Historische stront op Vlaamse grond. Een inleidende studie in de historische faecologie. (Bruno Debaenst)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

Met de dioxinecrisis die nu reeds maanden ons land in de ban houdt is nog maar eens duidelijk geworden hoe ver de modale Vlaming verwijderd geworden is van de oorsprong van zijn dagelijkse voedsel. Ook is nogmaals de allesomvattende impact duidelijk geworden die de industrie gekregen heeft op de landbouw, of misschien beter geformuleerd, hoe de hedendaagse landbouwalle kenmerken van een industrie in zich draagt. Vanaf de eerste stap van de keten tot op het bord van de consument worden verschillende circuits doorlopen die allen gedicteerd worden door de macht van het kapitaal en waar grootschaligheid en kostenbesparingen hand in hand gaan. Wanneer de trein dan ergens in één van de tussenstations ontspoort zijn de gevolgen niet meer te overzien, zoals gebleken is uit de omvang van de dioxinecrisis.

 

Het is slechts het zoveelste voorbeeld uit een lange rij van uitwassen die de laatste jaren een schijnbaar ontsporende landbouwsector lijken te kenmerken. Andere voorbeelden zijn de hormonenaffaires of de alarmerende mestoverschotten die even gemakkelijk flinke deuken sloegen in het imago. Ook de ziektes zoals de gekkenkoeienziekte of de varkenspest zaaiden terreur in de landbouwsector (alhoewel veeziektes ook in het verleden voorkwamen).

 

Enerzijds is deze toestand het logische gevolg van de evolutie die de landbouw vooral na de Tweede Wereldoorlog steeds in de richting stuurde van meer, goedkoper, groter maar daarvoor niet altijd beter. Anderzijds moet men ook de gewijzigde tijdsgeest aanwijzen die na het bereiken van een bevredigend ontwikkelingspeil meer aandacht is beginnen te besteden aan het verbeteren van de kwaliteit van het leven. Deze groene onderstroom in de maatschappij is verantwoordelijk voor de ecologische klemtonen die gelegd worden en die steeds hogere eisen stellen aan vooral de industrie en de landbouw. In ieder geval ligt de landbouwsector nu meer dan ooit onder vuur .De dioxinevervuiling zorgde er in één klap voor dat onze voedingssector opnieuw voor jaren een moeilijk te wissen smet op zijn blazoen kreeg.

 

Het was ooit anders... Er was eens, in een ver verleden, een Vlaamse landbouw die zo ontwikkeld was en zo de perfectie benaderde dat allen die haar kwamen bezoeken vol eerbied en schroom haar volmaaktheid rapporteerden aan het thuisfront. Dat blijkt in ieder geval uit de traktaten van buitenlanders zoals J .N .Schwerz, Abbé Mann en J. Shaw om er enkele te noemen.

 

Vlaanderen werd er beschreven als het Mekka van de intensieve landbouwbeoefening, waar de landbouwers via een doorgedreven bemesting, een complexe vruchtopvolging en arbeidsintensieve benadering meerdere rijke oogsten per jaar wisten binnen te halen. Daarom is het bevreemdend dat wij het koninginnestuk van die superieure Vlaamse landbouw, namelijk de doorgedreven bemesting met een ongelooflijke variatie aan rijke meststoffen, niet of nauwelijks kennen. Er werden wel al enkele goeie aanzetten gegeven. Het uitmuntende werk van P. Lindemans over de geschiedenis van de landbouw in België dat na bijna een halve eeuw oud is, heeft nog maar weinig aan accuraatheid moeten inboeten en dient hier zeker vermeld te worden.[1] Ook andere auteurs betrokken vaak de bemesting als onderdeel in hun studie.

 

Nooit tevoren echter werd een studie integraal opgebouwd rond het thema van de mest en bemesting in Vlaanderen. Wij trokken met deze licentiaatsverhandeling daarom het pionierskleed aan en probeerden dit gat in de historiografie naar beste vermogen te dichten. We hebben onze studie relatief ruim opgevat door geen scherpe afbakening te maken in tijd noch ruimte. Dit leek ons volgens de stand van het onderzoek niet echt opportuun. De periode en het onderzoeksdomein werden vooral bepaald door het onderwerp en de bronnen die hier voor handen lagen in combinatie met de persoonlijke interesses. Ook op methodologisch vlak trokken wij de registers wijd open door andere onderzoeksgebieden zoals de landbouwwetenschap te incorporeren. Te midden van de creatiedrang die gepaard ging met het schrijven van een dusdanig omvangrijk werk als een licentiaatsverhandeling hebben wij op een onbewaakt ogenblik de historische faecologie in leven geroepen. Wat deze nieuwe (sub)discipline allemaal om het lijfheeft valt te lezen in het eerste hoofdstuk dat onder andere de definiëring van een aantal begrippen, een afbakening en een analyse van het geraadpleegde bronnenmateriaal bevat.

 

Na dit korte inleidende hoofdstuk onderzoeken wij de kenmerken van de Vlaamse landbouw zoals ze gevormd was in de tweede helft van de 18de eeuwen de eerste helft van de 19de eeuw, alhoewel specifieke uitweidingen ook wel voorvallen. Wij doen dit in de eerste plaats door via de ogen van de agronomen de belangrijkste kenmerken van de Vlaamse landbouw op het spoor te komen. Wat was het dat hen zo inspireerde tot het schrijven van de vele lovende woorden ?

 

Na het overzicht van de meest opvallende kenmerken gaan we over tot een opsomming van de verschillende mestsoorten die aanwezig waren in het Vlaanderen van voor de kunstmestrevolutie. Welke soorten waren er en wat kan erover gezegd worden ? Vervolgens onderzoeken we de stalmest en de gier op de hoeve. Wat bepaalde de samenstelling, hoe kun je vergelijken, wat zijn de biochemische omzettingen ? Hierbij zullen we ingrijpend teruggrijpen op de landbouwwetenschappelijke expertise die hieromtrent opgebouwd is. Dit doen we om de complexiteit van de materie te belichten en de relativiteit van het historisch onderzoek naar mest in het verleden te benadrukken. De volgende logische stap is een bespreking van de bemesting. Eerst gaan we de invloed van de bodem na op de bodemvruchtbaarheid, waarna ook de waarde van stalmest en andere meststoffen besproken worden.

 

Het volgende hoofdstuk gooit het over een totaal andere boeg. We verlaten namelijk de pure bemestingstoer en focussen in op de organisatie van de stedelijke afvalrecuperatie. We doen dit omdat de Vlaamse boer in het verleden kon rekenen op bepaalde hoeveelheden stedelijk restafval als meststof. We vroegen ons dan ook af hoe de organisatie in de Vlaamse steden ontwikkeld was om deze stedelijke mest te verzamelen en te transporteren naar het platteland.

 

We nemen als casus Brugge en onderzoeken er achtereenvolgens de rol van de mestrapers en hun deken, de beerruimers en de mestschippers in het stadsreinigingsproces. Naast de kwalitatieve beschrijving van de mestophaling in al haar facetten ondernemen we eveneens een poging om de omvang van het stadsmesttransport van Brugge en Oostende langs het water te schatten aan de hand van een heel bijzondere bron, de mesttekens, die we ook op andere manieren zullen proberen te evalueren.

 

Het is de rechtstreeks aanloop naar het laatste hoofdstuk waar we aandacht zullen schenken aan het kwantitatieve en comparatieve luik van de meststoffen en de bemesting. Na een poging tot schatting van de totale mesthoeveelheden proberen we aan de hand van de kadastrale expertises uit het begin van de negentiende eeuw de bemestingstoestand in Oost ­Vlaanderen te reconstrueren. Dit doen we door een aantal gegevens uit deze schattingen op kaart uit te zetten om zo bepaalde grote tendensen te kunnen afleiden.

 

Eerst gaan we de bodemverdeling in de verschillende Oost- Vlaamse gemeenten na. Hiermee bedoelen we in eerste instantie de concentraties aan bossen, weide, akkerland, ..., zoals die in elke gemeenten procentueel ten opzichte van de totale oppervlakte voorkomen. Daarna proberen we ook voor iedere gemeente de jaarlijkse gemiddelde oppervlakte van elk gewas te achterhalen. Op deze manier hopen we de gewasverspreiding in Oost-Vlaanderen te kunnen reconstrueren. De volgende stap is om van elke gemeente de hoeveelheid meststoffen die jaarlijks gemiddeld op een hectare akkerland geworpen werd na te gaan. De bedoeling hiervan is om tot een mest-hot-spot-kaart te kunnen overgaan. We worden hiervoor geïnspireerd door de hedendaagse mestconcentratiekaarten zoals ze opgesteld geweest zijn om de zogenaamde 'zwarte punten' in Vlaanderen op kaart uit te zetten. Dit zijn de regio's waar er een teveel aan mest geproduceerd wordt en waar deze uitgevoerd moet worden naar regio' s waar er nog niet teveel aan mest op de velden uitgereden wordt[2]. Ook in de onderscheiden Mestactieplannen komen prachtige voorbeelden van dergelijke ingekleurde mestverspreidingskaarten voor. Het zou een terechte meerwaarde voor ons onderzoek betekenen indien wij voor de geografische omschrijving van Oost- Vlaanderen de meststoffenconcentratie en -verspreiding van een kleine tweehonderd jaar geleden zouden kunnen nagaan.

 

Daarna zullen we tenslotte nog kort de oorsprong van de verschillende meststoffen die ingevoerd werden in Oost-Vlaanderen onderzoeken. Hierbij zullen we ook een poging ondernemen om de verspreidingsgebieden en overslaghavens van de meststoffen uit de onderscheiden mestproductiecentra te reconstrueren. Hiermee bedoelen we waar de stadsmest uit Gent bijvoorbeeld overal naartoe getransporteerd werd.

 

Rest ons niets meer dan nog een kort woordje over de titel te schrijven. We hebben als titel 'Historische stront op Vlaamse grond' genomen, omdat deze goed in het oor lag en kernachtig de essentie van deze thesis wist aan te duiden. 'Historisch' maakt het onderscheid met de hedendaagse moderne mestactieplannen en verwijst naar het verleden, 'stront' slaat op de mest en bemesting en' Vlaamse grond' tenslotte is een verwijzing naar de geografische omschrijving waarbinnen deze licentiaatsverhandeling zich situeert. De ondertitel' een inleidende studie in de historische faecologie' wordt uitgelegd in het eerste hoofdstuk, dat ook de kenmerken van een inleiding in zich draagt. We zullen het hier dan ook bij deze korte inleiding laten en verwijzen naar het eerstkomende hoofdstuk voor een verdere uitdieping van het onderzoek.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] P. LINDEMANS, De geschiedenis van de landbouw in België, Antwerpen, 1952.

 

[2] Zie bijvoorbeeld de studies van L. V ANACKER omtrent de opruiming en transport van de dierlijke afvalstoffen. L. VAN ACKER, Problemen met betrekking tot de opruiming van dierlijke afvalstoffen in West­Vlaanderen, Leuven, 1973. En ook L. VAN ACKER, Dierlijke mest: afval of grondstop, Gent, 1980-'81.