Macht en subject. Een analyse aan de hand van Foucault en Nietzsche. (Lieven Vandenhole)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

Uitgangspunt van deze scriptie vormt de confrontatie met de theorie van het criminologische vierkant waarin criminaliteit wordt voorgesteld als de resultante van de interactie tussen de volgende factoren: de staat, de gemeenschap, de dader en het slachtoffer. Hierbij worden de dader en het slachtoffer enerzijds, en de staat en de gemeenschap anderzijds, respectievelijk als actie- en reactiefactoren naar voren gebracht. Enige nadere uitleg. De rol van de staat in het criminaliteit producerende interactieproces (zoals voorgesteld in het criminologisch vierkant), bestaat in het criminaliseren van welbepaalde gedragingen (wetgevers), het opsporen van deze strafbaar gestelde gedragingen (politie) en het vervolgen en bestraffen ervan. De gemeenschapsfactor omvat onder meer de in een welbepaalde maatschappij heersende materiële en andere verschillen, de in een samenleving heersende morele opvattingen (die invloed uitoefenen op de activiteiten van de staat), de in een samenleving heersende tolerantie, enz. Staat en gemeenschap zijn reactief in die zin dat ze in de multifactoriële produktie van criminaliteit van belang zijn in hun reactie op welbepaalde daden door ze te veroordelen, strafbaar te stellen, te vervolgen, ... De rol van het slachtoffer heeft niet enkel betrekking op het slachtofferschap maar valt eveneens te situeren op gebied van aangiftebereidheid.

 

De aanname van de zogenaamde actiefactoren (dader en slachtoffer) vooronderstelt een aan de woorden “dader” en “slachtoffer” beantwoordende (subject)vorm. De in deze thesis naar voren te brengen hypothese is dat deze (subject)vorm een maatschappelijke machtsconstructie uitmaakt. Indien deze hypothese kan onderbouwd worden, vervallen de zogenaamde actiefactoren tot reactieve constructies.

 

De betreffende hypothese wordt in onderscheiden stappen opgebouwd. In een eerste deel bespreken we het concept macht aan de hand van Foucault en Nietzsche. Indien we willen stellen dat de subjectvorm een machtsconstructie uitmaakt, is een nadere verklaring van hoe het woord macht door ons wordt verstaan, wenselijk. In deel twee wordt het (als voorbeeld fungerende) proces van subjectconstructie binnen het disciplinerend machtsdispositief besproken. Deel drie wordt een deel dat in zijn versplinterdheid een bredere kijk werpt op de betreffende hypothese en eventuele verzetsvormen onderzoekt.

 

Alvorens de eigenlijke presentatie van onze hypothese aan te vangen, dienen we te wijzen op onze selectiviteit aangaande het gebruikte materiaal: voor deze scriptie werd bijna uitsluitend beroep gedaan op de geschriften van Foucault en Nietzsche. Deze keuze heeft verscheidene gronden. In eerste instantie verzekerde een voorafgaande vertrouwdheid met deze auteurs ons van hun eventuele bruikbaarheid tot het onderbouwen van de betreffende hypothese. Een al lang sluimerende wens om met een uitgesproken destructieve auteur als Nietzsche iets produktiefs aan te vangen, kan zeker als tweede reden worden vermeld. Ten derde motiveerde de relatieve afwezigheid van Nietzsche en Foucault in de opleiding criminologie ons om hen grondig door te nemen op hun mogelijke bijdragen tot de criminologie. Onmiddellijk dienen we er op te wijzen dat hun eventueel belang voor de criminologie veel omvattender uitkomt, dan we in het kader van deze scriptie kunnen laten naar voor komen.

 

Tenslotte enkele formele opmerkingen. Indien ronde haakjes binnen een citaat worden aangetroffen en een beletselteken omsluiten, dan duidt dit erop dat kortere of langere fragmenten van het betreffende citaat door ons werden weggelaten. Alle in deze tekst aan te treffen onderstrepingen werden door ons aangebracht en het belang van het onderstreepte blijkt vroeger of later.

 

 

1. Macht

 

1.0. Inleiding

 

In dit deel geven we - zoals reeds gesteld - een bondige weergave van ons begrip van het woord macht.

 

 

1.1. Het woord macht

 

Inderdaad, men moet nominalist zijn: de macht is geen instelling en evenmin een structuur, noch een bepaald vermogen waarmee sommigen zouden zijn uitgerust: het is de naam die in een bepaalde maatschappij aan een complexe strategische situatie wordt gegeven.”[1]

 

1.1.1. Positieve definiëring: Hoe ?

 

Het lijkt wellicht vreemd dat deze nadere verklaring van het woord macht niet met de algemeen verwachte vraag “Wat is macht?”, maar met de vraag naar het hoe van de macht wordt aangevangen. Reeds in de vraagstelling zijn echter heel wat veronderstellingen besloten.

 

De vraag “Wat is macht?” veronderstelt dat macht een “iets” zou zijn. Indien macht een ding is dan kan het goed macht worden bezeten (Foucault spreekt in dit verband over de economisering van de macht). Wie het goed macht bezit, heeft macht over anderen, kan hen laten doen (geboden) of hen ontzeggen (verboden) wat hij maar wil. Een dergelijke conceptualisering van de macht, waarbij de macht essentieel bestaat in de wet, benoemt Foucault als juridische conceptualisering van de macht.[2] Foucault verklaart het succes van deze juridische conceptualisering vanuit historisch perspectief:

 

Pourquoi concevons-nous toujours le pouvoir comme loi et comme prohibition, pourquoi ce privilège? (...) Je crois que nous pouvons en analyser grossièrement la raison dans les termes suivantes: au fond, dans l’Occident, les grands systèmes établis depuis le Moyen Age se sont développés par l’intermédiaire de la croissance du pouvoir monarchique, aux dépens du pouvoir, ou mieux, des pouvoirs féodaux. Or, dans cette lutte entre les pouvoirs féodaux et le pouvoir monarchique, le droit a toujours été l’instrument du pouvoir monarchique contre les institutions, les mœurs, les règlements, les formes de bien et d’appartenance caractéristique de la société féodale. (...) En d’autres termes, la croissance de l’état en Europe a été partiellement assurée ou en tout cas, a utilisé comme instrument le développement d’une pensée juridique.[3]

 

Hoewel het recht in het nabije verleden meermaals fungeerde als belangrijkste instrument van machtsuitoefening, vormt het slechts een van de vele machtsinstrumenten. De verwaarlozing van het instrumenteel karakter van het recht bewerkstelligt de gelijkschakeling van macht en recht en de daaruit voortvloeiende juridische conceptualisering van macht. Volgens Nietzsche bestaat het recht in de “wil een op een gegeven ogenblik heersende machtsverhouding te vereeuwigen...”[4] Het is een instrument (van machtsuitoefening) dat wordt aangewend om bestaande machtsverhoudingen te vereeuwigen en dus helemaal niet gelijk te schakelen met deze machtsverhouding.

 

De vraag naar het hoe van de macht reduceert, door de in deze vraag besloten veronderstellingen, de mogelijke manieren om macht te denken. Zo leidt volgens sommigen de bevraging van het hoe van de macht tot het zich beperken tot het beschrijven van de machtseffecten zonder deze ooit in verband te brengen met het wezen, de kern van de macht. Indien Foucault echter voorstelt de macht te analyseren vanuit het hoe, dan heeft hij niet de vraag “Hoe openbaart de macht zich?” (m.a.w. welke zijn haar uitingen of waarneembare effecten?) maar de vraag “Hoe oefent macht zich uit?” (m.a.w. wat gebeurt er precies wanneer macht wordt uitgeoefend?) op het oog. Het hem gemaakte verwijt dat deze vraagstelling de macht als een mysterieuze, on(be)grijpbare aangelegenheid presenteert, beantwoordt hij door te wijzen op de door deze uitgangsvraag gecreëerde mogelijkheden:

 

Si j’accorde un certain privilège provisoire à la question du ”comment”, ce n’est pas que je veuille éliminer la question du quoi et du pourquoi. C’est pour les poser autrement; mieux: pour savoir s’il est légitime d’imaginer un pouvoir qui s’unit un quoi, un pourquoi, un comment. En termes brusques, je dirai qu’amorcer l’analyse par le “comment” c’est introduire le soupçon que le pouvoir, ça n’existe pas; c’est se demander en tout cas quels contenus assignables on peut viser lorsqu’on fait usage de ce terme majestueux, globalisant et substantificateur; c’est soupçonner qu’on laisse échapper un ensemble de réalités fort complexes, quand on piétine indéfiniment devant la double interrogation” Le pouvoir, qu’est-ce que c’est? Le pouvoir d’où vient-il?” La petite question toute plate et empirique: ”Comment ça se passe?”, envoyée en éclaireur, n’a pas pour fonction de faire passer en fraude une ”métaphysique”, ou une “ontologie” du pouvoir; mais de tenter une investigation critique dans la thématique du pouvoir.[5]

 

De nominalistische benadering van macht - waarbij het woord macht wordt begrepen als de naam die in een bepaalde maatschappij aan een complexe strategische situatie wordt gegeven - en de vraag naar het hoe van de macht - met name hoe macht zich uitoefent - doet het vermoeden rijzen dat voor Foucault macht als zodanig niet bestaat. Dit vermoeden blijkt terecht wanneer hij stelt “qu’il n’y a pas quelque chose comme le pouvoir, ou du pouvoir qui existerait globalement, massivement ou à l’état diffus, concentré ou distribué: il n’y a de pouvoir qu’exercé par les ‘uns’ sur les ‘autres’; le pouvoir n’existe qu’en acte.”[6] In Le cours du 7 janvier 1976 zal hij deze stellingname nogmaals onderschrijven: “que le pouvoir ne se donne pas, ni ne s’échange, ni ne se reprend, mais qu’il s’exerce et qu’il n’existe qu’en acte.”[7]

 

Welk antwoord geeft Foucault dan op de zijn als analysemotor opgevatte vraag naar het hoe van de macht? Machtsuitoefening, zo stelt hij, bestaat in het inwerken op de mogelijke handelingen van de ander: macht stimuleert, induceert, vergemakkelijkt of bemoeilijkt, vergroot of vermindert de waarschijnlijkheid van bepaalde handelingen uit het geheel van alle mogelijke gedragingen. Dit betekent dat de ander niet gedwongen of verplicht wordt tot één welbepaalde handeling maar dat er tal van technieken en middelen worden aangewend om hem tot die handeling te brengen. Machtsuitoefening bestaat in het verleiden van de ander - wat zowel subtiel als cru kan gebeuren - tot de door de partner gewenste gedraging. In dit verband spreekt Foucault over het “conduire des conduites”.

 

Om van een machtsverhouding te kunnen spreken is vereist dat beide partijen worden erkend en behouden als handelende partners en dat een mogelijkheidsveld van verschillende antwoorden, reacties en uitwegen wordt aangetroffen. Om machtsuitoefening te benoemen, gebruikt Foucault eveneens de term “gouvernement” waarbij “gouverner” dient te worden begrepen als het structureren van het veld van de mogelijke handelingen van de ander. Het moge duidelijk wezen dat een dergelijke definiëring van machtsuitoefening de vrijheid[8] van de individuen waarover macht wordt uitgeoefend, tot een essentiële voorwaarde (om van een machtsrelatie te kunnen spreken) maakt. Machtsuitoefening veronderstelt dus subjecten die over de mogelijkheid beschikken  verschillende gedragingen, reacties ... te kunnen stellen:

 

Il n’y a donc pas un face-à-face de pouvoir et liberté avec entre eux un rapport d’exclusion (partout où le pouvoir s’exerce, la liberté disparaît); mais un jeu beaucoup plus complexe: dans ce jeu la liberté va bien apparaître comme condition d’existence de pouvoir.[9]

 

De afwezigheid van deze vrijheid maakt dat we niet langer met een machtsrelatie maar met een geweldsrelatie te maken hebben.[10]

 

1.1.2. Negatieve definiëring

 

1.1.2.1. Macht verschilt van geweld

 

Machtsverhoudingen verschillen van geweld. Geweld werkt in op lichamen of dingen en dwingt, vervormt, vernietigt deze. Een machtsverhouding is daarentegen een “mode d’action qui n’agit pas directement et immédiatement sur les autres, mais qui agit sur leur action propre.”[11]

 

De geschriften van Markies de Sade, een meester in het uitdenken en beschrijven van machtsspelen, kunnen het bovenstaande onderscheid tussen geweld en machtsuitoefening verhelderen. De scène De familie de Cloris wordt uitverkoren om als licht in het donker te fungeren. Het belang van de Sade is gelegen in zijn beschrijving van geweld en machtsuitoefening in hun meest elementaire vorm. In de scène De familie de Cloris wordt zowel geweld gepleegd als macht uitgeoefend:

 

 

Geweld:

 

Toen sprong Saint-Fond woedend op, hij had een stijve, alleen ik mocht hem volgen, hij ging naar de stevig geketende[12] onverschrokkene toe, gaf hem zo hard hij kon enkele oorvijgen, hij beledigde hem, spoog hem in 't gezicht, en riep, zijn lid tegen de borsten van Julie wrijvend, die nog steeds aan de voeten van haar vader zat:

- Wreek je maar, als je kan, wreek je dan.

- Lafaard, je zou op de vlucht slaan als ik niet gebonden was.[13]

 

Hij beveelt dat de ongelukkige Cloris op de funeste sofa wordt neergelegd, nog steeds met gebonden handen.

- Delcour, zegt hij tegen de beul, doe een touw om zijn nek en snoer dat aan als hij tegenwerkt, desnoods tot hij stikt.[14]

 

 

Machtsuitoefening:

 

...; ik wil het meisje weer met de zweep geven, maar nu moet ze worden vastgehouden door haar vader en haar moeder, Juliette, en jij, Delcour, moet ze allebei de loop van een pistool tegen de slaap richten en hun een kogel door de schedel jagen als ze zich verzetten terwijl ze hun kind vasthouden.[15]

 

- Dit is goddelijk, zei Saint-Fond, en ik verleen hem stellig gratie als hij snel gebruik maakt van de toestand waarin hij nu verkeert in mijn kont, en er in toestemt, zijn dochter te sodomiseren.

- Mijnheer, zeg ik tegen die man, valt er te aarzelen, is het niet honderd maal beter dat u uw dochter neukt dan dat u haar vermoordt?

- Haar vermoorden!

- Ja meneer, als u weigert, is haar lot bezegeld, als u daarin volhardt, wordt zij gedood.

En terwijl een van mijn vrouwen de billen van de kleine goed uiteendrukt en het gat bevochtigt, trek ik snel zijn apparaat uit de kont van Saint-Fond en richt het op de ingang van die van het meisje, maar Cloris werkt tegen en duwt niet door...

- Kom, vooruit, we gaan haar doden, zegt Saint-Fond, want hij wil haar niet neuken.

Dit wrede vonnis geeft de doorslag: ik breng de lendenen van het jonge meisje naar het lid toe, en duw het enorme geval in haar anus; daar alles goed voorbereid is, slagen mijn pogingen, en Cloris pleegt bloedschande om niet de moordenaar van zijn dochter te worden.[16]

 

Misschien is het onduidelijk waarom de eerste twee citaten als voorbeelden van geweld, de volgende als voorbeelden van machtsuitoefening worden bestempeld. In de eerste twee voorbeelden is de heer Cloris volledig onderworpen aan de grillen van Saint-Fond. Hij kan deze enkel ondergaan, ieder mogelijk verzet is bij voorbaat uitgesloten, hij is het tot passiviteit veroordeelde object van de wellust van Saint-Fond. Hij is een “machteloos” lichaam (zie onderstreepte). In de tweede reeks voorbeelden bevindt de heer Cloris zich in een totaal verschillende positie. Hij is niet langer een passief object maar een actieve partner. Hoe beperkt de keuzevrijheid in het eerste voorbeeld van de tweede reeks ook moge zijn - de dood of het vasthouden van zijn dochter - , toch wordt de heer Cloris erkend als handelend persoon. Zijn bijdrage is onmisbaar voor het verdere verloop van de wellustige scène. Hij wordt weliswaar gedood wanneer hij weigert zijn dochter vast te houden, maar deze dood ontzegt tegelijkertijd aan Saint-Fond het excentrieke genot het meisje te neuken terwijl de ouders haar vasthouden. Het voorbeeld bevindt zich op de limiet van de machtsuitoefening, één stap verder en het gaat om geweld. In het tweede voorbeeld van de tweede reeks wordt de heer Cloris al voor een even moeilijke keuze gesteld: zijn dochter sodomiseren of dit weigeren en als dusdanig haar doodvonnis tekenen. Hij wordt niet langer materieel gedwongen tot een of andere daad, maar subtieler (?) verleid, gestuurd tot het sodomiseren van zijn dochter. Ook hier oefent de heer Cloris macht uit in de mate dat het hij is die kiest en dus, weliswaar binnen de hem opgelegde beperkingen, het verdere verloop van het gebeuren bepaalt.

 

1.1.2.2. Macht is verschillend van “capacités objectives” en ”rapports de communication”

 

Hoewel er een samenhang bestaat tussen object-, communicatie- en eigenlijke machtsrelaties, mogen deze niet door elkaar worden gehaald. De macht die wordt uitgeoefend op dingen en die de mogelijkheid biedt deze te transformeren, te gebruiken, verbruiken of vernietigen - een macht steunend op rechtstreeks in het lichaam ingekerfde, of middels aanwending van instrumenten gerealiseerde, bekwaamheden - krijgt de naam “capacités objectives”.[17] De “rapports de communication” verzorgen de overdracht van informatie aan de hand van taal, een tekensysteem of ieder ander symbolisch medium.[18]

 

Dat “relations de pouvoir”, “rapports de communication” en “capacités objectives” niet verward mogen worden, betekent evenwel niet dat het om drie nauwkeurig afgeschermde terreinen zou gaan. Veeleer zijn het onderscheiden relatievormen die elkaar overlappen, elkaar wederzijds als steunpunt en instrument gebruikend: het inwerken op objecten impliceert communicatie- en machtsrelaties (de organisatie van een fabriek kan als voorbeeld gelden); communicatie veronderstelt “capacités objectives” (als het juiste gebruik van tekens) en induceert, door de verandering van het informatieveld, machtseffecten; macht wordt in belangrijke mate uitgeoefend doorheen de produktie en uitwisseling van tekens en is innig verbonden met de “capacités objectives” die de machtsuitoefening mogelijk maken. In een gegeven maatschappij is de onderlinge afstemming van deze relaties noch constant, noch universeel. Veeleer is er sprake van specifieke interrelaties naar gelang van verschillende omstandigheden. Wanneer object-, communicatie- en machtsrelaties in hun afstemming op elkaar een geregeld en eensgezind systeem vormen, spreekt Foucault van een “bloc de capacité-communication-pouvoir”.[19]

 

1.1.2.3. Macht is niet van de orde van de consensus

 

Indien er al overeenstemming bestaat dan is deze het gevolg van een aan die consensus voorafgaande strijd.[20] Consensus wordt gecreëerd:

 

Je crois que le grand fantasma, c’est l’idée d’un corps social qui serait constitué par l’universalité des volontés. Or ce n’est pas le consensus qui fait apparaître le corps social, c’est la matérialité du pouvoir sur le corps même des individus.[21]

 

Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Veronderstellen we een algemene eensgezindheid inzake de ontoelaatbaarheid van pedofilie. De aan deze consensus voorafgaande machtsuitoefening situeert zich op het slagveld der vorming van individuen. De aangetroffen overeenstemming werd geproduceerd doorheen de fabricatie van bepaalde wijzen van denken, voelen en ageren. Dit produktieproces vormt een ware oorlog waarbij de mogelijkheid tot verzet tegen deze of gene conditionering alomtegenwoordig is.

 

1.1.3. Strategie

 

Het woord strategie wordt voornamelijk gebruikt in drie betekenissen. Ten eerste om de keuze van de middelen tot het bereiken van een bepaald doel aan te duiden; het gaat om de tot het bereiken van een bepaald doel aangewende “rationaliteit”[22]: “Geen macht zonder een reeks bedoelingen en intenties.”[23] Dit betekent evenwel niet dat de macht het resultaat is van de keuze of beslissing van een subject of een of ander “generale staf”.[24] De vermelde rationaliteit is niet te situeren binnen personen of groepen van personen. De rationaliteit van de macht is de rationaliteit van de tactieken, die zich vaak onverbloemd te kennen geven op het beperkte niveau waarop ze werkzaam zijn - het lokale machtscynisme - die zich onderling aaneenschakelen, elkaar oproepen en vermeerderen, elders hun steunpunten en bestaansvoorwaarden vinden, en zo tenslotte omvattende dispositieven vormen. Ook dan is de logica nog volstrekt helder, kunnen de bedoelingen ontcijferd worden, en toch komt het voor dat er niemand meer valt aan te wijzen die ze heeft bedacht en nauwelijks iemand die ze verwoordt: dit is het impliciete karakter van de grote anonieme en bijna stomme strategieën die spraakzame tactieken coördineren, waarvan de bedenkers of besluitvormers vaak geen hypocrisie kennen.

 

Ten tweede wordt de term gebruikt om mijn handelen, waarbij rekening wordt gehouden met mijn opvattingen over het handelen van mijn partners en mijn opvattingen over hun beoordeling van mijn handelen, aan te duiden. Hier kan verwezen worden naar wat hierboven gezegd werd aangaande het “conduire des conduites”:

 

Les relations de pouvoirs sont des relations stratégiques, c-à-d que chaque fois que l’un fait quelque chose, l’autre en face déploie une conduite, un comportement qui contre-investit, tâche d’y échapper, biaise, prend appui sur l’attaque elle-même.[25]

 

De term strategie wordt eveneens gebruikt als aanduiding voor het geheel van de, tot de onthouding van strijdmogelijkheden van de tegenstander bijdragende, procedures, procedures die tot de overwinning leiden.

 

Het moge dus duidelijk wezen dat machtsverhoudingen in termen van strategie kunnen ontleed worden. Dit gegeven, gecombineerd met de vaststelling dat oorlogvoering essentieel bestaat in het tegenover elkaar plaatsen, de confrontatie van onderscheiden strategieën, verleidt Foucault tot het omkeren van de beroemde stelling van Clausewitz - “Oorlog is de voortzetting van de politiek met andere middelen” - tot ”le pouvoir, c’est la guerre, c’est la guerre continuée par d’autres moyens”.[26]

 

Dat macht in termen van oorlog dient gedacht te worden, heeft verscheidene consequenties. Een eerste consequentie is dat de in een welbepaalde maatschappij heersende machtsverhoudingen hun oorsprong vinden in de in en door een (historisch lokaliseerbare) oorlog gevestigde en bewerkstelligde krachtsverhoudingen. Indien de politiek(e macht) de oorlog staakt en de vrede laat regeren of poogt te laten regeren, dan niet doorheen het creëren van een evenwicht of het opschorten van de onenigheid die zich in de oorlog vertoonde, maar door de krachtsverhoudingen in een stille oorlog in te schrijven, door hen opnieuw in te schrijven in instellingen, economische ongelijkheden, de taal en de onderscheiden lichamen[27]:

 

N’est-il [de macht] pas une sorte de guerre généralisée qui prendrait simplement, à certains moments la forme de la paix et de l’état? La paix serait une forme de guerre et l’état une manière de la conduire.[28]

 

Een tweede consequentie van het oorlogskarakter van de macht is dat de binnen de burgerlijke vrede bestaande politieke strijd en botsingen, dienen begrepen te worden als het voortduren van de oorlog, als episodes van de oorlog.[29]

 

 

1.2. Macht werkt in op het lichaam

 

In navolging van Nietzsche zal ook Foucault wijzen op de lichamelijkheid van machtsuitoefening[30]: “ce que je cherche, c’est à essayer de montrer comment les rapports de pouvoir peuvent passer matériellement dans l’épaisseur même des corps sans avoir à être relayés par la représentation des sujets. Si le pouvoir atteint le corps, ce n’est pas parce qu’il a d’abord été intériorisé dans la conscience des gens.”[31] We moeten ons dus bevrijden van de wijd verspreide opvatting volgens dewelke in onze burgerlijke maatschappij de inwerking op het lichaam zou verwaarloosd worden ten voordele van de ziel, het bewustzijn:

 

Le pouvoir politique, avant même d’agir sur l’idéologie, sur la conscience des personnes, s’exerce de façon plus physique sur leur corps. La manière dont on leur impose des gestes, des attitudes, des usages, des répartitions dans l’espace, des modalités de logement, cette distribution physique, spatiale des gens appartient, me semble-t-il à une technologie politique du corps.[32]

 

 

1.3. Macht is alomtegenwoordig

 

“De macht is alomtegenwoordig niet omdat ze het voorrecht zou bezitten alles onder haar onoverwinnelijke eenheid samen te brengen, maar omdat zij op elk moment, in elk punt, of beter gezegd in elke relatie tussen punten geproduceerd wordt. De macht is overal; dat wil niet zeggen dat ze alles omvat, maar wel dat ze overal vandaan komt.”[33] In dit verband spreekt Foucault over de capillariteit van de macht, dit wil zeggen dat macht zich in elke relatie binnenzuigt.

Deze omnipresentie van de macht moet niet worden geduid als de eerste uitgangsstelling van een nieuwe metafysica van de macht. De stelling van de omnipresentie dienen wij allereerst te zien als de kritische tegenhanger van de idee dat de macht altijd ergens op een bepaalde plaats zou zijn gelokaliseerd - Foucault bekampt dit idee letterlijk als volgt: “il [de macht] n’est jamais localisé ici ou là”[34] - en slechts op een beperkt terrein, via repressie, tot gelding zou komen.

 

 

1.4. Plusieurs pouvoirs

 

De machtsuitoefening van de ouders over hun kinderen, de werkgever over de werknemer, de leraar over zijn leerlingen, de bewaker over de gedetineerde... elk van deze machtsvormen kennen een verschillende en lokale werking[35]:

 

... il n’existe pas un pouvoir, mais plusieurs pouvoirs. Pouvoirs, cela veut dire des formes de domination, des formes de sujétion, qui fonctionnent localement, par exemple dans l’atelier, dans l’armée, ...[36]

 

Elk van deze lokaal functionerende machtsvormen wordt gekenmerkt door specifieke mechanismen, eigen technieken en tactieken[37]:

 

Tout cela, ce sont des formes locales, régionales de pouvoir, qui ont leur propre mode de fonctionnement, leur procédure et leur technique.[38]

 

Er is dus helemaal geen sprake van één enkele homogene macht die het gehele maatschappelijke lichaam zou doordringen, maar van heterogene, lokaal functionerende machtsvormen. De specifieke werkingsmechanismen van deze lokale machtsrelaties worden gebruikt, verspreid, getransformeerd en gekoloniseerd door globalere machtsmechanismen. De op lokaal en regionaal niveau aangewende technieken en procedures worden geannexeerd door een omvattender machtsdispositief:

 

Une société n’est pas un corps unitaire dans lequel s’exerçait un pouvoir et seulement un, mais c’est en réalité une juxtaposition, une liaison, une coordination, une hiérarchie aussi, de différents pouvoirs, qui néanmoins demeurent dans leur spécificité. Marx insiste beaucoup, par exemple, sur le caractère à la fois spécifique et relativement autonome, imperméable en quelque sorte, du pouvoir de fait que le patron exerce dans un atelier, par rapport au pouvoir de type juridique qui existait dans le reste de la société. Donc existence de régions de pouvoir. La société est un archipel de pouvoirs différents.[39]

 

Om machtsuitoefening in zijn verscheidenheid te onderzoeken is een microfysica van de macht noodzakelijk.

 

 

1.5. Staat

 

Entre chaque point d’un corps social, entre un homme et une femme, dans une famille, entre un maître et son élève, entre celui qui sait et celui qui ne sait pas, passent des relations de pouvoir qui ne sont pas la projection pur et simple du grand pouvoir souverain sur les individus; elles sont plutôt le sol mobil et concret sur lequel il vient s’ancrer, les conditions de possibilité pour qu’il puisse fonctionner. La famille, même jusqu'à nos jours, n’est pas le simple reflet, le prolongement du pouvoir d’état: elle n’est pas le représentant de l’état auprès des enfants, tout comme la mâle n’est pas le représentant de l’état auprès de la femme.[40]

 

De zo dikwijls herhaalde stelling dat de vader, man, baas, volwassene, onderwijzer een staatsmacht representeren, negeert de complexiteit, de specificiteit en de aangrijpings- en steunpunten van deze specifieke machtsverhoudingen:

 

De sorte que, si on veut saisir les mécanismes du pouvoir dans leur complexité et leur détail, on ne peut pas s’en tenir à l’analyse des seuls appareils d’état. Il y aurait un schématisme à éviter (...) qui consiste à localiser le pouvoir dans l’appareil d’état, et à faire de l’appareil de l’état l’instrument privilégié capital, majeur, presque unique du pouvoir ...[41]

 

Dit betekent evenwel niet dat de staat helemaal niet belangrijk zou zijn. Er wil enkel op gewezen worden dat de overbeklemtoning van de staat neigt tot het verwaarlozen van de machtsmechanismen die door de staat enkel gecodificeerd worden:

 

Je crois simplement qu’à trop insister sur son rôle, et sur son rôle exclusif, on risque de manquer tous les mécanismes du pouvoir qui ne passent pas directement par l’état, qui souvent le supportent bien mieux, le reconduisent, lui donnent un maximum d’efficacité. On a avec la société soviétique l’exemple d’un appareil d’état qui a changé de mains et qui laisse les hiérarchies sociales, la vie de la famille, la sexualité, le corps à peu près comme ils étaient dans une société de type capitaliste. Les mécanismes du pouvoir qui jouent à l’atelier entre l’ingénieur, le contremaître et l’ouvrier, croyez-vous qu’ils sont très différents en Union Soviétique et ici ?[42]

 

Het zijn deze in de Sovjetunie ongewijzigd gelaten machtsverhoudingen waarop de staat zich steunt:

 

Pour que l’état fonctionne comme il fonctionne, il faut qu’il y ait de l’homme à la femme ou de l’adulte à l’enfant des rapports de domination bien spécifiques, qui ont leur configuration propre et leur relative autonomie.[43]

 

Deleuze formuleert het in zijn werk over Foucault als volgt:

 

Foucault montre (au contraire)[44] que l’état apparaît lui-même comme un effet d’ensemble ou une résultante d’une multiplicité de rouages et de foyers qui se situent à un niveau tout différent, et qui constituent pour leur compte une microphysique du pouvoir.[45]

 

Het geheel van de machtsverhoudingen die in een maatschappij worden uitgeoefend - en die in deze maatschappij de hegemonie van een klasse of elite verzekeren - kunnen niet worden samengevat in de staat. De staat met zijn grote militaire en judiciaire apparaten vertegenwoordigt enkel de garantie van een machtsnetwerk dat zich via andere kanalen constitueert.[46]

 

 

1.6. Macht is intentioneel

 

“Macht is intentioneel: geen macht zonder een reeks bedoelingen en doeleinden”.[47] Waarschijnlijk doet deze stelling nog steeds het beeld opdoemen van een regerende kast, van een gezelschap dat het geheel der staatsapparaten controleert, of van een elitair genootschap van economische besluitvormers, dat heel het machtsnetwerk dat in een bepaalde maatschappij functioneert, zou sturen. De bepaling van het aan machtsuitoefening vooropgestelde doel kan echter aan geen van deze worden toegeschreven. Veeleer dient gedacht te worden aan het zich aaneenschakelen van de diverse machtsrelaties[48] waardoor een omvattender machtsdispositief wordt gevormd. Dit machtsdispositief dat aan geen enkele bedenker kan worden toegekend, wordt desalniettemin gekenmerkt door een bepaald doel.[49]

 

Dit doel kan niet als oorzaak van het ontstaan van het desbetreffende machtsdispositief worden beschouwd:

 

...veeleer geldt voor de historie van welke aard dan ook geen belangrijker stelling dan deze die met zoveel moeite verworven is, doch ook verworven moest worden - namelijk dat de ontstaansoorzaak van een ding en de uiteindelijke nuttigheid ervan in een systeem van doeleinden, toto coelo uiteenliggen; dat uit een bestaand feit, iets dat op de een of andere manier tot stand is gekomen, voortdurend door een superieure macht nieuwe bedoelingen worden geïnterpreteerd, dat het opnieuw in beslag genomen, tot een nieuw nut omgevormd en herwaardeerd wordt; dat ieder gebeuren in de organische wereld een overweldigen, meester worden, en ieder overweldigen en meester worden op zijn beurt weer een herinterpreteren, een bewerken is, waarbij de “zin” en het “doel” van tot dusverre noodzakelijkerwijze verdoezeld of helemaal uitgewist moeten worden. Ook al heb je de nuttigheid van het een of ander fysiologisch orgaan (of van een rechtsinstituut, een maatschappelijke conventie, een politiek gebruik, een vorm in de kunst of in de godsdienstige cultus) nog zo goed begrepen, je hebt dan nog niets van zijn ontstaan begrepen: hoe onprettig dit ook moge klinken voor oudere oren - want vanouds had men gemeend uit het aanwijsbare doel, uit de nuttigheid van een ding, vorm of instituut ook hun ontstaansgrond te begrijpen, het oog was gemaakt om te zien en de hand was gemaakt om te grijpen.[50]

 

Foucault zal deze stelling in verschillende van zijn boeken schitterend illustreren. In Discipline, toezicht en straf beschrijft hij hoe de, “op de een of andere manier tot stand gekomen” disciplinerende technieken aanvankelijk de organisatie van de door de pest bezochte stad als doelhadden:

 

In deze afgegrendelde, opgedeelde en tot in alle uithoeken bewaakte ruimte worden de individuen op een vaste plaats ingesloten, worden de geringste bewegingen gecontroleerd en alle voorvallen geregistreerd, verbindt een ononderbroken beschrijving centrum en periferie, wordt de macht onverdeeld uitgeoefend volgens een continu hiërarchisch patroon en wordt ieder individu permanent gelokaliseerd, onderzocht en ingedeeld bij de levenden, de zieken of de doden ... Orde als reactie op de pest om de wanorde te ontwarren: de wanorde van de ziekte die overgedragen wordt als de lichamen met elkaar in aanraking komen; en de wanorde van het kwaad dat zich vermenigvuldigt als angst en dood alle verboden wegvagen.[51]

 

Later werden soortgelijke technieken aangewend om tot het droombeeld van een strak gedisciplineerde samenleving te komen.

 

In Geschiedenis van de waanzin in de zeventiende en achttiende eeuw toont Foucault hoe de, “op de een of andere manier tot stand gekomen” uitsluitingsrituelen na aanvankelijk de uitstoting van de leproos als doel gehad te hebben later, met name ten tijde van de Grote Opsluiting, aangewend worden om tot een gezuiverde gemeenschap te komen.

 

 

1.7. Immanentie

 

Machtsverhoudingen staan ten opzichte van andere typen relaties (economische processen, kennisverhoudingen, ...) niet in een positie van uitwendigheid, maar zijn daaraan immanent:

 

Naar mij dunkt moet men onder macht in de eerste plaats de veelheid van de krachtsverhoudingen verstaan die immanent zijn aan het domein waarop ze functioneren en constitutief zijn voor hun eigen organisatie.[52]

 

Ze zijn enerzijds de directe uitwerkingen van de delingen, ongelijkheden en onevenwichtigheden binnen deze relaties ( juridische verschillen of traditionele verschillen inzake status en privileges; economische verschillen in de toeëigening van rijkdom en goederen; talige of culturele verschillen; ...), anderzijds vormen ze de interne voorwaarden voor deze verschillen. Machtsuitoefening is gebaseerd op de binnen andere relaties bestaande ongelijkheden en deze ongelijkheden zijn op hun beurt het gevolg van verschillen qua mogelijkheden tot machtsuitoefening:

 

Toute relation de pouvoir met en oeuvre des différenciations qui sont pour elle à la fois des conditions et des effets.[53]

 

Hier verwijzen we naar de circulariteit van de macht.[54]

In het licht van deze immanentie kunnen de samengestelde termen “macht-plezier”[55] en “weten-macht”[56] worden begrepen.

 

 

1.8. Circulariteit

 

Macht produceert niet enkel effecten, deze effecten vormen tegelijkertijd het instrument van machtsuitoefening. Het disciplinerende machtsregime bijvoorbeeld, produceert gedisciplineerde lichamen / individuen, die op hun beurt als instrument voor de effectieve uitoefening van de macht fungeren.[57] Een vergelijkbare circulaire relatie treffen we aan in de verhouding tussen waarheid en macht.[58]

 

Het functioneren van de macht is bijgevolg op te vatten als een netwerk waardoorheen macht circuleert, terwijl de verschillende posities of instanties binnen dat netwerk elkaar wederkerig beïnvloeden.[59]

 

 

1.9. Verzet

 

“Verzet is deel van de strategische relatie waaruit macht bestaat.”[60] Machtsverhoudingen kunnen enkel bestaan als functie van een veelheid van verzetspunten, die in de machtsverhouding de rol van tegenstander, doelwit, steun- of aangrijpingspunt vervullen. Deze verzetspunten zijn in het netwerk van de macht alomtegenwoordig. Daarom bestaan er verschillende vormen van verzet, waarvan elk een geval op zich is: verzet dat mogelijk, noodzakelijk, onwaarschijnlijk, spontaan, woest, eenzelvig, beraamd, sluipend, gewelddadig, onwezenlijk, compromisbereid, baatzuchtig, of opofferingsgezind is; al deze verzetsvormen kunnen per definitie enkel binnen het strategische veld van de machtsverhoudingen bestaan.[61] Dit betekent niet dat ze daarvan slechts de negatieve afdruk zijn, dat ze uiteindelijk altijd de passieve keerzijde van de eigenlijke heerschappij blijven en steeds gedoemd zijn te verliezen. Zij vormen de andere pool, de andere term van de machtsverhoudingen; zij maken daar als de niet weg te denken tegenkant onverminderd deel van uit:

 

Comme il ne saurait y avoir de relation de pouvoir sans points d'insoumission qui par définition lui échappent, toute intensification, toute extension des rapports de pouvoir pour les soumettre ne peuvent que conduire aux limites de l'exercice de pouvoir.[62]

 

Verzet en macht zijn eigenlijk twee verschillende benamingen voor een zelfde aangelegenheid: “een complexe strategische situatie”. Deze dubbele benaming wordt enkel gebruikt om het begrip van het concept macht te bevorderen.

 

 

1.10. Macht is produktief

 

Bataille, een van de personen die een intellectueel inspirerende rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van Foucault, begrijpt machtsuitoefenig essentieel in termen van verbod:

 

Meestal geschiedt arbeid in een gemeenschap, en deze gemeenschap dient, in de tijd die voor het werk gereserveerd is, te voorkomen dat deze aanstekelijke excessieve krachten losbarsten, waarbij alles alleen nog maar beheerst zou worden door een onmiddellijk toegeven aan gewelddadigheid. Daarom wordt de menselijke gemeenschap, die een groot deel van de tijd aan arbeid wijdt, duidelijk bepaald door verboden.[63]

 

Aanvankelijk huldigde ook Foucault deze negatieve conceptie van macht die via uitsluiting en negatie zou werken. Zo hanteerde hij in Geschiedenis van de waanzin in de zeventiende en achttiende eeuw een machtsconcept waarbij macht zijn effecten wezenlijk zou sorteren doorheen mechanismen als verbod of uitsluiting. Zelf erkent Foucault dat hij grote moeilijkheden ondervond om zich los te maken van deze negatieve definiëring van de macht. Toch zal hij uiteindelijk deze opvatting achter zich laten en aan de macht een creatief vermogen toekennen. Zijn ervaringen tijdens de revolten in de gevangenissen in Frankrijk, in andere Europese landen en in de Verenigde Staten brengen hem definitief tot het inzicht, dat de zuiver negatieve en repressieve conceptie van de macht niet volstaat om maatschappelijke fenomenen te begrijpen:

 

Quand on définit les effets de pouvoir par la répression, on se donne une conception purement juridique de ce même pouvoir; on identifie le pouvoir à une loi qui dit non; il aurait surtout la puissance de l’interdit. Or je crois que c’est là une conception toute négative, étroite, squelettique du pouvoir qui a été curieusement partagée. Si le pouvoir n’était jamais que répressif, s’il ne faisait jamais rien d’autre que de dire non, est-ce que vous croyez vraiment qu’on arrivait à lui obéir. Ce qui fait que le pouvoir tient, qu’on l’accepte, mais c’est tout simplement qu’il ne pèse pas seulement comme une puissance qui dit non, mais qu’en fait il traverse, il produit les choses, il induit du plaisir, il forme du savoir, il produit du discours; il faut le considérer comme un réseau productif qui passe à travers tout le corps social beaucoup plus que comme une instance négative qui a pour fonction de réprimer.[64]

 

De essentiële werkingswijze van de macht bestaat dus niet in het verbieden of gebieden.Verboden en geboden zijn slechts instrumenten waarvan de macht zich bedient[65]:

 

La fonction primitive, essentielle et permanente de ces pouvoirs locaux et régionaux est, en réalité, d’être des producteurs d’une efficience, d’une aptitude, des producteurs d’un produit.[66]

 

Dit kunnen we illustreren aan de hand van de produktie van de soldaat. Doorheen de meest waanzinnige bevelen en verboden wordt de nieuwkomer getransformeerd tot het produkt soldaat. De geboden en verboden waaraan de nieuwkomer dient te gehoorzamen fungeren slechts als produktiemiddelen, zij zijn noodzakelijk voor de fabricatie van het volstrekt gehoorzame, volledig betrouwbare en kwalitatief hoogstaande produkt soldaat en zijn enkel in deze produktieve eigenschappen van belang.

 

1.10.1. Macht en plezier

 

Wat de macht haar kracht verleent, is dat haar voornaamste wijze van functioneren niet bestaat in de onderdrukking . De macht heeft positieve effecten, zij induceert plezier[67]:

 

Tous les rapports de pouvoir sont tellement chargés d'érotisme. (...) Cela fait tellement plaisir de commander. Cela fait aussi plaisir d'être commandé.[68]

 

Alle machtsrelaties zijn erotisch geladen. In dit verband wijst Foucault op sadomasochisme als doelbewuste erotisering van strategische relaties. Sadomasochisme bestaat uit het gebruiken van een strategische relatie als bron van (fysiek) plezier. De binnen het S.M.-spel bestaande strategische relatie is zowel bepaald als open. Enerzijds is ze bepaald omdat vooraf wordt uitgemaakt wie de meester en wie de slaaf zal spelen. Anderzijds is ze open daar de beide partners kunnen verliezen. De meester kan verliezen als hij niet in staat is om tegemoet te komen aan de behoeften en verlangens van zijn slachtoffer. Parallel kan de slaaf verliezen, als hij niet in staat is in te gaan op de uitdaging van zijn meester. Het interessante in het S.M.-spel is gelegen in de beweeglijkheid van de strategische relaties. Maatschappelijke macht wordt daarentegen gekenmerkt door in instituties geconsolideerde strategische relaties. Deze geïnstitutionaliseerde bolwerken die vaste voet hebben verkregen in rechtbanken, wetboeken, ... beperken de beweeglijkheid van maatschappelijke strategische relaties.[69]

 

1.10.2. Macht en weten

 

1.10.2.1. Algemeen

 

Macht produceert niet enkel plezier maar ook weten: “Le pouvoir, loin d'empêcher le savoir, le produit.”[70]

 

In dit verband willen we verwijzen naar Foucaults interpretatie van het Oedipusverhaal. Volgens hem representeert Oedipus een weten-macht-type. Wat in Sophocles’ Oedipusverhaal wordt aangevallen is juist dit personage van de tiran ( = Oedipus) die als politiek machthebber de drager was van een bepaald type weten dat niet aan andere sociale groepen was toebedeeld. Enkel Oedipus is erin geslaagd het enigma van de sfinx op te lossen. Daarbij maakte hij geen gebruik van het weten van anderen, hij vond de oplossing helemaal alleen zonder hulp van goden of medemensen. Oedipus houdt niet op te zeggen dat hij iedereen om informatie vroeg en dat hij, daar niemand hem enige inlichtingen kon geven, zijn ogen en oren opende en (de oplossing) zag. Dit moeilijk nader te omschrijven weten, dat uitblinkt in zijn doeltreffendheid (enkel Oedipus vindt de oplossing), wordt door Foucault autocratisch weten genoemd.

Weten en macht zijn in het personage van de tiran innig met elkaar verstrengeld: “Savoir et pouvoir étaient exactement correspondants, corrélatifs, superposés.”[71] Het is deze weten-macht-vorm die in Sophocles’ tragedie wordt aangevallen. Oedipus verenigt in zich het weten van het orakel en het weten van de herder. Niet in de zin dat hij drager is van dit respectievelijke weten, maar wel dat de voorspelling van het orakel en de getuigenis van de herder elkaar bevestigen in hun respectievelijke weten over Oedipus. Uiteindelijk zal het weten van het orakel en het weten van de gewone man (de herder) het aan de tiran eigene, autocratische weten overtreffen en onnodig maken. Het combineren van het orakel-weten en het herder-weten laat toe uit te maken dat Oedipus de moordenaar is van de koning van Thebe en dat hij het is die dus verbannen moet worden. Oedipus zelf zal tot op het laatste moment de onwetende blijven: de machtige wordt de onwetende! Vanaf het klassieke Griekenland, waarvan Sophocles de startdatum representeert, zal de machthebber als onwetend worden gepresenteerd:

 

L’occident va être dominé par le grand mythe selon lequel la vérité n’appartient jamais au pouvoir politique, le pouvoir politique est aveugle, le véritable savoir est celui qu’on possède quand on est en contact avec les dieux ou quand on se souvient des choses, quand on regarde le grand soleil éternel ou que l’on ouvre les yeux à ce qui s’est passé. Avec Platon commence un grand mythe occidental: qu’il y a antinomie entre savoir et pouvoir. S’il y a savoir, il faut qu’il renonce au pouvoir. Là où savoir et science se trouvent dans leur vérité pure, il ne peut plus y avoir de pouvoir politique.(...) C’est ce mythe que Nietzsche a commencé à démolir, en montrant, (...), que derrière tout savoir, derrière toute connaissance, ce qui est en jeu, c’est une lutte de pouvoir.[72]

 

Hier willen we Nietzsche zelf aan het woord laten:

 

Wat is een woord? De afbeelding van een zenuwprikkel in klanken. (...) Eerst een zenuwprikkel overdragen op een beeld! eerste metafoor. Het beeld op zijn beurt krijgt weer vorm in een klank! tweede metafoor.[73]

 

Wat is waarheid dus ? Een mobiel leger metaforen, metonymia’s, antropomorfismen, kortom een som van menselijke relaties die op poëtische of retorische wijze zijn verheven, overgedragen en opgesierd, en die een volk na lang gebruik als vaststaand, canoniek en bindend voorkomen: waarheden zijn illusies waarvan men vergeten is dat ze illusies zijn, metaforen die versleten zijn en letterlijk krachteloos zijn geworden, munten die hun beeltenis hebben verloren en nu als metaal, niet meer als munten in aanmerking komen. Wij weten nog steeds niet, waar de drang tot waarheid vandaan komt: want tot dusverre hebben we alleen van de verplichting gehoord die de samenleving ons oplegt om te kunnen bestaan: waarachtig te zijn, dat wil zeggen de gangbare metaforen te gebruiken, dus moreel uitgedrukt: van de verplichting volgens vaste conventies te liegen.[74]

 

Kennis is een symbolische aangelegenheid: ze wordt slechts mogelijk door de taal of enig ander tekensysteem. Voorwaarde om tot kennis te komen, is bijgevolg dat zenuwprikkels worden gemetamorfoseerd tot woorden of tekens. Deze metamorfosering verloopt in verscheidene stappen en elk van deze stappen zijn ware reuzenschreden die ons voeren naar telkens totaal verschillende, van enige gelijkenis verstoken, werelden. De wereld van zenuwprikkels vormt de vertrekplaats van onze bewogen reis, één stap en we bevinden ons reeds in een totaal verschillende wereld: de beeldenwereld (“een zenuwprikkel wordt overgedragen op een beeld”). “Zelfs de verhouding van een zenuwprikkel tot het voortgebrachte beeld is op zich niet noodzakelijk; maar als datzelfde beeld miljoenen keren is voortgebracht en vele mensengeslachten lang is overgeërfd, ja uiteindelijk bij de gehele mensheid telkens als gevolg van dezelfde aanleiding verschijnt, dan krijgt het tenslotte voor de mens dezelfde betekenis, alsof het het enige noodzakelijke beeld is en alsof de verhouding van de oorspronkelijke zenuwprikkel tot het voortgebrachte beeld strikt causaal is; zoals een droom die eeuwig wordt herhaald, absoluut als werkelijkheid zou worden ervaren en beoordeeld.”[75] De volgende stap slaat ons uit de beeldenwereld in de woordenwereld. Ook hier de willekeur in het omzettingsproces.

 

De gehoorzaamheid in het kleven van het algemeen erkende woord op de desbetreffende prikkel, is een eerste getuigenis van de aan iedere kennis voorafgaande machtsbetrekking (“...de verplichting volgens vaste conventies te liegen.”). Of om het met Nietzsche te zeggen: “Het recht van de meester tot het geven van namen gaat zo ver dat men ook eens zo vrij moet durven te zijn de oorsprong van de taal zelf als een machtsuiting van de heersers te begrijpen: zij zeggen ‘dat is dat en dat’, ze verzegelen ieder ding en iedere gebeurtenis met een klank en nemen het daardoor als het ware in bezit.”[76]

 

We laten Nietzsche een tweede maal aan het woord:

 

Inmiddels: wat is dit intelligere in laatste instantie anders dan de vorm, waarin ons juist de drie eerstgenoemde zaken tegelijk voelbaar worden? Een resultaat uit de verschillende en tegenstrijdige driften van het willen uitlachen, beklagen en verwensen. Voordat perceptie mogelijk is, moet elk van deze driften eerst een eenzijdige kijk op het ding of voorval naar voren gebracht hebben; achteraf ontstond dan de strijd tussen deze eenzijdigheden en daaruit soms een midden, een kalmering, een gelijkgeven naar alle drie de kanten, een soort gerechtigheid en verdrag: want krachtens de gerechtigheid en het verdrag kunnen al deze driften zich in het bestaan waarmaken en in vereniging gelijk krijgen. Wij, die ons slechts bewust worden van de laatste verzoeningsscènes en eindafrekening in dit langdurig proces, menen dientengevolge dat intelligere iets verzoenends, gerechtigs, goeds is, iets dat in wezen tegenovergesteld is aan de driften; terwijl het niet meer is dan een zekere verhouding van de driften onderling.[77]

 

Kennis is niet anders dan een zekere verhouding van de driften van het willen uitlachen, beklagen en verwensen. De algemeen verbreide opvatting dat de kennis van een ding of voorval een zekere toenadering tot dit ding of deze gebeurtenis inhoudt, wordt in het bovenstaande aforisme sterk gecounterd. Kennisverwerving bestaat namelijk in het onderwerpen van het te kennene aan verwensing, beklaging en bespotting; drie driften die eerder een verwijdering dan een toenadering inhouden, of sterker nog, driften waarin zich een zekere vernietigingsdrang manifesteert. Slechts de onderwerping van de dingen aan deze driften, of met andere woorden de machtsuitoefening over de dingen, maakt kennis mogelijk.[78]

 

Dit betekent dat het onjuist is te menen dat we de waarheid, de realiteit, de objectiviteit van de dingen kunnen ontdekken zonder enige macht, een vorm van dominantie, van onderwerping in het spel te brengen:

 

Connaître et assujettir, savoir et commander ce sont des choses qui sont intimement liées.[79]

 

Dit citaat kan, met Nietzsches aforisme in het achterhoofd, begrepen worden als betrekking hebbend op de aan de kennisvorming inherente vernietigingsdrang. Foucault vult dit echter op een andere manier in. Enkele voorbeelden die zijn invulling verduidelijken, volgen:

 

De gevangenis creëert de mogelijkheid tot de vorming van een weten over dé delinquent. Dé delinquenten, begrepen als die personen die door het strafrechtelijk apparaat als dusdanig gelabeld worden, worden bijeengebracht in de gevangenis. Deze verzameling van (dé) delinquenten, en de observatie en het onderzoek waaraan ze binnen het gevangenissysteem zijn onderworpen, vormen de mogelijkheidsvoorwaarde voor de constructie van een weten over de (delinquente) mens.

Een gelijkaardige functie als de gevangenis heeft voor de produktie  van een weten over dé delinquent, vervulde en vervult de psychiatrische instelling voor de constructie van een weten over de geesteszieke.

Zelf reikt Foucault het voorbeeld aan van het leger en de school die een weten over het lichaam mogelijk maken:

 

Si on a pu constituer un savoir sur le corps, c’est au travers d’un ensemble de disciplines militaires et scolaires. C’est à partir d’un pouvoir sur le corps qu’un savoir physiologique, organique était possible.[80]

 

Het laatste voorbeeld heeft betrekking op de produktiesfeer. De aan de macht van de lopende band onderworpen arbeiders zoeken antwoorden op de door hen ondervonden moeilijkheden. De binnen de fabriek met toezicht belaste personen constateren deze door de arbeiders ondervonden moeilijkheden en de antwoorden die ze daarop formuleren. Deze kennis (welke moeilijkheden en welke oplossingen) wordt door de opzichters gecentraliseerd en doorgegeven om nadien gebruikt te worden om de rendabiliteit van het produktieproces te verhogen:

 

On peut rien comprendre au savoir économique si l’on ne sait pas comment s’exerçait, dans sa quotidienneté, le pouvoir et le pouvoir économique. L’exercice du pouvoir crée perpétuellement du savoir et inversement, le savoir entraîne des effets de pouvoir.[81]

 

In elk van deze voorbeelden creëert de machtsuitoefening de mogelijkheid tot een zeker weten, een weten dat op zijn beurt machtseffecten sorteert. Het weten over de delinquent of geesteszieke zal de toekomstige machtsuitoefening dienaangaande sturen: de in iedere behandeling doorschemerende machtsuitoefening kan als voorbeeld fungeren. Inzake de fabriek werd de circulariteit van de weten-macht-relatie reeds hierboven tot uitdrukking gebracht.

 

1.10.2.2. Macht en waarheid

 

Ware en onware kennis situeren zich beide binnen de leugen: kennis als zodanig ( in de betekenis van kennis ongeacht of deze als waar of onwaar wordt beschouwd) bestaat juist als verdubbelde metamorfosering.[82]

 

De vraag die we ons hier willen stellen, is waar de ons achtervolgende wil tot waarheid vandaan komt en hoe het ware van het onware wordt onderscheiden. Deze scheiding tussen het ware en het onware is ongetwijfeld historisch. Waar in de voorsocratische periode het ware vertoog bestond in het vertoog dat ontzag en vrees inboezemde, in het doeltreffende, rituele of met macht en gevaar beladen vertoog, wordt met Socrates een verschuiving gekristalliseerd waarbij het ware van het vertoog niet langer wordt bepaald door de vorm (het zogenaamde “goed spreken”) maar door de zin / inhoud van het vertoog. Dit breukmoment ligt aan de basis van het ons overheersende onderscheid tussen waar en onwaar en onze, met deze scheiding samenhangende, wil tot waarheid. De regio’s van het ware en het onware kennen geen definitief vastgelegde grens maar worden gekenmerkt door voortdurende grensconflicten en -verschuivingen. Foucault stelt het in zijn inaugurale rede als volgt:

 

Maar zij [de grens] is niettemin blijven verschuiven: de grote wetenschappelijke omwentelingen laten zich soms wellicht lezen als de gevolgen van een ontdekking, maar ze kunnen ook gelezen worden als de opkomst van nieuwe vormen binnen de wil tot waarheid. Ongetwijfeld kent de negentiende eeuw een wil tot waarheid die noch in de vormen die hij inzet, noch in de objectgebieden waarop hij zich richt, noch in de technieken waarop hij steunt met de voor de klassieke cultuur kenmerkende wil tot weten samenvalt. En als wij iets verder terug gaan: bij de overgang van de zestiende naar de zeventiende eeuw (en vooral in Engeland) zien wij een wil tot weten opkomen die, vooruitlopend op wat hij tegenwoordig omvat, schema’s van mogelijke, waarneembare, meetbare en klasseerbare objecten ontwierp; een wil tot weten die het kennende subject (eigenlijk voorafgaand aan elke ervaring) een zekere plaats, een zekere blik, een zekere functie toewees (eerder zien dan lezen, eerder toetsen dan uitleggen); een wil tot weten die (globaler dan elk specifiek instrument) het technische niveau voorschreef waarop de kennis zijn beslag moest krijgen om verifieerbaar en nuttig te zijn. Zo lijkt de waarheid sedert de grote platoonse [sic] scheiding zijn eigen geschiedenis te hebben, die niet de geschiedenis van dwingende waarheden is maar de geschiedenis van de schema’s van te kennen objecten, de geschiedenis van de functies en posities van het kennende subject, de geschiedenis van de materiële, technische en instrumentele inkleding van de kennis.[83]

 

De definiëring van de waarheid als bepaald zijnde door de vastlegging van de te kennen objecten, de oplegging van welbepaalde subjectposities en de fixatie van aan te wenden en als “betrouwbaar” bestempelde technieken - moge de link tussen macht en waarheid verduidelijken. In dezelfde inaugurale rede zal Foucault nogmaals deze relatie tussen macht en waarheid uitspreken. Dit maal op zodanige manier dat het zelf voor de meest hardhorige hoorbaar wordt:

 

...de overgang tussen de zestiende en de zeventiende eeuw, de tijd dat vooral in Engeland een wetenschap van de waarneming, de observatie, de vaststelling opkwam, een soort natuurlijke filosofie die uiteraard niet los gezien kan worden van de vestiging van nieuwe politieke structuren en ook niet van de religieuze ideologie...[84]

 

De zich in de zestiende en zeventiende eeuw voltrekkende verschuivingen inzake de - om enige aanspraak op waarheid te kunnen maken - vereiste “schema’s van de te kennen objecten”, de geëiste “functies en posities van het kennende subject”, en de noodzakelijke “materiële, technische en instrumentele inkleding van de kennis”, kunnen niet los gezien worden “van de vestiging van nieuwe politieke structuren en ook niet van de religieuze ideologie.”

 

Samenvattend zouden we de volgende definiëring van waarheid kunnen geven: waarheid is het geheel van regels waaraan een vertoog dient te beantwoorden om als waar te gelden.

 

De verbondenheid tussen macht en waarheid wordt door Foucault eveneens op een minder abstracte manier benaderd:

 

Le pouvoir ne cesse de questionner, de nous questionner; il ne cesse d’enquêter, d’enregistrer; il institutionnalise la recherche de la vérité, il la professionnalise, il la récompense; nous avons à produire la vérité comme, après tout, nous avons à produire des richesses, et nous avons à produire la vérité pour pouvoir produire des richesses. Et, d’un autre côté, nous sommes également soumis à la vérité, en ce sens que la vérité fait loi; c’est le discours vrai qui, pour une part au moins, décide; il véhicule lui-même des effets de pouvoir. Après tout, nous sommes jugés, condamnés, classés, contraints à des tâches, voués à une certaine manière de vivre ou à une certaine manière de mourir en fonction de discours vrais, qui portent avec eux des effets spécifiques de pouvoir.[85]

 

In het bovenstaande citaat wordt tegelijkertijd de circulariteit van de macht nogmaals in alle pracht beschreven: enerzijds leidt de macht tot waarheidsproduktie, anderzijds sorteert de waarheid machtseffecten.

 

1.10.2.3. Weten-macht-vormen

 

In Théories et institutions pénales stelt Foucault dat er zich enerzijds geen enkel weten vormt zonder een systeem van communicatie, registratie en accumulatie, met andere woorden zonder een vorm van macht.[86] Anderzijds is machtsuitoefening zonder onttrekking, aanpassing, onthouding of verspreiding van weten ondenkbaar. Deze beide stellingen vinden we verenigd terug in het volgende citaat:

Er bestaat tussen weettechnieken en machtsstrategieën geen uitwendigheid, ook al hebben zij elk hun specifieke rol en zijn zij op grond van hun verschil op elkaar geënt.[87]

 

Het gaat dus om vormen van macht-weten. Dergelijke vormen van macht-weten, die tegelijkertijd middelen tot machtsuitoefening als regels van de produktie van weten uitmaken, werden door Foucault uitgebreid bestudeerd. Meer bepaald besteedde hij heel wat aandacht aan de volgende weten-macht-vormen: “l’épreuve”, de enquête en het examen. Deze drie weettechnieken staan niet los van elkaar maar zijn onderling verbonden. De enquête maakte gebruik van de “épreuve” en het examen viel terug op de “épreuve” en de enquête.[88] In het kader van deze thesis zal vooral op het examen nader worden ingegaan.[89]

 

Toch wil ook aan de enquête enige nadere aandacht worden besteed omwille van de aan het verschijnen van de enquête gekoppelde radicale veranderingen die heden ten dage nog steeds doorwerken: de overgang van een accusatoire naar een inquisitoire (inquisitio, enquête) procesvorm; van een beslissing op basis van de uitslag van de “épreuve” naar een oordeel op basis van bewijzen (gebruik makend van getuigen); van het geleden nadeel, aanleiding gevend tot het rechtsgeding, naar de overtreding, aanleiding tot vervolging; van een justitie die geschillen onder individuen regelt naar een justitie die zich boven de individuen, tegenstanders plaatst en aldus de mogelijkheid tot zelfregulering ontneemt; het verschijnen van de procureur; niet langer de benadeelde die herstel eist maar de staat die ook vergoed wil worden (confiscaties, ...)[90]:

 

Met het onderzoek eigent de soevereine macht / de staat zich het recht toe om de waarheid te bepalen met behulp van een aantal gereglementeerde technieken, dit in tegenstelling tot de oude procedures van eed, gerechtelijk tweegevecht, (...). Hoewel het onderzoek sindsdien (en tot in onze dagen) is versmolten met de Westerse rechtspraak, dienen wij zijn politieke oorsprong, zijn band met de opkomst van de staten en de monarchale soevereiniteit niet te vergeten, noch zijn latere afgeleiden en zijn rol in de kennisvorming.[91]

 

De juridische vorm van het onderzoek is enerzijds ontleend aan de regelmatig door de ambtenaren van het Karolingische rijk aangewende administratieve praktijken, anderzijds aan de door de kerk georganiseerde enquêtes (die veeleer spirituele dan administratieve bedoelingen hadden).[92] Het is vanuit deze praktijken dat de enquête in zijn karakteristieke vragen (Wie heeft wat gedaan? Is het feit van publiek belang? Wie heeft gezien en kan als dusdanig een getuigenis afleggen? Zijn er bewijzen? Is er een bekentenis?), in zijn stadia (onderzoek van een feit, onderzoek dat de schuldige bepaalt, onderzoek naar de omstandigheden van een daad), in zijn personages (hij die aangifte doet, hij die vervolgt, hij die heeft gezien, hij die toegeeft of ontkent, hij die oordeelt en beslist) is geconstitueerd. Dit juridische model van het onderzoek berust op een machtssysteem dat bepaalt wat als kennis moet worden beschouwd; hoe, door wie, en uit wie kennis kan worden onttrokken; hoe kennis zich verplaatst en voortplant; op welk punt kennis zich accumuleert en aanleiding geeft tot een oordeel of beslissing.[93] Deze technieken van het onderzoek verspreiden zich al vrij snel over de verschillende kennisdomeinen:

 

Het onderzoek is de juridisch-politieke matrix voor experimentele kennis, en vormt het rudimentaire fundament voor de totstandkoming van de empirische wetenschappen ...[94]

 

De grote culturele beweging die vanaf de twaalfde eeuw de Renaissance begint voor te bereiden, hangt samen met de ontwikkeling en bloei van het onderzoek als algemene kennisvorm.[95]

 

1.10.2.4. Conclusie

 

Concluderend kunnen we stellen dat macht weten produceert (en niet alleen gebruikt omdat ze nuttig is of begunstigt omdat ze dienstbaar is)[96], dat weten en macht elkaar direct impliceren, dat er geen machtsverhouding bestaat zonder de vorming van een daaraan gecorreleerd kennisgebied, en dat er geen weten bestaat dat niet tegelijkertijd machtsverhoudingen veronderstelt en vormt.

 

Deze weten-macht-betrekkingen kunnen niet geanalyseerd worden uitgaande van een kennend subject dat vrij dan wel onvrij is, in verhouding tot het systeem van de macht. Het kennende subject moet daarentegen beschouwd worden als het effect van deze fundamentele verstrengeling van weten en macht en de historische gedaanteveranderingen ervan.[97] Een van de zware tekortkomingen van het academisch marxisme wordt hier ten tonele gevoerd. Zij die een relatie willen vaststellen tussen wat gekend is en de economische, politieke en sociale omstandigheden grijpen steeds terug op het bewustzijn of het kennende subject als tussenschakel. Steeds wordt er uitgegaan van een vooraf gegeven, vaststaand subject dat ideologisch beïnvloed wordt in zijn kennisverwerving en -produktie. Daartegenover stelt Foucault dat ook het subject een geschiedenis heeft, dat het subject zelf doorheen  een proces  wordt geproduceerd, zelf het resultaat is van een weten-macht-vorm[98]:

 

Il faut, en se débarrassant du sujet constituant, se débarrasser du sujet lui-même, c-à-d arriver à une analyse qui puisse rendre compte de la constitution du sujet dans la trame historique. Et c’est ce que j’appellerais la généalogie, c-à-d une forme d’histoire qui rende compte de la constitution des savoirs, des discours, des domaines d’objet, etc. sans avoir à se référer à un sujet, qu’il soit transcendent par rapport au champ d’événements ou qu’il coure dans son identité vide, tout au long de l’histoire.[99]

 

Het is dus niet de activiteit van het kennende subject die kennis produceert, het is het complex van weten en macht, de strijd en de processen waaruit het is opgebouwd en waarvan het is doortrokken, die de mogelijke vormen en domeinen van kennis bepalen.[100]

 

1.10.3. Subject

 

De hypothese dat de subjectvorm een machtsconstructie is, wil in deze thesis onderbouwd worden. Hier beperken we ons tot de loutere weergave van deze stellingname. Een als voorbeeld fungerend produktieproces wordt in deel twee geanalyseerd.

 

Hier rest ons enkel de vermelding van de circulariteit van de macht-subject-relatie. Enerzijds is de subjectvorm het produkt van machtsuitoefening, anderzijds fungeert het eenmaal geconstrueerde subject als scharnier van machtsuitoefening:

 

Le pouvoir fonctionne, le pouvoir s’exerce en réseau et, sur ce réseau, non seulement les individus circulent, mais ils sont toujours en position de subir et aussi d’exercer ce pouvoir; ils ne sont jamais la cible inerte ou consentante du pouvoir, ils en sont toujours les relais. Autrement dit, le pouvoir transite par les individus, il ne s’applique pas à eux.

Il ne faut donc pas, je crois, concevoir l’individu comme une sorte de noyau élémentaire, atome primitif, matière multiple et muette sur laquelle viendrait s’appliquer, contre laquelle viendrait frapper le pouvoir, qui soumettrait les individus ou les briserait. En fait, ce qui fait qu’un corps, des gestes, des discours, des désirs sont identifiés et constitués comme individus, c’est précisément cela l’un des effets premiers du pouvoir; c’est-à-dire que l’individu n’est pas le vis-à-vis du pouvoir, il en est, je crois, l’un des effets premiers. L’individu est un effet du pouvoir et il est en même temps, dans la mesure même où il est un effet, un relais: le pouvoir transite par l’individu qu’il a constitué.[101]

 

 

1.11. Macht is niet subjectief

 

Het analyseren van de macht op het niveau van de subjectieve bedoeling of beslissing - waarbij vragen als “Wie heeft de macht ?”, “Waarom wil hij macht uitoefenen ?”, “Wat is de bedoeling van diegene die macht uitoefent ?” centraal staan - leidt noodzakelijkerwijs tot het verdwalen in het doolhof van het “innerlijke”. Dit innerlijke, het subject, is helemaal niet dat elementaire, ondeelbare, machtsneutrale, aan iedere machtsbetrekking voorafgaande en buitenmachtelijk geconstitueerde atoom, dat enkel als object (macht uitgeoefend op het subject) of subject (macht uitgeoefend door het subject) van de macht zou bestaan, maar veeleer zelf het produkt van voorafgaandelijke machtsuitoefening.[102] De verinnerlijking van de machtsuitoefening (waarbij macht vanuit het subject als buitenmachtelijk fundament wordt geanalyseerd) kan dan ook beter verlaten worden voor een analyse waarbij aandacht wordt besteed aan de mechanismen waardoor de veelheid van lichamen, krachten, verlangens, gedachten en vertogen wordt opgesloten binnen de eenheid van de subjectvorm.[103]

 

 

1.12. Besluit

 

In dit eerste deel van onze scriptie werd bondig uitgelegd hoe we het woord macht verstaan. Herhaaldelijk werd het duidelijk dat ons begrip van het woord macht en de a priori aanname van de objectieve, buitenmachtelijke gegevenheid van de subjectvorm elkaar wederzijds uitsluiten.

 

Dit vrij abstract deel laten we volgen door de beschrijving van een concreet proces waarin de subjectvorm wordt geproduceerd.

 

 

2. Macht en subject

 

Hier wil geanalyseerd worden hoe de subjectvorm ondermeer wordt geconstrueerd. Opnieuw wordt exclusief gebruik gemaakt van Foucault die zelf stelt dat zijn oeuvre moet worden begrepen als een geschiedenis van de verschillende manieren van subjectivering van de mens.

 

Hij onderzoekt hoe mensen in een proces van objectivering, dat via verschillende vormen van discursieve en non-discursieve praktijken verloopt en waarbij macht en weten[104] met elkaar zijn verbonden, tot subjecten worden getransformeerd of beter als subjecten worden geconstitueerd. In deze optiek heeft hij drie objectiveringswijzen die de mens tot subject transformeren, behandeld.

 

In de eerste plaats gaat het om de vormen van onderzoek, die zichzelf de status van wetenschap trachten te verschaffen of hebben verschaft. Hierbij valt te denken aan de objectivering van het sprekende subject door de “grammaire général” en de filologie; aan de objectivering van het arbeid verrichtende en producerende subject door de analyse van de rijkdom en de economie; en aan de objectivering van de levende wezens door de natuurlijke historie en de biologie. De analyse hiervan is in Les mots et les choses gegeven.

 

De tweede categorie manieren om het subject te objectiveren, vat Foucault samen onder de term “afscheidingspraktijken”. Het gaat om die praktijken waarin het subject, of in zichzelf verdeeld raakt , of van de anderen wordt afgescheiden. Het geval waarin de mens in zichzelf verdeeld geraakt, wordt voornamelijk in Discipline, toezicht en straf beschreven. In het kader van het regime van de lijfstraffen heeft Foucault het over de, tengevolge van de op het lichaam van de veroordeelde uitgeoefende (koninklijke) overmacht, teweeggebrachte gespletenheid door iets niet lichamelijks, een ziel.[105] In dit werk spreekt hij eveneens over de splitsing van de kracht van het lichaam: de discipline maakt er enerzijds een bekwaamheid van die ze tracht te vergroten, anderzijds wordt de energie die hieruit kan voorkomen “geïnverteerd en omgezet in een betrekking van strikte onderworpenheid.”[106]

De mens die met uitsluitingspraktijken te maken heeft, wordt afgezonderd van de anderen en daarmee aan een objectivering overgeleverd waardoor een bepaald type subject - de zieke, de waanzinnige, de delinquent, ... - wordt geconstitueerd. In deze objectiveringspraktijken wordt de mens dus tot “waanzinnig”, “ziek”, “delinquent” subject getransformeerd. Dit soort “afscheidingspraktijken” heeft Foucault onder meer in Geschiedenis van de waanzin in de zeventiende en achttiende eeuw, De wil tot weten en Discipline, toezicht en straf beschreven.

 

Tenslotte is er deze categorie van objectiveringswijzen, waarbij de mensen zichzelf tot subject maken. Hierbij moet vooral gedacht worden aan Het gebruik van de lust en De zorg voor zichzelf, waarin Foucault analyseert hoe mensen zichzelf als subjecten van seksualiteit hebben leren kennen.[107]

 

Daar een uitgebreide bespreking van elk van deze subjectiveringsvormen het bestek van een thesis te buiten gaat, wordt geprobeerd om op een andere manier een klare kijk te werpen op een proces van subjectivering. Aan de hand van Discipline, toezicht en straf wordt een specifiek machtsdispositief, door Foucault tot “disciplinerende machtstechnologie” gedoopt, onderzocht in zijn produktie van de subjectvorm.

 

Alvorens daartoe over te gaan, kaderen we het begrip “disciplinerende machtstechnologie” of kortweg “discipline”:

 

Discipline is a technique, not an institution. It fonctions in such a way that it could be massively, almost totally appropriated in certain institutions (houses of detention, armies) or used for precise ends in others (schools, hospitals); it could be employed by preexisting authorities (disease control) or by parts of the judicial state apparatus (police). But is not reducible or identifiable with any of these particular instances.[108]

 

De discipline is een techniek, of liever een verzameling van technieken die in de periode van de zeventiende tot de negentiende eeuw werden uitgevonden en geleidelijk aan een aantal instellingen binnendrongen.[109] Deze verbreiding van de disciplinerende technieken beantwoordt aan in de maatschappij optredende veranderingen die nauw samenhangen met de opkomende industrialisering.

In eerste instantie vermelden we de van deze maatschappelijke veranderingen uitgaande bedreigingen. Enerzijds is er het gevaar van de volksoproer die de politieke machtsstructuren heftig aan het wankelen kon brengen. We denken hierbij niet alleen aan de Franse revoluties maar evenzeer aan de weigering belastingen te betalen of de militieplicht te vervullen. Anderzijds - en wellicht belangrijker - de ontwikkeling van een produktiewijze (opkomende kapitalistische industrialisering) waarbij diegenen die produceren (arbeiders) in grote centra verzameld worden en in direct contact met de produktiemiddelen en de grondstoffen komen te staan. Het grootschaliger worden van de produktie creëert tegelijkertijd enorme stocks aan grondstoffen en afgewerkte produkten. Deze samenloop van omstandigheden bood de arbeiders de mogelijkheid om op grote schaal goederen te ontvreemden. Dit vormde een ernstige bedreiging voor het in het produktieproces geïnvesteerde kapitaal. Het platteland wordt tenslotte gekenmerkt door een enigszins omgekeerde ontwikkeling, waarbij de verbrokkeling / verdeling van de gronden en het praktisch volledig verdwijnen van de gemeenschapsgronden, resulteerden in het niet langer accepteren van de voorheen getolereerde illegalismen (hout sprokkelen, het laten grazen van vee op gemeenschapsgronden en gronden van de landaristocratie, ...). Deze illegalismen boden de zwervers en de minst bedeelde boeren de mogelijkheid om te overleven.

Afgezien van het door de discipline geboden antwoord op de bedreigingen gepaard gaande met de optredende industrialisering, komt ze (de discipline) tegemoet aan de voor de kapitalistische produktiewijze noodzakelijke fixering van arbeidskracht: lage lonen, uit deze lage lonen resulterende schulden, schrijnende uitbuiting[110], enz. dreven arbeiders tot contractbreuk, migratie, kortom tot het zogenaamde “regelloze of zedeloze” gedrag.

 

Na deze situering van de disciplinerende technieken vervolgen we met de bespreking van de constructie van de vorm van het gedisciplineerde subject. In eerste instantie behandelen we de tot subjectconstructie aangewende technieken (2.1); in tweede instantie worden de middelen die het succes van deze technieken verzekeren besproken (2.2); tot slot bespreken we het actuele strafrechtstelsel (als kind van de disciplinerende machtstechnologie) in zijn subjectbenadering en -constructie (2.3.).

 

 

2.1. Technieken

 

Foucault maakt een onderscheid tussen uiteenlopende soorten technieken die worden aangewend om de subjektvorm te produceren. We behandelen deze onderscheiden technieken uiterst bondig en vragen de lezer enig geduld te oefenen. De beknopte verklaring van elk der technieken lijkt aanvankelijk zonder enige relevantie voor de te onderbouwen hypothese. Het besluit zal evenwel de nodige duidelijkheid verschaffen.

 

2.1.1. De kunst van het indelen

 

Om ongeordende massa’s ruimtelijk in te delen en als dusdanig een zekere orde(ning) te bewerkstelligen, kunnen meerdere technieken worden aangewend. Foucault onderscheidt de volgende “ordeningstechnieken”:

 

2.1.1.1. De clausuur

 

Het gaat om de opsluiting van lichamen in een specifieke, besloten, afgezonderde ruimte. Voorbeelden te over om deze indelingstechniek te verduidelijken. Denken we aan het klooster als het zich afzonderen van de maatschappij om in een religieuze gemeenschap te leven; of aan de legerkazerne waarbij soldaten voor langere of kortere duur uit de maatschappij worden verwijderd; of aan de internaten waarbij scholieren in een afgezonderde, voor hen voorbehouden, ruimte samenscholen. Samenvattend zouden we kunnen zeggen dat het gaat om een techniek waarbij groepen welbepaalde lichamen aan een - specifiek voor hen bedoelde - ruimte worden gekoppeld.

 

2.1.1.2. Parcellering

 

Deze indelingstechniek is geïnspireerd op de kloostercel. De ruimte wordt door deze techniek in afzonderlijke cellulaire eenheden opgedeeld, hetzij materieel - hierbij denken we onmiddellijk aan de in 1903 gepubliceerde foto van de in individuele houten hokjes opgedeelde gehoorzaal van de gevangenis van Fresnes[111] - hetzij ideëel - doorheen een geheel van imaginaire doch dwingende lijnen. In / op elk van deze materieel / ideëel afgebakende cellen bevindt zich één lichaam en omgekeerd is er voor elk lichaam één cel. Een dergelijke indelingstechniek vergemakkelijkt de controle op aan- en afwezigheid en produktiviteit. Hier verwijzen we naar wat Foucault op een van de talrijk gehouden conferenties uitspreekt over de ruimtelijke organisatie van deze redevoeringen:

 

Voyez par exemple comme vous êtes assis en rang devant moi - c’est une position qui peut-être vous paraît naturelle, mais il est bon de rappeler cependant qu’elle est relativement récente dans l’histoire de la civilisation, et qu’il est possible encore au début du XIX° siècle de trouver des écoles où les élèves se présentent en groupe debout, autour d’un professeur qui leur fait cours. Et cela implique, évidemment, que le professeur ne puisse pas les surveiller réellement et individuellement: il y a le groupe des élèves et puis le professeur. Actuellement, vous êtes placés ainsi en rang, le regard du professeur peut individualiser chacun, peut les appeler pour savoir s’ils sont présents, ce qu’ils font, s’ils rêvent, s’ils bâillent ...[112]

 

2.1.1.3. Functiegebonden locaties

 

Deze techniek bestaat in het bepalen van specifieke functies voor specifieke plaatsen (of vice versa) en heeft niet enkel de vergemakkelijking van het toezicht maar eveneens de constructie van nuttige ruimten - de geboorte van een medisch bruikbare ruimte met bepaalde zalen voor bepaalde ziektes, andere zalen naargelang de te ondergane ingreep - voor gevolg.

 

Hier verwijzen we naar het onder 2.1.1.2. aangehaalde citaat dat niet enkel de parcellering maar ook de techniek der functiegebonden locaties illustreert. De professor is de enige die zich vooraan in de klas (veelal op een verhoog) bevindt, de leerlingen voor zijn blik uitgespreid. Er wordt dus een verschillende plaats bezet afhankelijk van de vervulde / te vervullen functie. Tegelijkertijd creëert dit de nuttige ruimte van het klaslokaal, nuttig in die zin dat eenrichtingsoverdracht wordt vergemakkelijkt.

 

Niet alleen bij Foucault maar ook in andere taaluitingen kan een weerslag worden gevonden van het gevoel dat een functiegebonden opdeling van de ruimte, nuttige ruimten creëert. Een voorbeeld:

 

De dierentuin was een van de vele “beperkte, geografische gebieden” in een stad - evenals een kazerne, een grote winkel, een doveninstituut, de sociale dienst, een dagmarkt, een slachthuis, een winkelstraat, een flat, een school, een fabrieksterrein, een tehuis voor wezen, de praktijk van een dierenarts, een oudheidkundig museum - waar zich iedere dag weer “de dagelijkse taferelen” afspeelden en waar een aantal mensen de verantwoordelijkheid had om alles zo te organiseren dat iedereen naar verwachting zijn bijdrage aan de dagelijkse taferelen kon leveren en buiten dat gebied nergens op hoefde te letten.[113]

 

De opdeling van een stad / samenleving in functiegebonden locaties creëert de nuttige ruimte - “waar iedereen naar verwachting zijn bijdrage aan de dagelijkse taferelen kan leveren en buiten dat gebied nergens op hoeft te letten” - van de samenleving.

 

2.1.1.4. Rang

 

We beginnen de verklaring van deze techniek met een voorbeeldcitaat:

 

De “rang” gaat in de loop van de achttiende eeuw de grondslag vormen voor de indeling van de individuen op school: de rangschikking op rij van de leerlingen in de klas, op de gang en op het schoolplein; rangen die vastliggen voor een week, een maand of een jaar; indeling van klassen naar leeftijd; ordening van de leerstof en de vraagstukken naargelang de moeilijkheidsgraad. En in dit samenstel van bindende rangschikkingen neemt iedere leerling een plaats in die varieert met zijn leeftijd, prestaties en gedrag; hij wordt voortdurend verplaatst binnen deze rangordes, waarvan sommige ideëel een hiërarchie aangeven van kennis en capaciteiten, en andere deze indeling van waarden en verdiensten concreet moeten vertalen binnen de ruimte van de klas of het college. In een permanente beweging wisselen de individuen elkaar af op een ruimtelijke cadans van vaste intervallen.[114]

 

Elke leerling / elk lichaam wordt dus bepaald / geïndividualiseerd door de plaats die hij / het inneemt in deze “ruimtelijke cadans van vaste intervallen”, met andere woorden door de plaats die hij / het inneemt in een reeks, een klassement, door het door hem bezette “interval in een reeks intervallen die men successievelijk kan doorlopen”[115], door de rang. Omdat ieder onderdeel wordt bepaald door de plaats die het in een reeks inneemt, zijn de elementen binnen de discipline verwisselbaar. Eenheden worden namelijk gevormd door de positie die men inneemt in een klassement, het punt waarop een lijn en een kolom elkaar kruisen, het interval in een reeks intervallen De techniek van de rang verdeelt de lichamen door ze binnen een netwerk van betrekkingen te verdelen en te laten circuleren.

 

2.1.1.5. Conclusie

 

Deze indelingskunst, waarbij de ruimte geometrisch in afzonderlijke eenheden wordt verdeeld en elk afzonderlijk lichaam een functioneel en hiërarchisch gestructureerde positie binnen het geheel inneemt, constitueert “tableaux vivants” die de ongeordende, nutteloze en gevaarlijke massa veranderen in een overzichtelijke veelheid (vele eenheden). Deze techniek van de tabel laat toe een massa te ordenen en de afzonderlijke lichamen als individuen te karakteriseren.

 

2.1.2. De controle over de activiteiten

 

2.1.2.1. Het dagrooster

 

Het dagrooster - met als voornaamste methoden het aanbrengen van een regelmaat, het opleggen van vastomlijnde bezigheden en het organiseren van cycli - kent een lange voorgeschiedenis. De discipline brengt wijzigingen aan in deze overgeleverde methoden om de tijd beter te kunnen reguleren. Het dagrooster wordt verfijnd - er wordt gerekend in kwartieren, minuten en seconden - en de kwaliteit van het werk wordt gegarandeerd door controle.

 

2.1.2.2. De temporele constructie van de handeling

 

Deze techniek ontleedt de handeling in haar elementen en kent aan elk van deze elementen een richting, een bereik en een duur toe. Er wordt een anatomisch-chronologisch schema van het gedrag ontwikkeld.

 

Een voorbeeld uit de achttiende-eeuwse praktijk van de militaire dril moge de werking van deze techniek verduidelijken:

 

De korte pas is een voet lang; de gewone pas, de gezwinde pas en de lange wegpas zijn twee voet lang, gemeten van hiel tot hiel; de duur van de korte en de gewone pas is een seconde evenals de duur van twee gezwinde passen; de lange wegpas duurt iets meer dan een seconde. De schuine mars neemt eveneens een seconde in beslag, en meet hooguit achttien duim van hiel tot hiel. De gewone pas rechtuit wordt uitgevoerd met geheven hoofd en rechte rug, het gewicht op het ene been, terwijl het andere met gestrekte knie en de punt van de voet een weinig buitenwaarts gedraaid dicht langs de grond vooruit wordt gebracht zonder deze evenwel te raken; en de voet wordt vervolgens plat neergezet zonder te stampen.[116]

 

2.1.2.3. Het op elkaar afstemmen van lichaam en handeling.

 

Bij deze techniek wordt een verhouding voorgeschreven tussen de algehele lichaamshouding en de specifieke handeling om een optimale effectiviteit en snelheid van deze laatste te garanderen.

 

Halverwege de negentiende eeuw beschrijft De La Salle nauwkeurig welke houding elk der lichaamsdelen (de romp, de armen, de benen, het hoofd, ...) dient in te nemen om het snelle, correcte en nette schrijven te verzekeren[117]:

 

Men dient het lichaam recht te houden, licht naar voren gebogen en de linkerzijde ietwat gedraaid, zodat de kin op de vuist kan steunen als de linkerelleboog op de tafel rust, mits het gezichtsvermogen dit toelaat; het linkerbeen dient onder de tafel ietwat voor het rechter te worden geplaatst. Tussen lichaam en tafel dient een afstand van twee vingers aangehouden te worden; men schrijft dan sneller en bovendien is niets zo schadelijk voor de gezondheid als de gewoonte om met de buik tegen de tafel te steunen; de linkerarm dient van elleboog tot hand op de tafel te rusten. Tussen de rechterarm en het lichaam dient een ruimte van ongeveer vijf vingers gelaten te worden, en de onderarm dient ongeveer vijf vingers uit te steken over de rand van de tafel waarop deze losjes rust. De meester onderricht de leerlingen over de houding die zij bij het schrijven moeten aannemen, en corrigeert deze door een teken of anderszins zodra ze ervan afwijken.[118]

 

2.1.2.4. Het koppelen van lichaam en voorwerp

 

Deze techniek ontleedt een handeling in twee parallelle reeksen: enerzijds de reeks der gebruikte lichaamsdelen, anderzijds de reeks der onderdelen van het gebruikte voorwerp. De elementen van deze beide reeksen worden verbonden door eenvoudige handelingen en een opgestelde volgorde van dergelijke eenvoudige handelingen reconstrueert de aanvankelijk complexe handeling. Vervolgens wordt door een proces van gewoontevorming het met de complexe handeling corresponderende anatomisch-chronologisch gedragsschema in het lichaam ingeslepen doorheen het herhaaldelijk uitvoeren van de manoeuvres.

 

Deze techniek proberen we te illustreren aan de hand van een voorbeeld uit de praktijk van de achttiende-eeuwse militaire dril:

 

Naar voren het wapen. Drie tellen. Op de eerste licht men het geweer met de rechterhand op, men brengt het langs het lichaam en houdt het loodrecht voor de rechterknie met het uiteinde van de loop op ooghoogte; men slaat de linkerhand aan het geweer, de arm strak aan het lijf gesloten ter hoogte van de koppel. Op de tweede tel brengt men het geweer met de linkerhand recht voor het lichaam, de loop binnenwaarts en loodrecht tussen de ogen; met de rechterhand pakt men de greep, de arm gestrekt, de trekkersvleugel steunend op de wijsvinger; de linkerhand is ter hoogte van de keep, de duim gestrekt langs de loop tegen het beslag. Op de derde tel laat de linkerhand het geweer los en valt langs de dij; men licht het geweer met de rechterhand op, het geweerslot buitenwaarts op borsthoogte, de rechterarm half gestrekt en de elleboog aan het lijf gesloten, de duim gestrekt op de eerste schroef van het geweerslot, de haan rustend op de wijsvinger en de loop loodrecht.[119]

 

2.1.2.5. De maximale exploitatie

 

Waar in de techniek van het dagrooster het concept tijd wordt toegepast om de controle te optimaliseren en als dusdanig lediggang te vermijden wordt in de techniek van de maximale exploitatie de tijd gebruikt om de produktiviteit te maximaliseren. Er wordt niet langer een controle over de tijdsbesteding vooropgesteld maar een zo intensief mogelijk gebruik van elke kleinste tijdseenheid.

 

2.1.2.6. Conclusie

 

Het geheel van de technieken, dat we onder de groepsnaam “controle der activiteiten” samenvatten heeft tot gevolg dat het te controleren lichaam niet langer als mechanisch - het lichaam als beantwoordend aan de wetten van de mechanica, het lichaam als machine - maar als organisch - ”drager van krachten en zetel van de tijd, een lichaam dat geschikt is voor verrichtingen met specifieke onderdelen en een eigen opbouw, met interne voorwaarden en een afgemeten tijdsduur”[120] zal worden beschouwd en behandeld. Het lichaam dat gedwongen wordt om tot in de kleinste verrichtingen gehoorzaam te zijn, verzet zich en toont de constitutionele grenzen van zijn functioneren: de minutieuze controle over het lichaam laat dit laatste verschijnen als een organisme waarvan de werking niet beantwoordt aan de wetten van de mechanica.

 

2.1.3. De organisatie van ontwikkelingen

 

Deze techniek bestaat in het organiseren van de tijd van ieder individueel bestaan. Tot deze temporele organisatie van de ontwikkeling van ieder individueel lichaam worden de volgende methoden aangewend:

 

2.1.3.1. Parallelle en successieve segmenten

 

Een tijdsduur wordt opgedeeld in parallelle en successieve segmenten die ieder afzonderlijk gericht zijn op een specifiek doel. Wij proberen deze - net zoals de hierna volgende - methode te verduidelijken aan de hand van een illustrerende uitweiding. De tijdsduur tussen de leeftijd van twaalf en achttien jaar wordt opgedeeld in parallelle, naast elkaar bestaande segmenten: enerzijds is er het algemeen secundair onderwijs waar de lichamen een “algemene vorming” te verduren krijgen, anderzijds is er het technisch en beroepsonderwijs waar de lichamen in concretere taken of zaken worden binnengeleid. De tijdsduur tussen twaalf en achttien jaar wordt echter ook opgedeeld in successieve segmenten, namelijk zes leerjaren.

 

2.1.3.2. Analytisch schema

 

De onderscheiden segmenten worden geordend volgens een analytisch schema - als een opeenvolging van zo eenvoudig mogelijke segmenten die zich met een toenemende complexiteit vervlechten. De in het segment van het eerste jaar van het secundair onderwijs aangeleerde materie vormt het fundament waarop het tweede segment verder bouwt. De vervlechting van deze beide segmenten biedt de mogelijkheid het derde segment te laten aanvangen.

 

2.1.3.3. Proef

 

Elk van de segmenten wordt begrensd door een proef. Deze heeft een drieledige functie. Ten eerste bewijzen dat het lichaam / subject het vereiste niveau heeft bereikt. Ten tweede verzekert de proef een zelfde opleidingstijd voor alle lichamen. Tenslotte laat deze proef toe de capaciteiten van de lichamen te onderscheiden.

 

2.1.3.4. Reeksen van reeksen

 

Aan het einde van elk der segmenten beginnen nieuwe segmenten die zich op hun beurt weer verder vertakken. Zo treffen we aan het einde van het laatste segment (zesde leerjaar) van de secundaire-school-reeks nieuwe reeksen parallelle en successieve segmenten aan: parallelle reeksen zijn bijvoorbeeld het aanvatten van het hoger onderwijs en de intrede op de arbeidsmarkt. Elk van deze reeksen wordt opnieuw opgedeeld in successieve segmenten. Zo is ieder lichaam gevangen in een temporele reeks.

 

2.1.3.5. Conclusie

 

De rangschikking van activiteiten in reeksen stelt de macht in staat tot in het detail te controleren en tijdig in te grijpen door middel van correctie of bestraffing. Het biedt tevens de mogelijkheid om enerzijds lichamen te karakteriseren (en hen bijgevolg te gebruiken overeenkomstig hun bekwaamheden) en anderzijds “tijd en activiteit te accumuleren in één bruikbaar geheel, om de aldus verkregen maximale capaciteit van een lichaam te exploiteren.”[121] Het ontdekken van de ontwikkeling van lichamen, van individuen als een gestadige ontwikkeling is met deze machtstechniek gecorreleerd.

 

Centraal in deze rangschikking in tijdreeksen staat de oefening. De oefening is een techniek om aan het lichaam taken op te leggen die telkens herhaald worden en gradueel oplopen. “Door het gedrag een eindbestemming te geven, biedt de oefening de mogelijkheid om het individu permanent te karakteriseren: hetzij aan de hand van de eindstaat, hetzij aan de hand van andere individuen, hetzij aan de hand van het afgelegde traject. Zo waarborgt de oefening in de vorm van continuïteit en dwang zowel een bepaalde groei als observatie en kwalificatie.”[122]

 

2.1.4. De compositie van krachten

 

Bij de “compositie der krachten” komt het er op aan dat de onderscheiden, afzonderlijke lichamen worden samengevoegd en gecombineerd op een zodanige manier dat het geheel efficiënter en produktiever blijkt dan de som der delen. Om dit resultaat te bekomen worden verscheidene technieken aangewend.

 

2.1.4.1. Deel van een machine

 

De eerste techniek bestaat erin dat het lichaam een element wordt dat geplaatst, verplaatst en aan andere elementen gekoppeld kan worden. Het lichaam wordt onderdeel van een machine met talloze segmenten. We verduidelijken deze techniek met twee citaten aangaande de arbeidsverdeling:

 

Les ouvriers, de leur côté, s’identifient à une besogne pour ainsi dire immuable, ils y acquièrent une habilité de main qu’ils n’auraient jamais eu en la partageant sur plusieurs détails; ils n’ont qu’une consigne et qu’un but: faire mieux et plus promptement; c’est l’idée fixe appliquée à un effet déterminé. Point de tâtonnements ni de temps perdue; les jours se suivent sans amener de changement. On conçoit que dans une tâche ainsi réglée, l’homme arrive à une sorte de perfection machinale et qu’on y parvienne à obtenir la plus grande somme de produits avec la moindre somme de dépenses. Dans cette combinaison tout rouage parasite disparaît; il n’y a de place que pour ce qui sort.[123]

 

In plaats van de verschillende bewerkingen in chronologische volgorde door dezelfde ambachtsman te laten verrichten, worden die bewerkingen van elkaar gescheiden, geïsoleerd, ruimtelijk naast elkaar gezet en elk van hen wordt toegewezen aan verschillende ambachtslieden en zij worden gezamenlijk door de samenwerkende arbeiders gelijktijdig uitgevoerd. (...) De waar wordt in plaats van een individueel produkt van een zelfstandige ambachtsman, die de verschillende bewerkingen verricht, nu het gemeenschappelijk produkt van een combinatie van ambachtslieden, van wie elk voortdurend slechts één en dezelfde deelbewerking verricht.[124]

 

2.1.4.2. Combinatie van de individuele chronologische reeksen

 

In deze techniek worden de onderscheiden individuele chronologische reeksen gecombineerd tot een samengestelde tijd. De tijd van de ene wordt zodanig afgestemd op de tijd van de andere dat uit elkeen de maximale hoeveelheid kracht kan worden onttrokken en de combinatie tot een optimaal resultaat leidt. Ter illustratie citeren we Foucault:

 

... de meest subtiele van de verschillende chronologieën vindt ongetwijfeld plaats in het lager onderijs. Vanaf de zeventiende eeuw tot aan de invoering van de methode van Lancaster aan het begin van de negentiende eeuw wordt het complexe uurwerk van de “école mutuelle” radertje voor radertje opgebouwd: aanvankelijk hadden de oudste leerlingen alleen maar de taak om te surveilleren, later kwam hier de controle van het werk bij en vervolgens het geven van onderwijs; uiteindelijk werd alle tijd van alle leerlingen besteed aan onderwijzen of onderwezen worden. De school ontwikkelt zich tot een leerapparaat waarin iedere leerling, ieder niveau en ieder moment op de juiste wijze gecombineerd en continu gebruikt worden in het algehele leerproces.[125]

 

2.1.4.3. Het signaal

 

Deze combinatie van krachten vereist een streng systeem van bevelen, meer bepaald signalen, die niet zozeer begrepen dienen te worden maar aanleiding tot een onmiddellijke reactie behoren te zijn.

 

2.1.5. Besluit

 

Uitgaande van deze controle over de lichamen produceert de discipline een subjectiviteit met vier eigenschappen. Ze is cellulair in die zin dat subjectiviteit het resultaat is van de individuele positie die binnen een functioneel en hiërarchisch gestructureerde ordeningsruimte wordt ingenomen. Subjectiviteit is organisch in zo verre ze het resultaat is van een voortdurende controle op de verrichtingen en activiteiten van het organisch geworden lichaam. Ze is evolutief in die zin dat de ontwikkeling van subjecten als een langdurig proces moet worden begrepen. Tenslotte is ze combinatorisch wat impliceert dat het individu effectief binnen een groter verband te zamen met anderen moet kunnen functioneren.[126]

 

 

2.2. Middelen

 

Hier behandelen we de middelen die binnen het disciplinerend machtsdispositief worden aangewend om het succes van de in punt 2.1. vermelde technieken te verzekeren. We dienen er op te wijzen dat het besluit ook hier een verhelderende werking heeft.

Foucault maakt een onderscheid tussen drie categorieën middelen die we achtereenvolgens zullen behandelen.

 

2.2.1. Het hiërarchisch toezicht

 

Toezicht bewerkstelligt machtseffecten. Het gezien worden, het besef potentieel geobserveerd te worden, resulteert in een onderwerping. Een piramidale organisatie van het toezicht, waarbij elk van de toezichters op zijn beurt het potentiële voorwerp van observatie vormt, blijkt het meest economisch en efficiënt.

 

Vandaar dat bijvoorbeeld in de restructurering van Disneyland Paris een gecentraliseerde organisatie wordt verlaten voor een piramidale hiërarchie. Of om het met de woorden van de herstructureerder zelf te zeggen:

 

La lourde machine centralisée a fait place à 225 “small worlds”, des unités d’artillerie légère. Restaurants, points de vente et autres centres d’activité ont été réorganisés selon un système proche de la franchise. Cela permet de responsabiliser les gens et de les intéresser aux résultats.[127]

 

Hier willen we kort de aandacht vestigen op het taalgebruik van de desbetreffende “gentleman”: hij heeft het over een “lourde machine centralisée” die wordt vervangen door “des unités d’artillerie légère”. Of om het nog duidelijker te stellen: hij spreekt in termen van oorlog. Onvermijdelijk denken we hier terug aan het voorheen besproken oorlogskarakter van machtsuitoefening.[128]

 

Het functioneren van het toezicht als controle-instrument heeft ingrijpende gevolgen op het gebied van de architectuur die de algehele zichtbaarheid dient te dienen. In dit verband spreekt Foucault over het “meer fysisch” worden van de macht: dankzij de techniek van het toezicht krijgt de macht “greep op de lichamen volgens de wetten van de optica en de mechanica, volgens een spel van ruimten, lijnen, schermen, bundels en gradaties.”[129]

 

2.2.2. De normaliserende sanctie

 

Binnen een disciplinerend machtsdispositief heerst in elk van de instellingen (school, leger, fabriek, gezin, ...) een microstrafstelsel dat betrekking heeft op de tijd (laatkomen, afwezigheid, werkonderbreking, ...), op de activiteit (snelheid, kwaliteit, ...), het gedrag (onbeleefdheid, ongehoorzaamheid, ...), de gesprekken (geklets, brutaliteit, ...), het lichaam en de seksualiteit.

 

We geven het in Het Kapitaal aangetroffen voorbeeld van een sanctie voor het te laat komen in een welbepaalde fabriek in Wiltshire in 1863:

 

Ongeveer 30 stoomgetouwweefsters, in dienst bij een zekere Harrupp, lakenfabrikant in Leower’s Mill, Westbury Leigh, gingen in staking omdat deze Harrupp de aangename gewoonte had voor het ‘s ochtends te laat aanwezig zijn een deel van het loon af te trekken en wel 6d. voor 2 minuten, 1s. voor 3 minuten en 1s.9d. voor 10 minuten. Dit betekent 9s. per uur of £4 10s. per dag, terwijl over een jaar genomen het gemiddelde weekloon nooit boven de 10 à 12s. komt. Harrupp heeft verder een jongen aangenomen die op een fluit het begin van de arbeid moet aangeven, hetgeen hij soms voor 6 uur ‘s ochtends doet. Wanneer de arbeiders niet binnen zijn zodra hij ophoudt met fluiten, wordt de poort gesloten en wie buiten is, moet een boete betalen. En aangezien in het gebouw geen klok aanwezig is, zijn de ongelukkige arbeidsters afhankelijk van de door Harrupp geïnspireerde, jeugdige tijdschrijver.[130]

 

De in het voorbeeld aangetroffen straf van looninhouding heeft geen wraak of vergelding op het oog maar is in wezen correctief: het te laat komen wordt (enkel) bestraft om de tijdige werkopvatting te bevorderen.

 

Het microstrafstelsel is geen schaalmodel van het strafrechtstelsel: in tegenstelling tot het nauwkeurig door wetten bepaalde toepassingsveld van het strafrechtstelsel heeft dit microstrafstelsel het vage gebied van de non-conformiteit als toepassingsveld. Deze non-conformiteit is enerzijds kunstmatig - als afwijking van de expliciet vastgelegde wet, reglement of programma - , anderzijds “natuurlijk” - als afwijking van het gemiddelde, de middelmaat. Dit microstrafstelsel bedient zich van straffen die in wezen correctief zijn. Non-conformiteit wordt niet gestraft met wraak of vergelding, er wordt daarentegen een oefening opgelegd die het leven binnen de conformiteit dient te vergemakkelijken. De straf bestaat met andere woorden in het zich oefenen in de conformiteit.

 

De straf is enkel een element in een systeem van sancties en beloningen. Alle gedrag wordt het voorwerp van goede of slechte punten. Het bijhouden van deze puntenboekhouding biedt de mogelijkheid om op elk moment de strafbalans van eenieder op te maken. Een schoolvoorbeeld:

 

De leerlingen kunnen hun privileges gebruiken om te worden vrijgesteld van opgelegde penitenties. Een leerling moet als strafwerk bijvoorbeeld vier of zes catechismusvragen overschrijven; hij kan deze straf afkopen met een aantal privilegepunten; de hoeveelheid punten per vraag wordt door de meester bepaald. Omdat de privileges een vast aantal punten waard zijn, beschikt de meester over andere privileges van mindere waarde die als wisselgeld dienen. Een kind krijgt bijvoorbeeld een straf die hij met zes punten kan afkopen; hij bezit een privilege van tien punten; hij geeft deze aan de meester, die hem er een van vier punten teruggeeft, enz.[131]

 

In deze micro-economie van privileges en strafpunten, of meer algemeen in de “micro-economie van de permanente strafbaarheid”[132] - geconstrueerd en werkzaam doorheen het systeem van sancties en beloningen (waarbij afwezigheid van beloning een straf uitmaakt) - treedt een differentiatie op van de lichamen, van hun vermogens, hun niveau en hun verdienste. Het disciplinerend straffen gaat dus deel uitmaken van het proces der kennisverwerving over de individuen.

 

Het continu evaluerend beoordelingssysteem - dat door het regime van de normaliserende sanctie wordt geïnstalleerd - conditioneert tot “normaal”, “(aan)gepast” gedrag en heeft als dusdanig een nivellerende werking: iedereen wordt gelijk. Naast deze uniformisering wordt ook een individualisering bewerkstelligd. Dit gebeurt doorheen het meten van de afwijkingen van de norm van elk der lichamen.

 

2.2.3. Het examen

 

“In het hart van de disciplinerende procedures vormt het examen de subjectiverende onderwerping van degenen die worden beschouwd als objecten en de objectivering van onderworpen subjecten.”[133]

 

In deel één[134] werd de weten-macht-vorm van het examen vluchtig vermeld. Deze korte vermelding kan echter niet volstaan en het examen zal hier dan ook uitvoeriger worden behandeld. Deze uitweiding wordt gerechtvaardigd door de betekenis van het examen in de disciplinerende modaliteit van de macht die iedereen bindt aan zijn individualiteit:

 

Door het hiërarchisch toezicht en de normaliserende sanctie te combineren, waarborgt het examen de belangrijkste disciplinerende functies: indeling en klassement, maximale exploitatie van krachten en tijd, evolutieve accumulatie en optimale compositie van bekwaamheden. Die functies dus die een cellulaire, organische, evolutieve en combinatorische individualiteit produceren.[135]

 

Foucault omschrijft het examen als:

 

Surveillance permanente des individus par quelqu’un qui exerce sur eux un pouvoir - instituteur, chef d’atelier, médecin, psychiatre, directeur de prison - et qui, tant qu’il exerce le pouvoir, a la possibilité aussi bien de surveiller que de constituer sur eux qu’il surveille, à leur sujet un savoir.[136]

 

Hier willen we verwijzen naar de voorbeelden - met name de gevangenis en de psychiatrische instelling als plaatsen waar deze weten-macht-betrekking duidelijk wordt geprofileerd - die werden gegeven in het kader van de algemene bespreking van de weten-macht-betrekking.[137]

Het examen bevat een mechanisme dat aan een bepaalde vorm van machtsuitoefening een bepaald type kennisvorming koppelt. Dit mechanisme valt in drie krachtlijnen uiteen. Deze worden hier bondig besproken.

 

2.2.3.1.  Het examen keert de economie van de zichtbaarheid in de machtsuitoefening om

 

Traditioneel is de macht dat wat wordt gezien, dat wat zich toont, dat wat zich manifesteert. Degenen over wie macht wordt uitgeoefend blijven in de schaduw, ze worden enkel belicht wanneer de macht zich op hen tentoonspreidt. De disciplinerende macht keert deze relatie om: diegenen op wie de macht wordt uitgeoefend komen in de schijnwerper te staan; de macht, daarentegen, probeert zich te nestelen in een onbelichte duistere schaduw:

 

De haast ondraaglijke zichtbaarheid van de monarch slaat om in de onontkoombare zichtbaarheid van de onderworpen subjecten.[138]

 

Deze omkering van de zichtbaarheid kan geïllustreerd worden aan de hand van de zich wijzigende politieke ceremonies. Tot het opduiken van de disciplinerende machtstechnologie bestonden de politieke ceremonies in een buitensporige maar gecodificeerde verspilling van kracht. In de grootsheid van de krachtsvertoning deed de macht nieuwe kracht op:

 

De plechtige verschijning van de soeverein bezat elementen van een inzegening, een kroning en een zegetocht; zelfs de uitvaartplechtigheid voltrok zich met een spectaculair vertoon van kracht.[139]

 

Met het opduiken van de disciplinerende machtsmechanismen zal de politieke ceremonie zich wijzigen: niet langer de overdadige triomf maar de parade. In de militaire parade (= vorm van het examen) worden de subjecten als objecten getoond aan de soeverein die enkel in zijn blik manifest is.

 

Het wezenlijke element van de disciplinerende technologie wordt gevormd door deze aan het toezicht correlerende ononderbroken zichtbaarheid. Het constant gezien worden of liever de constante zichtbaarheid van het gedisciplineerde individu bestendigt zijn onderwerping. Door het examen worden individuen zichtbaar gemaakt, zodat ze gedifferentieerd en gestraft kunnen worden.

 

2.2.3.2. Het examen betrekt de individualiteit in het documentaire terrein

 

Het examen volgt in velerlei opzichten de methoden van de administratieve documentatie. Met behulp van specifieke technieken voegt het examen een aantal belangrijke vernieuwingen in: de beschrijving, het signalement en de identificatie. Uit deze vernieuwingen ontwikkelt zich een disciplinerende individualiteit met een reeks codes die het mogelijk maken de door het examen geregistreerde individuele kenmerken te representeren en te homogeniseren: een fysieke code van het signalement, een medische code van symptomen, een militaire of schoolse code van gedragingen en prestaties. Het individu wordt een object dat beschreven en geanalyseerd kan worden in zijn individuele trekken, zijn karakteristieke ontwikkeling en zijn specifieke vaardigheden en capaciteiten. Hoewel deze codes nog zeer primitief waren, markeren ze het begin van de objectivering van het individuele binnen de machtsverhoudingen. Het individu wordt geleidelijk aan ingekapseld door een massa documenten die hem objectiveren binnen de bestaande machtsverhouding:

 

Chacun de nous a une biographie, un passé toujours documenté en un lieu quelconque, depuis un dossier scolaire jusqu'à une carte d’identité, un passeport. Il y a toujours un organisme administratif capable de dire à n’importe quel moment qui est chacun de nous, et l’état peut, quand il veut, parcourir tout notre passé.[140]

 

De andere, aan de administratieve methoden toegevoegde, vernieuwing bestaat in het correleren van de onderscheiden geregistreerde elementen (leeftijd, beroep, geslacht, ...), het rangschikken van de documenten en het organiseren van comparatieve velden die het mogelijk maken te classificeren, categorieën te vormen, gemiddelden te bepalen en normen vast te leggen.

 

2.2.3.3.   Het examen met alle begeleidende documentatietechnieken maakt van ieder individu een geval

 

A. Algemeen

 

Het individu wordt als geval het object van een bepaalde kennis en het aangrijpingspunt van een bepaalde macht:

 

Het geval is niet langer het geheel van omstandigheden dat een daad kwalificeert en een regel modulair kan aanpassen - zoals in de casuïstiek of de jurisprudentie; het is het individu zoals men het kan beschrijven, beoordelen, meten, met anderen vergelijken - in zijn individualiteit zelf; en het is tevens het individu dat men wil dresseren, corrigeren, klasseren, normaliseren, of uitsluiten.[141]

 

Lange tijd was het alledaagse leven van de gewone man buiten het domein van de beschrijving gebleven. Hij was niet belangrijk genoeg om minutieus en gedetailleerd beschreven te worden in zijn doen en laten. Een dergelijke intensieve aandacht was voorbehouden voor de groten der aarde. Daarin zal met de disciplinerende machtstechnologie verandering komen: een opklimmende individualisering - waarbij de macht en de privileges die men heeft, bepalend zijn voor het geprofileerd worden als individu doorheen monumenten, geschriften, ... - maakt plaats voor een afdalende individualisering - waarbij de mate van individualisering bepaald wordt door de afwijkingsgraad van de norm.

 

In een disciplinerend systeem is het kind meer geïndividualiseerd dan de volwassene, de zieke meer dan de gezonde mens, de gek en de delinquent meer dan de normale en niet delinquente mens ... en wil men de normale, gezonde, wetsgetrouwe volwassene individualiseren, dan vraagt men hem wat er van het kind nog in hem schuilt en welke ernstige misdaad hij zou willen begaan.[142]

 

De documentering is niet langer een procedure om te heroïseren, ze fungeert als procedure om de individuele afwijkingen van de norm vast te stellen en de mens aan zijn identiteit te ketenen:

 

In tegenstelling tot de ceremonie waarin de tekenen van status, van geboorte, privileges en ambten in al hun luister worden tentoongespreid, is het examen een rituele en tevens wetenschappelijke vaststelling van individuele verschillen, en een methode om iedereen te kluisteren aan zijn specifieke kenmerken. Het betekent de opkomst van een nieuwe modaliteit van de macht die iedereen een status toekent op grond van zijn individualiteit, waardoor hij statutair is gebonden aan de kenmerken, de normen, de afwijkingen en de cijfers die hem karakteriseren en van hem een geval maken.[143]

 

B. Een voorbeeld om deze vervalling tot geval te illustreren

 

In 1984 creëerde het congres van de Verenigde Staten de “United States Sentencing Commission” als orgaan die de hervorming van het strafrecht diende voor te bereiden. Het is

 

an independent agency in the judicial branch composed of seven voting and two non-voting, ex officio members. Its principal purpose is to establish sentencing policies and practices for the federal criminal justice system that will assure the ends of justice by promulgating detailed guidelines prescribing the appropriate sentences for offenders convicted of federal crimes.[144]

 

Een van de belangrijkste resultaten van het door deze commissie ondernomen werk bestaat in de zogenaamde Sentencing Table[145].

De verticale as van deze veroordelingstabel wordt bepaald door de aan de overtreding toegekende graad. Aan elk type misdrijf correspondeert een bepaalde graad, de basisgraad. Zo is de basisgraad van luchtkaping graad 38, van woningdiefstal graad 17. Specifieke karakteristieken van het misdrijf kunnen evenwel de uiteindelijke graad van het concrete misdrijf verhogen. In het geval van luchtkaping dienen er vijf graden te worden toegevoegd wanneer er doden vallen. Bij woningdiefstal zullen ondermeer de eventuele voorbereiding en de grootte van de buit bepalend zijn voor het al dan niet toevoegen van extra graden.

De waarde op de horizontale as van de veroordelingstabel wordt bepaald door de “Criminal History Category”. De categorie waarin de beschuldigde thuishoort wordt als volgt uitgemaakt:

 

1.    Add 3 points for each prior sentence of imprisonment exceeding one year and one month.

 

2.    Add 2 points for each prior sentence of at least sixty days not counted in (1).

 

3.    Add 1 point for each prior sentence not included in (1) or (2), up to a total of 4 points for this item.

 

4.    Add 2 points if the defendant committed the instant offence while under any criminal justice sentence, including probation, parole, supervised release, imprisonment, work release, or escape status.

 

5.    Add 2 points if the defendant committed the instant offence less than two years after release from imprisonment on a sentence counted under (1) or (2) or while in imprisonment on such a sentence. If 2 points are added for item (4), add only 1 point for this item.[146]

 

Een dergelijk systeem laat toe de beschuldigde te reduceren tot een nummer. Enkel het gescoorde nummer, resultaat van de verwerking van de criminele documenten, speelt een rol in de beoordeling van de beschuldigde. De beschuldigde bestaat enkel in het met zijn geval corresponderende nummer: hij wordt “gekend” door zijn nummer.

 

Deze depersonalisering is een bewuste keuze: Het Congres “required the Commission to assure that its guidelines and policy statements reflect the general inappropriateness of considering the defendant’s education, vocational skills, employment record, family ties and responsibilities, and community ties in determining whether a term of imprisonment should be imposed or the length of imprisonment.”[147]

 

Opmerking

 

Tenslotte willen we erop wijzen dat volgens Foucault de menswetenschappen hun oorsprong vinden in de weten-macht-vorm van het examen. Zoals de natuurwetenschappen geboren zijn vanuit de techniek van het onderzoek zo lag het examen aan de basis van de menswetenschappen:

 

On a donc, par opposition au grand savoir de l’enquête - organisé au milieu du Moyen Age à travers la confiscation étatique de la justice, qui consistait à obtenir les instruments de réactualisation des faits à travers le témoignage - , un nouveau savoir, de type totalement différent, un savoir de surveillance, d’examen, organisé autour de la norme par le contrôle des individus au long de leur existence. Celle-ci est la base du pouvoir, la forme de savoir-pouvoir qui va donner lieu non pas aux grandes sciences de l’observation, comme dans le cas de l’enquête mais à ce que nous appelons “sciences humaines”: psychiatrie; psychologie; sociologie.[148]

 

Hier willen we opnieuw verwijzen naar de onder 1.10.2.A gegeven voorbeelden. Het (in de gevangenis) over de gedetineerden uitgeoefende toezicht en de registratie en classificatie van het waargenomene, liggen aan de basis van het weten over de delinquent. Hetzelfde kan mutatus mutandis gezegd worden van het weten over de waanzinnige:

 

... deze kleine, vertrouwde technieken - notatie en registratie, het samenstellen van dossiers, het ordenen in kolommen en tabellen: zij hebben de epistemologische doorbraak bewerkstelligd in de wetenschappen van het individu. Het grote Aristotelische probleem of een wetenschap van individuen mogelijk en legitiem is, behoeft zeker grote oplossingen. Maar er bestaat ook een klein historisch probleem rond de opkomst van de zogenaamde “klinische wetenschappen” aan het einde van de achttiende eeuw, de intrede van het individu (als vervanger van de soort) in het domein van de kennis, in de invoering van de individuele beschrijving, het “proces-verbaal”, de anamnese en het dossier in het dagelijkse functioneren van het wetenschappelijk discours. Op deze simpele, feitelijke kwestie is ongetwijfeld een alledaags antwoord, dat gezocht moet worden in de registratie- en documentatiemethoden, in de mechanismen van het examen, in de opbouw van de disciplinerende voorzieningen, en in het ontstaan van een nieuwe vorm van macht over de lichamen. In de roemloze archieven, waarin het moderne netwerk van de dwang op de lichamen, handelingen en gedragingen gestalte heeft gekregen zijn de menswetenschappen geboren.[149]

 

Dit moge volstaan om het ideologische karakter van de menswetenschappen op een andere manier te begrijpen.

 

2.2.4. Besluit

 

De belangrijkste functie van de disciplinerende macht is niet ontnemen of onttrekken, maar dresseren - door middel van het hiërarchisch toezicht, de normaliserende sanctie en de combinatie van deze beide: het examen - om beter te kunnen onttrekken en meer te kunnen ontnemen:

 

Ze [de discipline] dresseert de rusteloze, chaotische en onbruikbare massa van lichamen en krachten tot een veelheid van individuele elementen - kleine gescheiden cellen,[150] afzonderlijke organische eenheden,[151] evolutieve identiteiten en continuïteiten,[152] combinatorische segmenten[153]. De discipline fabriceert individuen, ze is de specifieke techniek van een macht die het individu tegelijk als object en als instrument opvat en gebruikt.[154]

 

 

2.4. Strafrecht

 

Hier bespreken we het strafrecht, als kind van de disciplinerende machtstechnologie, in zijn subjectbenadering en -constructie.

 

De binnendringing van disciplinerende technieken in het strafrecht kan geïllustreerd worden door te wijzen op de aanwezigheid van deskundigen op verschillende momenten in het bestraffingsproces - voorafgaand aan de veroordeling bevragen ze de gevaarlijkheid, de ontvankelijkheid voor een strafsanctie en de mogelijkheid tot genezing of reclassering van de beklaagde, en fungeren ze dus als strafadviseur (ze geven in nauwelijks gecodificeerde taal aan “of het gesticht de voorkeur verdient boven de gevangenis, of men dient te zorgen voor korte of langdurige opsluiting, voor veiligheidsmaatregelen of voor medische behandeling”[155]); na de veroordeling om uit te maken of de veroordeelde beperkte of voorwaardelijke invrijheidstelling verdient. Op zich is dit niet zo eigenaardig. Verbazingwekkend is echter dat deze buiten-juridische elementen niet geleidelijk aan worden gekwalificeerd als zijnde juridisch en worden ingelijfd in de straffende macht, maar integendeel als niet-juridische elementen behouden blijven. De juridische macht rechtvaardigt zichzelf door, een voortdurend verwijzen naar en beroep doen op, niet-juridische systemen:

 

...si vous essayez de leur demander pourquoi ils punissent, comment ils justifient le fait de punir, c'est rarement, justement, en terme de châtiment, c'est jamais en terme d'expiation qu’ils vont vous l’expliquer. Ils vont vous dire que, s’ils punissent, c’est finalement bien sûr pour faire exemple, mais surtout pour corriger, pour améliorer.(...) Il [de rechter] est le technicien du comportement qui doit mesurer la peine à l’efficacité correctrice qu’elle aura sur le coupable ou sur d’autres. Et, du coup, vous voyez bien qu’il ne punit pas. Il dit: "Je corrige." C’est-à-dire: "Je suis une sorte de médecin."[156]

 

Dit zich voortdurend beroepen op en rechtvaardigen door niet juridische systemen, in het bijzonder de geneeskunde, de psychologie en de psychiatrie,[157] bevestigt wat Foucault in Les mailles du pouvoir naar voren brengt. Daar stelt Foucault dat in de hedendaagse samenlevingen - die zich voorstellen als rechtsgemeenschappen met parlementen, wetgevingen en rechtbanken - een machtsmechanisme regeert dat niet de wet maar de norm als fundamenteel principe heiligt. Dit machtsmechanisme gebruikt als instrumenten niet zozeer de wet, de rechtbanken en het gerechtelijk apparaat, maar veeleer de geneeskunde, de sociale controle, de psychiatrie en psychologie. Hoewel we nog altijd geloven in een rechtsgemeeschap te leven, bevinden we ons in een normaliserende samenleving:

 

Je dirais très schématiquement que le grand problème des sociétés occidentales depuis le Moyen Age jusqu’au XVIII° siècle a bien été le droit, la loi, la légitimité, la légalité, (...) et au moment même où on croyait (...) atteindre une société de droit, voilà que quelque chose s’est passé que j’essaie justement d’analyser, quelque chose qui a fait qu’on est entré dans la société de la norme, de la santé, de la médecine, de la normalisation qui est notre mode essentiel de fonctionnement maintenant.[158]

 

Het binnen het strafrecht heersende subject is dus niet langer het rechtssubject (dat via de straf opnieuw als rechtssubject binnen het maatschappelijk contract wordt opgenomen) maar het gedisciplineerde subject dat eindeloos gedresseerd moet worden. Het gaat niet langer om een subject dat zich door het plegen van een strafbare daad buiten de maatschappelijke orde heeft gesteld en dat door boetedoening opnieuw kan worden opgenomen maar om een subject dat door het plegen van een strafbare daad zijn “sociale onaangepastheid” heeft getoond en “aangepast” dient te worden. Waar voorheen tegemoetkoming aan het aan de gemeenschap berokkende nadeel werd vooropgesteld, zal nu het corrigeren van het afwijkende subject centraal staan.

Wat anders zijn de verzachtende omstandigheden, waarmee bij de veroordeling rekening wordt gehouden, dan de betrekking van de mate van gedisciplineerdheid van het subject in het uitspreken van een oordeel over dit subject ? De indruk die men van de misdadiger[159] heeft, het inzicht in het verband tussen zijn persoon, zijn verleden en zijn misdaad, en wat in de toekomst van hem verwacht wordt, worden onder het voorwendsel een daad te verklaren, gebruikt om een individu te kwalificeren.

De voorwaardelijke invrijheidstelling: wanneer de misdadiger zich gedisciplineerd of aangepast (zowel in de betekenis van gecorrigeerd als van gepast) gedraagt, komt hij in aanmerking om na het uitzitten van een derde van zijn straf in vrijheid gesteld te worden. In het kader van de opgelegde voorwaarden is de misdadiger voorwerp van toezicht. In het geval van niet naleving van de voorwaarden wordt de voorwaardelijke invrijheidstelling herroepen en wordt de voorwaardelijk in vrijheid gestelde opnieuw in de disciplinerende machine van de gevangenis opgenomen. Toezicht en normaliserende sanctie, waren dit niet juist de instrumenten bij uitstek om de disciplinering te verzekeren ?

 

Het strafrechtstelsel is niet enkel doordrongen van disciplinerende technieken die het voorheen in het strafrecht heersende rechtssubject vervangen hebben door het gedisciplineerde subject, het (= het strafrechtstelsel) produceert tevens het delinquente subject doorheen het recidive verzekerende functioneren.

Het hedendaagse strafrecht is zowel effect als instrument - in zijn produktie van het delinquente subject - van een disciplinerende subjectiveringstechnologie. In dit opzicht illustreert het strafrechtstelsel de circulariteit van de macht in alle pracht.[160]

 

 

2.4. Besluit

 

Het voorbeeld van de disciplinerende machtstechnologie illustreert op een treffende manier een produktieproces waarbij een veelheid van ongeordende lichamen tot gedisciplineerde subjecten worden geconstitueerd. Deze vaststelling drijft ons tot het weergeven van het als besluit fungerend citaat uit Discipline, toezicht en straf waarin de ziel / het subject wordt beschouwd als “een realiteit [die] in de praktijk van de machtsuitoefening permanent om, op en in het lichaam [wordt] geproduceerd”:

 

We moeten de ziel beschouwen als het feitelijke aangrijpingspunt van een bepaalde technologie van de macht over het lichaam en niet als de gereactiveerde resten van een ideologie. We kunnen ook niet stellen dat de ziel een illusie is of een effect van de ideologie. Ze bestaat wel degelijk, ze heeft een realiteit, ze wordt in de praktijk van de machtsuitoefening permanent om, op en in het lichaam van de gestrafte geproduceerd - en meer in het algemeen bij hen die bewaakt, gedresseerd en gecorrigeerd worden, bij krankzinnigen, kinderen, scholieren en gekoloniseerden, en bij hen die aan een produktieapparaat zijn gekluisterd en hun leven lang worden gecontroleerd. Dit is de historische werkelijkheid van deze ziel, die niet schuldig en strafbaar geboren wordt zoals voorgesteld in de christelijke theologie, maar ontstaat in procedures van straf, toezicht, tuchtiging en dwang. Deze reële en niet-lichamelijke ziel is geen substantie. Ze is het element waarin de effecten van een bepaald soort macht en de referentie van een bepaald soort kennis zijn gekoppeld, ze is het raderwerk waarin de machtsverhoudingen een kennis mogelijk maken en de kennis de effecten van de macht vergroot en versterkt. Op deze koppeling van realiteit en referentie heeft men verscheidene concepten geconstrueerd en onderzoeksgebieden afgebakend: psyche, subjectiviteit, persoonlijkheid, geweten, enz.; men heeft er wetenschappelijke technieken en discoursen op gebouwd; ze is het fundament voor de morele imperatieven van het humanisme. Maar we moeten ons hierdoor niet laten misleiden: de ziel, die illusie van theologen, is niet vervangen door een reële mens, voorwerp van kennis, van filosofische reflectie of technisch ingrijpen. De mens die ons beschreven wordt en die men zo graag wil bevrijden is zelf al het resultaat van een onderwerping die veel dieper reikt dan hijzelf. De “ziel” die in hem huist en hem het leven schenkt, is zelf een deel van de greep die de macht op het lichaam heeft. De ziel, effect en instrument van een politieke anatomie. De ziel, gevangenis van het lichaam.[161]

 

 

3. Het subject

 

3.0. Inleiding

 

Zoals we reeds eerder waarschuwden, is dit deel vrij versplinterd. In deze inleiding rechtvaardigen we dit “eigenaardig” karakter.

 

In de eerste plaats zijn we de overtuiging toegedaan dat taaluitingen als gebeurtenissen dienen te worden beschouwd. Dit heeft twee implicaties. Enerzijds betekent dit dat de in dit deel aangetroffen fragmenten veeleer dienen gezien te worden als gebeurtenissen dan wel als een theoretisch vertoog. Een roman, een gedicht, een tijdschriftartikel, een essay, ... worden als gebeurtenissen opgevat. In die zin kan dit laatste deel als breedhoeklens-empirie worden beschouwd. Anderzijds biedt de maagdelijkheid - het niet belast zijn door allerlei wijsgerige tradities - van het woord “gebeurtenis” de mogelijkheid te ontsnappen aan de anderszins achter elk gebeuren veronderstelde subject-aanwezigheid. Het opteren voor het toekennen van een gebeurtenis-karakter aan elk van de, tot een beknopte bespreking aanleiding gevende fragmenten, heeft als voordeel dat niet onmiddellijk een subject wordt verondersteld. Een dergelijke a priori veronderstelling is in het licht van het verdere vertoog ontoelaatbaar.

 

Het versnipperde vertoog beantwoordt eveneens aan de weigering de culturele tendens, om alom eenheden waar te nemen of te produceren, te volgen.[162] Van een tekst wordt vereist dat hij zich als een eenheid presenteert en indien hij dit niet doet (zoals bijvoorbeeld Nietzsches latere geschriften) dan wordt er wel een eenheid ingelegd: de eenheid van de auteur móet dan noodzakelijkerwijs in een eenheid van het werk resulteren. De subjectvorm, als een van de produkten van deze nimmer aflatende eenheidsdrang, verenigt het ongeordende, chaotisch wilde, tot een tamme eenheid. De veronderstelde of vereiste eenheid van een tekst organiseert het wild chaotische tot enige tamheid.

 

In deze inleiding dienen we het ook te hebben over de intentie van dit deel. Deze intentie is tweeërlei: enerzijds wordt een ruimere culturele ondersteuning van onze hypothese gezocht, anderzijds onderzoeken we de mogelijke vluchtroutes uit deze subjectvorm (dit evenwel zonder volledigheid na te streven). Het al of niet aantreffen van uit de subjectvorm wegleidende vluchtwegen vertelt ons iets over de aanwezigheid van de aan machtsuitoefening en machtsverhoudingen intrinsieke verzetsmogelijkheden. De combinatie van een bredere culturele ondersteuning en het eventuele ontdekken van verzetsmogelijkheden, moet toelaten onze hypothese meer kracht te verlenen dan wel te ondermijnen.

 

 

3.1. HET Geheugen

 

Hoe geef je het mensdier een geheugen? Hoe prent je dit botte, domme momentverstand, deze vleesgeworden vergeetachtigheid iets in, zo dat het de mens bijblijft ? ... Dit oeroude vraagstuk is, zoals men zich wel kan voorstellen, nu niet bepaald met zachtaardige antwoorden en middelen opgelost: misschien is er zelf niets van de hele voorgeschiedenis van de mens zo vreselijk en sinister als zijn mnemotechniek. “Je brandt iets in om het in de herinnering te laten blijven hangen: alleen dat wat niet ophoudt pijn te doen blijft in de herinnering bewaard” - dat is een hoofdbeginsel van de alleroudste en jammer genoeg ook allerhardnekkigste psychologie op aarde. Het is altijd met bloed, martelingen, offers gepaard gegaan als de mens het nodig vond een geheugen te fabriceren; de afschuwelijkste offers en panden (waartoe de eerstgeborenenoffers behoren), de weerzinwekkendste verminkingen (bijvoorbeeld de castraties), de wreedste riten van alle religieuze cultussen (en iedere religie is in de diepste grond een systeem van wreedheden) - dat alles spruit voort uit het instinct, dat in de pijn het machtige hulpmiddel van de geheugenkunst bevroedde.[163]

 

Dit citaat is op twee verschillende manieren belangrijk. In eerste instantie illustreert het Nietzsches opvatting over de lichamelijkheid van machtsuitoefening.[164] Anderzijds toont het ons de constructie van het geheugen, een van de belangrijkste bronnen van zelfconstructie: het geheugen als het vermogen om telkens mezelf te herkennen in wat ik gedaan of ondergaan, gezegd of gehoord heb. Het verzekert me dat “ik” het was die, onder zeer uiteenlopende omstandigheden en op verschillende tijdstippen, handelde of onderging, sprak of luisterde: “enkel datgene wat ervaren werd, kan herinnerd worden, bijgevolg moet ‘ik’ het wel zijn die dit alles meemaakte”. Mocht er achter de eenheid van mijn naam geen eenheid van een ik schuilgaan; mocht het handelen of ervaren, het spreken of luisteren dit “ik” telkens versplinteren; mocht er sprake zijn van een ander ik op elk moment - “Hij zegt ieder ogenblik een ander te zijn, iedereen is ieder ogenblik een ander....”[165] - hoe zou “ik” me dit alles dan kunnen herinneren.

 

Om aan deze van het geheugen uitgaande verleiding tot de subjectvorm te ontsnappen, lijkt het navolgen van de in Herwaardering van alle waarden aangetroffen aanbeveling onontbeerlijk:

 

Met betrekking tot het geheugen moet men zich een andere manier van denken aanwenden: hier schuilt de grootste verleiding om een ‘ziel’ aan te nemen, die tijdeloos reproduceert, herkent enz. Maar het ervarene leeft voort “in het geheugen”; dat het “opkomt” daar kan ik niets aan doen, de wil steekt daar geen vinger voor uit, als bij het opkomen van iedere gedachte. Er gebeurt iets waarvan ik mij bewust word: nu komt er iets op dat erop lijkt - wie roept het ? wekt het ?[166]

 

 

3.2. DE Ziel als maatschappijstructuur van aandriften en affecten

 

Men moet echter nog verder gaan en ook de “atomistische behoefte”, die nog altijd een gevaarlijk naleven leidt op gebieden waar niemand het vermoedt, net als die andere “metafysische behoefte” ... de oorlog verklaren, een niets ontziende oorlog op leven en dood - men moet eerst dat andere, noodlottiger atomisme om zeep brengen dat het best en het langst door het christendom gedoceerd is, het zielsatomisme. Met deze term wil ik het geloof aanduiden dat de ziel als iets onverwoestbaars eeuwigs, ondeelbaars, als een monade, atomon opvat: dit geloof moet men uit de wetenschap wegnemen! Het is onder ons gezegd, volstrekt niet nodig daarbij “de ziel” zelf te verliezen en een der oudste en eerbiedwaardigste hypothesen op te geven: zoals het de onhandige naturalisten pleegt te vergaan, die “de ziel” zodra ze haar aanraken meteen ook kwijt zijn. Maar de weg tot nieuwe formuleringen en verfijningen van de zielshypothese staat open: en begrippen als “sterfelijke ziel”, “ziel als subjectveelvuldigheid”, en “ziel als maatschappijstructuur van aandriften en affecten” zullen voortaan in de wetenschap burgerrecht genieten.[167]

 

Het aanvankelijk onbegrijpbare fragment - “de ziel als maatschappijstructuur van aandriften en affecten” - blijkt na herhaalde lectuur een bevestiging van onze hypothese, dat de subjectvorm een machtsconstructie is, in te houden. De combinatie van verspreid aangetroffen aforismen drijft ons tot deze stellingname.

 

Een reconstructie. Op verscheidene plaatsen onderschrijft Nietzsche de eventuele vervanging van het woord “ziel” door het woord “subject”. Beide zouden eenzelfde “iets” aanduiden. In Voorbij goed en kwaad wordt dit als volgt geformuleerd: “...zoals het bijgeloof aan de ziel, dat als bijgeloof aan subject en ik ook thans nog onheil sticht”.[168] In Herwaardering van alle waarden heeft Nietzsche het over de academische benaming voor de ziel, met name subject: “...de ziel of het subject, zoals de academietaal nu in plaats van ziel zegt”.[169] Deze beide aforismen maken de omvorming van “de ziel als maatschappijstructuur van aandriften en affecten” tot “het subject als maatschappijstructuur van aandriften en affecten” toelaatbaar. De staving van deze omvorming doorheen Nietzsches aforismen gebeurt niet vanuit de intentie Nietzsche getrouw te zijn - hier houden we Foucaults stelling in het achterhoofd dat men Nietzsche enkel eer kan bewijzen, enkel trouw kan zijn door zijn denken te verscheuren, uiteen te rukken, in stukken te slaan[170] - maar vanuit de ons bedreigende betekenisovervloed. Inderdaad, woorden als ziel en subject zijn enkele van de fameuze lege emmers van Wittgenstein. Om de totale onderdompeling in de overstromende betekenis te voorkomen, wordt op Nietzsches impliciete toelating deze woorden te verwisselen, teruggegrepen.

 

Hoe kan “het subject als maatschappijstructuur van aandriften en affecten” nu begrepen worden? Opnieuw doen we beroep op Nietzsche:

 

Gesteld dat er niets anders reëel is “gegeven” dan onze wereld van begeerten en hartstochten, dat we naar geen andere realiteit kunnen afdalen of opstijgen dan naar die van onze aandriften - want denken is slechts een reageren van deze aandriften op elkaar[171] - is het dan niet geoorloofd....[172]

 

om het subject te begrijpen als de maatschappelijke structuur / vorm waarbinnen aandriften en affecten worden opgesloten?

 

Hoewel een retorische vraag, voelen we ons verplicht er toch op te antwoorden. Ons antwoord bestaat in het bijeensprokkelen van aforismen die deze stelling - “het subject als maatschappelijke structuur waarbinnen aandriften en affecten worden opgesloten“ - onderschrijven. We beginnen met een citaat uit Over de genealogie van de moraal:

 

Ik beschouw het kwade geweten als de zware ziekte die de mens heeft moeten oplopen onder de druk van de allergrondigste verandering die hij ooit heeft doorgemaakt - de verandering die plaatsvond toen hij definitief in de betovering van de samenleving en de vrede was geraakt. Evenzo als het de waterdieren moet zijn vergaan, toen zij werden gedwongen of landdieren te worden, of te gronde te gaan, verging het deze uitstekend aan de wildernis, de oorlog, het rondzwerven, het avontuur aangepaste halve dieren - opeens hadden al hun instincten hun waarde verloren, waren ze “uit hun hengsels gelicht”. Ze moesten in het vervolg op hun voeten lopen en “zichzelf dragen”, terwijl ze tot dusverre door het water gedragen werden: er drukte een verschrikkelijke zwaarte op hen. Voor de eenvoudigste verrichtingen voelden zij zich te onhandig, ze moeten het in deze nieuwe onbekende wereld zonder hun oude gidsen doen, de regulerende, onbewust-zeker leidende aandriften - ze waren ingekrompen tot denken, redeneren, berekenen, het combineren van oorzaken en gevolgen, deze ongelukkigen, tot hun “bewustzijn”, tot het armzaligste en feilbaarste orgaan dat ze hadden! Ik geloof dat er nooit een zo ellendig gevoel, een zo loodzwaar onbehagen op de wereld heeft gedrukt - en daarbij waren die oude instincten niet plotseling opgehouden hun eisen te stellen! Het was alleen niet goed en maar zelden mogelijk, hun ter wille te zijn: in hoofdzaak moesten zij nieuwe en als het ware ondergrondse bevredigingen zoeken. Alle instincten die zich niet naar buiten ontladen, keren zich naar binnen - dit is wat ik de verinnerlijking van de mens noem: pas dan krijgt de mens het aangroeisel dat men later zijn “ziel” noemt.[173]

 

Het gemeenschapsleven belemmert de uitwendige ontlading van de instincten: “De vreselijke bolwerken waarmee de organisatie van de staat zich tegen de oude vrijheidsinstincten beschermde - vooral de straffen behoren tot deze bolwerken - , brachten teweeg dat alle instincten van de wilde, vrije, zwervende mens zich naar achteren, tegen de mens zelf keerden.”[174] Het lijkt wellicht vreemd dat het in gemeenschap gaan leven onmiddellijk wordt verbonden met de “vreselijke bolwerken” van de staat. Voor Nietzsche is het echter duidelijk dat “bedoelde verandering [het gemeenschapsleven] niet geleidelijk, niet vrijwillig was en geen organisch ingroeien in nieuwe verhoudingen betekende, maar een breuk, een sprong, een dwang, waartegen geen verzet en zelfs geen ressentiment mogelijk was[175].”[176] “De aanstellerij die hem [de staat / de gemeenschap] met een verdrag laat beginnen heeft afgedaan.[177] Wie bevelen kan, wie van nature een ‘heer’ is, wie gewelddadig is in zijn werk en zijn manier van doen - wat heeft die met verdragen te maken.”[178]

 

We hervatten ons betoog met de vaststelling waarmee we geëindigd waren, met name dat de statelijke bolwerken voor gevolg hadden dat de instincten zich tegen de mens zelf keerden. Deze door de vreselijke bolwerken (waartoe vooral de straf behoort) van de staat afgedwongen “verinnerlijking van de mens” - het zich naar binnen, tegen de mens zelf keren van de instincten - creëerde de ziel. Of om het met Foucault te zeggen: “Dit is de historische werkelijkheid van de ziel, die niet schuldig en strafbaar geboren wordt zoals voorgesteld in de christelijke theologie, maar ontstaat in procedures van straf, toezicht, tuchtiging en dwang.”[179] In die zin is de ziel / het subject - als resultaat van de dwang binnen een maatschappij te leven - maatschappelijk.

 

Dit maatschappelijk karakter van de ziel / het subject wordt doorheen Nietzsches oeuvre verschillende malen bevestigd. Enkele voorbeelden:

 

Kudden en staten zijn de hoogste ons bekende - zeer onvolmaakte organismen. Tenslotte ontstaat, na de staat, het menselijk individu, het hoogste en onvolmaaktste wezen, ...[180]

 

De laatste organismen waarvan wij de vorming zien (volken, staten, samenlevingen) moeten gebruikt worden om over de eerste organismen te onderrichten. Het Ik-bewustzijn is het laatste dat erbij komt als een organisme kant en klaar functioneert, bijna iets overbodigs: het bewustzijn van de eenheid .... (...) Het bewustzijn verschijnt gewoonlijk pas als het geheel zich weer aan een hoger geheel ondergeschikt wil maken - als bewustzijn in de eerste plaats van dit hogere geheel, van het buiten-zichzelf. Het bewustzijn ontstaat met betrekking tot het wezen waarvoor wij functie zouden kunnen zijn, - het is het middel om ons te incorporeren. (...) Onze oordelen over ons “Ik” komen er achteraan hinken en worden voltrokken volgens de richtlijn van het buiten-onszelf, van de over ons heersende macht. Wij betekenen voor onszelf datgene waarvoor wij in het hogere organisme doorgaan - algemene wet.[181]

 

De subjectvorm is echter niet enkel een maatschappelijke structuur, het is tevens een vorm waarbinnen aandriften en affecten worden opgesloten. Aandriften en affecten kunnen zich door de “vreselijke bolwerken van de staat” niet langer naar buiten ontladen en keren zich tegen de mens (zijn) zelf:

 

Wij keren alle goede en slechte, aangewende driften tegen onszelf: het denken over onszelf, het voelen voor en tegen ons, de strijd in ons - nooit behandelen wij onszelf als een individu, maar als een twee- en veelheid; alle sociale oefeningen (vriendschap, wraak, afgunst) oefenen wij braaf op onszelf.[182]

 

In die zin kunnen we zeggen dat de aandriften en affecten binnen deze vorm worden opgesloten.

 

Diegenen die dachten dat onze uitleg van het betreffende fragment - “ziel als maatschappijstructuur van aandriften en affecten” - reeds beëindigd is, komen bedrogen uit. Blijkbaar kan dit fragment ook nog op een andere manier worden begrepen. De reeds vermelde hypothese waarbij we veronderstellen dat enkel onze aandriften en affecten reëel gegeven zijn, vormt het uitgangspunt van deze hernieuwde invulling van het betreffende fragment.

 

Tussen deze “reëel gegeven” aandriften en affecten woedt een strijd om de heerschappij over het lichaam te bereiken. Of om het met Nietzsche te zeggen: “Vele driften strijden in mij om de opperheerschappij.”[183] “Vanuit elk van onze fundamentele driften vindt een verschillende perspectivistische waardering plaats van al het gebeuren en ervaren. Elk van deze driften voelt zich met betrekking tot elke andere belemmerd of bevorderd, gestreeld, elke heeft zijn eigen ontwikkelingswet (zijn op en neer, zijn tempo enz.) - en de een is aan het afsterven als de ander stijgt.”[184] Deze strijd leidt tot voortdurend wisselende machtsverhoudingen tussen de onderscheiden aandriften en affecten. In die zin is het subject een voortdurende oorlog. Deze continu aanwezige strijd laat ons denken aan Foucaults begrip van de maatschappij als een nooit ophoudende oorlog waarbij de schijnbaar aangetroffen consensus slechts het resultaat is van beweegbare machtsverhoudingen.[185] Het subject is dus, net als de maatschappij, een structuur die gekenmerkt wordt door een nooit aflatende strijd. Vandaar de stelling dat het subject een maatschappijstructuur is van aandriften en affecten.

 

 

3.3. DE Kooi der subjectiviteit

 

“But her eyes never lost their brightness, they never lost that fairy look. Only I used to see fear in them. Fear of everything - even all the things she surrounded herself with. Just like my black-cap used to look out of his cage - so bright and sharp, and yet as if he didn’t know that it was just the cage that was between him and the outside. He thougt it was inside himself, the barrier. He thought it was part of his own nature, to be shut in. And she thought it was part of her own nature. - And so they both died.”

“What I can’t see,” said Hannele, “is what she would have done outside her cage. What other life could she have, except her bibelots and her furniture, and her talk?”

“Why, none. There is no life outside, for human beings; ...”[186]

 

Het leven buiten de kooi van de subjectiviteit is voor de mens niet weggelegd: “There is no life outside [the cage], for human beings.” De mens bestaat juist in / als het gevangen zijn binnen een “zelf”. Of om het met Foucault te zeggen: “De mens die ons beschreven wordt [en die men zo graag wil bevrijden] is zelf al het resultaat van een onderwerping die veel dieper reikt dan hijzelf. De ziel die in hem huist en hem het leven schenkt, is zelf een deel van de greep die de macht op het lichaam heeft.”[187]

Hoewel (de vergrendeling door) dit zelf, deze ziel als een inwendige aangelegenheid wordt bestempeld en ervaren, gaat het dus om een uitwendig geproduceerde kooi, dit wil zeggen een kooi die geproduceerd wordt door buiten het concrete lichaam te situeren machtsfactoren: “he didn’t know that it was just the cage that was between him and the outside. He thought that it was inside himself the barrier. He thought it was part of his own nature, to be shut in. And she tought it was part of her own nature.”

 

Het ervaren van subjectiviteit als een kooi, waaruit men wel wil maar niet kan ontsnappen, is een regelmatig terugkerend literair thema. In een andere vorm en met andere woorden uitgedrukt, vinden we dit thema ook terug in het volgende fragment van een gedicht van Luuk Gruwez:

 

Alles gehad wat had gekund

en niets van wat zij had gewild:

alleen een beo in een kooi,

alleen een goudvis en een kom,

een spook, gevangen in een fles. Eruit

 

wou zij en leren vliegen, weg uit haar karkas,

mooi weg, met onbevlekte vleugels.

Zij deed haar zuiverste zomerjurk aan,

hoewel het hartje winter was,

en ging op stap met een flacon Paloma Picasso.

 

Niet dat zij nu al dood wilde, per se,

zij wou niet weten wat zij worden moest,

zich enkel uit zichzelf verwijderen:

één vlekje op zo’n smetteloze jurk.

En als zij niet kon vliegen, dan maar zwemmen.

En als zij niet kon zwemmen, dan maar drijven.

 

Dichterlijke zielen die het zagen, zeiden:

als een lelie dreef zij op het water,

flink opgezwollen en toch vederlicht

op dat stinkende water van de Leie.[188]

 

“Eruit wou zij en leren vliegen, weg uit haar karkas”, “en als zij niet kon vliegen dan maar zwemmen en als zij niet kon zwemmen dan maar drijven.” Zij - “een spook, gevangen in een fles” - wou “zich enkel uit zichzelf verwijderen” en vond de dood. Als het ontsnappen uit de fles - met andere woorden de dood van de subjectiviteit, de vlucht uit de subjectvorm - in het leven niet realiseerbaar is (“There is no life outside for human beings”), dan maar de dood.

 

En zo belanden we bij Bataille. We menen in diens concept der gewelddadigheid toch een vluchtroute uit de subjectiviteit (maar binnen het leven) aan te treffen. Enkele citaten aangaande de gewelddadigheid van erotiek moge het interpreteren van deze gewelddadigheid als de kortstondige (in de gewelddaad zelf bestaande) overtreding van de subjectvorm enige ondersteuning verlenen:

 

Plotseling wordt het wezen overvallen door razernij. Deze razernij is ons vertrouwd; maar we kunnen ons gemakkelijk de verbazing voorstellen van iemand die er niet vertrouwd mee is en die stiekem, zonder zelf gezien te worden, de amoureuze vervoering zou ontdekken van een vrouw wier voornaamheid hem getroffen had. Hij zou het als een ziekte zien, zoiets als hondsdolheid. Alsof een of andere dolle teef de plaats had ingenomen van de persoonlijkheid die hem zo waardig ontving... Om van ziekte te spreken is zelfs nog te zwak uitgedrukt. Op dat moment is de persoonlijkheid dood. Haar dood maakt op dat moment plaats voor de teef die profiteert van het zwijgen, van de afwezigheid van de dode. De teef geniet - schreeuwend geniet zij - van dit zwijgen en van die afwezigheid. De terugkeer van haar persoonlijkheid zou haar doen verkillen, zou een einde maken aan de wellust waaraan zij zich overgaf.[189]

 

Het principe van de erotiek is de vernietiging van de structuur van het afzonderlijke wezen dat de partner in het gewone leven is.[190]

 

Het gaat in de erotiek altijd om een ontbinding van bestaande vormen.[191]

 

Waar deze gewelddadigheid slechts momentaan de transgressie van de subjectvorm toelaat en bijgevolg gedoemd is te falen in de nagestreefde (permanente) subjectiviteitsdood, biedt de gewelddadigheid van de dood dé oplossing (van / voor het subject).

 

 

3.4. De Mens als machine

 

But men are mostly such unpleasant animals. As animals so very unpleasant. (...) They are all tame dogs, ... (...) A pure animal man would be as lovely as a deer or a leopard, burning like a flame fed straight from underneath. And he’d be part of the unseen, like a mouse is, even. And he’d never cease to wonder, he’d breathe silence and unseen wonder, as the partridges do, running in the stubble. He’d be all the animals in turn, instead of one, fixed, automatic thing, which he is now, grinding on the nerves.[192]

 

De mens wordt hier naar voren gebracht als een vervelende, tot tamheid gedresseerde hond. Hij wordt geplaatst tegenover het niet tot subject (onderworpen en persoon / ziel) getransformeerde menselijk dier (“the animal man”). Het niet gesubjectiveerde menselijk dier wordt als voortdurend wisselend (“he’d be all the animals in turn”), onophoudelijk bewonderend, als een levendig flikkerende en verterende vlam gepresenteerd. Daar tegenover staat het getemde, star gelijkblijvende, strikt automatisch functionerende dier “mens”. De mens als “one, fixed, automatic thing”, roept het beeld op van een machine die, tot ze in brokken uiteenvalt, in een gestadige en monotone “mode” functioneert, het beeld van een ruimtelijk geïsoleerd staande machine die maar blijft draaien, telkens opnieuw de voorgeprogrammeerde verrichtingen uitvoerend. Hier kunnen we niet anders dan verwijzen naar Foucaults beschrijving van de dresserende, programmerende of disciplinerende subjectivering van het lichaam.

 

 

3.5. DE GRENSVERBREKENDE Digitalisering

 

De digitalisering van alle mogelijke informatie of de zogenaamde cybercultuur doet elke afstand of grens in rook opgaan. De digitale instantcultuur vernietigt daarmee de kern van de traditionele [schriftelijke][193] beschaving die zwoer bij positiebepalingen die geleidelijk aan (analoog en niet digitaal of plots) konden worden gecorrigeerd.[194]

 

De subjectvorm valt te kaderen, te situeren binnen de traditionele, of laten we zeggen, analoge beschaving die gekenmerkt wordt door positiebepalingen die zich slechts langzaam kunnen wijzigen. De subjectvorm biedt de mogelijkheid om een bepaalde positie, een bepaald “zijn” toe te wijzen; een positie, een karakterisering die zich niet plots maar slechts analoog kan wijzigen. Of met andere woorden subjectiviteit als kind van de analoge beschaving die fixeert en grenzen trekt.

 

Ook in zichzelf ging de mens grenzen trekken. Hij maakte een onderscheid tussen een rationeel of schrijvend denken en een irrationele, gevoelsmatige verbeelding, tussen God de Vader en de demonen. Denken zelf - de Griekse filosofie ontstaat pas met de uitvinding van het Griekse alfabet vanaf de achtste eeuw voor Christus - herhaalt als het ware het schrijfproces waarbij het denkende ik, het schrijvende subject zich afschermt van de buitenwereld, het object.[195]

 

De digitalisering van informatie en technologie, meer bepaald de door deze digitalisering bewerkstelligde versnelling, resulteert volgens Frank Hellemans, auteur van het betreffende artikel, in een andere behandeling van de werkelijkheid. Waar het geschrift (de analoge cultuur) op een geleidelijke, analoge manier zoekt naar het bepalen van een positie ten opzichte van een gebeuren - een positiebepaling mogelijk gemaakt doorheen de afgrenzing van subject en object - dompelt de digitale cultuur de gebruiker onder in een netwerk van alle mogelijke ervaringen: “De digitale media zorgen daarentegen voor een schrokachtige of abrupte confrontatie met de werkelijkheid.”[196] Met andere woorden: niet langer een positie ten aanzien van de werkelijkheid maar een onderdompeling in de werkelijkheid. De nieuwste technieken van de digitale cultuur, met name “touchscreen” - waarbij geschreven commando’s worden vervangen door gebaren - en “speech recognition” - gesproken input - , sturen de postmoderne mens terug naar een lichamelijke staat waarin de door het schrift ingestelde grenzen nog niet bestonden; waarin subject en object nog niet zijn opgesplitst. Samenvattend kunnen we stellen dat digitalisering met de daarin besloten versnelling grensverbrekend, of om het in Deleuziaanse terminologie uit te drukken, decoderend werkt met als gevolg dat “elke [mentale] zekerheid en fysieke vastheid verdampen”[197]

 

Deze decoderende werking van een supersnelle wereld kunnen we illustreren aan de hand van de door de Franse filosoof Virilio verzamelde getuigenissen van Apollo 11-astronauten. “Buzz” Aldrin beschrijft hoe hij op de maan zijn hand uitstrekt en daarbij als het ware doorheen een onzichtbare barrière grijpt, alsof hand en arm zich aan de andere kant van zijn lichaam bevinden. Dit afsterven van het biologische lichaam komt ook ter sprake bij zijn collega Collins die na de maanexpeditie, terug thuis, moest bekennen dat het leek alsof hij nooit weg was geweest maar ook nooit echt op de maan was. Wie zich tegen 28.000 kilometer per uur, de ontsnappingssnelheid, beweegt, komt volgens Virilio terecht in een vacuüm aan gene zijde van tijd en ruimte.

Twee opmerkingen ter gelegenheid van dit hopelijk verhelderende voorbeeld willen hier gemaakt worden. Ten eerste kunnen we het niet nalaten hier te verwijzen naar Nietzsches aforisme inzake het lichaam als optische illusie: “‘Gedaante’ is een optisch fenomeen: van ogen afgezien onzin.”[198] In tweede instantie vermelden we de mogelijk desintegrerende werking van het zich aan gene zijde van tijd en ruimte bevinden. Het indelen in de ruimte en de temporele organisatie zijn immers belangrijke factoren in de fabricatie van de subjectvorm.[199] De verstoting uit tijd en ruimte bedreigen wellicht dit produktieproces.

 

Na deze verduidelijking beogende en becommentarieerde uitweiding hervatten we ons betoog. De aanleiding tot deze uitweiding werd gevormd door de stelling dat de digitaliserende decodering elke (mentale) zekerheid en (fysieke) vastheid laat verdampen. Een dergelijke deconstructie doet hoopvol uitkijken naar een nieuw begin: “een renaissance van de directheid, van de zintuiglijkheid, van het impulsief engagement en van het associatief denken”[200]; “geen subject, maar een handelen, stellen, scheppen, ...”[201]; geen positiebepaling ten aanzien van, maar de onmiddellijkheid van gebeurtenissen.

 

 

3.6. Grammaticale subjectconstructie

 

Wij zullen het laatst van het oudste erfdeel metafysica afkomen, gesteld dat wij ervan af kunnen komen - het erfdeel dat in de taal en de grammaticale categorieën is geïncorporeerd en zich zo onmisbaar heeft gemaakt, dat het zou kunnen lijken alsof wij ons vermogen tot denken verliezen zodra wij van deze metafysica afzien.[202]

 

De grammatica verleidt ons om bij het zien van een gebeurtenis een verwekker achter deze gebeurtenis te installeren. Telkens opnieuw wordt het gebeuren opgedeeld in twee categorieën: een iets wat het gebeuren veroorzaakt (verwekker, subject) en datgene wat veroorzaakt wordt (werkzaamheid, predikaat) of, om het met andere woorden te zeggen, telkens opnieuw verleidt de grammatica ons tot causaal denken waarbij een werkzame oorzaak het gevolg veroorzaakt:

 

Dat wij het recht hebben om tussen subject en predikaat, tussen oorzaak en gevolg te onderscheiden - dat is ons sterkste geloof; ja, in de grond is zelfs al het geloof aan oorzaak en gevolg, aan conditio en conditionatum slechts een op zichzelf staand geval van het eerste en algemene geloof, ons oergeloof aan subject en predikaat (namelijk als de bewering dat ieder gevolg een werkzaamheid is en dat alles wat voorwaardelijk is een voorwaarde, iedere werkzaamheid een bewerker, kortom een subject vooronderstelt). Zou dit geloof aan subjects- en predikaatsbegrip niet een grote domheid zijn?[203]

 

We verduidelijken deze stelling aan de hand van twee tekstfragmenten die een verhelderend voorbeeld presenteren:

 

Een quantum kracht is een even groot quantum aandrift, wil, activiteit - of liever, het is niets anders dan juist dit aandrijven, willen, actief zijn zelf, en alleen door de verleiding van de taal (en van de in haar versteende gronddwalingen der rede), die onder alle activiteit een van een actief iets, een “subject”, afhankelijke activiteit verstaat en misverstaat, kan het anders lijken. Want net zoals het volk de bliksem van het lichten scheidt en het laatste als een doen, als werkzaamheid van een subject ziet dat bliksem heet, zo scheidt de volksmoraal ook de sterkte van de uitingen van die sterkte, alsof er achter de sterkte een indifferent substraat is dat het vrij staat sterkte te uiten of niet. Maar zo’n substraat is er niet; er is geen “Zijn” achter het doen, de activiteit, het worden; de “dader” is er alleen maar bij gefabriceerd - het doen is alles. Het volk verdubbelt au fond het doen, waar het de bliksem laat lichten, het is een doen-doen: het poneert dezelfde gebeurtenis eerst als oorzaak en nog een keer als het gevolg daarvan.[204]

 

Als ik zeg “de bliksem licht”, dan heb ik het lichten de ene keer als activiteit en de andere keer als subject aangenomen: dus bij het gebeuren een zijn gesupponeerd dat met het gebeuren niet één is, dat veeleer blijft, is, en niet “wordt”. - Het gebeuren als uitwerken inzetten: en de uitwerking als zijn: dat is de dubbele dwaling, of interpretatie, waaraan wij ons schuldig maken.[205]

 

Deze in de grammatica besloten subjectcreatie geldt niet alleen voor natuurfenomenen als de bliksem of het handelen van dieren (hier vervallen ook wij in dezelfde val van de grammatica waarbij het dier wordt gescheiden van zijn handelen om als oorzaak van dit handelen te worden vooropgesteld) maar evenzeer voor de menselijke activiteiten. Achter het ageren, denken, voelen, veronderstelt de taal een “iets”, een subject, een “dader” die ageert, denkt, voelt. Nietzsche formuleert deze grammaticale (daad der ?) opdeling van elk gebeuren op een niet te evenaren manier voor het concrete geval van de denkactiviteit:

 

Wat het bijgeloof van de logici betreft: ik zal iet moe worden één klein, simpel feit steeds weer te onderstrepen, dat deze bijgelovigen ongaarne erkennen - namelijk, dat een gedachte komt wanneer “zij” dat wil, en niet wanneer “ik” dat wil; zodat het een vervalsing van de feiten is om te zeggen: het subject “ik” is de voorwaarde van het predikaat “denk”. Het denkt: maar dat dit “het” nu juist dat oude beroemde “ik” zou zijn, is, zacht gezegd, slechts een veronderstelling, een bewering, en vooral geen “onmiddellijke zekerheid”. Tenslotte gaat dit “het denkt” reeds veel te ver: dit “het” sluit al een uitleg in van het proces en behoort niet tot het proces zelf. Men redeneert hier naar grammaticale gewoonte: “Denken is een werkzaamheid, bij iedere werkzaamheid hoort iemand die werkzaam is, bijgevolg ...” Ongeveer volgens hetzelfde schema zocht het oudere atomisme bij de werkzame “kracht” nog het deeltje materie waarin zij zetelt en van waaruit zij werkt, het atoom; strengere breinen leerden het tenslotte zonder dit “aardresidu” te stellen en misschien wennen ook de logici er nog eens aan het te stellen zonder dit kleine “het” (tot welk het goede oude Ik vervluchtigd is).[206]

 

Nietzsche countert dit bijgeloof aan de grammatica met het volgende voorstel, “namelijk het denken als oorzaak en voorwaarde zowel van ‘subject’ als van ‘object’ én van ‘substantie’ én van ‘materie’ aan te nemen.”[207]

 

Een andere poging om deze grammaticale subjectcreatie te omzeilen, vinden we weerspiegeld in het volgende gedicht van een persoonlijke vriend:

 

Woorden die afbrokkelen,

heet dit spreken?

 

Een dergelijke formulering van het spreken, ontkent een achter dit spreken werkzame oorzaak. Het spreekproces bestaat in woorden die afbrokkelen: er is helemaal geen sprake van een instantie, een “iets”, een “het”, een subject dat spreekt, maar er zijn woorden die als van een massieve rots (= taal) afbrokkelen en lijdzaam hun val in de afgrond ondergaan.

 

 

3.7. Foucault en Fritsch

 

Hier bespreken we de door Foucault naar voren geschoven verzetsmogelijkheden tegen de subjectcreatie. We illustreren wat hij ter zake stelt voornamelijk aan de hand van een roman van Max Fritsch.

 

Foucault streeft geen vernietiging van de subjectvorm na, veeleer stelt hij voor om de subjectiviteit op een andere manier te ondermijnen. Om het in Nietzscheaanse termen te zeggen, zouden we kunnen stellen dat hij pleit voor de invulling van de subjectvorm als “subjectveelvuldigheid”. In die zin wordt de subjectvorm niet vernietigd maar slechts ondermijnd door hem in vele subjecten te laten uiteenvallen. Voor zulk verzet is meer nodig dan nee zeggen, het vergt een proces van scheppen en herscheppen van andere vormen van individualiteit, een andere betrekking tot je zelf, een andere beleving van subjectiviteit.

 

Onmiddellijk laat dit ons denken aan de heer Stiller uit de roman van Max Fritsch. Hij weigert nog langer te zijn wat hij is, namelijk de Stiller die iedereen “kent” - “Je kunt alles vertellen, behalve je werkelijke leven; - die onmogelijkheid is het wat ons veroordeelt te blijven zoals onze metgezellen ons zien en weerspiegelen, zij die beweren dat ze mij kennen, zij die zich mijn vrienden noemen en nooit toestaan dat ik verander en die elk wonder (wat ik niet kan vertellen, dat onuitspreekbare, wat ik niet kan bewijzen) stukmaken - alleen om te kunnen zeggen: Ik ken je[208] - en wordt iemand anders, namelijk de heer White. Deze heer White wordt aan de Zwitserse grens - na jarenlang met een Amerikaans paspoort te hebben rondgereisd - toevalligerwijs verward met de heer Stiller en geleidelijk aan dwingen de bureaucratie en de vroegere kennissen hem om zich als de heer Stiller te identificeren:

 

Het is moeilijk niet moe te worden tegenover de wereld, tegenover de meerderheid, tegenover hun superioriteit die ik moet erkennen . Het is moeilijk om alleen en zonder getuigen te weten wat je in eenzame uren denkt te hebben ervaren, moeilijk om iets te weten dat ik nooit bewijzen of ook maar zeggen kan. Ik weet dat ik niet de verdwenen Stiller ben. En ik ben het ook nooit geweest. Ik zweer het ook al weet ik niet wie ik wel ben. Misschien ben ik niemand. En al kunnen ze me zwart op wit bewijzen dat van alle mensen die als geboren geboekt staan er momenteel slechts één ontbreekt, namelijk Stiller, en dat ik helemaal niet op deze wereld ben als ik weiger Stiller te zijn, dan weiger ik toch. Waarom geven ze het niet op! Mijn gedrag is belachelijk, ik weet het, mijn situatie wordt onhoudbaar. Maar ik ben niet de man die zij zoeken en die zekerheid, mijn enige, laat ik niet los.[209]

 

Dit proces waarbij hij zijn nieuwe subjectiviteit dient op te geven, doet ons denken aan Foucaults uitspraak dat “de identiteitskwestie waarmee we doorgaans worden geconfronteerd verwijst naar (de gedwongen)[210] gelijkvormigheid aan ons unieke zelf. De betrekkingen tot ons zelf zouden echter geen relaties van overeenkomst moeten zijn, maar van verscheidenheid, creativiteit en vernieuwing. Hetzelfde zijn is echt saai.”[211] Toch wordt het de heer Stiller niet toegestaan van zichzelf te verschillen, iemand anders dan zichzelf te (willen) zijn, wordt “onnozele aanstellerij” genoemd:

 

Tevergeefs probeer ik hem duidelijk te maken dat ik de waarheid zelf niet weet, aan de andere kant ook niet van zins ben me door zwanen of wethouders te laten bewijzen wie ik in werkelijkheid ben en dat ik alle verdere albums die hij naar mijn cel brengt ogenblikkelijk zal verscheuren. Tevergeefs! Mijn verdediger wil het niet uit zijn hoofd zetten dat ik Stiller moet zijn, alleen maar opdat hij mij kan verdedigen en noemt het onnozele aanstellerij als ik mij ertegen verzet iemand anders te zijn dan mijzelf.[212]

 

Een subjectiviteit waaraan je je dient te houden, waaruit ontsnappen onmogelijk wordt gemaakt, dat is een subjectiviteit die we, aldus Foucault, dienen te weigeren:

 

On pourrait dire, pour conclure, que le problème à la fois politique, éthique, social et philosophique qui se pose à nous aujourd’hui n’est pas d’essayer de libérer l’individu de l’état et de ses institutions, mais de nous libérer nous de l’état et du type d’individualisation qui s’y rattache. Il nous faut promouvoir de nouvelles formes de subjectivité en refusant le type d’individualité qu’on nous a imposé pendant plusieurs siècles.[213]

 

In de roman van Fritsch wordt de heer Stiller (hoe reeds een naam, en het eeuwig geïdentificeerd / gelijkgeschakeld worden door / aan deze naam, dwingt gelijk te blijven) voornamelijk om bureaucratische redenen gedwongen zijn identiteit als de heer White op te geven. Om hem te kunnen verdedigen inzake het incident met de douane, om de verdwijning van de heer Stiller als opgelost te kunnen klasseren, móet Stiller zichzelf als Stiller identificeren. Stiller weigert diegene te zijn die hij moét zijn, hij wil dat ze hem zijn leegte, zijn nietigheid laten:

 

Ik ben hun Stiller niet. Wat willen ze van mij! Ik ben een ongelukkig, nietig, onbelangrijk mens, die geen leven achter zich heeft, helemaal geen. Waartoe mijn opschepperij ? Alleen maar opdat ze mij mijn leegte laten, mijn nietigheid, mijn werkelijkheid, want je kunt niet vluchten en wat ze mij aanbieden is een vlucht, geen vrijheid, een vlucht in een rol. Waarom geven ze het niet op?[214]

 

Hij wil iemand zijn zonder dat hij daardoor wordt gedwongen zich in de vroegere rol van die iemand in te leven. Hij wil vrijheid, vrij zijn van diegene waartoe iedereen hem veroordeelt, vrij zijn van diegene die hij voor iedereen is. Hij wil een nieuw leven zonder de ketenen van zijn vroegere zijn / subjectiviteit:

 

Ze glimlachte, telkens wanneer ik haar mijn liefde bezwoer en ze luisterde naar me, dat is mogelijk, maar zonder te horen wat ik had willen zeggen. Ze hoorde alleen maar wat Stiller, als hij nu op mijn stoeltje had gezeten, vermoedelijk zou hebben gezegd. Het was pijnlijk voor mij dit op te merken. Eigenlijk kon ik alleen maar zwijgen! Ik keek naar haar nabije hand die ik onwillekeurig had losgelaten en moest aan mijn afschuwelijke droom met de littekens denken. Julika vroeg me verder te spreken. Waarvoor ? Ook ik voelde me plotseling vrij hopeloos. Ieder gesprek tussen die vrouw en mij, zo leek mij, is beëindigd voordat we beginnen en iedere handeling die ooit bij mij op zou kunnen komen is bij voorbaat als geïnterpreteerd, ontvreemd aan mijn wezen van dat moment doordat die  handeling altijd alleen maar als een onverwachte handeling van de verdwenen  Stiller gezien  zal worden, nooit als de  mijne. Nooit  als de mijne ..![215]

 

Een zelfde wens zonder het vroegere “zelf” in de wereld te staan, zich van zijn vroegere subjectiviteit te bevrijden treffen we aan in de Ladybird van Lawrence:

 

Actually to go, actually to die the death, actually to cross the border and be gone, to be gone. To be gone from this herself, from this Daphne, to be gone from father and mother, brothers and husband and home and land and world: to be gone. To be gone to the call from the beyond: the call. It was the Count calling. He was calling her. She was sure he was calling her. Out of herself, out of her world, he was calling her.[216]

 

Het verlangen zich van zijn zelf te bevrijden wordt in overduidelijke taal uitgesproken: “To be gone from this herself, from this Daphne, ...”. De esthetische bekoring uitgaande van het gezang van de “Count” laat Daphne wensen uit haar bestaande subjectiviteit te kunnen treden, los te kunnen breken uit haar actuele banden met “father and mother, brothers and husband and home and land and world”.

 

Ook Nietzsche bepleit de mogelijkheid om van subjectiviteit te kunnen wisselen, om de subjectvorm achtereenvolgens op verschillende manieren te kunnen invullen:

 

Zuigt uw levensomstandigheden en toevalligheden uit - en gaat dan in andere over! Het is niet voldoende één mens te zijn, hoewel dat het noodzakelijke begin is! Dat zou tenslotte toch neerkomen op een aansporing om bekrompen te worden! Maar uit de één in een ander overgaan en een reeks van wezens doorleven![217]

 

 

3.8. De Sade

 

Duizenden oorzaken kunnen iemand de richting van de misdadigheid of van de deugdzaamheid uitdrijven: de toestand van onze organen, de lichaamsvochten, beïnvloed door de lucht die we inademen..., door de soort of de hoeveelheid voedingsstoffen die we opgenomen hebben, klierafscheidingen... kortom het kan in één dag omslaan van het ene uiterste in het ander: de slag van de trommelstok, goed of kwaad; honderd louis gestolen uit de zak van mijn buurman of uit mijn eigen zak geschonken aan een arme sloeber: de uitwerking van de slag, het geluid.

Hebben wij macht over die uitwerking als de eerste handeling nodig is ? Kunnen we de trommel slaan zonder dat hij geluid voortbrengt ? En kunnen we ons verweren tegen de neiging tot slaan als we over de aandriften daartoe geen macht bezitten, als dat dingen zijn die buiten ons om gaan ?[218]

 

En het gaat er niet om of uw leerling wanneer hij een man is geworden, al dan niet misdaden begaat, omdat misdaad eigenlijk een ongeluk is van de natuur, wier onvrijwillig werktuig de mens is, en wiens speeltuig hij nolens volens wordt als zijn organen hem daartoe dwingen,...[219]

 

Deze passages uit Juliette, of de voorspoed van de ondeugd van De Sade kunnen we op verschillende manieren gebruiken.

 

In eerste instantie gebruiken we ze als illustratie van Nietzsches stelling dat naturalisten de ziel plegen te verliezen - een door Nietzsche betreurd verlies - zodra ze hem aanraken[220]: er is niet langer sprake van een ziel die keuzen maakt, die handelt maar het zijn “de toestand van onze organen, de lichaamsvochten, beïnvloed door de lucht die we inademen ..., [door] de soort of de hoeveelheid voedingsstoffen die we opgenomen hebben, klierafscheidingen” die bepalen wat er gebeurt. Krachten, te situeren buiten de subjectvorm (die niet langer wordt “erkend”), overheersen ons:

 

Dan kun je nog aankomen met de bewering dat dit harmonische samengaan een mysterie is, maar ik zeg vlakaf dat ik geen ziel erken, ik ken en zie alleen mijn lichaam, mijn lichaam is het dat voelt, denkt, oordeelt, lijdt, geniet, en dat alles komt voort uit dat lichaam zelf, zijn mogelijkheden, mechanisme, opbouw.[221]

 

Deze en bovenstaande passages uit Juliette kunnen we in tweede instantie vergelijken met wat Nietzsche in Aldus sprak Zarathoestra uitspreekt aangaande het “Zelf”:

 

Maar de ontwaakte, de wetende zegt: Lijf ben ik geheel en al, en niets buiten dat; een ziel is slechts een woord voor een iets aan het lijf.

Het lijf is een groot verstand, een veelheid met zin, een oorlog en een vrede, een kudde en een herder.

Werktuig van het lijf is ook uw kleine verstand, mijn broeder, door u geest genoemd: een klein werk- en speeltuig van uw grote verstand.

‘Ik’, - zegt gij en ge zijt trots op dit woord. Maar het grotere is dat waaraan gij niet geloven wilt - uw lijf en zijn grote verstand: dat zègt niet Ik, maar dat doet Ik.

Wat de zin voelt, wat de geest inziet, dat heeft nooit zijn einde in zichzelf. Maar zin en geest trachten u diets te maken, dat zij aller dingen einde zijn: zo ijdel zijn zij.

Werk- en speeltuigen zijn zin en geest: achter hen ligt nog het Zelf. Het Zelf zoekt ook met de ogen der zinnen, het luistert ook met de oren des geestes.

Altijd luistert het Zelf en zoekt: het vergelijkt, bedwingt, verovert, vernietigt. Het heerst en is ook van het Ik beheerser.

Achter uw gedachten en gevoelens, mijn broeder, staat een machtige gebieder, een onbekende wijze - die heet Zelf. In uw lijf woont hij, uw lijf is hij.

Er is meer verstand in uw lijf dan in uw beste wijsheid. En wie weet er, waartoe uw lijf juist uw beste wijsheid van node heeft?

Uw Zelf lacht over uw Ik en zijn stoute sprongen. “Wat zijn mij deze sprongen en vluchten van gedachten? - zegt het tot zichzelf. Een omweg tot mijn doel. Ik ben de leiband van het Ik en de inblazer van zijn begrippen.

Het Zelf zegt tot het Ik: “Hier voelt smart!” En dan lijdt het, en denkt na, hoe het niet meer lijden zal - en juist daarom moet het denken.

Het Zelf zegt tot het Ik: “Hier voelt lust!” Dan verheugt het zich en denkt na, hoe het nog dikwijls zich verheugen zal - en juist daarom moet het denken.[222]

 

Zowel De Sade als Nietzsche bepleiten de waardering voor het belang van het lichaam. Beide beschrijven hoe de ziel slechts een speelbal is van het lichaam. Onmiddellijk denken we hierbij aan Foucault: het is via de controle over het lichaam dat de ziel wordt geproduceerd. “Ze [de ziel] bestaat wel degelijk, ze heeft een realiteit, ze wordt in de praktijk van de machtsuitoefening permanent om, op en in het lichaam van de gestrafte geproduceerd - en meer in het algemeen bij hen die bewaakt, gedresseerd en gecorrigeerd worden, bij krankzinnigen, kinderen, scholieren en gekoloniseerden, en bij hen die aan een produktieapparaat zijn gekluisterd en hun leven lang worden gecontroleerd.”[223] Het is via de dressuur van het lichaam, het lijf - heerser over het ik, de ziel - dat de ziel wordt geproduceerd.

 

 

3.9. Besluit

 

Enerzijds bieden de verspreid aangetroffen cultuuruitingen ondersteuning aan de hypothese dat de subjectvorm een machtsconstructie is.

 

Anderzijds wordt deze hypothese ondermijnd door de relatieve afwezigheid van enige verzetsmogelijkheden. Foucault en Nietzsche bepleiten een andere invulling van de subjectvorm dan de actueel alom verspreidde. Foucault heeft het over de noodzaak andere relaties tot onszelf te ontwikkelen dan deze van de strikte gelijkvormigheid. Nietzsche houdt een betoog voor de invulling van de subjectvorm als “subjectveelvuldigheid” of als “maatschappijstructuur van aandriften en affecten”. Waar zowel Foucault als Nietzsche een andere invulling van de subjectvorm - een versplintering ervan - voorstaan, biedt geen van beide een radicale uitweg uit de subjectvorm tout court.

De gewelddadigheid van Bataille verleent een momentane of permanente - in het geval van de (“gewelddadigheid” van de) dood - uitweg uit, of transgressie van, de subjectvorm. Enkel gewelddadigheid biedt de mogelijkheid (de gewelddaad die) de subjectvorm (is) ongedaan te maken. Reeds Nietzsche stelde dat de ziel ontstond toen de vreselijke bolwerken van de staat het dier “mens” verplichtten, dit zonder enige mogelijkheid tot verzet, om in gemeenschap te gaan leven.[224] Hierdoor werd het zielloze dier “mens” tot zielige - met een ziel begiftigde - mens. De nadruk die Nietzsche legt op de afwezigheid van elke verzetsmogelijkheid en de vaststelling dat Bataille, met het door hem gehechte belang aan gewelddadigheid, een vluchtroute uit de subjectvorm weet te ontdekken, verleidt ons tot het formuleren van een nieuwe hypothese, namelijk dat de subjectvorm het resultaat is van een gewelddaad.[225]

 

 

4. Besluit

 

Na in een eerste deel het concept macht te hebben besproken - bespreking waarbij de eventuele voorafgaandelijke, buitenmachtelijke gegevenheid van de subjectvorm reeds herhaaldelijk diende te worden tegengesproken - werd in deel twee een produktieproces van de subjectvorm van dichterbij ontleed. Deel drie ondermijnde de aanvankelijk vooropgestelde hypothese. De zogenaamde actiefactoren, de voor hun aanname noodzakelijke vooronderstelling van de subjectvorm, of kortweg de subjectvorm is een gewelddaad, daartoe neigde het besluit van deel drie. We beëindigen deze scriptie dan ook met het volgende statement: De subjectvorm is het produkt van de gewelddadigheid van staat en gemeenschap.

 

Deze stellingname heeft voor gevolg dat criminaliteit een louter maatschappelijke, reactieve aangelegenheid wordt. De zogenaamde actiefactoren blijken - indien onze hypothese enige steek houdt - een maatschappelijke / statelijke gewelddaad te zijn waardoor een veelheid van lichamen, krachten, verlangens, gedachten en vertogen wordt opgesloten binnen de eenheid van de subjectvorm. Indien de zogenaamde actieve componenten (dader en slachtoffer) als vorm een maatschappelijke / statelijke gewelddaad blijken te zijn, kunnen we concluderen dat criminaliteit - gedefinieerd als zijnde de resultante van de interactie tussen reactieve (gemeenschap en staat) en actieve (dader en slachtoffer) componenten - een uitsluitend reactieve creatie vormt.

 

 

Bibliografie

 

Bijlagen

 

Bijlage 1: In 1903 gepubliceerde foto van de gehoorzaal van de gevangenis van Fresnes.[226]

 

 

Bijlage 2: Model voor schrijfhouding.[227]

 

Bijlage 3: “Sentencing Table”.[228]

 

 

Sentencing

Table

 

 

 

 

 

Offense Level

I

(0 or 1)

II

(2 or 3)

III

(4,5,6)

IV

(7,8,9)

V

(10,11,12)

VI

(13 or more)

1

2

3

0-6

0-6

0-6

0-6

0-6

0-6

0-6

0-6

0-6

0-6

0-6

0-6

0-6

0-6

0-6

0-6

0-6

0-6

4

5

6

0-6

0-6

0-6

0-6

0-6

1-7

0-6

1-7

2-8

2-8

4-10

6-12

4-10

6-12

9-15

6-12

9-15

12-18

7

8

9

1-7

2-8

4-10

2-8

4-10

6-12

4-10

6-12

8-14

8-14

10-16

12-18

12-18

15-21

18-24

15-21

18-24

21-27

10

11

12

6-12

8-14

10-16

8-14

10-16

12-18

10-16

12-18

15-21

15-21

18-24

21-27

21-27

24-30

27-30

24-30

27-33

30-37

13

14

15

12-18

15-21

18-24

15-21

18-24

21-27

18-24

21-27

24-30

24-30

27-33

30-37

30-37

33-41

37-46

33-41

37-46

41-51

16

17

18

21-27

24-30

27-33

24-30

27-33

30-37

27-33

30-37

33-41

33-41

37-46

41-51

41-51

46-57

51-63

46-57

51-63

57-71

19

20

21

30-37

33-41

37-46

33-41

37-46

41-51

37-46

41-51

46-57

46-57

51-63

57-71

57-71

63-78

70-87

63-78

70-87

77-96

22

23

24

41-51

46-57

51-63

46-57

51-63

57-71

51-63

57-71

63-78

63-78

70-87

77-96

77-96

84-105

92-115

84-105

92-115

100-125

25

26

27

57-71

63-78

70-87

63-78

70-87

78-97

70-87

78-97

87-108

84-105

92-115

100-125

100-125

110-137

120-150

110-37

120-150

130-162

28

29

30

78-97

87-108

97-121

87-108

97-121

108-135

97-121

108-135

121-151

110-137

212-151

135-168

130-162

140-175

151-188

140-175

151-188

168-210

31

32

33

108-135

121-151

135-168

121-151

135-168

151-188

135-168

151-188

168-210

151-188

168-210

188-235

168-210

188-235

210-162

188-235

210-262

235-293

34

35

36

151-188

168-210

188-235

168-210

188-235

210-262

188-235

210-262

235-293

210-262

235-293

262-327

235-293

262-327

292-365

262-327

292-365

324-405

37

38

39

210-262

235-293

262-327

235-293

262-327

292-365

262-327

292-365

324-405

292-365

324-405

360-life

324-405

360-life

360-life

360-life

360-life

360-life

40

41

42

292-365

324-405

360-life

324-405

360-life

360-life

360-life

360-life

360-life

360-life

360-life

360-life

360-life

360-life

360-life

360-life

360-life

360-life

43

life

life

life

life

life

life

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] M. FOUCAULT, De wil tot weten. Geschiedenis van de seksualiteit I. Vertaald door Klinkenberg P. Nijmegen, 1985 (2de druk), p. 94.

[2] Zie ook 1.12.10. Macht is produktief, p.

[3] M. FOUCAULT, Les mailles du pouvoir. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. IV (1980-1988). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 184-185.

[4] W.F. NIETZSCHE, Herwaardering van alle waarden. De wil tot macht. Vertaald door Graftdijk T. Meppel / Amsterdam, 1992, p. 358.

[5] M. FOUCAULT, Le sujet et le pouvoir. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. IV (1980-1988). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 232-233.

[6] M. FOUCAULT, Le sujet et le pouvoir. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. IV (1980-1988). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 236.

[7] M. FOUCAULT, Cours du 7 janvier 1976. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. III (1976-1979). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p.170.

[8] Het gebruik van het woord vrijheid stuit wellicht tegen de borst. Ondanks de schijnbare ongepastheid van dit woord op deze plaats houden we er aan het niet te vervangen. Het vervolg van de tekst, meer bepaald 1.1.2..1. Macht verschilt van geweld, maakt duidelijk waarom het woord kan gebruikt worden in deze context: de materiële, fysieke “ongebondenheid” of “vrijheid” kenmerkt het onderscheid tussen machtsuitoefening en geweld.

[9] M. FOUCAULT, Le sujet et le pouvoir. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. IV (1980-1988). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 238.

[10] Zie ook 1.1.2.1. Macht verschilt van geweld, p.

[11] M. FOUCAULT, Le sujet et le pouvoir. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. IV (1980-1988). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 230.

[12] Deze en de volgende onderstrepingen zijn door ons aangebracht om het karakteristieke van geweld beter te laten uitkomen.

[13] D.A.F. DE SADE, Juliette, of de Voorspoed van de ondeugd. Vertaald door Warren H. Amsterdam, 1980 (3de druk), p. 302-303.

[14] D.A.F. DE SADE, Juliette, of de Voorspoed van de ondeugd. Vertaald door Warren H. Amsterdam, 1980 (3de druk), p. 305.

[15] D.A.F. DE SADE, Juliette, of de Voorspoed van de ondeugd. Vertaald door Warren H. Amsterdam, 1980 (3de druk), p. 306.

[16] D.A.F. DE SADE, Juliette, of de Voorspoed van de ondeugd. Vertaald door Warren H. Amsterdam, 1980 (3de druk), p. 307.

[17] M. FOUCAULT, Le sujet et le pouvoir. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. IV (1980-1988). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 233.

[18] M. FOUCAULT, Le sujet et le pouvoir. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. IV (1980-1988). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 233.

[19] M. FOUCAULT, Le sujet et le pouvoir. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. IV (1980-1988). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 234.

[20] M. FOUCAULT, Le sujet et le pouvoir. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. IV (1980-1988). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 236.

[21] M. FOUCAULT, Pouvoir et corps. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. II (1970-1975). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J., Paris, 1994, p. 754.

[22] M. FOUCAULT, Le sujet et le pouvoir. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. IV (1980-1988). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 241.

[23] M. FOUCAULT, Wil tot weten. Geschiedenis van de seksualiteit I. Vertaald door Klinkenberg P. Nijmegen, 1985 (2de druk), p. 95.

[24] M. FOUCAULT, Wil tot weten. Geschiedenis van de seksualiteit I. Vertaald door Klinkenberg P. Nijmegen, 1985 (2de druk), p. 95.

[25] M. FOUCAULT, Radioscopie de Michel Foucault. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. II (1970-1975). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 799.

[26] M. FOUCAULT, Cours du 7 janvier 1976. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. III (1976-1979). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 171-172.

[27] M. FOUCAULT, Cours du 7 janvier 1976. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. III (1976-1979). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 171-172.

[28] M. FOUCAULT, Entretien avec Michel Foucault. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. III (1976-1979). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 152.

[29] M. FOUCAULT, Cours du 7 janvier 1976. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. III (1976-1979). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 172.

[30] Zie ook 3.1. Geheugen, p.

[31] M. FOUCAULT, Entretien avec Michel Foucault. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. III (1976-1979). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p.231.

[32] M. FOUCAULT, Prisons et asiles dans le mécanisme du pouvoir. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. II (1970-1975). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 523

[33] M. FOUCAULT, De wil tot weten. Geschiedenis van de seksualiteit I. Vertaald door Klinkenberg P. Nijmegen, 1985 (2de druk), p. 94.

[34] M. FOUCAULT, Cours du 14 janvier. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. III (1976-1979). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 180.

[35] M. FOUCAULT, La vérité et les formes juridiques. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. II (1970-1975). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 643.

[36] M. FOUCAULT, Les mailles du pouvoir. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. IV (1980-1988). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 186.

[37] M. FOUCAULT, Cours du 14 janvier 1976. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. III (1976-1979). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 181.

[38] M. FOUCAULT, Les mailles du pouvoir. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. IV (1980-1988). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 187.

[39] M. FOUCAULT, Les mailles du pouvoir. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. IV (1980-1988). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p.187.

[40] M. FOUCAULT, Les rapports de pouvoir passent à l’intérieur des corps. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. III (1976-1979). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 232.

[41] M. FOUCAULT, Questions à Michel Foucault sur la géographie. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. III (1976-1979). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 35.

[42] M. FOUCAULT, Questions à Michel Foucault sur la géographie. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. III (1976-1979). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 36.

[43] M. FOUCAULT, Les rapports de pouvoir passent à l’intérieur des corps. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. III (1976-1979). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 232.

[44] De ronde haakjes werden door mij toegevoegd.

[45] G. DELEUZE, Foucault. Paris, 1986, p. 33.

[46] M. FOUCAULT, Michel Foucault. Les réponses du philosophe. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. II (1970-1975). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 812.

[47] M. FOUCAULT, De wil tot weten. Geschiedenis van de seksualiteit I. Vertaald door Klinkenberg P. Nijmegen, 1985 (2de druk), 1984, p. 95.

[48] Zie ook 1.1.3. Stratgie, p. ; 1.4. Plusieurs pouvoirs, p. en 1.5. Staat, p.

[49] M. FOUCAULT, De wil tot weten. Geschiedenis van de seksualiteit I. Vertaald door Klinkenberg P. Nijmegen, 1985 (2de druk), p. 95-96.

[50] W.F. NIETZSCHE, Over de genealogie van de moraal. Een polemisch geschrift. Vertaald door Graftdijk T. Amsterdam, 1980 (2de druk), p. 77-78.

[51] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 273.

[52] M. FOUCAULT, De wil tot weten. Geschiedenis van de seksualiteit I. Vertaald door Klinkenberg P. Nijmegen, 1985 (2de druk), p. 93.

[53] M. FOUCAULT, Le sujet et le pouvoir. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. IV (1980-1988). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 239.

[54] Zie ook 1.8. Circulariteit, p.

[55] Zie ook 1.10.1. Macht en plezier, p.

[56] Zie ook 1.10.2. Macht en weten, p.

[57] Zie ook 1.10.3. Macht en subject, p.

[58] Zie ook 1.10.2.2. Macht en waarheid, p.

[59] M. FOUCAULT, Cours du 14 janvier 1976. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. III (1976-1979). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 180.

[60] M. FOUCAULT, Wij moeten nieuw plezier scheppen. In: D.J. BOS, Michel Foucault in gesprek. Seks, macht en vriendschap.Amsterdam, 1985, p. 42.

[61] M. FOUCAULT, Le sujet et le pouvoir. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. IV (1980-1988). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 242.

[62] M. FOUCAULT, Le sujet et le pouvoir. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. IV (1980-1988). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 242.

[63] G. BATAILLE, De erotiek. Vertaald door Versteeg J. Amsterdam, 1993 (2de druk), p. 51.

[64] M. FOUCAULT, Entretien avec Michel Foucault. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. III (1976-1979). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 148-149.

[65] M. FOUCAULT, Le pouvoir, une bête magnifique. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. III (1976-1979). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 378.

[66] M. FOUCAULT, Les mailles du pouvoir. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. IV (1980-1988). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 187.

[67] M. FOUCAULT, Michel Foucault. Les réponses du philosophe. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. II (1970-1975). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 816.

[68] M. FOUCAULT, Radioscopie de Michel Foucault. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. II (1970-1975). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 802.

[69] M. FOUCAULT, Wij moeten nieuw plezier scheppen. In: D.J. BOS, Michel Foucault in gesprek. Seks, macht en vriendschap. Amsterdam, 1985, p. 43.

[70] M. FOUCAULT, Pouvoir et corps. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. II (1970-1975). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 757.

[71] M. FOUCAULT, La vérité et les formes juridiques. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. II (1970-1975). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 569.

[72] M. FOUCAULT, La vérité et les formes juridiques. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. II (1970-1975). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 570.

[73] W.F. NIETZSCHE, Over waarheid en leugen in buitenmorele zin. Vertaald door Ausma T. In: W.F. NIETZSCHE, Waarheid en cultuur. Een keuze uit het vroegere werk. Samengesteld door Mostert P. Meppel / Amsterdam, Boom, 1983 (2de druk), p. 112-113.

[74] W.F. NIETZSCHE, Over waarheid en leugen in buitenmorele zin. Vertaald door Ausma T. In: W.F. NIETZSCHE, Waarheid en cultuur. Een keuze uit het vroegere werk. Samengesteld door Mostert P. Meppel / Amsterdam, Boom, 1983 (2de druk), p. 114.

[75] W.F. NIETZSCHE, Over waarheid en leugen in buitenmorele zin. Vertaald door Ausma T. In: W.F. NIETZSCHE, Waarheid en cultuur. Een keuze uit het vroegere werk. Samengesteld door Mostert P. Meppel / Amsterdam, Boom, 1983 (2de druk), p. 118.

[76] W.F. NIETZSCHE, Over de genealogie van de moraal. Een polemisch geschrift. Vertaald door Graftdijk T. Amsterdam, 1980 (2de druk), p. 21.

[77] W.F. NIETZSCHE, De vrolijke wetenschap.Vertaald door Hawinkles P. Amsterdam, 1976 (4de druk), p.192.

[78] Deze stelling vindt haar bevestiging in de taal. We spreken over het “onderwerp” - m.a.w. datgene wat onderworpen wordt - van een tekst of geschrift.

[79] M. FOUCAULT, Radioscopie de Michel Foucault. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. II (1970-1975). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 790.

[80] M. FOUCAULT, Pouvoir et corps. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. II (1970-1975). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 757.

[81] M. FOUCAULT, Entretien sur la prison: le livre et sa méthode. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. II (1970-1975). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 752

[82] Zie ook 1.10.2.1. Algemeen, p.

[83] M. FOUCAULT, De orde van het spreken. Vertaald door Widdershoven T. Meppel / Amsterdam, 1988, p. 41-42.

[84] M. FOUCAULT, De orde van het spreken. Vertaald door Widdershoven T. Meppel / Amsterdam, 1988, p. 69.

[85] M. FOUCAULT, Cours du 14 janvier 1976. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. III (1976-1979). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 176.

[86] M. FOUCAULT, Théories et insitutions pénales. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. II (1970-1975). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 389.

[87] M. FOUCAULT, De wil tot weten. Geschiedenis van de seksualiteit I. Vertaald door Klinkenberg P. Nijmegen, 1985 (2de druk), p. 99.

[88] M. FOUCAULT, Questions à Michel Foucault sur la géographie. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. III (1976-1979). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 37.

[89] Zie ook 2.2.3. Het examen, p.

[90] M. FOUCAULT, La vérité et les formes juridiques. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. II (1970-1975). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 579-581.

[91] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 310.

[92] M. FOUCAULT, La vérité et les formes juridiques. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. II (1970-1975). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 578-588.

[93] M. FOUCAULT, Théories et insitutions pénales. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. II (1970-1975). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 391.

[94] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 310.

[95] M. FOUCAULT, La vérité et les formes juridiques. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. II (1970-1975). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 586.

[96] M. FOUCAULT, Théories et insitutions pénales. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. II (1970-1975). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 389.

[97] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 43.

[98] M. FOUCAULT, La vérité et les formes juridiques. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. II (1970-1975). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 542 en 588.

[99] M. FOUCAULT, Entretien avec Michel Foucault. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. III (1976-1979). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 147.

[100] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 43.

[101] M. FOUCAULT, Cours du 14 janvier 1976. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. III (1976-1979). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 180.

[102] M. FOUCAULT, De wil tot weten. Geschiedenis van de seksualiteit I. Vertaald door Klinkenberg P. Nijmegen, 1985 (2de druk), p. 95.

[103] M. FOUCAULT,Cours du 14 janvier 1976. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. III (1976-1979). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p.179-180.

[104] Rolf de Folter stelt in zijn werk Normaal en abnormaal.Enkele beschouwingen over het probleem van de normaliteit in het denken van Husserl, Schutz en Foucault dat de term savoir met weten dient vertaald te worden. De term kennis zou voor Foucault onlosmakelijk met de bewustzijnsfilosofie van het kennend subject verbonden zijn.

[105] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 45.

[106] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 192.

[107] M. FOUCAULT, Le sujet et le pouvoir. In: FOUCAULT, M., Dits et écrits, vol. IV (1980-1988). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 223.

[108] H.L. DREYFUS en P. RABINOW, Michel Foucault: Beyond Structuralism and Hermeneutics. With an afterword by Michel Foucault. Brighton, 1982, p. 153.

[109] M. FOUCAULT, Les mailles du pouvoir. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. IV (1980-1988). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 190-191.

[110] Zie ook F. Engels, De toestand van de arbeidersklasse in Engeland. Naar eigen aanschouwingen en authentieke bronnen. Moskou, 1976, pp. 366.

[111] Zie ook bijlage 1.

[112] M. FOUCAULT, Les mailles du pouvoir. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. IV (1980-1988). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 192.

[113] D. SCHOUTEN, De ziel als zweep. Amsterdam, 1990, p. 111.

[114] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 204.

[115] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 202-203.

[116] Ordonnantie van 1 januari 1766. Geciteerd in: M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 210.

[117] Zie ook bijlage 2.

[118] J.B. DE LA SALLE, Conduite des écoles chrétiennes. Paris, 1828, p. 63-64. Geciteerd in: M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 211-212.

[119] Ordonnantie van 1 januari 1766, XI, art. 2. Geciteerd in: M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 212-213.

[120] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 215.

[121] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 223.

[122] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 224.

[123] L. REYBAUD, Le coton. Paris, p. 189-190. Geciteerd in: J.P. DE GAUDEMAR, L’ordre et la production. Naissance et formes de la discipline d’usine. Paris, 1982, p. 123-124.

[124] K. MARX, Het kapitaal. Een kritische beschouwing over de economie. Vertaald door Lipschits I. De Haan, 1978 (4de druk), p. 247.

[125] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 230-231.

[126] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 233.

[127] A. PONIATOWSKI, Le président qui ramasse les papiers gras. Il a sauvé Disneyland Paris. Challenges, nr. 102, april 1996, p. 40.

[128] Zie ook 1.1.3. Strategie, p.

[129] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 247.

[130] K. MARX, Het kapitaal. Een kritische beschouwing over de economie. Vertaald door Lipschits I. De Haan, 1978 (4de druk), p. 320.

[131] J.B. DE LA SALLE, Conduite des écoles chrétiennes. Paris, 1828, p. 156. Geciteerd in: M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 251-252.

[132] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 252.

[133] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 257.

[134]  Meer bepaald 1.10.2.3. Weten-macht-vormen, p.

[135] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 266-267

[136]  M. FOUCAULT, La vérité et les formes juridiques. In: FOUCAULT, M., Dits et écrits, vol. II (1970-1975). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 595.

[137]  Zie ook 1.10.2.1. Algemeen, p.

[138] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 262.

[139] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 260-261.

[140] M. FOUCAULT, Folie, une question de pouvoir. In: FOUCAULT, M., Dits et écrits, vol. II (1970-1975). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 660-661.

[141] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 265.

[142] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 267-268.

[143] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 266.

[144] N. Christie., Crime control as industy. Towards GULAGS, Western style? London, 1993, p. 129.

[145] Zie bijlage 3.

[146] Geciteerd in: N. Christie., Crime control as industy. Towards GULAGS, Western style? London, 1993, p. 132.

[147] Geciteerd in: N. Christie., Crime control as industy. Towards GULAGS, Western style? London, 1993, p. 133.

[148] M. FOUCAULT, La vérité et les formes juridiques. In: FOUCAULT, M., Dits et écrits, vol. II (1970-1975). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 595.

[149] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 264.

[150]  Zie 2.1.1. De kunst van het indelen, p.

[151]  Zie 2.1.2. De controle over de activiteiten, p.

[152]  Zie 2.1.3. De organisatie van de ontwikkelingen, p.

[153]  Zie 2.1.4. De compositie der krachten, p.

[154] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 237.

[155] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 35.

[156] M. FOUCAULT, Radioscopie de Michel Foucault. In: FOUCAULT, M., Dits et écrits, vol. II (1970-1975). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 794.

[157] “Les hommes de droit, les hommes de loi, les juristes sont obligés d'employer le vocabulaire de la discipline et de la normalisation.” M. FOUCAULT, Les mailles du pouvoir. In: M. FOUCAULT, Dits et écrits, vol. IV (1980-1988). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 199.

[158] M. FOUCAULT, Le pouvoir, une bête magnifique. In: FOUCAULT, M., Dits et écrits, vol. IV (1980-1988). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 373.

[159] W.F. NIETZSCHE, Aldus sprak Zarathoustra. Een boek voor allen en voor niemand. Vertaald door Endt P. en Marsman H. Amsterdam, 1985, p. 45: “Altijd zag hij zich nu als de dader van een daad. Waanzin heet ik dit: in hem sloeg de uitzondereing om tot zijn wezen.” Aan de hand van een concretisering zal worden uitgelegd hoe deze krachtige zinsnede wordt begrepen. De moordenaar pleegde één moord. Deze daad krijgt onder de talloze handelingen die hij stelde en stelt een verheven, gepriviligeerde positie toegewezen. De dader wordt zijn gehele leven met deze ene daad geïdentificeerd: heel zijn leven zal hij een moordenaar zijn. Onder het oneindige aantal handelingen die hij meermaals stelt (spreken, werken, vrijen, ...) wordt een daad die hij slechts één enkele maal beging en dus een uitzondering vormt, uitverkoren om zijn wezen uit te maken.

[160]  Zie ook 1.8. Circulariteit, p.

[161] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 45-46.

[162] Wellicht behoeft dit enige nadere uitleg. De vaststelling dat de taal een uitgesproken culturele aangelegenheid vormt, is ons uitgangspunt.

Taal bestaat in het geven van een gelijke naam aan niet al te sterk verschillende prikkels op het zenuwstelsel. We nemen het voorbeeld van de prikkel bij het zien van een boom. Hoewel alle bomen onderling verschillend zijn, suggereert de eenheid van het woord boom dat het in elk dezer gevallen om een (zelfde) boom gaat. Het onderscheid tussen elk der bomen kan in de taal niet uitgedrukt worden, of toch niet op een bondige manier. Taal is als instrument juist uitgevonden om vlotte communicatie te verzekeren. Voorwaarde daartoe is het gelijkschakelen, het opgeven van nuanceringen, het niet verspillen van taaltijd.

De eenheid van het woord “boom” laat ons veronderstellen dat de prikkel, zowel als datgene wat aanleiding geeft tot deze prikkel, eenheden zouden zijn. Het waarnemen van een veelheid, van de bladeren, de verschillende samenstelling van elk dezer bladeren, van de onderscheiden takken, de structuur dezer takken, of het waarnemen van de boom als voortdurende transformatie van moleculen (waarbij dan het contrast met de hem omgevende lucht verzwakt), laat deze vertrouwde eenheid verbrokkelen. Het zelfde kunnen we mutatis mutandis zeggen voor de persoonsnaam.

Eenheden geven zekerheden, met iets / wordenden dat / die voortdurend verandert / veranderen en dus nooit (één) is / zijn, valt niet te leven of interageren. Hoe te reageren op, hoe om te gaan met afwezigheid van zijnden? De inname van posities en het opstellen van interactieschema’s ten aanzien van, en het beheren van zaken die continu veranderen - hier botsen we opnieuw op de limiteringen van de taal in die zin dat we dienen te spreken van “iets” dat wordt en dus impliciet zijnden / eenheden erkennen - is onmogelijk. Vandaar de noodzaak eenheden te creëren, voortdurend het geloof aan eenheden te bevestigen. Zelf de “versplinteringsaanhangers” bevestigen dit talige bijgeloof: enkel eenheden kunnen versplinterd worden. Wordenden die uiteenvallen, een onmogelijkheid.

Vanuit de levensnoodzakelijkheid van (het geloof aan) eenheden wordt elke, zelf marginale, ondergraving - zoals de destructie van de vertrouwde eenheden in kleinere delen - op vijandigheid onthaald: ze is levensbedreigend!

Vandaar dat ook van teksten wordt verwacht dat ze zich als één zijnde presenteren. Hoe te reageren op, hoe om te gaan met teksten die geen eenheid vormen? Een probleem dat zich ook nu nog stelt aangaande Nietzsches geschriften: hoe met hun verdeeldheid om te gaan, hoe met de erin besloten tegenstellingen om te springen?

[163] W.F. NIETZSCHE, Over de genealogie van de moraal. Een polemisch geschrift. Vertaald door Graftdijk T. Amsterdam, 1980 (2de druk), p. 59.

[164] Zie ook 1.2. Macht werkt in op het lichaam, p.

[165] A. RIEMEERS, Ontsporing. Wespelaar, 1988, p. 16.

[166] W.F. NIETZSCHE, Herwaardering van alle waarden. De wil tot macht. Vertaald door Graftdijk T. Meppel / Amsterdam, 1992, p. 43.

[167] W.F. NIETZSCHE, Voorbij goed en kwaad. Voorspel van een filosofie van de toekomst. Vertaald door Graftdijk T. Amsterdam, 1979 (4de druk), p. 21-22.

[168] W.F. NIETZSCHE, Voorbij goed en kwaad. Voorspel van een filosofie van de toekomst. Vertaald door Graftdijk T. Amsterdam, 1979 (4de druk), p. 7.

[169] W.F. NIETZSCHE, Herwaardering van alle waarden. De wil tot macht. Vertaald door Graftdijk T. Meppel / Amsterdam, 1992, p. 257.

[170] M. FOUCAULT, Entretien sur la prison, le livre et sa méthode. In: FOUCAULT, M., Dits et écrits, vol. IV (1980-1988). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, 1994, p. 753.

[171] Hier verwijzen we naar deel 1, meer bepaald het aforisme uit De vrolijke wetenschap waarin kennis wordt omschreven als een zekere verhouding van de driften van het willen uitlachen, beklagen en verwensen.

[172] W.F. NIETZSCHE, Voorbij goed en kwaad. Voorspel van een filosofie van de toekomst. Vertaald door Graftdijk T. Amsterdam, 1979 (4de druk), p. 48.

[173] W.F. NIETZSCHE, Over de genealogie van de moraal. Een polemisch geschrift. Vertaald door Graftdijk T. Amsterdam, 1980 (2de druk), p. 85-86.

[174] W.F. NIETZSCHE, Over de genealogie van de moraal. Een polemisch geschrift. Vertaald door Graftdijk T. Amsterdam, 1980 (2de druk), p. 86.

[175] Deze onderstreping krijgt enkel zin in het licht van het besluit van dit deel. Dit moge hier volstaan om de onderstreping te motiveren.

[176] W.F. NIETZSCHE, Over de genealogie van de moraal. Een polemisch geschrift. Vertaald door Graftdijk T. Amsterdam, 1980 (2de druk), p. 88.

[177] Zie ook 1.1.2.C. Macht is niet van de orde van de consensus, p.

[178] W.F. NIETZSCHE, Over de genealogie van de moraal. Een polemisch geschrift. Vertaald door Graftdijk T. Amsterdam, 1980 (2de druk), p. 88.

[179] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 45.

[180] W.F. NIETZSCHE, Herwaardering van alle waarden. De wil tot macht. Vertaald door Graftdijk T. Meppel / Amsterdam, 1992, p. 249.

[181] W.F. NIETZSCHE, Herwaardering van alle waarden. De wil tot macht. Vertaald door Graftdijk T. Meppel / Amsterdam, 1992, p. 271.

[182] W.F. NIETZSCHE, Herwaardering van alle waarden. De wil tot macht. Vertaald door Graftdijk T. Meppel / Amsterdam, 1992, p. 259.

[183] W.F. NIETZSCHE, Herwaardering van alle waarden. De wil tot macht. Vertaald door Graftdijk T. Meppel / Amsterdam, 1992, p. 262.

[184] W.F. NIETZSCHE, Herwaardering van alle waarden. De wil tot macht. Vertaald door Graftdijk T. Meppel / Amsterdam, 1992, p. 262.

[185]  Zie ook 1.1.3. Strategie, p.

[186] D.H. LAWRENCE, The Captain’s Doll. In: D.H. LAWRENCE, The complete short novels. Middlesex, Penguin Books, 1982, p. 89.

[187] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 46.

[188] L. GRUWEZ, Parlez-moi d’amour. Standaard Magazine, jrg. 5, nr. 7, 14 februari 1997, p. 10.

[189] G. BATAILLE, De erotiek. Vertaald door Versteeg J. Amsterdam, 1993 (2de druk), p. 138-139.

[190] G. BATAILLE, De erotiek. Vertaald door Versteeg J. Amsterdam, 1993 (2de druk), p. 23.

[191] G. BATAILLE, De erotiek. Vertaald door Versteeg J. Amsterdam, 1993 (2de druk), p. 24.

[192] D.H. LAWRENCE, St. Mawr. In: D.H. LAWRENCE, The complete short novels. Middlesex, Penguin Books, 1982, p. 322.

[193] Een op basis van het artikel geoorloofde toevoeging die verduidelijkend werkt.

[194] F. HELLEMANS, Botsing der beschavingen. Knack, jrg. 27, nr. 22, 28 mei-3 juni 1997, p. 90.

[195] F. HELLEMANS, Botsing der beschavingen. Knack, jrg. 27, nr. 22, 28 mei-3 juni 1997, p. 90.

[196] F. HELLEMANS, Botsing der beschavingen. Knack, jrg. 27, nr. 22, 28 mei-3 juni 1997, p. 93.

[197] F. HELLEMANS, Botsing der beschavingen. Knack, jrg. 27, nr. 22, 28 mei-3 juni 1997, p. 93.

[198] W.F. NIETZSCHE, Herwaardering van alle waarden. De wil tot macht. Vertaald door Graftdijk T. Meppel / Amsterdam, 1992, p. 259.

[199] Zie ook 2.1, p.,

[200] F. HELLEMANS, Botsing der beschavingen. Knack, jrg. 27, nr. 22, 28 mei-3 juni 1997, p. 93.

[201] W.F. NIETZSCHE, Herwaardering van alle waarden. De wil tot macht. Vertaald door Graftdijk T. Meppel / Amsterdam, 1992, p. 255.

[202] W.F. NIETZSCHE, Herwaardering van alle waarden. De wil tot macht. Vertaald door Graftdijk T. Meppel / Amsterdam, 1992, p. 45.

[203] W.F. NIETZSCHE, Herwaardering van alle waarden. De wil tot macht. Vertaald door Graftdijk T. Meppel / Amsterdam, 1992, p. 57.

[204] W.F. NIETZSCHE, Over de genealogie van de moraal. Een polemisch geschrift. Vertaald door Graftdijk T. Amsterdam, 1980 (2de druk), p. 41.

[205] W.F. NIETZSCHE, Herwaardering van alle waarden. De wil tot macht. Vertaald door Graftdijk T. Meppel / Amsterdam, 1992, p. 61.

[206] W.F. NIETZSCHE, Voorbij goed en kwaad. Voorspel van een filosofie van de toekomst. Vertaald door Graftdijk T. Amsterdam, 1979 (4de druk), p. 25-26.

[207] W.F. NIETZSCHE, Herwaardering van alle waarden. De wil tot macht. Vertaald door Graftdijk T. Meppel / Amsterdam, 1992, p. 61.

[208] M. FRISCH, Stiller. Vertaald door Klaarhamer M. Amsterdam, 1981, p. 62.

[209] M. FRISCH, Stiller. Vertaald door Klaarhamer M. Amsterdam, 1981, p. 330-331.

[210] Door mij ingevoegd.

[211] M. FOUCAULT, Wij moeten nieuw plezier scheppen. In: D.J. BOS, Michel Foucault in gesprek Seks, macht en vriendschap.Amsterdam, 1985, p. 40.

[212] M. FRISCH, Stiller. Vertaald door Klaarhamer M. Amsterdam, 1981, p. 64-65.

[213] M. FOUCAULT, Le sujet et le pouvoir. In: FOUCAULT, M., Dits et écrits, vol. IV (1980-1988). Samengesteld door Defert D., Ewald F. en Lagrange J. Paris, Gallimard, 1994, p. 232.

[214] M. FRISCH, Stiller. Vertaald door Klaarhamer M. Amsterdam, 1981, p. 47-48.

[215] M. FRISCH, Stiller. Vertaald door Klaarhamer M. Amsterdam, 1981, p. 80.

[216] D.H. LAWRENCE, The Ladybird. In: D.H. LAWRENCE, The complete short novels. Middlesex, Penguin Books, 1982, p. 266.

[217] W.F. NIETZSCHE, Herwaardering van alle waarden. De wil tot macht. Vertaald door Graftdijk T. Meppel / Amsterdam, 1992, p. 704.

[218] D.A.F. DE SADE, Juliette, of de voorspoed van de ondeugd. Vertaald door Warren H. Amsterdam, 1980 (3de druk), p. 15-16.

[219] D.A.F. DE SADE, Juliette, of de voorspoed van de ondeugd. Vertaald door Warren H. Amsterdam, 1980 (3de druk), p. 258.

[220] Zie ook 3.2. De ziel als maatschappijstructuur van aandriften en affecten, p.

[221] D.A.F. DE SADE, Juliette, of de voorspoed van de ondeugd. Vertaald door Warren H. Amsterdam, 1980 (3de druk), p. 41-42.

[222] W.F. NIETZSCHE, Aldus sprak Zarathoestra. Een boek voor allen en voor niemand. Vertaald door Endt P. en Marsman H. Amsterdam, 1985, p. 42.

[223] M. FOUCAULT, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis. Vertaald door Vertalerscollectief. Groningen, 1989, p. 45.

[224] Zie 3.2. Maatschappijstructuur van aandriften en affecten, p.

[225]  Voor een nadere verklaring van de concepten “macht” en “geweld” verwijzen we naar 1.1.1. Positieve definiëring: Hoe ?, p. en 1.1.2.1. Macht verschilt van geweld, p.

[226] M. FOUCAULT, Surveiller et punir. Naissance de la prison. Paris, 1975, p. XXI.

[227] Collections historiques de l’I.N.R.D. Overgenomen in: M. FOUCAULT, Surveiller et punir. Naissance de la prison. Paris, 1975, p. VI.

[228] N. Christie., Crime control as industy. Towards GULAGS, Western style? London, 1993, p. 130. of U.S.S.C.?