‘‘Met een kwaad opzet ‘s vijands politiek te hebben gediend’’? De Nieuwe Orde op het Eeklose stadhuis, 1940-1944. (Kenny De Prée) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Algemeen besluit.
Het Militair Bestuur was er dus op gericht om via de bestaande kanalen van de instellingen België en haar capaciteiten zoveel mogelijk in te schakelen bij het verwezenlijken van de Duitse oorlogsdoeleinden. De bezetter en de collaboratiebewegingen – die via hun medewerking dachten hun eigen doeleinden te kunnen dienen – trachtten daarvoor zoveel mogelijk Nieuwe Orde-gezinden in de magistratuur en de politiediensten binnen te sluizen. Het belangrijkste punt waarop de bezetter dan de medewerking van de Belgische ambtenaren verlangde, was de handhaving van de binnenlandse orde en tucht. Dit zou zich concreet vertalen in de bestrijding van de smokkelhandel (niet alleen wapens, maar ook levensmiddelen) en het verzet, en eveneens hulp bij de uitvoering van de Duitse verordening tot verplichte tewerkstelling. Om dergelijke medewerking te bekomen, hadden de Duitsers een aantal ingrepen gepleegd op de Belgische staatsstructuren. Tijdens hun vier jaar lange aanwezigheid was de bezettingspolitiek slechts matig in haar opzet geslaagd. De wervingen voor de SS en het Oostfront door de collaboratiebewegingen waren eveneens al bij al niet zo’n succes gebleken.
Voor wat de specifieke Eeklose situatie dan betreft, gaven we in voorgaande een overzicht van de ingrepen die door de bezetter werden gepleegd, de manoeuvres van de lokale collaboratiebewegingen en de concrete daden van samenwerking met de bezetter, zoals ze door het Eeklose stadsbestuur werden gesteld.
Hieruit bleek dat de politiek van de bezetter ook hier niet echt een succes was geweest. Toch konden de Duitsers gedurende hun aanwezigheid in Eeklo steeds rekenen op de zekere medewerking van één man, die zich daarvoor had aangediend vanaf de eerste dag van de bezetting. Op de essentiële punten waarbij de bezetter de medewerking van de lokale ambtenaren en politiediensten verlangde, toonde oorlogsburgemeester Van Zandycke zich de juiste man. Dit gebeurde niet steeds in die mate en op de manier zoals door de Duitsers gewenst was, maar leverde hen niettemin concrete resultaten op. Naast de acties die door deze man tegen smokkelaars en verzetsleden werden gevoerd, werden dan ook nog inspanningen geleverd door de overtuigde collaborateurs. Deze bevonden zich hoofdzakelijk in het bestuur van de DeVlag-cel. Zij verleenden dan hun concrete medewerking op het vlak van de verplichte tewerkstelling en de werving voor het Oostfront en de SS.
Wanneer we de Eeklose ‘top van de collaboratie’ beschouwen, merken we dat dit een verzameling van heel verschillende collaborateurs was. Deze mannen kunnen onmogelijk over dezelfde kam worden geschoren.
De VNV-ers onder de schepenen (Edmond Reychler, Edgard De Latter en Robert De Soete) werkten in woorde mee met de bezetter, maar lieten het in de praktijk afweten bij de behandeling van de voor de Duitsers essentiële punten. Deze samenwerking ging voor hen hoogstwaarschijnlijk te ver en kon geen heil meer brengen aan de Vlaamse zaak waarvoor ze oorspronkelijk ijverden. In de laatste jaren van de oorlog verdwenen zij op de achtergrond en hielden zij zich op de vlakte. De krijgsraad was voor deze mannen achteraf vrij mild – in vergelijking – en nam hun houding voor, tijdens en na de oorlog in beschouwing bij het oordeel1.
De DeVlag-leden werden naarmate de oorlog vorderde steeds radicaler. Onder hen waren dan onderlinge verschillen. De jongeren – zoals Eugeen Reychler, Georges Bailliu, Edmond Defrenne – voelden zich aangetrokken tot het militaire en totalitaire karakter van het nationaal-socialisme en kenden zelden een ‘Vlaams’ verleden. Zij waren meestal ook lid van de Algemene SS-Vlaanderen. De ouderen, zoals schepen Arthur De Meyere, waren bij hun collaboratie oorspronkelijk vertrokken vanuit een Vlaams bewustzijn, maar zij gaven zich gaandeweg over aan het nationaal-socialisme. De gemeenschappelijke factor bij hen was de grote overtuiging die ze daarbij aan de dag legden. Deze overtuiging en vastberadenheid werd achteraf ook opgemerkt door de militaire rechtbanken, en de uitspraken over deze mannen tijdens hun processen waren dan ook vrij hard2. Voor hen konden geen verzachtende omstandigheden of gunstmaatregelen worden ingeroepen.
Daarnaast was er dan burgemeester Van Zandycke. Deze man had zich voor de oorlog nooit als Vlaams-nationalist of flamingant laten kennen; evenmin had hij zich bekeerd tot het nationaal-socialisme of openlijk duitsgezinde verklaringen afgelegd. Toch was het net hij die de bezetter waarschijnlijk nog het meeste van dienst is geweest. Deze man gebruikte de Eeklose politiediensten bij de daden die hij stelde en betrok de leden ervan in zijn samenwerking met de bezetter. Van Zandycke ging daarbij over de schreef en ging zijn wettelijkheid als burgemeester ver te buiten, terwijl de leden van de Eeklose politie daarbij enkel de orders van de burgemeester volgden en zich aanhet wettelijke kader van hun functie hielden.
De Eeklose politiediensten speelden in dit alles een grote rol. Wat in ons onderzoek opviel, is de afwezigheid van de door de bezetter aangestelde politiecommissarissen in de belangrijkste zaken. Standaert werd achteraf voor een aantal zaken veroordeeld, maar deze bleken de bezetter toch niet al te veel voordeel te hebben opgeleverd. Blanckaert, die werd aangesteld omdat Standaert niet voldeed aan de wensen van de bezetter, hield zich al helemaal op de vlakte. Van Zandycke wendde zich dan ook steeds rechtstreeks tot de politiebrigadiers voor de nodige hulp bij zijn onderzoeken, zonder de politiecommissaris te betrekken.
Hierbij trad vooral politiebrigadier Pynckels sterk op de voorgrond. Deze man was vanaf het moment dat Van Zandycke was aangesteld meteen in zijn functie bevestigd door de Duitsers. Hij werkte in de loop van de oorlog mee in verschillende zaken waarvoor Van Zandycke schuldig werd verklaard. Hij stond echter nooit terecht of werd nooit in staat van beschuldiging gesteld. Na de oorlog hielp net hij dan meteen mee bij de aanhouding en ondervraging van ‘zwarten’, legde heel wat bezwarende verklaringen af tegen zijn vroegere oversten en stelde in opdracht van de krijgsauditeur nog heel wat processen verbaal op in functie van de onderzoeken die tegen hen liepen. Deze man was er steeds in geslaagd om tijdens en na de oorlog buiten schot te blijven, hoewel niet iedereen zijn rol even onschuldig inschatte3.
De beoordeling van Van Zandycke bleek geen eenvoudige zaak. Er dient te worden opgemerkt dat naast de vele aanklachten ook aanzienlijk wat verklaringen ten gunste werden afgelegd. Ook Van Zandycke had, net als de anderen, ervoor gezorgd dat sommige mensen van onheil bleven gespaard door hen te verwittigen van onderzoeken, het voorkomen van opgeëist te worden en het negeren van anonieme aanklachten.
Bij de onderzoeken die hij voerde zoals ze in het voorgaande werden beschreven, was de man hoogstwaarschijnlijk overtuigd dat hij enkel zijn plicht deed. Zijn zin voor orde en tucht dreef hem in die eerste zaken waarmee hij zich compromiteerde4. Ook zijn persoonlijke ambities speelden hierbij ongetwijfeld een aanzienlijke rol. Mogelijks speelde ook de druk van de collaboratiebewegingen een grote rol: Van Zandycke kende heel wat tegenkanting uit deze hoek en De Meyere drong zich steeds sterker op binnen het schepencollege. Er werd lang getwijfeld over de beslissing om Van Zandycke officieel aan te stellen als burgemeester en dit gebeurde dan toch zeer tegen de zin van een aantal mensen. Ook dit kan inspirerend hebben gewerkt bij de daden van de burgemeester; misschien dacht hij zich te moeten bewijzen om zijn functie als burgemeester te kunnen behouden. Hoe dan ook, in de loop der bezettingsjaren ging hij daarbij steeds verder en compromiteerde hij zich steeds meer. De al of geen kwade bedoelingen daarbij waren bij de beoordeling van deze man slechts van ondergeschikt belang.
Over de motivatie die alle genoemde personen hadden voor hun daden en houding tijdens de oorlog kunnen heel wat speculaties worden verwoord en hypotheses worden opgesteld. Tot sluitende conclusies komen is al heel wat moeilijker, en pogingen daartoe zijn hachelijke ondernemingen. Bovendien was en is de motivatie eerder van secundair belang. Feiten zijn feiten; op basis van die gegevens werden genoemde personen veroordeeld, en op basis van dezelfde gegevens werd ons onderzoek gevoerd. Een uitspraak doen over al of geen schuld was niet aan de orde in ons onderzoek; dat was de taak van de rechtbanken. Wij gaven hier enkel een historische ontleding van de collaboratie van de leidende Eeklonaars.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Voetnoten bij Algemeen besluit.
1. Cfr. De opmerking van de krijgsauditeur over de houding van Robert De Soete en de milde straf, in verhouding met die van De Latter en ‘Eénoog’.
2. Cfr. De uitlatingen van de krijgsauditeur t.a.v. Reychler en De Meyere.
3. Cfr. ‘‘Goede Belgen van Eeklo’’, zie bijlage 8.
4. De eerste zaak waarmee burgemeester Van Zandycke zichzelf in opspraak bracht, was het onderzoek tegen landbouwer Julien Claeys wegens sluikslachting. Hij reageerde tegen de aantijgingen aan zijn adres middels een brief, waarin hij verklaarde in deze zaak enkel zijn plicht te hebben vervuld. Zie bijlage 10: ‘‘Zwartslachterij’’, 30.08.41.