat er geen stappen werden ondernomen om grondig na te gaan wie in de oorlogstijd nazi was geweest en wie niet. Het gevolg was immers dat een welbekende dokter of politicus, plots zijn beroep of ambt moest neerleggen omdat ‘toevallig’ ontdekt was wat hij tijdens die oorlog had uitgericht. Dit werkte vertragend en ontmoedigend. In het artikel Mord bleibt Mord praatte Haffner over de verjaring van een aanklacht, omdat er teveel tijd was overgegaan. Dit zou echter niet in aanmerking mogen komen voor de nazi-misdaden, omdat net die misdaden de mensheid zo geschokt hadden, dat de verwerking zeker langer op zich mocht laten wachten dan een andere individuele moord. Door een dergelijke zaak te laten verjaren, maakte het de hele instelling van de verjaring ronduit belachelijk: ‘Wenn irgend etwas nicht verjährt ist, wenn es gerade heute heillos aktuell und in aller Munde ist, dann doch der Massenmord des Nazistaates’[301]. Iets verderop merkte hij op hoe de Duitse regering ‘met een knipoog’ bepaalde misdaden toestond omdat het ‘bagatellen’ zouden geweest zijn. Maar juist deze houding werd vroeger, tijdens de opkomst van de nazi’s gebruikt. Haffner had gedacht dat de nederlaag in de oorlog ervoor had gezorgd dat de jeugd van toen niet meer geïnteresseerd was in gewelddadige acties omwille van hun overtuiging. Maar
‘nu is de herinnering aan de nederlaag tamelijk verwaterd, het bondgenootschap met het Westen brokkelt af en zie daar, plots zijn er weer nazi’s – dat wil zeggen, jonge mensen met te veel vitaliteit, verwarde geesten en een wat gewelddadig “idealisme”, die zich in politiek ingekleurde criminaliteit, opstootjes in de straten, boekverbrandingen en individuele aanslagen uit. Of ze zich nu nazi’s noemen, doet weinig ter zake: wat beslissend is, is wat ze zijn en wat ze doen. En reeds zijn er al weer de knipogen van de verantwoordelijke burgers, de bagatellisering, het bedachtzame, afwegende hoofdschudden en het halfluid gefluisterde “prachtkerels”. Ook de gemeenschappelijke vijanden en slachtoffers zijn weer haarscherp dezelfde gebleven. Alleen de joden zijn niet meer onder hen. Maar dat danken we aan de Führer’[302].
4. De Spiegel-affaire en de Nacht van de Lange Knuppels: 1963-1967
Tot hiertoe heeft Haffner in zijn artikels enkel nuchter–bezadigd gereageerd op de politieke situaties die zich voordeden, hoe ernstig en levensbedreigend ze soms konden zijn voor het voortbestaan van de Duitse staat en de Europese eenheid. Zo vroeg hij zich in zijn artikel van 1966, Korruption, af, hoe het mogelijk was, dat een minister die aangeklaagd wegens het betalen van een luxe-villa met het geld van de belastingen, niet aftrad. Voor hem was dat zeer ernstig, maar hij bleef kalm:
‘Ik kan mij (...) niet echt in de mentaliteit van een minister verplaatsen, die, wanneer er in zijn ministerie zo een chaos ontdekt wordt, niet aftreedt. Mijnheer von Hassel is, na alles wat men van hem weet, persoonlijk een eervolle man. Maar daarom gaat het toch niet! Een minister is tenslotte toch verantwoordelijk voor wat er in zijn ministerie gebeurt. Hij kan eenvoudigweg niet doen alsof het hem niet aangaat. Wie heeft dan, als hij het niet is, de verantwoordelijkheid over zijn beambten?’[303].
Zelfs in een artikel waarin hij de jeugd tijdens het Hitler-regime vergeleek met de studerende jeugd van 1961, bleef hij tamelijk kalm, hoewel ze in zijn ogen dezelfde fouten maakten als toen[304]. Enkel daar waar hij meende domme daden te zien of vermijdbare menselijke hebbelijkheden, werd hij wel eens woedend en bleef hij erop doorhameren (bijvoorbeeld bij de bouw van de Muur, die hij, hoewel hij eventueel zelfs vóór een vermindering van de grootte van Duitsland zou kunnen genoemd worden, toch verachtelijk vond). Maar op het gebied van de Spiegelaffaire en het verraad van de Springerpers kon Haffner zijn bloedrode woede niet inhouden. In deze twee voorvallen ontdekte hij het doodgewaande nazisme waardoor al zijn oorlogservaringen en ontzetting over de verkrachting van het recht in die tijd nu – respectievelijk in 1962 en 2 juni 1967 – weer bovenkwamen.
De Spiegelaffaire was volgens hem een wraakactie van de Minister van Verdediging, Strauss, omdat de uitgever Augstein al jaar en dag oppositie voerde tegen hem. Nadat hij een artikel zou uitgegeven hebben over Strauss’ ijveren voor het installeren van atoomraketten op Duits grondgebied werd Augstein en nog een andere medewerker die op dat tijdstip in Spanje zat, gearresteerd. Zogezegd gebeurde dit wegens landverraad. Dit was voor Haffner een teken aan de wand. Toen ontdekt werd dat Strauss erachter zat, en toen er sprake van was om hem er niet voor te straffen, was Haffner ronduit verontwaardigd en hij vond dat men een bedenkelijke richting had ingeslagen als men de politici die een zware fout maakten, niet voor hun daden strafte.
Het verraad van de Springerpers in 1967 deed Haffner echter helemààl uit zijn vel springen. Wat er was gebeurd, was dat, tijdens een bezoek van de sjah uit Iran in Berlijn, de politie de betogende studenten had samengedreven en neergeknuppeld. Eén student, Benno Ohnesorg, liet daarbij het leven door een schot van de politieagent Kurras. Daags daarop werd diezelfde politieman vrijgesproken en ‘de schuld voor de moord lag niet bij de moordenaars, maar bij de vermoorde’. Dit was voor Haffner de druppel die de emmer deed overlopen. De oorzaak voor dit slechte beeld dat de mensen hadden van de student was de voortdurende haatpropaganda die de Springerpers had losgelaten op de studenten. Haffner vergeleek dit met de nazi-tijd, waarbij haat tot woede moest worden opgezweept om tot een slaagpartij te verworden, waardoor de tegenpartij de schuld kreeg en niet de daders. Haffner hield zeer uitdrukkelijk de vinger omhoog tegen deze praktijken en trok onvoorwaardelijk de kaart van de studenten:
‘Misschien verwacht U, dat ik mij nu, zoals iedereen doet, ook van de “studentenextremisten” ga distantiëren. Ik denk er zelfs niet aan dat te doen. De demonstrerende studenten zijn honderd procent in hun recht (…). Te beweren, dat ze Berlijn “terroriseerden”, is een beschamende leugen en gemene laster. Hun hele misdaad bestaat erin, te demonstreren voor hun mening, die van de mening van de Springer-pers afwijkt; en met deze demonstratie bewaren ze het laatste nog glimmende vonkje van meningsvrijheid in Springer-Berlijn voor het uitdoven’[305].
Haffner kloeg de rechters aan die de schuld voor deze moord bij de studenten legden en de pers die deze handelswijze goedkeurde. Dit was voor hem het duidelijkste bewijs dat men terug naar nazi-tijden teruggekeerd was. Om die reden vroeg hij in 1969 van de nieuwe SPD-FDP-regering om tot een dialoog te komen met de studenten en hun ‘misdaden’ van demonstratie de amnestie te verlenen. Want in dat jaar (1969) was er namelijk een journaliste, die voor een studente was gehouden aan de haren getrokken. Juist het feit dat men meende dat ze een studente was, was voor de overheden al voldoende om de dader vrij te spreken. Haffner klaagde deze handelswijze, zoals hij gewend was, aan in zijn artikel Der Mensch ist kein Hund[306]. Hierin stelde hij dat het met de studenten alleen erger zou worden als men hen zo bleef behandelen. Mensen reageerden namelijk anders dan honden en zouden hun acties eerder opdrijven dan verminderen naarmate er minder naar hen geluisterd werd. In 1969 werd Brandt Bondskanselier en Haffner uitte in het artikel Nicht soviel Rücksicht nehmen in Stern[307] zijn hoop dat hij werk zou maken van een dialoog met de studentenbewegingen. Daarbij moest hij zich niet te veel aantrekken (nicht soviel Rücksicht nehmen) van de mannen in de oppositie, omdat zij nu eenmaal in de oppositie geraakt waren omdat hun politiek niet meer in de smaak was gevallen bij vele Duitsers. Brandt moest een politiek van het gesprek voeren, zowel met Rusland over de ondertekening van het atoomverbod als met de studenten over de demonstraties en hun redenen:
‘Het verdrag voor het atoomverbod zou zeker niet alle conflicten met de socialistische wereld, de ‘demonstratieamnestie’ zou zeker niet alle conflicten met de rebellerende jeugd in één klap uit de weg ruimen. Maar ze zouden het gesprek in beide gevallen ten minste al mogelijk maken. Het zijn onontbeerlijke beginfasen, want het (…) vormt een duidelijke breuk met de politiek van de oorlog en burgeroorlog, een duidelijke wilsverklaring, dat men het gesprek wil; de overeenkomst en de vrede, niet het conflict en de oorlog. Ze kunnen buiten en binnen een nieuwe atmosfeer creëren; de atmosfeer in dewelke men weer met elkaar kan spreken. Ik geloof dat de nieuwe bondsrepubliek deze atmosfeer nodig heeft, als ze succes wil kennen’[308].
Het meest geciteerde boek van Sebastian Haffner is Anmerkungen zu Hitler. In verband met dit boek bespreek ik Ian Kershaw en Gerhard Schreiber. Ian Kershaw is een mediëvist van opleiding, die echter uit interesse in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog terecht kwam. Van 1968 tot 1989 gaf hij les aan de universiteiten van Manchester en Nottingham. Sinds 1989 is hij professor in de Moderne Geschiedenis aan de Sheffield universiteit. Gerhard Schreiber is een gerenommeerde historicus die vooral aandacht had voor de rol van Duitsland in Italië tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij is auteur van onder andere Die italienische Militärinternierten im deutschen Machtbereich 1943 bis 1945 en Deutsche Kriegsverbrechen in Italien.
Over de andere boeken van Haffner hebben onder andere Sophie De Schaepdrijver, Uwe Soukup, Hubert Smeets en J.H.J. Andriessen geschreven. Zij hebben het ofwel over zijn hele oeuvre, ofwel over één specifiek boek, waar ze het nawoord voor schreven besproken. Wat betreft zijn bijdragen bij de verschillende tijdschriften, zijn er enkele lezersbrieven of kritieken op Haffners meningen, die ik bespreek. Sophie De Schaepdrijver is professor Geschiedenis aan de Pennsylvania State University en auteur van onder andere De Groote Oorlog over de Eerste Wereldoorlog. Uwe Soukup is de auteur van de biografie van Haffner en sociaal-pedagoog van opleiding. Sinds 1993 is hij vrije journalist en heeft hij verschillende boeken van Sebastian Haffner uitgegeven. Sinds 1997 was hij redacteur van het dagblad junge Welt. Hubert Smeets is de hoofdredacteur van De Groene Amsterdammer. Hij was ook redacteur bij het NRC Handelsblad, commentator en politiek redacteur. J.H.J. Andriessen is voorzitter van de Stichting Studiecentrum Eerste Wereldoorlog, een organisatie die tot doel heeft de lacune in Nederland wat betreft de kennis over de Eerste Wereldoorlog aan te vullen. Hij is lid van de redactie van Kroniek 1914-1918 en auteur van onder andere De Andere Waarheid en Verdun 1916.
1. Kritiek op zijn boeken
Ian Kershaw haalde Haffner aan toen hij het had over de biografie van Hitler door Fest. Hij meende dat de biografische aanpak duidelijke nadelen had om de feiten op een objectieve manier weer te geven. Hij zegt:
‘De onmogelijkheid om te vermijden dat met de biografische benaderingswijze complexe kwesties gepersonaliseerd worden, waardoor ze herleid worden tot vragen naar Hitlers persoonlijkheid en zijn ideologie, karakteriseert ook het veelgelezen, zeer invloedrijke en kwalitatief hoogstaande stukje journalistiek van Sebastian Haffner, die het nazisme enkel behandelt in termen van Hitlers ‘prestaties’, ‘successen’, ‘vergissingen’ en zo verder’.
In deze aanklacht gaat Kershaw in op het feit dat Haffner een personalistische kijk op de geschiedenis heeft, door de hele Tweede Wereldoorlog als het ware door de ogen van Hitler te bekijken. Hoewel deze vorm van geschiedschrijving heel hoge toppen heeft geschoren, zijn er ook nadelen aan verbonden, zoals reeds in het hierboven aangehaalde citaat gezegd is. Hij herhaalt deze gedachte nogmaals in zijn biografie over Hitler: ‘…ook al droeg Adolf Hitler uiteindelijk de hoogste morele verantwoordelijkheid voor de gebeurtenissen onder zijn autoritaire bewind, we zouden de waarheid grof geweld aandoen als we de oorzaak geheel en al bij één man legden. Hitler (…) is het klassieke voorbeeld van Karl Marx’ adagium dat ‘mensen hun eigen geschiedenis maken… niet onder zelfgekozen, maar onder gegeven en overgeleverde omstandigheden’. In hoeverre dus werd het lot van Duitsland bepaald door ‘overgeleverde en gegeven omstandigheden’, oftewel door objectieve ontwikkelingen waarop niemand, hoe machtig ook, invloed had?’[309]. Met andere woorden, er is naast een personalistische, ook een structurele kijk op de geschiedenis. Koch haalt dit aan in zijn Aspects of the Third Reich[310], waar hij het voorbeeld van Michael Kater bespreekt. Volgens hem zijn er in de structurele geschiedenis echter nog te veel onenigheden tussen de historici over bijvoorbeeld de samenstelling van de NSDAP of van het kiezerspubliek van Hitler. Haffner heeft in zijn biografie van Hitler zeer zeker voor de personalistische visie op de geschiedenis gekozen, waardoor de kritiek van Kershaw wel terecht is. Dat daargelaten is Kershaw uiterst positief wat betreft Haffners oeuvre. Zo zegt Kershaw in zijn biografie van Hitler dat ‘Sebastian Haffners latere boek, Anmerkungen zu Hitler, München, 1978, (…) met zijn zeven briljante thematische essays nog steeds een van de indrukwekkendste werken over de nazi-dictator (is)’[311].
Gerhard Schreiber heeft in zijn boek Hitler, Interpretationen meermaals Haffner aangehaald als bron voor wat hij zei, hoewel hij opmerkte dat Haffner vaak een eigen accent legde op de feiten. Ook hij looft Haffners biografie van Hitler als een ‘betoverend opsommingsbeeld’ van de dictator, maar noteert dat deze biografie eerder enkele denkpistes heeft geopend dan een echte alternatieve uitleg heeft gegeven[312].
Uwe Soukup was niet onbekend met Haffner toen hij zijn nawoord schreef bij verscheidene van Haffners boeken. Hij is de auteur van Haffners biografie, die in 2001 uitkwam in Duitsland en in 2003 werd vertaald naar het Nederlands. Hij is duidelijk een persoon met een hoge eerbied voor Haffners werk. Dit blijkt niet alleen uit de biografie, maar ook uit de nawoorden die hij bij enkele van Haffners boeken heeft toegevoegd. Over het boek dat kort na zijn dood werd gevonden, Het verhaal van een Duitser, vertelt hij: ‘Wij zijn nu – meer dan zestig jaar later – evenzeer gefascineerd door het observatievermogen van de auteur als door zijn taalgebruik. Het is alsof er een tijdreiziger uit het Duitsland van 1939 bij ons arriveert en buiten adem voor ons staat. Deze bericht wat hij daar zojuist heeft beleefd. Niet geredigeerd of gecorrigeerd, of voorzien van wijsheden achteraf. En men voorvoelt dat (Haffner) een groot schrijver had kunnen worden’[313].
Ook Sophie De Schaepdrijver heeft zich in een nawoord op een boek van Haffner geuit over zijn werk als auteur. Zij haalt Uwe Soukup aan die zegt dat Haffner ‘een historicus was die uit het hoofd heeft leren schrijven’. Zij zegt zelfs: ‘Haffner diende dus terug te vallen op – en heel lang na te denken over – wat hij nog wist. (Gelukkig was dat veel en relevant: hij bezat een zowel nieuwsgierige als methodische geest)’[314].
Deze positieve kritiek kan ik onmiddellijk toetsen aan de negatieve kritiek van Andriessen. Andriessen heeft op hetzelfde boek als Sophie De Schaepdrijver een kritiek geschreven, maar hij is er net níet van overtuigd dat Haffner ‘veel en relevante’ kennis had van de Eerste Wereldoorlog. Nochtans zijn zowel De Schaepdrijver als Andriessen bekenden met de materie. Sophie De Schaepdrijver is de auteur van het boek De Groote Oorlog over de Eerste Wereldoorlog en Andriessen is voorzitter van het studiecentrum Eerste Wereldoorlog. Ik zou hier kunnen uitweiden over de verschillende punten waar Andriessen kritiek heeft op Haffner, maar dat zou te ver leiden.
Wat vaststaat is, dat Andriessen Haffner pakt op zijn feitenkennis, waarbij hij vaak genoeg wel gelijk heeft, als men Haffner letterlijk leest. Maar dit probleem dat Andriessen aldus stelt, verdwijnt onmiddellijk als men de passage van Haffner plaatst in het geheel van zijn werk, of zelfs in het geheel van al zijn werken en artikels. Dan begrijpt men dat Haffner meer praat in veronderstellingen, die men pas kan achterhalen als men de sfeer die hij oproept wil begrijpen. Natuurlijk heeft Andriessen gelijk als hij stelt dat Haffner zijn stellingen tamelijk slordig uitwerkt. Maar moet men spreken van slordigheid of van het kort schetsen van een sfeerbeeld? Het is moeilijk om Haffner te verdedigen tegen de aanklacht van onnauwkeurigheid. Ook ik kon niet altijd om met zijn manier om de zaken zo onverfijnd weer te geven dat ze wel duidelijk werden, maar toch te cru en onbedacht schenen. Maar het ging mij, nogmaals, niet zozeer om de feitelijke gebeurtenissen, maar om de manier waarop Haffner zijn tijd heeft beleefd.
Een voorbeeld ter illustratie van de kritiek van Andriessen kan ik evenwel niet onvermeld laten[315]. Hij haalde Haffner aan met zijn stelling over het schuldbewust zijn van de Duitsers: ‘In plaats van zich af te vragen hoe zij zich de oorlog op de hals hebben gehaald en waarom zij hem hebben verloren, hebben zij zich zelf steeds weer wijs gemaakt dat de oorlog hun schuld niet was...’ [316]. Hierop zegt Andriessen dat de Duitsers zich wél hebben afgevraagd waarom zij de oorlog hebben verloren. Er werd immers in 1919 in de Weimar-regering een Parlementaire enquêtecommissie ingesteld die de oorzaken van dit verlies moest onderzoeken. Verder haalde Andriessen nog het rapport van Kautsky en het boek van Fischer aan om te bewijzen dat de Duitsers wél hadden nagedacht over hun fouten. Hetgeen waarop ik kritiek heb bij Andriessen is dat Haffner net wilde zeggen dat hij kon besluiten dat de Duitsers hun les niet hadden geleerd, gezien het feit dat de Tweede Wereldoorlog met Hitler zo kort op de Eerste, met de drang naar een ‘groot Duitse rijk’, was gevolgd. Haffner trok een lijn die niet velen voor hem hadden getrokken en het was hem daarbij niet zozeer te doen om het feit of de Duitsers al dan niet ook effectief hadden gedebatteerd en gestudeerd over de fouten van de Eerste Wereldoorlog, maar om het feit van de Tweede Wereldoorlog zelf. Natuurlijk, hij had de gegevens moeten vermelden, had hij absoluut correct willen zijn. Maar hij wou veeleer een knuppel in het hoenderhok werpen en zien wat voor resultaten die vraagstelling zou opbrengen. Jürgen Peter Schmied merkte inderdaad op dat Haffner gekend was om zijn provocatieve stellingen, waarbij hij het algemeen aanvaarde gewoon omdraaide en probeerde te verdedigen: ‘De meeste gemeenplaatsen worden tot waarheden, als men ze omkeert’[317].
Toch waren er tijdgenoten van Haffner die zijn geschriften en hun inhoud wisten te appreciëren. Zo schreef Thomas Mann in 1940 na het lezen van Germany: Jekyll&Hyde: ‘Las aandachtig in een Eng. Boek Germany: Jekyll&Hyde van S. Haffner (pseudoniem?), uitstekend’[318].
2. Kritiek op zijn tijdschriftartikels
Wat betreft Haffners bijdragen aan de verschillende tijdschriften, zijn er enkele lezersbrieven waarin verschillende meningen over Haffners schrijven in Die Welt te vinden zijn. Wegens tijd- en geldgebrek heb ik hier slechts een klein aandeel ter beschikking. Het bestaat uit een bladzijde vol verschillende lezersbrieven, die door de redactie van Die Welt gebundeld waren, omdat dat specifieke artikel zoveel reactie had losgemaakt. Wat daaruit blijkt, is dat Haffner bij sommigen als de ideale woordvoerder overkomt, terwijl hij bij anderen door de mand valt door ‘onduidelijke tot foute’ uitspraken te doen. Zo schreef Horst Jürgen Schmidt: ‘Het artikel van mijnheer Haffner lijkt mij het verstandigste, dat ik ooit aan commentaren op de Duitse vraag gelezen heb. Mijn beste dank aan de schrijver en aan de redactie!’[319]. Anderzijds is er Bremer die zegt: ‘Ik ben zelden over een politiek artikel zo perplex geweest als over Haffners uitingen (...). Hij duidt de feiten door toedoen van zijn wensdenken onduidelijk tot fout, en grijpt ten slotte naar een dialectische truc, waarin alleen maar een zeer simpele geest zou gelopen zijn’[320].
Dit wordt bevestigd door Jürgen Peter Schmied: ‘Karakteristiek in Haffners werk zijn ook zijn provocerende stellingen, waarmee hij steeds weer opschudding veroorzaakte en die hem de naam van dwarskop opleverden. Reeds in zijn vroege artikels zette hij er zich met zijn hele eerzucht achter, om zijn lezers te overtuigen van een volledig tegendraadse mening’[321].
In een andere reactie op Haffners werk, gaat Arthur Rathke, de spreker van de CDU in tegen Haffners aanklacht, dat de CDU naar rechts zou verschoven zijn in de verkiezingsstrijd van 1969. Rathke zegt: ‘Sebastian Haffner, wiens pletwals het publiek nu sinds jaar en dag geduldig verdraagt, heeft zich in zijn column “De beste NPD, die ooit bestaan heeft” zelf overtroffen. In zijn diepe afschuw voor alle Duitse partijen, die niet de handlangers van Ulbricht zijn, probeert hij aan te tonen dat er tussen de CDU/CSU en de rechts-radicale NPD geen “noemenswaardige” verschillen meer zijn. Het is overbodig te vragen, wie Haffner denkt dat hij is, zoals hij zich als de mijnheer Proper van de politiek laat uitschijnen’[322]. In deze periode kort na de Grote Coalitie is Haffner inderdaad pleiter voor een nieuwe politiek die in dialoog gaat met het Oosten en Ulbricht, om tot een vergelijk te komen in verband met de Duitse Kwestie. Maar om daarom te zeggen dat hij de handlangers van Ulbricht voortrekt, is te ver gegrepen. De reden waarom mijnheer Rathke een reactie op precies dit artikel geeft, wordt niet duidelijk uit zijn eigen artikel, maar uit Haffners artikel wordt duidelijk dat de verkiezingsstrijd volop aan de gang is.
3. Besluit
Om te besluiten wil ik stellen dat, wat betreft zijn historische boeken, er enkele aanwijzingen van auteurs zijn (Kershaw, Schreiber) dat Haffners werk zeker de moeite waard is om te gebruiken in historisch onderzoek. Zijn ideeën zijn origineel, hoewel niet volledig uitgewerkt. Het probleem is vooral dat Haffner geen bronverwijzingen aangeeft, waardoor zijn boeken soms aan geloofwaardigheid verliezen (Andriessen).
In zijn artikels is Haffner er niet om verlegen enkele rake klappen uit te delen om zijn publiek te doen opkijken. Maar het gaat verder dan dat. Haffner heeft een duidelijk beeld van wat hij wil en brengt dit ook over bij zijn publiek. Zozeer zelfs dat hij kritiek oogst van een politieke woordvoerder. Zijn lezers zijn eveneens niet over de hele lijn tevreden over wat hij zegt en laten dat ook merken. Ofwel zijn de lezers er tevreden over dat iemand eindelijk hun ideeën verwoord heeft, ofwel zijn ze verontwaardigd over de fouten die hij verkondigt en voelen ze zich verplicht hem te verbeteren. Of Haffners artikels ook blijvende effecten op het politieke vlak hebben gehad, is niet duidelijk. Het is zo dat Brandt in 1969 inderdaad Bondskanselier is geworden, maar of dit nu een rechtstreeks of onrechtstreeks gevolg is van Haffners geschriften wordt niet duidelijk. Alexander Fiebig, een medewerker in de Berlijnse staatsbibliotheek die uit interesse Haffners artikels volgde, heeft dit wel gesuggereerd in een mondeling gesprek, maar ik heb geen gegevens gevonden die dit zwart op wit bevestigden. Ik zal mij tevreden moeten stellen met het argument dat politici zijn artikels wel lazen en erop reageerden in momenten waarop zij dit nodig achtten, waardoor zij eventueel ideeën konden opdoen voor hun politiek, maar of dit verder gaat dan een ‘goed gevonden’ of ‘wat een bar slecht artikel’ is niet duidelijk.
In deze thesis over Sebastian Haffner heb ik een selectie gemaakt in de onderwerpen die hij in zijn artikels en boeken besproken heeft en heb ik geprobeerd die aan de hand van de secundaire literatuur een plaats proberen geven in de geschiedschrijving. Daarnaast wou ik Sebastian Haffners werken plaatsen in zijn levensloop omdat deze een belangrijke invloed heeft gehad op zijn schrijven.
Haffners werken heb ik daarom opgedeeld volgens het verloop van zijn leven, dat nauw samenhangt met de politieke geschiedenis van de twintigste eeuw. De onderwerpen die Haffner bespreekt gaan van de geschiedenis van Pruisen over de Eerste Wereldoorlog tot aan de vooravond van de val van de Berlijnse Muur, gebeurtenissen die hij bijna allemaal min of meer aan den lijve ondervond. Hoewel Haffner deze gebeurtenissen ook nauwgezet beschrijft, is er veel kritiek gekomen op zijn werkwijze. Hij heeft bijna nergens zijn bronnen vermeld en heeft er nooit de hand voor omgedraaid in de gebeurtenissen ‘hinein zu interpretieren’[340]. Maar Haffner was geen historicus. Golo Mann heeft hem deze naam wel gegeven, maar de term moest daarvoor wel wat uitgerekt worden. Haffner was een journalist en het was daarom eerder van belang ‘naar een pointe toe te werken’[341] in plaats van een wetenschappelijk, objectief werk af te leveren. Het belang van zijn werk ligt daarom niet zozeer in het al dan niet waarheidsgetrouw weergeven van de feiten, maar in het weergeven van de ‘couleur locale’ van de tijd waarin hij leefde.
Wat betreft de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog en de overgang van de Duitse revolutie naar de Tweede Wereldoorlog die ik besprak in het eerste deel van het tweede hoofdstuk zag Haffner duidelijk een logische opeenvolging van feiten, een continuïteit. Voor hem lag de oorzaak van de Tweede Wereldoorlog en het succes van Hitler ingebed in de leefwereld van de jeugd toen zij opgroeiden in de rumoerige tijd van de Eerste Wereldoorlog en de Duitse revolutie. Zonder de opwindende sfeer die rond een nationalistische oorlog als de Eerste Wereldoorlog hing, waren de jongvolwassenen van begin de jaren twintig in Duitsland volgens Haffner zeer zeker minder vatbaar geweest voor de verleidingen van een groot Duitsland en van een raszuivere wereld.
De Tweede Wereldoorlog en de binnen- en buitenlandpolitiek waren voor Haffner het werk van Hitler. Deze politiek werd gevoerd volgens een bepaald plan, dat Hitler reeds op voorhand uitgewerkt had. Dit maakt van Haffner een intentionalist. Haffners intentionalisme was daarbij nog zeer opmerkzaam, omdat bepaalde ‘voorspellingen’, die Haffner volgens de door hem ontdekte theorie van Hitler ontwikkeld heeft, uiteindelijk ook zijn uitgekomen. Hitlers zelfmoord en de jodenvervolging zijn de spectaculairste uitgekomen voorspellingen.
Haffner heeft de Tweede Wereldoorlog gezien als een rechtstreeks gevolg van Hitlers handelen waardoor we moeten zeggen dat Haffner een personalistische kijk op de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog had. Volgens hem had Hitler alle touwtjes in handen en heeft hij Duitsland doelbewust naar territoriale (‘geopolitieke’[342]) expansie en jodenvervolging gedreven. Zonder Hitler zou de geschiedenis anders verlopen zijn, want ondanks het feit dat hij tegenstand kreeg van zijn generaals in verband met zijn wil om een oorlog te voeren die verder ging dan veilig zou zijn voor Duitsland, is dit toch gebeurd.
In het tweede deel van het tweede hoofdstuk besprak ik de reactie van Haffner tegen Hitler zoals die in zijn werken tot uiting is gekomen. Hierin bepleitte Haffner de totale oorlog tegen Hitler. Hij zag dit als een oorlog die op alle vlakken gevoerd werd, dus ook op het morele vlak, via de propaganda. Nadat de oorlog afgelopen was, heeft Haffner er alles aan gedaan om een dergelijk fenomeen nooit meer de mogelijkheid te geven terug te komen. Uit zijn artikels blijkt dat hij de oplossing hiervoor zag in het verenigen van Europa opdat de verschillende Europese landen op economisch vlak meer op elkaar konden inspelen, waardoor er meer welvaart en economische stabiliteit zou komen en het nationalisme van een minder belang zou worden. In dit verband meende hij reeds zeer vroeg dat Duitsland misschien best weer opgedeeld zou worden in haar verschillende Länder, waardoor het werk van Bismarck in feite teniet gedaan zou worden.
Deze mening zou zich echter niet doorzetten bij Haffner. Toen de deling van Duitsland duidelijk begon te worden, pleitte hij ervoor Duitsland niet aan haar lot over te laten. Duitsland was van belang voor Europa en haar eenmaking en aan Rusland mocht niet bij het eerste dreigement alles worden toegegeven. Europa moest een sterk beleid voeren ten opzichte van Rusland. Op dat moment was Haffner een ‘Kalter Krieger’, wat wil zeggen dat hij de harde hand en de offensieve houding tegenover Rusland goedkeurde en zelfs bepleitte.
Dit zou veranderen nadat ook Rusland in 1963 de atoombom ontwikkeld had en er een patstelling kwam tussen de USSR en de VS. Vanaf dat moment pleitte Haffner voor de dialoog tussen de twee grootmachten en tussen Oost- en West-Duitsland en hij verdoemde elke politicus die niet realistisch genoeg was om de situatie te zien zoals ze was en welke gevaren er Duitsland boven het hoofd hingen als een Derde Wereldoorlog zou uitbreken. Dit was het moment waarop hij Adenauer liet vallen voor Brandt.
Op binnenlands vlak heeft Haffner vanaf het moment dat hij weer in Duitsland woonde, zijn ogen en oren steeds opengehouden voor de restanten van de nazi-staat. Corruptie en misbruik van de macht door de staat maakten hem roodgloeiend. De Spiegel-affaire, die aan minister van Defensie Strauss het ambt gekost heeft, heeft hij in zijn artikels vol woede beschreven. Het lot van de studenten die hun mening wilden inbrengen, maar nergens aanhoord werden en zelfs gestraft werden voor hun uitingen heeft hij voortdurend verdedigd. Volgens hem moest ook hier een dialoog op gang komen tussen deze twee partijen en hij hoopte in dit verband op Brandt, toen deze in 1969 verkozen werd tot Bondskanselier.
Haffners artikels waren een uitlaatklep voor zijn opvattingen over de gebeurtenissen in de wereld. Deze verschenen met grote regelmaat tussen 1942 en 1970 en zelfs daarna schreef hij af en toe nog iets over een onderwerp dat hem geraakt had. Zijn stijl was helder en rechttoe rechtaan. Hij schreef kort en bondig en probeerde zijn lezers te boeien met een pakkende titel en af en toe te besluiten met een provocerende stelling. Zijn historische werken hebben dezelfde literaire en doelgerichte opstelling (‘het naar een pointe toewerken’). Ze zijn door verschillende auteurs geprezen; niet zozeer omwille van hun wetenschappelijke en objectieve waarde, maar eerder omwille van hun originele vraagstelling en invalshoek.
De rode draad in Haffners werken is zijn gevoel voor verantwoordelijkheid wat betreft de wereld waarin hij leefde. Daarom vormt Haffners oeuvre geen objectief verslag van zijn tijd, maar is het een gewetensvol doorleefd, tijdsgebonden document dat als geen ander laat zien hoe hij, een Duitse intellectueel, zijn tijd beleefd heeft.
Daarom koos ik voor het inleidende gedicht ‘The Soldier’. Haffners werken en zijn levenshouding waren gevormd in functie van de verantwoordelijkheid die hij voelde ten opzichte van de wereld waarin hij opgegroeid was en waarvoor zijn tijdgenoten hadden gevochten. Deze oorlogen mochten niet voor niets geweest zijn, er moest vrede komen in Europa en de relaties tussen de verschillende naties moesten verbeteren.
Haffner antwoordde op de vraag ‘What have they done with the lives we laid aside? Are they young with our youth, gold with our gold, my brother?’ met zijn waardering voor het leven en de individuele vrijheid die door zijn hele oeuvre ademt.
Haffner was geen held. Maar hij heeft op een unieke (en soms eigenzinnige) manier woorden gegeven aan de mensen die op andere vlakken gevochten hebben voor de mogelijkheid dat hij zou kunnen schrijven wat hij wou en dat wij ons leven kunnen invullen zoals we dat willen.
En dat is geen klein geschenk.
1. Bronnen
1. Haffners boeken
HAFFNER, S. Het verhaal van een Duitser. Amsterdam, 2001. (eerste editie, maar geschreven in 1939)
HAFFNER, S. Germany: Jekyll&Hyde. 1939 – Deutschland von innen betrachtet. München, 2001. (eerste editie in 1940)
HAFFNER, S. Offensive against Germany. Londen, 1941. (eerste editie)
HAFFNER, S. Die sieben Todsünden des Deutschen Reiches im Ersten Weltkrieg. Bergisch Gladbach, 2001. (eerste editie in 1964)
HAFFNER, S. De zeven doodzonden van het Duitse Rijk tijdens de Eerste Wereldoorlog. Amsterdam, 2002.
HAFFNER, S. Der neue Krieg. Berlijn, 2002. (eerste editie in 1966)
HAFFNER, S. Churchill. Eine Biographie. Berlijn, 2001. (eerste editie in 1967)
HAFFNER, S. Der Teufelspakt. Zürich, 1988. (eerste editie in 1968)
HAFFNER, S. Die deutsche Revolution, 1918/19. Berlijn, 2002. (eerste editie in 1969)
HAFFNER, S. Anmerkungen zu Hitler. Frankfurt am Main, 2003. (eerste editie in 1978)
HAFFNER, S. Preussen ohne Legende. Hamburg, 1998. (eerste editie in 1979)
HAFFNER, S. Überlegungen eines Wechselwählers. Berlijn, 2002. (eerste editie in 1980)
HAFFNER, S. Preussische Profile. München, 2001. (eerste editie in 1980)
HAFFNER, S. Zur Zeitgeschichte. 36 Essays. München, 1982. (eerste editie)
HAFFNER, S. Het Duitse onvermogen. Amsterdam, 1988. (eerste editie in 1982)
HAFFNER, S. Historische Variationen. München, 2003. (eerste editie in 1985)
HAFFNER, S. Von Bismarck zu Hitler. München, 1987. (eerste editie)
HAFFNER, S. Zwischen den Kriegen. Essays zur Zeitgeschichte. München, 2001. (eerste editie in 1997)
HAFFNER, S. Schreiben für die Freiheit. 1942-1949: Als Journalist im Sturm der Ereignisse. Frankfurt am Main, 2003. (eerste editie)
HAFFNER, S. Die Deutsche Frage. 1950-1961: Von der Wiederbewaffnung bis zum Mauerbau. Frankfurt am Main, 2003. (eerste editie)
SCHMIED, J.P. (ed.). Das Leben der Fussgänger. München, Wenen, 2004. (eerste editie)
2. Haffners artikels
Die Welt: 1960-1962
Was ist das Bündnis mit den Deutschen wert? Eine Frage an den Westen. 11/3/1960, nr. 60, p. 3.
Machtpolitik mit neuen Regeln. Das Gleichgewicht ist stabiler geworden. 28/5/1960, nr. 124, p. 16-17.
Ein Kronprinz aus der Opposition? 27/6/1960, nr. 147, p. 3.
Es geht um Krieg oder Frieden. 16/7/1960, nr. 164, p. 3.
Schwarzmarkt mit Volksköningen. Wahljahre: Die verwilderte Monarchie. 23/7/1960, nr. 176, Die Geistige Welt-katern.
Deutschland und England. 8/8/1960, nr. 183, p. 3.
"Ich mach mir Sorgen um die Amerikaner...". 24/9/1960, nr 224, Die Geistige Welt-katern.
Schizofrenie am East River. 3/10/1960, nr. 231, p. 3;
Fröstelen vor dem Gipfel. 31/10/1960, nr. 255, p. 3.
Vom Schimpfen in der Politik. 19/11/1960, nr. 271, Geistige Welt-katern.
Eine Abtrünnige wider Willen. Zum Tode von Ruth Fischer. 23/9/1961, nr. 70, p. 5.
Eine kranke Opposition. 28/9/1961, nr. 74, p. 3.
Was darf ein Historiker getrost unterschlagen? Lehren aus einer Lektüre. 1/4/1961, nr. 77, Die Geistige Welt-katern.
Das konventinelle Schwert. 11/4/1961, nr. 84, p. 3.
Grossmacht-Psychologie. 25/4/1961, nr. 96, p. 3.
Moskau und der 17.9.1961. 9/5/1961, nr. 107, p. 3.
Ein Moltke-Zitat. 23/5/1961, nr. 117, p. 3.
Viermächtestadt Berlin. 6/6/1961, nr. 129, p. 3.
Das andere Memorandum. 20/6/1961, nr. 140, p. 3.
Friedenskongress in Berlin. 4/7/1961, nr. 152, p. 3.
Im Gleichschritt: Links... Unsere Fortschrittler. 15/7/1961, nr. 162, Die Geistige Welt-katern.
Verlorene Siege. 18/7/1961, nr. 164, p. 3.
Grösserer Spielraum. 1/8/1961, nr. 170, p. 3.
Noch einmal davongekommen? 15/8/1961, nr. 188, p. 3.
UNO-Sitz nach Berlin? 19/9/1961, nr. 218, p. 3.
Wenn die Zone anerkannt wird - was dann? Die Kapitulation in Deutschland ist keine Verteidigung Berlins. 30/9/1961, nr. 228, Das Forum der Welt -katern.
Was geschieht, wenn...? 30/10/1961, nr. 230, p. 3.
Stösse, Püffe und Tiefelschläge. 10/10/1961, nr. 236, p. 2.
Zwangsehe mit Pankow? 17/10/1961, nr. 242, p. 3.
Mao - der Retter Berlins? 24/10/1961, nr. 248, p. 3.
Nach Berlin jetzt Finnland. 7/11/1961, nr. 260, p. 3.
Falscher Ansatzpunkt. 14/11/1961, nr. 266, p. 3.
Ohrfeigen für Ulbricht. 21/11/1961, nr. 272, p. 3.
Spielraum nach vorn. 28/11/1961, nr. 277, p. 3.
Heute Patt - morgen Matt? 5/12/1961, nr. 283, p. 3.
Bomben auf Katanga. 12/12/1961, nr 289, p. 3.
Das ist ein Wort. 19/12/1961, nr. 195, p. 3.
Ulbrichts gedämpfte Töne. 3/1/1962, nr. 2, p. 3.
Trotz allein ist keine Politik. 9/1/1962, nr. 7, p. 3.
Zu früh gejubelt. 23/1/1962, nr. 19, p. 3.
Zwischen zwei Stühlen. 30/1/1962, nr. 25, p. 3.
Don Camillo und Peppone. 6/2/1962, nr. 31, p. 3.
Gerede ohne Ende. 13/2/1962, nr. 37, p. 3.
Frankreich ist wieder da. 20/2/1962, nr. 43, p. 3.
Vergleichsverhandlungen? 27/2/1962, nr. 49, p. 3.
Atomtests bannen den Atomtod. 6/3/1962, nr. 55, p. 3.
Anwesende und Abwesende. 13/3/1962, nr. 61, p. 3.
Smirnows Halbwahrheit. 20/301962, nr. 67, p. 3.
Sonnenschein und Hagel. 3/4/1962, nr. 79, p. 3.
Der Weg ist noch weit. 24/4/1962, nr. 25, p. 3.
Versäumte Sternstunde? 1&2/5/1962, nr. 101, p. 3.
Gleichgewicht der Ohnmacht. 8/5/1962, nr. 106, p. 2.
Richter in eigener Sache? 15/5/1962, nr. 112, p. 3.
Chruschtow und Mephisto. 22/5/1962, nr. 118, p. 3.
Ulbrichts Bankrott. 29/5/1962, nr. 124, p. 3
Mit oder ohne England? 5/6/1962, p. 129, p. 3.
Ohne S und ohne C. 12/6/1962, nr. 134, p. 3.
Der Terror fängt erst an. 19/6/1962, nr. 140, p. 3.
Eine Vernunftehe. 26/6/1962, nr. 146, p. 3.
Grossmacht mit zwei Köpfen. 3/7/1962, nr. 152, p. 3.
Zweimal "andererseits". 10/7/1962, nr. 164, p. 3.
Ulbricht ohne Leine? 17/7/1962, nr. 164, p. 3.
Am Nerv des Bündnisses. 24/7/1962, nr. 170, p. 3.
Das Atomverbot spukt wieder. 31/7/1962, nr. 176, p. 3.
Merkwürdige Pause. 7/8/1962, nr. 182, p. 3.
Der Sturz Europas. nr. 188, p. 3.
Geduldete Brutalität. 21/8/1962, nr. 194, p. 3.
Erste Annexion seit 1945. 28/8/1962, nr. 200, p. 3.
Ein grosses Rätsel. 2/10/1962, nr. 230, p. 3.
Gefährliche Schadenfreude. 9/10/1962, nr. 236, p. 3.
Widersprüche. 16/10/1962, nr. 242, p. 3.
Kein Krieg, aber... 23/10/1962, nr. 248, p. 3.
Nicht weniger ernst. 30/10/1962, nr. 254, p. 3.
Stern: 1963-1970
Das Jahr der Kehrtwendung. 1964, nr.1, p. 76-77.
Neujahrsvorsatz, 1964. 1964, nr. 2, p. 10-11.
Neujahrsvorsatz, vortgesetzt. 1964, nr. 3, p. 6-7.
Die im Irrtum verharren. 1964, nr. 4, p. 8-9.
Die Achse Paris-Peking. 1964, nr. 5, p. 6-7.
Wo gilt das Grundgesetz? 1964, nr. 6, p. 10-11.
Vier Punkte für die Opposition. 1964, nr. 7, p. 10-11.
Ein trauriger Gedenktag. 1964, nr. 8, p. 150-151.
Wenn mann nicht aufpasst. 1964, nr. 11, p. 10-11.
Die Hundeleine. 1964, nr. 19, p. 10-11.
Wahn und Wirklichkeit. 1964, nr. 22, p. 10-11.
Wenn zwei sich streiten. 1964, nr. 25, p. 6-7.
Der nächste Bundespräsident. 1964, nr. 27, p. 6-7.
Wahnsinn oder Methode? 1964, nr. 30, p. 62-63.
Wenn de Gaulle ein Deutscher wäre. 1964, nr. 33, p. 6-7.
EU und der Weisswurst-Aquator. 1964, nr. 36, p. 10.
Steht denn der Krieg vor der Tür? 1964, nr. 38, p. 10-11.
Todesstrafe Mord und Krieg. 1964, nr. 42, p. 6-7.
Nach dem Sturm. 1964, nr. 44, p. 208-209.
Weder-noch! 1964, nr. 47, p. 6-7.
Vernunft wird Unsinn. 1965, nr. 3, p. 4.
Mord bleibt Mord. 1965, nr. 7, p. 13.
Und eh man dir's glaubt. 1965, nr. 9, p. 13.
Der Wind dreht sich. 1965, nr. 12, p. 196.
1932. 1965, nr. 23, p. 198-199.
Parlamentsdiktatur? 1965, nr. 25, p. 138-139.
Der Adenauer hatt recht! 1965, nr. 31, p. 9+11.
Vietnam und der Frieden. 1965, nr. 34, p. 79.
Schwarz und Weiss. 1965, nr. 36, p. 160-161.
Prachtkerle. 1965, nr. 44, p. 212-213.
Die Raubritter. 1966, nr. 16, p. 10-11.
Ist Meyers ein Mörder? 1966, nr. 21, p. 10-11.
Korruption. 1966, nr. 25, p. 10-11.
Ein Jahrestag mahnt. 1966, nr. 26, p. 10-11.
Sicherheit unter einem Dach? 1966, nr. 27, p. 12-13.
Wilhelm III. 1966, nr. 30, p. 10-11.
Die Welt von 1967. 1967, nr. 2, p. 95.
Das Ende der Hoffnung. 1967, nr. 13, p. 232-233.
Die FDP am Scheidewege. 1967, nr. 14, p. 176-177.
Doppelt versichert? 1967, nr. 15, p. 200-201.
Ein Brief vom Pabst. 1967, nr. 18, p. 172-173.
Der Törichte Wettlauf. 1967, nr. 20, p. 184-185.
Mit oder gegen England? 1967, nr. 23, p. 130-131.
Die Nacht der langen Knüppel. 1967, nr. 26, p. 132-133.
Alarm an der Autofront. 1967, nr. 32, p. 68-69.
Morgen wieder Hauptstadt? 1967, nr. 34, p. 92.
Das kann ins Auge gehen. 1968, nr. 2, p. 120-121.
Ist die Ehe morgen tot? 1968, nr. 4, p. 135-143.
Mord an der Zukunft? 1968, nr. 8, p. 128.
Die Flucht aus dem Dollar. 1968, nr. 13, p. 166.
Prager Frühling 1968. 1968, nr. 15, p. 174-175.
Freiheit auf Beruf. 1968, nr. 17, p. 174.
Der dritte Mann. 1968, nr. 35, p. 116-117.
Mein erstes politische Erlebnis. 1968, nr. 38, p. 15.
Warnung an Bonn. 1968, nr. 38, p. 222-223.
Kann man 7200 Atombomben verstecken? 1968, nr. 46, p. 238-239.
Nachwort zu einer Ohrfeige. 1968, nr. 47, p. 246-247.
Vietnam: die grosse Wende. 1968, nr. 48, p. 238.
Prager Winter. 1969, nr. 1, p. 72.
Siegt Israël sich zu Tode? 1969, nr. 3, p. 108.
Der Mensch ist kein Hund. 1969, nr. 6, p. 152.
Vorsicht! Friendensgefahr! 1969, nr. 9, p. 178.
Warum Anerkennung der DDR? 1969, nr. 15, p. 198.
Hitler mit 80. 1969, nr. 17, p. 194-195.
Die grossen Männer. 1969, nr. 20, p. 206-207.
Ein durchbruch zur Vernunft. 1969, nr. 21, p. 186-187.
Die beste NPD, die es je gab. 1969, nr. 22, p. 178.
Das grosse Duell. 1969, nr. 27, p. 122.
Worauf es im Fall Defregger ankommt. 1969, nr. 32, p. 90.
Nach Prag nun Peking? 1969, nr. 31, p. 101.
Bei den Frauen tut sich was. 1969, nr. 37, p. 236-237.
Nicht soviel Rücksicht nemen. 1969, nr. 43, p. 224-225.
De facto ein Fortschritt. 1970, nr. 5, p. 116.
Der Papiertiger. 1970, nr. 7, p. 146-147.
Wer regiert Amerika? 1970, nr. 15, p. 210-211.
Der überflüssige Krieg. 1970, nr. 20, p. 182-183.
Wo die Fehler stecken. 1970, nr. 23, p. 28, 30, 134-137.
Die Wunde muss heilen. 1970, nr. 24, p. 146.
Das Badener Lehrstück. 1970, nr. 26, p. 148-149.
Klimawechsel. 1970, nr. 28, p. 126-127.
Berliner Kniffeligkeiten. 1970, nr. 31, p. 114.
So geht es nicht. 1970, nr. 40, p. 234-235.
Kein Platz für Pendler. 1970, nr. 43, p. 274-275.
3. Andere
BERNIERES, L. DE. Captain Corelli’s mandoline. Amsterdam, 2002.
BORKENAU, F. The new German Empire. Paulton, Londen, 1939.
BUITKAMP, Dr. J. Geschiedenis van het verzet. 1940-1945. Houten, 1990.
KRUG, J. Sebastian Haffner: Als Engländer maskiert. Ein Gespräch mit Jutta Krug über das Exil. Stuttgart München, 2002 (eerste editie).
RATHKE, A. Haffner mit der braunen Brille. Stern, 1969, nr. 25, p.156-157.
REUTER, H. Wenn die Zone anerkannt wird - was dann? München-Rapallo-Neutralismus? - Meinungsecho zu einem Artikel von Sebastian Haffner. 7/10/1961, nr. 234, Das Forum der Welt-katern.
STRATHERN, P. Darwin & die Evolution. Frankfurt am Main, 1999.
WASSILTCHIKOFF, M. Berlijns dagboek, 1940-1945. Amsterdam, 1988.
2. Werken
1. Monografiën
ASKENASY, H. Zijn we allen nazi's?. Rijswijk, 1979.
AUGSTEIN, R., BRACHER, K.D., BROSZAT, M. e.a. “Historikerstreit“. München, Zürich, 1991.
BLASS, T. (ed.). Obedience to authority: current perspectives on the Milgram paradigm. New York, 2000.
BRACHER, K.D. Die Krise Europas. Propyläen Geschichte Europas. VI. [Frankfurt am Main], [1977].
BRACHER, K.D. Republik im Wandel: 1969-1974: die Ära Brandt. Mannheim, 1986.
FROMM, E. Anatomie van de menselijke destructiviteit. Utrecht, 1980.
GARTON ASH, T. In naam van Europa. Amsterdam, 1993.
GRAML, H. (ed.). Widerstand im Dritten Reich. Probleme, Ereignisse, Gestalten. Frankfurt am Main, 1984.
HAROLD, J. A German identity: 1770 to the present day. Londen, 1994.
HIDEN, J. & FARQUHARSON, J. Explaining Hitlers Germany. Historians and the Third Reich. Londen, 1983.
HILBERG, R. Daders, Slachtoffers, Omstanders. De joodse catastrofe: 1933-1945. Haarlem, 1993.
HILDEBRAND, K. Von Erhard zur Grossen Koalition. 1963-1969. Stuttgart, 1984.
JÄCKEL, E. Hitlers Weltanschauung. Stuttgart, 1981.
JÄCKEL, E. Hitlers Herrschaft. Stuttgart, 1986.
JÄCKEL, E. Das deutsche Jahrhundert. Stuttgart, 1996.
KERSHAW, I. The Nazi Dictatorship. Problems and Perspectives of interpretation. Londen, 1985.
KERSHAW, I. Hitler. Hoogmoed. 1889-1936. Utrecht, 1999.
KETTENACKER, L. Das “Andere Deutschland“ im Zweiten Weltkrieg: Emigration und Widerstand in internationaler Perspective. Stuttgart, 1977.
KLUGE, U. Die deutsche Revolution, 1918/1919. Frankfurt am Main, 1985.
KOCH, H.W. (ed.). Aspects of the Third Reich. Londen, 1987.
MILGRAM, S. Obedience to authority, an experimental view. S.l., 1974.
MOSSE, G.L. The crisis of German ideology: intellectual origins of the Third Reich. New York, 1964.
PALMIER, J.M. Weimar en exil: le destin de l’émigration intellectuelle allemande antinazie en Europe et aux Etats-Unis. Parijs, 1988.
SCHREIBER, G. Hitler. Interpretationen. 1923-1983: Ergebnisse, Methoden und Probleme der Forschung. Darmstadt, 1984.
SOUKUP, U. Ich bin nun mal Deutscher. Sebastian Haffner. Eine Biographie. Berlijn, 2001 (eerste editie).
SOUKUP, U. Ik ben nu eenmaal Duitser. Sebastian Haffner. Een biografie. Soesterberg, 2003.
THRÄNHARDT, D. Geschichte der Bundesrepublik Deutschland, 1949-1990. Frankfurt am Main, 1997.
VERHEYEN, D. The German Question. A Cultural, Historical and Geopolitical Exploration. Boulder, Colorado, Oxford, 1991.
2. Encyclopedieën
MANN, G. (ed.). Das zwanzigste Jahrhundert. Propyläen Weltgeschichte. IX. Berlijn, Frankfurt am Main, 1960.
MANN, G. (ed.). Die Welt von heute. Propylaën Weltgeschichte. X. Berlijn, Frankfurt am Main, 1986.
BALABREGA, M., LUYCKX, H., OTTERLOO, H. VAN. e.a. (eds.). Nieuwe Winkler Prins in kleur. Amsterdam, Brussel, 1987.
3. Tijdschriftenartikels
HUMBEECK, H. Van. Dwarse Duitser met scherpe blik. Knack, nr. 43 (22/10/2003), p. 102-105.
WOLBER, C. Neue Aufbruchstummung in Deutschland?. Die Welt, nr. 170 (23/7/2004), p. 5.
FRIEDRICH, J. Als Deutschland den Ersten Weltkrieg gewann…. Die Welt, nr. 180 (4/8/2004), p. 1-3.
BECKER, P. VON. Die Zigarette, das Flittchen. Der Tagesspiegel, nr. 18 (14/2/2004), p. 21.
4. Internetsites
ANDRIESSEN, J.H.J. Sebastian Haffner. De zeven doodzonden van Duitsland tijdens de Eerste Wereldoorlog. http://www.thinkclear.nl/~tom/studiecentrum/Doodzonden.html. S.l., s.d.
STOCKMAYER NÜRNBERG, J. http://www.stiftung-adam-von-trott.de/doku/20030201_facharbeit.html. Imshausen, 2002/2003.
TROTT, F. von. Die europäische Dimension der politischen Vorstellungen des Verleihung des Internationalen Karlspreises zu Aachen an Roy Jenkins am 11. Mai 1972. http://www.karlspreis.de/portrait/1972_1.html. Aken, 1972.
Bijlage 1. Rede des Oberbürgemeisters der Stadt Aachen, Hermann Heusch
HEUSCH, H. Verleihung des Internationalen Karlspreises zu Aachen an Roy Jenkins am 11. Mai 1972. http://www.karlspreis.de/portrait/1972_1.html. Aken, 1972.
Bijlage 2. Die europäischen Dimension der politischen Vorstellungen des Kreisauer Kreises
STOCKMAYER NÜRNBERG, J. http://www.stiftung-adam-von-trott.de/doku/20030201_facharbeit.html. Imshausen, 2002/2003.
Bijlage 3. Bespreking van De zeven doodzonden van Duitsland door J.H.J. Andriessen
ANDRIESSEN, J.H.J. Sebastian Haffner. De zeven doodzonden van Duitsland tijdens de Eerste Wereldoorlog. http://www.thinkclear.nl/~tom/studiecentrum/Doodzonden.html. S.l., s.d.
home | lijst scripties | inhoud |
[2] De kritische houding van Haffner werd door enkele andere auteurs in twijfel getrokken. De meest in het oog springende reden hiervoor is het feit dat hij zijn bronnen niet vermeldde, maar ook dat hij nogal vaak partij trok voor een bepaalde politieke partij, maakte dat hij ervan verdacht werd de feiten niet objectief weer te geven. Verderop ga ik hier dieper op in.
[3] HUMBEECK, H. Van. Dwarse Duitser met scherpe blik. Knack, nr. 43 (2003), p. 105.
[4] Idem.
[5] Haffner had hier zelf in de jaren zestig een bijdrage toe geleverd met zijn boek Die sieben Todsünden des Deutschen Reiches im Ersten Weltkrieg. Hierin ging hij akkoord met de stelling van Fritz Fischer, namelijk dat de Duitse elite al in de Eerste Wereldoorlog imperialistische doeleinden had nagestreefd (over de Fischer Controverse en andere debatten in hoofdstuk 2 meer).
[6] Alexander Fiebig is het afdelingshoofd van de tijdschriftenafdeling van de Berlijnse staatsbibliotheek.
[7] Fiebig doelde hier op de verdediging van Haffner voor Willy Brandt in de verkiezingsstrijd van 1969.
[8] De memoires die Uwe Soukup aanhaalt zijn de volgende: WARBURG, F. All authors are equal. The publishing life of Fredric Warburg 1936-1971. Londen, 1973.; BÜTHE, L. Auf den Spuren George Orwells. Eine soziale Biographie. Hamburg, 1984.
[9] Zijn ‘morele’ neus en geur heeft Haffner meermaals aangehaald in verschillende werken, zoals bijvoorbeeld in HAFFNER, S. Germany: Jekyll&Hyde, p. 13-14.; HAFFNER, S. Het verhaal van een Duitser, p. 37.
[10] Over de Duitse revolutie tot aan de Kapp-putsch zie: KLUGE, U. Die deutsche Revolution 1918/19. Staat, Politik und Gesellschaft zwischen den Weltkrieg und Kapp-Putsch. Frankfurt am Main, 1985.; JÄCKEL, E. Das deutsche Jahrhundert, Stuttgart, 1996.
[11] WASSILTCHIKOFF, M. Berlijns dagboek.
[12] GRAML, H. (ed.). Widerstand im Dritten Reich. Probleme, Ereignisse, Gestalten. Frankfurt am Main, 1984.
[13] Deze studies zijn beschreven in: MILGRAM, S. Obedience to authority, an experimental view. S.l., 1974.; BLASS, T. (ed.). Obedience to authority: current perspectives on the Milgram paradigm. New York, 2000.
[14] Zie het artikel in Stern van Rathke: RATHKE, A. Haffner mit der braunen Brille. Stern, nr. 25 (1969), p. 156-157.
[15] Golo Mann schreef in 1978 in Der Spiegel: ‘De historicus, die in de door hem bestudeerde menselijke activiteiten meer intelligentie zoekt dan erin is, geeft blijk van domheid. Deze historicus, Haffner, is niet een van die dommen’. Uit: SOUKUP, U. Ik ben nu eenmaal Duitser, p. 294. De originele versie staat in: SOUKUP, U. Ich bin nun mal Deutscher, p. 332.
[16] Dit was de overtuiging van Haffners vader, en gezien de loop van Haffners leven lijkt het mij dat hij deze mening ook toegedaan was.
[17] STRATHERN, P. Darwin, p. 11.
[18] Dit in tegenstelling tot zijn latere status waarbij hij heel hoog opklom in het Pruisische ministerie van Onderwijs en Cultuur.
[19] In Von Bismarck zu Hitler legt Haffner uit dat dit voornamelijk kwam door de positieve oorlogsberichten waarin van geen nederlaag werd gesproken. Hierdoor hoorde de civiele bevolking als het ware ‘mitten im Siegen’ van de totale nederlaag in oktober-september 1918. Zie: HAFFNER, S. Von Bismarck zu Hitler, p. 155.
[20] SOUKUP, U. Ich bin nun mal Deutscher, p. 27.
[21] Dit is de spelling die op het titelblad en doorheen het boek gebruikt wordt.
[22] Haffner zou in zijn boek Die sieben Todsünden des Deutschen Reiches im Ersten Weltkrieg dit verhaal weerleggen en de ‘ware’ toedracht van de nederlaag uiteenzetten. Het was niet de staking geweest die tot de nederlaag had geleid, maar een psychologisch ‘defect’ in het oordeelsvermogen van generaal Ludendorff zelf. In dit boek trad Haffner de mening van Fritz Fischer bij, dat al tijdens de Eerste Wereldoorlog de Duitse adel expansionistische verlangens had. Deze stelling van Fischer zou leiden tot de Fischer controverse, die de discussie, over het bestaan van een ‘typisch Duitse’ neiging tot verovering en expansie. Dit zorgde voor een enorme constellatie, omdat zo het vooroordeel ontstond dat er van Duitsland steeds een dreiging zou uitgaan, waardoor onderhandelen met dat land bemoeilijkt werd.
[23] Dit was de zogenaamde Kapp-putsch. Na Versailles werd het Duitse leger tot 100.000 beroepssoldaten gereduceerd en werd het vrijwilligen-leger (Freikorps) ontzet. De legerleiding deelde daarop de wens tot een putsch met de in 1919 gestichte Nationale Vereniging. Wolfgang Kapp was één van de leidende figuren in die vereniging, die tevens ook nauwe banden onderhield met een generaal van de Reichswehr Walther von Lüttwitz. Op 13 maart 1920 werd de putsch voltrokken en Kapp werd rijkskanselier. Doordat de Reichswehr niet bereid was tegen de putsch in te gaan, moest de regering vluchten. Ze riep evenwel een staking uit, waardoor de putsch uiteindelijk na vier dagen op een sisser zou aflopen. Deze algemene staking werd echter door enkele linkse kringen tot een ‘proletarische revolutie’ verdergezet in onder andere Saksen, Thüringen en in het Ruhrgebied. Maar tegen deze maartopstand van de areiders werd het Freikorps en de Reichswehr ingezet met de afslachting van ‘de bloem van de arbeidersjeugd’ tot gevolg.
[24] Deze term ‘bloem van de arbeidersjeugd’ werd gebruikt door een lid van het Freikorps die Haffner aanhaalt in zijn autobiografie. Haffner noemde de naam van de man die dit gezegd had niet, maar het was iemand geweest, die deel had genomen aan de terechtstelling van de tegen de Kapp-putsch stakende arbeiders in het Roergebied. Deze man was zo positief over de arbeiders omdat zij zich zo dapper verzet hadden en voor hun idealen hadden willen sterven.
[25] Hij werkte nu op het Pruisische ministerie van Onderwijs en Cultuur.
[26] Met “de geest van 20 juli” bedoel ik het ideeëngoed van de samenzweerders die een bomaanslag gepleegd hadden op de 20e juli 1944 tegen Hitler. Zij pleitten voor de open cultuur van Duitsland en voor de vrede. Ze weigerden Duitsland in gevaar te brengen door in een oorlog te stappen die ze alleen maar konden verliezen.
[27] KRUG, J. Sebastian Haffner. Als Engländer maskiert, p. 16.
[28] Gustav Streseman werd geboren op 10 mei 1978 als zoon van een handelaar in bier. Op 13 augustus 1929 werd hij Rijkskanselier in Duitsland, maar op 2 november 1929 trad hij al terug wegens een motie van wantrouwen van de SPD. Vanaf dat moment tot zijn dood op 3 oktober 1929 bleef hij minister van Buitenlandse Zaken.
[29] Spartacusbond met Liebknecht en Luxemburg: Dit was een linkse groepering van radicaal-democratische socialisten die rond Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg onstond. Sinds 1916 schreven zij illegale spartacusbrieven. Beiden hadden een woelig leven achter de rug en hadden al vaak in de gevangenis gezeten voor hun radicale daden. Daarom was het bijna als vanzelfsprekend dat deze twee, als symbool voor de revolutie, werden vermoord na de opstand van 5 januari 1919, waaraan ze allebei hadden deelgenomen.
[30] Friedrich Ebert en Gustav Noske: Beide mannen hebben een belangrijke rol gespeeld in de Duitse Revolutie van 1918/19. Ze hadden beiden belangrijke posities binnen de SPD verworven. Ebert was voorzitter van de sociaal-democraten in de Rijksdagfractie toen de revolutie uitbrak en werd tot ‘Volksbeauftragter’ uitgeroepen door de revolutie, alhoewel hij een tegenstander was van de volksdictatuur. Noske zou in de revolutie met behulp van het Freikorps de januari-opstand bloedig neerslagen.
[31] HAFFNER, S. Het verhaal van een Duitser, p. 36-37.
[32] Rathenau: Hij was een succesvolle Joodse kapitalist en politicus geboren op 23 september 1867. Hij was één van de meest betekenisvolle mensen in de geschiedenis van de Duitse democratie in de eerste helft van de twintigste eeuw. In 1914 was hij verantwoordelijk geweest voor de organisatie van de oorlogsindustrie. Na de oorlog werd hij benoemd tot minister van Wederopbouw en in die hoedanigheid tekende hij in 1922 het verdrag van Rapallo tussen Duitsland en Rusland, waardoor de diplomatieke contacten tussen beide landen werden hernieuwd. Hij werd echter vermoord op 24 juni 1922.
[33] De bezetting van de Roer: met deze bezetting doelde Haffner waarschijnlijk op de staking van de arbeiders die de Kapp-putsch deed mislukken, waardoor de Weimar-regering weer aan de macht kon komen. Maar in plaats van enige toegevingen te doen aan de arbeiders die hen op die manier hadden geholpen, sloeg de teruggekeerde Weimar-regering de opstand bloedig uiteen, wat voor Haffner het toppunt van onrechtvaardigheid was.
[34] HAFFNER, S. Het verhaal van een Duitser, p. 63.
[35] HAFFNER, S. Het verhaal van een Duitser, p. 70-71.
[36]HAFFNER, S. Het verhaal van een Duitser, p. 89-91. Deze kritiek was vooral gericht op de SPD, die de moed, die nodig was om oppositie te voeren tegen Hitler, niet had kunnen opbrengen.
[37] Dit was niet ieders mening over de gebeurtenissen. Voor een uitgebreidere uitleg hierover, zie Mommsens bijdrage in KOCH, H.W. (ed.). Aspects of the Third Reich, p. 62-95. Hierin stelt Mommsen dat Hitler en de andere nazi-leiders niet onmiddellijk achter de Rijksdagbrand zaten (hoewel zij daar wel van verdacht werden door sommigen), maar wel onmiddellijk de link legden tussen de brand en alle communisten toen bleek dat een Nederlandse communist, Marinus van der Lubbe, de brand had aangestoken. Toen nog uit zijn getuigenis bleek dat de brand bedoeld was als een signaal voor de communisten en dat het tijd was om ‘toe te slaan’ tegen een systeem dat een gevaar was voor de werkende klasse, was het idee van een communistisch plot alomtegenwoordig en werden bevelen gegeven voor huiszoekingen, arrestaties en inbeslagname. Het zou uiteindelijk leiden tot de ‘Decreet ter Verdediging van de Natie en de Staat’ van 28 februari 1933 waarbij de grondwettelijke rechten werden afgeschaft en ‘carte blanche’ werd gegeven aan de regering van Hitler. Uit het werk van Mommsen blijkt dat de nazi’s hun vermoeden van een communistisch complot in de brand verwezenlijkt zagen, hoewel dit niet bewezen was. Hij legt de nadruk op de verwardheid en de ongecontroleerde woede van Hitler op die avond, waaruit kon blijken dat hij niet van op voorhand op de hoogte was van de brand. Eberhard Jäckel besteedde in zijn boek Hitlers Herrschaft ook aandacht aan het feit dat Hitler op dat moment nog steeds niet zeker kon zijn van zijn macht en steun bij de bevolking. Vijf dagen na de brand moest nog een herverkiezing plaatsvinden. Natuurlijk vormde de brand een uitstekend middel om de communisten in verdenking te stellen. Hitler had volgens Jäckel ook het vertrouwen van Hindenburg en zijn medewerkers (zoals Göring) waren al op belangrijke posten in de regering ingeschakeld (Göring werd na Hitlers aantreden als Rijkskanselier door Hitler onder andere benoemd tot chef van de Pruisische politie en Rijkscommissaris) waardoor deze brand inderdaad voor een deel mee kon gezorgd hebben voor Hitlers doorstoten naar de absolute macht.
[38] Een reeds in het begin van de achttiende eeuw opgericht tijdschrift, dat pas in 1910 omgedoopt werd tot Vossische Zeitung. De naam komt van de boekhandelaar Christian Friedrich Voss. Vanaf 1785 raakt de krant bekend als ‘Tante Voss’ en heeft ze zichzelf al de ondertitel: ‘Königlich privilegirte Berlinische Zeitung von Staats- und gelehrten Sachen’ gegeven.
[39] In werkelijkheid wou het niet meedoen aan de loftuitingen voor Hitler en zijn regering.
[40] HAFFNER, S. Het verhaal van een Duitser, p. 12.
[41] Albrecht Mendelssohn –Bartholdy heeft in 1921 het instituut voor Buitenlandse Betrekkingen opgericht en heeft ook na het sluiten van de vrede van Versailles meegeholpen aan de opbouw van het instituut voor vredesonderzoek.
[42] Theodor Heuss was lid van de Rijksdag voor de Duitse Democratische Partij en directe leidinggevende op de Hogeschool voor Politiek. Na de Tweede Wereldoorlog werd hij in 1948 de eerste voorzitter van de op 12 december opgerichte FDP, een liberale partij. In 1949 werd hij bondspresident van de BRD, een functie die in 1954 weer voor vijf jaar verlengd werd.
[43] Deze ‘Ariërparagraaf’ werd ingesteld op 7 april 1933, nadat op 1 april van dat jaar reeds een anti-joodse boycot uitgeroepen was.
[44] Rassenschande: De ‘Rassenschandgesetze’ zijn in september 1935 ingesteld. Deze wetten verboden seksuele betrekkingen tussen joden en Duitsers. Dit diende om de sociale contacten tussen joden en Duitsers te verminderen, waardoor de weg werd vrijgemaakt om hun te verwijderen uit de samenleving.
[45] Eigen vertaling. Uit: KRUG, J. Haffner. Als Engländer maskiert, p. 20-21.
[46] Het affidavit: volgens Raul Hilberg voerde men in het buitenland tijdens de Tweede Wereldoorlog en in haar aanloop een steeds restrictievere politiek ten opzichte van de emigranten uit Duitsland, zeker ten opzichte van de joden. Sommige landen vroegen een ‘affidavit’, namelijk een bewijs dat men reeds familie had wonen in het land waar men naartoe wilde emigreren. Zelfs de Conferentie van Evian in 1938 die ook over het vluchtelingenprobleem handelde, heeft hier geen beterschap in gebracht.
[47] HAFFNER, S. Het verhaal van een Duitser, p. 302.
[48] De Siegfriedlinie of Westwall was een versterkte linie die langs de Duitse Westgrens liep van Kleve (bij Nijmegen) tot aan de grens met Zwitserland. Het bestond uit anti-tankhindernissen tot complete bunkersystemen.
[49] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Germany: Jekyll&Hyde, p. 11-12.
[50] Eigen vertaling. Uit: KRUG, J. Haffner. Als Engländer maskiert, p. 34-35.
[51]Steed was tot 1914 correspondent voor de The Times in Wenen en Berlijn en later hoofdredacteur van The Times.
[52] Thomas Mann was een bekend schrijver die leefde van 1875 tot 1955. Zijn bekendste werken waren Buddenbrooks (waarvoor hij zelfs de nobelprijs voor literatuur kreeg) en Der Tod in Venedig. Hij schreef ook nog het werk Betrachtungen eines Unpolitischen als antwoord op het antimilitaire werk Zola van Heinrich Mann. Hierop zou Haffner zich baseren voor zijn Überlegungen eines Wechselwählers.
[53]KRUG, J. Sebastian Haffner. Als Engländer maskiert, p. 42-43.
[54] Tosco R. Fyvell is de auteur van het boek No ease in Zion, waarin hij zich bezig hield met de het zionisme en de aanspraken die de joden, de Arabieren en de Engelsen maakten. George Orwell schreef onder andere Animal Farm en 1984, waarin hij de totalitaire regimes bekritiseerde.
[55] Eigen vertaling. Uit: KRUG, J. Sebastian Haffner. Als Engländer maskiert, p. 29.
[56] SOUKUP, U. Ich bin nun mal Deutscher, p. 146.
[57] MANN, G. Neunzehnhundertfünfundvierzig, p. 25. Uit: MANN, G. (ed.). Propyläen Welt-Geschichte. Die Welt von heute. X, 1986.
[58] Idem, p. 26. Ook de verklaringen over de visie van de Verenigde Staten komen uit de bijdrage van Golo Mann voor de Propyläen Weltgeschichte.
[59] HAFFNER, S. Schreiben für die Freiheit. 1942-1949: Als Journalist im Sturm der Ereignisse. Frankfurt am Main, 2003.
[60] Paris, die Perspective (6/7/1947) uit: HAFFNER, S. Schreiben für die Freiheit, p. 162.
[61] SOUKUP, U. Ik ben nu eenmaal Duitser, p.166. De originele versie is te vinden in: SOUKUP, U. Ich bin nun mal Deutscher, p. 188.
[62] Frühschoppen (dit is de spelling die Uwe Soukup doorheen de hele biografie van Haffner gebruikt en die ik ook elders terugvond) was een televisieprogramma waarin de politieke situatie besproken werd. Het was begonnen als een radio-programma maar werd eind augustus 1953 voor de eerste keer uitgezonden op de televisie. Haffner was vanaf januari 1954 één van de ‘zes journalisten uit vijf landen’ en zou 101 maal in het programma te zien zijn. De doelstelling van het programma was dat de Duitsers weer zouden leren discuteren.
[63] Christ und Welt maakt deel uit van de krant Rheinischer Merkur, dat een weekblad voor politiek, economie en cultuur is en opgericht werd in 1946. Het onderdeel Christ und Welt behandelt de onderwerpen over het geloof, de Kerk en over religie. Die Welt is een dagblad dat opgericht werd door Axel Springer. Deze nam het blad in 1953 over van de Engelsen.
[64] Konkret was een links tijdschrift waarin Haffner de literatuur besprak.
[65] Stern was een populariserend tijdschrift dat door miljoenen lezers gelezen werd. Hierdoor werd Haffners plaats in de media opeens veel belangrijker.
[66] Naar een citaat van Hermann Flach, redacteur van de Frankfurter Rundschau, die behoorde tot de links-liberale vleugel van de FDP. Uit: SOUKUP, U. Ich bin nun mal deutscher, p. 210.
[67] De term De Nacht van de Lange Knuppels verwijst naar de Nacht van de Lange Messen toen op 30 juni 1934 alle leiders van de Sturmabteilung (SA) werden vermoord omdat er geruchten de ronde deden dat de SA-stafchef Ernst Röhm een staatsgreep voorbereidde.
[68] Eigen vertaling. Uit: SOUKUP, U. Ich bin nun mal deutscher, p. 212.
[69] Haffner bedoelde hier het jaar 1962, aangezien het artikel waaruit geciteerd is, in 1963 geschreven is.
[70] Eigen vertaling. Uit: SOUKUP, U. Ich bin nun mal Deutscher, p. 222-224.
[71] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Zwischen den Kriegen, p. 298, 300.
[72] Eigen vertaling. Uit: SOUKUP, U. Ich bin nun mal Deutscher, p. 243-244.
[73] In het boek Überlegungen eines Wechselwählers zou Haffner deze stelling in de jaren ’80 verder ontwikkelen dat de kiezers in een democratie het beste ‘zwevend’ konden zijn: een dergelijke ‘onbetrouwbare’ kiezer zorgde er immers voor dat de partijen waakzaam en actief bleven, wat de kwaliteit van de regeer-activiteiten alleen maar ten goede konden komen.
[74] Deze essays behoorden volgens velen tot Haffners meesterwerken, zoals bijvoorbeeld Kershaw dit zei.
[75] BUITKAMP, Dr. J. Geschiedenis van het verzet, p. 50.
[76] Koralle was een tijdschrift dat het karakter van een wetenschapsblad vermengde met dat van een humoristisch tijdschrift. In dit tijdschrift werden de meeste van Haffners juridische artikelen gepubliceerd. Het tijdschrift behoorde samen met het tijdschrift Die Dame tot de door de NSDAP overgenomen Ullstein-uitgeverij.
[77] De Deutsche Allgemeine Zeitung en Die Neue Linie waren twee minder bekende tijdschriften (het ene een conservatief ingesteld en het andere een modetijdschrift) waarin Haffner ook zijn feuilletons publiceerde.
[78] Die Dame was een min of meer elitair modetijdschrift dat zich liet opmerken door uitzonderlijk kwalitatieve foto’s en kleurige modeltekeningen. Hierin werden feuilletons geschreven door bekende auteurs en hierbij mocht ook Haffner zijn carrière als journalist starten.
[79] In Der Tagesspiegel staat dat het artikel ‘Kleines Credo’, waarin Haffner het onderscheid maakt tussen smaak en een wereldbeschouwing hebben, niet werd uitgegeven. Men kan volgens de auteur van het artikel wel raden waarom: ‘Het was te onideologisch, te dandy-achtig liberaal en natuurlijk te anti-antisemitisch’. Zie: BECKER, P. Von. Die Zigarette, das Flittchen. Der Tagesspiegel, nr. 18 (14/2/2004), p. 21.
[80] Frederic Warburg schreef later in 1973 het boek All authors are equal, waarin hij zijn belevenissen als uitgever en onder andere zijn ontmoetingen met Haffner en George Orwell uitbeelde: WARBURG, F. All authors are equal. The publishing Life of Frederic Warburg 1936-1971. Londen, 1973.
[81] HAFFNER, S. Offensive against Germany, p. 14.
[82] HAFFNER, S. Offensive against Germany, p. 39-57.
[83] ‘Mini-Europa’: In zijn boek Churchill zou Haffner duidelijk maken hoe hij de kracht van Engeland als leidinggevende macht in Europa nog even had gezien in Churchills rede van Zürich, maar dat deze functie uiteindelijk zou overgenomen worden door de Verenigde Staten.
[84] David Irving had in 1977 een biografie van Hitler geschreven waarin hij bijna elke daad van Hitler wist goed te praten of te verzachten. Zo werd Hitler afgeschilderd als een arme stumper, die wegens de werkstress die hij ondervond bij het dirigeren van de situatie aan het front door zijn medewerker Himmler in het duister werd gehouden over hetgeen er met de joden gebeurde.
[85] SOUKUP, U. Ik ben nu eenmaal Duitser, p. 294. De originele versie is te vinden in: SOUKUP, U. Ich bin nun mal Deutscher, p. 332.
[86] HAFFNER, S. Überlegungen eines Wechselwählers, p. 116-125.
[87] HAFFNER, S. Überlegungen eines Wechselwählers, p. 129.
[88] KRUG, J. Sebastian Haffner. Als Engländer maskiert, p. 65.
[89] HAFFNER, S. Het verhaal van een Duitser, p. 168-169.
[90] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Historische Variationen, p. 26-29.
[91] Waaronder vooral J.H.J. Andriessen, een historisch publicist en de voorzitter van de Stichting Studiecentrum Eerste Wereldoorlog wiens kritiek op Haffner ik in een later punt zal bespreken.
[92] Dit was een tijdschrift dat sterk aanleunde bij het ideeëngoed van de CDU.
[93] SOUKUP, U. Ik ben nu eenmaal Duitser, p. 250-251. Het origineel komt uit: SOUKUP, U. Ich bin nun mal Deutscher, p. 283-284.
[94] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Germany: Jekyll&Hyde, p. 10-11.
[95] HAFFNER, S. Historische Variationen, p. 30.
[96] HAFFNER, S. Het Duitse onvermogen, p. 7-9.
[97] HAFFNER, S. Überlegungen eines Wechselwählers, p. 86-87.
[98] SCHMIED, J.P. Das Leben der Fussgänger, p. 381.
[99] Parafrasering uit: HAFFNER, S. Het verhaal van een Duitser, p. 11.
[100] HAFFNER, S. Preussen ohne Legende, p. 332-333.
[101] HAFFNER, S. Germany: Jekyll&Hyde, p. 19.
[102] In: Die sieben Todsünden, p. 130. Haffner heeft het hier over vier verschillende Duitse regeerders. Twee zijn duidelijk te herkennen, namelijk Ludendorff (waarover hij het heeft in het genoemde boek) en Hitler, waarover hij het in bijna elk boek wel heeft. Wie de andere twee zijn, is niet zo duidelijk.
[103] HAFFNER, S. Schizofrenie am East River. Die Welt, nr. 321 (1960), p. 3.
[104] HAFFNER, S. Grossmacht-Psychologie. Die Welt, nr. 96 (1961), p. 3.
[105] HAFFNER, S. Ohrfeigen für Ulbricht. Die Welt, nr. 272 (1961), p. 3.
[106] JÄCKEL, E. Das deutsche Jahrhundert, p. 78.
[107] HAFFNER, S. Der Teufelspakt, p. 15-16.
[108] Eigen vertaling. Uit: Idem, p. 64-65.
[109] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Die sieben Todsünden des deutschen Reiches, p. 11-15
[110] HAFFNER, S. Die sieben Todsünden des deutschen Reiches, p. 106.
[111] HAFFNER, S. Die sieben Todsünden des deutschen Reiches, p. 25.
[112] Eigen vertaling. Uit: FRIEDRICH, J. Als Deutschland den Ersten Weltkrieg gewann.... Die Welt, nr. 180 (4/8/2004), p. 1.
[113] Eigen vertaling. Uit: FRIEDRICH, J. “Der Krieg ist eigentlich gewonnen!”. Die Welt, nr. 180 (4/8/2004), p. 2.
[114] Eigen vertaling. Uit: SCHREIBER, G. Hitler. Interpretationen, p. 223-224.
[115] HAFFNER, S. Verhaal van een Duitser, p. 70-71.
[116] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Die deutsche Revolution, p. 182.
[117] HAFFNER, S. Het verhaal van een Duitser, p. 98-99.
[118] Eigen vertaling. Uit: Deutschland erwartet seine Befehle (29/4/1945) uit: HAFFNER, S. Schreiben für die Freiheit, p. 73-74: ‘Grof gezegd, hebben we een natie van onderdanen voor ons (…) (dat) volledig bereid is, braaf te gehoorzamen, georganiseerd te worden en te werken’.
[119] Zie ook verderop in de thesis voor de bespreking van de theorie van de geopolitiek, die een groot belang hecht aan de grootte van een land.
[120] Eigen vertaling. Uit: KOCH, H.W. Aspects of the Third Reich, p. 14.
[121] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Der Teufelspakt, p. 134-135.
[122] JÄCKEL, E. Hitlers Weltanschauung.
[123] JÄCKEL, E. Hitlers Herrschaft.
[124] Jäckel ziet twee van de drie stappen ook zo, enkel de tweede stap is nog de oorlog tegen Frankrijk zodat diens macht gebroken zou worden en de weg vrij zou komen voor de strijd van de driebond Engeland-Duitsland-Italië tegen Rusland, de Middellandse Zee en het overzeese imperium van Engeland. Zie: JÄCKEL, E. Hitlers Weltanschauung, p. 44-45.
[125] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Die deutsche Revolution, p. 193.
[126] Eigen vertaling. Uit: KLUGE, U. Die deutsche Revolution 1918/1919, p. 51.
[127] HERZFELD, H. Erster Weltkrieg und Friede von Versailles, p. 116-122. Uit: MANN, G. (ed.). Propyläen Weltgeschichte. Das zwanzigste Jahrhundert. IX. Berlijn, Frankfurt am Main, 1960.
[128] Deze theorie werd ook aangehaald in Kluge’s boek Die deutsche Revolution als zijnde een marxistisch-leninistische. Hierbij had Ebert de revolutie verraden met behulp van contrarevolutionaire krachten. Uit: KLUGE, U. Die deutsche Revolution, p. 25.
[129] KLUGE, U. Die deutsche Revolution, p. 22.
[130] HAFFNER, S. Die deutsche Revolution, p. 248-249.
[131] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Anmerkungen zu Hitler, p. 20. Jäckel bespreekt in zijn Hitlers Weltanschauung het programma van de NSDAP en in welke mate Hitler dit volbracht had. Hij deelde het programma op in vier delen: punt 1-3: buitenlandse politiek, punt 4-8: het antisemitisme, punt 11-17: sociale politiek en punt 9-10 en 18-25: binnenlandse politiek.
[132] Eigen vertaling, uit: HAFFNER, S. Germany: Jekyll&Hyde, p. 24.
[133] Op deze manier sluit Haffner zich aan bij een stroming van Hitler-biografieën die Hitler meenden te kunnen verklaren door zijn psychologische (jeugdige) achtergrond. Een kort overzicht van Hitler-biografieën is te vinden bij William Carr’s in: KOCH, H.W. Aspects of the Third Reich, p. 462-488. Hierbij is hij niet erg positief over de ‘pschycho-history’ die opkwam in de jaren zeventig. Velen grepen terug op de dood van Hitlers moeder aan kanker, terwijl zij verzorgd werd door een joodse dokter. Vanuit dit vertrekpunt werden allerlei conclusies getrokken die niet zelden een glimlach om de lippen brachten. Over Haffners biografie van Hitler zullen we het verderop nog hebben.
[134] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Germany: Jekyll&Hyde, p. 19-22.
[135] HAFFNER, S. Germany: Jekyll&Hyde, p. 26.
[136] HAFFNER, S. Anmerkungen zu Hitler, p. 31.
[137] Eigen vertaling. Uit: KOCH, H.M. Aspects of the Third Reich, p. 454.
[138] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Anmerkungen zu Hitler, p. 49.
[139] Idem, p. 90.
[140] HAFFNER, S. Anmerkungen zu Hitler, p. 33.
[141] HAFFNER, S. Die sieben Todsünden des Deutschen Reiches, p. 130: ‘Het is vreemd, dat de Duitsers in de crisissen van de twintigste eeuw steeds weer aan één man het blinde vertrouwen geschonken hebben en absolute volmachten gegeven hebben – viermaal in totaal; en dat van deze vier mannen twee duidelijk geestesziek waren en de twee anderen duidelijk seniel waren (…). Maar dat verontschuldigt natuurlijk niet diegenen, wiens plicht het geweest was te regeren en die in de plaats daarvan het regeren hadden overgelaten aan Ludendorff of het hem zelfs hadden opgedrongen; en het verontschuldigt diegenen niet – een groot deel van de bevolking, de meerderheid van de middenklasse en bijna de gehele publieke mening -, die dat allemaal volledig in orde vonden.
[142] HAFFNER, S. Het verhaal van een Duitser, p. p. 131-132.
[143] Deze idee werd in het Engelse tijdschrift Time bevestigd, maar het probeerde om daar een alternatief voor te bieden. Het toonde in het artikel ‘What’s RIGHT with Germany?’ aan dat Duitsland alle reden had om optimistisch te zijn. In een reactie op dat artikel heeft de Duitse krant Die Welt in het artikel ‘Neue Aufbruchstimmung in Deutschland?’ de Duitser echter aangemaand tot realisme: ‘Sicher, ein bisschen Optimismus und Vertrauen in die eigenen Kräften tät uns gut. Aber das allein hilft der Volkswirtschaft nicht auf die Beine. Je mehr darauf hinweisen, desto besser’. Uit: WOLBER, C. Neue Aufbruchstimmung in Deutschland?. Die Welt, nr. 170 (23/7/2004), p. 5.
[144] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Germany: Jekyll&Hyde, p. 107-108.
[145] Idem, p. 145. Deze term werd gebruikt om de tegenstelling tussen de geallieerden en Hitler duidelijk te maken. Ook het volgende citaat komt van deze bladzijde.
[146] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Überlegungen eines Wechselwählers, p. 32.
[147] Ik wijs hier in dit verband op de herstelbetalingen die door de geallieerden aan Duitsland werden opgelegd. Het eerste plan voor herstelbetalingen, het Dawes-plan, bleek te zwaar voor Duitsland om te dragen en daarom werd het op 7 juni 1929 vervangen door het Young-plan. Hierbij waren de geallieerden nog bereid om nog tegenprestaties te leveren door voor te stellen om zich op 30 juni 1929 uit het Rijnland terug te trekken, vijf jaar vóór de datum die in het Verdrag van Versailles was vastgesteld.
[148] HAFFNER, S. Het leven van een Duitser, p. 83.
[149] HAFFNER, S. Überlegungen eines Wechselwählers. In dit boek legde Haffner uit hoe een democratie moest werken: de kiezers moesten afwisselend, naargelang de aangeboden kandidaten, kiezen tussen nu eens de ene, dan weer de andere partij. Dit zou de democratische partijen op hun qui-vive houden en de kiezers kregen zo de welomschreven taak mee om de politiek in het oog te houden.
[150] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Überlegungen eines Wechselwählers, p. 75.
[151] HAFFNER, S. Überlegungen eines Wechselwählers, p.77
[152] Eigen vertaling. Uit: KOCH, H.W. Aspects of the Third Reich, p. 138.
[153] Borkenau werd vooral bekend omwille van zijn studies over het internationale fascisme aan het sociologische instituut aan de universiteit van Frankfurt. Borkenau begon zijn carrière in Duitsland als politicus en werkte voornamelijk samen met de extreme takken van de Duitse Arbeiderspartij. In 1929 begon hij te werken als onderzoeker aan het sociologisch instituut van de universiteit van Frankfurt. In deze periode waarin het nazisme in Duitsland begon op te komen, wijdde hij een studie aan het internationale fascisme. In 1934 verhuisde Borkenau naar Engeland waar hij zich heeft toegewijd aan de studie van de politiek, de politieke filosofie en de sociologie. Borkenau schreef verschillende boeken waaronder The Spanish Cockpit en Austria and after. Zijn boek The New German Empire behandelde de beweegredenen van Hitler voor zijn aanstalten tot beheersing van de Balkan, de Scandinavische landen, het Europese vasteland en Oostenrijk en het Sudetenland. Aan de hand van deze beweegredenen wou Borkenau vaststellen wat Hitler verder nog van plan was en wat eraan gedaan kon worden.
[154] Eigen vertaling. Uit: BORKENAU, F. The New German Empire, p. 21.
[155] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Anmerkungen zu Hitler, p. 34.
[156] HAFFNER, S. Het leven van een Duitser, p. 124.
[157] HAFFNER, S. Het leven van een Duitser, p. 131-132.
[158] Mosse beschrijft de dagboeken van Höss in MOSSE, G.L. The crisis of German ideology,p. 310: ‘The double standard, by which the middle class became the executor of the revolution, is made clear by a single example. Rudolf Höss, the commandant of the Auschwitz concentration camp, was undoubtedly the greatest mass murderer known to history. Yet his autobiography reveals a rather normal, pedestrian bourgeois existence. In the same breath in which he acknowledges himself a professional killer, he also describes a normal family life, tells of his kindness to children and his fondness of animals. On one passage his Jewish prisoners march to their death surrounded by flowering apple trees and the beauties of springtime’.
[159] Zo vertelt Haffner in zijn autobiografie over de mogelijkheid om in het kamp voor referendarissen tóch kritiek uit te oefenen op Hitler. Deze kritiek werd dan overgoten met een laagje humor en men had reeds het gevoel dat men zich niet helemaal gewonnen had gegeven aan de nazi’s maar er een eigen mening op nahield. Deze psychologische uitwerking van hoe een mens met zijn overheersers omgaat of tracht om te gaan zou mij hier te ver voeren, maar indien men geïnteresseerd is om Haffners theorie over de ‘kameraadschap’ en ‘verkameraadschappelijking’ van de Duitsers door de nazi’s na te lezen, verwijs ik graag naar zijn autobiografie: HAFFNER, S. Het leven van een Duitser, p. 263-264.
[160] Voor meer informatie: MILGRAM, S. Obedience to authority, an experimental view. Dit werk houdt zich bezig met de houding van mensen onder invloed van autoriteit, en in hoever zij hun medemens zouden pijn doen op bevel. Een andere studie, die onafhankelijk van Milgrams experiment plaatsvond, maar met diens medeweten werd doorgevoerd, was het experiment van Philip Zimbardo. Zijn experiment werd beschreven in FROMM, E. Anatomie van de menselijke destructiviteit. Een student van Milgram die de effecten van Milgrams studie en de reacties daarop heeft bestudeerd is Timothy Blass: BLASS, T. (ed.) Obedience to authority: current perspetives on the Milgram paradigm. Een Nederlands relaas van het experiment van Milgram vindt u in ASKENASY, H. Zijn we allen nazi’s?.
[161] Dit was een joods meisje dat Haffner had leren kennen op een gemaskerd bal.
[162] Eigen vertaling. Uit: BORKENAU, F. The New German Empire, p. 23-24.
[163] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Germany: Jekyll&Hyde, p. 73.
[164] HAFFNER, S. Het verhaal van een Duitser, p. 137-138.
[165] HAFFNER, S. Germany: Jekyll&Hyde, p. 272.
[166] HAFFNER, S. Germany: Jekyll&Hyde, p. 73.
[167] Eigen vertaling. Uit: Der Versuch der Nazis, die Niederlage zu unterlaufen (9/7/1944) uit: HAFFNER, S. Schreiben für die Freiheit, p. 54.
[168] HILBERG, R. Perpetrators, Victims, Bystanders. The Jewish Catastrophe, 1933-1945, p. 253.
[169] Eigen vertaling. Uit: HILBERG, R. Perpetrators, Victims, Bystanders. The Jewish Catastrophe, 1933-1945, p. 255.
[170] Dit citaat en het vorige is een eigen vertaling uit: MOSSE, G.L. The crisis of German ideology, p. 298.
[171] Eigen vertaling. Uit: KERSHAW, I. Hitler. Hoogmoed, p. 196-198.
[172] Eigen vertaling. Uit: MOSSE, G. L. The crisis of German Ideology, p. 301-302.
[173] CARR, W. The Hitler image in the last half-century. In: KOCH, H.W. Aspects of the Third Reich, p. 462-488.
[174] KERSHAW, I. Hitler. Hoogmoed, p. 11-27.
[175] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Germany: Jekyll&Hyde, p. 24,26.
[176] HAFFNER, S. Anmerkungen zu Hitler, p. 28
[177] KERSHAW, I. The Nazi Dictatorship, p. 61.
[178] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Anmerkungen zu Hitler, p. 52.
[179] KERSHAW, I. The Nazi Dictatorship, p. 73.
[180] Idem, p. 78.
[181] HAFFNER, S. Het verhaal van een Duitser, p. 125-126.
[182] HIDEN, J., FARQUHARSON, J. Explaining Hitler’s Germany, p. 59.
[183] Deze verschillende stappen werden onder andere door Hillgruber en Hildebrand bepaald. De eerste stap was de herbewapening van Duitsland. De tweede stap de strijd om Lebensraum, waarbij dit land in het Oosten en op de rest van het continent moest gezocht worden. Pas als het hele continent onder zijn macht stond, kon Hitler in een derde stap overgaan tot de verovering van een overzees imperium en in de Verenigde Staten.
[184] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Anmerkungen zu Hitler, p. 63, 66.
[185] Eigen vertaling. Uit: BORKENAU, F. The New German Empire, p. 24.
[186] Deze idee van een groot Duits rijk werd bijvoorbeeld in het begin van de 20e eeuw toegejuicht door de dichter Stefan George. Maar, en dit is een belangrijk verschil met de ideeën van Hitler en de NSDAP, hij zag dit als een theoretisch ideaal dat zeker niet een politiek, reeël doel mocht worden. Toen hij in 1933 door Goebbels het presidentschap van een nieuwe academie voor Poëzie aangeboden kreeg, weigerde hij deze eer en vluchtte naar Zwitserland.
[187] Stauffenberg was lid van de Georgkreis en was een ijverige aanhanger van Hitler toen hij opkwam. Hierdoor raakte hij tot in de hoogste echelons van het Hitler-rijk en was het hem mogelijk de aanslag zonder al te veel verdenkingen te wekken. De aanslag zou echter mislukken en Stauffenberg zou samen met enkele andere samenzweerders gefusilleerd worden.
[188] KOCH, H.W. Aspects of the Third Reich, p. 133-178.
[189] Eigen vertaling. Uit: GRAML, H. (ed.). Widerstand im Dritten Reich, p. 232.
[190] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Zwischen den Kriegen, p. 262-263.
[191] Zie HAFFNER, S. Het verhaal van een Duitser, p. 103-104 en HAFFNER, S. Germany: Jekyll&Hyde, p. 13-14.
[192] HAFFNER, S. Het verhaal van een Duitser, p. 21.
[193] VERHEYEN, D. The German Question, p. 100.
[194] Idem, p. 102-103.
[195] HAFFNER, S. Anmerkungen zu Hitler, p. 55.
[196] SOUKUP, U. Ik ben nu eenmaal Duitser, p. 50. De originele versie komt uit: SOUKUP, U. Ich bin nun mal Deutscher, p. 54.
[197] Sebastian Haffner was voor Hitler een ‘ariër’, namelijk iemand die tot in de derde graad geen joden in zijn familie had, en er was ook geen oorlog waarvoor hij zou kunnen gevlucht zijn.
[198] PALMIER, J-M. Weimar en exil, p. 129.
[199] Eigen vertaling. Uit: PALMIER, J.-M. Weimar en exil, p. 133.
[200] Eénmaal in februari 1940 en een tweede maal in mei 1940.
[201] Uwe Soukup typeerde Haffner ooit als een ‘historicus’ die uit het hoofd had leren schrijven. Uit: HAFFNER, S. De zeven doodzonden van Duitsland, p. 155.
[202] Siegfriedlinie of Westwall. Dit was een verdedigingslijn die tussen 1936 en 1940 werd gebouwd tussen Kleve (bij Nijmegen) en Basel aan de grens met Zwitserland. De bouwwerken gingen van simpele anti-tankhindernissen tot complete bunkersystemen.
[203] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Germany: Jekyll&Hyde, p. 11.
[204] Er was een verschil tussen de houding van de Fransen ten opzichte van de emigranten en de houding van Engeland. Dit verschil heeft Haffner ook opgemerkt, zoals reeds in de biografie is gemeld.
[205] Marie Wassiltchikoff was een Wit-Russische adelijke die moest vluchten naar Duitsland en terecht kwam in Berlijn. Zij werd secretaresse van Adam von Trott zu Solz en kwam zo in contact met de Kreisauer Kreis, die betrokken waren bij de aanslag op Hitler van 20 juli 1944. Met zij bedoelde ze dan de leden van de Kreisauer Kreis.
[206] WASSILTCHIKOFF, M. Berlijns dagboek, p. 283.
[207] Idem, p. 327.
[208] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Offensive against Germany, p. 33-34.
[209] Eigen vertaling. Uit: BORKENAU, F. The New German Empire, p. 12.
[210] BORKENAU, F. The New German Empire, p. 59.
[211] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Germany: Jekyll&Hyde, p. 81-83, 89.
[212] HAFFNER, S. Germany: Jekyll&Hyde, p. 149.
[213] Haffner heeft het hier over de Eerste Wereldoorlog.
[214] Hiermee bedoelt hij de opsplitsing van het Duitse Rijk in de oorspronkelijke Länder, zoals we reeds in het vorige punt besproken hebben.
[215] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Zwischen den Kriegen, p. 256-257.
[216] HAFFNER, S. Duitsland 1939: Jekyll&Hyde, p. 209-210. De originele versie staat in: HAFFNER, S. Germany: Jekyll&Hyde, p. 294-296.
[217] Over Churchills houding ten opzichte van Hitler en zijn oorlog haalt Haffner in zijn biografie van Churchill diens Bloed, Zweet en Tranenrede aan.
[218] Zo blijkt uit bepaalde passages dat hij het Engelse leger misschien zelfs beter achtte dan het Duitse, wat toch een tamelijk duidelijke overdrijving was. Ookal verdedigt hij zich verderop in het boek onrechtstreeks door de moraal van een leger als belangrijkste onderscheidend element te nemen en niet per sé de materiële sterkte.
[219] KETTENACKER, L. Das “Andere Deutschland”, p. 3-4.
[220] Hans Lothar was vóór Hitlers machtsovername mede-uitgever geweest van de Frankfurter Zeitung, het vroegere liberale blad in Duitsland. Hij was uiteindelijk naar Londen gevlucht.
[221] Later zou Haffner zijn medewerking aan de oprichting van dit tijdschrift bagatelliseren. Dit kwam omdat hij, zelfs na langere tijd, niet begreep tot wie het tijdschrift zich nu in feit wendde. Zijn doel was geweest om met dit tijdschrift de Duitsers te verenigen, maar uiteindelijk bleek hoe verdeeld de Duitse emigranten waren. Hierdoor bleek het verenigen van deze Duitsers, laat staan het gehele Duitse volk, tegen Hitler, een onbegonnen werk. Haffner was te hoopvol en een beetje naïef geweest. Haffner nam later ook afstand van zijn boek Offensive against Germany om dezelfde naïviteit omtrent de haalbaarheid van het winnen van een oorlog door propaganda.
[222] Haffner maakt dit duidelijk in een citaat uit Germany: Jekyll&Hyde: ‘Die Aufgabe, den Krieg möglichst bald zu beenden und gleichzeitig eine solide Basis sowie zuverlässige Partner für den künftigen Frieden zu finden, kann natürlich am besten dadurch gelöst werden, dass man jene Deutschen als Verbündete gewinnt und mobilisiert, die den gleichen Feind wie Frankreich und England haben, nämlich die derzeitigen Machthaber Deutschlands’. Uit: HAFFNER, S. Germany: Jekyll&Hyde, p. 145.
[223] Haffner werd in januari 1940 door Warburg aan Tosco R. Fyvel en George Orwell voorgesteld. Fyvel had zich in 1938 in No Ease in Zion bezig gehouden met het zionisme en de aanspraken die de joden, de Arabieren en de Engelsen maakten. Orwell schreef het eerste boek van The Searchlight Books, namelijk The Lion and the Unicorn – Socialism and the English Genius, dat in 1941 verscheen.
[224] Uit de Nederlandse vertaling: SOUKUP, U. Ik ben nu eenmaal Duitser, p. 88. De door mij gebruikte originele versie is: SOUKUP, U. Ich bin nun mal Deutscher, p. 98.
[225] HAFFNER, S. Germany: Jekyll&Hyde, p. 264.
[226] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Germany: Jekyll&Hyde, p. 263.
[227] Bedoeld wordt het Duitsland dat niet met Hitler meeheulde en zich tegen zijn daden verzette.
[228] Eigen vertaling. Uit: Deutschland erwartet seine Befehle (29/4/1945) uit: HAFFNER, S. Schreiben für die Freiheit, p. 73-74.
[229] Idem, p. 76.
[230] Was wird aus deutschland? (5/8/1945) uit: HAFFNER, S. Schreiben für die Freiheit, p. 100.
[231] Deze conferentie vond plaats van 17 juli tot 2 augustus 1945 en werd bijgewoond door de regeringshoofden van de VS, USSR en Groot-Brittannië.
[232] BRACHER, K.D. Die Krise Europas. Propyläen Geschichte Europas. VI, p. 236.
[233]Die UNO und die Grossmächte (10/2/1946) uit: HAFFNER, S. Schreiben für die Freiheit, p. 111.
[234] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Schizophrenie am East River. Die Welt, nr. 231 (3/10/1960), p. 3.
[235] De rede van Zürich van Churchill vond plaats op 19 september 1946 aan de universiteit van Zürich. Het wordt vaak de speech voor de Verenigde Staten van Europa ofwel de speech van de Tragedie van Europa genoemd. Hierin pleitte Churchill in zeer grote lijnen voor een Verenigde Staten van Europa, zonder daarom Engeland als een deel daarvan te zien.
[236] Uit: Verleihung des Internationalen Karlspreises zu Aachen an Roy Jenkins am 11. Mai 1972. http://www.karlspreis.de/portrait/1972_1.html. Aken, 1972. Zie Bijlage 1.
[237] STOCKMAYER NÜRNBERG, J. http://www.stiftung-adam-von-trott.de/doku/20030201_facharbeit.html. S.l., 2002/2003. Zie Bijlage 2.
[238] Die Geheimnisse der Verschwörung des 20. Juli (21/7/1946) uit: HAFFNER, S. Schreiben für die Freiheit, p. 122 e.v..
[239] Eigen vertaling. Uit: Die Geheimnisse der Verschwörung des 20. Juli (21 Juli 1946) uit: HAFFNER, S. Schreiben für die Freiheit, p. 125.
[240] Eigen vertaling. Uit: Die nächsten Schritte in Deutschland (31/3/1946) uit: HAFFNER, S. Schreiben für die Freiheit, p. 121.
[241] Der Marshall-Plan (8/6/1947) uit: HAFFNER, S. Schreiben für die Freiheit, p. 154 -158.
[242] Eigen vertaling. Uit: Der Marshall-Plan(8/6/1947) uit: HAFFNER, S. Schreiben für die Freiheit, p. 155-156.
[243] Eigen vertaling. Uit: Eine Union: Jetzt oder nie (18/1/1948) uit: HAFFNER, S. Schreiben für die Freiheit, p. 175-176.
[244] Paris, die Perspektive (6/7/1947) uit: HAFFNER, S. Schreiben für die Freiheit, p. 159.
[245]Frieden mit Deutschland (5/9/1948) uit: HAFFNER, S. Schreiben für die Freiheit, p. 192-195.
[246] Hiermee was Dirk Verheyen het eens, zoals we al gezien hebben. Hij stelde dat Duitslands centrale positie in Europa aanleiding gaf tot het gevoel omsingeld te zijn, waardoor de neiging ontstond uit te breken en Lebensraum te verschaffen. Zie: VERHEYEN, D. The German Question, p. 100-114.
[247] Eigen vertaling. Uit: Bonn und Strassburg (11/9/1949) uit: HAFFNER, S. Schreiben für die Freiheit, p. 214-215.
[248] Deutschland und der Westen uit: HAFFNER, S. Schreiben für die Freiheit, p. 182-186.
[249] BRACHER, K.D. Die Krise Europas. Propyläen Geschichte Europas. VI, p. 261-262.
[250] HAFFNER, S. Zu früh gejubelt. Die Welt, nr. 19 (23/1/1962), p. 3.
[251] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Gerede ohne Ende. Die Welt, nr. 37 (13/2/1962), p. 3.
[252] Eigen vertaling. Uit: Deutschland und der Westen uit: HAFFNER, S. Schreiben für die Freiheit, p. 185.
[253] Eigen vertaling. Uit: Deutschland und der Westen uit: HAFFNER, S. Schreiben für die Freiheit, p. 185-186.
[254] Das Geheimnis von Paris (19/6/1949) uit: HAFFNER, S. Schreiben für die Freiheit, p. 200.
[255] Deze conferentie vond plaats tussen 23 mei en 20 juni 1949.
[256] Eigen vertaling. Uit: Russland in Deutschland (9/10/1949). Eigen vertaling uit: HAFFNER, S. Schreiben für die Freiheit, p. 221.
[257] Die Verteidigung des Friedens (21/3/1948) uit: HAFFNER, S. Schreiben für die Freiheit, p. 178-181.
[258] Het Brusselse Pact werd op 17 maart 1948 ondertekend door België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk en Engeland ondertekend. Het Pact was bedoeld om de ondertekenende landen tot een economische, sociale, culturele en militaire samenwerking te brengen.
[259] Deutschlands Zukunft (30/4/1950) uit: HAFFNER, S. Die Deutsche Frage, p. 7.
[260] In Überlegungen eines Wechselwählers stelt Haffner dit inderdaad vast: de Duitsers stemmen in de jaren tachtig steeds ‘traditiegetrouw’ democratisch en wensen hier niet meer van af te wijken.
[261] Eigen vertaling. Uit: Grossartige Perspective (14/5/1950). Eigen vertaling uit: HAFFNER, S. Die deutsche Frage, p. 12-13.
[262] Deze nota en haar inhoud werd kort en bondig uiteengezet door Haffner in een artikel voor Stern van 1964. Zie: HAFFNER, S. Ein trauriger Gedenktag, Stern, nr. 8 (1964), p. 150-151: ‘De voorgeschiedenis van de Berlijnse conferentie (van 1954) was zeer eenvoudig. Iedereen kan haar verstaan. In 1951 hadden de westerse machten (in akkoord met Adenauer) besloten, de Bondsrepubliek opnieuw te bewapenen en in de westerse bond op te nemen. De Sovjetunie vreesde dit toen nog en was bereid om een hoge prijs te betalen om dat te verhinderen: namelijk de hereniging van Duitsland door vrije verkiezingen. Deze prijs bood ze in de beroemde nota van 10 maart 1952[262] aan, op voorwaarde dat de vier machten het op voorhand eens zouden zijn met het feit dat het herenigde Duitsland zich zou onthouden van het sluiten van coalities en militaire verbonden, die zich tegen één van de vier machten zou richten’.
[263] Bij de verkiezingen in Hongarije van november 1945 won daar een boerenpartij die een coalitie vormde met de communisten. Deze communisten namen na slechts enkele jaren alle sleutelposities en gingen vanaf 1948 in de richting van een stalinistische ‘Volksdemocratie’. Zie: Freie deutsche Wahlen (20/4/1952) uit: HAFFNER, S. Die Deutsche Frage, p. 56-60.
[264] Die Bedingungslose Integration (1970) uit: HAFFNER, S. Zwischen den Kriegen, p. 207-208.
[265] Zo stelde de Minister van Verdediging Strauss dat er voor de Bundeswehr maar één zaak op te lossen was, namelijk de Russen. Adenauer noemde in 1956 de Sovjetunie in een publieke rede Duitslands ‘aartsvijand’. De BRD weigerde in die tijd in de Hallstein-doctrine ook alle diplomatische betrekkingen met landen die de DDR erkenden.
[266] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Was ist das Bündnis mit den Deutschen wert?. Die Welt, nr. 60 (11/3/1960), p. 3.
[267] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Es geht um Krieg oder Frieden. Die Welt, nr. 164 (16/7/1960), p. 3.
[268] HAFFNER, S. Machtpolitik mit neuen Regeln. Die Welt, nr. 124 (28/5/1960), p. 16-17.
[269] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Machtpolitik mit neuen Regeln. Die Welt, nr. 124 (28/5/1960), p. 16-17.
[270] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Das konventionelle Schwert. Die Welt, nr. 84 (11/4/1961), p. 3.
[271] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Ein Moltke-Zitat. Die Welt, nr. 117 (23/5/1961), p. 3.
[272] HAFFNER, S. Zwischen den Kriegen, p.134.
[273] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Noch einmal davon gekommen? Die Welt, nr. 188 (15/8/1961), p. 3.
[274] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. UNO-Sitz nach Berlin? Die Welt, nr. 218 (19/9/1961), p.3.
[275] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Wenn die Zone anerkannt wird – was dann? Die Welt, nr. 228 (30/9/1961), Das Forum der Welt-katern.
[276] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Frankreich ist wieder da. Die Welt, nr. 43 (20/2/1962), p. 3.
[277] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Wahnsinn oder Methode?. Stern, nr. 50 (1964), p. 62.
[278] HAFFNER, S. Das ist ein Wort. Die Welt, nr. 295 (19/12/1961), p. 3.
[279] HAFFNER, S. Ohne S und ohne C. Die Welt, nr. 134 (12/6/1962), p. 3.
[280] HAFFNER, S. Der Terror fängt erst an. Die Welt, nr. 140 (19/6/1962), p. 3.
[281] Noch einmal davon gekommen? van 15/8/1961, UNO-Sitz nach Berlin? van 19/9/1961, Wenn die Zone anerkannt wird – was dann? van 30/9/1961, Was geschieht, wenn...? van 30/10/1961 en Stösse, Püffe und Tiefschläge van 10/10/1961 en volgende.
[282] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Das Jahr der Kehrtwendung, Stern, nr. 1 (1964), p. 76-77.
[283] In zijn artikel van 27 juni 1960 reeds gaf Haffner echter te kennen dat hij als opvolger van Adenauer het liefste Brandt zou gezien hebben, omdat deze persoon juist de politiek van Adenauer verder zou zetten. Zoals hij zegt in zijn artikel Moskau und der 17.9.1961: ‘Eine regierung Brandt würde in den Dingen, auf die es Chruschtschow ankommt, wahrscheinlich ungefähr dieselbe Politik machen wie eine Regierung Adenauer’. Uit: HAFFNER, S. Moskau und der 17.9.1961. Die Welt, nr. 107 (9/5/1961), p. 3.
[284] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Zwischen den Kriegen, p. 219.
[285] Zie: BRACHER, K.D. Republik im Wandel: 1969-1974: die Ära Brandt. Mannheim, 1986.
[286] HAFFNER, S. Zwischen den Kriegen, p. 236.
[287] HAFFNER, S. Das Ende einer Hoffnung, Stern, nr. 13 (1967), p. 232-233.
[288] Grote Coalitie: Zie HILDEBRAND, K. Von Erhard zur Grossen Koalition, p. 241-258. Deze Grote Coalitie was tot stand gekomen door het samengaan van de twee grootste partijen van de BRD in die tijd, namelijk de CDU en de SPD, die wat betrof ideologie niet in elkaars lijn lagen. Dit heeft vooral bij intellectuelen tot protest geleid. Volgens Hildebrand was een ‘Grote Coalitie’ zoals ze in 1966 tot stand kwam echter geen anomalie en min of meer al lang in ontwikkeling geweest. Ze was geen anomalie omdat ze met de regels van het parlementarisme tot stand was gekomen. Een Grote Coalitie scheen na het einde van de oorlog juist de enig mogelijke praktische oplossing te zijn om Duitsland er weer bovenop te krijgen. Toen de situatie zich normaliseerde, werd deze nood minder acuut, maar in moeilijke momenten zou dit verlangen toch weer de kop op steken. Bijvoorbeeld na de Spiegel-crisis van 1962, waarbij Strauss van de CSU zich in discrediet had gebracht en de CDU zijn oor te luister ging leggen bij de SPD. Maar met de verkiezing van Erhard kwam er een coalitie tussen CDU en FDP en werd de idee van een Grote Coalitie weer even in de koelkast gezet. Het zou pas in 1966 zijn dat de Grote Coalitie tot stand kwam tussen de CDU/CSU en de SPD. Op 1 december 1966 werd Kurt Georg Kiesinger Bondskanselier van een Grote Coalitie
[289] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Das Ende einer Hoffnung, Stern, nr. 13 (1967), p. 232-233.
[290] Dit artikel verscheen in Die neue Rundschau met als titel ‘Die Anerkennung der DDR’.
[291] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Zwischen den Kriegen, p. 242, 244.
[292] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Steht denn der Krieg vor der Tür?, Stern, nr. 38 (1964), p. 10-11.
[293] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Weder-noch, Stern, nr.47 (1964), p. 6-7.
[294] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Neujahrsvorsatz, 1964, Stern, nr. 2 (1964), p. 10-11.
[295] HAFFNER, S. Neujahrsvorsatz, vortgesetzt, Stern, nr. 3 (1964), p. 6-7.
[296] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Die im Irrtum verharren, Stern, nr. 4 (1964), p? 8-9.
[297] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Wo gilt das Grundgesetz?, Stern, nr.6 (1964), p. 10-11.
[298] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Wo die Fehler stecken, Stern, nr. 23 (1970), p. 30.
[299] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Von Bismarck zu Hitler, p. 322-324.
[300] Gespenst des Nazismus (3/1/1960) uit: HAFFNER, S. Die deutsche Frage, p. 158.
[301] HAFFNER, S. Mord bleibt Mord, Stern, nr. 7 (1965), p. 13.
[302] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Prachtkerle, Stern, nr. 44 (1965), p. 213.
[303] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Korruption, Stern, nr. 25 (1966), p. 10-11.
[304] HAFFNER, S. Im Gleichschritt: Links.... Die Welt, nr. 162 (15/7/1961), Geist und Welt-katern. Hij schreef daarin: ‘Ich muss aber als alter Antinazi der Jahre 30 bis 45 sagen, dass mir der heute modisch gewordene nachträgliche Antinazismus der jungen Leute von 60 und 61 ziemlich auf die Nerven zu gehen anfängt. Er ist nicht nur schrecklich billig. Er ist mir sogar ein bisschen verdächtig. Wenn ich mir die linken Studenten und jungen Literaten ansehe, die sich heute so massenhaft und bereitwillig über die Sünden ihrer Väter entrüsten (ohne eine Ahnung von den Konflikten und Versuchungen, in die auch anständige Leute damals geraten konnten), dann fühle ich mich unwillkürlich an meine eigenen Altersgenossen erinnert, die jungen Leuten von vor dreissig Jahren, die damals, voll ähnlich leichterregter Entrüstung, scharenweise in die SA gingen. Diesselben unkritischen jungen Gesichter, diesselbe naive Unbescheidenheit und Überheblichleit, dieselbe Bereitschaft, sich als Weltenrichter aufzuspielen; vor allem dieselbe etwas subalterne Unfähigkeit, das Böse auch dann zu bemerken, wenn es sich auf der eigenen Seite und in der eigenen Sache einschleicht’.
[305] Eigen vertaling. Uit: HAFFNER, S. Die Nacht der langen Knüppel, Stern, nr. 26 (1967), p. 132-133.
[306] HAFFNER, S. Der Mensch ist kein Hund, Stern, nr. 6 (1969), p. 152.
[307] HAFFNER, S. Nicht soviel Rücksicht nehmen. Stern, nr. 43 (1969), p. 224-225.
[308] HAFFNER, S. Nicht soviel Rücksicht nehmen. Stern, nr. 43 (1969), p. 225.
[309] KERSHAW, I. Hitler. Hoogmoed, p. 13.
[310] KOCH, H.W. Aspects of the Third Reich, p. 6.
[311] KERSHAW, I. Hitler. Hoogmoed, p. 26.
[312] SCHREIBER, G. Hitler, Interpretationen, p. 315.
[313] HAFFNER, S. Het verhaal van een Duitser, p. 238.
[314] Nawoord op HAFFNER, S. De zeven doodzonden van Duitsland, p. 155.
[315] ANDRIESSEN, J.H.J. S. Haffner – De zeven doodzonden van Duitsland tijdens de Eerste Wereldoorlog. Een commentaar op dit boek door J.H.J. Andriessen. http://www.wereldoorlog.1418.nl/boeken/literatuur/bespreking03.htm. S.l., s.d. Zie Bijlage 3.
[316] HAFFNER, S. Die sieben Todsünden des deutschen Reiches, p. 8.
[317] Eigen vertaling. Uit: SCHMIED, J.P.(ed.). Das Leben der Fussgänger, p. 381. Jürgen Peter Schmied is de uitgever van een verzameling van Haffners vroege artikels en feuilletons in de tijdschriften Koralle, Die Dame, Die Vossische Zeitung en zo verder. Hij heeft aan de universiteit van Bonn een verhandeling geschreven over Haffner en tijdens het opzoekingswerk stootte hij op deze artikels in de nalatenschap van Haffner.
[318] HAFFNER, S. Het verhaal van een Duitser, p. 249.
[319] Eigen vertaling. Uit: SCHMIDT, H.J. An Kennedy schicken. Die Welt, nr. 234 (7/10/1961), Forum der Welt-katern.
[320] Eigen vertaling. Uit: BREMER, H.C. Tatsachen unscharf gedeutet. Die Welt, nr. 234 (7/10/1961), Forum der Welt-katern.
[321] Eigen vertaling. Uit: SCHMIED, J.P. (ed.). Das Leben der Fussgänger, p. 381.
[322] Eigen vertaling. Uit: RATHKE, A. Haffner mit der braunen Brille. Stern, nr. 25 (1969).
[323] HAFFNER, S. Der Teufelspakt, p. 150.
[324] EBERAN, B. Wer war an Hitler schuld?, p. 33.
[325] WINKLER, R. Zum Tod des Publizisten Sebastian Haffner. Die lange Zeit des Nachkriegs. http://www.grueneliga.de/th/jena/juz/28/j28t14.htm. S.l., 1999. Zie Bijlage 5.
[326] Zie: KIRNER, F. Das Haffner-Paradox.
http://www.Sozialismus-von-unten.de/archiv/svu6/haffner.htm. S.l, 2001. Zie Bijlage 6.
[327] Voor een korte, overzichtelijke chronologie van Kohls leven zie: http://www.dhm.de/lemo/html/biografien/KohlHelmut/ . S.l., s.d. Zie Bijlage 10.
[328] ASH, T.G. In naam van Europa. Amsterdam, 1993, p. 136.
[329] ASH, T.G. In naam van Europa. Amsterdam, 1993, p. 141.
[330] Dit kwam doordat Kohl in een intervieuw met Newsweek de vaardigheden van Gorbatsjov op het gebied van public relations vergeleek met die van Goebbels. Begrijpelijkerwijs werden daarop de relaties tussen de Sovjetunie en de Bondsrepubliek en die tussen de Sovjetunie en Kohl in het bijzonder praktisch verbroken. De contacten van het daaropvolgende jaar tussen beide landen zouden nu via anderen dan Kohl gebeuren.
[331] Zoals bijvoorbeeld die van Edoeard Sjevardnadze.
[332] ASH, T.G. In naam van Europa. Amsterdam, 1993, p. 150.
[333] KERSHAW, I. Hitler. Hoogmoed, p. 8.
[334] HAFFNER, S. Het verhaal van een Duitser, p. 11.
[335] KRUG, J. Als Engländer maskiert, p. 20-21.
[336] KERSHAW, I. Hitler. Hoogmoed, p.329.
[337] HAFFNER, S. Spielraum nach vorn. Die Welt, nr. 277 (28/11/1961), p. 3.
[338] HAFFNER, S. Der lachende Dritte, Stern, nr. 35 (1968), p. 116-117.
[339] HAFFNER, S. Vorsicht! Friedensgefahr!, Stern, nr. 9 (1969), p. 178.
[340] Voorwoord van Hubert Smeets in: HAFFNER, S. Het Duitse onvermogen, p. 7.
[341] KRUG, J. Sebastian Haffner. Als Engländer maskiert, p. 65.
[342] VERHEYEN, D. The German Problem, p. 100-114.