De waarheid of zijn verhaal een historische studie van de memoires van Gaston Eyskens. (Wim Soetewey) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Hoofdstuk 1: Algemene Inleiding
In 1993 verschenen, vijf jaar na zij overlijden, de memoires van Gaston Eyskens, één van de belangrijkste Belgische politici van de twintigste eeuw. Dit bijna 1000 blz. tellende boek geeft een uitgebreid overzicht van de politieke carrière van deze man. De vraag is nu: wat is het nut en het belang van deze memoires. Het doel van deze verhandeling is dan ook de memoires van Gaston Eyskens als historische bron te bespreken. Hierbij staan twee problemen centraal. Ten eerste, hoe komt de figuur van G. Eyskens naar voren in deze memoires? Wat is zijn persoonlijke invloed op het gebeuren en hoe legt hij hier de nadruk op? Hebben zijn persoonlijke opvattingen een invloed gehad op de gebeurtenissen? Handelt hij volgens zijn overtuigingen of is hij eerder een pragmaticus? Wat zegt hij over de andere betrokken personen, gaat hij dieper in op hun motieven? Geeft hij kritiek op gebeurtenissen waarbij hij zelf al dan niet betrokken was? Ten tweede, hoe worden bepaalde politieke gebeurtenissen en feiten weergegeven in de memoires? Worden er bepaalde (pijnlijke) zaken niet vermeld? In welke mate kunnen deze memoires de toets van het historisch-wetenschappelijk onderzoek doorstaan? Komen de argumenten van de tegenstanders ook aan bod of geldt alleen zijn mening?
Er zijn echter een aantal praktische problemen bij deze studie. Het boek is met zijn 1000 blz. te uitgebreid om volledig te bespreken. Het bevat bovendien het verslag van de belangrijkste politieke gebeurtenissen van een halve eeuw Belgische geschiedenis. Het is dan ook onmogelijk om heel de memoires te bestuderen in het korte tijdsinterval van een licentiaatverhandeling. Er zullen dan ook maar een beperkt aantal thema’s worden besproken. Opdat deze keuze niet al te willekeurig zou zijn en er enig verband is tussen de verschillende hoofdstukken, wordt er gebruik gemaakt van een kruisstructuur met één concrete casus (horizontaal thema) en een rode draad door heel de memoires (verticaal thema).
Als rode draad door de memoires wordt de Vlaamsgezindheid van Gaston Eyskens besproken en de invloed die deze heeft gehad op zijn carrière. Dit thema beslaat bijna 40 jaar en loopt door heel zijn memoires. Deze bespreking wordt opgesplitst in enkele concrete gebeurtenissen. In een eerste hoofdstuk staat zijn deelname aan de Vlaamse beweging van de jaren 30 centraal. Het uitvaardigen van de Expansiewetten van 1959 en hun sociaal-economische gevolgen staan centraal in hoofdstuk twee. In het derde hoofdstuk wordt een licht geworpen op discussie rond Leuven Vlaams en de tegenstelling tussen zijn politieke en zijn academische carrière. Ten slotte bespreken we in het laatste hoofdstuk het verloop van de Grondwetsherziening van 1970. Naast een overzicht van deze vier concrete gebeurtenissen zoals ze beschreven worden in de memoires, proberen we ook de rol van zijn Vlaams engagement in dit alles te bepalen. Op deze manier proberen we meer over de mens G. Eyskens te weten te komen.
De concrete casus is zijn Eerste Ministerschap van 1958 – 1961 dat tot één van de belangrijkste periodes van de Belgische politieke geschiedenis behoort. Eyskens was toen op het hoogtepunt van zijn carrière. Niet alle beslissingen van deze regering worden besproken, maar we beperken ons tot twee veel besproken gebeurtenissen uit deze legislatuur. In het eerste hoofdstuk komt de dekolonisatie van Belgisch Kongo aan bod. In het tweede staat de staking tegen de Eenheidswet centraal. Beiden hebben reeds veel stof voor discussie geleverd en vele studies zijn er al aan gewijd. De memoires laten dan ook toe om inzicht te krijgen in de houding van één van de belangrijkste protagonisten. Doorstaat dit verhaal van G. Eyskens de toets van de historische kritiek? Op deze manier zullen echter bepaalde gebeurtenissen als de Koningskwestie, de Europese eenmaking en zijn soms moeilijke verhouding met de partij niet of minder aan bod komen. Toch moet deze opdeling ons in staat stellen een concreet beeld te geven van de figuur G. Eyskens en de waarde van de Memoires als historische bron te bepalen. In het eerste deel over de Vlaamse houding zal meer die figuur naar voren komen terwijl in het tweede deel over de periode 1958 – 1961 vooral het historisch belang van de memoires centraal zal staan.
Alvorens tot deze inhoudelijke studie van de memoires van G. Eyskens over te gaan, moeten we eerst nader omschrijven wat memoires precies zijn. Wat zijn nu de formele kenmerken waaraan men memoires kan erkennen en ze van andere ego-documenten kan onderscheiden. In het eerste, inleidende hoofdstuk wordt er dan ook een opsomming gegeven van deze literaire kenmerken. Zij worden geïllustreerd met voorbeelden uit de memoires van G. Eyskens. Naast de kenmerken is echter ook de wijze waarop ze ontstaan van belang. Hoe zijn de verschillende hoofdstukken tot stand gekomen? Had de auteur bronnen ter beschikking bij het opstellen van deze tekst en zo ja de welke? Is er historisch onderzoek verricht bij het schrijven van de memoires? Ook op deze vragen wordt dieper ingegaan in het inleidende hoofdstuk. Het ontstaan en de achtergrond van de memoires van G. Eyskens wordt in twee aparte delen besproken. Eerst wordt dieper ingegaan op het uitgebreide archief dat hij tijdens zijn leven verzamelde en vooral de manier waarop dit gebeurde. In een tweede deel wordt het ontstaan van de memoires verder uitgelegd. Als basis hiervoor diende een kernarchief bestaande uit uitgetypte bandjes van G. Eyskens, persoonlijk geselecteerde documenten en persknipsels. Een cruciale rol in het omvormen van deze losse bundel teksten tot een uitgeefbaar manuscript was weggelegd voor J. Smits, voormalig medewerker aan het KADOC.
De belangrijkste bron voor deze studie zijn uiteraard de memoires zelf. Uit dit boek zal vooral de persoonlijke commentaar of visie van G. Eyskens op de gebeurtenissen worden overgenomen. Er zullen ook herhaaldelijk uitspraken van hem geciteerd worden. Naast het boek is er ook nog het archief dat als basis diende: het kernarchief in het KADOC en het algemeen archief in het Rijksarchief. Deze bevatten uitgebreide informatie over het professionele leven van G. Eyskens. Naast dit persoonlijke archief zijn er ook nog de verslagen van Kamer en Senaat voor regeringsverklaringen en interpellaties of kranten waarin hij artikels heeft geschreven. Behalve een politicus, was G. Eyskens ook een belangrijk academicus. Hij zou dan ook een groot aantal artikels schrijven, vooral over economische problemen. Deze kunnen een concreter beeld geven van zijn visie op economische problemen. Een ander voorbeeld is het sleutelplan waarvan hij zichzelf als één van de architecten zag. Naast deze informatie die gericht is op de figuur van G. Eyskens zijn er nog voldoende werken gepubliceerd over de gebeurtenissen die besproken worden in deze verhandeling. Zij dienen als vergelijkingspunt met de manier waarop G. Eyskens het gebeuren beschrijft in zijn memoires. Om te zien of hij wel de waarheid vertelt. Bovendien zijn er ook nog verschillende werken over G. Eyskens verschenen. Ook deze kunnen de memoires op cruciale punten aanvullen. Er is dus meer dan voldoende informatie beschikbaar om de memoires van G. Eyskens te beoordelen als historische bron.
Hoofdstuk 2: De Memoires: Kenmerken, bronnenmateriaal en ontstaan
Alvorens de inhoud van de memoires van Gaston Eyskens te bespreken, kijken we eerst naar enkele vormaspecten. Deze bespreking zal opgedeeld worden in drie delen.
In het eerste deel stellen we ons de vraag: “Wat zijn memoires”. We horen wel eens meer dat één of ander belangrijk persoon zijn memoires heeft geschreven, maar wat wil dat nu zeggen. Daarom wordt eerst een overzicht gegeven van de specifieke kenmerken van dit genre. Hierdoor krijgen we eveneens een beeld van de problemen waarmee we geconfronteerd worden bij deze bespreking. Bij elk kenmerk zal er een duidelijke verwijzing worden gemaakt naar de memoires van G. Eyskens, om te zien of er verschillen zijn met het algemeen model.
In een volgende deel bekijken we hoe G. Eyskens zijn archief heeft gevormd. Dit is ook belangrijk voor zijn memoires, aangezien we moeilijk kunnen vertrouwen op iemand zijn geheugen zoveel jaren na de feiten? Enige onderbouw die gebaseerd is op documenten of archiefstukken verhoogt sterk de historische waarde van het geschreven werk. Andersom kunnen de memoires ook een aanvulling zijn op het archief, over gebeurtenissen waarvan er geen materiële resten zijn overgebleven.
In het laatste deel bespreken we het ontstaan van de memoires. Ze zijn namelijk uitgegeven na het overlijden van G. Eyskens en hij heeft zelf geen uitgeefbare tekst afgewerkt. Er was er een soort basisarchief bestaande uit gedicteerde teksten aangevuld met persartikels en talrijke documenten. Om deze verzameling papier te verwerken tot een leesbare tekst werd J. Smits aangenomen. Het laatste hoofdstuk bevat dan ook een overzicht van de gebeurtenissen tussen het overlijden van G. Eyskens en de publicatie van zijn memoires.
2.1 De kenmerken van het genre
De bedoeling is eerst een kort overzicht te geven van de algemene kenmerken van het genre en deze te vergelijken met de memoires van Gaston Eyskens zelf. Memoires zijn als genre soms moeilijk van andere soorten egodocumenten af te grenzen. Geven zij veel zelfanalyse en deelt de auteur het één of het ander mee over zijn persoonlijk leven dan vloeien zij ongemerkt over naar de autobiografie. Het verschil tussen memoires en autobiografieën is meer één van gerichtheid en accentuering, dan van absolute orde. Het licht valt minder op het ik en de eigen ontwikkeling en meer op de wereld, de belevenissen, het stuk geschiedenis dat de auteur heeft meegemaakt. Treedt de schrijver daarentegen zodanig terug dat het verhaal als het ware geheel buiten hem is geschied, dan is het verschil met een gewone historische studie niet zo groot. Baseert de auteur zich sterk op het bronnenmateriaal, dat hij in grote stukken letterlijk weergeeft, dan komen deze gedenkschriften al dicht bij een bronnenpublicatie. Beperkt de “memoralist” zich anderzijds tot een reeks mijmeringen, met een losse chronologische structuur, dan lijken dergelijke memoires sterk op levensbeschouwelijke overpeinzingen. Toch is het duidelijk wat men onder het genre verstaat als men geen rekening hoeft te houden met de randgevallen[1]. Schöffer geeft in zijn artikel een aantal voorbeelden van grensgevallen doch daarbij gaat het niet om Belgen en zijn deze dus misschien minder bekend[2].
Memoires leggen gebeurtenissen en ervaringen vast, die de auteur zelf heeft meegemaakt en die hij naar eigen smaak de moeite waard vindt om te vertellen, maar zij laten lief en leed van het persoonlijke leven vrijwel geheel buiten beschouwing. De schrijver tracht terug te treden voor het “objectieve” gebeuren, voor de andere mensen die hij heeft ontmoet, al geeft hij regelmatig persoonlijke commentaar[3]. Dit is ook het grote verschil met autobiografieën waarin het licht vooral valt op het ik en de eigen ontwikkeling en minder op de wereld. Ze vereisen een meer egocentrische gerichtheid van de schrijver op de eigen persoon. Maar de lossere vorm van de memoires, de mogelijkheid om bepaalde episodes weg te laten, het onvermogen een zelfportret of geheel van het leven te maken, kunnen iemand het laatste genre doen verkiezen[4]. Tijdens het lezen van zijn memoires wordt duidelijk dat G. Eyskens zeker geen autobiografie heeft geschreven. Hij valt zelfs eerder in het andere uiterste en vertelt als een neutrale ooggetuige, plaatst zijn eigen analyse daarnaast en zijn appreciatie valt meestal ergens tussen de regels te zoeken. Alhoewel het werk zeer omvangrijk is, bevat het nauwelijks informatie over zijn gezin of over zijn dagelijkse leven. Zo worden bijvoorbeeld de geboortes van zijn twee zonen niet vermeld. Hij richt zich volledig op zijn uitgebreide en lange politieke carrière met korte verwijzingen naar zijn academische carrière. Of zoals zijn zoon Mark het uitdrukt in zijn voorwoord: “Hij heeft zijn memoires in een enigszins koele, “concrete toonaard” gecomponeerd zonder veel literaire en beschrijvende uitwijdingen.” Ook voor zijn werk gelden de algemene kenmerken van het genre. We zullen even een kort overzicht geven.
Memoires zijn altijd bedoeld voor een publiek, dat door middel van een publicatie wordt bereikt. Tijdens het schrijven heeft de auteur, veel bewuster dan bijv. bij een dagboek, dat publiek voor ogen. Talrijke factoren als discretie, bescheidenheid of kritiek kunnen dan ook de weergave van gebeurtenissen beïnvloeden. Dit hoeft niet onmiddellijk te leiden tot vervalsing of verdraaiing van de feiten, maar een zekere filtering, verkleuring of opzettelijk subjectivisme zijn echter onvermijdelijk. Daarbij komt nog dat de schrijver een publiek op het oog heeft dat groter is dan een bepaald vakpubliek. Hierdoor prefereert hij meestal een lossere en vlottere stijl van schrijven. Als literair genre zijn memoires vaak luchtig en amusant bedoeld, met anekdotes versierd en voorzien van enkele oppervlakkige levenswijsheden. Dit verschaft de historicus een unieke bron van grappen en citaten. Het kan echter ook hinderlijk werken: veel memoires lijden onder de ijdelheid van de auteur. Wanneer er door middel van “rewriting” nog door een ander aan de memoires wordt geschreven, dan moeten we extra voorzichtig zijn[5].
Hier moeten we bij het werk over het leven van G. Eyskens wel een uitzondering maken. Zijn memoires zijn namelijk postuum uitgegeven, vijf jaar na zijn overlijden. Ze zijn uitgeschreven door Jozef Smits, achtereenvolgens werkzaam aan het KADOC en het IPOVO. Hij kreeg deze opdracht van de zonen van G. Eyskens, die daarmee de laatste wens van hun vader uitvoerden[6]. Hiervoor kon hij rekenen op een voor dit doel samengesteld kernarchief, maar niet over een uitgewerkt manuscript[7]. Hij moest dan ook min of meer zelf deze archieven gaan verwerken. Ze zijn vooral samengesteld uit geschriften en notities die door G. Eyskens werden opgesteld en gedicteerd na zijn terugtreding uit het politieke leven. Soms zijn bij deze ontwerpteksten ook originele stukken of persknipsels bewaard. G. Eyskens speelde enige tijd met het idee deze brute teksten te laten omwerken door een assistent, maar die plannen werden niet geconcretiseerd. Deze teksten werden na zijn overlijden teruggevonden in de werkkamer en boven de garage. Testamentair bepaalde G. Eyskens dat na zijn overlijden van deze uitvoerige verzameling teksten en documentatie een synthesestudie moest worden gemaakt. Het is dan ook de vraag of we hier van memoires in hun meest zuivere vorm mogen spreken[8]. Er duikt bovendien nog een extra probleem op. Als er fouten of onwaarheden in deze memoires staan, wie is daar verantwoordelijk voor? G. Eyskens omdat hij te weinig of te eenzijdige informatie ter beschikking heeft gesteld? Of de co-auteur Jozef Smits omdat deze een verkeerde of beperkte interpretatie heeft gegeven aan het bronnenmateriaal? Het is namelijk zeer moeilijk te bepalen welk deel door G. Eyskens zelf of door Jozef Smits is geschreven.
Memoires worden meestal geschreven in een laat of vrij laat stadium van het leven van de auteur. Pas dan, vindt de schrijver het de moeite waard zijn ervaringen uit het verleden mede te delen. Hierdoor missen memoires de actualiteit van de directe neerslag, met uitzondering van de meest recente ervaringen die meestal aan het einde van het gedenkschrift aan bod komen. Deze hebben dan ook de nijging sterk uit te deinen. In ieder geval speelt bij alle memoires het geheugen de “mémoralist” parten. Ook het zogenaamde “ijzeren” geheugen, waar menige oudere vrouw of man prat op gaat, faalt vaak, verhult en vervormt meestal. Het betreft altijd beeldvorming van een later tijdstip. Herinneringen die gebaseerd zijn op brievencollecties of dagboeken hebben een veel grotere waarde. De geschiedvorser kan meestal uit bepaalde memoires vaststellen of de auteur zich al dan niet op dergelijk bronnenmateriaal baseert[9]. In het geval van G. Eyskens had de co-schrijver zeer veel bronnenmateriaal tot zijn beschikking.
1) De hierboven vermelde ontwerpteksten die persoonlijk door G. Eyskens zijn opgesteld. Deze vormen echter geen coherent geheel.
2) Het zeer uitgebreide fonds van G. Eyskens bewaard in het Rijksarchief, bestaande uit persknipsels, persoonlijke briefwisseling en allerlei andere documentatie. Van dit uitgebreide archief is er een inventaris gemaakt door Marc Therry[10].
3) De berg extern archiefmateriaal niet vergeten, gaande van parlementaire verslagen en notulen van de ministerraad tot archieven van de partij, collega’s en andere politici.
4) G. Eyskens was premier op de belangrijkste momenten van de Belgische politieke geschiedenis van de laatste 50 jaar. Over deze episodes is reeds behoorlijk wat onderzoek verricht waarvan gebruik kan worden gemaakt. Dit kan dienen om een controle taak uit te oefenen op het uiteindelijke werk. De schrijver moet dan ook kritisch zijn en kan zich niet permitteren om leugens te vertellen of opvallende zaken te verzwijgen.
Het valt te verwachten en onderzoek bevestigt dit ook, dat memoires producten blijven van een maatschappelijk zeer beperkte groep mensen. De zgn. “gewone man” uit de “familie doorsnee” krijgt slechts zelden de kans in memoires aan bod te komen, tenzij in de jeugdherinneringen van een auteur die later zelf “belangrijk” wordt. Anders dan dagboeken, worden memoires slechts geschreven door de zgn. “bovenlaag” van de maatschappij en daaruit dan weer een minderheid die een zekere publicitaire ervaring bezit. Men kan gemakkelijk een aantal beroepen aangeven: politici en staatslieden, hogere ambtenaren en officieren, zakenlieden en in mindere mate geleerden, kunstenaars, vorsten en edellieden. Al deze mensen komen uit beroepsgroepen die de zgn. sleutelposities van de maatschappij bekleden. Memoires beschrijven daarom ook meestal alleen belangrijke gebeurtenissen, ervaringen en ontmoetingen. Dit kenmerk geldt zeer zeker voor de memoires van G. Eyskens. Hij legt de nadruk volledig op zijn politieke carrière: belangrijke Belgische politieke gebeurtenissen, ontmoetingen met staatshoofden en regeringsleiders en andere ervaringen die het dagdagelijkse overstijgen.[11]
Uit de aard der zaak variëren memoires sterk in kwaliteit. Het is moeilijk aan te geven waarom het éne werk lof en het andere kritiek krijgt. De beoordeling kan afhangen van de stijl van schrijven, de kracht van de persoonlijkheid van de auteur, de sterkte van diens geheugen, de motieven voor het schrijven, de aanvoelbare betrouwbaarheid, sympathie of antipathie voor de auteur etc. Voor het historisch onderzoek is natuurlijk de kwaliteit van de verschafte informatie van het grootste belang. Over de hoeveelheid kunnen we bij de memoires van G. Eyskens niet klagen. Het werk bestaat uit ruim duizend, in een klein lettertype, vol gedrukte bladzijden. Over de kwaliteit van het werk zal dit onderzoek meer duidelijkheid weten te geven.
Alles bij elkaar genomen zijn memoires de “troebelste” bron van alle genres van egodocumenten en de gevaarlijkste van alle historische bronnen[12]. Zij verhullen veel, omdat de auteur door de vormgeving in bepaalde opzichten discreet wil zijn en een bepaald publiek voor ogen heeft. Zij lijden aan een gebrek aan controle van anderen en aan de tijdskloof tussen gebeurtenis en beschrijving. Zij bieden informatie over een beperkte waaier aan historisch relevante gegevens. Tenslotte zijn ze door hun subjectieve karakter zeer ongelijk van kwaliteit. Toch hebben memoires als bron voor de studie van de geschiedenis hun waarde. Elke bron heeft voor de historicus eigen brontechnische en methodische problemen inherent aan zijn aard en vorm. Toch moet hij pogen door kritische zuivering eruit te halen wat voor zijn onderzoek van waarde is. Zij geven namelijk een interessant beeld van hoe de auteur, op moment van schrijven, over vroegere gebeurtenissen en ervaringen dacht. Zij kunnen bovendien een nieuw licht werpen op een bestaand historisch probleem en er zelfs nieuwe informatie over geven, nadat de historicus de mate van betrouwbaarheid heeft bepaald. Memoires zijn dan ook het interessantst wanneer de auteur iets vermeldt dat hij zelf van weinig belang acht, maar juist onthullend is voor de onderzoeker. Maar zoals alle ego-documenten hebben memoires bovenal een aanvullende functie bij het historisch onderzoek, een functie echter die de historicus niet mag verwaarlozen om volledig te zijn[13].
2.2 De archieven van Gaston Eyskens[14]
In dit hoofdstuk gaan we dieper in op het ontstaan van het archief van Gaston Eyskens. Het is een belangrijke bron van informatie die als geheugensteun kon dienen voor G. Eyskens voor het schrijven van zinvolle memoires. Archiefvorming door een veelzijdig man als hijzelf is een vrij complex, soms zelf ondoorzichtig proces, omdat hij zich op hetzelfde moment op uiteenlopende terreinen bewoog. Bovendien werd hij bij zijn werkzaamheden, en dus ook bij zijn archiefvorming, bijgestaan door een aantal medewerkers. De belangrijkste taak werd uitgevoerd door zijn persoonlijke secretaresse. Zij was verantwoordelijk voor de materiële afhandeling (het typen op een schrijfmachine) van de door G. Eyskens zelf voorbereide brieven en van de antwoorden op ingekomen brieven, volgens instructies gegeven bij wijze van kanttekening op de ingekomen brief. In tijden van regeringsdeelname kwamen daar de kabinetsmedewerkers bij. Deze konden beroep doen op ambtenaren van de door minister G. Eyskens beheerde ministeriële departementen, maar men kan deze mensen niet beschouwen als medevormers van het archief G. Eyskens. Na elke regeringsperiode kwam het kabinetsarchief bij hem thuis terecht. Kabinetsarchief wordt namelijk in België als particulier archief beschouwd.
De “instroom” bestond uit ingekomen brieven, aantekeningen, nota’s en verslagen, kranten en tijdschriften en andere documentatie. De ingekomen brieven werden ofwel zonder gevolg geklasseerd ofwel beantwoord en samen met een doorslag van het antwoord bewaard. De persoonlijke secretaresse deed dit in een chronologisch klassement, op datum van afhandeling. Kabinetsmedewerkers plaatsten de stukken of in een chronologisch klassement, of in een beleidsdossier met andere stukken of in een briefwisselingdossier. Bij behandeling van deze briefwisseling werd vaak gecommuniceerd tussen G. Eyskens en zijn medewerkers of tussen medewerkers onderling via kanttekeningen op stukken of via interne briefjes, waarvan een aantal bij de brieven bewaard zijn. Ten laatste vanaf de jaren vijftig was er ook iemand die voor G. Eyskens in Leuven zitdagen hield voor zogenaamd dienstbetoon. Deze persoon zorgde via informele briefjes en aantekeningen voor een beperkte extra “instroom”. De ingekomen aantekeningen, nota’s en verslagen en sommige persknipsels en andere gedrukte documentatie werden onderdeel van thematische documentatiemappen, van studiedossiers (voor publicaties) of van beleidsdossiers. In sommige is de hand van G. Eyskens duidelijk merkbaar in andere is het onduidelijk of hij ze ooit heeft gebruikt. Ingekomen kranten en tijdschriften werden door de archiefvormer, die door middel van aantekeningen met rood kleurpotlood aanduidde wat hem interesseerde, omgevormd tot een veelzijdig en omvangrijk knipselarchief.
Tot slot, en om al het bovenstaande en de waarde van archief in het algemeen tot zijn ware proporties te herleiden, dient erop gewezen dat vele handelingen, démarches en werkzaamheden van de archiefvormer geen of nauwelijks een spoor hebben nagelaten in het archief. Veel zaken, vooral van vertrouwelijke aard, werden mondeling afgehandeld in persoonlijke gesprekken. Verder is het volume van de briefwisseling met een bepaald persoon omgekeerd evenredig met zijn fysieke benaderbaarheid. Marc Therry wijst bijv. op de afwezigheid van briefwisseling tussen CVP-voorzitter A. De Schryver en G. Eyskens toen die minister van Financiën was in de regering Spaak in de jaren 1947 – 1949. G. Eyskens was tegelijk ook ondervoorzitter van de ministerraad en het is logisch dat hij in deze functie veelvuldig overleg pleegde met zijn toenmalige partijvoorzitter. Het is juist op dit punt dat memoires een meerwaarde kunnen bieden, maar ze leveren dan wel nieuwe problemen op. Memoires missen namelijk de actualiteit van de directe neerslag en het geheugen durft de schrijver wel eens in de steek te laten. Bovendien is het ook moeilijk om externe controle uit te voeren op datgene wat is neergeschreven.
2.3 Van Archief tot Memoires: een evolutie.
Kort na de dood van G. Eyskens begonnen allerlei mensen en instellingen belangstelling te vertonen voor zijn archieven, documentatie en memoires. In een handgeschreven nota had hij bepaald dat: “ Ik wens dat van mijn geschriften een samenvatting wordt gemaakt en dat een boek zou worden uitgegeven… om God te danken omdat ik zoveel heb mogen doen.” In feite had hij van 1973 tot 1981 een zeer omstandig verhaal geschreven, meestal gedicteerd, met toevoeging van talrijke documenten en verwijzingen naar persartikels en publicaties. Tijdens zijn leven had G. Eyskens de door zijn secretaresse zorgvuldig uitgetypte en door hem verbeterde versie van zijn teksten aan niemand laten zien, ook niet aan zijn kinderen. Na zijn overlijden begonnen zijn zonen aan een speurtocht door de boekenrekken, bibliotheken, kasten en archieven van hun vader. Tot zij de teksten en nota’s vonden in een archiefkamer: het zogenaamd “kernarchief”. Op een totaal andere plaats, in een rommelkamer die naar de garage leidde, kwamen ze op het spoor van een volledig afgedrukte versie van de teksten die hun vader had gedicteerd. Er werd beslist om dit geheel te verwerken tot een leesbaar werk en de memoires niet te beperken tot een bronnenpublicatie van bepaalde documenten.
Reeds voor zijn dood had G. Eyskens contact gehad met een bevriend uitgever, Godfried Lannoo, die zich, na zijn overlijden, onmiddellijk bereid verklaarde om de zware taak van de uitgave op zich te nemen. Voor het eigenlijk werk werd een redactiecomité samengesteld uit mensen die ervaring hadden met de materie of G. Eyskens persoonlijk hadden gekend. Ze bestond uit :
- Godfried Lannoo, de verantwoordelijke uitgever
- Lieven Sercu, zijn medewerker,
- Gustaaf Durant : schrijver van een biografie over G. Eyskens,
- prof. Mark van den Wijngaert : deskundige van de geschiedenis van de christen-democratie,
- Luc Martens, toenmalig directeur van het IPOVO (Instituut voor Politieke Vorming)
- Juffrouw F. Vincké, de gewezen secretaresse van G. Eyskens,
- Jozef Smits, medewerker van IPOVO en KADOC.
Dit redactiecomité had echter vooral de functie van begeleidingscomité. Ze kwamen om de drie à vier maanden samen om de reeds afgewerkte teksten te bespreken en commentaar te geven. Het tot stand brengen van deze memoires was dan ook zeker geen groepsgebeuren. Het is vooral Jozef Smits die de taak op zich heeft genomen om de duizenden pagina’s en de bijgevoegde documentatie door G. Eyskens nagelaten, te bewerken en te verwerken tot een leesbaar geheel. J. Smits had reeds vroeger contact gehad met G. Eyskens in kader van het project van het KADOC waarbij mondelinge interviews werden afgenomen bij gewezen CVP kopstukken om hun persoonlijk levensverhaal op te schrijven om te bewaren voor het nageslacht. Bij G. Eyskens zouden deze interviews vlak na zijn dood in samengevatte vorm worden uitgegeven als “Het laatste gesprek[15]”. Voor bepaalde gebeurtenissen raadpleegde Jozef Smits andere geschiedkundige bronnen of ging hij zoeken in deze stukken, uit G. Eyskens nalatenschap, die inmiddels aan het rijksarchief waren toevertrouwd. Voor dit laatste kreeg hij hulp van Marc Therry die tegelijkertijd bezig was met de stukken die daar lagen te inventariseren. Voor de rest kreeg hij geen hulp van buitenaf, behalve wat materiele ondersteuning (typen en taal verbeteren). Hij moest echter heel wat inhoudelijke en vormelijke hinderpalen overwinnen. Tevens werd zijn redactiewerk doorkruist door de opdrachten die hij bij IPOVO te vervullen kreeg. Mark G. Eyskens brengt in zijn voorwoord uitgebreid hulde aan zijn werk: “Zonder de uitzonderlijke inzet, het assimilatievermogen en het inzicht van Jozef Smits zouden de geschriften van G. Eyskens dode letter zijn gebleven.” Iets verder voegt hij daar aan toe: “Ik getuig dat de verwerking en compilatie van G. Eyskens geschriften op generlei wijze afbreuk hebben gedaan aan hun authenticiteit. Het is G. Eyskens die spreekt, verhaalt, commentarieert en betoogt[16].
Over zijn werkwijze vertelt Jozef Smits zelf in de “epiloog van de memoires”. De opdracht bestond erin overeenkomstig de wilsbeschikking van G. Eyskens de teksten, dossiers en documenten uit zijn archief te verwerken tot een synthese om als memoires te publiceren. Vandaar dat het boek in de ikvorm is geschreven. Er was reeds gezegd dat er geen uitgeschreven manuscript klaar was voor uitgave. Basis voor de samenstelling en de redactie van deze memoires was een soort “kernarchief”. De structuur en de inhoud van het verhaal werden daardoor bepaald. Er werd geopteerd voor een chronologisch – thematische opbouw. Voor de economische crisis en de Vlaamse beweging in de jaren dertig, het ontstaan van de Koningskwestie, de Kongocrisis en de grondwetsherziening van 1970 werden afzonderlijke hoofdstukken voorzien wegens hun belang en omvang. De selectie van de feiten gebeurde op basis van de vermelde synthese- of commentaarteksten. Die gebeurtenissen werden opgenomen waarbij G. Eyskens bij betrokken was, in zijn nota’s persoonlijke commentaar werd gevonden of waarvan hij vond dat ze belangrijk waren voor de politieke ontwikkeling. Het samenstellen van het politieke levensverhaal van G. Eyskens was echter niet zijn enige taak. Hij moest enerzijds de door hem gedicteerde teksten structureren en bewerken, en anderzijds de synthese- en commentaarstukken vervolledigen op basis van de beschikbare nota’s, briefwisseling en documenten. Voor toelichting bij feiten maakt hij gebruik van documentatie uit G. Eyskens’ archief of op basis van referentiewerken of extern bronnenmateriaal. Langere passages Die J. Smits heeft toegevoegd op basis van andere bronnen worden aangeduid met een asterisk[17]. Eenmaal het manuscript in zijn geheel af was, zijn er geen wijzigingen meer doorgevoerd. Ook van enige vorm van censuur vanuit de partij of de familie van G. Eyskens was geen sprake alhoewel het boek ook weinig positieve gebeurtenissen zoals de vete tussen G. Eyskens en T. Lefèvre belicht.
Naast de inhoudelijke moeilijkheden, waren er ook enkele technische problemen. Ten eerste was er het commercieel denken van de uitgever die het boek zo snel mogelijk op de markt wilde hebben. Aanvankelijk was er één jaar voorzien voor de samenstelling, doch dit bleek praktisch onhaalbaar. De deadline werd dan ook herhaaldelijk verschoven en uiteindelijk duurde het werk bijna vijf jaar. Toch voegt J. Smits eraan toe dat hij op geen enkel moment onder druk is gezet om het werk sneller af te maken. Ten tweede was er ook bij de uitgave van het boek een technisch probleem met de omvang van het document. Eigenlijk was het manuscript te lang om in één boek te worden uitgegeven, maar de uitgever zag een publicatie in twee aparte volumes niet zitten uit commerciële overwegingen. Daarom werden er verschillende testen gedaan met lettertypes en de afmetingen van het boek[18]. Er werd zelfs gebruik gemaakt van een speciaal bijbelpapier om de dikte te beperken. Uiteindelijk werd het boek voorgesteld op de boekenbeurs van 1993.
Om nu aan te tonen wat het verschil is tussen een stuk tekst zoals het zich in het archief bevindt, of zoals het in de uitgegeven tekst wordt weergegeven, worden nu twee fragmenten naast elkaar gelegd die hetzelfde thema behandelen. De eerst versie is zoals deze zich in het KADOC bevindt. Het gaat om een samenvatting van een interview dat G. Eyskens op 16 juli 1936 aan de Standaard gaf. Daarin wordt gepeild naar zijn verwachtingen over het Congres van de Vlaamse Concentratie.
Daarin verklaar ik dat het kongres van de Vlaamse Concentratie een mislukking zou zijn, indien het zou blijven bij een contactname onder Vlaamse intellectuelen die, na een geestdriftige samenkomst weer zouden uiteengaan en zouden verwaarloosd hebben de basis te leggen van een duurzame en georganiseerde machtsconcentratie voor de eensgezind en krachtige verdediging van het Vlaamse Volksbelang op nationale grondslag. Het moment is gekomen om een nieuwe machtsconcentratie te verwezenlijken voor volksopgang en volksgrootheid in de ruimste betekenis van het woord. Sedert jaren is het niet mogelijk gebleken, met zoveel geestdriftige en eensgezinde instemming, de vertegenwoordigers van de onderscheiden stromingen en politieke formaties samen te brengen voor eensluidende uiting van gemeenschappelijk inzicht en gemeenschappelijk willen. Ik twijfel er niet aan dat ook gemeenschappelijke grond voor bestendige en georganiseerde samenwerking op zeer belangrijke programmapunten kan worden gevonden. Men moet de basis durven leggen voor de oprichting van een groot Vlaams volksfront, dat andere bestaande Vlaamse formaties eerbiedigt in hun strekking en schakering, maar door bestendige actie de ganse jeugd en het volk in zijn geheel in Vlaanderen weet aan te grijpen. De Vlamingen zullen aldus het bedelen en het smeken verleren en met hun eigen sleutel de poort weten open te breken naar fier volksburgerschap[19].
In zijn memoires vermeldt G. Eyskens dat hij een interview heeft gegeven aan de Standaard, dat in het teken stond van het Congres van de Vlaamse Concentratie.
“Ik verklaarde dat het congres een mislukking zou zijn indien het bleef bij een contact onder Vlaamse intellectuelen die na een geestdriftige bijeenkomst uiteen zouden gaan zonder de basis te hebben gelegd van een duurzame en georganiseerde machtsconcentratie voor de eensgezinde en krachtige verdediging van de Vlaamse belangen. Sedert jaren was het niet meer mogelijk geweest vertegenwoordigers van alle Vlaamse organisaties en politieke formaties samen te brengen. Met het Congres van de Vlaamse Concentratie bestond daartoe wel een ernstige kans. Het is daarom een unieke gelegenheid om een blijvende en gestructureerde samenwerking tot stand te brengen met het oog op de realisatie van belangrijke Vlaamse programmapunten. Het congres moest de basis durven leggen van een groot Vlaams en volks front dat de bestaande Vlaamse formaties eerbiedigde in hun strekking en opstelling, maar door zijn aanhoudende actie de Vlaamse jeugd en het Vlaamse volk in zijn geheel zou weten aan te grijpen. De Vlamingen, zei ik tenslotte, zouden aldus het bedelen en het smeken verleren en met eigen handen de poort naar hun ontvoogding openbreken.”
Het verschil tussen beide fragmenten is duidelijk niet zo heel groot. De gepubliceerde tekst is in eerste plaats bondiger en meer aangepast aan ons hedendaags taalgebruik. Het is daarom beter leesbaar en komt minder archaïsch over. Het grote voordeel van dit fragment is dat het ook nog eens vergelijkbaar is met het origineel in de krant. Inhoudelijk zijn beide een goede samenvatting maar met het document uit het archief is er een grotere taalkundige gelijkheid.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] I. SCHÖFER, Recente Nederlandse memoires, in: : Ego-documenten. Een bijzondere genre van historische bronnen. Themanummer van Tijdschrift voor geschiedenis, 83 (1970) nr. 2, p. 262.
[2] Dichtbij de autobiografie: Wiessing; bij historische studie: Hirschfeld; bij bronnenpublicatie: Van der Jagt.
[3] Ibidem. ,p. 262.
[4] H.W. VON DER DUNK, Over de betekenis van Ego-documenten. Een paar aantekeningen als in- en uitleiding, in: Ego-documenten. Een bijzondere genre van historische bronnen. Themanummer van Tijdschrift voor geschiedenis, 83 (1970) nr. 2. p. 157 – 158.
[5] I. SCHÖFER, in: Idem, p. 262 - 263.
[6] Zie 1.3 Van archief tot memoires: een evolutie.
[7] Interview Jozef Smits, 22 November 2002.
[8] Zie 1.3 Van archief tot memoires: een evolutie.
[9] Zie Schöfer en Von Der Dunk in: Idem, p. 158 en p. 262.
[10] Zie 1.3 De archieven van G. Eyskens
[11] Zie Schöfer en Von Der Dunk in: Idem, p. 158 en p. 264.
[12] J. PRESSER, Memoires als geschiedbron, in: Uit het werk van J. Presser, Leiden, 1958, p. 278.
[13] I. SCHÖFER, in: Idem, p. 265 – 266.
[14] Informatie voor dit hoofdstuk werd gehaald uit de inleiding van M. THERRY, Inventaris van het archief G. Eyskens (1905 – 1988), Brussel, 2001
[15] J. SMITS, Het laatste gesprek : de herinneringen aan veertig jaar politiek leven, Kapellen, 1988.
[16] J. SMITS, G. Eyskens: De Memoires, Tielt, 1993, p. 10 – 12.
[17] J. SMITS, Idem ..., Tielt, 1993, P. 987 – 988.
[18] Interview Jozef Smits, 22 November 2002.
[19] Fonds G. Eyskens: De memoires, KADOC, doos 2, bundel 15, p. 35.