Oproer in de Franse voorsteden. Van frustratie tot functioneel geweld? De conflicttheorie van Ralf Dahrendorf toegepast. (Katrien Stynen)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

1. Situering van het onderwerp

 

De problematiek van migranten in westerse landen staat de laatste jaren meer en meer op de politieke agenda. De polarisatie tussen allochtonen en autochtonen, vooral in de steden, maar ook daarbuiten, stijgt. Een belangrijke indicatie hiervan is het feit dat extreemrechtse partijen het steeds beter doen bij verkiezingen.[1]

Duidelijk is dat allochtone jongeren gefrustreerd zijn over hun situatie in de Europese landen. Dezen moeten dringend meer doen om discriminatie van migranten op de arbeids- en huizenmarkt en in het onderwijs aan te pakken. Dat zegt het Europese Observatiecentrum voor Racisme en Xenofobie (EORX) in zijn jaarrapport van 2005.[2] Dit rapport verwijst naar de incidenten in november in een aantal belangrijke voorsteden in Frankrijk, incidenten die het verbindt met gebrek aan kansen voor allochtone jongeren. In 2002 was de werkloosheidsgraad bij de allochtonen in Frankrijk meer dan twee keer zo hoog als die van de autochtone Fransen: een percentage van 18,4 % tegenover 8,3 %. Bij de vreemdelingen van buiten de Europese Unie lag dit percentage zelfs boven de 25 %.[3]

 

Van groot belang in deze zaak is ook de ruimtelijke ordening van grote Franse steden als Parijs. In vele voorsteden, zoals ook in de gemeente Clichy-Sous-Bois, waar de rellen eerst uitbraken, worden mensen in enorme appartementsblokken gestoken, als het ware opgehokt als kippen. Dit idee komt onder andere van de beroemde Franse architect Le Corbusier, die, als toonbeeld van het Franse rationalisme, geloofde in de maakbaarheid van de samenleving.[4]

 

Ook brak er eind 2003 in Frankrijk een debat uit rond het dragen van hoofddoeken. Dit debat legde heel wat tegenstellingen bloot. Uiteindelijk werd in 2004 het wetsontwerp goedgekeurd dat islamitische hoofddoeken en andere, opvallende religieuze symbolen, zoals joodse keppeltjes of grote kruisen, uit scholen en openbare gebouwen bant.[5] Hierop kwam heel wat protest van moslims in Frankrijk, maar ook van ver daarbuiten. Het gaf hen het idee geen enkele inspraak te hebben in de politieke besluitvorming in Frankrijk. Zoals in het vervolg van deze verhandeling zal duidelijk worden, blijkt deze gedachte niet geheel onterecht. Hoe dan ook, na deze hoofddoekenkwestie stond de relatie tussen autochtoon en allochtoon in Frankrijk op een laag pitje. De wet heeft als gevolg gehad dat de intolerantie en discriminatie tegen moslimvrouwen die een hoofddoek dragen is gestegen. De vrouwen die hierin volharden kunnen immers niet meer trouwen, stemmen, of examens afleggen. [6]

 

Wat er op 27 oktober 2005 gebeurde was echter de druppel. Drie jongeren werden op de hielen gezeten door de politie, en verstopten zich bijgevolg in een elektriciteitscabine. Er ontstond brand en twee van hen zijn omgekomen, één zwaar verbrand. Dit drama was het begin, het zogenaamde trigger event van ruim twee weken van oproer in de voorsteden van Parijs en andere grote steden in Frankrijk. Bovendien vuurde de politie op 30 oktober enkele traangasgranaten af in de buurt van een moskee, en een ervan ontplofte in de moskee, waar op dat moment gelovigen aan het bidden waren. Het oproer, dat door deze voorvallen veroorzaakt werd, had zich in het verleden ook al voorgedaan, al was dit in de vorm van kleinere incidenten. Nu ontstonden rellen op veel grotere schaal.

 

 

2. Verklaring van keuze onderwerp

 

Bij mijn keuze van dit onderwerp hebben verschillende factoren meegespeeld.

De rellen in de buitenwijken van een aantal belangrijke steden in Frankrijk waren op het moment van de beslissing over het onderwerp van mijn verhandeling een ‘hot item’. Dat is nu misschien verminderd, maar de migrantenproblematiek in en rond de westerse steden is al lang een belangrijke problematiek, en zal dat ook nog lange tijd blijven. Daarom is het zeker de moeite waard om een verhandeling te maken rond die rellen, en rond de oorzaken en gevolgen ervan.

Ook in België waren de rellen in november 2005 een van de belangrijkste onderwerpen van gesprek. Er heersten verschillende opinies. Enerzijds vroegen sommigen zich af of het wel slim was van de jongeren om het probleem met geweld aan te pakken, en dat ze zichzelf zo nog meer buiten de maatschappij plaatsten. Langs de andere kant bestond er ook ergens de gedachte dat dit de enige manier was voor de gefrustreerde jongeren om aandacht te krijgen voor hun problemen, en dat de autochtone bevolking hier ook schuld aan had door decennialang een gemeenschap buiten te sluiten.

Bij het maken van deze verhandeling is het de bedoeling te weten te komen wat de juiste houding is tegenover een zodanig geweld, hoe het überhaupt zover is kunnen komen, en of de jongeren er iets mee bereikt hebben, of er iets kan/zal veranderen in de toekomst.

 

 

3. Onderzoeksvragen

 

3.1 Wat maakt het conflict zo gewelddadig en intens?

 

Een belangrijke vraag is hoe het komt dat dit conflict, dat toch redelijk onder controle was, uiteindelijk toch is geëxplodeerd tot een zo agressief en haatdragend geweldgebruik. De aanleiding hiertoe was het trigger event, de dood van de twee tieners in Clichy-Sous-Bois. Maar waarom protesteerden de allochtone jongeren niet op een vreedzame manier, door bvb. geweldloos op straat te komen, of via politieke participatie? Waarom was men bereid zelfs mensenlevens op te offeren voor deze zaak?

Interessant in dit verband is hoe het komt dat men dit geweld niet heeft voorzien, laat staan voorkomen. Via deze verhandeling zal ik onderzoeken hoe het komt dat dit conflict zo gewelddadig en intens is, en hoe men hieruit lessen kan trekken voor de toekomst. Dit door de voorwaarden voor een gewelddadig en intens conflict volgens Dahrendorf na te gaan.

 

 

3.2 Is het geweld functioneel geweest?

 

Omdat de gebeurtenis die we bespreken nog niet echt lang geleden is, zal het moeilijk zijn om structurele veranderingen te bekijken, daarom dat er in de eerste plaats wordt nagegaan of er een klimaat aanwezig is dat het potentieel vormt voor structurele verandering. Is structurele verandering dus mogelijk in de huidige context, in het huidige klimaat in Frankrijk? Het gaat enerzijds over institutionele verandering. Ziet het er naar uit dat de regering of wetgever iets zal ondernemen om het leven voor de allochtone jongeren beter te maken? Zullen zij meer inspraak krijgen in de besluitvorming? Hebben de presidentskandidaten hun programma aangepast aan de noden van deze bevolkingsgroep? Of is er misschien helemaal niks veranderd, en kunnen we daarmee besluiten dat het geweld zinloos is geweest? Anderzijds is ook de psychologische verandering belangrijk. Voelen mensen in de banlieues zich meer of minder geïntegreerd? Staan ze positiever tegenover de Franse politiek? Is de houding van de autochtone Franse burger tegenover de jongeren in de probleemwijken veranderd, of zal die in de toekomst veranderen?

 

 

4. Methodologie

 

Het is de bedoeling in deze verhandeling de conflicttheorie van Ralf Dahrendorf toe te passen op de rellen van eind november 2005. Dit gebeurt door op zoek te gaan naar bronnen, voornamelijk wetenschappelijke artikelen, maar bvb. ook rapporten van onafhankelijke organisaties en/of overheid die met dit onderwerp bezig zijn. De informatie uit deze bronnen worden in de verschillende onderdelen van de theorie toegepast, en zo zal er nagegaan wordt waarom, volgens deze theorie, het conflict een bepaalde gewelddadigheid en intensiteit heeft, en of het geweld iets uitgehaald heeft. Regelmatig wordt er ook gebruik gemaakt van krantenartikelen omdat deze vaak de actuele stand van zaken beter weergeven. Deze verhandeling bestaat dus hoofdzakelijk uit een literatuurstudie. Vooral het laatste hoofdstuk is echter eerder een ‘actualiteitsstudie’, waarbij vooral gebruik wordt gemaakt van krantenartikelen, televisieoptredens en ‘vers van de pers’ commentaren.

 

 

Hoofdstuk 1: De feiten en het theoretische kader

 

1. Historische introductie en de feiten

 

Al sinds de 19de eeuw is er veel immigratie richting Frankrijk. In de jaren 50 echter, genoot Frankrijk, zoals vele West-Europese landen, van een grote economische bloei na de tweede wereldoorlog. Om de vele economische taken te vervullen, trok men in grote getale immigranten aan. Frankrijk trok vooral immigranten van Zuid-Europa aan (Italianen, Spanjaarden en Portugezen), en van Noord-Afrika (Algerijnen, Marokkanen, Tunesiërs).[7] Vooral Algerijnen zakten in grote getale af naar Frankrijk, mede omwille van de oorlog die ginder aan de gang was.

Toen het nadien, in de jaren ’70, wat slechter ging met de economie, bleef echter de immigratie groeien, onder andere omwille van een stijgend aantal asielzoekers, en familieherenigingen. Ook meer en meer immigranten komen uit Sub-Sahara Afrika en Azië. Het aantal immigranten uit Sub-Sahara Afrika is in 2004 met 45% gestegen tegenover 1999.[8]

Door de economische crisis echter, en de deïndustrialisering van de voorsteden van Parijs en onder andere Lyon, verminderde de mogelijkheid tot sociale mobiliteit, waar immigranten voorheen wel van konden dromen, zienderogen. De helft van de arbeidsplaatsen in de industrie verdwenen. Banen in de dienstensector bloeiden, maar daar was een zeker niveau van scholing voor nodig. De jongerenwerkloosheid schoot de hoogte in.[9]

 

Frankrijk heeft een nationaal integratieregime dat wordt gekenmerkt door een civiel-assimilationistische model van burgerschap. [10] Dit betekent dat het voor immigranten redelijk gemakkelijk is om de Franse nationaliteit te verkrijgen. Voor de duidelijkheid wordt hier even kort en in vereenvoudigde vorm uiteengezet wanneer iemand de Franse nationaliteit kan verkrijgen. Om te beginnen kan je bij de geboorte de Franse nationaliteit verwerven, dit als minstens één van je ouders de Franse nationaliteit heeft, ongeacht waar je geboren wordt, of als minstens één van je ouders in Frankrijk (of buiten-Europese delen van Frankrijk) geboren is. Daarnaast kan je ook de Franse nationaliteit op latere leeftijd verkrijgen door zogenaamde ‘déclaration’. Dit kan als je in Frankrijk bent geboren uit buitenlandse ouders, of als je trouwt met iemand met de Franse nationaliteit. Er zijn echter een aantal voorwaarden waaraan voldaan moet worden om op een dergelijke déclaration te kunnen rekenen, en de tendens van de laatste jaren is dat deze criteria bij wet alsmaar strenger worden gemaakt. Tenslotte kan je ook nog de Franse nationaliteit verkrijgen door naturalisatie. Hiervoor moet je volwassen zijn, minstens 5 jaar in Frankrijk wonen, vlot Frans spreken, de Franse waarden verinnerlijkt hebben, en nog nooit veroordeeld zijn.[11]

 

Bijna alle relschoppers van november 2005 waren migrantenjongeren van de tweede of derde generatie. Zij hebben dus de Franse nationaliteit ofwel ‘geërfd’ van hun ouders, die deze ook al hadden, ofwel gekregen bij hun geboorte omdat hun ouders in Frankrijk of buiten-Europese delen van Frankrijk, zoals Algerije voor 1962, geboren zijn. Slechts zeven percent van de gearresteerden had niet de Franse nationaliteit.[12]

In ruil voor die Franse nationaliteit worden mensen wel geacht zich aan te passen aan het ‘republikeinse ideaal van de staat’, en moeten ze dus hun eigen etnische identiteit grotendeels laten varen.[13] De Fransen hebben altijd hun eigen cultuur erg belangrijk gevonden, en ze vinden het dus ook belangrijk dat mensen zich hieraan aanpassen. Zoals in de tijd van de kolonisering zien ze het als een soort van missie tot het brengen van beschaving (mission civilatrice). Een belangrijk voorbeeld hierbij is een wet uit 2005, waarbij Franse geschiedenisleraars de positieve rol van de Franse aanwezigheid in overzeese gebieden, zeker in Noord-Afrika, moeten erkennen/benadrukken, en de heldhaftige rol van de Franse militairen hierin.[14] [15]

 

Hoewel de schaalgrootte van de rellen nieuw is, is onrust in de Franse banlieues dat zeker niet. Al sinds het begin van de jaren ‘80 worden er regelmatig opstootjes met brandende auto’s en gevechten met de politie gemeld. Zo gebeurde het in 1981, nadat de politie een razzia had gehouden in de Cité de la Cayolle in Marseille, waarbij een heel aantal vrouwen, kinderen en ouderen gewond raakten, dat jongeren omliggende shoppingcenters en politiekantoren in brand staken. In diezelfde periode kwamen in Les Minguettes, een voorstad van Lyon, heel wat gewelddadige confrontaties tussen jongeren en de politie voor. Jonge mannen stalen auto’s, lieten de politie hen achtervolgen, en lieten daarna een in brand gestoken voertuig achter. Deze situatie werd bekend als de rodeo’s van Les Minguettes.[16]

Als reactie op het onrecht dat de immigranten vonden dat hen werd aangedaan, werd in 1983 een grote ‘mars voor de gelijkheid’ gehouden, waarbij men van Marseille naar Parijs trok. Toen ontstond ook SOS racisme, een belangrijk front tegen racisme, gesponsord door de overheid.[17] Dit gaf hoop maar heeft niet veel verbeterd. Sinds de jaren ‘80 is er dus reeds een aaneenschakeling van opstootjes.

 

Maar het was op 27 oktober 2005, 18.12 u, wanneer Bouna Traoré en Zyed Benna, twee Franse jongeren van Malische en Tunesische herkomst op de vlucht voor de politie, geëlektrocuteerd werden in Clichy-Sous-Bois, een gemeente in de banlieues van Parijs, dat de meest uitgebreide rellen ontstonden.[18] Voorgaande confrontaties waren namelijk meestal beperkt tot een bepaalde gemeente of buurt, terwijl nu, wat begon in Clichy-Sous-Bois, zich binnen de paar dagen uitbreidde binnen het departement Seine-Saint-Denis, daarna tot omliggende departementen, na een week over heel Frankrijk, en zelfs tot in de buurlanden.[19] In totaal is er meer dan 200 miljoen euro schade, met 9000 auto’s en veel gebouwen en scholen die vernield zijn. In totaal werden er bijna 2900 relschoppers gearresteerd. 126 politie- of brandweerlui zijn gewond geraakt, en er is zeker één dode gevallen.[20]

Toen het geweld al bijna twee weken in zware vorm voortduurde, heeft de Franse regering besloten de noodtoestand af te kondigen, die uiteindelijk tot in januari 2006 is aangehouden. Dit maakte mogelijk voor de gemeentebesturen om een uitgangsverbod in te stellen en huiszoekingen te laten uitvoeren.[21]

 

Aanvankelijk werd door de politieagenten, en door het ministerie van binnenlandse zaken nog ontkend dat de politieagenten de drie jongens hadden achtervolgd, en dat zij überhaupt ergens schuld aan hadden, maar uiteindelijk zijn de agenten in februari 2007 toch veroordeeld. Uit een intern politieonderzoek bleek dat de agenten ernstige fouten hadden gemaakt, en dat ze wel degelijk de tieners hadden opgejaagd, en verzuimd hadden hen te helpen in nood.[22]

 

 

2. Theoretisch kader[23]

 

“While building on Marx, social conflict theory has to substitute relations of power for property as the cause of conflict and explore the intensity and violence of conflicts as variable rather than linear. Thus, conflict gives rise to changes of differing degrees of radicalness and rapidity. In this form, the theory is applicable to capitalist as well as post capitalist society.”[24]

 

 

Als theoretische omkadering voor deze verhandeling zal de conflicttheorie van Ralf Dahrendorf worden gebruikt.[25] Deze conflicttheorie ligt in de lijn van die van Marx in die zin dat hij niet uitgaat van de maatschappelijke integratietheorie of het consensusmodel zoals Parsons dat voorstaat. Parsons gaat uit van een collectieve overeenkomst over normen en waarden in een maatschappij en dat dit zorgt voor de sociale orde. Dahrendorf echter, net als Marx, meent dat conflict een onvermijdelijk deel is van de menselijke natuur, en dat conflict dus een voorwaarde is om sociale orde te bereiken. In tegenstelling tot Marx echter, ligt voor Dahrendorf de oorzaak van conflict in de verdeling van macht, en niet in de verdeling van eigendom.[26]

 

Dahrendorf gaat dus uit van de theorie van de maatschappelijke dwang.[27] Een aantal basisassumpties[28] hiervan zijn:

1) Elke maatschappij is altijd onderworpen aan veranderingsprocessen; sociale verandering is alomtegenwoordig.

2) Elke maatschappij legt steeds onenigheid en conflict aan de dag; sociaal conflict is alomtegenwoordig.

3) Elk element in een maatschappij draagt bij tot desintegratie en verandering.

4) Elke maatschappij is gebaseerd op dwang van sommige leden van de maatschappij op anderen.

 

Autoriteit is een heel belangrijk begrip bij deze theorie van sociale conflicten. Dahrendorf vertrekt van de these dat de (ongelijke) verdeling van autoriteit de determinerende factor is van sociale of (marxistische) klassenconflicten.[29] De oorsprong van groepsconflicten moet dan gezocht worden bij de verdeling van dominantie (het bezit van autoriteit) en onderwerping (geen autoriteit). Aangezien enkel de rollen van dominantie en onderwerping bestaan, zorgt autoriteit, volgens Dahrendorf, voor de vorming van deze twee, en slechts deze twee conflictgroepen. De bezetters van deze twee posities hebben bepaalde belangen, die tegengesteld zijn aan elkaar. Het is namelijk zo dat zij die in de positie zitten van dominantie, er belang bij hebben de sociale structuur, die hen voorziet van autoriteit, te behouden. Voor hen in de positie van onderwerping, echter, is het tegengestelde van belang, namelijk verandering te brengen in de sociale structuur. Deze twee belangen staan dus duidelijk in conflict.

Samenvattend is volgens Dahrendorf conflict dus fundamenteel goed, en verlangbaar, omdat het gewoon een deel van het leven is, en het een belangrijke manier is om sociale verandering te bekomen. Van alle innovaties en ontwikkelingen die gebeuren bij een individu, een groep of een maatschappij, ligt de oorzaak voor een groot deel bij conflicten hieromtrent.

De drie kernwoorden van de conflicttheorie van Dahrendorf zijn dus dwang, conflict, en sociale verandering. Deze concepten dienen dan ook in het achterhoofd gehouden te worden bij het doorworstelen van de komende bladzijden.

 

De twee belangrijkste delen in de theorie van Dahrendorf gaan enerzijds over de variabiliteit van een conflict, en anderzijds over de gevolgen van het conflict, namelijk de structurele veranderingen. Hoofdstuk twee en drie van deze verhandeling zullen dan ook deze delen behandelen

 

2.1 Variabiliteit van een conflict

 

Conflicten zijn variabel. Dit betekent dat voor elk conflict een bepaalde graad van intensiteit kan worden ‘gemeten’ alsook een bepaalde graad van gewelddadigheid. Dezen kunnen variëren binnen een bepaald conflict.

 

-Intensiteit wordt gemeten op basis van energie-uitgave en graad van betrokkenheid van de conflicterende partijen. Een conflict heeft dus een hogere intensiteit als de kost van een overwinning of verlies voor de partijen hoog ligt, en als ze er dus veel energie in steken. Hoe meer men belang hecht aan de kwestie, hoe intenser het conflict. Dit betekent dat een conflict, waar individuen met heel hun persoonlijkheid middenin zitten, en niet met slechts een klein deel van hun leven, het conflict intenser maakt.

-De mate van gewelddadigheid van een klassenconflict is in principe onafhankelijk van de intensiteit van betrokkenheid van de partijen. Deze wordt in feite ‘gemeten’ door het soort van ‘wapens’ dat gebruikt wordt.

Van groot belang hiervoor zijn onder andere de organisatievoorwaarden.

Hieronder volgt een opsomming van een aantal factoren die invloed hebben op de intensiteit en/of de gewelddadigheid van een conflict.

 

2.1.1 Structurele organisatievoorwaarden

 

Dit zijn de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om zich als conflictgroep te kunnen organiseren. Er zijn drie soorten van organisatievoorwaarden.

Ten eerste zijn er de technische organisatievoorwaarden. Er moeten groepsleiders zijn, mensen die de touwtjes in handen nemen, en ervoor zorgen dat de groep een geheel vormt, die initiatief nemen. Daarnaast zijn er natuurlijk ook leden nodig. Ook zijn een gemeenschappelijk ideeëngoed, en duidelijke normen noodzakelijk.

Ten tweede heb je politieke organisatievoorwaarden. Deze vereisen een democratische omgeving waarin belangengroepen zich mogen, kunnen, en/of willen vormen. Deze politieke voorwaarden noemt men ook een gunstige politieke opportuniteitsstructuur(POS).

Ten derde heb je nog de sociale organisatievoorwaarden. Dezen draaien enerzijds om het feit dat om jezelf als organisatie te vormen en te behouden, je praktisch de mogelijkheid moet hebben om te communiceren. Anderzijds is het ook van belang dat de rekrutering voor een conflictgroep op een niet-willekeurige manier gebeurt.

 

De organisatievoorwaarden voor belangengroepen hebben invloed op de variabiliteit van een conflict. Hoe meer een groep voldoet aan de technische, politieke en sociale organisatievoorwaarden, hoe minder gewelddadig het conflict zal zijn. Betere organisatie betekent immers rationelere actie. Als conflictgroepen gelegitimeerd zijn, erkend en eventueel zelf gesubsidieerd worden door de staat, en ook degelijk georganiseerd zijn, worden vaak ernstige vormen van geweld uitgesloten, en onnodig. De intensiteit van een conflict hangt dan weer positief samen met de organisatiegraad. Dit wil echter niet zeggen dat conflicten tussen georganiseerde groepen niet erg intens en gewelddadig kunnen zijn.

Buiten de organisatievoorwaarden zijn er nog een heel aantal factoren die meespelen.

 

2.1.2 Pluralisme versus superimpositie

 

Om het belang van deze factor te duiden, is het nodig eerst het tweeklassenmodel te verduidelijken. Dit model, dat Dahrendorf hanteert, is niet bedoeld voor totale maatschappijen, maar enkel voor specifieke associaties, waaronder ook die van de staat. Zo zijn er in een bepaalde maatschappij misschien vijftig associaties, waarin er dus honderd klassen zijn, honderd conflictgroepen, namelijk voor elke associatie een klasse met autoriteit, en een zonder autoriteit. Het verschil tussen pluralisme en superimpositie zal hier nu worden verduidelijkt met een voorbeeld. Laat ons stellen dat er in een land drie dominante types van sociaal conflict zijn: tussen socio-economische klassen, tussen stad en platteland, en tussen protestanten en katholieken. Pluralisme zou dan betekenen dat wie autoriteit heeft in het ene conflict onafhankelijk is van wie autoriteit heeft in een ander conflict. Dit geldt ook voor onderworpenheid. Superimpositie echter, zou zich voordoen als mensen elkaar tegenkomen in verschillende contexten of conflicten, maar met vaak identieke relaties tegenover elkaar. Wie in het ene conflict de autoriteit heeft, heeft die vaak ook in het andere. Vooral voor de graad van intensiteit is deze schaal erg belangrijk. Er is namelijk een sterke positieve relatie tussen de graad van superimpositie en de intensiteit van het conflict.

 

Hier dient ook bij gezegd, dat eigendom, economische status, en sociale status, hoewel het geen determinanten van klassen zijn aangezien enkel de verdeling van autoriteit dat is, toch belangrijke factoren zijn met invloed op het verloop van een conflict. Een zeker parallellisme tussen het hebben van autoriteit en eigendom, economische status en sociale status kan worden vermoed, maar het is zeker niet altijd noodzakelijk. Maar in elk geval: hoe lager de correlatie tussen de machtspositie en andere aspecten van socio-economische status, hoe minder intens en gewelddadig klassenconflicten zullen zijn.

 

2.1.3 Relatieve deprivatie

 

Dahrendorf benadrukt ook dat relatieve in plaats van absolute deprivatie van belang is. Men vergelijkt zijn eigen situatie met die rond zich, en met wat men denkt dat men verdient, en op basis daarvan oordeelt men.

 

2.1.4 Mobiliteit versus immobiliteit

 

Hier is de vraag of er mobiliteit is tussen de verschillende klassen in het conflict. Is het mogelijk om van de machteloze klasse naar de groep met autoriteit te evolueren, en omgekeerd? Wat als er geen mogelijkheid tot opwaartse mobiliteit bestaat gedurende iemands leven, of als daar slechts een zeer kleine kans toe is? En wat als men zelfs generaties lang in hetzelfde straatje blijft zitten, als de status van een zoon grotendeels afhankelijk zou zijn van die van zijn vader?

Hoe meer sociale mobiliteit er is in een maatschappij, hoe minder fundamenteel, en bijgevolg hoe minder intens de conflicten zullen zijn. Hoe groter de mobiliteit, hoe meer groepssolidariteit wordt vervangen door competitie tussen individuen, en hoe minder energie wordt gestoken in klassenconflict.

 

2.1.5 De regulering van klassenconflicten

 

Deze factor heeft, in tegenstelling tot de vorigen, niet zoveel invloed op de intensiteit van het conflict, maar net op de gewelddadigheid.

Met conflictregulering bedoelt Dahrendorf conflictcontrole. Hierbij werkt men eerder met uitingen van het conflict, dan met de oorzaken, en de antagonistische belangen blijven bestaan. Effectieve conflictregulering veronderstelt de aanwezigheid van ten minste drie factoren, waarvan elke factor afzonderlijk invloed heeft op de graad van geweld van het conflict.

 

Ten eerste: beide partijen moeten de realiteit van het conflict erkennen, en daarmee de rechtvaardigheid van de oorzaak voor het conflict voor de opponent. Beide partijen aanvaarden het conflict voor wat het is, namelijk een onvermijdelijk gevolg van de autoriteitsstructuur van de associatie. Belangrijk is ook dat de nadruk wordt gelegd op de tegenstellingen en oppositie van beide partijen, en niet op de gemeenschappelijke belangen. Deze zullen er ongetwijfeld zijn, maar een overdreven nadruk daarop zal eerder het geweld doen toenemen dan afnemen.

Een tweede belangrijke voorwaarde om een conflict goed te kunnen reguleren, is de organisatie van de belangengroepen. Zolang die groepen diffuus en incoherent zijn blijft regulering zeer moeilijk. Paradoxaal genoeg willen conflictgroepen vaak dus ook dat hun tegenstander zich organiseert, want “a unified party prefers a unified opponent[30].

Ten derde moeten de twee partijen een bepaald kader goedkeuren waarin de regels van het spel vastliggen. Dit zijn een soort van procedurele normen die bindend zijn voor de deelnemers en zonder dat dit enig effect heeft op het resultaat. Ze moeten de twee partijen ook gelijk behandelen, zonder dus een van beide partijen te verlammen. Wanneer deze voorwaarden voor conflictregulering aanwezig zijn, kunnen er verschillende vormen van regulering gebruikt worden.[31]

 

Zo heb je bijvoorbeeld het parlementaire of quasi-parlementaire systeem. Dit is een relatief vredevolle manier van regulering, maar er zijn wel een aantal voorwaarden voor het slagen ervan. Zo moet het autonoom zijn, monopolistisch, verplicht en democratisch. Dit heeft een duidelijk effect op de graad van geweld. Deze daalt als de effectiviteit van de parlementaire instituties stijgt. Het is echter geen garantie op het stoppen van geweld. Hiervoor zijn vaak nog extra vormen van regulering nodig. Deze houden allemaal het betrekken van een derde partij in. Een daarvan is niet-bindende mediatie. Een andere is arbitratie, waarbij de beslissing moet aanvaard worden. Het effect op gewelddadigheid hiervan hangt ervan af of er een compromis wordt gezocht, dan wel of het eerder een judiciële beslissing is, waarbij er gekozen wordt tussen goed en slecht, en waarbij een partij gefrustreerd zou kunnen achterblijven en tot geweld overgaat.

Als een bepaalde routine, of een mix van deze routines is vastgelegd, dan is conflict niet meer zo hevig, en wordt het een bepaald patroon in het sociale leven. Om van revolutionaire bewegingen of opstanden, evolutionaire veranderingen te maken, is er dus effectieve conflictregulering nodig, en dan wordt klassenconflict een doodgewoon element van onze voortdurend evoluerende wereld. De intensiteit blijft dan misschien groot, maar de gewelddadigheid zal in elk geval gekanaliseerd worden.

 

2.1.6 Besluit

 

Het eerste deel van de conflicttheorie van Ralf Dahrendorf bespreekt de factoren die de variabiliteit van een conflict bepalen. Dezen hebben elk afzonderlijk effect op ofwel de intensiteit ofwel de gewelddadigheid van een conflict, ofwel op beiden. Samenvattend kan je stellen dat de intensiteit stijgt, naarmate aan de organisatorische voorwaarden is voldaan, naarmate de verdeling van de macht overeenkomt met andere voordelen, en naarmate sociale mobiliteit geringer is. Gewelddadigheid zal vooral stijgen naarmate er aan de organisatorische voorwaarden minder is voldaan, en er minder reguleringen zijn. De bedoeling is om in het tweede hoofdstuk van deze verhandeling aan de hand van de indeling die Dahrendorf maakt, de oorzaken voor de eventuele intensiteit en gewelddadigheid van het conflict in de Franse voorsteden te analyseren. Vervolgens kunnen we dan lessen trekken uit het verleden, om het in de toekomst niet meer zo ver te laten komen.

 

2.2 Structurele verandering

 

Een belangrijk onderdeel van de conflicttheorie van Dahrendorf is ook de structurele verandering. Volgens hem zorgt conflict automatisch voor structurele verandering. Veranderingen die voorkomen door een bepaald klassenconflict, in dit geval dat van de allochtone bevolking in de banlieues van de grote steden in Frankrijk, tegenover de autochtone bevolking, kunnen worden onderzocht. De veranderingen die kunnen voorkomen worden ingedeeld in twee vormen: de normatieve of ideologische veranderingen, en de feitelijke of institutionele veranderingen. Beide niveaus zijn belangrijk. De eerste vorm betekent dat er in de gedachten van de mensen iets veranderd is, en dat de waardeoriëntatie veranderd is. De facto een psychologische verandering dus. De tweede vorm houdt echte institutionele veranderingen in, waarbij er zwart op wit een evolutie valt te bemerken. Zoals gezegd is de oorzaak van het klassenconflict altijd de verdeling van autoriteit in bepaalde associaties, en bijgevolg zijn de veranderingen als gevolg van deze conflicten, altijd veranderingen in deze autoriteitsstructuren. Zo zijn er uiteindelijk drie manieren van institutionele verandering. Een eerste is: totale wisseling van het personeel dat dominante posities beheerst. Dit is een zeer plots type. Het wordt ook het revolutionaire type genoemd. De tweede manier is deelse wisseling van het personeel dat dominante posities beheerst. Dit stelt eerder evolutionaire dan revolutionaire verandering voor. De meest belangrijke echter is de derde manier, die helemaal geen wisseling van personeel inhoud. Het is namelijk mogelijk dat bepaalde belangen van de onderworpen groep toch worden nagestreefd, zonder dat zij zich in een dominante positie bevinden. Dit is het traagste type van evolutie, en het is hierbij belangrijk dat de mensen met autoriteit zulke onderwerping van tegengestelde belangen vermijden, opdat er geen revoltes uitbreken.

Deze drie manieren van verandering, duiden eigenlijk de schaal aan van de snelheid van verandering. Een ander criterium is de radicaalheid of diepgang van de verandering. Deze is onafhankelijk van de snelheid. Er zijn voorbeelden te noemen van zeer plotse veranderingen, maar wel slechts oppervlakkig, en van zeer radicale veranderingen, die echter traag gaan.

 

Om het effect van de variabiliteit van het conflict op de structurele veranderingen te verduidelijken kan beknopt gesteld worden:

De snelheid van de veranderingen varieert samen met de gewelddadigheid van het conflict. De diepgang van de veranderingen hangt dan weer vaak samen met de intensiteit van het conflict. Zoals bij intensiteit en gewelddadigheid kunnen diepgang en snelheid samengaan, maar vaak zijn ze juist tegengesteld.

 

Dit is hoe Dahrendorf structurele verandering ziet. Belangrijk is wel hier te vermelden dat in deze verhandeling de veranderingen als gevolg van de rellen in 2005 niet in zulke details zullen worden uiteengezet. Voornamelijk omdat de tijdsperiode van anderhalf jaar tussen de gebeurtenissen en het schrijven van de verhandeling, te kort is om al structurele veranderingen te kunnen analyseren. Er zal dus vooral uiteengezet worden of het huidige klimaat in Frankrijk potentieel biedt tot verandering.

 

2.3. Besluit

 

De conflicttheorie van Ralf Dahrendorf geeft een duidelijk theoretisch kader weer waarin het conflict dat onderwerp van deze verhandeling is, in de volgende hoofdstukken ingepast zal worden.

De conflicttheorie die hier is uiteengezet, geeft beknopt de zienswijze weer die Dahrendorf heeft op de oorzaken en de gevolgen van een conflict. De bedoeling is om in de rest van deze verhandeling deze theorie nu toe te passen op de rellen in Parijs eind 2005. Af en toe zal de theorie niet al te letterlijk worden gehanteerd, om zo de toepassing wat duidelijker en actueler te maken.

Voor een verduidelijkende samenvatting in tabelvorm van deze conflicttheorie, zie bijlage 1.

 

 

Hoofdstuk 2: Variabiliteit van het conflict

 

In dit hoofdstuk passen we de theorie van Darhendorf over de variabiliteit van een conflict toe op het conflict waar deze verhandeling over gaat. We zullen dus achtereenvolgens de verschillende factoren bespreken die een invloed hebben op de gewelddadigheid en intensiteit van het conflict, en trachten hierbij een algemeen beeld te geven over wat de onderliggende oorzaken zijn van de problemen in de banlieues. Uit dit hoofdstuk zouden we dan uiteindelijk ook moeten kunnen concluderen wat er misgegaan is bij de behandeling van het conflict, wat men in de toekomst anders zou kunnen doen om het te verbeteren, of welke problemen opgelost moeten worden vooraleer men fundamentele verbeteringen kan verwachten.

 

 

1. Structurele organisatievoorwaarden

 

Zoals al vermeld bij de uitleg over het theoretische kader, zijn er voorwaarden opdat een quasi-groep een belangen-of conflictgroep kan vormen. Hoe minder aan deze organisatievoorwaarden is voldaan, hoe gewelddadiger het conflict zal zijn. Hoe meer aan de organisatievoorwaarden is voldaan, hoe meer intens het conflict. We zullen achtereenvolgens de verschillende soorten organisatievoorwaarden bepreken.

 

1.1 Politieke organisatievoorwaarden

 

Bij de politieke organisatievoorwaarden of politieke opportuniteitsstructuur (POS) gaat het om de politieke context waarin een belangengroep zich wil, kan of mag organiseren. Voor Dahrendorf geeft het concept POS antwoord op de vraag of het juridisch mogelijk is in een land om een, of eender welke belangengroep te vormen. Er zijn voldoende voorbeelden te vinden van totalitaire staten waarbij drukkingsgroeperingen of vrije verenigingen werden gefnuikt. Het is vanzelfsprekend dat Frankrijk zich niet in deze steeg bevindt. In een democratisch land als Frankrijk kunnen we ervan uitgaan dat belangengroepen niet met geweld onderdrukt worden. Als groepen van bijvoorbeeld allochtonen of moslims zich willen organiseren, is dat dus juridisch niet onmogelijk. Een voorbeeld hiervan, welk ik later grondiger zal bespreken, is Le Mouvement de l’immigration et des banlieues. Frankrijk is geen totalitaire staat.

 

De vraag die zich in dit geval eerder stelt, is of het veel zin heeft om een dergelijke belangengroep op te richten. In tegenstelling tot vele andere westerse landen, zoals België, heeft Frankrijk geen verleden van samenwerking met belangen- of drukkingsgroeperingen. Wij gaan dus de POS eerder interpreteren als de kans op succes voor hervorming voor een bepaalde sociale beweging in een bepaald land, en over de mate van facilitatie of repressie van een land ten opzichte van de oprichting en het bestaan van sociale bewegingen. Het idee is dat sociale bewegingen zich beter kunnen ontwikkelen als de politieke context waarin ze bestaan hen de kansen geeft die ze nodig hebben om succesvolle collectieve actoren te worden.[32]

Hierbij gaat men de formele en informele institutionele structuur van een land na, en ook de strategieën van de overheid. Frankrijk blijkt een land te zijn met een situatie van volle exclusie.[33] Dit betekent dat het een sterke staat heeft, met een exclusieve dominante strategie. Er is dus noch formeel, noch informeel gemakkelijk toegang tot het politieke systeem voor sociale bewegingen en belangengroepen. Er zijn wel een heel aantal verenigingen die wel gesteund worden door de staat, ook in de banlieues. Dit gaat dan echter veelal om bijvoorbeeld sociale bewegingen, vrouwenbewegingen enzovoort. Maar deze bewegingen vormen geen bedreiging voor de politiek die gevoerd wordt. Ze zorgen er net eerder voor dat er geen sociale onrust zal zijn, en betreffende hun bestaan maakt men dus zeker geen problemen.[34]

Uitdagers van het regime of drukkingsgroeperingen echter, zullen vaak simpelweg genegeerd worden, omdat de staat net zo sterk is. En als de staat toch reageert, is dit vaak met repressie. Repressie heeft echter niet altijd de gewenste gevolgen, het kan namelijk collectieve actie net stimuleren. Door de verdrukking wordt de identiteit van deze bewegingen versterkt, wat vaak leidt tot meer radicale offensieve reacties, of de repressie zelf kan cruciaal worden voor de uitdagers. Het is allesbehalve uitgesloten dat deze beschrijving toepasbaar is op wat in Frankrijk eind 2005 gebeurde. In het geval van Frankrijk namelijk, vertrouwen mensen niet echt in de effectiviteit van matige vormen van protest, aangezien Frankrijk zulk een gesloten en gecentraliseerde staat is. Het feit dat de staat in Frankrijk zo sterk is, werkt dus juist haar zwakte in de hand. Er is via formele of informele kanalen geen toegang tot het politieke gebeuren, en dat kan leiden tot heel wat oproer, omdat dit als laatste/enige mogelijkheid wordt gezien. Als we de vormen van protest in Frankrijk vergelijken met enkele andere West-Europese landen blijkt dat in Frankrijk deze wel degelijk heviger en radicaler zijn. Frankrijk is namelijk een erg centralistisch land, wat voor weinig toegangsmogelijkheden zorgt.

 

Ook het burgerschapsmodel dat bestaat in Frankrijk, dat gekarakteriseerd wordt door de civiel-assimilationistische visie, betekent voor immigranten dat ze zich moeten aanpassen aan het republikeinse ideaal van de staat, en dat etnische diversiteit onderdrukt wordt. Het is redelijk eenvoudig voor immigranten om de Franse nationaliteit te verkrijgen, maar daarvoor moet dus heel wat aanpassing en assimilatie in de plaats komen.[35] Dit is ook een vorm van onderdrukking van culturen. Tot 1981 waren er zelfs wettelijke beperkingen op migrantenorganisaties, betreffende migranten zonder de Franse nationaliteit. Er worden ook beduidend minder subsidies gegeven aan drukkingsgroeperingen dan in veel andere West-Europese landen. Sinds 1981, wanneer niet-Fransen gelijk werden behandeld, met het recht zich te verenigen, ontstonden er meer zelforganisaties voor migranten. Echt grote, vertegenwoordigende nationale organisaties zijn er echter niet veel.[36]

 

Samenvattend kunnen we stellen dat het feit dat deze rellen net in Frankrijk gebeurden, niet tegen de verwachtingen ingaat. Frankrijk heeft namelijk een ongunstige POS voor belangengroepen, waardoor er minder formele en informele toegang is tot het politieke gebeuren, waardoor ze zich minder degelijk zullen organiseren, en de reacties dus radicaler, gewelddadiger zullen zijn. Want hoe minder aan de politieke organisatievoorwaarden is voldaan, hoe gewelddadiger het conflict. Het Franse mobilisatiepatroon is dus gecentraliseerd, weinig formeel georganiseerd, en radicaal.[37]

 

1.2 Technische organisatievoorwaarden

 

Naast de politieke organisatievoorwaarden zijn ook de technische heel belangrijk voor het vormen van conflictgroepen. Er moeten een aantal dingen aanwezig zijn voor je van een organisatie kan spreken. Dahrendorf somt hieromtrent 5 punten op:

 

Het meest in het oog springend is hierbij het gemeenschappelijke ideeëngoed of ideologie die aanwezig moet zijn voor een organisatie überhaupt kan ontstaan. In deze paragraaf wordt onderzocht of er eind 2005, bij de allochtone jongerenbevolking in de voorsteden van Frankrijk zulke algemeen erkende ideologie aanwezig was, waar iedere ‘relschopper’ zich mee verbond, achterstond, en wat je dus zou kunnen beschouwen als het programma van een allochtonenorganisatie. Ook de rest van de technische organisatievoorwaarden zal worden bekeken. Hadden de allochtone jongeren bepaalde mensen die de leiding op zich wilden nemen, de groep wilden organiseren? Leiders, die geaccepteerd konden worden, als waren ze representatief voor de hele groep?

 

Als eerste wordt onderzocht of de migrantenjongeren die met geweld rebelleerden in feite dezelfde ideeën en belangen hadden. Daarna wordt bekeken of er organisaties zijn (ontstaan) in Frankrijk die deze belangen zodanig in het vaandel dragen dat ze voldoen om hen te representeren, en of deze organisaties dan ook aan de rest van de technische voorwaarden voldoen.

 

1.2.1 Gemeenschappelijke belangen/ideologie?

 

Er zijn veel verschillende meningen over wat de ideologie van de relschoppers zou zijn. Velen linken de rellen met illegale immigratie, moslimfundamentalisme of polygamie. Enkele extreme gevallen zullen zelfs zeggen dat geweld ingebakken zit in hun cultuur, of nog verregaander, in hun bloed.

 

In het discours hieromtrent overheerst toch vaak de link met de I

islam. De mainstream islamorganisaties in Frankrijk echter, zoals de Union des Organisations Islamique de France, en het JMF, les Jeunes Musulmans de France, rekruteren eerder bij de middenklasse en bij studenten, dan bij de arbeidersklasse in de banlieues. De islamorganisaties die dus redelijk politiek getint zijn, kan men bezwaarlijk populair noemen bij de groep waar het in deze verhandeling over gaat. Er zijn ook enkele noemenswaardige neofundamentalistische moslimorganisaties aan het werk in de banlieues, maar deze verwerpen net wat de relschoppers willen. Zo streven ze niet naar volledig burgerschap, bestrijden niet de discriminatie die heerst bij bijvoorbeeld de toegang tot nachtclubs, en zijn ze tegen de westerse ‘straatcultuur’. Deze beide soorten van islamorganisaties hebben tijdens de rellen dan ook bewezen dat ze weinig invloed hebben, dat hun mediatie niet werkt. [38]

 

De jongeren protesteren dus niet tégen de westerse waarden. Men wil net bij die westerse wereld horen. De jongeren in de banlieues hebben een westerse stedelijke cultuur. Ze dragen ook dure sneakers en merkenkledij, en eten fast-food.[39] Ze strijden niet tegen, maar voor iets, voor integratie, respect en erkenning. In feite bestaat er geen twijfel over, dat het onderliggende probleem, aangezien het om de tweede generatie migrantenjongeren gaat, gaat over sociale en economische uitsluiting, over raciale discriminatie, en het achterblijven van overheidsmaatregelen om hier iets aan te doen.[40] De woede van de jongeren gaat dus niet uit van een soort Arabisch nationalisme, een antiwesters denken, maar het gaat wel om langdurige werkloosheid, mislukt onderwijs, alledaagse raciale discriminatie en pesterijen door de politie.[41]

 

Voor alle duidelijkheid, allesbehalve iedereen in de Franse banlieues ging akkoord met de rellen, en met het geweld dat er aan te pas kwam. Velen waren ook tegen dit geweld, en wilden er afstand van nemen. Dat neemt echter niet weg, dat de meesten wel dezelfde ideeën hadden over wat de problemen waren die hun troffen, over wat niet goed ging. Mensen hebben dezelfde frustraties.

De vraag is nu of er organisaties zijn die deze frustraties en belangen kunnen bundelen, en waarvan de jongeren denken dat het goed genoeg is om deze organisaties te steunen, om resultaat te boeken.

 

1.2.2 Organisaties

 

Er zijn in Frankrijk, op nationale en stedelijke niveaus, heel wat migrantenorganisaties, met verschillende functies, doelen en doelpubliek.[42] Er zijn vooral veel cultuur en sportorganisaties, maar je hebt ook speciale organisaties voor vrouwen, voor huisvesting, tegen aids en dergelijke. Deze hebben een maatschappelijk doel, maar zorgen niet voor een gemeenschappelijk politiek front. De vraag is of er ook zijn die alle migrantenjongeren verenigen, en aldus een goed platform zouden zijn voor de structurele vereniging van hun belangen, en die de gewelddadige vorm die het conflict nu had, had kunnen voorkomen.

 

Zoals al vermeld, is men duidelijk niet op zoek naar moslimorganisaties. Dit is niet waar de jongeren mee bezig zijn, en zij zullen dus niet als een platform kunnen dienen om de gemeenschappelijke ideologie te verenigen en aldus slagkracht te hebben.

Er zijn enkele bewegingen van wie je op het eerste zicht zou kunnen denken dat zij wel degelijk een dergelijk platform zouden kunnen zijn.

 

1.2.2.1 SOS Racisme

 

Deze Franse organisatie, die in 1984 is ontstaan, aansluitend op de grote mars voor de gelijkheid, levert strijd tegen alle vormen van raciale discriminatie. Ze staat heel dicht bij de Parti Socialiste en is er grotendeels afhankelijk van. Enkele kopstukken van die partij liggen mee aan de grondslag van deze organisatie. Vanaf de jaren ’90 begon SOS Racisme met het aanklagen van de situatie van de stedelijke ‘getto’s’ in de banlieues. Ze geven juridische hulp bij discriminatie, zijn begonnen met discriminatietesten voor onder andere dancings, wat de jongeren toch heel belangrijk vinden, en ze zijn voor anonieme sollicitaties.[43]

De organisatie ligt echter vaak onder vuur bij de linksere groeperingen, en migrantenorganisaties.[44] Ze wordt grotendeels onderhouden en gefinancierd door de Parti Socialiste, en wordt ervan verdacht zuiver opgezet te zijn om de oproerkraaiers te sussen, en om zo stemmen te halen bij de allochtone bevolking. Een oud-voorzitter van SOS Racisme heeft zelfs in 2005 enkele uitspraken gedaan over quota’s voor immigratie, over afschaffing van onder andere de dubbele nationaliteit en de familiehereniging. Het ging zover dat France D’abord, een tijdschrift van het Front National, de extreemrechtse partij van Le Pen, zijn gezond verstand prees. [45]

 

Het is zoals Le mouvement de l’immigration et des banlieues zegt: SOS Racisme, zoals vele andere migrantenorganisaties, wordt onderhouden door de politiek en de Parti Socialiste, en is daardoor niet geloofwaardig, omdat de strijd die de jongeren voeren, toch een is met een oproep tot de overheid. SOS Racisme kan dit niet geloofwaardig verwezenlijken, en heeft nog weinig te maken met de jongeren in de banlieues.[46]

 

1.2.2.2 Mouvement de l’immigration et des banlieues.

 

Het MIB is een onafhankelijke organisatie, ontstaan in 1995, die dus zelf haar fondsen verzamelt. Volgens hen is er bijna geen tegengewicht komende vanuit de banlieues, net omdat de meeste migrantenorganisaties niet onafhankelijk zijn. Het MIB echter is dus autonoom, en ziet dat als een voorwaarde om de strijd voor hun belangen degelijk te kunnen leveren. Bovendien sponsort de staat graag groepen zoals sportverenigingen en dergelijke vrijblijvende groeperingen, maar organisaties, zoals het MIB, die echt willen strijden voor de rechten van de banlieues en tegen het onterechte politie-en racistisch geweld, reikt men liever niet de hand.[47]

 

Een zij-project van het MIB, is Le Forum Social des Quartiers Populaires. Dit is een bijeenkomst op 22, 23, en 24 juni 2007, in Saint-Denis. Het is een nationaal gebeuren, en de oproep wordt dus gericht tot alle mensen die de problemen van de banlieues belangrijk vinden, ook migrantenorganisaties van Toulouse en Lyon werken mee.

 

Op 9 november 2005, in het heetst van de strijd, verspreidde het MIB een communiqué: Hierin zetten ze niet letterlijk aan tot het voortdoen met de rellen, maar ook zeker niet het tegendeel. Hieronder volgt een citaat uit dit persbericht:

 

«Assez des crimes policiers impunis, assez des contrôles au faciès, assez des écoles poubelles, assez de chômage programmé, assez de logements insalubres, assez des prisons, assez de hagra et d’humiliations! Assez aussi des justices parallèles qui protègent les hommes politiques corrompus et qui condamnent systématiquement les plus faibles.»[48]

 

 

Deze organisatie weet wat er leeft in de jonge allochtonenbevolking, en werd in feite ook door hen opgestart en onderhouden. Helaas hebben ze weinig drukkingskracht in de politieke partijen, dus is het moeilijk om via een dergelijke organisatie iets te bereiken. Vaak is men het ook oneens over de methodiek die zou moeten gebruikt worden, en de prioritaire strijdpunten. Bovendien proberen de jongeren al jaren, decennia, iets te bereiken via politiek initiatief, maar het blijkt onmogelijk om dit via de normale gang van zaken te realiseren. Het is de ongunstige politieke opportuniteitsstructuur die dit veroorzaakt.

 

1.2.2 Besluit

 

Er zijn natuurlijk nog een heel aantal andere organisaties die opkomen tegen racisme en discriminatie, en voor de rechten van immigranten en allochtonen. Deze kunnen spijtig genoeg hier niet allemaal uitgebreid besproken worden, maar nog enkele noemenswaardige zijn:

Maar het is dus zo dat een belangrijk deel van de Franse maatschappij simpelweg uitgesloten is van het democratische debat. Aan de technische organisatievoorwaarden is, wat de verschillende organisaties betreft, grotendeels voldaan. Echter de gemeenschappelijke ideologie blijft een moeilijk punt. Het Mouvement de l’immigration et des banlieues komt hier grotendeels aan tegemoet, maar kan omwille van de politieke voorwaarden eigenlijk niet doorbreken.

 

1.3 Sociale organisatievoorwaarden

 

De eerste voorwaarde hiervan is dat communicatie mogelijk moet zijn tussen de leden van een mogelijke organisatie. Dit moeten we in het licht zien van een pre-industriële maatschappij waar Dahrendorf het over heeft, waarbij volkeren, hoewel ze zich in een gelijkaardige positie bevonden, en dus gemeenschappelijke belangen hadden, geen manier hadden om te overleggen. De relevantie van deze voorwaarde is in de 20ste eeuw exponentieel afgenomen, en heeft nu, in de 21ste eeuw nagenoeg geen waarde meer. Communicatie is altijd mogelijk. In deze tijd van hoogontwikkelde communicatiemethoden, kan men bezwaarlijk de mogelijkheid tot regelmatig contact uitsluiten. De rol van de nieuwe media valt niet te onderschatten. Men ziet op televisie de regelmatige confrontaties tussen de jongeren en politie, ook vanuit het buitenland. Men gebruikt web blogs en massale sms’jes om het geweld aan te moedigen en te coördineren.[49] Deze eerste sociale organisatievoorwaarde is dus in feite een constante geworden.

 

Een tweede sociale organisatievoorwaarde is dat de quasi-groep, waaruit een georganiseerde belangengroep moet volgen, op een structurele manier moet zijn samengesteld. Dit betekent dat ze niet willekeurig mogen terechtkomen bij die groep. Een voorbeeld van een dergelijke willekeurige selectie voor een quasi-groep is de allerlaagste ‘klasse’ in een samenleving, waar onder andere verslaafden, ex-gevangenen, daklozen en geesteszieken zich bevinden. Voor hen is het vormen van een belangengroep uitgesloten, omdat ze verder geen gemeenschappelijk kenmerken hebben. Dit geldt duidelijk niet voor de groep die ik hier bespreek. De allochtone jongeren zitten in dezelfde situatie, omwille van een structurele rekrutering, en niet omwille van een lukrake selectie.[50]

 

We kunnen dus besluiten dat aan de sociale voorwaarden voor de organisatie van een belangengroep voldaan is. Er is namelijk een basis van gemeenschappelijke belangen, in dit geval, hun etniciteit, en de mogelijkheid tot communicatie is een constante.

 

1.4 Besluit

 

Aan de politieke organisatievoorwaarden blijkt dus zeker niet voldaan. Frankrijk heeft hoe dan ook geen POS die verenigingen stimuleert. Het is bijna destimulatief tegenover echte politieke organisaties, die hun eigen doel en rechten nastreven, welke vaak tegengesteld zijn aan die van de machtigen, de overheid en politieke partijen.

Aan de technische organisatievoorwaarden is slechts gedeeltelijk voldaan. Het is moeilijk om bij de migrantenjongeren een echte gemeenschappelijk ideologie en gemeenschappelijke prioritaire doelstellingen te omkaderen, en de organisaties die een platform zouden kunnen zijn voor de gefrustreerde migrantenjongeren, krijgen niet voldoende ruimte om zich goed te organiseren.

Aan de sociale organisatievoorwaarden is voldaan.

We kunnen dus concluderen dat gedeeltelijk aan de structurele organisatievoorwaarden is voldaan. De politieke organisatievoorwaarden verhinderen echter dat de technische en sociale voorwaarden volledig en legitiem tot hun recht kunnen komen. Een eenduidig antwoord op de vraag wat de invloed is geweest van de organisatievoorwaarden op de intensiteit en de gewelddadigheid van het conflict is derhalve moeilijk te geven. Omwille van het niet voldoen aan de politieke voorwaarden, en bijgevolg het minder tot hun recht komen van de technische en sociale voorwaarden, is het conflict zo gewelddadig als we hebben kunnen vaststellen. Omdat de intensiteit van een conflict positief gerelateerd is aan de structurele organisatievoorwaarden, is het dus niet omwille van dezen, dat het conflict een dergelijke intensiteit heeft. Het blijken andere factoren die hierin een cruciale rol spelen, wat in het volgende punt in detail uiteen wordt gezet.

 

 

2. Pluralisme versus superimpositie

 

2.1 Context en types

 

In deze paragraaf wordt de vraag behandeld of de conflictgroepen, hoewel ze elkaar in verschillende contexten of conflicten tegenkomen, vaak met identieke relaties tegenover elkaar staan. Hebben zij, die in het ene conflict de autoriteit hebben, die ook vaak in andere situaties? Ik zal onderzoeken of in zowel de politieke, de sociaal-economische, de culturele en de ruimtelijke zin, deze conflictgroepen zich in eenzelfde situatie tegenover elkaar bevinden. Hier wordt ook het conflict met de ordediensten bij betrokken omdat deze verhouding toch ook beslissend is in de behandelde problematiek. Als het antwoord op de vraag of de conflictgroepen zich in deze verschillende conflicten in dezelfde situatie bevinden ja is, kunnen we spreken van superimpositie, zoniet van pluralisme. Superimpositie zou in dit geval zorgen voor een stijging van de conflictintensiteit, niet persé van de gewelddadigheidsgraad.

 

In ons onderzoek is het nu dus van belang te bekijken of in Frankrijk voor en tijdens de rellen, een situatie van superimpositie bestond voor de allochtone jongeren die de hoofdrol speelden in het conflict, of een situatie van pluralisme. Met andere woorden, is het slechts in één ‘sector’ waar zij de autoriteit missen? Is het bijvoorbeeld enkel op de arbeidsmarkt dat zij minder macht hebben, en dus meer werkloosheid? Of is het misschien enkel op het gebied van sociale status dat zijn moeten onderdoen? Of ligt het probleem net daar, dat zij in positie van onderworpenheid liggen, in zovele sectoren in hun leven, dat de intensiteit van het conflict erg hoog wordt?

 

Er is echter een belangrijke obstructie om dit onderzoek eenvoudig te kunnen voeren. En dat is het eerder vermeldde civiel-assimilationistische model van burgerschap dat Frankrijk hanteert.[51] De geboorteplaats van mensen wordt geregistreerd. Dit wil zeggen dat het dus geen probleem is om statistische gegevens van immigranten te verzamelen, omdat zij per definitie niet in Frankrijk zijn geboren. Maar wat echter met de tweede of derde generatie van immigrantenjongeren, die geboren en getogen zijn in Frankrijk, en ook de Franse nationaliteit hebben, maar die toch als allochtoon worden bekeken. Hiervan zijn geen statistische gegevens beschikbaar, aangezien de Franse staat deze niet registreert.[52] De etnische afkomst van de ouders mag men namelijk niet gebruiken als criterium voor een indeling van mensen. De voornaamste reden voor de overheersing van dit idee is dat de zogenaamde registratie van de etnische afkomst eerder zou leiden tot breuk tussen de verschillende bevolkingsgroepen, dan voor integratie te zorgen. Dit in tegenstelling tot sommige ander meningen, die stellen dat deze registratie belangrijk is, zodat men statistische zichtbaarheid kan creëren, dit om discriminatie tegen te gaan.[53] In elk geval maakt dit gegeven het dus heel wat moeilijker de vertegenwoordiging van de allochtone bevolking in Frankrijk na te gaan. In deze verhandeling wordt toch getracht ook rekening te houden met allochtonen die geen immigranten zijn, hoewel dit bij statistische gegevens vaak niet vanzelfsprekend is. Vaak kunnen we er echter vanuit gaan dat wat voor de geïmmigreerde bevolking geldt, kan veralgemeend worden naar de gehele allochtone bevolking.

 

Om verwarring te voorkomen wordt de keuze van de benamingen hier nog eens duidelijk uiteengezet. Een immigrant wordt gedefinieerd als iemand die buiten Frankrijk is geboren, en nu in Frankrijk woont, ongeacht zijn nationaliteit. Sommigen van hen hebben dus gedurende hun verblijf de Franse nationaliteit verworven, anderen niet. Het criterium dat gehanteerd wordt is dus de plaats van geboorte.[54] Als de term niet-immigrant wordt gebruikt betekent dit dus iemand die in Frankrijk is geboren. Een ‘étranger’ of buitenlander is iemand die een andere nationaliteit dan de Franse heeft, ongeacht waar hij geboren is. Hier is het criterium dus de nationaliteit. Een groot deel van de immigranten en ‘étrangers’ overlapt, namelijk zij die in het buitenland geboren zijn, nu in Frankrijk wonen zonder de Franse nationaliteit te hebben. Het woord allochtoon wordt gebruikt voor hen die van buitenlandse afkomst zijn. Allochtonen zijn dus o.a. buitenlanders, maar ook jongeren van de tweede of derde generatie die de Franse nationaliteit hebben, en waarvan misschien zelfs de ouders dus al de Franse nationaliteit hebben. Het gaat over mensen wiens ‘roots’ eigenlijk in het buitenland liggen, en die daardoor verschillen van de autochtone Fransman.

 

In bepaalde gevallen zullen we vooral de Franse regio Île-De-France bespreken, dit is de regio rond de hoofdstad Parijs. Dit om bepaalde trends duidelijker weer te geven, aan de hand van cijfers van een departement waar deze problematiek zeer belangrijk is. Alvorens over te gaan tot het onderzoeken van conflicten in de verschillende sectoren, worden er wat algemene kenmerken van deze regio besproken.

Onderstaande figuur geeft weer wat men zich geografisch bij deze regio moet voorstellen.

 

Figuur 1. Map van de Franse regio Île-De-France.

 

Bron: SCHOMBURG, J.M., Île de France Région and the metropolitan area, 2005 (11/02/2007, wikimedia: http://commons.wikimedia.org/wiki/Image:Ile-de-France_jms.jpg#filehistory)

 

De rellen zijn begonnen in Clichy-Sous-Bois, een gemeente in het département 93, Seine-Saint-Denis. Dit is de gemeente waar het voorval gebeurde met de drie jongens die, op de vlucht voor de politie, zich in een elektriciteitscabine verschuilden, met als gevolg twee doden en één zwaar gewonde. De rellen breidden zich uit, maar Seine-Saint-Denis, bleef toch een van de belangrijkste hotspots voor de rellen.

 

In de regio Île-De-France wonen 40 % van de immigranten van Frankrijk. Dit komt neer op ongeveer 1 900 000 immigranten. 38 % van hen heeft de Franse nationaliteit. De immigranten vormen 17% van de bevolking van Île-De-France.[55] Zeven op tien van hen wonen in Parijs zelf en zijn dichtste banlieues, de kleine kroon genoemd. Hiermee bedoelt men Seine-Saint-Denis, Haute-De-Seine en Val-De-Marne.[56] In de meeste van de cijfers die in dit deel behandeld worden spreekt men over de immigranten. Hier worden de mensen die in Frankrijk zijn geboren, maar niet de Franse nationaliteit hebben, dus vergeten. [57] Ook, en wat veel belangrijker is, wordt hier geen rekening gehouden met de tweede of derde generatie, die geboren zijn in Frankrijk, de Franse nationaliteit hebben, maar wel komen uit een gezin met geïmmigreerde ouders. Er kan echter vanuit gegaan worden dat ook de situatie van hun ouders, waar het hier dan vaak over gaat, ook voor hun ontwikkeling en gemoedstoestand belangrijk is, en dat deze trends vaak ook grotendeels toepasbaar zijn op deze vergeten bevolkingsgroep.

 

Aan de hand van onderstaande tabel kunnen we zien dat de immigrantenbevolking in de banlieues van Parijs beduidend gestegen is gedurende de laatste decennia. In gevoelige departementen als Seine-Saint-Denis, Val d’Oise en Seine-et-Marne, is het aantal immigranten zelfs met de helft toegenomen in 17 jaar.

 

Tabel 1. De evolutie van de immigrantenbevolking in de Franse regio Île-De-France en geheel Frankrijk, van 1982 tot 1999, en de proportie van de immigranten in de gehele bevolking.

 

1982

1990

1999

Evolutie tussen 1982 en 1999 (in %)

Proportie immigranten in de bevolking in 1999 (in %)

Parijs

400184

399433

386398

-3,4

 18,2

Hauts-de Seine

187220

195268

205432

9,7

14,4

Seine-Saint-Denis

207044

257370

301322

45,5

21,8

Val-de-Marne

153368

171804

187946

22,5

15,3

Kleine Kroon

547632

624442

694700

26,9

17,2

Seine-et-Marne

76436

98212

115878

51,6

9,7

Yvelines

120952

133552

141017

16,6

10,4

Essonne

89488

105488

121367

35,6

10,7

Val-d’oise

101252

127655

151648

49,8

13,7

Grote kroon

388128

464907

529910

36,5

11,1

Île-de-France

1335944

1488782

1611088

20,6

14,7

Frankrijk

4037036

4165952

4306094

6,7

7,4

Bron: X, Population immigrée par département depuis 1982, 2004 (13/03/07, Insee: http://www.insee.fr/fr/insee_regions/idf/rfc/docs/atlimmigres_population.pdf )

 

2.1.1 Politiek conflict

 

13 % van de bevolking van Frankrijk is van niet-Europese afkomst. Om een zo goed mogelijk algemeen beeld te scheppen van de vertegenwoordiging van de allochtone bevolking aan de Franse staat, bekijken we nu hoeveel er uit deze bevolkingsgroep zijn verkozen, in de verschillende politieke instanties waarvoor er verkiezingen waren in 2004.

* Van de 71 senatoren die verkozen zijn in 2004, waren er slechts drie van niet-Europese afkomst. Dit brengt het totaal in de senaat op drie senatoren op 331 die van niet-Europese afkomst zijn.

* Van de 75 Franse volksvertegenwoordigers in het Europese parlement zijn er ook slechts drie van niet-Europese afkomst.

* Van de 1939 conseillers généraux[58], zijn er slechts drie van niet-Europese afkomst.

* Van de 1719 conseillers régionaux[59], zijn er 44 van niet-Europese afkomst, hier wel diegenen uit de DOM-TOM’s[60] meegerekend.

 

Voor deze instellingen, komt dit neer op 52 verkozenen op 3804, wat neerkomt op 1.36 % voor een bevolkingsgroep die, met de DOM-TOM’s meegerekend, minstens 20 % van de bevolking voorstelt.[61]

 

Het is dus duidelijk dat de mensen van niet-Europese afkomst, die toch vaak wonen in de cités waar deze verhandeling over gaat, zwaar ondervertegenwoordigd zijn. De Franse instituties weerspiegelen niet haar bevolking. En dan is het nog maar de vraag of deze kleine elite van de allochtone Franse bevolking, die opgenomen zijn in het politieke gebeuren, door de mensen zelf nog als vertegenwoordigers van hun gemeenschap worden beschouwd. Vaak heeft men eerder het gevoel dat ze horen bij een bepaalde partij, dat ze een deel van de elite zijn geworden, zonder nog voeling te hebben met wat er leeft in hun gemeenschap.[62]

 

Vele mensen die in de banlieues wonen hebben ook geen stemrecht. Als je niet de Franse nationaliteit hebt, heb je geen stemrecht, ongeacht hoe lang je er woont. Vele ouders van jongeren, die dus wel de Franse nationaliteit hebben, mogen niet stemmen. Hierover heerst een onrechtvaardigheidsgevoel. Het is al een strijdpunt sinds het begin van de jaren ’80, toen president Mitterand hieromtrent al beloftes maakte.[63]

Vroeger was er ook een duidelijkere ‘vertegenwoordiging’ van de immigrantenarbeiders in de plaatselijke politiek. Dit is belangrijk want sociaal vertrouwen binnen een etnische gemeenschap wordt vooral omgezet in politiek vertrouwen als de leiders van die etnische gemeenschap zijn geïntegreerd in het lokale politieke systeem.[64] De banlieues waren meestal rood gekleurd, de communistische partij was de belangrijkste vertegenwoordiger in deze wijken. Deze is nu heel erg afgezwakt. Ook had men er vroeger een uitgebreider netwerk van organisaties, tegenwoordig zijn die minder georganiseerd/samenhangend. In het begin, toen de eerste vlaag van immigranten aankwam in Frankrijk was het ook duidelijk hoe ze te vertegenwoordigen, wat hun noden waren, welke partij daarvoor kon staan. Waar het nu om gaat zijn de tweede en derde generatie van immigrantenjongeren. Zij hebben minder duidelijke doelstellingen. Dat maakt het moeilijk hen aan het politieke gebeuren te linken. [65] Door het assimilatieve beleid dat de Franse regering voer(t)(de), hebben de jongeren ook niet echt meer een gezamenlijke identiteit waarrond zij bewegingen kunnen organiseren. Ze worden in feite ook gedwongen tot een keuze te maken: ofwel kiezen ze voor assimilatie, waarbij ze hun culturele identiteit onderdrukken en/of afhankelijk worden van de communistische of socialistische partij, ofwel kiezen ze ervoor om zich af te zetten tegen de Franse staat, wat sowieso tot onmacht leidt.[66]

 

De Franse politiek staat ook niet te springen om iets aan de feitelijke ondervertegenwoordiging te doen. In 2000 is er een wet goedgekeurd die positieve discriminatie/actie voor vrouwen verplicht bij politieke partijen, ze moeten namelijk evenveel vrouwen als mannen op de lijst hebben staan. Voorstellen om dergelijke maatregelen ook voor allochtonen in te voeren worden veelal negatief ontvangen.[67]

 

2.1.2 Sociaaleconomisch conflict

 

In deze paragraaf komt de arbeidssituatie van de immigranten aan bod. Enerzijds bekijken we de activiteitsgraad en werkloosheidsgraad van de actieve immigrantenbevolking. Anderzijds wordt ook bekeken in wat voor arbeidssituatie ze zitten. Zijn dit situaties waarin ze verantwoordelijkheid, macht en autoriteit hebben? Of zitten ze eerder in de minder machtige positie van werknemer? Ook zullen we de opleidingsgraad bekijken.

 

Als we de cijfers van het departement Seine-Saint-Denis bekijken, kunnen we vaststellen dat er een duidelijk verschil is wat werkloosheid betreft, tussen de immigrantenbevolking en zij die geboren zijn in Frankrijk. Een duidelijk overzicht hiervan krijg je in de volgende tabel.

Tabel 2. Vergelijking in percentage tussen immigranten en de gehele bevolking, wat betreft werkloosheidsgraad bij mannen van 15 tot 64 uit Seine-Saint-Denis in 2004.

 

 

Immigranten

 gehele bevolking

15 tot19 jaar

35,6

32,5

20 tot 24 jaar

34,7

27,2

25 tot 29 jaar

26,4

18,1

30 tot 34 jaar

25,1

16,6

35 tot 39 jaar

24,0

15,3

40 tot 44 jaar

22,5

14,7

45 tot 49 jaar

21,2

14,3

50 tot 54 jaar

23,1

14,9

55 tot 59 jaar

27,3

20,2

60 tot 64 jaar

27,5

20,1

gemiddeld

24,4

17,1

Bron: X, Taux de chômage des immigrés en Seine-Saint-Denis, 2004 (06/03/07, Insee: http://www.insee.fr/fr/insee_regions/idf/rfc/chifcle_fiche.asp?ref_id=EMPOP93005&tab_id=2098&souspop=4)

 

Bovenstaande figuur geeft de werkloosheidsgraad aan in Seine-Saint-Denis, het département waar de belangrijkste haard van de rellen was. Deze cijfers zijn extremer dan de cijfers gemiddeld voor l’Île-De-France, maar geven duidelijk aan, dat de immigrantenjongeren van 15 tot 24 jaar in de banlieues tot 35% werkloosheid ervaren. Dit betekent dat ruim een derde van hen die werk willen, geen werk vindt, dit terwijl de gemiddelde werkloosheidsgraad voor mannen in heel Frankrijk slechts een dikke tien percent is.[68]

Over heel Frankrijk bekeken, ligt de werkloosheidsgraad van de immigranten meer dan dubbel zo hoog als die van de niet-immigranten. We weten ook dat het vooral de mensen van (Noord-)Afrikaanse oorsprong zijn die deze werkloosheid treft. Als we de immigranten van Zuid-Europa hier dus niet bij zouden rekenen, zou het verschil nog veel groter zijn.[69]

Nu we de werkloosheidsgraad goed hebben bekeken, kunnen we hieruit besluiten dat de immigranten in deze situatie duidelijk geen autoriteit hebben, en dat ze eerder machteloos staan in dit conflict.

 

Wat betreft het soort van werk dat men beoefent, is er in Seine-Saint-Denis, zoals onderstaande tabel aangeeft, een beduidend verschil tussen de immigranten en de gemiddelde inwoner. Met name, bij de immigranten is meer dan de helft van de actieve mannelijke bevolking arbeider, wat heel wat meer is dan bij de gemiddelde inwoner. Kaderfuncties, intellectuele hogere beroepen worden dan weer dubbel zo vaak door de gemiddelde inwoner van Seine-Saint-Denis beoefend, dan door een immigrant. Ook de zogenaamde ‘professions intermédiaire’ worden veel vaker door niet-immigranten dan door immigranten uitgevoerd. Deze beroepen houden in dat men op een niveau werkt tussen het kader en de uitvoering, maar ook jobs in het onderwijs, de gezondheidszorg en het sociaal werk worden hier bijgerekend.[70] Het kader staat op een hogere hiërarchische positie dan de arbeiders, en dus kunnen we hieruit besluiten dat de arbeidsplaatsen ingenomen door de immigranten, overwegend die zijn, die laag op de hiërarchische ladder staan, en dus met heel wat minder macht en autoriteit dan het gemiddelde van de bevolking.

 

Tabel 3. Vergelijking tussen de immigranten en de gehele bevolking, bij de actieve mannen in Seine-Saint-Denis, naargelang socioprofessionele categorie, in 1999.

 

Immigranten

gehele bevolking

Landbouwer,exploitant

0,0

0,0

Ambachtsman, middenstander

11,0

7,5

Kader/managment et professions intellectuelles supérieures

6,2

12,5

Professions intermédiaires

13,0

22,0

Werknemer/bediende

15,3

19,2

arbeider

54,6

38,8

In absolute cijfers

85 881

296 699

Bron: X, Actifs immigrés ayant un emploi par catégorie socioprofessionelle en Seine-Saint-Denis, 1999, (21/03/07, Insee: http://www.insee.fr/fr/insee_regions/idf/rfc/chifcle_fiche.asp?ref_id=EMPOP93003&tab_id=2070&souspop=4)

 

Wat betreft het onderwijsniveau, toont onderstaande tabel het duidelijke verschil tussen dat van de immigranten en dat van het geheel van de bevolking. Algemeen bekeken is het opleidingsniveau van de niet-immigranten hoger dan dat van de immigranten. Er zijn zelfs meer dan dubbel zoveel immigranten zonder diploma, dan niet-immigranten.

 

Tabel 4: Vergelijking in percentage en absolute cijfers van immigranten en niet-immigranten van 15 tot 64 jaar, uit heel Frankrijk, naargelang diploma, in 2006

 

Diploma

Geheel van Immigranten

Geheel van niet-immigranten

Gehele bevolking

Universiteit (lange versie)

13

12

12

Universteit (korte versie)

5

11

11

Middelbaar

14

18

17

Beroepsopleiding(geen middelbaar)

13

25

24

Lager middelbaar

6

11

11

Geen diploma of lagere school

48

23

25

totaal

100

100

100

In absolute cijfers (x1000)

3440

36352

39792

Bron: X, Répartition des immigrés et des non-immigrés selon le diplôme, 2006 (13/03/07, Insee: http://www.insee.fr/fr/ffc/chifcle_fiche.asp?ref_id=NATSOS07236&tab_id=421&souspop=4) 

 

Toch dient er gezegd dat de laatste decennia het scholingsniveau van immigranten fors gestegen is. In 2004 is het aantal immigranten dat slechts een lagere schooldiploma had, gehalveerd, en het aantal dat een hogere schooldiploma had is verviervoudigd, tegenover 1982. [71] Het gaat dus wel degelijk de goede richting uit. In bovenstaande tabel kunnen we zien dat voor de hogere opleidingen in de universiteit, immigranten en niet-immigranten gelijkwaardig zijn. Belangrijk hierbij is echter dat allochtone Fransen vaak naar, wat men noemt parkinguniversiteiten gaan, die niet erg hoog gewaardeerd worden. Deze staan lager geklasseerd dan de ‘hogere scholen’ waar een selecte club Fransen naartoe gaat. In deze hogere scholen, een soort van elite-universiteiten, zijn allochtonen ondervertegenwoordigd.[72] En ook al is er een zekere verbetering op te merken, de niet-immigranten staan qua scholingsniveau nog steeds veel hoger op de ladder dan de immigranten. We kunnen dus stellen dat ook hier zij diegenen zijn met de macht en de autoriteit, en dat de immigranten in de minder machtige positie zitten.

 

Laat het duidelijk zijn dat met deze cijfers niet zwart op wit bewezen is dat ook de allochtone Franse jongeren uit de banlieues in dezelfde situatie zitten als de immigrantenjongeren, maar er kan vanuit gegaan worden dat hun situatie in de buurt komt van deze van immigranten omdat de omgevingsfactoren toch vaak dezelfde zijn.

 

Bovendien is het Franse onderwijssysteem erg gecentraliseerd in Parijs. Leerkrachten worden toegewezen aan scholen van bepaalde niveaus op basis van het aantal punten dat ze hebben. Deze punten verkrijgen ze door hun anciënniteit, hun eigen opleidingsniveau en door jaarlijkse evaluaties. Vaak kiezen diegenen met een hoog aantal punten elitescholen uit in de rijkere buurten van Parijs. Het zijn dus jonge en onervaren leerkrachten die systematisch in de scholen in de banlieues terechtkomen. Bovendien klagen dezen er vaak over dat hun opleiding tot leerkracht hen weinig voorbereidt op de problemen die zij in deze realiteit tegenkomen. Het puntensysteem dat de Franse staat hanteert werkt dus deze ongelijkheid in de hand. [73]

 

2.1.3  Cultureel conflict

 

Het sociaal-culturele in een maatschappij is een uitgebreid thema. Het gaat onder andere over taal, godsdienst en opvoeding. Belangrijk is te beseffen dat men in Frankrijk de mate van integratie van de jongeren in de banlieues meet aan de hand van het verlies van hun cultuur, van de geboortetaal van hun ouders, van hun geloof en culturele tradities. Dit creëert het gevoel dat de Franse maatschappij culturele en godsdienstige diversiteit afwijst. Dit maakt dat de Franse Republiek hypocriet overkomt, bewerende dat ze al zijn burgers gelijk behandelt.[74]

 

Art 1 van de Franse Grondwet stelt: "La France est une République indivisible, laïque, démocratique et sociale. Elle assure l'égalité devant la loi de tous les citoyens sans distinction d'origine, de race ou de religion. Elle respecte toute les croyances".[75]

 

Voor dit stuk in de verhandeling, is de Franse laïcité belangrijk.[76] Deze zit al sinds de Franse Revolutie in de Franse cultuur ingebakken.[77] Het is er gekomen, niet om een bepaalde godsdienst te bestrijden, maar om de invloed van de religie en de kerk in de uitoefening van de politieke macht en het administratieve gebeuren te beperken. Het principe van de laïcité herleidt het religieuze tot het individuele privéleven.

Concreet betekent de laïcité in Frankrijk ook dat, volgens de wet van 9 december 1905, de republiek: “garantit la liberté de conscience et le libre exercice des cultes mais ne reconnaît, ne salarie ni ne subventionne aucun culte.[78]

 

Als we kijken naar het onderwijs, heeft daar lang het principe overheerst van gelijke behandeling van alle studenten. Men spendeerde dus aan eenieder evenveel geld, ongeacht zijn afkomst, prestatie, …[79] In 1982 werd dan het systeem van de ‘zones d’éducation prioritaire’ opgezet, omdat bleek dat toch heel wat arme Franse kinderen en immigranten achterbleven. Men ging in deze scholen toch iets meer geld pompen, en een van de criteria was het percentage immigranten in de school. Sinds 1975 mochten scholen, met een hoog percentage aan immigranten, zelfs lessen aanbieden in hun geboortetaal, en over hun cultuur, wat toch blijk geeft van een soort cultureel pluralisme. Dit soort lessen zijn echter recent onder vuur gekomen, omdat ze een haard zouden zijn voor het ‘opleggen’ van islamitische religieuze principes. Dit is in strijd met de religieuze neutraliteit van Franse scholen, en die lessen zouden ook antischoolse en anti-Franse gevoelens opwekken.[80]

 

Een ander belangrijk recent voorbeeld van de Franse laïcité is de wet die in maart 2005 is ingevoerd, die het dragen van religieuze symbolen in staatsscholen verbied. In de voorbereidingen van deze wet heeft de onafhankelijke Stasi Commissie opgeroepen tot een introductie van een diversité spirituelle, zoals het invoeren van Jom Kippour en het offerfeest als officiële feestdagen. Deze suggesties zijn echter niet in de wet ingebracht. In dit geval is er dus geen tendens tot het erkennen van culturele en religieuze minderheden.[81]

 

De Islam is de tweede godsdienst in Frankrijk, met tussen de vier en de vijf percent aanhangers. Hoewel men deze niet letterlijk erkent, probeert men toch een zekere vertegenwoordiging van deze godsdienst tegenover de staat te installeren. Zo werd in 2003 de Conseil français du culte musulman opgericht, een soort islamraad die af en toe in het debat betrokken wordt. Dit houdt een erkenning in van de Islamitische godsdienst. Langs de andere kant houdt dit ook in dat de moslimelite de wetten en de geest van de Franse staat erkent, waaronder de laïcité.[82]

Er is discussie over of de laïcité nu voordelig of nadelig is voor de islamminderheden in Frankrijk. Enerzijds bevestigt het de vrijheid van godsdienst, geen enkele religie wordt voorgetrokken. Anderzijds, zoals in de kwestie van de hoofddoek, kan Laïcité ook een excuus zijn om de uiting van een godsdienst te onderdrukken.[83]

 

Hoewel de Franse overheid veel belang wil besteden aan gelijke kansen e.d., heeft ze, om aan de Europese eisen te voldoen, om mee te kunnen doen met de EMU, heel wat besparingen doorgevoerd, zoals op het sociale zekerheidsbudget, op naschoolse activiteiten, op subsidies voor buurtverenigingen enz. Tegelijkertijd heeft de laatste minister van binnenlandse zaken Nicolas Sarkozy, in het kader van de War On Terror, de politiële controle in de banlieues gevoelig opgevoerd. Bij deze acties zijn er onder andere keldergebedsplaatsen gesloten. Hierdoor voelen de moslims zich geviseerd, heeft men het gevoel niet te mogen uitkomen voor zijn religieuze voorkeuren.[84]

 

Enerzijds zitten ze, cultureel bekeken, dus niet in een minder machtige positie dan de christenen, die de grote meerderheid vormen van de Franse autochtone bevolking. Er is een vrijheid van godsdienst en in de privésfeer doet men wat men zelf wil. De staat zoekt ook toenadering tot de islamcultuur om zo een vertegenwoordiging te verzekeren, om zo toch enige informele inspraak te hebben in de besluitvorming. Anderzijds wordt de publieke uitdrukking van hun godsdienst beknot omwille van de laïcité. Dit is ook zo voor de andere godsdiensten, maar zoals te merken, wordt daar bij de Islam veel belang aan gehecht. De veranderingen in de houding tegenover de Islam, sinds 9/11, zorgen er tevens voor dat er met heel wat achterdocht gekeken wordt naar de overwegend islamitische banlieues. Hierdoor zou men kunnen zeggen dat ze toch in een soort van onderworpen positie terecht zijn gekomen.

 

2.1.4 Ruimtelijk conflict

 

Belangrijke vragen bij dit onderwerp zijn: Wat is het statuut van de bewoner tegenover zijn woning. Is men eigenaar van zijn woning, of huurt men? Ook belangrijk is de vraag of de woning voldoende comfortabel is, en niet overbezet is.

In grote lijnen, kunnen we stellen dat de meerderheid van de immigrantengezinnen, wonende in Île-De-France, hun woonst huren, en dus niet de eigenaar ervan zijn. Vergeleken met immigranten in de rest van Frankrijk, en met de autochtone Fransen uit Île-De-France, zijn ze op dit vlak achtergesteld. Immigranten leven ook meer frequent in een collectieve woonst, of in een sociale woning, met een financiële bijdrage van de overheid. 4 % van de immigranten verblijft in een collectieve habitat, vooral bestaande uit residenties voor arbeiders. Het comfort is gemiddeld van minder goede kwaliteit bij immigrantenhuishoudens, en de woningen zijn vaker overbezet. Er is een flinke ongelijkheid tussen de verschillende origines: Zij die van Afrikaanse afkomst zijn, zijn het meest benadeeld.[85]

 

Sinds de jaren ’50 zijn er in de banlieues van Franse steden grote huisvestingsprojecten gestart in de buurt van belangrijke fabrieken, om de Algerijnse gezinnen te huisvesten, waarvan men aannam dat de man in de nabijgelegen fabriek zou werken. Deze constructies waren een soort van moderne experimenten, waarbij men het heel sociale leven van deze mensen hier centraliseerde.

Het organiseren van deze grote huisvestingsprojecten voor arbeiders werd vergemakkelijkt door verschillende mechanismen. Zo werden er immigranten opgevangen in residenties, speciaal voor arbeiders. Op 31 december ‘58 werden de zone à urbaniser en priorité (ZUP) geïnstalleerd. Dit zorgde ervoor dat men in bepaalde wijken, nu cités genoemd, waar men snel veel huisvesting nodig had, gesubsidieerd door de staat of de gemeente, snel kon beginnen aan het massaal opbouwen van enorme wooncomplexen.[86] Ook veel autochtone Franse arbeiders woonden in deze cités. Deze wooncomplexen werden gesubsidieerd, waren dus sociale woningen, of habitation à loyer modéré (HLM). Immigranten vestigen zich vooral in deze wijken aangezien daar de meeste woningen beschikbaar zijn, of het goedkoopst zijn.

In de zones urbaine sensible (ZUS)[87], wonen gemiddeld ongeveer 25 % immigranten, maar het percentage immigranten varieert van 8 % tot ongeveer 42 %.[88] 62 % van de bevolking van de ZUP’s, leeft in een HLM. [89] Maar het is duidelijk niet enkel in de ZUP’s dat men vaak naar steun grijpt. De huizen in de stad, en de voorsteden van Parijs zijn duur, bijgevolg trekken veel immigranten naar de sociale huisvestingsdienst. Vooral zij die van Afrikaanse afkomst zijn beroepen zich hierop. 38 % van de hurende immigranten doet dat via een HLM.

 

Mensen vestigden zich vroeger in de voorsteden, omwille van de industrie. Tot en met de jaren ‘60 was werk namelijk de belangrijkste reden tot immigratie. Maar sinds 1970, met de economische crisis, ging het leven achteruit in de cités. Shoppingcenters verdwenen, er was een gevoel van uitsluiting. Het materiaal dat gebruikt was voor de constructie van de gebouwen bleek niet eeuwig stand te houden. In 1989 heeft de Franse overheid een beleid ingevoerd dat het aantal gesubsidieerde appartementen in de cités drastisch verminderde. Meer dan 300 000 woningen verdwenen, waardoor het probleem van overbezetting van kamers, en het fenomeen van krakers, opmerkelijk uitbreidde.[90]

Sinds de jaren ’90, lijdt 80 % van deze gebouwen, aan ofwel waterschade, isolatieproblemen, kapotte liften, deze drie gecombineerd, of erger. De laatste tijd zijn er dus heel wat van die gebouwen gesloopt, waarvoor niets in de plaats gekomen is. [91]

 

Wat comfort betreft, acht percent van de immigrantengezinnen in Île-De-France leeft in een oncomfortabele woning, wat wil zeggen dat ze of geen eigen douche/bad hebben, of geen toilet. Voor de autochtone bevolking is dit vijf percent.[92] 13 % van de immigrantengezinnen leeft dan weer in een overbezette woning. Hiervan spreken we als het aantal personen dat er woont, het aantal kamers +twee overschrijdt. In Seine-Saint-Denis, is er zelfs 17.5 % van de immigrantenwoningen overbezet, voor de niet-immigranten slechts 2%.

Ook transportsgewijs zijn vele van de banlieues gescheiden van elkaar, en van de binnenstad. Vele van de gemeenten zijn heel moeilijk bereikbaar. Vaak is er enkel een occasionele bus of tram die de gemeenten verbindt. Hierdoor is er ook een fysieke isolatie tussen de banlieues en de buitenwereld, wat de uitsluiting op onder andere arbeidsvlak nog versterkt. Zo duurt het bijvoorbeeld bijna twee uur om vanuit Clichy-Sous-Bois in het centrum van Parijs te geraken, hoewel het er maar zo’n 15 km vandaan ligt.

 

We kunnen besluiten dat er van een ruimtelijk conflict zeker sprake is. In vele van de banlieues staan er grijze, hoge appartementsblokken, in rechte straten, symmetrisch gerangschikt, en zijn er weinig buurtwinkels.[93] Mensen voelen zich opgehokt als kippen, er zijn weinig plaatsen waar men naartoe kan, men voelt zich uitgesloten. Vele van de woningen zijn er slecht aan toe, vooral dan nog die waar de immigranten in wonen. De meeste immigranten hebben geen eigen woning, en men woont met veel te veel samen, veel te dicht op elkaar. Dit is een groot verschil met de gegoede autochtone bevolking van Île-De-France, en dus voelt men zich op dat vlak ook achteruitgesteld. De overheid heeft vaak grootse plannen, maar veel verbetering is er niet. Ook in het ruimtelijke conflict zijn het dus de immigranten, en in het algemeen de inwoners van de cités, die wat betreft autoriteit, macht, onderliggen.

 

2.1.5 Conflict met de ordediensten

 

Vanaf eind jaren ‘70 zijn er regelmatig opstootjes tussen de politie en de jongeren in de cités geweest. Bijna ieder jaar is er notie gemaakt van voorvallen waarbij er allochtone jongeren verwond geraakten of zelfs stierven tijdens ondervragingen of achtervolgingen door de politie, dit vaak met onrust en brandende auto’s tot gevolg. In 1994 heeft Amnesty International een rapport gemaakt betreffende de handelingen van politieagenten in Frankrijk. Hieruit blijkt dat er in Frankrijk een ongewoon hoog aantal keer sprake is van het gebruik van vuurwapens, van dodelijke slachtoffers, en van slechte behandeling of zelfs martelingen van achtervolgde of ondervraagde verdachten, door het Franse politiekorps. Deze agenten zouden vaak onnodig, en onproportioneel geweld gebruiken, met regelmatig zware slachtoffers als gevolg. Ze merken hierbij ook op dat het betreffende de slachtoffers vaak gaat om jongeren van niet-Europese afkomst.[94] Twee op de drie opstanden uit de jaren ‘70, ‘80 en ’90 in de banlieues blijken na onderzoek zelfs rechtstreeks het gevolg te zijn van (het gerucht van) problemen met gewelddadige handelingen van de politie of onrechtvaardige uitspraken van justitie.[95] Een belangrijke reden voor het handelen van de politie, zijn de antiterrorismewetten, waarvan de eerste in 1986 is doorgevoerd. Deze gaf de politie behoorlijk veel macht, ongeëvenaard door eender welk ander land in Europa, of de Verenigde Staten op dat moment. Later is deze wet nog verstrengd door opeenvolgende antiterrorismewetten. [96]

Vooral sinds 11 september 2001 zijn er een heel aantal maatregelen genomen in de lijn van de ‘war on terror’. Vergelijkbaar met de Amerikaanse ‘Patriot Act’ was de wet ‘Vaillant’ van 15 november 2001, onder de regering van de socialist Lionel Jospin, de eerste van een reeks wetten die de vrijheid van de Franse burgers ernstig beknotten. In 2002 heb je de ‘Loi d’orientation et programmation pour la justice’, in 2003 de ‘Loi sur la sécurité intérieure’, … Deze wetten verhogen de macht van de politie, en verminderen de controle van justitie. Derhalve is het uiteindelijk over de jaren heen zover gekomen dat men o.a. overal zomaar identiteitscontroles kan uitvoeren en dat men iemand voor een jaar kan weerhouden van een internetverbinding. Ook is er de mogelijkheid tot anonieme getuigenissen, zijn er gesloten centra voor minderjarigen, en zijn de mogelijkheden tot huiszoeking en telefoonaftapping uitgebreid.[97] Regelmatig worden er razzia’s gehouden, op zoek naar vermoedelijke terroristen en er is een de facto militarisering van de ordediensten.[98]

Deze maatregelen worden vooral toegepast in de banlieues, en het zijn vaak allochtone jongeren die erbij betrokken zijn. Dit maakt dat in de relatie met de politie de jongeren in een onderliggende positie liggen, uiteraard tegenover de politie, maar ook tegenover de rest van de bevolking. Het misbruik van de politie vormt bijgevolg ook een erg belangrijk strijdpunt voor de jongeren.

 

2.2 Klasse versus stratificatie

 

Hier draait het om het samengaan van het hebben van macht met het hebben van eigendom, status en inkomen. Als er een grote correlatie tussen deze twee factoren is, wat betekent dat zij die macht bezitten in een maatschappij, ook diegenen zijn die het meeste eigendom hebben, een hoge status hebben, hoge inkomens enzovoort, dan zorgt dit voor een intensivering van het conflict alsook voor een stijging van de gewelddadigheid. De intensiteit van het conflict stijgt dus naarmate de verdeling van de macht overeenkomt met andere voordelen. Een lage correlatie van klasse en stratificatie echter, zou betekenen dat het hebben van autoriteit, eigendom, status en inkomen onafhankelijk is van elkaar.

 

Uit de vorige paragrafen blijkt dat de allochtone jongeren in de banlieues, waaronder de relschoppers van 2005, in de conflictsituatie vooral de positie van de machteloze opnemen. Ze hebben in de meeste situaties relatief weinig autoriteit. De situaties die besproken zijn, houden echter ook meteen situaties van inkomen en van eigendom e.d. in. Zo heerst er dus veel werkloosheid bij de immigranten, waardoor hun inkomen laag is. Hierdoor staan ze ook meteen aan de machteloze zijde van dit conflict. Machteloosheid gaat dus hand in hand met een laag inkomen. Bij het ruimtelijke conflict is gesteld dat, in vergelijking met de autochtone Franse bevolking, immigranten minder vaak eigenaar zijn van een huis. Bij velen is hun huis dus niet hun eigendom. Ook hier houdt die machteloosheid dus in dat men achtergesteld is op het vlak van eigendom. Bij het culturele conflict hebben we gemerkt dat de Arabische of Islamitische cultuur bij vele Fransen niet in de bovenste lade ligt. Zeker de laatste jaren zijn mensen bang geworden van de Islam, en dus ook van de banlieues. De status van deze mensen is dus medeafhankelijk van de erkenning en invloed van hun cultuur.

 

Samenvattend hangt dus het inkomen, de eigendom en de status van deze bevolkingsgroep samen met hun machtssituatie. Dit versterkt de gewelddadigheid en de intensiteit van het conflict.

 

2.3 Besluit

 

Uit de analyse die we van deze conflicten gemaakt hebben kunnen we besluiten dat de allochtone bevolking in de banlieues in de vijf sectoren die we besproken hebben, het onderspit moeten delven voor de autochtone bevolking wat betreft hun aandeel in de autoriteit. Politiek gezien hebben ze minder macht, minder verkozenen, minder invloed. Sociaal-economisch bekeken is er meer werkloosheid in de banlieues van de grote Franse steden, en meer werkloosheid bij de immigranten dan bij de niet-immigranten. Immigranten genieten ook minder hoge functies wat betreft hun beroep, en hun opleidingsniveau is gemiddeld lager. Wat betreft cultuur krijgen zij omwille van de Franse laïcité niet echt de kans de diversiteit naar voren te laten komen. Als we de huisvesting in de banlieues bekijken ligt de graad van comfort voor de immigranten lager, en is er vaker sprake van overbezetting. Ze zijn ook minder vaak eigenaar van hun huis dan niet-immigranten, en maken vaker gebruik van HLM’s. Geografisch liggen ze ver verwijderd van het sociale leven in de stad, en zijn ze moeilijk bereikbaar. Wat betreft het conflict met de ordediensten is het duidelijk geworden dat allochtone jongeren vaak ongewild in de problemen komen, dat er in de banlieues vaak disproportioneel zwaar wordt opgetreden, en dat er zich een zekere militarisering van deze buurten voordoet. Hoewel op vele vlakken verbeteringen te merken zijn, is er dus duidelijk sprake van superimpositie. De twee conflictgroepen, allochtonen in de banlieues, en autochtonen, komen elkaar in verschillende conflictsectoren tegen, maar staan bijna altijd in dezelfde situatie tegenover elkaar. Vooral de autochtonen zijn degenen met autoriteit en macht, en de allochtonen in de banlieues moeten meestal het onderspit delven. Ook wat betreft inkomen, eigendom, en status zijn de migranten relatief gedepriveerd. Deze superimpositie zorgt er dus voor dat het conflict erg intens wordt voor de conflictgroepen, omdat er voor deze mensen veel op het spel staat. Men geeft dus veel energie uit aan het conflict, en de graad van betrokkenheid is erg hoog. De kost van een overwinning of verlies voor de partijen is erg groot, en er wordt dus veel belang aan gehecht.

 

 

3. Relatieve deprivatie

 

Bij absolute deprivatie zou men kunnen stellen dat de armoedegrens een biologisch minimum is. Het zou dat voorstellen, wat mensen nodig hebben om eenvoudigweg te kunnen overleven.[99] In een moderne, westerse staat als Frankrijk echter, zal bijna iedereen hier boven zitten. Toch zijn er mensen die op de rand van deze grens zitten, zoals daklozen, verslaafden enz. Van belang is op te merken dat deze mensen, die zo goed als onder deze bepaalde absolute armoedegrens leven, de echte achterblijvers, meestal niet diegenen zijn die zich met geweld verzetten.

 

Mensen gaan hun eigen situatie eerder vergelijken met wat er rond hen aanwezig is, met wat ze zouden willen, of menen te verdienen. Het verschil tussen wat men heeft, en wat men wil, noemt men de relatieve deprivatie. En relatieve deprivatie werkt de mogelijkheid tot collectief geweld in de hand. Het frustratie-agressie mechanisme is bij deze zeer belangrijk. Dit houdt in dat als mensen zeer langdurig en sterk gefrustreerd zijn, dat er een zeer grote kans is dat dit een gewelddadige reactie als gevolg zal hebben.[100] Het is logisch dat men van de superimpositie die hierboven is uiteengezet, gefrustreerd geraakt. Hieruit kunnen we volgens het frustratie-agressie mechanisme dus concluderen dat er in ieder geval al een grote kans is op agressie. Het gevolg van relatieve deprivatie is dus frustratie, waarvan het gevolg geweld is.

 

Deze redenering is vanzelfsprekend toe te passen op de situatie in de Franse voorsteden. We kunnen bezwaarlijk stellen dat de immigrantengezinnen in de banlieues onder de absolute armoedegrens liggen.[101] We kunnen er hier dus van uitgaan dat de deprivatie die zij ondergaan eerder neigt naar relatieve deprivatie, dat ze gefrustreerd zijn om wat ze rondom hen zien, dat ze achtergesteld zijn, etc. Het gevolg hiervan is dus dat het conflict gewelddadiger is.

 

 

4. Mobiliteit versus immobiliteit

 

Bij het bekijken van het socio-economische conflict, in het onderzoek naar de eventuele superimpositie, zagen we dat, in Seine-Saint-Denis, van de immigranten (mannen) bijna 55 % arbeider is, tegenover slechts een kleine 40 % bij de gemiddelde mannelijke bevolking. Kaderfuncties en intellectuele hogere beroepen worden dan weer dubbel zo vaak door de gemiddelde inwoner van Seine-Saint-Denis beoefend, dan door een immigrant.[102] Dit blijkt van duidelijke invloed te zijn op het nageslacht. Er is namelijk een duidelijke sociale ongelijkheid tussen 15-jarige leerlingen: 59 % van de kinderen van arbeiders hebben al tenminste een jaar gedubbeld, tegenover 17 % van de kinderen van kaderfunctionairen. 21% van de arbeiderskinderen hebben een ondermaats leesniveau, tegenover 3 % bij de kinderen van kaderfunctionairen.[103]

 

Figuur 2: De link tussen sociale afkomst, bekwaamheid en schoolachterstand

Bron: MURAT, F., ROCHER, T., Liens entre origine sociale et réussite scolaire, Parijs, s.d., ( 27/04/07, Insee: http://www.insee.fr/fr/ffc/docs_ffc/hcfpsd1.pdf)

 

Bovenstaand figuur geeft duidelijk schematisch de invloed van de sociale afkomst van het kind weer. Het schema is heel erg gesimplificeerd, er zijn natuurlijk nog allerlei andere factoren die een invloed hebben op de schoolprestaties van jongeren. Jongeren die het slechter doen op school zullen vaak ook een lager diploma hebben. Uit tabel 5 kunnen we dan weer afleiden dat hoe lager je diploma is, hoe meer kans je hebt op werkloosheid. Bijgevolg is het duidelijk dat we in een soort van vicieuze cirkel zitten, waarbij het beroep, sociale status van de ouders, invloed heeft op die van de jongeren, waardoor zij dus ook terug in diezelfde sociale status terecht komen, en dat er bijgevolg ook terug een grote werkloosheid zal heersen. Dit is een duidelijk teken van immobiliteit.

 

Tabel 5. Werkloosheid in percentage bij de -25 jarigen in geheel Frankrijk naargelang opleiding.

Diploma

Werkloosheids-graad

Aantal werklozen

Aandeel in werkloosheid

Universiteit (lange versie)

11,80%

10m

1,70%

Universiteit (korte versie)

12,50%

30m

6,50%

Middelbaar

16,00%

90m

17,20%

Beroepsopleiding (geen middelbaar)

20,30%

140m

27,40%

Lager middelbaar

27,10%

70m

13,60%

Geen diploma of lager school

35,10%

170m

33,60%

Bron: SALANIE, B., unemployment among the under-25 in France, 2006 (26/02/2007, social science research center: http://riotsfrance.ssrc.org/Salanie/)

 

Waar ook sprake van is, is een zekere ruimtelijke immobiliteit. Toen in de jaren ’60 de arbeiders massaal naar de toen modern geachte cités van de banlieues verhuisden, voelde dit voor hen, de arbeiders en immigranten aan als een soort van opwaartse mobiliteit, namelijk een verhuis in de richting van moderniteit. Nu, in deze tijd is wonen in zulke cités geen vrije keuze meer. Wie mobiel is of was, woont er niet meer. Wie er nu nog woont zijn achterblijvers, achtergelaten door wie wel mobiel was. Achterblijvers, voor wie de permanentie van hun vestiging als een immobiel zwaard boven het hoofd hangt.[104]

 

 

5. De regulering of controle van het klassenconflict

 

Deze factor heeft vooral invloed op de gewelddadigheid van het conflict, in die zin, dat de regulering van het conflict belangrijk is voor het kanaliseren van het geweld, ongeacht de intensiteit. Via regulering of controle, kan je zorgen dat een conflict een patroon in het sociaal leven wordt, dat het in plaats van revolutionair, evolutionair zal zijn, dat het conflict gewoon een element wordt van een voortdurend evoluerende wereld.

In dit deel zal de aanpak van de Franse overheid betreffende de conflictsituatie in het verleden besproken worden, hetgeen in feite geleid heeft tot de crisis, en die in het ‘heden’, de aanpak tijdens de crisis zelf.

Er zijn drie factoren die belangrijk zijn voor een effectieve conflictregulering. Ten eerste moeten beide partijen het conflict aanvaarden en erkennen, en de gemeenschappelijke dingen mogen niet overbenadrukt worden. Ten tweede moeten de belangengroepen, om regulatie mogelijk te maken, voldoende georganiseerd zijn. Ten derde moeten de twee partijen een bepaald kader goedkeuren waarin de regels van het spel vastliggen.

Eerst wordt aan de hand van bovengenoemde drie voorwaarden voor een effectieve conflictregulering bekeken wat de mogelijkheden zijn in die situatie voor de Franse staat, vervolgens wordt bekeken hoe de Franse overheid deze problematiek in het verleden heeft benaderd, en welke strategie ze tijdens de crisis zelf, eind 2005, heeft aangewend.

 

5.1 Effectieve conflictregulering mogelijk?

 

De eerste voorwaarde is dat de beide partijen het conflict moeten erkennen, dat de verschillen moeten aanvaard worden, en de gemeenschappelijkheden niet overbenadrukt mogen worden. Frankrijk heeft de voorbije decennia al heel wat actie ondernomen, wat bewijst dat de staat het conflict erkent.[105] Ook de andere zijde, de jongeren in de banlieues, erkennen het conflict. De Franse staat echter, legt vaak de nadruk op wat gemeenschappelijk is tussen de verschillende culturen. Ze laat niet na te benadrukken dat alle Fransen Fransen zijn, dat iedereen gelijk is voor de wet, en er wordt zo weinig mogelijk onderscheid gemaakt tussen verschillende culturen. Ze staat voor een uniculturele staat. Hierdoor ontkennen ze toch weer deels het conflict, en kan er bvb. weinig positieve actie bestaan die het conflict kan verzachten, omdat ze van mensen met de Franse nationaliteit de afkomst niet willen registreren.

 

Een tweede voorwaarde is de organisatievoorwaarde. Om een conflict effectief onder controle te houden is het nodig dat de twee conflictgroepen georganiseerd zijn. Eerder in deze verhandeling is al aan bod gekomen dat Frankrijk een ongunstige POS heeft voor belangengroepen, waardoor er minder formele en informele toegang is, waardoor ze zich minder degelijk gaan organiseren, en de reacties dus radicaler, gewelddadiger zullen zijn. Want hoe minder aan de politieke organisatievoorwaarden is voldaan, hoe gewelddadiger het conflict.[106] Bij de bespreking van de technische organisatievoorwaarden hebben we dan gezien dat er inderdaad niet echt een organisatie is die specifiek deze conflictgroep in zijn geheel vertegenwoordigt.

 

Tenslotte is er een bepaald kader nodig om het conflict onder controle te houden, en effectief te reguleren. Er zijn een aantal regels nodig om de communicatie en het overleg vlot te laten verlopen en die ervoor zorgen dat de twee partijen gelijk behandeld worden. Aan deze voorwaarde kan echter enkel voldaan worden als aan de organisatievoorwaarde ook voldaan is. Dit is niet het geval, dus een echt geïnstitutionaliseerd overleg, dat gebruikt kan worden om het geweld te kanaliseren, en waarin alle betrokkenen vertegenwoordigd zijn, bestaat niet in dit conflict.

 

De voorwaarden voor effectieve conflictregulering zijn dus op dit vlak in Frankrijk niet erg gunstig. Dit heeft als gevolg dat geweld moeilijk te kanaliseren is. In wat volgt wordt bekeken hoe de Franse overheid de problematiek in het algemeen heeft trachten te reguleren in het verleden, alsook tijdens de crisis, eind 2005.

 

5.2 Actie van de overheid in het verleden

 

Bij de enorme immigratie in het midden van vorige eeuw heeft de Franse overheid de cités, de ‘grands ensembles’, in de banlieues van de grote steden, de enorme flatgebouwen met symmetrische aanblik, neergepoot om een positieve reden. Dit was een van de eerste acties die de overheid ondernam ten voordele van de immigranten. Hier is men mee begonnen in de jaren 1950-1960. Men wou af van de krottenwijken die zich aan het vormen waren, en wou de arbeiders betere bestaansvoorzieningen geven, dit door middel van sponsoring van hun huisvesting.[107] Al snel merkte men echter dat deze vorm van samenwonen in gemeenschappen toch niet altijd van een leien dakje loopt.

 

Het is duidelijk dat in de loop van de decennia de afwisselende Franse regeringen beseften dat er iets moest gedaan worden aan de situatie van de banlieues, en ze hebben dan ook vaak getracht stappen in de goede richting te zetten. Deze stappen bleken echter vaak te klein en onbeduidend om een duidelijk verschil te maken. Zo heeft men in 1973 al, het ‘Habitat et vie sociale’ opgericht, een soort werkgroep die de sociale relaties in de cités moest opkrikken. In de loop van de decennia zijn er zo een hele hoop werkgroepen, interministeriële raden, comités, commissies en projecten opgestart. Het bleken echter telkens opnieuw slechts druppels op een hete plaat. Een hap uit het aanbod: Groupe interministériel pour l’aménagement des banlieues, Commission nationale pour le développement social des quartiers, La mission Banlieue89, Comité interministériel pour les villes, Fonds social urbain, Contrats d’action de prévention pour la sécurité dans la ville, Conseil national des villes, Comité interministériel des villes et du développement social urbain, Programme développement solidarité, l’Institut des hautes études de la sécurité intérieure, Haut Conseil à l’intégration, Service national de ville, Plans locaux d’insertion par l’économique, Interministériel d’intervention pour la politique de la ville, Fonds de coopération de la jeunesse et de l’éducation populaire, Zones urbaines sensibles, Zones franches urbaines, Comité interministériel des villes, Grands projets de ville, Opérations de renouvellement urbain, Fonds de revitalisation économique, Fonds d’action et de soutien pour l’intégration et la lutte contre les discriminations, l’Agence nationale de rénovation urbaine, enz.[108]

 

Ook zijn er sinds 2002 heel wat besparingen moeten doorgevoerd worden, omwille van het stabiliteitspact van de Europese Unie waar Frankrijk aan moest voldoen. De belangrijkste slachtoffers hiervan waren de kwetsbare probleemwijken in de banlieues. Zo heeft men het bedrag verminderd dat naar de wederopbouw van de oudste en meest vervallen gebouwen zou gaan en heeft men het aantal leerkrachten en dergelijke gereduceerd . Ook de wijkpolitie, ‘police de proximité’, werd afgeschaft.[109] Deze werkte inderdaad niet optimaal, maar boekte toch enigszins vooruitgang. Ook de ‘emploi-jeunes’ werd afgeschaft. Dit was een soort werk dat grotendeels door de staat werd betaald, en dat vele jongeren een job in de dienstensector bezorgde. Bovendien hadden die emplois-jeunes ook de bedoeling te zorgen voor een betere levenskwaliteit in bepaalde wijken.[110] Uiteindelijk heeft men ook de subsidies voor die verenigingen aanzienlijk verminderd, die zorgden voor een sociale samenhang in de cités, die sociale werkers mobiliseerden, die zorgden dat deze wijken niet in elkaar stuikten. Sinds het begin van de 21ste eeuw staat het stadsbeleid in Frankrijk dus minder stevig in zijn schoenen.[111]

 

Het Franse immigratiebeleid door de decennia heen is redelijk verschillend van andere Europese landen. Frankrijk sleept zijn koloniaal verleden mee, is gebaseerd op het republikeins ideaal. Ze hebben te kampen met een strak gecentraliseerde overheidsstructuur, en ergens is er toch een traditie van xenofobie. Zoals al gezegd, de Franse ‘mission civilatrice’ in de kolonies, beïnvloedt ook nog steeds het beleid dat ze voert tegenover haar immigranten. Ze vragen aan de nieuwkomers zich aan te passen en de Franse identiteit over te nemen, ze ontkennen/negeren de culturele verschillen zoveel mogelijk. Kinderen en kleinkinderen van de immigranten die naar Frankrijk zijn gehaald om de economie draaiende te houden, zitten zonder werk, en sociaal gezien in de marge van de maatschappij. De overheid heeft regelmatig getracht hier iets aan te doen maar wat zij opstartte, had vaak een averechts effect. Om de kloof tussen de klassen te dichten ging men bvb. aan het subsidiëren van woningen voor arbeiders doen, wat blijkt een fiasco te zijn omwille van de vorming van zogenaamde ‘getto’s’. Ook de onderwijsstructuren die men ontwierp om de verschillen te verkleinen, hebben ervoor gezorgd dat de slechtere kwaliteit van scholen in migrantenomgevingen geïnstitutionaliseerd werd.[112]

 

Het is in feite zoals het officiële rekenhof zei: “Deze crisissituatie is niet het gevolg van de immigratie, maar is het resultaat van de manier waarop men de immigratie heeft aangepakt. (…) De overheid wordt geconfronteerd met een situatie die ze zelf heeft gecreëerd gedurende de voorbije decennia.”[113]

 

5.3 Actie van de overheid tijdens de crisis

 

Gedurende 2005 heeft de minister van Binnenlandse Zaken Nicolas Sarkozy enkele uitspraken gedaan die in het verkeerde keelgat zijn geschoten bij de jongeren in de cités. Toen in de zomer van 2005 in één van de voorsteden van Parijs een kind was omgekomen door een verdwaalde kogel in een afrekening tussen rivaliserende bendes, zei Sarkozy: "Nous allons nettoyer la cité(…) au Kärcher", toen hem gevraagd werd wat hij aan de penibele situatie van de voorsteden zou doen.[114] Bij het begin van de rellen in oktober noemde hij de relschoppende jongeren ‘racaille’, of uitschot. De jongeren zien dit als stigmatiserend, en sindsdien hebben ze in elk geval geen goed woord meer over voor de minister. De woorden hebben zwaar gewogen op de woede van de jongeren.[115] Structureel bekeken hebben deze uitspraken misschien niet veel invloed. Het scenario van november 2005 in Frankrijk echter, had er toch heel anders kunnen uitzien als Sarkozy, in plaats van hen te beschuldigen, zich zou excuseren tegenover de bevolking voor de dood van de twee allochtone jongeren, wat gebeurd was toch omwille van een politiekorps waar hij verantwoordelijk voor is. Op vier november wordt dan ook door verschillende parlementariërs vanuit linkse hoek zijn ontslag geëist, tevergeefs.

 

Op 8 november, na de twaalfde nacht van onrust in de Franse banlieues, werd de noodtoestand ingesteld. De Parti Socialiste en de Groenen vonden deze beslissing erg overdreven, en bekritiseerden ze als zijnde ingaand tegen de principes van de vrijheid, en zijnde totaal buiten proportie. Maar ook bepaalde rechtsere groeperingen waarvan bekend is dat zij eerder anti-immigrant zijn, vonden deze maatregel onnodig. Zoals eerder al opgemerkt is, ligt deze beslissing echter in de lijn van de trend die zich de laatste jaren vestigde als reactie op 9/11 en de ‘war on terror’. Deze afkondiging van de noodtoestand, was mogelijk door een wet uit 1955, uit de tijd van de oorlog in Algerije. [116] Het belangrijkste van deze wet is, dat het mogelijk is op bepaalde plaatsen een uitgaansverbod in te stellen. Eerst had men de noodtoestand ingesteld voor twaalf dagen, maar uiteindelijk heeft men deze verlengd tot 3 januari 2006.[117] Ook zette men op dat moment 1500 extra politieagenten in, bovenop de 8000 die er al mee bezig waren.[118]

 

 

6. Besluit

 

In dit hoofdstuk hebben we de theorie van Dahrendorf over de variabiliteit van een conflict toegepast op de rellen in de voorsteden van Frankrijk, eind 2005. De verschillende factoren die volgens Dahrendorf invloed hebben op de intensiteit en de gewelddadigheid van het conflict zijn onderzocht.

Het is dus zeker niet tegen de verwachtingen in dat het conflict dat we hier bespreken erg intens en gewelddadig is. Aan de hand van het kader van Dahrendorf had men dit kunnen voorspellen. Nu deze analyse gemaakt is, weten we wat in de toekomst anders moet, opdat de problemen omtrent deze situatie zouden kunnen opgelost worden. Om het geweld te beperken moet ervoor gezorgd worden dat er een duidelijke regulering komt van het conflict, en dat de groepen georganiseerd zijn. Er is dus nood aan een vertegenwoordiging van deze groep zodat er een geïnstitutionaliseerd overleg kan komen, en zodat er inspraak is in zaken die de allochtonen aanbelangen. Belangrijk is ook dat ze minder gedepriveerd geraken. Hun inkomen, eigendom, respect e.d. zou moeten overeenkomen met dat van de andere Fransen, zodat ze zich niet achtergesteld hoeven te voelen.

Om de intensiteit te verminderen, en het conflict dus minder vitaal te maken voor de betrokkenen, moet er gezorgd worden voor meer mobiliteit. Dat zou maken dat mensen niet altijd in dezelfde situatie blijven verkeren, waardoor ze minder hun schouders zouden zetten onder wat in die situatie belangrijk is voor hen. Belangrijk is ook dat er meer pluraliteit zou komen in de verdeling van macht in verschillende situaties. Eén van de oorzaken voor de gewelddadigheid van het conflict is ook het feit dat de conflictgroepen niet goed georganiseerd zijn. We moeten dus zorgen dat dit in de toekomst verbetert (hoewel de intensiteit daarmee stijgt, maar er zijn in dit geval ook andere factoren die zorgen voor deze intensiteit, dus kunnen we het verminderen van het geweld als prioriteit stellen).

 

In elk geval blijkt uit dit hoofdstuk dat er nog heel wat kan verbeteren aan de situatie van de jongeren in de banlieues in de Franse steden, en dat het dus niet abnormaal is dat zulk intens en gewelddadig conflict zich voordoet. De delen die de actie van de overheid in het verleden, en tijdens de crisis weergeven, zijn een bruikbare inleiding op wat hoofdstuk drie behandeld. Dit gaat namelijk o.a. over welke strategie de Franse staat in de toekomst zal hanteren voor het omgaan met deze materie. Ze zal aan deze problematiek iets moeten doen wil ze in de toekomst dergelijke kwesties vermijden.

 

 

Hoofdstuk 3: Indicatoren voor structurele verandering

 

Voor Dahrendorf is structurele verandering een belangrijk deel van zijn conflicttheorie. Volgens hem zorgt conflict namelijk automatisch voor structurele verandering, en het politieke gebeuren heeft hier een aanzienlijk aandeel in. Aangezien we ons echter momenteel slechts ruim anderhalf jaar na de feiten bevinden, is er nog niet echt een verregaande analyse van de veranderingen mogelijk, omdat er nog geen nieuwe regering gevormd is, en veel wetten nog niet geschreven zijn. Omwille van deze beperkingen wordt er in dit hoofdstuk gefocust op mogelijke indicatoren voor structurele verandering. De vraag is dus: is structurele verandering mogelijk in de huidige context? Bij de bespreking van de mogelijkheden die het huidige klimaat biedt voor structurele verandering houden we de indeling die Darhendorf heeft gemaakt van structurele veranderingen in het achterhoofd. Enerzijds zijn er de normatieve of ideologische veranderingen. Onderzoek hiernaar is in het kader van deze verhandeling echter niet verricht. Anderzijds zijn er feitelijke of institutionele veranderingen. Misschien zou er iets kunnen veranderen in de politieke vertegenwoordiging van de banlieues? Of misschien zou de inhoud van de partijpolitieke programma’s kunnen veranderen, zodat de problematiek meer in de schijnwerpers komt te staan?

 

In het volgende hoofdstuk is het de bedoeling dat er een aantal indicatoren worden aangegeven, die wijzen op een eventueel potentieel tot structurele verandering. Hierbij wordt er grotendeels gefocust op de presidentsverkiezingen van 2007. Dit is de eerste grote politieke gebeurtenis sinds de rellen einde 2005, en het is dus een geschikt moment om een eerste evaluatie te maken van de mogelijkheden die er in het huidig klimaat in Frankrijk zijn voor de evolutie van dit conflict. Eerst wordt er een algemene inleiding gegeven over de presidentsverkiezingen, vervolgens zal de politieke participatie aan deze verkiezingen besproken worden, alsook de politieke partijprogramma’s. Omdat het nieuws allemaal redelijk ‘vers van de pers’ is, analyseren we de problematiek vooral aan de hand van krantenartikels, weekbladen, commentaren en dergelijke.

 

 

1. Presidentsverkiezingen 2007: inleiding

 

Op 22 april 2007 werd de eerste ronde van de presidentiële verkiezingen in Frankrijk georganiseerd. In deze eerste ronde worden (als geen enkele kandidaat de absolute meerderheid haalt) de twee beste kandidaten geselecteerd om mee te doen in de tweede ronde, waar dan een duel wordt ‘uitgevochten’. De tweede ronde volgt op 6 mei. Deze verkiezing is de eerste in Frankrijk na de rellen in 2005, en daarom belangrijk als indicator van mogelijke structurele veranderingen.

De resultaten van de eerste ronde in 2007[119] zijn alleszins heel anders dan die in 2002.[120] Even ter vergelijking worden in de twee tabellen hieronder de uitslagen gegeven.

 

Tabel 6: Uitslag van de eerste ronde van de presidentsverkiezingen in Frankrijk in 2002, voor de eerste vier kandidaten.

Kandidaat

Partij

Behaalde stemmen (in %)

Jacques Chirac

Rassemblement Pour la République (RPR)

19,88 %

Jean-Marie Le Pen

Front National (FN)

16,86 %

Lionel Jospin

Parti Socialiste (PS)

16,18 %

François Bayrou

Union pour la Démocratie Française (UDF)

6,84 %

 

Tabel 7: Uitslag van de eerste ronde van de presidentsverkiezingen in Frankrijk in 2007, voor de eerste vier kandidaten.

Kandidaat

Partij

Behaalde stemmen (in %)

Nicolas Sarkozy

Union pour un Mouvement Populaire (UMP)[121]

31,18 %

Ségolène Royal

PS

25,87 %

François Bayrou

UDF

18,57 %

Jean-Marie Le Pen

FN

10,44 %

 

Wat opvalt bij het vergelijken van deze twee tabellen is dat het extreemrechtse FN heel wat achteruit gegaan is, volledig tegen de tendens in van de laatste decennia, waarin de aanhang van extreemrechts steeds groeide.[122] Wat niet in deze tabellen af te lezen is, is dat ook extreem links heel wat achteruit is gegaan. De traditionele links-rechts partijen PS en UMP deden het daarentegen terug heel wat beter als voorheen, en ook de kandidaat die zich profileerde als centrist, François Bayrou heeft heel wat meer stemmen gehaald. Deze benadrukte in zijn campagne vooral zijn afschuw tegenover de verdeeldheid van Frankrijk in een links en een rechts kamp.

In 2002 gingen Chirac en Le Pen door naar de tweede ronde, in 2007 zijn dit Sarkozy en Royal.

 

 

2. Politieke Participatie

 

De factor politieke participatie is erg belangrijk voor de integratie van mensen in de maatschappij. Hoe meer men betrokken is bij het politieke gebeuren van een land, hoe meer invloed men heeft op de besluitvorming. In het vorige hoofdstuk is al besproken dat wat betreft de problematiek van het politieke conflict, de jongeren in de banlieues achtergesteld zijn. Ze hebben een tekort aan macht. Als men stelt dat het belangrijk is dat de politieke vertegenwoordiging van deze groep verbeterd wordt, is het allereerst van belang dat er politieke interesse is. De opkomst voor de eerste ronde van de presidentiële verkiezingen in 2007 zal worden bekeken en vergeleken met deze van verkiezingen in het verleden. Als de politieke participatie positief evalueert, zal dit weergeven dat het klimaat positief is, en dat er wel degelijk in de toekomst iets zou kunnen veranderen.

 

Opvallend bij de presidentsverkiezingen van 2007 is dan ook dat de participatie enorm hoog lag. Er waren 44.474.519 ingeschreven kiezers[123] waarvan 83,79 % zich ook echt naar de stembus heeft begeven, dit zijn ruim 37 miljoen stemmers.[124] In absolute cijfers is dit een recordopkomst voor de Fransen. Ook in percentage is dit het hoogste sinds 1974.[125] Deze hoge participatiegraad geeft de hernieuwde interesse weer van de Fransen in de verkiezingen. Bovendien is de groei van de participatie nergens hoger dan in de moeilijke wijken rond de grote steden.

 

De actie van verschillende organisaties, waaronder AC le feu (association du collectif liberté, égalité, fraternité, ensemble et unis, uitspraak: assez le feu: genoeg gebrand ) hebben hierin meegespeeld. Deze organisatie is tot stand gekomen na de rellen en heeft in de aanloop tot de verkiezingen mensen in de voorsteden gemobiliseerd om zich in te schrijven op de kiezerslijst. Deze strategie heeft gewerkt en bewees ook al zijn nut tijdens de verkiezingscampagne. De mobilisatie van de voorstadskiezers maakte de kandidaten namelijk voorzichtig. Ze beseften dat er in de banlieues een groot stemmenpotentieel zat dat misschien over hun lot zal beslissen. Tot eind maart, toen in het Noordstation in Parijs relletjes uitbraken, stond het thema veiligheid niet echt op de agenda, in groot contrast met 2002, toen Le Pen zijn overwinning grotendeels te danken had aan het discours over onveiligheid in de campagne. Sinds eind maart stond het wel op de agenda, maar Sarkozy wikte zijn woorden en zelfs Le Pen hield een charmeoffensief.[126]

 

De nieuwe kiezers in de banlieues hadden het, net als de Fransen, moeilijk om een keuze te maken, toch ging de voorkeur, zoals traditioneel het geval is, uit naar linkse partijen. Met ruim 40 %, meer dan het dubbel van Sarkozy, haalde Royal een overweldigende overwinning in het departement Seine-Saint-Denis. In de andere departementen rond Parijs daarentegen, haalde Sarkozy de overwinning.[127] Meer in detail bekeken is het echter duidelijk, dat in de probleemwijken zelf, slechts minimaal op Sarkozy is gestemd.

 

De hernieuwde interesse en participatie van de mensen in de achtergestelde wijken in de banlieues, geeft aan dat het klimaat tot verandering goed zit, en bewijst een positieve tendens naar meer politieke invloed en integratie.

 

 

3. Minder extreem, meer centrum

 

Zoals hierboven reeds vermeld, toont de uitslag van de eerste ronde van de presidentsverkiezingen van 2007 een belangrijk fenomeen. De Fransen stemden minder op extreme partijen dan voorheen. Le Pen behaalde een teleurstellend resultaat en ook de aanhang van extreem-linkse splinterpartijtjes slonk.[128] Niet voor niets spreken veel Franse politici daarom van een overwinning van de democratie en de terugkeer van de interesse van het volk in de politiek. Frankrijk is teruggekeerd naar het centrum. En inderdaad, ook de centrumkandidaat Bayrou, behaalde een verrassend hoge score. En bij een dergelijke hoge score voor het centrum kan de vraag gesteld worden of dit toeval is, dan wel of het met de ontevredenheid van de Franse bevolking te maken heeft? Vele Fransen hebben blijkbaar genoeg van de in hun land allesoverheersende tegenstelling tussen links en rechts. Deze tegenstelling is er al decennialang en blijkt weinig te hebben opgeleverd. Niet enkel de allochtone jongeren in de banlieues, maar ook de gemiddelde Fransman wil dus verandering. Men gaat inderdaad niet meer voor extremen, en de antipolitiek is daarmee op de achtergrond geraakt. Maar ergens is die antipolitiek er net nog wel doordat nu ook het centrum veel stemmen haalt. Of is pro-politiek hier een beter woord voor? Want ‘goed bestuur’ is net als bij de Belgische centrumpartij cd&v van groot belang voor de UDF. Bayrou propageert een regering van ‘nationale verzoening’, waarin centrumlinks en centrumrechts het land samen zouden besturen, wat een ware revolutie zou betekenen in een land dat geen coalities kent. Bayrou is overtuigd van het feit dat alleen als de grote partijen samenwerken, ernstige hervormingen een kans van slagen zouden hebben, hierbij verwijzend naar Duitsland. [129]

 

Ook dit is dus een stap in de goede richting voor een klimaat, een opportuniteitsstructuur in Frankrijk, die kan zorgen voor structurele verandering. François Bayrou heeft na de eerste ronde van de verkiezingen zijn partij omgedoopt tot Mouvement Démocrate, en bevestigt zijn hoop om eventueel over vijf jaar de nieuwe president van Frankrijk te worden. Als dit zou gebeuren, zou dat het begin kunnen zijn van een nieuw tijdperk voor Frankrijk, waarin de tegenstellingen tussen links en rechts zoveel mogelijk op de achtergrond worden geschoven, en waarin men zal trachten als één Frankrijk de problemen op te lossen. En dat het kan gebeuren, staat vast, want als Bayrou over vijf jaar zich opnieuw kandidaat stelt, en tot in de tweede ronde geraakt in het geval dat de ontevredenheid over de verdeeldheid van Frankrijk nog leeft, is er veel kans dat hij wint aangezien een van de twee kanten dan zeker helemaal op hem zal stemmen.

 

 

4. Verkiezingscampagne: programmapunten

 

Wat in dit punt wordt besproken sluit mooi aan op het laatste deel dat in het vorige hoofdstuk behandeld is, nl. de regulering van het conflict. Er werd besproken hoe de Franse overheid het onderwerp van de onrust in de voorsteden in het verleden alsook tijdens de crisis heeft aangepakt. Door het analyseren van de programmapunten van de kandidaten voor het presidentschap, wordt er nagegaan welke strategie de Franse overheid in de toekomst zal of zou willen aanwenden tegenover dit conflict. Hieruit zal blijken dat er toch heel wat afhangt van wie de uiteindelijk verkozen president zal zijn.

 

In de aanloop naar de presidentsverkiezingen in 2002 was veruit het belangrijkste thema de veiligheid. Mede door de nadruk hierop is Jean-Marie Le Pen kunnen doorstoten naar de tweede ronde. Jospin, de kandidaat van de PS, die verrassend niet in de tweede ronde geraakte, werd omtrent die problematiek naïviteit verweten.[130] In de campagne van 2007 stond veiligheid ook op het programma, maar was zeker niet het belangrijkste. Hier waren de belangrijkste thema’s werk en werkloosheid, huisvesting en ook nationale identiteit. Er zijn een heel aantal programmapunten, campagnethema’s die in de presidentscampagne van 2007 voor de allochtone jongeren in de banlieues belangrijk zijn. Hierbij horen o.a. werk en werkloosheid, veiligheid en delinquentie, huisvesting, vreemdelingenstemrecht enz… De programma’s van de twee kandidaten die het tot in de tweede ronde geschopt hebben, Nicolas Sarkozy en Ségolène Royal worden bekeken, zodat er geanalyseerd kan worden wat de toekomst op dit vlak mogelijkerwijs nog voor de Fransen in petto heeft.

 

Het officiële programma van Royal heet Désirs d’avenir: Le pacte présidentiel, dat 100 voorstellen inhoud, in zeven pijlers, opdat “ Frankrijk zijn gedeelde ambitie terugvindt, zijn fierheid en zijn broederlijkheid.[131] Dat van Sarkozy heet: Mon projet: ensemble tout devient possible.[132] Het is een programma waarin hij een aantal voorstellen doet betreffende een 15-tal sectoren. Aan de hand van een analyse van deze programma’s, alsook krantenartikelen en commentaren wordt bekeken wat er mogelijkerwijze zal gebeuren/veranderen in verband met de problematiek van de probleemwijken in de voorsteden van Frankrijk, eens er een nieuwe president is verkozen. Uit het gebruikelijke televisiedebat tussen de twee kandidaten voor de tweede ronde, is ook heel wat informatie gehaald. Uit dit debat bleek dat er veel tegenstellingen bestaan tussen Royal en Sarkozy, hoewel ze toch vaak dezelfde zaken belangrijk vinden. Het doel dat ze stellen is meestal hetzelfde, er zijn veelal meningsverschillen omtrent de middelen om deze te bereiken. [133] In wat volgt wordt er een overzicht gegeven van de programmapunten die van belang zijn voor de problematiek die in deze verhandeling behandeld wordt en hoe de twee kandidaten hierop in de toekomst zouden wensen in te spelen.

 

4.1 Werk en werkloosheid[134]

 

Wat betreft de werkloosheidsgraad is Frankrijk een slechte leerling in Europa. Dit onderwerp kon dus niet afwezig blijven in een presidentscampagne. In de campagne van 2007 is het zelfs één van de belangrijkste thema’s, of misschien wel het belangrijkste. In 2002 had Lionel Jospin, de socialistische kandidaat, als programmapunt om 1 800 000 nieuwe banen te creëren. Omdat hij niet verkozen was heeft hij geen poging kunnen doen om dit waar te maken, maar in werkelijkheid zijn er in de vorige legislatuur slechts een kleine 500 000 jobs bijgekomen. (Ter vergelijking, in België waren dit er van 2003 tot 2007 bijna 200000) De jongerenwerkloosheid blijft hoge toppen scheren.

 

In zijn plan voor een daling van de werkloosheid legt Sarkozy de nadruk op wie meer werkt, meer mag verdienen. Royal houdt daarentegen grotendeels vast aan de 35-uren week en wil vooral de jongeren aan het werk krijgen. Deze standpunten geven blijk van de traditionele tegenstelling tussen links en rechts, waarbij de socialisten ervan uitgaan dat er een taart is, die het maximum aantal uren arbeid voorstelt, en die we eerlijk moeten verdelen. Sarkozy daarentegen gaat uit van de logica dat werk voor de één werk voor de ander creëert. [135]

In het discours over één van de belangrijkste actiepunten van de campagne, en waarschijnlijk ook van de komende vijf jaar voor de Franse staat, nl. arbeid, komt de problematiek van de banlieues echter slechts weinig naar voor, hoewel beide kandidaten in hun ‘Marshallplan’ voor de banlieues wel refereren naar de arbeidsproblematiek.

 

4.2 Veiligheid en criminaliteit[136]

 

De campagne van 2007 draaide veel minder dan deze van 2002 rond dit thema. Ook de kandidaten van 2007 negeerden het thema echter allesbehalve. Toen Nicolas Sarkozy in 2002 minister van binnenlandse zaken werd was een belangrijk doel van hem om de criminaliteitscijfers te doen dalen. Hij wou meer repressief optreden, en schafte ook de wijkpolitie, de zogenaamde police de proximité, af, wat volgens hem symbool was voor de laksheid van de socialisten. Veiligheid en delinquentie is dan ook lang een hekel punt geweest voor de PS. De rellen van november 2005 zijn hierin een keermoment geweest. Blijkbaar had de politiek van Sarkozy zijn limiet. Hoewel in totaal de criminaliteitscijfers naar beneden zijn gegaan onder het bewind van Sarkozy, is het deel ervan, dat betrekking heeft op de misdaden tegen personen, gestegen. Nu stelt Ségolène Royal voor om terug de police de proximité in te voeren. Om niet te worden beschuldigt van laksheid of naïviteit, wordt er een andere naam aan gegeven, police de quartier, iets wat François Bayrou in zijn programma police fidélisée noemt. Ze zouden ter wille van de efficiëntie enkel in de ZUS worden ingezet, en Royal verzekerde dat ze hoe dan ook streng zou optreden bij criminele feiten. Haar wordt verweten dat ze op dit vlak ook een redelijk rechts discours aanneemt, met nadruk op orde en discipline. Ook zij is namelijk voor een verhoging van het aantal politieagenten. Sarkozy zegt op zijn beurt in hetzelfde stramien te zullen voortgaan zoals hij bezig was als minister van binnenlandse zaken en beklemtoont dat de beste manier van preventie, de zekerheid van sanctie is. Hij benadrukt dat zware straffen moeten worden ingevoerd voor mensen die herhaaldelijk in de criminaliteit vervallen, en dat jonge récidivisten van 16-17 jaar ook als volwassenen moeten kunnen berecht worden. Royal daarentegen legt vooral de klemtoon op de nood om vanaf de eerste misstap bij een jongere in te grijpen. Het belangrijkste is om te voorkomen dat jongeren in de gevangenis terechtkomen. Ze stelt dan ook een soort militair kader voor waar jongeren een tijd zouden moeten doorbrengen als zij een crimineel feit gepleegd hebben. [137]

 

Omtrent de onveiligheid en de criminaliteit is het toekomstperspectief dus ambigu. Sarkozy wil zijn omstreden project omtrent veiligheid verder zetten. Dit houdt repressie in, en oproerpolitie i.p.v. wijkagenten. Op deze manier van werken is echter al veel commentaar gekomen vanuit de bevolking in de cités. Ook Ségolène Royal, tegen de socialistische gewoonte in, legt hard de nadruk op orde en discipline. In de toekomst zit er dus zeker geen beleid van tolerantie of laksheid aan te komen.

De vraag blijft nog wat met deze kwestie zal gebeuren, maar de programma’s bekijkend, zal de politie vrij gemilitariseerd blijven, en zullen er in de toekomst nog wel opstootjes zijn tussen jongeren en autoriteiten. Mensen vinden veiligheid belangrijk. Het huidige klimaat houdt dus geen verzachting van het politiekorps in, maar kan, als het efficiënt werkt, wel zorgen voor een veiligere samenleving, wat ook de mensen in de banlieues ongetwijfeld belangrijk vinden, zolang het op een rechtvaardige manier gebeurt.

 

4.3 Immigratie[138]

 

Wat betreft immigratie, wil de kandidaat van de UMP zijn reeds ingezette ‘immigration choisie’ voortzetten. Frankrijk heeft het recht zelf te beslissen wie binnenkomt en wie niet. Hij maakte met behulp van de wet van juli 2006 de stap tot immigratie voor gediplomeerde arbeiders, goede studenten, onderzoekers en professoren kleiner, maar voor ongeschoolde arbeiders heel wat strenger. Ook wil hij de voorwaarden tot familiehereniging verstrengen. Mensen moeten een woonst en een vast inkomen hebben vooraleer ze familie regulier kunnen overbrengen. Ook moet het betreffende familielid de Franse taal vooraf geleerd hebben.[139]

 

Ségolène Royal van haar kant, stelt de strengste restricties van de wet van juli 2006 in vraag. Ze is niet voor een algemene regularisatie, waar de groenen en communisten in Frankrijk wel voor pleiten, maar stelt regularisatie voor op basis van bepaalde criteria. Een aantal van deze criteria zijn: de taalkennis, het aantal jaren dat men reeds in Frankrijk verblijft, scholarisatie van de kinderen, het hebben van een arbeidsplaats e.d. Ze wil bovendien de limiet voor regularisatie van mensen zonder papieren terug instellen op 10 jaar.

 

4.4 Vreemdelingenstemrecht

 

Dit is zeker een strijdpunt voor de mensen in de banlieues, aangezien vele van de ouderen of van de nieuwkomers in de cités geen stemrecht hebben. Sinds de jaren ’80 staat dit thema al op de agenda van de allochtone gemeenschap, omdat het als onrechtvaardig wordt bestempeld.

Hieromtrent stelt Ségolène Royal voor om stemrecht te geven voor de lokale verkiezingen aan alle niet-Fransen die volgens de voorschriften in Frankrijk wonen sinds meer dan vijf jaar. Sarkozy heeft omtrent het vreemdelingenstemrecht niets in zijn officiële programma staan, maar heeft gedurende de campagne laten blijken dat ook hij voor dat stemrecht is, maar dan onder de voorwaarde dat de mensen al 10 jaar in Frankrijk regulier resideren.[140] Als dit vreemdelingenstemrecht er dus in de toekomst zou komen, wat zeker niet onwaarschijnlijk is aangezien de twee kandidaten voor het presidentschap hier niet negatief tegenover staan, zou dit zeker een psychologische opsteker zijn voor de allochtone bevolking, en ook institutioneel kan het een verschil maken in de lokale vertegenwoordiging voor bepaalde wijken. Het feit dat het vreemdelingenstemrecht er misschien zit aan te komen, geeft dus een positief klimaat aan voor structurele verandering in de goede richting.

 

4.5 Huisvesting

 

Met uitzondering van Lionel Jospin’s slogan “ geen daklozen meer in 2007”, is er in de presidentscampagne van 2002 weinig aandacht besteed aan het thema huisvesting. Nu is er echter een aanzienlijk tekort aan betaalbare woningen, wat een groot probleem is voor de minder begoede families in Frankrijk, waar een groot deel van de allochtonen deel van uitmaakt. Er is een tekort aan HLM’s, vele gebouwen zijn bouwvallig, overbevolkt, … Ook zijn er in Frankrijk veel daklozen. Dit is op een pijnlijke wijze duidelijk geworden voor de politici, aan de hand van een actie in december 2006 van Les Enfants de Don Quichote. Zij hebben massaal tentenkampen voor daklozen geplaatst in verscheidene Franse steden. Deze problematiek staat dus voor alle presidentskandidaten bovenaan het prioriteitenlijstje, samen met werk en pensioenen. Het parlement heeft op 22 februari 2007 al een wet goedgekeurd die verandering moet brengen in deze situatie, met goedkeuring van de Franse communistische partij (PCF), UDF, PS en UMP. Dit toont aan hoe algemeen dit probleem erkend wordt.

Nicolas Sarkozy legt de nadruk op zijn wens om zoveel mogelijk Fransen eigenaar te zien worden van een woonst, want slechts een op twee fransen is eigenaar van zijn woning, tegenover 80% van de Spanjaarden, en 76 % Britten. Hij wil een groot aantal HLM’s verkopen aan een lage prijs, en vind de HLM’s slechts een tussenstap voor mensen die het op dat moment niet aankunnen een huis te kopen.

Ségolène Royal daarentegen is niet akkoord met het herleiden van de HLM’s tot ‘sociale parkings’ en streeft vooral naar quota voor het aantal HLM’s dat moet gebouwd worden.[141] Ook zij vindt echter dat mensen die hun sociale woning reeds vijf jaar aan regelmatige betaling huren, deze woning zouden moeten kunnen kopen. Beide kandidaten zijn derhalve vastbesloten iets te doen aan de problematiek van de huisvesting, waar vele mensen in de cités toch mee te maken krijgen. [142]

 

 

4.6 Onderwijs[143]

 

Ségolène Royal benadrukt dat het geweld in de scholen ernstig is toegenomen de laatste jaren en wil derhalve de emplois-jeunes in de scholen terug invoeren. Ook wil ze gelijkheid tussen verschillende schoolinstellingen, en een individuele behandeling van leerlingen in moeilijkheden, vooral in de zones d’éducation prioritaire (ZEP), maar ook daarbuiten. Ze vindt het belangrijk dat iedereen de kans krijgt om zijn opleiding met succes af te ronden, en wil ondersteuning bieden voor zij die daar moeilijkheden mee hebben. Ook de leerkrachten in de probleemwijken zullen verhoogde steun krijgen, en ze zal de 5000 arbeidsplaatsen in het onderwijs in de ZEP’s terug instellen die de laatste jaren geschrapt waren.

Voor Sarkozy is een nieuwe evaluatiemethode van de nationale scholen van belang. Ouders hebben het recht te weten hoe goed een school is, wat haar reputatie is, hoeveel kans hun kind heeft op slagen? Hij wil ook absenteïsme bestrijden en de families responsabiliseren.

 

4.7 Nationale identiteit

 

De ene kandidaat pleit voor een ministerie van Nationale Identiteit, de andere propageert het volkslied. Het idee dat Frankrijk een natie wil zijn overkoepelt de campagne. Nicolas Sarkozy opende het offensief met het plan voor de instelling van een ministerie voor Immigratie en Nationale Identiteit. Links verweet hem aanvankelijk daarmee te flirten met Le Pen, die zo’n ministerie ook voorstelt. Maar de socialistische kandidate Ségolène Royal zag bij nader inzien ook voordeel in het propageren van het nationalisme en promootte het volkslied en de vlag. Op haar campagnebijeenkomsten wordt nu hevig de Marseillaise gezongen i.p.v. de Internationale. Ze vindt ook dat iedere burger de driekleur in huis moet hebben en

moet hijsen op de nationale feestdag.[144] Het feit dat de nadruk tijdens deze campagne zo hard op de nationale identiteit van Frankrijk en de Fransen ligt, zorgt bij de allochtonen toch voor een soort gevoel van buitengeslotenheid. Ergens is het alsof zij niet dezelfde identiteit hebben, alsof zijn niet bij de Fransen in Frankrijk horen. Ook geeft het weer wat toch een deel van het culturele conflict is in Frankrijk, de nadruk op de éénheid van het Franse volk, tegenover de diversiteit. Of deze nadruk op nationale identiteit ook praktische gevolgen zal hebben na de verkiezingen valt af te wachten. Het feit dat dit thema zo belangrijk is, heeft dus slechts een beperkte invloed op het klimaat voor de mogelijkheid tot structurele verandering.

 

4.8 Strategie voor de probleemwijken: algemeen

 

Beide presidentskandidaten wijzen er op dat de jongeren in de cités belangrijk zijn, en dat ze hen niet links willen laten liggen. Ségolène Royal zegt hierover: “ Ik considereer de jongeren uit de moeilijke wijken niet als een probleem, maar als een oplossing voor de problemen van Frankrijk.” Nicolas Sarkozy zegt: “De republikeinse gelijkheid betekent niet ongelijke situaties gelijk behandelen, maar voordeel geven aan hen die minder hebben, en handicaps compenseren.” Sarkozy is met andere woorden een voorstander van positieve discriminatie.

De kandidate van de PS benadrukt in haar plan vooral dat ze met de getto’s wil breken, dat ze de banlieues uit hun isolement wil halen. Er moet veel aandacht gaan naar sociale huisvesting. Ook moet er veel steun gegeven worden aan de mensen werkend op het terrein, verenigingen, sociaal werkers, …Belangrijke maatregelen die ze zou willen nemen zijn o.a. de veralgemening van de ‘springplankjobs’, gefinancierd door de regio’s, een soort opleiding voor ouders en families in moeilijkheden om terug stabiliteit en autoriteit op te bouwen, en de herinvoer van de wijkagenten. In het algemeen wil de vrouwelijke presidentskandidate, om de banlieues uit hun enclave te halen, de aanwezigheid versterken van de publieke diensten voor o.a. gezondheidszorg, onderwijs, sport en cultuur. Ook heeft Royal het ‘contrat social et citoyen’ ondertekend, een contract met 105 engagementen, die in de moeilijke wijken verzameld zijn door de organisatie AC Le Feu.[145]

 

De kandidaat van de centrumrechtse partij UMP, Nicolas Sarkozy, legt dan weer de nadruk op de positieve discriminatie. Hij wil alle jongeren in de moeilijke wijken vormen, zodat niemand aan de kant blijft staan. Hij zou het plan willen doorvoeren van de huidige minister van sociale cohesie, Jean-Louis Borloo, om 250000 betaalde jobs aan te bieden aan jongeren in de cités, gecombineerd met een opleiding. De positieve discriminatie wil hij wel uitvoeren met economische en sociale criteria, geen etnische.[146]

 

 

5. Besluit

 

Over het algemeen kunnen we stellen dat in de campagne voor de presidentsverkiezingen van 2007 relatief veel aandacht is gegaan naar het onderwerp van de probleemwijken. Er heerst in elk geval een algemeen gevoel van nood aan oplossingen voor deze problematiek. Positief is zeker het feit dat er een hernieuwde interesse is in de Franse politiek, van alle Fransen, en zeker van de bevolking in de banlieues. Er worden minder extreme proteststemmen gegeven, en op basis van het feit dat er zoveel stemmen voor de centrist Bayrou waren, zouden we kunnen besluiten dat een groot aandeel van de Fransen de verdeeldheid van de Franse samenleving moe zijn. Ook uit de politieke partijprogramma’s blijkt dat men wel degelijk bezig is met deze problematiek. Door de verhoogde participatie en het eventuele vreemdelingenstemrecht kan er in elk geval al iets veranderen betreffende het politieke conflict. In de ‘marshallplannen’ wordt gerefereerd naar acties omtrent werk, speciaal voor jongeren en voor probleemwijken, en ook het onderwijs in de ZUP’s zou onder handen genomen worden. Dit zou al een stap in de goede richting zijn voor de oplossing van het economische conflict. Met behulp van de hernieuwde aandacht voor huisvesting zal een groot aandeel van het ruimtelijke conflict ook verzacht worden. Oplossingen voor het culturele conflict lijken niet onmiddellijk voorhanden, mede omwille van de aandacht die gaat naar de ‘nationale identiteit’. En de nadruk op orde en discipline zal het conflict met de ordediensten ook niet onmiddellijk verzachten.

 

Toch zal veel afhangen van wie uiteindelijk op 6 mei tot president zal worden verkozen. In de cités overheerste de weken voor de tweede ronde een anti-Sarkozy gevoelen, links en rechts gaan bovendien geruchten de ronde dat de probleemwijken opnieuw zullen exploderen als hij verkozen zou worden. Sarkozy stelt inderdaad vaak meer kordate oplossingen voor, maar zoals gezegd, beide kandidaten hebben in de meeste thema’s hetzelfde doel, en erkennen dezelfde problemen. Vooral de middelen die tot een oplossing moeten leiden verschillen. De preferentie voor één van beide methoden is echter een kwestie van ideologische voorkeur. Belangrijk voor het potentieel tot ideologische en feitelijke verandering is dat alleszins de interesse en intentie er is om iets te doen aan de aanhoudende moeilijkheden.

 

 

Algemeen besluit

 

Bij het aanvatten van deze verhandeling hielden we een aantal vragen in het achterhoofd waarop in de loop van het onderzoek een antwoord moest gezocht worden. Zo vroegen we ons onder andere af hoe het komt dat het conflict tussen de allochtone jongeren in de banlieues, en de begoede autochtone Franse bevolking in 2005 zo gewelddadig en intens blijkt te zijn. Een andere vraag was of het uitgebroken geweld iets uitgehaald heeft, en of er aldus, als gevolg van dit conflict iets veranderd is. Aan de hand van de conflicttheorie van Dahrendorf, die de nadruk legt op de verdeling van macht als oorzaak van conflicten, hebben we een antwoord trachten te zoeken op deze vragen. Deze theorie, die als theoretisch kader diende voor deze verhandeling, is nauwgezet besproken in hoofdstuk een.

 

De theorie bleek zeer bruikbaar om het antwoord op de eerste vraag, dat in hoofdstuk twee in heldere, afgelijnde delen uiteengezet wordt, te onderzoeken. Het is duidelijk geworden dat er een heel aantal oorzaken zijn die mee aan de oorsprong liggen van het geweld. Zo is het bijvoorbeeld van belang dat conflictgroepen goed georganiseerd zijn, zodat een goede regulering van het conflict mogelijk is, opdat geweld kan gekanaliseerd worden. Dit bleek op het moment van de rellen alsook in het verleden in Frankrijk, niet het geval. De intensiteit van het conflict lijkt vooral veroorzaakt te worden door het feit dat de jongeren uit de probleemwijken in de Franse voorsteden in een situatie van superimpositie zitten, wat betekent dat het meestal zij zijn, die het onderspit moeten delven in de verdeling van de macht of autoriteit. Dit blijkt in elk geval zo te zijn in de politieke, sociaaleconomische, ruimtelijke en culturele situatie, alsook in het conflict met de autoriteiten. Uit het tweede hoofdstuk kunnen bijgevolg lessen getrokken worden, omtrent wat er zou moeten gebeuren of veranderen om het conflict in de toekomst minder intens en gewelddadig te maken. De Franse overheid zou ervoor moeten zorgen dat aan de voorwaarden voor die intensiteit en gewelddadigheid zo min mogelijk voldaan wordt. Zo moet ze er onder andere naar streven de superimpositie te minimaliseren. Ook moeten de conflictgroepen beter georganiseerd worden, door bijvoorbeeld een door de staat gecreëerde gunstigere politieke opportuniteitsstructuur.

 

Het tweede deel van Dahrendorf’s theorie was iets moeilijker toepasbaar. Dit gaat over de structurele veranderingen die er komen als gevolg van een conflict. Aangezien deze verhandeling geschreven wordt, slechts anderhalf jaar na de betreffende rellen, zijn er nog geen duidelijke structurele veranderingen merkbaar. We hebben ons aldus geconcentreerd op het potentieel voor structurele verandering dat er in het huidige klimaat in Frankrijk aanwezig is/zou zijn. Aan de hand van een analyse van de uitslag (van de eerste ronde) en de campagneprogramma’s van de presidentsverkiezingen in 2007 hebben we dit potentieel onderzocht. Er blijkt wel degelijk potentieel tot verandering aanwezig te zijn, wat onder andere gestaafd wordt door de gunstig evoluerende politieke participatie, en door de lagere aantrekkelijkheid van extremere partijen. Uit de verkiezingscampagne blijkt ook dat beide kandidaten voor de tweede ronde, Nicolas Sarkozy en Ségolène Royal, de nood aan een oplossing betreffende de problematiek van de voorsteden erkennen. De manier waarop het probleem aangepakt zal worden, hangt echter wel af van wie uiteindelijk president zal worden. Het klimaat tijdens de verkiezingscampagne bleek dus ook tegemoet te komen aan de mogelijkheid tot veranderingen in de toekomst.

 

Het doel van deze studie was om de problematiek van de voorsteden aan te kaarten en oplossingen voor te stellen, alsook om te bekijken of het geweld functioneel is geweest. Uit hoofdstuk twee zijn dan ook heel wat suggesties te halen die men in het achterhoofd moet houden bij het toekomstig beleid. In hoofdstuk drie zijn we helaas niet dieper in kunnen gaan op wat nu de concrete institutionele gevolgen (zullen) zijn van de rellen. Toekomstig/bijkomstend onderzoek zou dit eventueel dieper kunnen uitspitten, en mogelijkerwijs met afdoende zekerheid kunnen aantonen, dat de veronderstelling die Darhendorf maakt, nl. dat conflict altijd zorgt voor structurele verandering, klopt.

 

Wat er in de toekomst omtrent deze problematiek nog zal gebeuren valt af te wachten. We kunnen enkel hopen op een nieuwe president, die met de gevoeligheden die in deze verhandeling zijn besproken rekening houdt. Een nieuwe president, die er wel degelijk voor zal zorgen dat, zoals verwacht na de analyse van de campagnes van de kandidaten, de presidentsverkiezingen van 2007 het keerpunt in de geschiedenis van Frankrijk en zijn probleemwijken zal zijn. Het keerpunt van een Frankrijk, dat nood heeft aan verandering, van een Frankrijk, dat zich zonder twijfel vandaag in een malaise bevindt.

 

 

Referenties

 

 

 

Lijst van afkortingen

 

 

Bijlage

 

Samenvatting van de conflicttheorie van Darhrendorf.

 

 

Bron : J. H. TURNER, “From Utopia to Where?: A Strategy for Reformulating the Dahrendorf Conflict Model”
in Social Forces, 52, (1973), 2, p 240

 

Nawoord

 

Ondertussen is Nicolas Sarkozy verkozen tot nieuwe president van Frankrijk. Met meer dan 53 % van de stemmen, na opnieuw een massale opkomst, heeft hij het vertrouwen gekregen van de Franse burgers om de broodnodige veranderingen door te voeren.

De avond dat hij verkozen is zijn er enkele opstootjes in het centrum van Parijs alsook in de voorsteden geweest, tussen hevige supporters van Ségolène Royal en de oproerpolitie.

Rekening houdende met de deadline voor deze verhandeling, is het spijtig genoeg niet mogelijk hier dieper op in te gaan.

 

Katrien Stynen

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

 

[1] X, Résultats électoraux en Europe, élections nationale, régionale, présidentielles et européenne, Brussel, centre d’étude de la vie politique de l’université libre de Bruxelles, s.d. (02/04/2007, civipol:ulb: http://www.ulb.ac.be/soco/cevipol/documentation/documentation-elections.htm)

[2] I. VAN DORSELAAR, “Franse rellen waarschuwing voor Europese landen” in De Standaard, 24-11-2005, 18

[3] MINISTERE DE L’EMPLOI, DE LA COHESION SOCIALE ET DU LOGEMENT, Prévenir les discriminations, favoriser l’égalité des chances,Parijs, ministère de l’emploi, de la cohesion sociale et du logement, 2007(14-03-’07, ministère de l’emploi, de la cohésion sociale et du logement: http://www.social.gouv.fr/article.php3?id_article=781#repere3)

[4] J. SANCTORUM, “Liever een krottenwijk dan een woonkazerne” in De Standaard, 10-11-2005, 62

[5] M. DOORNAERT, “Franse regering aanvaard wet tegen hoofddoek” in De Standaard, 29-1-2004, 6

[6] INTERNATIONAL HELSINKI FEDERATION FOR HUMAN RIGHTS, Press Release on Report on Intolerance and Discrimination against Muslims, Wenen, International helsinki federation for human rights, 2005 (13-03-2007, IHFHR: http://www.ihf-hr.org/viewbinary/viewdocument.php?doc_id=6242)

[7] M. GIUGNI, F. PASSY, “Migrant mobilisation between political institutions and citizenship. A comparison of France and Switzerland.” in European journal of political research, 43, (2004), 1, p. 54

[8] CATHERINE, B., Enquêtes annuelles de recensement 2004 et 2005, Près de 5 millions d’immigrés à la mi-2004, Saint-Quentin-en-Yvelines , Institut nationale de la statistique et des études économique, 2006 (16-03-2007, Insee, http://www.insee.fr/fr/ffc/ipweb/ip1098/ip1098.html )

[9] SILVERSTEIN, P., TETREAULT, C., Urban violence in France, Washington DC , Middle east report online, 2005 (10/03/2007, merip: http://www.merip.org/mero/interventions/silverstein_tetreault_interv.htm )

[10] ABDALLAH, M. H. , 1983: La marche pour l’égalité, Parijs, Group d’information et de soutien des immigrés, 2002 (13/04/2007, Gisti: http://www.gisti.org/doc/plein-droit/55/marche.html)

[11] SOS-DROITS PARIS, Vos droits: comment devenir Français en 2005, Parijs, Grioo.com, 2005 (21/04/07, Grioo: http://www.grioo.com/info5049.html)

[12] ROY, O., The nature of the french riots, New York, Social science research center, 2005 (28/02/2007, SSRC, http://riotsfrance.ssrc.org/Roy/)

[13]M. GIUGNI, F. PASSY, l.c., p59

[14] Y. Y. HADDAD, M. J. BALZ, “The October Riots in France: A Failed Immigration Policy or the Empire Strikes Back?» in International migration, 44, (2007), 2, p. 25

[15] Na de rellen van 2005 heeft men deze wet terug ingetrokken

[16] P. SILVERSTEIN, C. TETREAULT, o.c.

[17] M. H. ABDALLAH, o.c.

[18] I. RAMONET, Une révolte Francaise, Parijs, Le monde diplomatique, 2006 (12-12-2007, Le monde diplomatique, http://www.monde-diplomatique.fr/mav/89/)

[19] P. SILVERSTEIN, C. TETREAULT, o.c.

[20] P. SAHLINS, civil unrest in the French suburbs, November 2005, New York, SSRC, 2006 (16-02-2007, SSRC, http://riotsfrance.ssrc.org/)

[21] X, “Frankrijk verlengt noodtoestand” in De Standaard, 15-11-2005, 2

[22] X, “Agenten vervolgd voor elektrocutie tieners” in De Standaard, 09-02-2007, 14

[23] R. DAHRENDORF, Class and class conflict in industrial society, Stanford, Stanford University Press, 1959, 157-240

[24] DAHRENDORF, R., This weeks citation classic, Londen, London school of economics and political science, 1980 (12/02.07, London school of economics: http://www.garfield.library.upenn.edu/classics1980/A1980JP30200001.pdf )

[25] Dahrendorf is geboren in Duitsland in 1929. Hij is de zoon van een Duits democratisch politicus. Na een turbulent leven van arrestaties door de Nazi’s en later de Sovjets, vluchtte hij met zijn zoon naar Engeland. Ralf Dahrendorf is uiteindelijk in Engeland en Duitsland een belangrijke socioloog en publiek figuur geworden. Hij is nog lid geweest van het Duitse parlement, en zit nu als Baron in het House Of Lords in het Verenigd Koninkrijk.

[26] L. E. HAZELRIGG, “Class, property and authority: Dahrendorf’s Critique of Marx’s Theory of class” in Social Forces, 50, (1972), 4, p. 473

[27] Het consensusmodel en het conflictmodel zijn de twee metatheorieën in de hedendaagse sociologie. Deze twee zijn echter twee gezichten van één realiteit, voor het ene probleem wordt de ene theorie gebruikt, en vice versa.

[28] De begrippen conflicten, sociale conflicten en klassenconflicten worden hier door elkaar gebruikt, Dahrendorf gebruikt het woord klasse als een conflictgroep die ontstaat door de ongelijke verdeling van autoriteit. De gelijkenis tussen hoe Dahrendorf het woord klasse gebruikt, en Marx en Weber, is klein. Hier wordt echter niet dieper op in gegaan.

 

[30] L. A. COSER, “Social conflict and social change” in British journal of sociology, 7, (1957), 3, p.122

[31] De bemerkingen hier gesteld zijn erg abstract, en hebben zeker aanpassing nodig naargelang conflict en associatie. Dahrendorf wil vooral veralgemening vermijden.

[32] M. HOOGHE, “Ethnic organisations and social movement theory. The political opportunity structure for ethnic mobilisation in Flanders” in Journal of ethnic and migration studies, 31, (2005), 5, p. 977

[33] H. KRIESI et al, “New social movement and political opportunities in Western Europe” in European Journal of political research, 22, (1992), p.54

[34] HAJJAT, A., Le soulèvement des banlieues a une histoire, Villeurbanne, Ghorba, 2005 (01/04/2007, Ghorba: http://icietlabas.lautre.net/spip.php?article151&var_recherche=MognissH.Abdallah)

 

[35] M.GIUGNI, F. PASSY, l.c, p. 59

[36] Y. SOYSAL, Limits of citizenship. Migrants and postnational Membership in Europe, Chicago, University of Chicago Press, 1994, 105

[37] H. KRIESI et al, l.c., p. 59

[38] O. ROY, o.c.

[39] Ibid.

[40] P. SAHLINS, o.c.

[41] P. SILVERSTEIN, C. TETREAULT, o.c.

[42] G. LANLY,«Les associations d’immigrés et le développement du lieu d’origine: L’exemple de deux communautés rurales de l’Etat de Oaxaca, working paper nr. 10» in Rural Development Division,Food and Agriculture Organization of the United Nations, Household Livelihood Strategies and Local Institutions, United Nations, 2001, 2

[43] X, Notre mission, Parijs, SOS racisme (15/03/2007, sos racisme: http://www.sos-racisme.org/index.php?option=com_content&task=view&id=64&Itemid=83)

[44] LIVERNETTE, J., SOS racisme ou le Macchiavellisme du PS,, Salut public, 2007 (17/03/2007, Salut Public: http://www.salutpublic.fr/spip.php?article173)

[45] D. VIDAL, “Casser l’apartheid à la francaise” in Le monde diplomatique, 12,(2005) , p. 20

[46] TEKA, Interview du MIB, Parijs, Radio Canal Sud, 2005 (16-03-2007, Radio Canal Sud: http://infosuds.free.fr/24/MIB.htm)

[47] X, Soutien/souscription, autofinancement , Parijs, Forum social des quartiers populaires, 2007 (17/03/2007, fsqp: http://fsqp.free.fr/soutien.htm )

[48] KUBI, communiqué du mouvement de l’immigration et des banlieues, Parijs, Mouvement de l’immigration et des banlieues, 2005 (17/03/2007, MIB: http://lenumerozero.lautre.net/spip.php?article743 )

[49] P. SILVERSTEIN, C. TETREAULT, o. c.

[50] R. DAHRENDORF, l.c., p 187

[51] M. GIUGNI, F. PASSY, l.c., p. 59

[52] De laatste jaren is men hier toegeeflijker in en wordt er toch onderzoek naar gevoerd.

[53] K. GOYVAERTS, N. STEEGMANS, A. DEWAELE, I. LODEWYCKX, Toegang tot statistische gegevens gebundeld: statistiekengids, in Jaarboek Steunpunt gelijke kansenbeleid, Antwerpen, Garant, 2003, p. 219

[54] FERRE, T., 1.9 millions d’immigrés en Ïle-De-France à mi-2004, Saint-Quentin-en-Yvelines , Institut National de la statistique et des études économique, 2006 (03/03/07, Insee: http://www.insee.fr/fr/insee_regions/idf/rfc/docs/numero137.pdf )

[55] FERRE, T., o.c.

[56] PORTAS, C, Les immigrés franciliens, une population qui se diversifie, Saint-Quentin-en-Yvelines, Institut National de la statistique et des études économique, 2004 (03/03/07, Insee: http://www.insee.fr/fr/insee_regions/idf/rfc/docs/alapage242.pdf )

 

[58] Deze worden verkozen bij de verkiezingen voor de vertegenwoordiging van de departementen

[59] Deze worden verkozen bij de verkiezingen voor de vertegenwoordiging van de regio’s

[60] Staat voor: Département d'outre-mer - Territoire d'outre-mer, de Franse overzeese gebieden.

[61] BOUMEDIENE, A., La participation électorale et la représentation politique des Français d’origine non européenne, parijs, 2006 (21/03/2007, A. Boumediene: http://alima-boumediene.org/spip.php?article275)

[62] M. HOOGHE, l.c., p. 988

[63] BOUMEDIENE, A., o.c.

[64] M. FENNEMA et al, “Sociaal kapitaal en politieke participatie van etnische minderheden” , Amsterdam, IMES, 2000, 19

[65] M. WIEVIORKA, “intégration à la Française est totalement en panne” in CAES magazine, (2006), 79, pp. 10-11

[66] D. LAPEYRONNIE, “Assimilation, mobilisation et action collective chez les jeunes de la seconde génération de l'immigration maghrébine” in Revue Française de sociologie, 28, (1987), 2, p. 313

[67] Y. Y. HADDAD, M. J. BALZ, l. c., p. 28

[68] X, France métropolitaine:Chiffres clés, enquetes annuelles de recensement de 2004 et de 2005, Saint-Quentin-en-Yvelines , Institut national de la statistique et des études économique, 2006 (11/03/07, Insee: http://www.insee.fr/fr/recensement/nouv_recens/resultats/repartition/chiffres_cles/national/france-metropolitaine.pdf)

[69] C. TAVAN, “Les immigrés en France, une situation qui évolue” in Insee Première, (2005), 1042, p.3

[70] X, Professions et catégories socioprofessionelles, Saint-Quentin-en-Yvelines , Institut national de la statistique et des études économique, 2003 (13/03/07, Insee: http://www.insee.fr/fr/nom_def_met/nomenclatures/prof_cat_soc/html/4_N1.HTM)

[71] C. BORREL, “Enquetes annuelles de recensement de 2004 et 2005, près de cinq millions d’immigrés à la mi-2004” in Insee première, (2006), 1098, p. 1

[72] O. ROY, o.c.

[73] Y. Y. HADDAD, M. J. BALZ, l.c., p. 28

[74] P. SILVERSTEIN, C. TETREAULT, o.c.

[75] Art.1 de la constitution de 4 oktober 1958, http://www.conseil-constitutionnel.fr/textes/constit.htm

[76] Laïcité is een uitzonderlijk moeilijk te vertalen begrip. Het beperkt zich niet simpelweg tot secularisering (scheiding van kerk en staat, van geloof en openbare macht). Laïcité verwijst ook naar het idee van neutraliteit ten opzichte van alle meningen en religies.

[77] RUBIO, A., La laïcité en france, Parijs, Thucidides, 2005( 21/03/2007, Thucidides: http://www.thucydide.com/realisations/comprendre/laicite/france.htm)

[78] MINISTERE DES AFFAIRES ETRANGERES, la France à la loupe, le culte musulman en France, Parijs, ministère des affaires étrangères, 2007 (28/03/2007, ministère des affaires étrangères: http://www.ambafrance-dz.org/IMG/culte_musulman.pdf )

[79] BENABOU, R., KRAMARZ, F., PROST, C., The french zones d’éducation prioritaire, much ado about nothing?, Londen, Center for economic policy research, 2005 (28/03/2007, CEPR: http://www.princeton.edu/~rbenabou/CEPR-DP5085.pdf )

[80] A. VAN ZANTEN, “Schooling Immigrants in France in the 1990s: Success or Failure of the Republican Model of Integration?”, in Anthropology & Education Quarterly , 28, (1997), 3, p. 359

[81] N. KIWAN, “ Equal opportunities and republican revival” in international journal of francophone studies, 10, 2007, 1-2, p.170

[82] ZEHGAL, M., La constitution du Conseil Français du Culte Musulman: reconnaissance politique d'un Islam français?, revues.org, 2005 (23/03/2007, revues.org: http://assr.revues.org/document1113.html)

 

[84] P. SILVERSTEIN, C. TETREAULT, o.c.

[85] INSEE, FASILD, Logement, Saint-Quentin-en-Yvelines , Institut national de la statistique et des études économique, 2004 (14/03/07, Insee: http://www.insee.fr/fr/insee_regions/idf/rfc/docs/atlimmigres_logement.pdf)

[86] P. SILVERSTEIN, C. TETREAULT,o.c.

[87] ° 1996, de ‘zones urbaines sensibles (ZUS)’ zijn wijken, gedefinieerd door de overheid, die men in de toekomst als prioriteit zal bekijken bij de politieke van de steden, in functie van bepaalde problemen of moeilijkheden inwoners hebben.

[88] Voor alle duidelijkheid: hier zijn de immigrantenjongeren van de tweede of derde generatie dus niet bijgerekend. We zouden dan aan een veel hoger getal komen.

[89] INSEE, FASILD, Territoire, Saint-Quentin-en-Yvelines, Institut national de la statistique et des études économique, 2004 (14/03/07, Insee: http://www.insee.fr/fr/insee_regions/idf/rfc/docs/atlimmigres_%20territoire.pdf)

[90] Y. Y. HADDAD, M. J. BALZ, l.c., p. 27

[91] P. SILVERSTEIN, C. TETREAULT, o.c.

[92] INSEE, FASILD, Logement, Saint-Quentin-en-Yvelines, Institut national de la statistique et des études économique, 2004 (14/03/07, Insee: http://www.insee.fr/fr/insee_regions/idf/rfc/docs/atlimmigres_logement.pdf)

[93] J. SANCTORUM, o.c.

[94] AMNESTY INTERNATIONAL, France: coups de feu, homicides, et allégations de mauvais traitements de la part d’agents de la force publique, Parijs, Amnesty international, 1994 (16/03/2007, Amnesty international: http://www.jura.uni-sb.de/france/Law-France/ai.htm)

[95] M. WIEVIORKA, l.c. , pp. 11

[96] Y. Y. HADDAD, M. J. BALZ, l.c., p. 27

[97] N. ALBALA, E. SIRE-MARIN, “dépeçage des libertés publiques” in Le monde diplomatique, (2005), 12, p. 36

[98] P. SILVERSTEIN, C. TETREAULT, o. c.

[99] J. M. WILDEBOER, J. C. VROOMAN, P. T. DE BEER, De maat van de verzorgingsstaat, Den Haag, Sociaal en cultureel planbureau, 2000, 129

[100] RUMMEL, R.J., understanding conflict and war, Manoa, University of Hawai, 2002, (13/03/2007, University of Hawai: http://www.hawaii.edu/powerkills/NOTE12.HTM#ACK)

[101] Als bruikbare armoedegrens in een moderne staat gaat men vaak gebruik maken van de gangbare behoeften in een samenleving, niet enkel met betrekking tot overleven, maar eerder een basispakket voor een aanvaardbaar bestaan, zoals voedsel, huisvesting, verwarming, kleding, of zelfs hogere behoeften, als arbeid, ontplooiingsmogelijkheden etc.

[102]INSEE, FASILD, Activité, emploi, Saint-Quentin-en-Yvelines, Institut national de la statistique et des études économique, 2004 (15/03/07, Insee: http://www.insee.fr/fr/insee_regions/idf/rfc/docs/atlimmigres_activité.pdf)

[103] MURAT, F., ROCHER, T., La place du projet professionel dans les inégalités de réussite scolaire à 15 ans, Saint-Quentin-en-Yvelines, Institut national de la statistique et des études économique, s.d., ( 27/04/07, Insee: http://www.insee.fr/fr/ffc/docs_ffc/hcfpsd1.pdf)

[104] KASTORYANO, R., Territories of identities in France, New York, Social science research center, 2005 (23/02/2007, ssrc: http://riotsfrance.ssrc.org/Kastoryano/ )

[105] PIRONET, O., Banlieues: chronologie 1973-2006, Parijs, Le Monde Diplomatique, 2006 (17/03/2007, Le monde Diplomatique: http://www.monde-diplomatique.fr/mav/89/PIRONET/14098)

[106] H. KRIESI et al, l.c., p. 59

[107] M. WIEVIORKA, l.c. , pp. 10

[108] PIRONET, O., o.c.

[109] D. VIDAL, o.c.

[110] X, Nouveaux services: emplois-jeunes, Lorraine, Information jeunesse de Lorraine, 2002 (10/03/2007, Information jeunesse de Lorraine: http://www.crijlorraine.org/asp/htm_vie.asp?htmID=39)

[111] M. WIEVIORKA, l.c. , pp. 11

[112] Y. Y. HADDAD, M. J. BALZ, l.c., p. 27

[113] COUR DES COMPTES, l’acceuil des immigrants et l’intégration des populations issues de l’immigration,Parijs, Cour des comptes, 2004 (20/03/2007, cour des comptes: http://www.ccomptes.fr/Cour-des-comptes/publications/rapports/immigration/immigration.pdf)

[114] Hij verwees naar de hogedrukreinigers die het bekendste en belangrijkste product zijn van dit bedrijf.

[115] M. WIEVIORKA, l.c. , pp. 11

[116] N. ALBALA, E. SIRE-MARIN, l.c., p. 36

[117] Het feit dat de noodtoestand tot juist na Nieuwjaar verlengd was, werd door de meesten geïnterpreteerd als moest de maatregel de jongeren nog onder controle houden, zodat de kerstdagen en Nieuwjaar rustig zouden verlopen. Op oudejaarsavond was er in Parijs dan ook een massale aanwezigheid van ordediensten.

[118] DE VILLEPIN, D., état d’urgence, déclaration à l’assemblee nationale, Parijs, République Française, 2005 (27/03/2007, république Française: http://www.premier-ministre.gouv.fr/acteurs/interventions_premier_ministre_9/allocutions_parlement_496/etat_urgence_declaration_premier_54337.html)

[119] X, Présidentielle 2007: résultats du premier tour,, Parijs, Présidentielle-2007.net, 2007 (24/04/2007, Présidentielle-2007.net: http://www.presidentielle-2007.net/resultats-premier-tour.php)

[120] X, Résultats du premier tour, 21 avril 2002, Parijs, Conseil Constitutionel, 2002 (26/04/2007, Conseil Constitutionel: http://www.conseil-constitutionnel.fr/dossier/presidentielles/2002/documents/tour1/resultat1.htm)

[121] Vereenvoudigd kan je stellen dat UMP de opvolger is van RPR, dezelfde, neogaullistische partij dus.

[122] DE BOISSIEU, L., France-politique, Parijs, 2007 (23/04/2007, Laurent De Boissieu: http://francepolitique.free.fr/FPR.htm)

[123] Fransen moeten ingeschreven zijn op een kiezerslijst alvorens ze kunnen gaan stemmen.

[124] X, Présidentielle 2007: résultats du premier tour, o.c.

[125] LABAN-MATTEI, O., Présidentielle: le taux de participation des francais proche du record, Parijs, AOL, 2007 (27/04/2007, AOL: http://actualite.aol.fr/politique/france/presidentielle-le-taux-de-participation-des-francais-proche-du-record/341880/p-article_cat/article_scat/article_titre/article_id/article.html;jsessionid=739E5A59DB721AF165E2B9338944779D.LR12)

[126] M., VAN DE WEVER, “Jongeren uit rellenwijk doen massaal mee aan verkiezingen” in Gazet Van Antwerpen, 13/04/2007, 12

[127] X, Les résultats du premier tour par département, par circonscription et dans les grandes villes, Parijs, Lemonde.fr, 2007 (26/04/2007, lemond.fr: http://www.lemonde.fr/web/panorama/0,11-0@2-823448,32-901390@1-6773,0.html)

[128] MOERLAND, R.,Franse kiezer keert terug naar het centrum, Rotterdam, NRC handelsblad, 2007 (25/04/2007, NRC handelsblad: http://www.nrc.nl/buitenland/article697387.ece/Franse_kiezer_keert_terug_naar_het_centrum)

[129] JAGER P., Bayrou, profeet van de nationale verzoening breekt nu echt door, Amsterdam, Trouw, 2007 (25/04/2007, Trouw: http://www.trouw.nl/hetnieuws/europa/article650610.ece/frankrijk_Bayrou,_profeet_van_
de_nationale_verzoening,_breekt_nu_echt_door)

[130] P. SMOLAR, «Sécurité et déliquance, les leçons de 2002» in Présidentielle 2007, les clés pour choisir, in Le monde, 18/04/2007, 7

[131] ROYAL, S., Désirs d’avenir: Le Pacte Présidentiel, Parijs, Ségolène2007.com, 2007 (25/04/2007, Ségolène2007.com: http://www.segolene2007.com/images/pacte-presidentiel-100.pdf)

[132] SARKOZY, N., Mon Projet; ensemble tout devient possible, Parijs, Association de financement pour la campagne de Nicolas Sarkozy, 2007 (25/04/2007, Association de financement pour la campagne de Nicolas Sarkozy: http://www.sarkozy.fr/lafrance/)

[133] J. CHARRAT, A. LARDIERE, 2007: Le Débat, France 2, 02/05/2007 (TV-uitzending)

[134] BARROUX, R., «Emploi et chômage, défi global, mesures ciblées» in présidentielle 2007: des clés pour choisir ,in Le monde, 18/04/2007, p.6

[135] J. CHARRAT, A. LARDIERE, o.c.

[136] P. SMOLAR, o.c.

[137] J. CHARRAT, A. LARDIERE, o.c.

[138] J. CHARRAT, A. LARDIERE, o.c.

[139] SARKOZY, N., o.c.

[140] ROYAL, S., o.c.

[141] B. BISSUEL, «Logement, sécuriser et construire» in présidentielle 2007: des clés pour choisir, in Le monde, 18/04/2007, p.9

[142] SARKOZY, N., o.c.

[143] ibid.

[144] MOERLAND, R., Nationale identiteit is het centrale thema van de presidentsverkiezingen in Frankrijk: Frans, Franser, Franst, Rotterdam, NRC Handelsblad, 2007 (26/04/2007, NRC Handelsblad: http://www.nrc.nl/nieuwsthema/article688621.ece/Frans%2C_Franser%2C_Franst)

[145] X, AC Le Feu présente son ‘contrat social et citoyen’, Parijs, saphirnews.com, 2007 (27/04/2007, saphirnews.com: http://www.saphirnews.com/AC-le-feu-presente-son-contrat-social-et-citoyen-_a6095.html)

[146] JOUANNEAU, H., Banlieues, un thème étrangement absent du débat électoral, Parijs, La gazette des communes, 2007 (28/04/2007, La gazette des communes: http://www.lagazettedescommunes.com/presidentielle/pdf/Enjeu_banlieues_1880.pdf)