Frenologie in België en Nederland in de negentiende eeuw. (Evi Loncke)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

Het onderwerp van mijn thesis is “Frenologie in België en Nederland in de negentiende eeuw”.  Deze leer spreekt al twee eeuwen tot de verbeelding van velen.  Door de jaren heen is er veel geschreven over de theorie door voor- en tegenstanders; zelfs nu wordt er nog geregeld een boek of een artikel aan gewijd.  Toch zijn er vandaag de dag nog veel mensen die niet weten wat frenologie is en er zelfs nog nooit van gehoord hebben.  Aangezien de leer zoveel reactie heeft uitgelokt in haar ontstaansperiode en zelfs nu nog, zijn we van mening dat ze nog steeds aandacht verdient.  Wij achten haar dan ook meer dan interessant genoeg om er een studie aan te wijden.

 

We richten onze blik vooral op de interesse die er in België en Nederland werd getoond voor het fenomeen frenologie.  Landen zoals de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk komen al geregeld aan bod in uitgebreide studies; hier een onderzoek aan wijden zou alleen leiden tot herhaling van wat al meerdere keren neergeschreven is.  Door ons aan de eigen contreien te houden, hopen we een nieuwe bijdrage te leveren tot de studie van de frenologie.  Tijdens ons onderzoek is immers gebleken dat de gegevens omtrent de frenologie in België en Nederland nog niet verwerkt zijn geworden tot een aansluitend geheel.  We hopen daar met deze verhandeling verandering in te brengen.

 

Onze aandacht zal vooral uitgaan naar de negentiende eeuw.  Dit is immers de periode waarin de frenologie verspreid werd door haar geestelijke vader Franz Joseph Gall en waarin ze de meeste navolging kende.  In deze periode ontstonden er in verschillende landen frenologische verenigingen, werd er discussie gevoerd door de voor- en tegenstanders in deze sociëteiten maar ook in kranten en tijdschriften; er werden ook veel boeken gepubliceerd omtrent deze leer.  Ook in België en Nederland kwam de frenologie ter sprake en dit vooral naar aanleiding van het bezoek dat Gall en zijn medewerker Johann Caspar Spurzheim brachten aan de Lage Landen ter promotie van hun theorie.  Na deze periode werd de frenologie in wetenschappelijke kringen ontmaskerd als zijnde pseudo-wetenschap, waardoor de interesse ervoor gevoelig daalde.  We zullen ons hoofdzakelijk toespitsen op de eerste helft van de negentiende eeuw omdat de leer in deze periode de meeste belangstelling kreeg.

 

We hebben ervoor gekozen elke bron en haar auteur afzonderlijk te behandelen; uit het bronnenmateriaal bleek immers dat er weinig of geen sprake was van samenwerking tussen de verschillende frenologen en dat de frenologie in België en Nederland vooral door individuen behandeld en besproken werd. We hebben getracht zoveel mogelijk verbanden te leggen tussen de verschillende wetenschappers, maar in vele gevallen was er geen sprake van samenwerking of overleg. 

 

In deze verhandeling zullen we proberen een beeld te schetsen van de Belgen en de Nederlanders die zich bezighielden met de frenologie in de negentiende eeuw.  Vertrekpunt van het onderzoek waren een aantal vragen die we in deze verhandeling hopen te beantwoorden.  We vroegen ons vooral af wie de personen waren die interesse toonden voor de frenologie; we onderzochten of deze groep vooral bestond uit wetenschappers en artsen.  In zoverre dat het mogelijk was, probeerden we te achterhalen hoe deze personen in contact kwamen met de leer.  Uiteraard kwam ook hun houding tegenover de frenologie ter sprake en de manier waarop ze hun mening verspreidden.  Uit het onderzoek bleek dat er ook een aantal personen die geen wetenschappelijke opleiding hadden genoten zich inlieten met Galls leer; we gingen dan ook na of er een verschil bestond tussen de perceptie van de frenologie bij de wetenschappers en bij de niet-wetenschappers.  We hebben bovendien een poging gedaan een vergelijking te maken tussen de manier waarop de Nederlanders de leer behandelden en de wijze waarop de Belgen er mee omgingen; we wilden nagaan of er opvallende verschillen waren in de reacties op de frenologie in België en in Nederland en hoe die te verklaren waren. 

 

Met deze verhandeling willen we ook aanduiden of de frenologie wetenschap of pseudo-wetenschap genoemd moet worden.  We willen nagaan hoe belangrijk de leer was in de negentiende eeuw in België en Nederland en welke invloed ze had.  We zullen bovendien trachten te verklaren hoe de frenologie kon ontstaan, hoe ze succesvol ontwikkeld werd en hoe ze tot verval kwam.  We onderzoeken of er nog andere theorieën zijn die in verband gebracht kunnen worden met de frenologie en welke band de leer had met de geneeskunde.  De invloed van de mentaliteit die op dat moment heerste, zullen we ook aanhalen.  In welke domeinen van het menselijk bestaan de frenologie een belangrijke rol speelde, zal ook aan bod komen.

 

Onze verhandeling is te situeren in de context van de cultuurgeschiedenis.  Binnen dit kader spitsen we ons meer specifiek toe op de mentaliteitsgeschiedenis, de ideeëngeschiedenis en de wetenschapsgeschiedenis. 

 

We rekenen onze verhandeling deels bij de mentaliteitsgeschiedenis.  De frenologie kwam tot stand in de periode van het positivisme, het vooruitgangsoptimisme en het grote vertrouwen in de wetenschappen, dat de negentiende eeuw typeerde.  Net zoals zovele wetenschappers uit deze tijd, zocht Gall een verklaring voor een natuurverschijnsel en wou hij het mysterie ervan onthullen.  Hij herleidde karaktereigenschappen die voordien als een ongrijpbaar fenomeen werden gezien, tot een materieel en wetenschappelijk te verklaren iets.  Het is naar onze mening ondenkbaar dat de leer in een andere tijd tot stand zou gekomen zijn.  De schedelleer paste immers perfect in de mentaliteit van die periode. 

 

Ook het genre van de ideeëngeschiedenis en meer bepaald de intellectuele geschiedenis, is van toepassing op onze verhandeling.  De intellectuele geschiedenis onderzoekt immers “de invloed van ideeën op de menselijke verbeelding, de emoties en het (politieke) gedrag van individuen en groepen[1]”.  We willen met deze verhandeling dan ook de levensloop van de frenologie in de geschiedenis nagaan om zo tot een historische syntese te komen: we bekijken de leer en de reacties erop vanaf haar ontstaan aan het einde van de achttiende eeuw, doorheen de negentiende tot aan de twintigste eeuw.  Net zoals de mentaliteitsgeschiedenis, wijst ook deze vorm van geschiedschrijving op de wisselwerking tussen ideeën en hun historische achtergrond.  Zo zullen we trachten aan te tonen dat, zoals we reeds eerder meldden, de ontwikkeling van de frenologie duidelijk samenhing met de positivistische houding van de negentiende eeuw.

 

Vanzelfsprekend maakt ons onderzoek ook deel uit van de wetenschapsgeschiedenis; de frenologie is immers een wetenschappelijke theorie, ontstaan binnen de geneeskundige wereld.  Ons onderzoek past daarom ook binnen het meer specifieke kader van de geschiedenis van de geneeskunde. 

 

Tijdens het onderzoek werd gebruik gemaakt van verschillende soorten bronnen en werken. De zeer uiteenlopende typen van bronnen gaven telkens een ander zicht op de frenologie; we bespreken in onze verhandeling dan ook een verscheidenheid aan visies op Galls leer.  Ons bronnenmateriaal bestond voor een groot deel uit tijdschriften; we vonden interessante gegevens zowel in algemene, culturele tijdschriften als in geneeskundige, wetenschappelijke bladen.  We maakten ook gebruik van een toneelstuk over de frenologie, bespreken uitgaven van voordrachten en uiteraard komen er ook wetenschappelijke werken en recensies over die werken aan bod. 

 

In het Belgisch medisch tijdschrift Annales de littérature médicale étrangère kwam de frenologie reeds aan bod in het jaar 1806.  De Gentse dokter Kluyskens schreef daarin het artikel “Remarques du docteur C.W. Hufeland sur la doctrine du docteur Gall relativement aux organes du cerveau[2]”. Kluyskens gaf niet alleen de mening van de Duitse arts Hufeland over de frenologie weer; hij voorzag het artikel ook van de nodige commentaar, waarin hij verschillende termen nader verklaarde en zijn eigen visie op de leer weergaf.

 

In 1836, 1838 en 1842 verschenen er in het Belgische tijdschrift Journal Historique et Littéraire artikels over de frenologie.  Het eerste artikel was getiteld “Leçons de phrénologie par M. le docteur Broussais[3]”; hierin werden de lessen in de frenologie die Broussais gaf in België, op een kritische manier becommentariëerd.  Het artikel “Exposé et examen critique du système phrénologique[4]” uit 1838 bestond uit een recensie van het gelijknamige boek van de hand van de Franse dokter Cerise, waarin de frenologie in verband werd gebracht met het saint-simonisme.  In 1842 schreef een van de redacteurs een kritisch artikel over Galls leer, dat getiteld was “Idée de l’âme d’après Gall[5]”.  De auteur kwam tot het besluit dat er nog niet genoeg bewijzen waren om de frenologie aan te nemen en dat men er dan ook voorzichtig mee moest omspringen.

 

Tussen 1839 en 1843 gaf de Bergense advocaat Wins vier voordrachten over de frenologie voor de Société des sciences, des arts et des lettres du Hainaut[6]In deze voordrachten legde Wins uit wat de leer juist inhield en in welke mate ze een positieve invloed kon uitoefenen op de maatschappij.  Hij gaf echter geen kritische argumenten die het nut van de frenologie konden aangeven.  Wins was een groot voorstander van Galls leer en nam duidelijk een minder kritische houding aan dan de wetenschappers of artsen, die zich inlieten met de theorie.

 

Uiteraard werden er ook Nederlandse tijdschriften geraadpleegd, zoals de Algemeene Konst- en Letterbode en De Gids.   In de Algemeene Konst- en Letterbode kwam de frenologie in de loop der jaren verscheidene keren ter sprake.  In 1802 werd de frenologie in een kort artikel[7] voorgesteld als een nieuwe Duitse leer, die interessant was, maar nog moest bewijzen hoe gegrond ze was.  In 1804 verscheen er een recensie in de Algemeene Konst en Letterbode[8] van het boek “Het leerstelsel van Joseph Gall”, dat geschreven werd door Gerard Vrolik. De frenologie had zoveel reactie uitgelokt, dat volgens de auteur van het artikel de leer het waard was om diepgaander onderzocht en besproken te worden.  Hij nam net zoals Vrolik een afwachtende houding aan tegenover de leer.  Ook in 1805 werd er een recensie geschreven over een boek in verband met de frenologie, namelijk “Het bekkeneel van Kant” van de hand van Kelch[9]. De anonieme recensent vroeg  zich af of de frenologie waar, nuttig en nieuw was.  Hij nam dus een kritische houding aan tegenover de leer.  De Algemeene Konst en Letterbode[10] besprak in 1806 het bezoek van Gall en Spurzheim aan Nederland; in een kort bericht werd er meegedeeld wanneer ze waren aangekomen en welke steden ze zouden aandoen tijdens hun bezoek.  In 1808 verscheen het artikel “Iets over de schedelleer van Dr. Gall”[11].  Het betrof een uiterst negatieve beoordeling van de frenologie; de anonieme auteur van het artikel vond de leer onwijsgerig en gevaarlijk.  De Duitse arts Soemmering schreef in 1909  een artikel dat in 1829 werd opgenomen in het Nederlandse tijdschrift[12] onder de titel “Mijne gedachten over eenige leerstellingen van Dr. Gall” Soemmering nam een aantal van Galls vooronderstellingen aan, maar had toch sterke bedenkingen bij de leer. Soemmering vond Galls anatomische bewijzen bijvoorbeeld verre van overtuigend.  De houding van de Algemeene Konst en Letterbode tegenover Galls leer was dus sterk geëvolueerd tegenover 1802, toen men een afwachtende houding aannam. 

 

We maakten tijdens ons onderzoek gebruik van een bron uit het jaar 1819, die pas in 1927 werd uitgegeven in het Tijdschrift voor strafrecht[13].  Het gaat hier om een reisverslag; drie Nederlandse geneeskundestudenten maakten tussen 1818 en 1819 een studiereis naar Parijs en Duitsland.  In het verslag werden de lessen van Gall, die ze in Parijs bijwoonden, weergegeven zonder enige vorm van kritiek.  De studenten schreven enkel neer wat Gall besprak tijdens de colleges, maar gaven nergens hun eigen mening over wat hij vertelde. 

 

Ook in De Gids, een ander Nederlands tijdschrift, vonden we informatie over de frenologie.  In 1854 werd namelijk het artikel “De symboliek van den schedel naar aanleiding van Carus’ Symbolik der menschlichen Gestalt.  Ein Handbuch zur Menschenkenntnis[14]”.  Van Capelle maakte hierin een soort van vergelijking tussen het symbolisme van Carus en de frenologie van Gall.  Hij geloofde wel in het vinden van symbolen in het menselijk lichaam, maar de frenologie vond hij achterhaald. De wetenschap had bewezen dat de frenologie niet klopte; Van Capelle had wel vertrouwen in Carus’theorie, hoewel ze nog meer uitgewerkt moest worden om toepasbaar te zijn. 

 

Ons bronnenmateriaal bestond uiteraard niet alleen uit tijdschriften, er werden ook boeken geraadpleegd die geschreven werden in de loop van de negentiende eeuw.  In 1837 verschenen er verschillende werken die van nut waren bij ons onderzoek. Het boek “Dictionnaire de phrénologie et de physiognomonie, à l’usage des artistes, des gens du monde, des instituteurs, des pères de famille, des jurés, etc.”, dat geschreven werd door Thoré[15] was daar een van.  Zoals de titel al doet vermoeden, gaat het om een woordenboek dat volledig in het teken van de frenologie staat; het bevat enkel termen en namen van personen die in verband gebracht kunnen worden met de leer.  Het was bedoeld voor een groot en uiteenlopend publiek, de auteur gebruikte immers bijna geen specifiek wetenschappelijke termen en legde ook begrippen uit die voor wetenschappers evident waren.

Nog in 1837 kwam het boek Caractères phrénologiques et physiognomoniques uit.  De auteur Poupin had zich tot doel gesteld de lezer te onderwijzen, maar ook te amuseren.  Hij legde uitvoerig uit wat de frenologie en de fysionomie inhielden, hoe ze ontstaan waren, wat de voor- en nadelen ervan waren en zo voort.

 

In 1839 werd er een frenologisch museum geopend in Brussel.  Naar aanleiding daarvan schreef de stichter een filosofisch manifest[16], waarin hij uitlegde waarom hij het nodig vond dat Galls leer verspreid werd en wat hij wilde bereiken met dit museum.  Hij hield een pleidooi voor de frenologie en voor de toepassing ervan in het dagelijks leven.  In datzelfde jaar verscheen een werk van de hand van dokter Matthyssens[17]; deze keer ging het echter niet om een positieve bespreking van de frenologie.  Matthyssens was zeer kritisch en sprak een negatief oordeel uit over de leer; hij noemde ze zelfs een pseudo-wetenschap.

 

Bruyères, die de schoonzoon was van Spurzheim, medegrondlegger van de frenologie, gaf in 1847 een lovend werk uit over de frenologie[18].  Aan de hand van portretten deed hij de leer uit de doeken; hij somde de verschillende types van mensen op, wat hun voor- en nadelen waren en hoe men ze kon herkennen.  Hij besprak ook de theoretische kant van de zaak, zo legde hij uit hoe de frenologie van nut kon zijn in de maatschappij, het recht en de opvoeding.

 

Een andere bron dateert uit het jaar 1852; het gaat om Leçons orales sur les phrénopathies[19] van de Gentse dokter Guislain.  Hoewel er reeds veel geschreven is over deze persoon, vonden we in de literatuur niets terug over Guislains houding tegenover de frenologie. Het gaat hier dan ook om een belangrijke bron.  Guislain gaf in zijn Leçons duidelijk zijn mening over de frenologie; op sommige vlakken gaf hij Gall en Spurzheim gelijk, maar hij vond dat ze te algemene conclusies hadden getrokken en daardoor fouten maakten.

 

We maakten voor ons onderzoek naar de frenologie in Nederland ook gebruik van een toneelstuk, dat vermoedelijk uit het begin van de negentiende eeuw dateert.  Het toneelstuk heette De phrenologen.  Een blijspel in een bedrijf[20] en werd oorspronkelijk in het Duits geschreven.  De frenologie werd positief ervaren; in de loop van het stuk rees er wel even twijfel over de juistheid van de leer, maar op het einde bleek dat de leer altijd juist was geweest.

 

De meeste van onze gegevens haalden we uit de literatuur.  Over de frenologie bestaat er heel wat literatuur, ook zeer recente.  Gegevens in verband met de geneeskundige context waarin de frenologie ontwikkeld werd en ook evolueerde, haalden we uit werken omtrent de geschiedenis van de geneeskunde, zoals onder meer Geschiedenis van de geneeskunde in België van Sondervorst[21] en Inleiding tot de geschiedenis der geneeskunde van Lindeboom[22].  Nationale en geneeskundige biografiën hielpen ons bij het achterhalen van de identiteit en de achtergrond van de auteurs.

 

We  konden de catalogus inkijken van de tentoonstelling die in het najaar van 2001 gehouden zal worden in het Museum Guislain te Gent en waarin de frenologie aan bod zal komen[23].  Tijdens het onderzoek hebben we ook gebruik gemaakt van twee licentiaatsverhandelingen, namelijk Activerende therapie in het oeuvre van dr. Joseph Guislain van Avermaete[24] uit 1996  en La phrénologie van Lepers[25].  In de eerste verhandeling werd er niet gesproken over de frenologie, maar we vonden er wel achtergrondinformatie over Guislain.  In de tweede verhandeling werd de frenologie besproken.  De nadruk lag echter op de filosofie en er werd slechts een korte bespreking gedaan van de houding van enkele Belgische wetenschappers.  Veel overlappingen tussen deze verhandeling en die van Lepers zijn er dan ook niet.

 

Er bestaat zeer recente literatuur over de frenologie.  In 1970 kwam Histoire de la phrénologie van Lanteri-Laura uit en in 2000 Le langage des crânes van Renneville.  In beide werken wordt vooral de geschiedenis van de frenologie besproken, de manier waarop ze tot stand is gekomen, hoe ze door de jaren heen evolueerde en zo voort.  België en Nederland komen maar in beperkte mate aan bod.  Aangezien deze verhandeling volledig gericht is op de situatie in België en Nederland, is er naar onze mening ook hier geen sprake van grote overlappingen. In 1995 werd het proefschrift Gerard Sandifort (1779-1848) in twee werelden[26] van Van Heiningen uitgegeven  Daarin werd een hoofdstuk besteed aan de hersen-schedelleer en de perceptie in Nederland.   

 

Aangezien de informatie over de Belgische en Nederlandse houding tegenover de frenologie in deze werken beperkt was, hebben we ons ook toegespitst op de tijdschriften in verband met geschiedenis, geneeskunde, recht, psychologie en sociologie.  Enkele recente artikels hebben ons veel bijgebracht. Voor het jaar 1995 denken we daarbij aan “Franz Joseph Gall in Nederland” van Conradi[27].  Conradi meldde dat het succes van de frenologie in Nederland op haar hoogtepunt was op het moment van Galls bezoek aan Nederland in 1806.  Spoedig daarna nam de belangstelling af.  Waarom de leer niet aansloeg, was Conradi niet duidelijk.  Conradi’s artikel was beknopt, maar gaf een goed beeld van de manier waarop Nederland reageerde op de komst van Gall.  Eventuele wisselwerkingen kwamen in het artikel niet aan bod.  In 1995 verscheen het artikel “François-Joseph Gall” van van Renynghe de Voxvrie in de Acta Belgica Historiae Medicinae[28].    Volgens van Renynghe de Voxvrie is Gall ook vandaag nog van groot belang voor de neurologie; ook hij reikt echter geen verklaring aan voor het beperkte succes van de frenologie.

 

In 1996 werd het artikel “Het succes van een dwaling” van Steendijk-Kuypers[29] gepubliceerd.  Hierin wordt beschreven hoe Gall tot zijn theorie kwam en wat die inhield; ook Galls bezoek aan Nederland en de Nederlandse perceptie van de leer komen aan bod.  Volgens Steendijk-Kuypers was het succes van de frenologie beperkt, maar ze speelde wel een rol in de juridische beoordeling van criminelen.  De misdadiger moest volgens Gall namelijk gezien worden als een zieke en het strafrecht moest aangepast worden aan deze benadering. 

 

In het artikel “Schedellezen[30], van Ensel dat een jaar later verscheen, lag de nadruk op de relatie tussen het individu en de samenleving en de mogelijkheid om beide te sturen.   Ensel besprak de frenologie in het kader van de Verlichting; in de zoektocht naar het natuurlijke in de mens, nam de schedelleer een tijd lang een belangrijke plaats in.  De relatie tussen het natuurlijke, of de biologische bepaaldheid van de mens en de betekenis van de opvoeding speelden een belangrijke rol in het debat over de frenologie.  De leer liet echter teveel vragen daarrond onbeantwoord en ze kreeg te lijden onder de algemene tendens van verwetenschappelijking, waardoor de frenologie ten val kwam.  Dit artikel werd vooral geschreven vanuit een sociologische en antropologische interesse.

 

Een ander interessant artikel dateert uit 1997 en werd geschreven door Van Heiningen.  Het is getiteld “Van Franz Joseph Gall in Holland kort na 1800[31]”.  Zoals de titel al zegt, ligt de nadruk van dit artikel op het begin van de negentiende eeuw; Van Heiningen beperkte zijn bespreking tot de periode van 1800 tot 1808.  Ook spitste hij zich vooral toe op de discussie tussen Doornik en Stuart, die tegengestelde meningen hadden over de frenologie.

 

Hoewel er al veel geschreven is over de frenologie, zijn we van mening dat nog niet alles gezegd is over deze leer. We hebben ons vooral toegespitst op beide landen, omdat de literatuur niet veel informatie gaf over de Belgische en Nederlandse houding tegenover de theorie.  Zeker wat België betrof, waren de gegevens zeer beperkt.  De bronnen hebben ons geholpen informatie die we vonden in de literatuur, te bevestigen en te staven. Het is voor zover wij weten ook de eerste keer dat er een vergelijking wordt gemaakt tussen de beide landen in verband met dit thema.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] P. Blaas, “Ideeëngeschiedenis. Enkele recente ontwikkelingen”, in: H. Beliën en G.J. Van Setten, Geschiedschrijving in de twintigste eeuw. Discussie zonder eind, Amsterdam, 1996, p.344.

[2] J.F. Kluyskens, “Remarques du docteur C.W. Hufeland sur la doctrine du docteur Gall relativement aux organes du cerveau, traduites de l’allemand par Mr. Bouchel, docteur en médecine à Gand”, in: Annales de littérature médicale étrangère, 1806/2, 79-104 en 367-384.

[3] “Leçons de phrénologie par M. le docteur Broussais”, in: Journal historique et littéraire, 3(1836), 610-620.

[4] “Exposé et examen critique du système phrénologique”, in: Journal historique et littéraire, 5(1838), 351-357.

[5] “Idée de l’âme d’après Gall”, in: Journal historique et littéraire, 9(1842), 157-163.

[6] C. Wins, “Discours sur la phrénologie”, in: Société des Sciences, des Arts et desLlettres du Hainaut.  Sixième anniversaire de la fondation de la Société, Bergen, 1839, 73-86; Idem, “Deuxième discours sur la phrénologie”, in: Société des Sciences, des Arts et des Lettres du Hainaut.  Septième anniversaire de la fondation de la Société, Bergen, 1840, 53-68; Idem, “Troisième discours sur la phrénologie”, in: Société des Sciences, des Arts et des Lettres du Hainaut, deel 2, Bergen, 1841, 3-16 en Idem, “Quatrième discours sur la phrénologie”, in: Société des Sciences, des Arts et des Lettres du Hainaut, deel 4, Bergen, 1843, 209-232.

[7] “Stelsel van den Hoogl. Gall”, in: Algemeene Konst en Letterbode, 1802/1, 130-131.

[8] “Nieuw uitgekomen boeken. Akademische en andere schriften”, in: Algemeene Konst en Letterbode, 1804/1, 436-438.

[9] “Nieuw uitgekomen boeken. Akademische en andere schriften”, in: Algemeene Konst en Letterbode, 1805/1, 27-29.

[10] “Berigten: Bataafsche Republiek”, in: Algemeene Konst en Letterbode, 1806/1, 209.

[11] “Iets over de schedelleer van Dr. Gall”, in: Algemeene Konst en Letterbode, 1808/1, 51-54 en 69-72.

[12] “Mijne gedachten over eenige leerstellingen van Dr. Gall, door den Geheimraad von Soemmering”, in: Algemeene Konst en Letterbode, 1929/1, 195-199,  219-220 en 230-233.

[13] S. Van Mesdag, “Een criminologische bijdrage van het jaar 1819. Ontleend aan het dagboek-reisverhaal van C.B. Tilanus. Beschrijvende de reis van J.C. Broers, P.J.I De Fremery en C.B. Tilanus”, in: Tijdschrift voor strafrecht, 37(1927), 189-209.

[14] H. Van Capelle, “De symboliek van den schedel naar aanleiding van Carus’ Symbolik der menschlichen Gestalt.  Ein Handbuch zur Menschenkenntnis”, in: De Gids, 18(1854), deel 2, 433-461.

[15] T. Thoré, Dictionnaire de phrénologie et de physiognomonie, à l’usage des artistes, des gens du monde, des instituteurs, des pères de famille, des jurés, etc., Brussel, 1837.

[16] N.A. Barthel, Manifeste philosophique à l’occasion de la prochaine ouverture de Musée phrénologique de Bruxelles, Brussel, 1839.

[17] F.J. Matthyssens, Considérations critiques sur la phrénologie et la cranioscopie, Brussel, 1839.

[18] H. Bruyères, La phrénologie, le geste et la physionomonie démontrés par 120 portraits, sujets et compositions, Parijs, 1847

[19] J. Guislain, Leçons orales sur les phrénopaties ou traité théorique et pratique des maladies mentales. Cours donné à la clinique des établissements d’aliénés à Gand, Gent, Parijs en Bonn, 1852, 3 dln.

[20] R. Benedix en M. Middelhoven, De phrenologen. Blijspel in een bedrijf, Zutfen, s.d.

[21] F.A. Sondervorst, Geschiedenis van de geneeskunde in België, Brussel, 1981

[22] G.A. Lindeboom, Dutch Medical Biography. A Biographical Dictionary of Dutch Physicians and Surgeons, Amsterdam, 1984.

[23] Het hoofd ten voeten uit, tentoonstellingscatalogus, Gent, 2001.

[24] I. Avermaete, Activerende therapie in het oeuvre van dr. Joseph Guislain(1797-1860), licentiaatsverhandeling, Leuven, 1996.

[25] Y. Lepers, La phrénologie. Ses rapports au matérialisme, au positivisme et son influence en Belgique, Brussel, s.d.

[26] T. Van Heiningen, Gerard Sandifort (1779-1848) in twee werelden, Utrecht, 1995.

[27] M. Conradi, “Franz Joseph Gall in Nederland”, in: De psycholoog, 30(1995), deel 7/8, 320- 323.

[28] G. van Renynghe de Voxvrie, “François-Joseph Gall(1758-1828). Vésale du cerveau, fondateur de la phrénologie. Notice phrénologique d’un graveur brugeois(1837)”, in: Acta Belgica Historiae Medicinae, 8(1995), 15-30

[29] J. Steendijk-Kuypers, “Het succes van een dwaling. De hersen-schedelleer van Franz Joseph Gall (1758-1828) en de echo van de frenologie in Nederland”, in: Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 140(1996), nr.51, 2560-2564.

[30] R. Ensel, “Schedellezen.  Een Verlicht beschavingsdebat over de belichaamde natuur van de mens”, in: Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, 24/3-4(1997), 438-463.

[31] T. Van Heiningen, “Van Franz Joseph Gall in Holland kort na 1800”, in: Gewina. Tijdschrift voor de Geschiedenis der Geneeskunde, Natuurwetenschappen, Wiskunde en Techniek, 20(1997), 113-128.