Het beleid van de grafelijke gerechtsdienaren tijdens de Gentse opstand in Brugge en het Brugse Vrije. (1379-1385) (Koen Van Huele) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Deel II. Het beleid van de Grafelijke Gerechtsofficieren
Hoofdstuk 3. Bronnen en Methode.
Het beleid van de grafelijke gerechtsofficieren wordt bij uitstek weerspiegeld in de rekeningen, die een directe getuigenis vormen van de concrete uitoefening van het baljuwsambt. Aldus wordt een expliciet beeld geschetst van het dagelijks beleid van deze gerechtsofficieren en hun ondergeschikten. Onderworpen aan de financiële en juridische controle vanuit de centrale administratie werden de rekeningen met dit doel om de vier maanden opgesteld. Speciale zittingen van de commissie van raadsheren en rekenmeesters werden sinds het midden van de XIVe eeuw rond Driekoningen (6 januari), half mei en het feest van de Kruisverheffing (14 september) gehouden. Bij deze gelegenheid werd naast een grondige financiële controle onder leiding van de rekenmeesters, de klachten onderzocht en beoordeeld die tegen de baljuws waren gericht. Naast deze periodieke controle stond het baljuwskader onder voortdurend toezicht van de ontvanger van Vlaanderen en vanaf het begin van de jaren '70 van de XIVe eeuw onder toezicht van de souverein baljuw. De graaf had er immers alle belang bij dat het land goed werd bestuurd en zijn ambtenaren in het vrijwaren van de openbare orde gezag en vertrouwen genoten vanwege de bevolking.[121]
Met het aanhoren en doornemen van de rekeningen door de commissie van raadsheren en rekenmeesters werden de rekeningen naar inhoud en vorm onderworpen aan een controle. Er werd nagekeken of er uitgaven ongegrond waren geboekt en ontvangsten ontbraken. Het was immers mogelijk dat de onkosten, voortvloeiend uit het gezamenlijk optreden van meerdere gerechtsofficieren door ieder van hen integraal werden opgetekend of dat bepaalde uitgaven in twee opeenvolgende rekeningen werden genoteerd. Hiertoe was een onderlinge vergelijking noodzakelijk tussen de rekeningen van de verschillende ambtenaren en de opeenvolgende rekeningen van dezelfde ambtenaren. Bovendien verschilde de invulling van de financiële bevoegdheid van baljuwsschap tot baljuwsschap, naar het grafelijk aandeel in de boeten en de inning van bepaalde heerlijke en feodale rechten toe. Deze verschillen weerspiegelen zich in de opstelling van de rekeningen, waar ondanks het ontbreken van inkomsten de paragraaftitel steeds wordt vermeld. Een systematische controle naar de aanwezigheid van deze paragrafen was daarom eveneens gewenst. Hiertoe beschikten de rekenmeesters over de rekeningen van de verschillende baljuws die hen ter controle werden voorgelegd, maar tevens moesten ze kunnen beschikken over rekeningen uit voorgaande ambtstermijnen. Met dit doel werden sinds het begin van de jaren '30 van de XIVe eeuw niet alleen de baljuwsrekeningen, maar tevens de afschriften van de rekeningen van andere rekenplichtige instanties in het grafelijk archief te Rupelmonde bewaard. Maar tijdens de Gentse Opstand, van het begin van de jaren '80 af, werd het archief ontoegankelijk voor de naar Rijsel overgeplaatste centrale grafelijke instellingen. De commissie werd hierdoor in de praktische uitoefening van haar controlemacht gehinderd.
De machtsovername van hertog Filips de Stoute, na de dood van graaf Lodewijk van Male eind januari 1384, veranderde hier in eerste instantie niets aan. De politieke situatie was te precair om, vooraleer de vrede van Doornik in december 1385 een einde maakte aan de Gentse Opstand, veranderingen van welke aard dan ook door te voeren. De Bourgondische hertog omringde zich echter voornamelijk met vertrouwelingen, wat de verfransing van de centrale administratie in de hand werkte. Het Middelnederlands, dat sinds het midden van de XIVe eeuw het Frans in het contact tussen de centrale en lokale instellingen domineerde, kwam als administratieve voertaal onder druk te staan en verdween.[122] Nog voor de oprichting van de "Camere van den Rade" in februari 1386 worden de baljuwsrekeningen integraal in het Frans opgesteld.[123] Deze nieuwe sedentaire kamer, met een gerechtelijke en financiële sectie, betekende in praktijk een reorganisatie van de centrale instellingen die tijdens de regering van Lodewijk van Nevers waren ontstaan en een quasi sedentair karakter hadden verkregen in het voorgaande decennium. De Rekenkamer, verantwoordelijk voor de boekhoudkundige controle van de rekeningen, laat snel na haar oprichting een deel van het grafelijk archief te Rupelmonde overbrengen naar Rijsel.[124]
De baljuwsrekeningen, verzameld binnen het archief van de Rekenkamer, zijn slechts vanaf het einde van de XIVe eeuw quasi continu aanwezig. Voordien treffen we ze slechts sporadisch aan. Binnen het strikt afgebakend geografische terrein die deze thesis omhelst, betekende dit het doornemen van de baljuwsrekeningen van Brugge, Mude, Damme, Aardenburg en Hughenvliet. De rekeningen worden, op enkele exemplaren na in de Archives Départementales du Nord te Rijsel, voornamelijk bewaard in het Algemeen Rijksarchief. Uitgeleende en verdwenen exemplaren moesten noodgedwongen in de Rijksarchieven in Gent en Brugge worden ingekeken.[125] Hiernaast beschikken we eveneens over de integrale uitgave van een aantal baljuwsrekeningen uit het begin van de jaren '80 van de XIVe eeuw.[126]
Aan het belang van de laatmiddeleeuwse rekeningen voor het bestuderen van deze periode wordt vandaag niet meer getwijfeld. Rekeningen van steden, regionale en centrale vorstelijke en kerkelijke instellingen bieden een brede waaier aan informatie die de meest diverse sectoren van het sociaal, economisch en politiek leven raken.[127] De rekeningen van de grafelijke gerechtsofficieren nemen hiertussen niet in het minst een belangrijke plaats in. Voor de hand liggend is hun belang voor de instellings- en rechtsgeschiedenis, doch ze vormen eveneens een niet onbelangrijke schat aan informatie tot het doorgronden van het sociaal-economisch bestel van de laat-middeleeuwse maatschappij. Dit veelzijdig karakter wordt bevestigd in de talrijke studies, die deze bron in hun onderzoek aanwenden.[128] Naast deze verscheidenheid aan informatie kunnen we met de nodige historische kritiek eveneens spreken van het realistisch karakter en de quasi objectiviteit van de bron: de rekeningen van de gerechtsofficieren bieden immers een getuigenis van effectief gebeurde (mis)daden en weerspiegelen niets meer dan de concrete ambtsuitoefening van de gerechtsofficieren. Meer dan de loyaliteit tegenover de graaf en een correct beleid hoeven deze niet te bewijzen.
De baljuwsrekeningen staan in deze studie centraal omdat ze bij uitstek een beeld geven van het door de grafelijke gerechtsofficier gevoerde beleid. Doordat deze ambtenaren in hun ambtsuitoefening geprangt zaten tussen volk en vorst zouden ze in talloze archiefbescheiden teruggevonden kunnen worden, doch deze gegevens zouden hier slechts een fragmentarisch karakter bieden. Tekenend hiervoor zijn de stadsrekeningen van Brugge en Oudenburg, die door hun uitzonderlijke aanwezigheid in deze periode niettemin werden geraadpleegd.[129] Daarom werd in aanvulling van ons onderzoek er voor geopteerd een aantal klassieke bronnenuitgaven door te nemen.[130]
De aanwezigheid van een quasi continue reeks bronnen stelde ons in staat om op een verantwoorde manier het beleid van de grafelijke gerechtsofficieren te ontleden. Hierbij is het van belang de problematiek vanuit verschillende invalshoeken te benaderen en in een vergelijkend onderzoek tot een gedifferentieerd beeld te komen. Want hoewel het uiteindelijke doel het blootleggen blijft van een aantal regelmatigheden, mag hierin niet worden voorbijgegaan aan de onderlinge verschillen en nuances. Voor de hand liggend of schijnbaar onverwacht. Maar deze doelstelling invullen is niet zo eenvoudig. Een onderzoek naar 'het' beleid is immers veelomvattend en een concrete maatstaf hiertoe werd niet gevonden in analoge studies.
De baljuwsrekeningen vormen bij uitstek de getuigenis van het beleid van deze grafelijke gerechtsofficieren, waardoor in eerste instantie werd gezocht naar een geschikte klassificatie tot het ontleden van de verschillende inkomsten- en uitgavenposten. Tot het consequent klasseren van de verschillende posten moest vooraf een strikt afgebakende klassering worden opgesteld.
De inkomsten werden naar hun aard en eigen aan de financiële bevoegdheden van deze ambtenaren onderverdeeld in twee groepen. De ontvangsten die voorvloeiden uit de inning van de heerlijke en feodale rechten konden makkelijk worden herkend. Deze inkomsten werden in aparte paragrafen onderscheiden van de overige delicten of werden op het einde van de rekening gebundeld en expliciet benoemd. Dit is niet het geval met de ontvangsten die voortvloeiden uit de bestrijding van de criminaliteit. Hier onderscheiden de paragrafen niet de inkomsten naar hun aard, maar naar de omvang van de boeten die ermee gepaard gingen. De noodzaak tot een theoretisch onderbouwde classificatie die rekening hield met de aard van de verscheiden delicten drong zich op. Historici die zich hebben beziggehouden met het onderzoek naar de criminaliteit in de late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd, verschillen echter in een aantal aspecten van mening in het opstellen van een classificatie. Ze waren immers genoodzaakt tot het opstellen van een eigen classificatie, omdat criminologen, door hun verbondenheid met hedendaagse opvattingen over misdaad en misdadigers, en oude criminalisten, door hun te algemene en vage opstelling, geen concreet voorstel konden bieden.[131] Een uniforme indeling van de misdrijven is hierbij niet voor handen, doch de methode die door Van Hemelryck werd voorgesteld lijkt ons het meest bruikbaar en aanvaardbaar. Hij trachtte de rechtstoestand van het Ancien Régime zo getrouw mogelijk weer te geven en volgde hierbij in grove lijnen de indeling van de Oudnederlandse criminalisten Wielant, de Damhoudere en Christinaeus, doch streefde hierbij het gebruik na van de moderne juridische terminologie in het vermijden van een al te grote abstractie met onze opvattigen. Niettemin bleek de hier voorgestelde indeling volgens een opdeling naar religieuze misdrijven, misdrijven tegen lichamelijke integriteit, misdrijven tegen eigendom, misdrijven tegen openbare zedelijkheid, misdrijven tegen openbare trouw, misdrijven tegen het gezag, misdrijven tegen eer en politieovertredingen, niet specifiek genoeg onderverdeeld om er alle delicten in onder te brengen. Het systematisch vergelijken van deze door Vanhemelryck opgestelde classificatie met een aantal willekeurige rekeningen zorgde ervoor dat een definitieve classificatie kon worden opgesteld. Een bijkomende aanpassing was echter noodzakelijk. Er werd immers tot hiertoe geen rekening gehouden met de specifieke totstandkoming van deze inkomsten. Essentieel tot het bestuderen van het beleid van de grafelijke gerechtsofficieren is een onderscheid te maken tussen de inkomsten uit boeten en verbeurd verklaarde goederen die na vonnis tot stand kwamen en de minnelijke schikkingen die de baljuw ambtshalve kon afsluiten voor de schepenbank zich over een vonnis had uitgesproken. Een verdere ontleding van deze composities, door naar de aard van haar totstandkoming rekening te houden met verzachtende en verzwarende omstandigheden, bleek praktisch niet realiseerbaar doordat dit te complex en onoverzichtelijk was.
De uitgaven werden eveneens naar hun aard geclassificeerd. Enerzijds kan een onderscheid worden gemaakt tussen de uitgaven die voortvloeien uit specifieke financiele en gerechtelijke bevoegdheden en anderzijds deze die de feitelijke bevoegdheden overschrijden, doch door de graaf van Vlaanderen of zijn entourage bij eenmaligheid waren opgelegd. De baljuws waren immers ambtshalve verantwoordelijk voor de organisatie van het proces, de strafuitvoering en de inning van de heerlijke en feodale rechten. Hieraan waren specifieke onkosten verbonden. Dit maakte een opdeling van de uitgaven mogelijk naargelang het verplichtingen betrof van administratief-juridische, feodaal-heerlijke of strafuitvoerende aard, naast de wedden en toelagen die de gerechtsofficier door de graaf was toegekend of in zijn naam aan derden uitkeerde.
Het kwantitatief onderzoek naar de onderlinge verhouding tussen de naar hun aard onderscheiden inkomsten en uitgavenposten is echter de aanleiding tot het bepalen van de onmiddellijke invloed van de politieke en sociaal-economische crisis op het beleid van de grafelijke gerechtsdienaren. Na een relatieve periode van stabiliteit tijdens het derde kwart van de XIVe eeuw, ondergaat het grafelijk gezag een ware identiteitscrisis tijdens de eerste helft van de jaren '80. De barometer tot het nagaan van de effectieve sterkte of zwakte van het grafelijk gezag op lokaal vlak, is het onderzoek naar de positie die de gerechtsofficieren tijdens de Gentse Opstand innamen. De baljuws vormden immers de enige schakel tussen de vorst en zijn onderdanen en waren in hun ambtsuitoefening genoodzaakt te laveren tussen beide machtspolen.
In de ontleding van de bronnen werd dan ook gekozen de quasi continue reeks rekeningen op te splitsen in twee perioden: de periode aan de opstand voorafgaand en de periode van de Gentse Opstand. Doordat de rekeningen in de onderscheiden baljuwsschappen in de kasselrij van Brugge pas vanaf mei 1373 in een bijna complete reeks opduiken, kan deze periode tot 1386 opgedeeld worden in twee fasen. Dit betekent dat er negentien viermaandelijkse rekeningen kunnen onderscheiden worden per baljuwsschap en per periode wanneer we het begin van de opstand als breekpunt nemen. Het gaat hier slechts om een quasi continue reeks rekeningen: 90% à 80% van de baljuwsrekeningen uit de periode aan de Gentse Opstand voorafgaand en 60% à 50% van de rekeningen tijdens de opstand werden teruggevonden. Uitzondering hierop vormen de rekeningen van de baljuw van Aardenburg, waar respectievelijk de helft en een tiende van de rekeningen zijn overgeleverd. Hierdoor wordt het mogelijk om een profiel op te stellen van het beleid van de gerechtsofficieren, aan de hand van de quasi continue reeks rekeningen uit de periode van 1373 tot 1379. Dit profiel dat bestaat uit de procentuele verhouding van de naar hun aard onderscheidene inkomsten- en uitgavenposten, vormt de blauwdruk van de effectieve beleidsinvulling van deze ambtenaren. Een onderlinge vergelijking zal duidelijk maken in hoeverre het beleid van de onderscheidene gerechtsofficieren varieert. Dit profiel maakt het bovendien mogelijk het gewicht te onderkennen van de Gentse Opstand op het beleid van de grafelijke gerechtsofficieren.
Maar terwijl tot nu toe vooral de nadruk werd gelegd op de inhoud van het beleid, is het in een periode van opstand tevens van belang de aard ervan te onderscheiden. De baljuw diende zich vooral in deze periode te profileren door het voeren van een beleid dat kon variëren van een zeer inschikkelijk tot een uitermate autoritair optreden. Dit vergt echter de noodzaak om veranderingen op de voet te kunnen volgen. Het jaar na jaar opstellen van voornoemde profielen zou onontkoombare problemen vormen. Rekeningen komen niet alleen minder frequent voor, maar beantwoorden evenmin aan de viermaandelijkse termijn waardoor het classificeren van ongedateerde posten onmogelijk wordt. Bovendien zou de onderlinge vergelijking van de diverse profielen een hopeloos complexe aangelegenheid worden. Deze problemen worden overbrugd door in elk baljuwsschap de evolutie te volgen van de gemiddelde maandelijkse ontvangsten: pieken en dalen verraden het karakter van het beleid van de onderscheidene gerechtsofficieren. De gegevens bieden als bijkomend voordeel dat ze op een eenvoudige basis een geografische spreiding toelaten. Hiertoe wordt het maandelijks gemiddeld inkomen over de periode 1379 tot 1386 geïndexeerd met als uitgangspunt het maandelijks gemiddeld inkomen uit de voorgaande periode. Doordat dit zowel mogelijk was binnen de steden, volgens de inkomsten van elke stadsbaljuw afzonderlijk, als op het platteland, volgens de inkomsten van de kasselrijbaljuw, kan een verfijnde geografische spreiding worden bekomen die op een overzichtelijke manier de concrete weerslag op het grafelijk gezag weergeeft.[132]
In de combinatie van de hier voorgestelde methode tot het achterhalen van de inhoud en het karakter van het beleid der grafelijke gerechtsofficieren kan reeds een goed geheel gevonden worden tot het bepalen van dit beleid. Maar hierdoor dreigt het opzet te bezwijken onder absolute en procentuele getallen die geïllustreerd worden door tabellen, grafieken en kaarten. Een meer diepgaande ontleding van de bronnen is noodzakelijk in de poging het beleid meer concreet af te tasten en de werkelijke inhoud van de posten, die zich dreigen te verschuilen achter een profiel van geclassificeerde inkomsten en uitgaven, naar boven te brengen. Deze combinatie biedt een voldoende methodologische basis om tot een besluit te komen inzake het beleid van de grafelijke gerechtsofficieren in de stad Brugge, de smalle steden en de ambachten van het Vrije.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[121] BUNTINX (1949), pag. 201 - 203 en LAMBRECHT en VAN ROMPAEY (1982), pag. 104.
[122] BLOCKMANS (1980), pag. 210 en NOWÉ (1928), pag. 184 - 185.
[123] De rekeningen wijzen op een breuk in januari 1386, wanneer de ter controle voorgelegde rekeningen voor het eerst in het Frans werden opgesteld. Veelal gaat het hierbij om de rekeningen uit de ambtsperiode september tot januari 1386, doch rekeningen die voordien niet waren afgesloten zijn eveneens integraal in het Frans opgesteld. Binnen de kasselrij van Brugge getuigen de rekeningen van de baljuw van Brugge en waterbaljuw van Mude (ix.1385 - i.1386(n.s.)) en de rekening van de baljuw van Damme (iv.1385 - i.1386(n.s.)) hiervan. BAUTIER, SORNAY en MURET (1984), pag. 167 - 175 en NELIS (1992), pag. 47 - 81.
[124] AERTS (E.). Overzicht van de archieven en verzamelingen van het Algemeen Rijks-archief. Geschiedenis en archief van de Rekenkamers. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1996, pag. 358 ; BLOCKMANS (F.). Le contrôle par le prince des comptes urbains en Flandre et en Brabant au Moyen Age, in: Finances et comptabilité urbaines du XIIIe au XIVe siècle, Colloque International (Blankenberge, 6-9.ix.1962), pag. 295-296 en BLOCKMANS (1980), pag. 209 - 210.
[125] BAUTIER (R.-H.), SORNAY (J.) en MURET (F.). Les sources de l'histoire écono-mique et sociale du moyen âge. Deel 1, Les états de la maison de Bourgogne, pag. 167-175. Parijs, Centre National de la Recherche Scientifique, 1984 ; GACHARD (M.). Inventaire des Archives des Chambres des comptes précédé d'une notice historique sur les anciennes institutions, 6 dln. Brussel, 1837-79 en NELIS (H.). Chambres des comptes de Flandre et de Brabant: inventaire des comptes en rouleaux. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1992. Deze naslagwerken en toegangen waren bij het opsporen van de rekeningen essentieel, doch hiernaast kon ik steeds rekenen op de bereidwillige hulp van de archiefmedewerkers van de Rijksarchieven te Brussel, Brugge en Gent. Speciale dank gaat uit naar deze medewerkers uit de Archives Départementales du Nord, die zo bereidwillig waren kopieën van de betreffende rekeningen op te sturen.
[126] DE PAUW (N.). Cronyke van Vlaenderen, deel II, Rekeningen der Baljuws van Vlaanderen. Gent, 1906, pag. 51-114, 117-197 en 206-207. De rekeningen van de baljuws van Mude, Damme, Aardenburg en Hughenvliet werden integraal weergegeven, doch op één rekening na werden van beide andere rekeningen van de baljuw van Brugge slechts de uitgaven afgedrukt.
[127] PREVENIER (W.). Financien en boekhouding in de Boergondische periode. Nieuwe bronnen en resultaten, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 1969, LXXXII, 4, pag. 469.
[128] CURVEILLER (S.). Dunkerque, ville et port de Flandre à la fin du moyen age, à travers les comptes de baillage de 1358 à 1407. Lille, Presses Universitaires, 1989 ; DEGRYSE (R.). De Vlaamse Westvaart en de Engelse represailles omstreeks 1378, in: H.M.G.O., XXVII, 1973, pag. 193-239 ; DE SMET (J.). De repressie te Brugge na de slag bij West-Rozebeke (1382-1384). Bijdrage tot de kennis van de sociale en economische toestand van de Brugse bevolking, in: A.S.E.B., LXXXIV, 1947, pag. 71-118 ; MERTENS (J.). De meerkrapteelt in de omgeving van Brugge, vooral in de XIVe en XVe eeuw, in: B.O., XXI, 1981, pag. 259 - 282 en VAN OOST (A.). Sociale stratificatie van de Brugse opstandelingen en van de opstandige ingezetenen van de kleinere kasselrijsteden en van de kasselrijdorpen in Vlaanderen van 1379-1385, in: B.T.F.G., LVI, 1978, pag. 830-877.
[129] De stadsrekeningen kunnen ons bijkomende informatie bieden over de concrete invulling van het ambt in een periode waarin de baljuwsrekeningen minder frequent voorkomen en over de verhouding tussen de stedelijke overheid en de grafelijke gerechtsofficier. Er kon echter geen diepgaande vergelijking gemaakt worden tussen de verschillende steden in het Vrije, doordat op de onuitgegeven rekeningen van Brugge en de uitgegeven rekeningen van Ouden-burg na, geen rekeningen zijn bewaard voor het laatste decennium van de XIVe eeuw.
[130] BARTIER (J.) en VAN NIEUWENHUYSEN (A.). Ordonnances de Philippe le Hardi, de Marguerite de Male et de Jean sans Peur (1381-1419). Brussel, Ministerie van Justitie, 1965 ; DE LIMBURG - STIRUM (T.). Cartulaire de Louis de Male, comte de Flandre: decreten van den grave Lodewijck van Vlaenderen (1348-1358). Brugge, De Plancke, 1898-1901 ; DE PAUW (N.). Bouc van de Audiencie, acten en sentencien van den Raad van Vlaanderen in de XIVe eeuw. Gent, A. Siffer, 1901-1903 en GILLIODTS - VAN SEVEREN (L.). Coutume de la ville de Bruges (3 delen). Brussel, Ministerie van Justitie, 1874-1875 ; idem. Coutume du Franc de Bruges (3 delen). Brussel, Ministerie van Justitie, 1879-1880 en idem. Coutumes des petites villes et seigneuries enclavées dans le Franc de Bruges (6 delen). Brussel, Ministerie van justitie, 1890-1893.
[131] BERENTS (A.D.). Misdaad in de Middeleeuwen. Een onderzoek naar de criminaliteit in het laat-middeleeuwse Utrecht. Utrecht, stichting Stichtse Historische Reeks, 1976 , VAN CAENEGEM (R.C.). Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw, in: V.K.V.A., XIX, 1954. Brussel, Paleis der Academien en VANHEMELRYCK (F.). De criminaliteit in de ammanie van Brussel van de late Middeleeuwen tot het einde van het Ancien Régime (1404-1789), in: V.K.V.A., XCVII, 1981. Brussel, Paleis der Academien.
[132] Deze ruimtelijk verdeling is mogelijk door de concrete opdeling van de baljuwsrekeningen in aparte hoofdstukken. Hierbij wordt in eenzelfde rekening niet alleen een onderscheid gemaakt tussen de diverse baljuwsschappen, maar bovendien kunnen de inkomsten van samengestelde ambtsgebieden verder ontleed worden. De opdeling van de inkomsten van de kasselrijbaljuw in aparte paragrafen, met een onderscheid tussen de diverse ambachten in respectievelijk het Oost-, Noord- en West-Vrije laat toe een verfijnde geografische spreiding te bekomen.