Doping en de media. Epo voor de topsporter. Opium voor het volk. (Brecht Schabregs) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Bijlagen
Bijlage 1: Topic-lijst
1. Algemene gegevens
Socio-demografische: studies, leeftijd
Loopbaan, CV, huidige of ex-werkgever(s)
Wanneer en waarom sportjournalistiek?
Welke sporttakken volgt u op de voet / Volgt u de sportactualiteit nog?
Bent u gespecialiseerd op een bepaald gebied?
Doet of deed u actief aan sport?
2. Nieuws en journalistiek
Wanneer is een gebeurtenis nieuwswaardig, welke criteria?
Uit de literatuurstudie hebben we opgemaakt dat er een tabloidisering van de berichtgeving aan de gang is. Welke evolutie heeft u ervaren?
Is maatschappelijke relevantie nog belangrijk?
Is er nog plaats voor duiding?
In welke mate moet er rekening gehouden worden met het publiek?
Hebben geruchten hun plaats in het nieuws?
Is er een deontologische code van toepassing op de (sport)redactie?
Hoe belangrijk is het publiek?
Wat is de taak van de journalist?
Is er en moet er een duidelijk verschil zijn tussen de openbare en de commerciële zenders?
3. Sportjournalistiek
Is er een verschil tussen algemene en sportjournalistiek en zo ja, welk?
Moet de sportjournalist zijn publiek anders benaderen?
Zijn dezelfde regels en criteria van toepassing op een sportredactie als op een nieuwsredactie? Zo nee, waarom niet?
Wat is het belang van sport voor de media?
Voor of over de sport berichten?
Moeten we onderscheid maken tussen sportnieuws en commentaar?
Heeft u een evolutie in de sportjournalistiek opgemerkt?
Hoe verklaart u het enorme aanbod van sport in de media?
Is de kwaliteit van de sportberichtgeving achteruit gegaan?
Is de sportjournalist minder kritisch en opgeleid dan vroeger?
Hoe betrokken of afstandelijk mag de sportjournalist zijn?
4. Doping
Wat is doping? Is een definitie relevant en nuttig?
Is doping maatschappelijk relevant?
Is doping inherent aan sport?
Uit de literatuurstudie blijkt dat doping als een rode draad door de sportgeschiedenis loopt, maar niet altijd een negatieve connotatie heeft gehad? Hoe komt dat volgens u?
Hoe ziet u het verloop na Festina-affaire in 1998?
5. Doping en de media
Heeft doping een plaats in het nieuws? Waarom (niet)?
Wanneer spreken we van sensatie? En is doping sensatie?
Betrapte sporters halen vaak uit naar de media. Terecht of niet volgens u?
Stel dat er een dopinggerucht de redactie binnenwandelt, wat gebeurt er dan?
Hoe ver mag een journalist gaan in het onderzoeken van een zaak of gerucht?
Er is sprake van toenemende commercialisering en snelheid. Is er nog tijd en ruimte voor de journalist om diepgravend onderzoek te verrichten?
Is de kennis er om onderzoek te doen naar complexe fenomenen als doping?
Hoezeer bent u op de hoogte van de technische kant van doping?
Overstijgt doping de sport en de sportjournalistiek? Is de sportjournalist bevoegd?
Heeft u ooit druk van buitenaf ervaren wat betreft uw berichtgeving over doping en sport in het algemeen?
Kent u de omerta en kent de omerta u?
Bij het tonen van de cover van de Deng van juli-augustus 2005 (zie bijlage 9): Wat vindt u hiervan? Zou u dit publiceren? Waarom (niet)?
Bijlage 2: Interview Chris Vander Auwera, Directeur-Generaal Administratie Gezondheidszorg
Telefonisch interview, Hoeselt, dinsdag 2 augustus 2005, 17u.
Hoewel hij aan het begin van het gesprek beweerde niet veel meer te zeggen te hebben dan wat hij in de persmededeling neergeschreven had, duurde het interview uiteindelijk 35 minuten.
Goeieavond, meneer Vander Auwera. Ik heb u opgebeld, niet zozeer omdat u een belangrijke functie uitoefent bij de gezondheidsinspectie, maar vooral omdat u in februari van dit jaar een persmededeling naar de Vlaamse media hebt gestuurd, die alles te maken heeft met het onderwerp van mijn eindverhandeling.
CVA: Ja, die is er gekomen na een frappante fout die toen in de media verschenen is. Het ging om een gerucht dat blijkbaar de ronde deed en dat werd als feit, als waarheid naar buiten gebracht. Achteraf bleek dan dat er niets van aan was en daarom heb ik dat toen gedaan, omdat ik vond dat er geen sprake was van enig respect voor de sportbeoefenaar.
U had het in dat persbericht duidelijk op de journalisten gemunt. Heeft u eigenlijk enige achtergrond in de journalistiek?
CVA: Nee, helemaal niet, ik ben nooit in die branche verzeild geraakt. Waar ik wel van op de hoogte ben, is de deontologische code van de journalisten. En dat is net de reden waarom ik toen gereageerd heb, omdat daar deontologisch gezien heel wat aan mankeerde. Hoe kunnen we nog spreken van rechten van de verdediging, als zo’n bericht, zonder dat het officieel bevestigd is om heel duidelijk te zijn, als zo’n bericht al integraal opgepikt wordt door de journalisten. En ik vraag me trouwens af van welke bron ze het hadden. Ik heb dan ook duidelijk gesteld dat er zoiets bestaat als het checken van de bron en het dubbelchecken ervan. Dat zou elke journalist ook moeten weten.
Het ging in dat geval om een gerucht, dat op nationale televisie naar buiten werd gebracht. Het was in ‘De Zevende Dag’ op zondag, een programma waarvan de samenvatting ’s nachts nog ettelijke malen herhaald wordt. Wanneer mag een bericht de wereld in volgens u en waarom is het zo erg dat het het nieuws haalt?
CVA: Elk gerucht dat ontstaat, waar dan ook en over wie dan ook, heeft sowieso een enorme impact, of het nu waar is of niet. In het desbetreffende geval waren de bronnen zeker niet voldoende gecontroleerd en zeker geen twee keer. Nee, ze schrijven of zeggen maar wat en ze zijn niet eens honderd procent zeker dat het wel waar is, ze moeten tweehonderd procent zeker zijn. En als het dan niet waar blijkt te zijn achteraf, dan komt er misschien wel een kleine rechtzetting van, maar dan is het kwaad toch al lang geschied. Journalisten horen maar wat en brengen het onmiddellijk uit, zonder blijkbaar na te denken over de gevolgen ervan. Zelfs bij de VRT is er precies minder en minder sprake van deontologische regels. Vroeger werd er eerlijk en waarheidsgetrouw bericht, nu kennen de journalisten bij wijze van spreken de uitspraak van het gerecht al, vooraleer de zitting begonnen is. Hetgene waar ik op hamer is correcte informatie en dat is toch ook de belangrijkste taak van nieuwsmedia. Dat is toch de essentie van journalistiek, dat wat ze schrijven of zeggen, moet gewoon juist zijn. Bij een dopingcontrole zijn er altijd meerdere fasen in een onderzoek. De eerste is de controle zelf, die bij iedereen kan voorvallen, maar ook dat al komt in de media. De tweede fase is die van het resultaat. En daar begint het schoentje te wringen, want er is blijkbaar niet meer zoiets als geheimhouding van het onderzoek. Ook al is iemand betrapt, dan nog is er nog eerst een tegenexpertise en dan pas kan het officieel bevestigd worden. Op een of andere manier staat het al in de krant, nog voor de onderzoeker op de hoogte is van het resultaat. En dan nog, als uit het onderzoek blijkt dat er middelen zijn aangetroffenn dan nog kunnen we te maken hebben met bepaalde verzachtende omstandigheden. Vooraleer het resultaat van het onderzoek officieel is, moet er rekening gehouden worden met de omgevingsfactoren, maar daar geeft de pers weinig om.
Om terug te komen op die bronnen, want u bent zelf al mijn vragenlijst aan het afwerken. Journalisten moeten van ergens van iemand iets te weten komen, er is altijd een bron. Dingen volledig uit je duim zuigen en dat dat in de krant zetten of in het journaal steken, dat ben ik nog niet vaak tegengekomen. Er moet altijd wel een bron zijn en in geval van geheimhouding een lek.
CVA: Kijk, neem nu het geval Beke deze week. (Bij een dopingcontrole in 2004 werd triatleet Rutger Beke betrapt op het gebruik van EPO, maar hij ontkende vanaf het eerste moment. Beke zou na een hevige inspanning een speciaal eiwit aanmaken, dat door de EPO-test herkend wordt als EPO. Hij heeft altijd zijn onschuld uitgeroepen, totdat er ook een onderzoek kwam naar een mogelijke fout in de test. Vorige week gaf Professor Delbeeke van het Gentse dopinglab na bijna een jaar na de feiten toe, dat er misschien wel een gebrek kan zijn. Maar ook in dit geval kwam de berichtgeving over onschuld veel sneller dan het resultaat, dat er tot op heden nog steeds niet is. Intussen is Beke wel al een jaar buiten competitie gehouden.) Professor Boogaerts (van de afdeling hematologie) van de KU Leuven werd in die zaak aangesteld als onafhankelijke waarnemer. Maar ook daar, vooraleer het signaal gegeven is dat Boogaerts in de media mag verschijnen en zijn bevindingen mag toelichten, waren de media al op de hoogte. Zoiets is onmogelijk in principe en komt zeker niet van bij ons. Dus de enige mogelijkheid die ik zie, is dat de advocaat van Rutger Beke alles naar de pers heeft gelekt. Ik zie niet hoe dat anders kan gebeurd zijn.
Waarom zou die dat gedaan hebben? Welk voordeel kan een advocaat daaruit putten?
CVA: Wel, de enige bedoeling die ik zie, is dat hij Beke in een goed daglicht probeert te zetten, hem wat populairder maken. Misschien heeft Beke niets gedaan en als dat zo is, moeten ze die jongen ook vrijspreken. Maar die advocaat weet ook hoe hij de dingen moet aanpakken, hé. Hij heeft een zaak te winnen en met Beke wat beter te laten overkomen in plaats van dopingzondaar, kan hij de publieke opinie beroeren. Via de media. En hoe sneller, hoe beter blijkbaar. Ik weet natuurlijk niet zeker dat het lek uit die hoek komt, maar ik kan me niet inbeelden van waar anders. Op een of andere manier komen die dingen toch in de media terecht en ik vraag me af hoe dat kan.
Maar die journalisten moeten het van ergens hebben, ze moeten toch bepaalde contactpersonen hebben, van wie niemand weet heeft blijkbaar. Ze komen het vroeg of laat altijd wel te weten op een of andere manier, en meestal zeer vroeg.
CVA: Meestal veel te vroeg en daarom gebeuren er van die dingen zoals toen op de VRT. Komaan zeg, nog voor de specialist iets weet, staat het al ergens op de voorpagina.
En als één krantenjournalist het weet, volgt de rest van de kranten en daarna moeten radio en televisie mee of omgekeerd. Ze moeten allemaal mee op dezelfde wagen.
CVA: O ja, is dat zo? Ik weet het niet, ik weet niet of dat moet. Vroeger waren er journalisten die daar heel correct mee omsprongen. Neem nu die, allez hoe heet die nu ook weer, die van de VRT.
Jan Wauters?
CVA: Nee, nee. Die van de televisie, die boomlange kerel, allez…
Ivan Sonck?
CVA: Ja, die is het. Die was altijd correct en die wist er bovendien heel veel van. Toen kwamen er veel meer roddels en geruchten naar boven in de pers, omdat ze altijd correct probeerden te handelen. Waar zijn nu nog de rechten van de verdediging, bestaat er nog zoiets? Ze hangen al aan de galg voor ze het zelf weten. Nu moeten journalisten ook praktisch geen opleiding meer volgen daarvoor, iedereen komt wel met een beetje moeite ergens in de media terecht, ook al weten ze er niets van af. Enfin, je vindt nu waarschijnlijk dat ik klink als een oude vent, maar soit.
Nee, helemaal niet. Elke mening is belangrijk en als het inderdaad zo blijkt te zijn dat ze vroeger andere en betere normen en waarde hadden, dan is die van u zeker van belang. Maar van de ene kant was het vroeger dan beter in de zin dat de informatie correcter was, maar van de andere kant stoot ik in de geschiedenisboeken ook telkens op de zogenaamde ‘omerta’. En ook uit mijn literatuurstudie en uit eerder gesprekken blijkt dat de zwijgplicht heilig was en misschien nog is. De sportjournalisten sliep in hetzelfde bed als de wielrenner en die mocht dat de volgende dag tegen niemand zeggen. Dus dat wat toen het nieuwe haalde was misschien correcter, maar er kwam ook een heleboel niet in, terwijl ze je er nu dagelijks mee om de oren slaan.
CVA: (Even stilte) Daar heb je wel gelijk in, ik weet dat dat toen zo was en ik weet ook dat dat nu ook nog vaak genoeg voorkomt. In principe is er niemand die er baat bij heeft om zoiets naar buiten te brengen. Maar als je er van uitgaat dat dat altijd zo is en dat iedereen z’n mondje dicht houdt, waar zijn we in godsnaam dan mee bezig? En dat laatste vraag ik me wel vaker af.
Laten we er even van uitgaan dat er nu geen sprake meer is van die omerta, welke rol is dan weggelegd voor de sportjournalist?
CVA: Eerst en vooral, wat hij ook doet en waarover hij het ook het heeft, heeft hij zich te houden aan de deontologie. Ik vind dat dat boven alles moet staan. Ook wij hier hebben een zeer strenge deontolgische code en als iemand zich daar niet aan houdt in het gavl van een zware fout, dan wordt die buitengeflikkerd. Voor mij moeten ze niemand buitengooien bij de media als er zoiets gebeurt, maar ze moeten wel iets doen, want anders blijft iedereen iedereen bezighouden. Pas als de controle-instantie voor tweehonderd procent zeker is en er sprake is van zoiets als een waarheid, van een feit, dan pas begint de publieke taak van de journalist, namelijk zijn publiek informeren. Informatie geven en het duiden van die informatie is de opdracht van een medium, niet meer en niet minder. Oordelen en een opnie geven ligt volgens mij niet in het domein van de journalist. Een dopingcontrole bij iemand is geen nieuws, een positieve controle ook nog niet, want dan is er nog geen zekerheid. Vaak is het zo dat alles al uitgesmeerd wordt nog voor die zekerheid er is. Al is er maar een kleine link of aanwijzing in die richting, dan al is de naam van de sporter in kwestie besmeurd. Hoe kan die zich in hemelsnaam dan nog verdedigen?
Maar als één medium er mee naar buiten komt, kan ik me voorstellen dat de andere moeilijk kunnen achterblijven, want ook zij moeten verkopen, ze hebben allemaal een publiek, lezers, luisteraars of kijkers. En een krant kan nog wachten, zij verschijnen ‘pas’ om de vierentwintig uur, maar radio en televisie moeten en kunnen gebruik maken van hun speciale eigenschap, namelijk dat ze heel snel kunnen inpikken op de actualiteit. En elke dag is er weer een nieuwe sportkatern die moet volgeschreven worden, elke dag zijn er deadlines en een bepaald aantal lijnen die gehaald moeten worden, journaals die inhoud nodig hebben. En de hoeveelheid sport in het nieuws en de kranten is vrij omvangrijk in Vlaanderen. Hebben zij wel de mogelijkheid om te wachten als ze ergens al zo goed als zeker van zijn en zeker als ze weten dat ze het de dag erna kunnen rechtzetten, zonder echte kwalijke gevolgen?
CVA: Ze moeten wachten, als het strookt met deontologische code. Als er geen reden is om iets te schrijven, waarom dan niet wachten? Maar dat is nu net het probleem met de media van tegenwoordig. Het belang van journalisten wordt alleen maar groter en dat van de deontologie gaat alsmaar achteruit. En de media maken hun eigen regels, hé, ze hebben die macht nu. Als er iets fout is gelopen, dan vullen ze de pagina’s de volgende dag met een kleine rechtzetting, die door veel minder mensen gelezen wordt. En inderdaad, de volgende dag is er weer een nieuw journaal en een nieuwe krant, en ze draaien de bladzijde gewoon om.
De media werpen zichzelf steeds op als de vierde macht, de watchdog. In de Verenigste Staten bestaan er onafhankelijke organisaties, zoals ‘Accuracy in Media’, een drukkingsgroep voor nauwkeurigere berichtgeving in de media. Maar wie controleert de media en hun berichtgeving hier in Vlaanderen en België, wie kan er optreden als ze iets mispeuteren?
CVA: Ah, maar ze controleren zichzelf, hé. (Hij doelt op de Raad voor Journalistiek, een onafhankelijke instelling voor zelfregulering van de media. Zej zijn opgericht door de Vlaamse journalistenverenigingen, de uitgevers en de mediahuizen. Burgers kunnen bij de Raad terecht met vragen en klachten over de journalistieke beroepsethiek.) Ze zijn tegelijkertijd partij en rechter in een rechtszaak die er nooit komt. Journalisten zijn ontzettend belangrijk in onze samenleving. Nee, ik druk me verkeerd uit. Ze hebben gewoon een enorme impact, alles waar zij over berichten wordt door een heel aantal mensen opgepikt. Ze zijn eigenlijk niet-verkozen volksvertegenwoordigers, met dezelfde of misschien wel meer macht. En pas op, de media zijn heel goed georganiseerd, hé! Ze hebben zichzelf eigenlijk zo ongelooflijk belangrijk gemaakt en ze hebben veel macht, dat is zeker. Ik weet uit eigen ervaring ook dat als ik commentaar weiger in een of andere zaak, dat ik dan onmiddellijk aan de kant van de beschuldigde gezet word. Ik weiger vrij vaak commentaar, net omdat ik niet wel dat ze er te vroeg over schrijven en informatie geven die niet klopt. Maar ik weet, als ik niets zeg, dat ze dadelijk denken dat er iets aan de hand is. Dat ze zeggen van “oh, hij durft niets te zeggen, dus er moet wel iets niet pluis zijn”. En hup, de volgende dag lees ik dat dat in de krant. En ik lees dan ook dat ik er niets over wou zeggen. Dat is dan ook zo, maar het is op een suggestieve manier geschreven, gewoon al omdat er niet bij staat waarom.
De media zijn enorm belangrijk, ze kunnen veel te weeg brengen. Ze zijn massamedia die in theorie altijd ook een massa bereiken. Maar is dat dan geen mes dat aan twee kanten snijdt? Mensen gebruiken de media om zichzelf te promoten, om letterlijk in de kijker te staan. Het risico dat je dan loopt, is dat als je iets mispeutert, dat dat dan ook in het lang en het breed uitgesmeerd wordt. Ze kunnen je ophemelen, maar er is altijd een keerzijde aan die medaille. Kijk naar Frank Vandenbroucke. Hij bespeelt als geen ander de media als hij in vorm is en hij maakt er graag gebruik van, dat is waarschijnlijk ook de reden dat hij kan blijven koersen, omdat z’n kop bekend is. Maar vorige week zei hij dan weer in ‘Het Laatste Nieuws’ dat ze zijn naam altijd aan doping blijven linken en dat ze maar doen, die media.
CVA: Ja, Vandenbroucke is natuurlijk wel een geval apart. Maar de sporters van tegenwoordig weten maar al te goed wat ze aan de media hebben. Ze weten ook: hoe meer media-exposure, hoe hoger hun prijs stijgt. Ik vind eigenlijk dat sportbeoefenaars veel te veel met de media bezig zijn. Elke voetballer en wielrenner krijgt wel mediatraining, iedereen doet mee. Ik vind dat ze ook eens ‘nee’ moeten leren zeggen. Door altijd toe te geven en mee te werken, geef je ze ook veel macht.
Maar het is wel een manier om je brood te verdienen als sporter. Of tenminste om nog meer brood op de plank te krijgen.
CVA: Uiteraard, maar zo houdt iedereen iedereen wel bezig. Neem nu een rit in de Tour. De eerste uren gebeurt er niets, behalve dat er constant renners proberen te demarreren. Niet meteen om te winnen, maar om in beeld te komen, voor zichzelf en zeker voor de sponsor. Dus dan zitten wij in de zetel te kijken naar iemand die zich om commerciële redenen in de kijker rijdt. Je kan je soms afvragen waar het sportieve gebleven is. Het gaat eigenlijk vooral om de manier waarop vind ik. Van sommige media kan je niets anders verwachten, maar zelfs de VRT begint het belangrijk te vinden om uit te pakken met ‘sexy quotes’. Deontologisch stelt het allemaal niet meer veel voor, als zij daar ook al mee beginnen. En waarom eigenlijk?
U heeft het over de VRT. Vanuit bepaalde hoeken komt er ook nogal wat kritiek op de onafhankelijkheid van hun journalisten. Men maakte de bedenking dat Michel Wuyts, de vaste wielercommentator en woordacrobaat van de openbare omroep, voor de start van het wielerseizoen een aantal ploegvoorstellingen presenteert. En dat met de glimlach, in aanwezigheid van alls sponsors, ploegleiders, verzorgers en renners. Een aantal weken en maanden erna moet diezelfde Michel Wuyts als objectief journalist trachten kritisch zijn over die personen die hij daar heeft voorgesteld en over de ploegleiding, door wie hij betaald is om daar te komen presenteren.
CVA: Daar stoor ik mij dus enorm aan. En ik vind ook dat ze dat eigenlijk moeten verbieden. Net zoals met nieuwsjournalisten die buiten de uren debatten gaan leiden en daar goed voor betaald worden en in het geval van Bracke met het Vlaams Belang was het zeker een heikel punt. Ze hebben hem daarna daar ook over aangepakt hoor, ik denk ook dat het sindsdien niet meer mag, maar daar ben ik niet zeker van. (Journalisten kunnen buiten het kader van hun normale journalistieke opdracht en al dan niet bezoldigd, activiteiten uitoefenen zoals het modereren van debatten, het afnemen van interviews of het geven van lezingen. Voorwaarde is wel dat de journalisten daarbij hun onafhankelijkheid of die van hun redactie niet in het gedrang brengen. Dat zegt de Raad voor de Journalistiek in een advies dat op 23 juni 2005 is goedgekeurd.) Ze moeten dat gewoon doortrekken naar alle takken van de journalistiek. Hoe kunnen ze nu nog objectief zijn als ze betaald worden door degene die ze kritisch moeten bekijken? Maar ik snap het wel hoor, het is waarschijnlijk een mooie extra premie die ze krijgen. Het zijn zeer handige jongens, laat daar geen twijfel over bestaan. Ze hebben mij ook al vaak gevraagd om mee te gaan zitten in een volgwagen bij de ‘Ronde van Vlaanderen’. Veel ministers hebben dat al gedaan, maar ik heb dat elke keer geweigerd.
U bent toch geen journalist?
CVA: Nee, maar ik wil het risico niet lopen dat ik mijn recht van spreken daardoor moet inleveren. Ik vind, vanaf het moment dat je je daarmee bezighoudt, je niet meer onafhankelijk bent. Maar iedereen speelt daar gewoon mee.
Van Siegfried Bracke naar doping dan. U bent Directeur-Generaal van de gezondheidsinspectie. Gezondheidszorg is uw domein, wat is uw mening over doping eigenlijk?
CVA: Goh, dat is geen makkelijk vraag, hé. Voor mij mogen ze het volledig toelaten, maar dan moeten ze wel een aparte competitie oprichten, alleen voor die wat met doping rijden. Dan weet iedereen tenminste dat ook. Dan weet het publiek dat ze naar een circus aan het kijken zijn. Dus dat ze alles maar toelaten, maar die gebruiken moeten dan in aparte wedstrijden meerijden, in het circus (sarcastisch). Maar kijk gewoon al naar de Tour die pas afgelopen is, dat is toch niet voor mogelijk te houden wat die mannen drie weken lang moeten doen, dat ze daar eens wat aan doen.
Deze editie van de Ronde van Frankrijk was alweer de snelste aller tijden, terwijl je na de Festinatour van intussen al weer zeven jaar geleden zou denken dat het nu minder snel zou moeten gaan, omdat er meer controles zijn en ook minder gepakt wordt in het peloton. Of toch beweerd wordt.
CVA: Of er nu minder doping is dan toen, dat weet ik niet. Maar de snelheid mag je zeker niet zomaar toeschrijven aan doping. Er is nu beter materiaal en er zitten daar nu mannen tussen, die het hele jaar niets anders doen dan zich toeleggen op de Tour. Zeker de winnaar ervan toch. Maar wat het wielrennen betreft zijn er twee belangrijke dingen. Ten eerste is er de UCI, die kan ingrijpen op vlak van zware rittenkoersen. Overdreven inspanningen kunnen ervoor zorgen dat ze naar middelen gaan grijpen. Dat is de sportieve kant. Ten tweede wordt de koers op zich zo hard gemaakt, omdat het allemaal draait om publiciteit. Iedereen wil wel mee met die bepaalde vlucht die de hele namiddag in beeld komt. De sponsor en ploegleider staan er op dat ze in beeld komen, zeker als de ploeg nog niet veel gepresteerd heeft in de dagen of weken ervoor. Er is zeker een bepaalde druk van die kant, wat ook niet meer dan normaal is. De sponsor wil redenen zien waarom hij er geld in heeft gestoken en de werkgever vraagt prestaties aan zijn werkgever. Maar het zijn natuurlijk handige jongens, die renners. Ze weten ook wel precies wat mag en niet mag. Zo kan je toch ontkomen aan een straf nadat je bepaalde middelen hebt genomen. Je kan met een dokterspapiertje aantonen dat je dat bepaalde product wel mag nemen, omdat je bijvoorbeeld astma hebt. En twee jaar geleden zagen we dan in de Tour dat vijfentachtig procent van peloton plots astmalijder was.
Welke aandacht moet doping als fenomeen in de media krijgen?
CVA: Dat is nog het belangrijkste van allemaal, en dat wil ik benadrukken, wat is eigenlijk de maatschappelijke relevantie van doping? Allez, wat is nu het belang van doping in de sport voor onze samenleving? De kranten staan er vol van, de sportjournalistiek besteedt er meer dan genoeg aandacht aan. Maar hier (bij Gezondheidszorg) hebben wel meer te doen dat dan alleen. Zo is er de zelfmoordpreventie. Allez, vergelijk die twee nu eens met elkaar. Sporters die wel of geen doping pakken achterna hollen en het proberen te voorkomen dat mensen uit onze samenleving zichzelf van het leven beroven. Dat zijn twee van de dingen waar wij ons hier mee bezighouden, maar ze krijgen allebei helemaal niet dezelfde aandacht, hé. Ik kan u vertellen dat bij die dopingcontroles in de sport ongelooflijk veel werk komt kijken, terwijl ik vind dat er belangrijkere dingen te doen zijn. Het is een enorme administratie om al die dossiers te behandelen en bij te houden. Het kost zoveel geld, we moeten zoveel manschappen inzetten om gewoon al regelmatig die controles te kunnen doen, om dat allemaal te kunnen bolwerken en waarom eigenlijk? Wat is nu de echte maatschappelijke relavantie ervan, als je het vergelijkt met iets als zelfmoord en als je ziet hoeveel middelen naar het een gaan en hoeveel naar het ander. Komaan, hé zeg. Wat we moeten doen, is toch een bepaald evenwicht zien te vinden, want ik vind dat er veel te veel aandacht, geld en moeite naar doping gaat.
Maar die controles moeten toch gebeuren op een of andere manier, anders kunnen we inderdaad beter aparte competities oprichten en wie weet wat er gebeurt als elke renner carte blanche krijgt om te doen met zijn lichaam wat hij wil.
CVA: Natuurlijk moet er gecontroleerd worden, maar er moet een bepaald evenwicht gezocht en gevonden worden. En dan nog hé, die controles. Dat gebeurt niet alleen voor of na een wedstrijd, maar tegenwoordig mag dat ook buiten competitie. En dan gaat het niet alleen over de momenten dat ze aan het trainen zijn, hé. Dus stel u maar eens voor. Zo een renner gaat op zondag met vrouw en kinderen naar de bomma. En dan staan ze daar plots voor de deur. Allez, is er ergens nog sprake van privacy? Wat moet die bomma denken en vooral die kinderen? Die zitten dan daar allemaal mooi in besloten kring en daar staan dan plots twee controleurs aan te bellen. Of ze op hun vrije dag wat bloed en urine kunnen meegeven en liefst op dit moment. En weigeren gaat niet, want dat staat gelijk aan een positieve controle. Allez, komaan, dat is toch niet voor mogelijk te houden, die hebben niets privacy meer, hé.
Stel, die controleurs vinden iets en ook de tegenexpertise is positief, dus de renner is dan officieel betrapt. Maar de sportjournalist die er op moet springen, moet dan wel een sportieve, medische, chemische, farmaceutische, economische en gerechtelijke kenner zijn en in gevallen als Frank Vandenbroucke en wijlen Marco Pantani liefst ook nog wat kaas van psychologie en antropologie hebben gegeten. Hoe kan een journalist nog de hele waarheid schrijven en alles en correct weergeven? Die kan toch onmogelijk over al die facetten perfect op de hoogte zijn. Maar het moet de volgende dag wel in de krant staan.
CVA: Maar waarom moet dat dan al in de krant? Natuurlijk kan jij niet alles weten, dat is ook niet nodig. Om goed ingelicht te zijn, heeft hij zijn bronnen die daar wel veel van afweten. De journalist moet zich op de eerste plaats zelf laten informeren door betrouwbare bronnen en dan pas de mensen informeren. Ik weet dat er ook maar heel weinig in Vlaanderen zijn die van veel op de hoogte zijn. Bij ‘De Morgen’ hebben ze er wel eentje, Hans Vandeweghe. Dat is, iemand die daar echt heel veel over weet en vooral gezorgd heeft dat hij daar veel over weet. Een sporter wordt betrapt op, neem maar iets, clenbuterol. Wel, dan gaat die eerst wat zitten rondbellen om te weten wat dat precies is en wat dat doet met uw lichaam en dan weet hij dat ook weer. En dan kan die daar correct over schrijven.
Ik heb zelfs gehoord dat hij die dingen dan ook zelf gaat uittesten achteraf, maar misschien is dat ook maar een gerucht. En ik heb het ook nog niet gedubbelcheckt (lach). Om de cirkel van dit interview rond te maken: welke impact heeft uw persmededeling eigenlijk gehad?
CVA: (Zucht) Wel, ik weet dat een heel aantal websites die tekst hebben overgenomen en daar ben ik heel blij om. Van journalisten heb ik geen enkele reactie gekregen. In die mededeling heb ik eigenlijk gewoon gezegd wat ze al lang weten. Of toch zouden moeten weten. Wat ik vraag, is dat ze respect hebben voor de sportbeoefenaar en voor z’n privacy.
Ik ben benieuwd naar hun antwoord. Heel erg bedankt voor dit gesprek.
CVA: Graag gedaan en succes met je thesis!
Bijlage 3: Interview Jan Wauters, ex-sportjournalist
Ten huize Jan Wauters, Bornem, vrijdag 5 augustus 2005, 10u35.
Jan Wauters maakt al vanaf de eerste seconden zijn reputatie van taaldribbelaar waar, door me aan te manen ’ van wal te steken’.
Laten we beginnen met wie u bent, wat u bereikt heeft en wat u nu doet.
JW: Ik ben en ik was Jan Wauters. Vroeger actief in dienst van de radio, weliswaar afgestudeerd als germanist, maar altijd veel belangstelling gehad voor de actualiteit in het algemeen en de sport in het bijzonder. Actualiteit was voor mij ook politieke berichtgeving. Ik heb dan ook een jaar op de algemene redactie gewerkt bij de radio, nieuws en ‘Actueel’. En tegelijkertijd ook sport, ik was met een klein contract op de sportredactie terechtgekomen en dan via het algemeen examen, zoals dat vroeger heette in vaste dienst, was ik dan bij de BRT en kreeg ik dan al gauw de leiding van de sportredactie-radio, die uit hun amateuristische tijd kwam. Sportjournalistiek was in de kranten op dat moment nogal traditioneel en niet zo kritisch. Wel mensen die met veel liefde over hun sport schreven enzovoort. In die zin hebben wij op de sportredactie, in navolging van mensen die u niet meer kent, Maurice Dieudonné en Piet Thijs sportjournalistiek dus toch meer kritisch proberen te brengen, weliswaar met overgave, met veel gevoel voor de sport, maar ook met een wat kritische afstandelijkheid. Dat riep weerstanden op, zowel bij het medecollega’s in de media als het publiek en ook wel bij de sporters die dat, medio jaren ’70, niet zo gewoon waren. In die periode werd doping een topic. Er waren al dramatische gevallen geweest. Ik heb bijvoorbeeld zelf op de motor tijdens de Ronde van Frankrijk het geval Tom Simpson meegemaakt. Maar er waren al vroeger andere gevallen. In het lgemeen werd ervan uit gegaan dat renners zich niet met een biefstuk en weet ik veel wat op de fiets konden houden zo lang en was er dus al wat het gevoel van ‘er worden versterkende middelen gebruikt’.
We zullen dat nog even voor straks houden. Waarom bent u eigenlijk met sportjournalistiek begonnen?
JW: Dat heb ik al even aangehaald in die zin dat ik nog steeds aan de ene kant beschouwelijk van aard, filosoferend en redenerend ben, en dat vraagt tijd en afstand. Aan de andere kant ben ik zeer betrokken bij de actuele dingen. Ik luister nog altijd naar twintig nieuwsuitzendingen op de radio en op televisie en naar achtergrond. Ik was heel politiek getint als jonge gast, ik had dat meer dan mijn medeleerlingen op het college en zeker aan de universiteit. Taal en literatuur interesseerde me ook, vandaar de studie ‘Germaanse Talen’ met in het achterhoofd dat ik reporter zou worden. Naast die politieke algemene belangstelling voor actualiteit en achtergronden enerzijds en de taal en literatuur die me min of meer voorbestemd maakten om iets in de media te gaan doen anderzijds, was er die sportbelangstelling. In mijn jongensjaren, de jaren ’50, lag sport overal op straat in Vlaanderen. In cafés waren boogschuttergilden, biljartclubs enzovoort. Er werden loopwedstrijden en koersen georganiseerd. Mijn vader die een winkel had deed dat bijvoorbeeld. Als jongen mocht ik dan al eens aan de microfoon zitten en droomde ik van de Ronde van Frankrijk. Sport was iets wat ik zelf ook deed. Ik heb gevoetbald bij voetbalclub Boom en sport was dan ook een groot deel van mijn jongensleven. En toen kwamen de studies, journalistiek bestond niet, wat kon ik doen? Toen werd me aangeraden, toch in die periode, om hogere studies te gaan doen. Voordien kenden journalisten geen specifieke opleiding. Mensen maanden me aan om toch eerst hogere studies te doen. Ik leerde er vooral mijn beoordelingsvermogen oefenen: wat is belangrijk, wat niet? Wat vraagt nadere beschouwing, wat is detail? Hoofd- en bijzaak kunnen onderscheiden. Een breed perspectief kunnen zien, sport zit niet op een eiland, maar maakt deel uit van de maatschappij. Nu wordt dat algemeen zo aangenomen en gaan ook de betere kranten steeds meer over sport brengen. Men hypet nu de sport, maar dat was vroeger zeker niet het geval. Van intellectuele kant werd er eerder denigrerend gesproken over sport. Ik kwam onlangs een oud-professor van me tegen en die vroeg me hoe ik eigenlijk in de sport was ‘verzeild’ geraakt. Ik koos daarvoor, hoewel ik ook de aanleg had en de ambitie om op algemene journalistiek te werken, maar ik ondervond dan dat ik eens ik op de radio was ik meer vrijheid kreeg in die sportjournalistiek. Dat je niet zo werd gecontroleerd zoals toen de politiek en de algemene berichtgeving veel meer onder controle stond en de vrijheid om ook in je taal iets te doen en als je vergissingen maakte was dat misschien niet zo erg. Je kon die zelf rechtzetten. Je werd er minder op de vingers getikt. Je kon meer uitproberen. Samengevat: je kon meer creatief zijn. Ik heb zo dan die algemene journalistiek opgegeven op verzoek van mijn voorganger Piet Thijs en ik heb me dan volledig in die sportjournalistiek gelanceerd.
Je hebt altijd bij de VRT gewerkt. Er kwam onlangs wat kritiek dat u voor VT4 en Kanaal Twee had geanalyseerd tijdens de ‘Confederations Cup’. Volgens Humo was het vreemd dat Jan Wauters net ging werken voor de ooit door hem zo verguisde commerciële omroep. Is er volgens u nog een verschil tussen de commerciële zenders en de VRT?
JW: Door mij verguisd? Ik leef nu en ben gelegenheidsmedewerker. Na mijn actieve carrière leef ik op uitnodiging en als dat een uitnodiging is om wat mee commentaar te geven, als het is om van mijn diensten gebruik te maken, zie ik dat verschil ook niet zozeer. Ik zal trouwens niet de eerste zijn die beweert dat de VRT vaak commerciëler ageert en op de markt is. Dat onderscheid is voor een deel weggevallen. Ik werk ook niet full-time en ga me zeker niet verbinden aan VT4. Ik kies niet voor ‘de commerciële’.
Wanneer hebt u uw actieve carrière eigenlijk beëindigd?
JW: Ongeveer 5 jaar geleden. Mijn laatste wedstrijdverslag was de finale van Euro 2000 en dan heb ik bij gelegenheid nog her en der een beetje voortgedaan. En de Confederations Cup was, net zoals ik nu enkele keren te gast ben in het programma van Frank Raes op zondag, op uitnodiging.
Volgt u de sportactualiteit nog?
JW: Ik volg de actualiteit, ik kan dat niet laten. Trouwens, was dat een lezersbrief of van Humo zelf? (Het kaderde in de voetbalenquête van Humo, de opmerking kwam van sportjournalist Rudy Lanssens.)Ik had het nog niet gelezen. Rudy Lanssens werkt natuurlijk ook voor de commerciële omroep, hoewel ik hem wat minder zie de laatste tijd.
Wat is doping volgens u?
JW: Er is geen sluitende definitie natuurlijk, zoals van veel elementen en verschijnselen. Maar voor mij komt het erop neer dat doping het gebruik is van stimulerende, prestatiebevorderende middelen die oneerlijke concurrentie met zich meebrengen en tegelijk schadelijk zijn voor de gezondheid op korte of lange termijn. Daarnaast zijn er ook nog de maskerende producten.
Iedereen zegt eigenlijk wat anders of toch ongeveer hetzelfde. Er wordt ook wel gezegd dat doping datgene is wat op de lijst staat.
JW: Dat is een cliché geworden om dat zo te zeggen, maar uiteindelijk kun je daar terecht om ergens concreet te zijn. Maar die lijst is ook voor verandering vatbaar blijkbaar. Men interpreteert sommige dingen anders. Efedrineachtige stoffen waren vroeger echt verboden, nu niet echt meer. Er zijn verschuivingen mogelijk zoals ook in de moraal zelf. We mogen niet te streng zijn. Op die lijst staan die producten wel, maar als die deskundig gebruikt zijn en gewoon om een verkoudheid of wat dan ook te verhelpen, heb ik daar geen enkel bezwaar tegen. Een voorbeeld van vele jaren geleden, Labo Debacker- De Vleeschauwer in Gent deed de eerste proeven inzake dopingbestrijding, die nog maar wettig is van 1965. In ‘67 kwam ik bij hen voor een groot enquêteonderzoek. Hij gaf me het voorbeeld dat in Amsterdam op de wereldkampioenschappen er een paar gevallen waren waar efedrine was gebruikt, maar in zo’n geringe mate bv. tegen verkoudheid, verzweringen enzovoort. Daarentegen waren er ook enkele waarvan men dacht dat ze een heel flesje efedrine hadden uitgedronken. Dat is dan niet meer curerend, niet meer gezondheidsbevorderend maar prestatiebevorderend. Wanneer dat los komt van het gezondheidsaspect, dan moeten we ingrijpen. Ik ben tegen doping, ik vind ook de sport een ethische basis moet hebben, de fair play. Sport verschilt van spel omdat het ernstig moet worden genomen, in die zin dat het gaat om winnen of verliezen. Nu kan je zeggen dat het je niet interesseert of je wint of verliest, maar toch is dat de essentie van sport. Het gaat om het winnen. En gelijkspel is als het ware maar een schijnoplossing. Als dat proces kunstmatig wordt beïnvloed door scheidsrechterlijke beslissingen, door omkoperij, door dopinggebruik, dan ben je de sport aan het verkrachten. En ook al vinden sommige mensen sport onnuttig, wat stelt het immers voor, net zoals sommigen kunst onzinnig vinden, maar toch is het belangrijk. Op een andere manier is ook sport in die zin belangrijk dat het, voor mij persoonlijk dan, een soort metafoor is. Je kunt al je lichamelijke en geestelijke krachten erop instellen en ermee winnen of verliezen. Dat is eigenlijk wat in het leven van ons verwacht wordt. Nu ja, ik zal niet zeggen ‘verwacht wordt’, maar wat is de zin van het leven? We willen het beste uit onszelf halen voor onszelf en voor anderen. In de sport is dat gratuit. Als je daar dan doping gebruikt, speel je eigenlijk vals.Dat is eigenlijk meer de definitie van doping dan datgene wat op de lijst staat. Ik weet wel dat dat hetgene is waar je het mee kan doen, maar de moraal van de sporters is vaak geweest: je kunt pakken zolang je niet gepakt wordt.
Het was Willy Voet die zei: “geen positieve controle is geen doping”.
JW: Dat is de banale, clichématige manier. Het is de moraal ook waar ik me altijd tegen heb verzet. Het is een triviale manier van uitleggen. Je hoort te weten als volwassen sporter met het milieu waarin je verkeert en de mogelijkheden om dat te checken via begeleiders, via je dokter, via je trainer en als zelf volwassen sporter weet je dat er een lijst bestaat die je kan helpen, maar waar je zeker niet aan moet komen.
Er zijn al heel veel debatten over geweest, al 35 jaar. Er is nu zelfs een website opgericht, ‘www. dopinglijn.be’, met als leuze ‘wie sport moet weten waar de lijn ligt’, maar zelfs de instanties weten niet waar de lijn ligt. Cannabis staat bijvoorbeeld op de lijst, terwijl dat onmogelijk prestatiebevorderend kan zijn. Er staan middelen op die niet op de WADA-lijst staan.
JW: Men is wel aan het proberen om één eenvormige lijst te creëren, maar zelfs de meest sluitende definitie van doping, de meest sluitende lijst laat toch nog altijd interpretatie toe. Dat is met abortus, met euthanasie, met alle dingen die op de rand komen zo. Ik kan me bijvoorbeeld voorstellen dat cannabis op de lijst staat omdat het een kalmerend effect kan hebben in bepaalde sporten. Betablokkers destijds bij het boogschieten, dat je dus op een manier wordt van buitenaf zodanig wordt geprepareerd dat de stress onderdrukt wordt. Zo zijn er ook producten op de lijst die op zich geen doping zijn, maar wel het gebruik van bepaalde middelen kunnen maskeren. Dat zal altijd voor interpretatie min of meer vatbaar blijven. In die zin is er een grijze marge, zowel voor de beoefenaars en ook voor diegenen die moeten oordelen en beoordelen. Er is niet één strikte lijn. Diegene die altijd gelooft dat de lijst strikt is, is gauw geneigd fundamentalistisch te oordelen, wat ik bestrijd. Maar als je niet fundamentalistisch wil oordelen, dan kom je wel eens met jezelf in tegenstrijd. Het is een beetje zoals het probleem van de rechter. Een rechter moet ook oordelen over goed en kwaad, vrijspraak of niet. Op een bepaald moment is dat, wanneer gevallen op mekaar lijken, ook een dubbeltje op zijn kant. Waarom werd daar een straf van 5 jaar en daar dan weer één van 3 jaar gegeven? Hetzelfde met de lijst. Het is wel erg makkelijk en fundamentalistisch te stellen dat wanneer je gepakt wordt met iets van op de lijst, je carrière is afgelopen. Als het niet op de lijst, dan niet.
Dit vormt dan natuurlijk een probleem voor journalisten, iets waar we straks zeker op terugkomen. Wat is eigenlijk nieuws voor u? Wanneer is iets ‘nieuws’?
JW: Dat hangt af van het beoordelingsvermogen. Heel belangrijk voor een journalist is dat dat goed gevormd wordt en men is nu gauw geneigd om mensen zonder opleiding, zonder veel zelfkennis en ervaring journalistiek te laten doen. Het is waar dat journalistiek vaak oppervlakkig is. Enkel de echte onderzoeksjournalistiek, die niet vaak wordt beoefend omdat ze lastig en duur is, gaat dieper en achter de dingen. Alle andere journalistiek wordt beoefend aan de oppervlakte, alles wat zichtbaar is. Men is wel alerter dan vroeger, wat een ontwikkeling is in de journalistiek in het algemeen. Men is sneller bij hét nieuws, maar nieuws blijkt soms geen nieuws te zijn. De fout die men nu maakt is dat men te snel is, wat enerzijds natuurlijk beter is, want men laat minder liggen dan vroeger. Alles is versneld. In het begin van mijn carrière was er een minder geavanceerde technologie. Bovendien was er toen nog geen concurrentie en dat brengt mee dat men steeds meer op alles en nog wat gericht is en denkt ‘het is nieuws’ en het dan ook maar aanbrengt als nieuws, terwijl het vaak een controle verdient die het niet krijgt. Je moet dus constant genoeg zijn in jezelf en op je redactie en de toets onder mekaar ook hebben. Nieuws wordt het als je denkt dat het een feit wordt volgens de logica. Als het voordien nog niet bestond en je hebt nu de zekerheid of de waarschijnlijkheid dat het bestaat en in de goede vormgeving aangeeft dat er nog twijfel is, dan heb je nieuws.
Je hebt een journaal van een bepaald aantal minuten. Er kan een bepaalde hoeveelheid binnen -en buitenlands nieuws in, een bepaalde dosis sport, een item doping in de sportberichtgeving. Wat is de maatschappelijke relevantie van sport in nieuws en doping in sport in nieuws?
JW: Dat zijn natuurlijk enorme vragen en grote vragen. Maar dat verandert, hé. Sport werd vroeger zeer volks beoefend, misschien wel meer en op een natuurlijkere manier dan nu, minder in clubverband enzovoort. Wij deden aan sport zonder dat we dat beseften: wij liepen naar school, onderweg durfden we wel eens in de beek springen. Wij leerden dat allemaal, wij konden dat allemaal, iedereen voetbalde mee, we gingen fietsen enzovoort, maar de samenleving beschouwde sport niet als nieuws. In mijn beginjaren op de radio was sport nog niet zo belangrijk en als het niet zo belangrijk was, dan werd het ook niet gevaarlijk geacht. We konden dus onze zin een beetje doen, veel meer dan op de algemene redactie. Sport heeft een lange tijd het odium gehad van voor de volksmens te zijn. Er was natuurlijk tennis dat wat meer afgezonderd was, dat was voor de mondaine wereld. Zo is sport steeds belangrijker geworden, mede door het geld, mede door de commerciële input. Het is natuurlijk ook zo dat niets gelijk blijft. De sport als element in de samenleving is men belangrijker gaan achten. Men heeft gezien hoeveel mensen er eigenlijk belangstelling voor hadden en hoeveel commerciële waarde dat had. Door de televisieuitzendingen die de sport overal in huis hebben gebracht, met alle mogelijke technologische ontwikkelingen, is er een wereld van verschil met dertig jaar geleden. Ik heb ritten van de Ronde van Frankrijk zitten bekijken, en wat je allemaal ziet vooraan en achteraan in het peloton, drie motoren tussen ontsnappingen en dan blijkt sport inderdaad een ‘appèl’ op ons te doen. De maatschappij is vatbaar voor de sensatie van de sport maar ook voor de emoties. Sport is hartveroverend. Het emotionele kreeg vroeger geen kans, dat was voor de kermis en de café’s, het gewone volk dus. Nu krijg je op televisie ook steeds meer programma’s waar je je hart kan uitstorten en sport heeft op zichzelf ook een zeer emotionele factor, door de spanning, door de werveling.
Soms merk je wel dat een nieuwe transfer in het nieuws net na een bomaanslag komt. Hoe valt dat te verklaren?
JW: Dat botst inderdaad soms. Sport komt soms voor. Men weet dat sport belangstelling wekt en men plaatst het dus vaak onterecht voor andere nieuwsitems om volkser te berichten. Laten we zeggen, om niet meer op eigen oordeel af te gaan maar op het oordeel van de kijkcijfers en de concurrentie. Men gaat dus met commerciële en concurrentiële criteria werken en blijkt de sport een vehikel te zijn om emotioneel te scoren. Ik vind dat er een overhyping van sport in het nieuws is, ook van en door de sportjournalistiek. Mensen raken het zicht kwijt, men wil scoren met sport.
Vorig jaar was het Belgisch voetbal 15 miljoen euro waard, dit jaar zijn dat er 36 miljoen.
JW: De grote commerciële spelers hebben zich gemoeid. Er woedt nu in het voetbal een concurrentiestrijd tussen Belgacom en Telenet. Die waren er 15 jaar geleden niet eens, maar ze zien nu het digitale tijdperk aankomen en willen vooral niet achterop lopen. Voetbal is blijkbaar de bal die is gegrepen door Belgacom, die er niet klaar voor zijn en onvoldoende mensen en middelen hebben, voorlopig… maar die er beslag op hebben gelegd uit vrees dat anders Telenet er mee weg was. Er komen allerlei niet journalistieke elementen in de plaats van de waardebeoordeling. Een waardebeoordeling blijft echter ook altijd afhankelijk van de geest van de tijd. Bepaalde waarden zijn nu anders. Ook in de ethiek, in welke gemeenschap ook is er een wijziging van leefregels. Het is nodig te veranderen van inzicht en aanvoelen, de maatschappelijke context telt dus mee, maar je kan wel stellen dat er bepaalde waarden zijn bij volwassen journalisten zwaarder zouden moeten doorwegen, bomaanslagen, terreur, politieke beslissingen. Politieke verschuivingen zijn veel belangrijker voor onze manier van samenleven dan de sport maar de sport neemt wel een emotionele plaats in. Er wordt van de sport gebruik en misbruik gemaakt en ik kom terug op een definitie die ik ooit eens gegeven heb dertig jaar geleden, maar sport gedraagt zich vaak als een hoer, laat zich gebruiken. Wie geeft ons geld, wat krijgen we ervoor. Het is enkel omdat een hoer ook aantrekkelijk kan zijn dat er geld wordt aan uitgegeven.
Hoe zwaar weegt de deontologische code nog door op een redactie?
JW: Ik ben nu vijf jaar weg, maar weet zelf hoe moeilijk het is om vast te houden aan je eigen lijn. Ik was bijvoorbeeld streng, maar ook streng voor mezelf. Ondanks die uiterlijke zekerheid, was ik ook twijfelend aan mezelf, want dat moet je altijd blijven. Ik was een dissident van mijn eigen systeem. Ik dacht vaak: “Het is zo, maar is het wel zo?” Ook al heb je een uitstekende waardebeoordeling en kende je een prima opleiding, toch denk je achteraf steeds na over wat en hoe je iets hebt ingeschat. Iets kan doorheen de jaren ineens erg onbelangrijk blijken. Met de Vlaamse strijd, verschillen tussen Wallonië en Vlaanderen, wordt nu anders omgegaan dan dertig jaar geleden. Toen moesten Vlamingen nog steeds leven onder een soort Franstalige superioriteit, dat heb ik zelf ervaren. Hoe dan ook is die Vlaamse strijd, die ontvoogding, nu anders namelijk zo goed als voltooid. Je ziet zelfs blijk van eigen superioriteit nu, dus dat is allemaal veranderd. Dat is in de sport ook zo, de opkomst van de loges bijvoorbeeld. Maar het voordeel is dat dat ook een zekere opstoot aan de sport heeft gegeven om te professionaliseren, om betere uitrusting te krijgen. Zonder die extra’s van de extrasportieven, hoe banaal en op eigen belang gericht vaak ook, kon de sport zich waarschijnlijk niet zo goed ontwikkeld hebben. Commerciëlen hebben echter vaak enkel als doel winst te maken en daar verzet ik me dan tegen als dat absoluut voorrang heeft op al de rest. Maar de rigide staatsomroep, de BRT van vroeger, is nu ook een veel soepelere vereniging van algemene rechten, die ook commerciële trucs gebruikt en een soort passie voor commercialisatie heeft doorgevoerd. In die zin groeit dat naar mekaar en zo zijn er in die extrasportieve inmenging elementen die meer mogelijkheden geven om je medium te verrijken, om beter in te spelen op de toestanden in de sport enzovoort.
Er was wat commotie rond Michel Wuyts, vooral door andere sportjournalisten. Voor het wielerseizoen ging hij bijvoorbeeld de voorstellingen doen van bepaalde wielerploegen. Kritiek kwam dan ook van collega’s of hij nog wel objectief kan blijven als hij betaald werd door de sponsors.
JW: In de eerste plaats, is de vraag of hij zelf beide facetten gescheiden kan houden. Ik zou het daar moeilijk mee hebben, maar dat moet hij zelf uitmaken. In het algemeen is er een soort toenadering, om het woord ‘osmose’ niet te gebruiken, tussen de sportbeoefenaars en de sportverslaggevers. Dat is door de commercialisering in de hand gewerkt, ze hebben mekaar nodig. Ik heb al wel eens gesproken over de zogenaamde gouden driehoek: sport, commercie en televisie. Vooral in die driehoek trekt men met mekaar op en je merkt ook dat in die driehoek een andere algemene sfeer is dan toen wij, in de jaren zeventig, vanuit het amateurisme volwaardige, onafhankelijke sportjournalistiek probeerden na te streven. Dat klimaat is veranderd. Het onderscheid tussen VRT en commerciële zenders is veel kleiner geworden. Het onderscheid tussen de onafhankelijke journalistiek, de sportbeoefenaars en het sportkader is bij mekaar gekomen. Maar toch moet ik ook toegeven, ter verontschuldiging van Wuyts en zo, dat sportjournalisten kritisch blijven, op de tenen blijven trappen. Er wordt in het voetbal vaak lof gestrooid, maar men is ook kritisch. En dan vinden de sporters dat de pers hen te grazen neemt. Dus aan de ene kant is de journalist hun maatje, maar aan de andere kant kan hij hen ook op de tenen trappen. Er is eigenlijke een grote samenhorigheid binnen die ‘club’, join the club, maar toch is er ook een verschillende benadering. Sporters voelen zich hierdoor vaak verraden. Het is in ieder geval een verraderlijk pad.
Het is het systeem van maken en kraken. Sporters worden vaak groot door de media, maar kunnen er eveneens door gekraakt worden als er iets fout loopt. Ze verdienen immers hun loon door op televisie te komen.
JW: Je mag het ook niet te banaal zijn, maar het is waar dat de televisie zich daartoe leent. Televisie dient er echter niet voor. Dat beseft men wel voor een deel en soms pakt men dan wel eens iemand terug. Men probeert wel eens in het gevlei te komen, en je hebt dat niet altijd door. Maar wie gebruikt nu wie, kan je je dan afvragen. Of je hebt het wel door omdat het mensen zijn uit het milieu die je goed kent, en dan heb je het moeilijk om daar afstand van te doen. Ik verzet me nog steeds tegen het feit dat je zelf de vedette wil zijn., hoewel er zo ook zijn. Sportjournalisten die daardoor aangestoken zijn en meer gericht zijn op eigen ijdelheid en entertainment. Sport en sportjournalistiek is echter geen show, zeg ik dan. Sport heeft een eigenheid en is een spel dat je serieus moet nemen. Hoe onbelangrijk op zichzelf ook, dat een bal over een lijn gaat, of een wiel dat over een witgekalkte streep rolt, maar dat men zich daar voor geeft en dat men onderling en met zichzelf in concurrentie gaat, is een menselijke activiteit die ten diepste des mensen is. Zich te willen meten, wie is de beste van ons, is een manier van hoe de mens zich uitdrukt. Dat brengt daarvoor de maatschappij niet dichter bij mekaar, maar het wezen is zichzelf kunnen meten met de anderen en zichzelf. Er zit inderdaad entertainment in vanwege de emotie. Er zijn natuurlijk de technologische en lichamelijke ontwikkelingen. Maar als de media daar telkens meedoen, creëer je mensen als Cipollini, die boven zich uitgroeien door de media. Dat stoort me eerder af dan dat het me aantrekt.
Ik vind dat mensen zich ervan bewust moeten zijn dat sport een entertainmentfactor heeft, maar die factor kan en mag niet overheersen. Ik ga verder, die mag zelfs de sport niet in de weg staan en dat gebeurt soms. Criteriums na de Ronde van Frankrijk is eigenlijk het publiek iets wijsmaken, maar het publiek wil soms ook iets wijs gemaakt worden. Het publiek houdt ook van show in de sport. Er zijn dus ook reporters die zich meer als entertainer gedragen en daarvan genieten en daarvan bestaan.
Eddy Merckx zei in Humo: “De journalisten van toen, die kenden hun vak nog. Tegenwoordig mag de eerste de beste pipo over het wielrennen schrijven, maar in die jaren was dat nog een serieuze zaak, sportverslaggever zijn.”
JW: Sportjournalistiek bestond vroeger uit mensen die voortkwamen uit het vak en uit het volk. Aanvankelijk kende men niet al te veel opleiding, maar wel veel passie en belangstelling, een soort verwevenheid op sportgebied. De betrokkenheid was veel groter en dat leverde veel voorkennis op. De generatie voor mij kwam uit de sport zelf. Toen kwam er een generatie die ik mee heb helpen uitdragen, de generatie die Merckx gekend heeft, die dol was op de sport. Sport was overal, je droeg dat mee en je had er een soort opgeslagen, inwendige kennis van. Meer dan de vorige generatie werd er een soort journalistieke bekwaamheid aan gekoppeld. Verbaliteit, kritische afstandelijkheid, beoordelingsvermogen, taal en zo was er in de eerste generaties nog niet. Zo zijn er nu ook nog journalisten, een Hans Vandeweghe bijvoorbeeld, die echt de sport willen onderzoeken, willen kennen en toch met kennis van zaken. Je ziet steeds meer mensen aangelokt door het medium televisie. Er is een soort ‘verjongingscult’, niet alleen in de journalistiek, maar ook in de politiek. Overal zie je dat ouderen worden weggehouden. En jongeren zijn prima, maar ze moeten opgeleid worden en daar is tijd voor nodig. Er is vaak geen tijd, de sfeer van nu is: niet wachten. Dus jongeren met minder opleiding en minder sportervaring komen sneller aan de bak, die de zweetgeur niet kennen. Ik vind dat je zelf gesport moet hebben. Je kan toch ook geen muziekcriticus zijn als je zelf nooit muziek hebt gespeeld of noten hebt geleerd. Je hoeft geen topper te zijn, maar je moet op de een of andere manier de zweetgeur, de kleedkamer opgeslagen hebben in jezelf. Anders sta je vaak toch vreemd te kijken en is er de kans dat je de bal toch mis slaat. Ik vind de drive om het werk goed te doen echter even belangrijk, gepaard met de opleiding, het beoordelings- en taalvermogen. Journalisten van tegenwoordig zijn zeer snel bij de zaak en doen alles, maar zijn ook veel oppervlakkiger. Ze zien iets, ruiken er eens aan en vragen zich af: “Is dit stront, is dit geen stront?”. Staat vandaag dat in Het Nieuwsblad, dan probeert men het daags nadien nog bruiner te bakken in een andere krant. Er zijn nog mensen als Jacques Sys, Vandeweghe, Colin, die dan wat te serieus de oudere waarden willen verdedigen en dan schieten ze misschien ook wel eens hun doel voorbij. Je moet kritisch zijn, maar je moet het ook kunnen verpakken, rekening houden met het publiek bijvoorbeeld zonder tekort te doen aan andere. De meest intellectuele, wantrouwige mens moet me kunnen volgen, maar ook de meest naiëve volksmens wil ik kunnen bereiken. Daarom moet je niet wijzigen in de inhoud, maar wel in de vorm. Je moet niet altijd hoogdravend willen zijn. Je moet ook zien dat je niet verzuurt in het vak.
De enige kritiek van Herman Van Pelt op u was dat hij vond dat u te kritisch was, te veel uit de rand, linksheid wordt een soort heilige plicht, te veel openbaarheid en bekrompenheid.
JW: In die tijd was de politiek ook erg betrokken. Men noemde dat inderdaad een soort linksheid, waar ik zelf nooit in geloofd heb. Ik zie het eerder in de marge daarvan allemaal met mijn eigen intellectueel en algemeen beschouwelijk gevormde opinie. Tegelijkertijd was er een manier die je leert, dat je jezelf naar de mond leert grijpen. Je weet dat je schrijfstijl en je denkstijl soepeler verwoord worden. Aan de ene kant is er die algemene vorming en die intellectuele eigenschappen, maar aan de andere kant had je ook dat je op de duur een meester wordt in het hanteren van een creatieve mondelinge taal die ook aantrekkelijk moet zijn voor het gewone volk. Reportages hadden evenveel aantrekkingskracht voor de gewone man. Het was wel een soort balans die ik bij mezelf betrachtte om dat los te maken, met woorden te schilderen en mensen iets mee te geven. Er waren zelfs vrouwen die luisterden, niet omwille van de inhoud, maar omwille van de taal, omdat het goed gebracht was. Ik kon echter bij alles betrokken blijven. In een wedstrijdverslag met tientallen uitroeptekens, waren er altijd ook wel enkele vraagtekens. De combinatie van het vraagteken, het intellectuele en het veroverende van de sport ging voor mij goed samen.
In welke mate moet je dan aan het publiek blijven denken?
JW: Je denkt daar niet vooraf aan, maar je weet dat. Je moet feeling hebben, je moet niet op je knieën gaan zitten en zeker niet flauw worden. Ook al was ik los, nooit verkocht ik flauwekul. Van alliteraties herhalen, flauwe woordspelingen enzovoort heb ik wel last van gehad, maar probeerde ik te vermijden. Aan de ene kant heb je het plezante, aan de andere kant het beschouwelijke, maar je moet die twee uitersten wat proberen te vermijden. Je moet je eigen ‘personality’ zo kneden. Je moet een artikel spannend kunnen maken, maar je moet het ook ontspannend kunnen brengen. Ik was vaak heel gelukkig met het resultaat, kreeg veel waardering, maar als ik zelf ook wist dat die balans goed zat. Tussen de kracht en de souplesse van de geest.
Is er nu niet veel meer sprake van consumptiejournalistiek?
JW: Het verschil is dat wij vroeger vrij waren. We zaten in een beperkte groep waar we soms moesten voor vechten om die in stand te houden, maar we werden zelden tot nooit van bovenaf gedelegeerd. Nu nog zegt men ergens van bovenaf dat alles verbreed moet worden. Dit jaar vond ik bijvoorbeeld het Tourjournaal weer beter dan enkele jaren geleden tijdens het WK voetbal toen er enkele plezanteriken samen zaten. Er is nu nog steeds een jacht naar sensatie, naar scoren, die tot verbreding en dus ook tot verplatting leiden. Er zijn gelukkig ook tendensen die daartegen in gaan, type Frank Raes. Het wordt van bovenaf meer geregeerd, met als belangrijkste doel, dat wat jij wil horen: scoren.
Misschien tijd om over te schakelen naar het laatste topic: de vermenging tussen doping en sportjournalistiek. Iets wat vaak terugkomt als vernieuwing door Jan Wauters is de ‘confrontatiejournalistiek’.
JW: De waardering kwam ook vaak door mijn meeleven, het openstaan voor de sport, het als medium te kunnen doorgeven. Het ongelooflijk frappante is ook dat mensen zich laten kennen in de sport. Zet mensen in een tribune of op een sportterrein en het worden heel andere mensen. In een tribune komt het slechtste boven in mensen of het nu arbeiders of advocaten zijn. Je ziet brave huismoeders die de scheidsrechter het ergste verwijten. Zo ook op het veld. Jan Ceulemans was naast het veld maar een slome kerel en op het veld tovert hij creatieve bewegingen, had hij overzicht en een soort valse traagheid. Hij werd een ander figuur als hij op het veld stond. Dat is ook één van de redenen waarom ik altijd in de sportjournalistiek gebleven ben, goed willen kijken en observeren en mezelf en anderen willen beoordelen. Dat is de diepste journalistiek die eventueel nog kan uitgediept worden als je dieper graaft, maar dan moet je de oppervlakte laten schieten. Die oppervlakte is zo tastbaar, maar er zijn nog meer mensen en middelen nodig om daarop in te spelen. Het medium radio liet dat ook niet toe.
Tegenwoordig zijn er wel journalisten die kritisch zijn of proberen te zijn, maar het moet ook steeds sneller gaan. Als een gerucht gepubliceerd wordt en waar blijkt te zijn, is het onderzoeksjournalistiek. Is het niet waar, gaat het om riooljournalistiek.
JW: De journalistiek en de omgeving doen aan van die zware tegenstellingen, er ligt echter veel meer tussen riooljournalistiek en kritische journalistiek. Je mag het niet zien in de zin van dat ze allemaal in vuinisbakken gaan snuffelen.
Waar ligt de grens dan?
JW: De grens wordt bepaald door beide partijen, hoever gaan de betrokkenen met de manier van gebruiken, ontwijken en ontduiken. Wanneer is het ontwijken, wanneer ontduiken? Wat durven ze? Durven ze producten gebruiken tot het allerlaatste moment om ze dan toch maar weg te gooien in een pamper? Op den duur moet men dan wel gaan zoeken. Het is flikken of geflikt worden. Er is iets heel triviaals in de sport. Naast alle glorie en alle hartveroverende dingen gaat het ook om geld verdienen, rijk worden, hard zijn voor mekaar, bedriegen. Eigenlijk heeft topsport een element van schelmachtigheid in zich, op alle mogelijke manieren proberen de beste te zijn. Dat is zeer des mensen, maar er is ergens een grens die ik zelf niet wil trekken. Soms gaat men eroverheen vanwege de sporters, soms vanwege het onderzoek. Als sporters zover gaan dat ze vlak voor een controle aspirinewater gaan slikken, dan zal ook die controle wel eens doorslaan naar de andere kant en komt men tenslotte in de vuilnisbak terecht. Ik wou dat het niet waar was, maar het is nu zo.
Stef Wijnants zei in ‘De Zevende Dag’ dat Peter Van Santvliet en nog twee renners betrapt waren op doping. Twee dagen later kwam het nieuws dat er niets van aan was en dat hij geblunderd zou hebben. Maar intussen zijn de namen van die renners wel besmeurd en plakt er een link aan hun lijf vast. Vanaf welk moment mag een gerucht in het nieuws?
JW: Eerst moet een gerucht natuurlijk worden nagetrokken bij de betrokkenen. Je kan ook een valse bron hebben. Je moet daar omzichtig mee omgaan en dat gebeurt ook in kleinere dingen makkelijker dan vroeger, vanwege de concurrentie en de snelheid van uitvoering. Op zichzelf moet je er dus beducht voor zijn. Aan de andere kant is er natuurlijk het gegeven iets te hebben, een primeur te hebben. Dat is niet het gevolg van onderzoeksjournalistiek. Men doet een zeker onderzoek, oppervlakkig, en te oppervlakkig soms. Wat je dan te weinig ziet, en dat is één van mijn kritieken op de huidige sportjournalistiek, dat is dat mijn zelden geneigd is zichzelf te blameren en zichzelf te verontschuldigen. Zelfs met de voorspellingen, zoals Hans De Clerq zegt dan “zoals ik dus gezegd heb”, maar eigenlijk had hij het tegenovergestelde gezegd. Bijvoorbeeld over die Wim Van Huffel zijn top 15 tijdens de Giro zei hij iets totaal anders de dag erna, er heerst een grote vergetelheid. In de sportjournalistiek is er toch nog een soort vrijwillige vergeetachtigheid. Men komt er zelden op terug, terwijl dat net moet. De echt kritische sportjournalistiek moet ook kritisch zijn op zichzelf. Dat gebeurt te weinig. Ik zeg niet dat ik dat altijd gedaan heb, maar het was alleszins de bedoeling, want dan ben je pas geloofwaardig. Je moet je durven excuseren en je moet ook proberen te vermijden dat je je moet excuseren. Soms zijn het details die het verschil maken. Sport is vaak een soort metafoor van wat in het leven gebeurt en zichzelf uittest. Het zichzelf uittesten, anderen van de weg rijden, anderen bedriegen, jezelf in het ootje nemen, al die dingen gebeuren ongelooflijk op een, mag ik het nog één keer zeggen, verhevigde manier. En soms heb je ook vaak de verhevigde weergave van de reporter: ‘Alleluja’ of de doodsklokken luiden. Je moet zien dat dat niet altijd zo van de ene op de andere dag verschilt. Je moet er een soort balans in vinden. Voetballer De Mul een jaar geleden was vier keer ingevallen bij Ajax en moest dan ineens internationaal worden. Geen enkele kritische sportjournalist die ik ken, komt daar nu op terug, ook al was het wel erg voorbarig. Je moet niet te gauw de klokken van Rome luiden en daarna de doodsklokken.
Wat vindt u hiervan? (Ik haal de DENG naar boven en toon de cover waarop Lance Armstrong te zien, met een doodshoofd, de tekst ‘het geheim van Lance Armstrong’ bovenaan en, ‘de groeimarkt van de hormonenmaffia’ op zijn truitje.)
JW: Dat had ik nog niet gezien.
In het artikel staat dat Armstrong er mee verantwoordelijk voor is dat er nu nog meer hielenlikkers dan vroeger zijn en minder kritische geesten, een drama voor de sport.
JW: Er is inderdaad een soort nieuwe revue-achtige journalistiek, waar bewijzen niet echt nodig meer zijn. Ik vind wel dat het kan, alleen zo suggestief, men schaamt zich nergens meer voor.
Ik lees dit artikel nu, maar er zijn heel wat mensen die enkel de krantenwinkel voorbijlopen en dan zien ‘Bedrog van Armstrong’ en die afbeelding.
JW: Dit hier: “Ook al vallen er in deze Tour vijftien doden, toch zal alles bij het oude blijven”, is je reinste onzin.
Wie heeft er uiteindelijk belang bij dat iemand gepakt wordt? Dat is ook een vraag die daarin gesteld wordt. Niemand toch?
JW: Dat denk ik niet. Hun imago wordt toch besmeurd. Ze willen dat dan toch wat reinigen, ook om effectief geloofwaardiger over te komen. Ik denk niet dat ze niet alles zouden doen om dat te vermijden.
Louis De Pelsmaeker zei dat de sportjournalistiek ten dode is opgeschreven, zoveel commercieel overwicht. Wat denkt u daarvan?
JW: Ik hoed me voor dat soort definitieve uitspraken. Men is uit een amateuristische, zeer betrokken journalistiek gekomen via een uitbraak mei ’68. Er kwamen meer journalisten, die toch een opleiding en taal-en denkvermogen hadden om er iets meer mee te doen dan de vroege generatie. Daaruit is dan weer door de professionalisering en commercialisering een topsportkader ontstaan met ook een ander soort berichtgeving, met meer entertainment en behagen van het publiek. Misschien is dit wel een soort pendelbeweging, misschien gaat dat wel eens te ver. Ik kan me niet voorstellen dat journalistiek en sportjournalistiek en onderzoeksjournalistiek helemaal gaan verdwijnen. Het kan enkel dat het meer naar de marge zal worden verdreven.
Omerta, is dat er nog? En heeft u daar ooit mee te maken gehad?
JW: ‘Omerta’, pff, dat zijn zo van die verwoordingen…
Anders dan. Dingen die de mensen niet mogen weten, censuur.
JW: Ik heb me nooit vrijwillig ingehouden voor iets, of gedacht “dat mag het publiek niet weten”. Sportjournalisten weten vaak minder dan ze willen suggereren. Het tegendeel van wat men in het algemeen gelooft, wij wisten niet zoveel. Ik heb een paar keer het geluk gehad dat ik via Martin Vandenbossche, een dorpsgenoot van mij, ploeggenoot van Eddy Merckx, een paar jaar tijdens de Giro op de kamer mocht en die verhalen bracht ik dan ook uit. Ik heb confrontaties met Merckx en zijn manager gehad. Dan nog besefte ik hoe weinig ik echt wist. Nu ook in heel het geval Armstrong, wat weten we daar nu echt van? Ik vind alleen, en dat veegt veel weg voor mij, iemand die zich zo kan, eventueel met middelen, maar vooral met zijn ongelooflijke geesteskracht. Ik vind sowieso dat topsport wordt gedomineerd door de geest, niet door het lichaam. Zet het hoofd van Baguet op Armstrong en je krijgt geen toprenner, omgekeerd wel, tenzij wat te hoog vetpercentage. Armstrongs kop zegt alles. Die man heeft zich een leefstijl opgelegd, een bepaald trainingsritme, de manier waarop hij een persconferentie aanpakt, hij heeft zichzelf gemaakt tot kampioen. Het respect dat ik daarvoor heb, weegt momenteel niet op tegen de beschuldigingen. Men zal met feiten moeten komen om de geesteskracht van Armstrong in het niets te laten verdwijnen. Hij heeft ook fouten gemaakt, net zoals Hinault en Merckx. Maar de kracht die ze gebruikt hebben om zichzelf beter te maken, zichzelf zo goed te maken, vind ik geweldig. Daar raak ik niet op uitgekeken, alle grote kampioenen hebbend dat gehad, Coppi, Van Looy. Vandenbroucke zie je met wit haar, rood haar. Zie je Armstrong? Zie je, daar gaat het om, hé, zeggen dat het deze jaren enkel om topsport draait en niets anders. Ik hou van het onverbiddelijke van topsport en je eraan kwetsen. Voor die kwetsuren bestaan zalven, misschien ongeoorloofde. Je kwetst jezelf en je kwetst anderen in topsport. Dat is een pijnlijk nevenverschijnsel dat je soms monomaan moet zijn, dat je jezelf een zodanige discipline moet opleggen dat je algemene ontwikkeling misschien wel eens tegenwerkt, hoewel ik daar bij Armstrong geen tekenen van zie. Dat je anderen soms tekort doet in menselijkheid, in benadering, dat je soms vernedert letterlijk of figuurlijk. Er is geen enkele activiteit in het menselijk leven die enkel positief is. Wij zijn geen goddelijke wezens.
Is doping niet iets dat de sportjournalistiek overstijgt? Je krijgt een bericht binnen. Dan moet je iets weten over de farmaceutische en medische kant van de zaak, de sportieve, commerciële en gerechtelijke aspecten. En in het geval van Vandenbroucke liefst ook psychologisch wat onderlegd.
JW: Ik heb altijd beseft dat we van een aantal dingen zelf niet genoeg weten. Zelfs van ons vak zelf en zeker ook van de dopingproblematiek. De definitie van doping die ik in het begin van het interview heb gegeven, moet voor mij hanteerbaar zijn. Ik besef dat wij in het algemeen niet de tijd, niet de middelen hebben om dat werkelijk allemaal te doorgronden. Dat zou een specialiteit zijn op zichzelf, doping en dopingproblematiek. Dan kom je bijna niet meer aan journalistiek toe bijna. Dat is een onderdeel van een vak, je kan daar een wetenschappelijke carrière aan wijten. Maar, je hebt wel algemene principes die je kan toepassen, je moet zien dat je op de hoogte bent van de aard van de stoffen, de drang en de druk om die te gebruiken. Weten dat er een verschuiving mogelijk is tussen de softdrugs en harddrugs. Weten dat een amfetamine geen efedrine is, dat EPO van een andere aard is enzovoort. Je moet daar genoeg van weten om daar met redelijke kans op een eerlijke uitkomst te kunnen meepraten.
Maar het publiek is zelden op de hoogte.
JW: Dan is dat niet goed genoeg gecommuniceerd door de sportjournalistiek. Er moet veel meer vertaling naar het publiek zijn inzake het onderscheid tussen alle middelen, maar men neemt daar de tijd niet voor. Men krijgt de kans ook niet en we verontschuldigen ons teveel dat we dat niet geweten hebben. Of we verontschuldigen ons net niet. We hebben altijd, en dat is waarschijnlijk in elk vak zo, onze excuses klaar. Ook al spreken we die niet uit, want ik vind dat men te weinig zijn excuses uitspreekt in de sportjournalistiek.
Als er fouten zijn gemaakt.
JW: Dat er maar een klein deel van de waarheid in de mening zat, en dat het andere deel niet waar was bijvoorbeeld. Men nuanceert dat niet genoeg. In het algemeen vind ik dat men in de huidige sportjournalistiek, en ook zeer gericht op de doping, te weinig nuanceert. Het is stoer voor de fundamentalisten te eisen dat je het moet goed- of afkeuren, je moet voor of tegen zijn. Het is diffuser, ook alles rond doping en de medische begeleiding en het is een delicate wereld om er, ten dele als onbevoegde sportjournalist die je bent, zo radicaal over te kunnen oordelen. Maar ik apprecieer wel dat mensen à la Vandeweghe hun nek uitsteken en proberen met een scherp oordeel te komen. Je moet er naar streven om een scherp oordeel te hebben, maar je moet weten of het verantwoord is dat je het ook uitspreekt of neerschrijft.
Ik zal er aan denken. Heel erg bedankt voor dit gesprek.
Bijlage 4: Interview Christophe Vandegoor, sportjournalist
Plantentuin VRT, Brussel, vrijdag 5 augustus 2005, 13u45.
Ik begin met het laten zien van de cover van de ‘Deng’ van juli-augustus 2005 (zie bijlage 9) en zeg hem dat dat eigenlijk zowat alles omvat waar mijn thesis over gaat. Christophe Vandegoor schrijft ook af en toe een artikel voor dit tweemaandelijkse blad.
CVG: (Lacht) Twee weken voor Filip Meirhaeghe gepakt is met doping, heb ik hem voor Deng nog geïnterviewd. Ook nu heb ik een klein beetje meegewerkt aan het artikel over doping en hormonen (dat toevallig of niet net voor het artikel over Lance Armstrongs vermeende bedrog geplaatst is) en ik vind dat Deng nog probeert onafhankelijk te werk te gaan.
Net voor het stuk over Lance Armstrong staat dat artikel over hormonen, doping en wielrenner Marc Lotz, die net betrapt is. Toeval?
CVG: Ja, geen idee eigenlijk, kan wel zijn dat dat speciaal zo gezet is. Na Lance Armstrong komt ook het artikel over Danny Mommens (een helft van de flamboyante Vlaamse electroformatie ‘Vive la fëte’), dan zitten we weer bij doping (allebei lachen).
In het artikel over Armstrong wordt er wel een klein beetje genuanceerd, maar wie niet verder kijkt dan de cover, wie niet verder leest dan de titel ‘Het bedrog van Lance Armstrong’ of wie gewoon al de etalage van een krantenwinkel passeert, wordt misleid, want er zijn geen harde bewijzen.
CVG: Ja, die denkt ‘wat een kop’, hé.
Maar daarover gaan we het straks zeker hebben. Laten we beginnen met jezelf even voor te stellen.
CVG: Wel, ik heb sociologie gestudeerd aan de KU Leuven. Het onderwerp van mijn thesis was ‘jeugdwielrennen’. Het onderzoeken van de sociale klasse, van waar zijn ze eigenlijk, hun socio-demografisch profiel.
Die ligt er nog steeds.
CVG: Ligt die er nog altijd, ja? Toen werd er echt mee gelachen door de promotoren. Van “oei, we hebben hier een socioloog die iets over sport gaat doen”. Maar dat was eigenlijk heel boeiend. Dat was bij de mensen in Herentals van de Vlaamse wielerschool. Boeiend om echt zo na te gaan vanuit welke sociale klasse ze komen en te zien of die thesis wel ondersteund is, dat ze van de lagere sociale klasse komen. En daar kwam eigenlijk als leukste uit dat mensen uit de lagere klasse eigenlijk de duurste fietsten kochten voor hun kinderen, terwijl dokters en advocaten eerst tegen hun zonen zeiden van “koop u maar een goede tweedehandsfiets en dan zullen we zien of je het kan”. Dus dat onderschrijft, dat heeft al te maken met later, wat misschien aan bod komt met uw doping, dat mensen uit de lagere sociale klasse in de sport echt een middel zien om hogerop te komen in de maatschappij. Stefan Everts, bijvoorbeeld. Z’n vader heeft vroeger onder de sterrenhemel geslapen, negen kinderen. Wegens geen geld, gerechtsdeurwaarder aan de deur en zo. Maar die hebben zich door middel van sport kunnen opkrikken in de maatschappij en ze zijn nu zelfs rijk, in die mate dat Stefan in Monaco woont, om maar een voorbeeld te geven. En bij coureurs is dat blijkbaar ook zo, veel mensen van de lagere klassen. Dus dat was een onderdeel van m’n thesis. En dan nog, euh, is het een anachronisme in 2012, was de titel, waarom het aantal jonge wielrenners daalt. En na vier jaar sociologie een jaar postgraduaat gedaan aan de KU Leuven, communicatie euh, hoe heet dat nu weer. Media en informatiekunde van De Grooff, en dan moest je een maand stage doen en dat heb ik hier gedaan, bij Radio 1 op de sportredactie. Na twee jaar en twee examens vast in dienst begonnen in de plaats van Carlos Devene, de atletiekjournalist die met pensioen ging. Motorcross, veldrijden, wielrennen, ja een beetje vanalles gedaan. Presentatie van de programma’s, olympische programma’, Radio Tour, Open Doel, Sportmarathon. Qua doping heb ik samen met Renaat Schotte het Festina-proces in Rijsel gevolgd. En nu vanaf september begin ik met TV-sport. Neue Karriere.
Je werkt nu ook voor Radio 2 Limburg, daar presenteer je het algemene nieuws. Merk je een verschil tussen regionale en nationale verslag- of berichtgeving? Ik weet uit eigen ervaring bij OH Leuven (voetbalclub in tweede klasse) dat er bij persconferenties eigenlijk maar één persoon de vragen stelt en de rest, van de concurrentie dus, neemt alles gewoon over en niemand heeft daar blijkbaar problemen mee. En de volgende dag staat dat dan ook nog eens erg mooi in de krant, zonder al teveel kritiek.
CVG: Ja, daar heb ik niet zoveel ervaring mee, ik heb wel twee jaar in Limburg gewerkt. Ik behandel mijn publiek niet anders omdat ik plots daar werk, en ik heb trouwens ook een andere achtergrond dan de meeste regionale journalisten, maar ik zie dat wel, dat vele regionale sportjournalisten graag vriend aan huis zijn, die al jaren één club doen, Racing Genk of Sint-Truiden. Ze zijn kind aan huis, maar ze komen ook alles wel veel sneller te weten, maar die zijn ook bijna nooit kritisch. Dat is gewoon ‘wiens brood men eet’, enzoverder. Maar dat heb je bij nationale journalisten ook hoor. Veel mensen die eigenlijk graag er bij willen horen, dat zie je wel. Ik moet wel zeggen, ik heb dat wel gehad of tegenaan gezeten met Joël Smets en Stefan Everts, dat je die op een bepaald ogenblik zo goed kent, dat je, ja, het wordt te familair. Dat je soms tijdens interviews samen in lachen uitbarst, dat je denkt van “ow, dit kan niet meer, terug afstand nemen”. En de echt grote mannen, zoals een Vandenbempt bijvoorbeeld (Peter, voetbalcommentator Radio 1, verslaat de grootste wedstrijden in de Belgische competitie en die van de Rode Duivels), die doet dat ook, die hoort er ook graag bij, bij het voetbal. Maar als puntje bij paaltje komt, zoals een paar jaar geleden met Aimé Anthuenis. Toen was er sprake dat die geld in z’n zak stak voor transfers. Dan was hij ook wel de eerste die kritische vragen toch nog stelde aan Anthuenis, van “klopt het dat” en “men zegt dat”. Dus zo kan je de echte toppers wel van de andere scheiden. Door afstand te durven nemen.
Waarom ben je eigenlijk ooit begonnen met sportjournalistiek?
CVG: Gewoon, omdat ik dat altijd graag wou doen. Zelfs sport gedaan vroeger. En vroeger toen ik klein was, bestond de sportredactie van televisie maar uit zeven personen, hé. Dat was een Depelsmaeker, Uytterhoeven, Vanlombeek, Sonck, Alain Coninx enzovoort. Dus ja, als je daar ooit zou kunnen zitten, amaai. Maar nu is dat allemaal gedegradeerd, iedereen komt tegenwoordig aan de bak omdat ze zoveel volk nodig hebben. Dus ja, toen die kans zich voordeed van een stage, heb ik dat onmiddellijk gedaan.
Vroeger, ik praat dan over nog veel vroeger dan die zeven, waren de meeste sportjournalisten ook ex-sportlui. Ze wisten er dan wel ongelooflijk veel van, maar ze het was ook moeilijk om nog objectief en onafhankelijk op te treden. Een Fred de Bruyne bijvoorbeeld.
CVG: Ja, maar die mensen heb ik nooit meegemaakt, dus daar kan ik niet zo over oordelen. Tja, ze zeggen soms, sportjournalisten zijn ‘sporters raté’, hé. Het zelf willen zijn, maar niet kunnen.
Is er een verschil tussen de sportjournalist en de ‘algemene’ journalist?
CVG: Je bedoelt in verband met betrokkenheid en zo?
Ja.
CVG: Van wat ik gezien heb van de mensen van de nieuwsredactie van de radio en van wat ik ook in de media volg van Brackes en consoorten, is dat het daar net hetzelfde is eigenlijk. Het graag er willen bijhoren en beseffen van ‘ik ben wetstraatjournalist en zo zijn er eigenlijk maar drie of vier’ en ‘ik heb het GSM-nummer van Verhofstadt’, en dat geeft toch wel een bepaalde vorm van ijdelheid, macht misschien, die allicht even groot en even verslavend is als de macht van de politici zelf. Ik denk dat er daar heel weinig verschil in zit en in de muzieksector is dat net hetzelfde. Dat zie ik ook bij Radio 2 waar ik nu werk. Die komen heel veel in contact met Vlaamse artiesten, de Will Tura’s van deze wereld. Ja, dat is tot op zekere hoogte gatlikkerij, hé.
Is dat dan journalistiek?
CVG: Ja, wat is journalistiek? Voor uzelf kunnen uitmaken van waar je te ver gaat of waar je jezelf teveel in laat meeslepen, of wat krijgt de overhand? Het gevoel van ‘ja, ik hoor hier bij die happy few’ of toch nog proberen in de mate van het mogelijke onafhankelijk te berichten.
Een soort zelfanalyse.
CVG: Ja, eigenlijk wel ja. En dat is dan wat Jan Wauters waarschijnlijk zal gezegd hebben, van dissident zijn van jezelf en af en toe eens afstand kunnen nemen. Daarom dat ik ook voor een blad als Deng nu en dan dingen doe, want die zijn echt onafhankelijk. Die heulen niet mee met ‘Humo’. Ja, dat zou maar erg zijn, want het zijn concurrenten. Het is niet zoals Humo, dat vaak mensen van TV-programma’s voor de twaalfhonderdste keer gaat interviewen. Nu laatst met Rob Vanoudenhoven, een interview waar niets in staat, gewoon om hem te vriend te houden. Maar dat zijn persoonlijke zaken vind ik. Ofwel draai je mee in het circus, ik ben bekend en ik kan me dingen permitteren. Ofwel ga je daar tegen in.
Is er eigenlijk iemand die de journalisten controleert?
CVG: Er is de Beroepvereniging van Sportjournalisten, die heeft raadgevingen over de deontologische code, maar daar blijft het meestal bij, bij die raad. Als er echt conflicten zijn, zaken van ‘recht van antwoord’ en zo, dan beginnen ze zich te moeien. Bijvoorbeeld ook het inspreken van reclamespotjes door journalisten. Dan is de raadgeving dat je het mahg doen, zolang het niet in het vaarwater komt van de eigen beroepsomgeving. Maar ja, iedereen spreekt wel eens filmpjes in voor dit of voor dat, of voor bedrijven, tja.
Het is wel maar zeer zelden tot een echt conflict gekomen, in de zin van een rechtszaak. Ook in het geval ‘Van Santvliet’ was het ook al na twee dagen: “Laat maar zitten, het kan niet wat gebeurd is, maar ik ga zeker geen klacht indienen”.
CVG: (ontwijkt een beetje dat laatste) Ja, nu, ik heb ooit hier van de VRT een verbod gekregen om mijn stem te lenen aan ’11.11.11’. Terwijl ik dat helemaal voor niets zou gedaan hebben, er was geen geld mee gemoeid. En 11.11.11 is ja, toch niet meteen politiek gelieerd, maar wel iets waar iedereen achter kan staan. En toen heb ik hier van binnen ‘het huis’ van de juridische dienst negatief advies gekregen.
Wat is er eigenlijk met Stef Wijnants gebeurd na die blooper? Of in het algemeen voor elke journalist, stel, er is een gerucht, je brengt het uit en het blijkt niet te kloppen. Wat gebeurt er dan?
CVG: Dat weet ik eigenlijk niet, wat er dan mee gebeurt. Ik denk dat dat vooral intern behandeld wordt. ‘Teletekst’ heeft nu iets aan de hand gehad met Tom Boonen tijdens de Tour. Die hadden geschreven dat hij cortisonen had gebruikt of zoiets had ingespoten gekregen na zijn zware val. Dat was een ‘tikfout’ door alweer te snel te zijn, hetzelfde probleem van altijd. De hoofdredacteur heeft dan gebeld naar Patrick Lefevere, zijn ploegleider, om excuses aan te bieden. Dat hebben ze gedaan na een fout.
Maar intussen is dat bericht wel door heel veel mensen gelezen, die niets afweten van dat telefoontje met excuses.
CVG: Ja, inderdaad, en dat zijn zware fouten, hé. Maar dat van Van Santvliet, dat heeft ook te maken met te snel te zijn, met de concurrentie, het willen hebben van de primeur. Als je nu nog de naam ‘Van Santvliet’ hoort vallen, denk je onmiddellijk terug aan dat voorval, terwijl er helemaal niets aan de hand is geweest. Dat is zeer gevaarlijk en het kwaad is geschied. Dus daar kan je de sporters wel in volgen, dat ze zware kritiek daarop hebben.
Is dat niet gewoon de keerzijde van de medaille? Ze worden opgehemeld bij een prestatie van formaat, maar de kans is dan ook groter dan je wordt neergehaald als er iets fout gaat.
CVG: Ja, dat is waar, dat is het cliché van de hoge bomen, hé. En de journalisten, niet zozeer het publiek, zijn nog altijd verlekkerd op dopingverhalen. Wat ik zelf ook merk, of gemerkt hebt, is dat als er een bericht binnenkomt of een telex van doping, dan is het altijd de nieuwsredactie die meteen belt naar de sportredactie om te zeggen dat ze daar absoluut een bericht van moeten hebben. Terwijl dan de sportredactie eerder afremt en zegt: “ow, ow, we gaan eerst eens bellen en dan zien we nog”. Dus dat zijn ook journalisten van de nieuwsredactie, maar die zijn dan, die denken dan meteen in termen van “een dopingbericht is goed voor ons journaal, want dat gaat de aandacht trekken en het zal goed zijn voor kijk- of luistercijfers.
Chris Vander Auwera vroeg zich af wat eigenlijk de maatschappelijke relevantie van doping is. Het komt onmiddellijk in het nieuws, maar in zijn positie ziet hij heel veel dopinggevallen, maar evenzeer ook zelfmoordgevallen. Als je die twee even vergelijkt. Iemand mispeutert iets in zijn sporttak en iemand pleegt zelfmoord. Dus, hoe relevant is sport, heeft het een plaats in het nieuws en hoe relevant is doping in sport?
CVG: Ja, dat is een moeilijke vraag. Het is wel een heel belangrijk bijding, hé. Ze zeggen wel eens, “sport is de belangrijkste bijzaak in de wereld”. Als je ziet, het tweede katern is niet muziek, of is niet theater met Jan Fabre, maar dat is sport. En dat is al ik weet niet hoe lang, dat de helft van de pagina’s uit sport bestaat. En dus zal er wel een behoefte zijn bij het publiek. Sport op televisie neemt ongelooflijke proporties aan, ze zenden nu bijna alles uit. Vroeger was dat niet, dus op dat vlak merk je wel dat dat belangrijker wordt. Moet dat in het nieuws? Dat is een eeuwig discussiepunt. Aan de ene kant zeggen ze van wel omdat het de mensen bezighoudt. Zeker op radio, dat je op zaterdagavond meteen de uitslagen hebt. Dat is trouwens ook een wervingsmiddel, een troef. In het nieuws van 22 uur kan je al meteen zeggen wat de uitslagen van alles en iedereen zijn, terwijl de krant dan pas volgt op maandag. Zeker vroeger was dat zo, toen teletekst nog niet bestond. Nu heeft teletekst volgens mij de functie van een gazet overgenomen. Dat is een zeer sterk medium teletekst, maar moeten die dingen in het nieuws, is het relevant? Ja, als je het zo naast mekaar legt, doden en zelfmoorden tegenover doping. Ja, nee natuurlijk, het een is belangrijker dan het ander. Maar dan komt die filosofische discussie, van wat interesseert de mensen het meest. Misschien interesseert het de mensen meer dat iemand een transfer doet of doping heeft gepakt dan weeral ergens een bom met tien doden. Het is allemaal zo relatief.
Wordt daar eigenlijk zwaar over nagedacht vanboven of op de redactie?
CVG: Over sport of over nieuws?
In het algemeen eigenlijk. Neem nu sport. Vanaf vanavond pakt de VRT uit met ‘Studio 1’, het programma rond en over de Belgische voetbalcompetitie. Vrijdag, zaterdag en zondag is er Studio 1, met verslagen en snelle interviews en op zondag een integrale wedstrijd, om Sportweekend niet te vergeten. Op maandag is er dan een duidingsprogramma op ‘een’ over wat er in het voetbal is gebeurd het voorbije weekend. Op dinsdag en woensdag is er de ‘Champions League’, met kleine broer ‘de UEFA Cup’ op donderdag en dan zijn we weer terug bij vrijdag. En dan hebben we het nog alleen maar over voetbal. Op televisie.
CVG: Ja, het wordt misschien allemaal een beetje van het goede teveel, hé. Maar het zijn de strategen van de verschillende omroepen en media die daar mee bezig zijn, niet de journalisten. Er moet wel ergens een teken zijn, maar daar ken ik de interne keuken nu ook weer niet goed genoeg voor, maar een teken dat dat belangrijk is. Anders zouden ze de rechten niet kopen en daar niet zoveel belastingsgeld aan opdoen. Het publiek smaak het wel blijkbaat.
De homerische helden van vroeger in de huiskamer brengen, weet ik uit mijn literatuurstudie. Vroeger waren er de kermissen, en bijhorende kermiskoersen. Nu kan dat met een druk op de knop.
CVG: Wat ik wel merk in een evolutie van nauwelijks zeven à acht jaar, is de vergroeide en stijgende aandacht voor het evenement. Als je ziet naar de Ronde van Frankrijk, die toeschouwersaantallen ter plaatse, maar het bekijken ervan op TV is enorm toegenomen. Ondervraag eens een mens die niets van sport kennen en laat de naam ‘Kim Gevaert’ vallen en die kennen ze wel, of ‘Kim Clijsters’. Mensen die nooit naar tennis hebben gekeken of die die sport nooit gevolgd hebben, die hebben die finale wel gevolgd van Clijsters tegen Jennifer Capriati op Roland Garros. Gewoon, hét evenement. Ik liep toen rond in de ‘Fnac’ in Leuven en daar was het toen muisstil op straat, want iedereen was op dat moment naar de televisies in de Fnac aan het kijken, omdat heel België zot was van een finale in het tennis met Kim Clijsters. Terwijl vroeger ook zeer goede dingen gebeurden in sport. Eddy Merckx is de grootste aller tijden, maar toen was dat minder. Hoe komt dat? Hoe komt dat, net in de jaren negentig en tweeduizend, een periode waarin de mensen zoveel keuzemogelijkheden hebben en vrije tijd, dat ze toch gelokt worden door die sport. Dat vind ik wel heel boeiend op zich.
Komt dat door die sport of door die mensen op zich?
CVG: Misschien is het gewoon naäpen, hé. Dat zijn hypes die gecreëerd worden, het goedlachse meisje dat sympathiek is en willen ons daarmee vereenzelvigen, met die Kim Clijsters. Idolen, helden.
Mijn grootmoeder van eind in de zeventig weet, bij mijn weten, geen bal van wielrennen. Maar ze weet wel heel goed wie Tom Boonen is.
CVG: Ah, voilà, dat zijn van die dingen, hé. Dat zijn hypes en dat is net het curieuze waar ik mij zelf altijd aan erger, ook aan collega’s. Ik durf wedden, in het najaar als Tom Boonen ‘maar’ zevende wordt op het WK, dan gaan ze weer kritiek schrijven. Terwijl die jongen nu al zoveel gepresteerd heeft. Als je aan die top staat en het gaat iets of wat minder, zoals in de Ronde van België dat hij die spurt niet had gewonnen, ja hallo zeg. Wat die al allemaal gedaan heeft. Zoals in de eerste Tourweek, hoe zat het nu weer. Na McEwen won hij er dan twee na mekaar en dan verliest hij een keer. Ja, mag het even ja? Dat wordt dan al meteen, “ja, er is iets, hij kan het al niet meer”. Ik vind dat altijd zo belachelijk.
Dat is dan de kant van de journalist. Maar hij laat ook wel toe dat zij privé-leven in de ‘Dag Allemaal’ uitgesmeerd wordt. Zo weet mijn oma er trouwens ook wat van.
CVG: Ja, dat is dan weer hun keuze natuurlijk. Van hoe ver ga ik daarin mee en hoe ijdel ben ik? Zoals Johan Museeuw, dat is daar een extreem voorbeeld van, ziekelijk volgens mij.
Hij bleef maar herhalen: “En toch blijf ik op mijn sokkel”.
CVG: Ja, en roepen dat hij een gebrek aan respect ervaarde.
Ik weet wel dat Karl Vannieuwkerke (na Michel Wuyts wielercommentator nummer twee in Vlaanderen) bij de laatste wedstrijd van Museeuw, live in beeld Museeuw bedankte. Waarom zei hij niet, maar gewoon “bedankt, Johan”. Ze stonden live op nationale televisie bijna samen een potje te wenen. Achteraf stel je je dan de vraag of Vannieuwkerke daar niets van de zaak-Landuyt afwist, of ze het allebei wisten of allebei niet. En zijn echte afscheid kwam dan nog eens integraal en live op TV, met een massa supporters er rond heen.
CVG: Omdat dat een held is, zeker. Hét uithangbord van het Vlaamse wielrennen. Bij de journalisten is hij van zijn sokkel gevallen, maar niet bij de mensen. Als hij nu nog ergens komt, is hij nog steeds de grote man, de vedet. Dat is net het vreemde. Dat heeft mij ook gefrustreerd na die Festina-affaire, dat mensen daar geen boodschap aan hebben, aan die dopingverhalen, dat merk je zeer duidelijk. Renaat Schotte (zijn collega van de televisie-sportredactie die mee het Festina-proces volgde) bijvoorbeeld, we hebben samen dat proces gevolgd en die ging daar helemaal in op. Die was helemaal verbouwereerd, van “wat wordt hier allemaal gezegd?”. En die berichtte daar ook zo over in de middagjournaals. En die is na dag één of twee beginnen telefoons en mails krijgen, van “je maakt de wielersport nog meer kapot”, terwijl die gewoon oprecht berichtte van “alles wat hier gezegd wordt, tart de verbeelding”. En op een bepaald ogenblik heeft die de click moeten maken. Ofwel wilde hij in de wielersport blijven en hield hij zijn mond en speelde het spel mee. Ofwel blijf ik kritische journalist en krijg ik iedereen tegen mij en dan weet ik dat ik nooit nog een interview ga vast kunnen leggen. En die heeft dus voor het eerste gekozen.
Dus dat is echt een keuze die je moet maken?
CVG: Ja, in dat soort delicate kwesties wel. En zeker in het wielerwereldje. Dat is zo’n wereldje op zich.
Maar het komt wel op televisie, live en integraal. Waarom komen dopingzaken dan nog in het nieuws, als toch niemand er echt van wil weten?
CVG: Mja (zucht), is er plaats voor in het nieuws…
Dan zitten we meteen bij de opdracht van het medium, hé. Moeten ze geven wat het publiek wil of eerlijk zeggen wat er allemaal gebeurt. Het kan zijn dat Guy Verhofstadt ook elke avond een lijn coke door z’n neus jaagt, maar daar kraait niemand naar, dus we zeggen het ook niet. Een tijdje gelden werden in de wc’s van het europarlement cocaïneresten gevonden, dus het gebeurt ook zeker op andere plaatsen.
CVG: Het is dat, hé. Een vrachtwagenchauffeur pakt ook af een toe een amfetamine, ja, dat steken we ook niet in het nieuws. Maar dat zijn ook geen helden, geen voorbeelden. Ik vind zeker dat daarover moet blijven bericht worden, omdat veel mensen zich daaraan spiegelen en zo werkt de wereld nu eenmaal. Je hebt altijd mensen die er boven uit steken. Ik vond het ook zeer ontgoochelend toen Kurt Cobain zichzelf door het hoofd schoot, dat was ook een soort van gitaarheld. En die maakt zichzelf van kant, dan denk je ook van “allez, onnozelaar, verdomme”. Als Dave Grohl morgen aan de heroïne blijkt te zitten, dan zal ik daar ook drie dagen ziek van zijn, want dat is een beetje mijn muziekheld van nu. En als al die jonge coureurs Tom Boonen of Johan Museeuw willen zijn, dan vind ik dat je wel moet blijven berichten van “kijk, die hebben dat gedaan, die staan daar aan de top en niet alleen omdat ze gespoten hebben, maar toch, ze hebben het spel niet helemaal eerlijk gespeeld”. Maar dat is een discussie die nooit zal eindigen, denk ik, want de wereld op zich is niet eerlijk, of niet fair. Sport is een afspiegeling van de maatschappij wordt vaak gezegd, maar dat is wel zo natuurlijk. Iedereen die aan de top wil geraken en dat zegt politica Caroline Gennez van SPa ook in die Deng. Iedereen die aan de top staat op die leeftijd, heeft ofwel seks gehad met de juiste, ofwel iemand de strot overgebeten en de ellebogen meermaals gebruikt.
Wat is dan het verschil tussen iemand die het maakt in de wielersport en doping gebruikt en een muzikant die op drugs leeft? Je hoort vaak dat sport met competitie te maken heeft en doping dan oneerlijke concurrentie is. Maar als ik vijftien euro heb, dan kan ik maar één CD kopen en dan moet ik kiezen. En dan kies ik misschien voor degene, die dat werk, die muziek niet alleen door z’n eigen talent geproduceerd heeft, maar ook door hulp van buitenaf. Maar dat staat zelden in de krant. Tenzij Herman Brood van het Hilton springt.
CVG: Nee, maar misschien is dat dan meer maatschappelijk aanvaard, je gaat er gewoon van uit dat dat in de muziek gebeurt, dat spuiten en snuiven daar aan te pas komen.
Ligt het dan in de filosofie van sport, enkel fairplay wordt aanvaard?
CVG: Tot op zeker niveau, maar vanaf een zeker niveau niet, dat is complete bullshit, vind ik. Allez, ik heb zelf op een zeer bescheiden niveau gefietst, nieuwelingen en junioren. Ik heb er maar eentje gewonnen, bij de nieuwelingen. Ik was een zeer bescheiden kermiscoureur, ik geraakt nooit geselecteerd voor een BK, dus zeer bescheiden. Maar ik reed ook wel veertig kilometer per uur in die koersen, gemiddeld hé. Dus daar was het al keihard om gewoon al een meeloper te zijn. Dus als je dan de rekening maakt, om dan de beste nieuweling te zijn van het land, Belgisch kampioen. Dan moet je verdomme al serieus sterk zijn. En dan ben je nog maar de beste nieuweling. En dan word je ouder, je leert de dames kennen op je zestiende bij de junioren. Als je dat overleeft, ok. Dan ben je de beste junior, dan ga je een beetje naar het buitenland en dan pas begint het echt. Bij de amateurs, koersen van honderdtwintig kilometer, dan kan je misschien beste Belg proberen te zijn. Axel Merckx is nooit beste Belg geweest bij de amateurs, Wilfried Nelissen kon dat wel, won zestig koersen per jaat als amateur. Dus dan moet je naar de ‘baby-Giro’ gaan in Italië, kijken of je een beetje met de concurrentie mee kan, het WK rijden voor amateurs erna. En dan kom je misschien tot het niveau van de Van Summerens, de Tom Boonens die top tien reden bij de amateurs op het WK. Dus ik heb al bijna zeven stappen opgenoemd, om nog maar een goeie amateur te zijn, hé. Dan ga je naar de profs, dan kom je in zo’n gekke wereld. Er zijn zoveel meelopers en om dan een echte goeie te zijn, à la Marc Wauters, allez chapeau voor Wauters. Maar om nog boven dat niveau te klimmen, de Museeuws en Boonens van nu, ja man, als je dat dat vergelijkt met mij, die als ‘stomme’ nieuweling al veertig per uur gemiddeld reed, om dan daar te geraken en zuiver. Ik kan me dat niet voorstellen, dat is volgens mij onmogelijk. Dat kan niet, omdat als je zelf op een fiets hebt gezeten en weet hoe zwaar dat is. Dat je een ‘col’ opraast als een gek. Pantani vloog ooit uit de bocht, bergop op Alpe d’Huez. Nee, dat geloof ik niet.
Chris Vander Auwera legde de bal ook in het kamp van de UCI, die er ook voor kunnen zorgen dat die zware rittenkoersen met vijf cols buiten categorie op een dag en de volgende dag meer van hetzelfde, dat ze die minder onmenselijk kunnen maken. Het publiek heeft er weinig of geen benul van wat voor inspanningen die renners moeten doen.
CVG: Dat is altijd zo’n gemakkelijk argument, want het is altijd wel zo geweest, hé. Toen de Tour begon, Briek Schotte reed met z’n fiets naar Frankrijk vanuit Kortrijk, deed daar Parijs-Brussel en ging dan van daaruit nog eens terug naar Kortrijk. Dus dat was vijfhonderd kilometer per dag, hé. Dan denk ik, dat was toen veel zwaarder wat die deden dan nu een klassieker. Het is onmenselijk zwaar, maar op zich vind ik dat geen argument. Wat ze in een Tour moeten doen. Als Frank Deboosere zegt dat ouderen en kinderen moeten binnenblijven omwille van de hitte en zo en dat je dan die mannen de berg ziet opvlammen. Het typische argument is dan van “maak het wat minder zwaar”. Maar vroeger deden ze het ook en toen hadden ze geen epo. Wel tegen vijf per uur gemiddeld minder, maar niet twintig minder. Toen reden ze ook tegen zevenendertig per uur, met zwaardere fietsen en veel slechtere wegen. Dus dat vind ik geen heel goed argument.
Wat moet er gebeuren met het hele dopingdebat? Is er een oplossing en moet er wel een oplossing komen?
CVG: Voilà, dat gaat volgens mij nooit oplosbaar zijn, omdat het gewoon te maken heeft met de eigenheid van de mens. Een mens wil altijd de beste, de mooiste zijn en ja, de ene gaat daar uren voor onder de zonnebank, en de sporter pakt middelen om de beste te zijn. En in de politiek bijten ze mekaar de strot over of flikken ze mekaar en misschien is dat wel veel erger dan epo nemen, wat trouwens nog niet eens zo slecht is voor de gezondheid.
Is doping pas een maatschappelijk probleem geworden sinds 1998 en de Festina-zaak, omdat toen de journalistiek er ook echt is opgesprongen? Doping is van alle tijden en nu pas schrok het publiek en de journalisten kregen plots hun ‘Aha-Erlebnis’. Nu wordt Johan Museeuw gedemoniseerd door Jacques Rogge van het IOC, terwijl Eddy Merckx, drie keer betrapt op doping, werd gevraagd om in het BOIC te zetelen.
CVG: Is waar, dat is hypocrisie, hé. Maar in 1998 is dat door één toeval allemaal beginnen rollen, doordat verzorger Willy Voet in Ierland, toen de Tour daar startte, bij de oversteek door de douane is tegengehouden en die hele koffer stak vol met honderden ampullen, groeihormoon en epo. En toen is het licht gaan branden van ‘ow, dit kan hier niet voor één coureur zijn, dit kan niet alleen voor Richard Virenque zijn’. Het was bijna voor een hele koeienstal, dus dat leek op trafiek, hé, op handel. En voor het gebruik van epo of cocaïne hebben ze nog nooit iemand in de bak gestoken. Het ging om het verhandelen, de trafiek en dat is strafbaar in Frankrijk.
En toen is de rest allemaal gewoon gevolgd.
CVG: Inderdaad, toen hebben ze Voet opgesloten in Rijsel en is hij door de knieën gegaan. En toen is heel dat systeem blootgelegd, dat ook ploegdokters, die in dienst zijn van ploegen, dat die onder zo’n immense druk staan van de coureurs, dat bepaalde dokters, zoals wijlen dokter Rijckaert (van Festina), hebben gezegd van “ok, dan nemen we het zelf in handen en spuiten we zelf, zodat we er nog een beetje controle over hebben”. Want vroeger was het gewoon de ‘Far West’, iedereen deed maar wat. In de jaren zestig en zeventig zijn er ook doodgevallen van teveel amfetamines en zo, maar daar maak ik mij geen begoochelingen over, doping zal altijd blijven in de sport.
Je zei dat het draaide over de trafiek, de handel. Maar wat alleszins toch duidelijk in beeld is gebracht, is dat ‘chouchou’ Richard Virenque voor de bijl ging.
CVG: Die rechter heeft er eigenlijk een ‘proces van het wielrennen’ van gemaakt. Die is in al die debatten verder gaan pluizen dan hij moest en die heeft vragen gesteld van “hoe is dat georganiseerd binnen uw ploeg etc.”, die heeft daar allesbehalve een rooskleurig beeld van de wielersport opgehangen. Maar nauwelijks een paar maanden nadien was iedereen dat vergeten, dat heeft drie weken ferm in de gazet gestaan en toen was dat gedaan, afgelopen. Maar degenen die het wielrennen onder vuur nemen, die krijgen er wel van langs hé. Neem bijvoorbeeld Eddy Merckx, een zeer aimabel man, maar als je zijn sport aanvalt, dan staat hij ook op z’n achterste poten. Je voelt zeer goed dat hij, ja pro doping zal ik niet zeggen, maar wel dat die denken van ‘het hoort erbij’ tot op zekere hoogte. En daarom dat ze ook spreken van medische begeleiding en niet van doping.
Het is maar te zien hoe je het bekijkt.
CVG: Jaja, in hun ogen is het ook geen doping. Want als je dat tien keer tegen jezelf blijft zeggen, dat je jezelf laat denken dat je aan medische begeleiding doet, dat ga je dat op den duur zelf ook wel geloven.
Kon die rechter of een rechter daar dan eigenlijk over oordelen? Het gaat over zo’n ‘inside’ wereldje, dat je moet kennen om het te kunnen beoordelen. Of misschien kan je niet meer objectief oordelen, als sporter of als sportjournalist, omdat je er al te dik in zit.
CVG: Die rechters kunnen nooit echt oordelen, want ze moeten dan getuigen erbij halen, experts, die komen dat daar dan uitleggen. Een jaar later was het ‘TVM-proces’ met die dokter Michailov, dat ging over epo voor weeskinderen in Rusland. Die heeft daar zwart op wit beweerd en bewezen dat op het einde van een Tour de France je testosterongehalte zo laag is, zo op en verdwenen, dat je piemel niet meer omhoog komt. Dus hij zei dat het beter en gezonder is voor je lichaam om een beetje testosteron bij te geven. En dat zien ze dus als medische begeleiding en niet als doping. Terwijl het bijspuiten van epo en testosteren wel als doping beschouwd wordt.
Stel dat voor je gezondheid die dingen worden bijgespoten. Dan zijn er toch weer die net iets meer zullen bijspuiten dan anderen, het is een straatje zonder einde.
CVG: Ja, maar ik begrijp wel als de wielerwereld zegt dat we ook eens naar andere sporten moeten kijken. Het is altijd maar koers, koers, koers. Er zijn atleten die de tien kilometer op de piste sneller lopen dan een normale mens op de fiets zou doen. Sorry, maar dat kan niet. Marathonlopen in 2u05 en van die dingen.
Maar als je mij nu vraagt om eens vijf bekende marathonlopers op te noemen binnen de minuut, dan moet ik passen. En ik beweer dan nog iets van sport te kennen.
CVG: Dat is zo. Op de korte nummers is dat wat makkelijker, een Maurice Green bijvoorbeeld, Marion Jones en misschien Merlene Ottey nog en voor de rest kent niemand iets van atletiek bij het grote publiek.
Maar dan komen bij de Amerikanen en die heb ik bewust uit mijn thesis gelaten, want daar zitten we met een serieus cultuurverschil. Daar mag doping allemaal, alleszins tot voor kort toch. De bonden doen lekker mee, alles voor het spektakel. En uiteindelijk is er niemand die daarover klaagt. Behalve Jacques Rogge misschien.
CVG: Daar mag dat allemaal, in baseball en basketbal en noem maar op. Misschien is het wel dat van vroeger, ‘brood en spelen’ hé. Spektakel zien, die bergen opvlammen, mooie beelden, sjiek, amaai, spurt, hup. En we willen niet weten hoe dat gebeurt, het is gewoon mooi. En welke zin heeft dat ook, het is ook een beetje om moedeloos om te worden, want welke zin heeft het om elke dag te berichten over doping. Die geeft dit gedaan en die dat, ja so what? Dan moeten we alle boeken dichtdoen en dan er is nergens nog sport. Dan hou je ook op met daarover te zeuren.
Voor deze Tour werd de Rus Petrov geweigerd, omdat zijn hematocriet te hoog was en dus meer dan waarschijnlijk doping had genomen. Maar dat interesseerde niemand, want Petrov is een nobele onbekende, zelfs voor wielerkenners. Stel dat dat Ivan Basso was geweest, dan zou die veel harder zijn aangepakt voor precies dezelfde feiten.
CVG: Dan wel ja, dan wel. Maar dan nog voor hoe lang? Patrick Lefevere heeft Virenque binnengehaald na Festina, ook Laurent Dufaux. Dat is toch evenveel zeggen als “mannen, doe het maar allemaal, je krijgt toch een nieuw contract”.
Nog even terugkomen op die rechter die helemaal niet in dat wielerwereldje zat. Zat jij eigenlijk in dat wereldje? Stel dat er een bericht komt over een dopinggeval. Dat bericht wordt bevestigd. Je moet dan niet alleen sportkenner zijn, maar je moet ook iets weten van chemie, de medische en farmaceutische kant van de zaak, economisch en commercieel, de gerechtelijke kant. Is de sportjournalist dan nog bevoegd om daarover te schrijven? Niemand kan alles weten.
CVG: Nee, dat is waar. Maar dat was ook niet zo hard nodig, in die zin dat je wel, als je in dat vak zit, dan heb je je wel geïnformeerd. Epo, wat is dat, welke patiënten nemen dat? Ik had het geluk of het ongeluk dat een neef van mij dat op z’n nachtkastje heeft staan voor zijn nieren. Dus ik zag dat die extra grote wenkbrauwen kreeg, lange vingers, de kenmerken die bij wielrenners terugkomen door groeihormoon en Epo te nemen. Ik wist dat dat voor nierpatiënten was.
Schrijf je die kennis dan ook zo in de krant, want het publiek weet dat allemaal niet.
CVG: Ik dat wel steeds in de eerste stukjes puur informatief meegegeven, van dat doet die stof, bloedlichaampjes, uiterlijke kenmerken, later bij die nesp en zo, dat dat voor kankerpatiënten was en nog maar in een embryonale fase zat. Dat is ook je taak als journalist om dat meteen te gaan opzoeken en te informeren en eens te bellen naar een dokter, daarom nog geen sportdokter. Dus ik vind mezelf wel bevoegd genoeg om daarover te berichten. En dan nog kan je op een bepaald ogenblik alleen maar berichten van wat daarover gebeurt. Journalist of reporter zijn is vaak gewoon verslag uitbrengen van wat daar op dat moment, op dat ogenblik aan de hand is of is geweest.
Maar om verslag uit te brengen, moet je toch volledig op de hoogte zijn van alles aspecten.
CVG: Ik heb dat nooit als een probleem ervaren. Toen, zeven jaar geleden in 1998, was ik ook nog maar zesentwintig, een broekventje. En dan zit je daar toch onder collega’s en ouderen en je bent daar onder mekaar over bezig, ook op café ’s avonds.
Journalisten als Hans Vandeweghe, die weten enorm veel op technisch gebied, de details, en die schrijven dat ook op die manier neer. Ik ben persoonlijk into sport en journalistiek, maar mijn buurman van vijfenzestig snapt geen bal van wat daar nu staat, van al die productnamen en begrippen en die zal die bladzijde ook gewoon omslaan en otnhouden dat die persoon iets mispeuterd heeft. Kwestie van perceptie. Op welke manier wordt het ‘onwetende’ publiek het best ingelicht en heeft zo’n technisch stuk een plaats in het nieuws?
CVG: Ik vind dat dat altijd de eerste vraag is die een journalist zich moet stellen. “Ik heb hier iets, een probleem of een zaak. Hoe ga ik dat verstaanbaar maken?” Want dat is net het moeilijke aan journalistiek, het gemakkelijkste is om moeilijke zinnen te maken. Dat is eigenlijk de eerste les die ze mij ooit geleerd hebben: als je een nieuwsbericht schrijft, probeer het zo simpel mogelijk te doen. Om terug concreet over de zaak-Festina in te gaan, hoe ik die moeilijke dingen verwoord heb, dat weet ik eigenlijk ook niet meer goed.
Hoe is de sportredactie dat eigenlijk te weten gekomen dat daar iets serieus aan de hand was?
CVG: Ah, dat komt dat meteen binnen van telexen, van internationale persbureaus. En dan probeer je onder andere die Willy Voet te bereiken, maar dat ging toen niet, want die zat in de bak. En dan probeer je vanop het thuisfront de mensen in de Tour te bereiken, Carl Berteele en Luc Van Langenhove, en je zegt: “dit is er aan de hand”.
Die telex die binnengekomen is, wordt die meteen voor waarheid aangenomen?
CVG: Als er zoiets binnenkomt en zeker van een gerenommeerd agentschap als AFP of Reuters, dan ga je er toch wel vanuit dat dat zal kloppen. Maar als je dan mensen ter plaatse hebt, ik herinner me ook dat die onmiddellijk naar het hotel van Festina zijn gereden, waar al duizend journalisten stonden. En die mannen (van Festina) worden daar afgevoerd, dan weet je het wel, dit moeten we niet nog eens gaan checken natuurlijk.
Duizend journalisten, dat is ook wat dokter Eric Rijckaert zo vaak herhaalt in zijn boek ‘De Zaak Festina’. Dat het al een hype was, vooraleer iedereen echt op de hoogte was van wat er precies aan de hand was. Dat ze bijna niets meer konden zien door de menigte, door de onophoudende flitsen van fototoestellen van de paparazzi.
CVG: Niemand wist het precies, ja, maar het was ook wel gigantisch, is achteraf gebleken. Het ging over georganiseerde dopinghandel. De eerste keer in de geschiedenis van de sport, en zeker van het wielrennen, dat duidelijk werd hoe dopinggebruik georganiseerd werd.
Je gaat me toch niet vertellen dat niemand daarvoor wist hoe de vork in de steel zat. Doping bestaat al zo lang in het peloton en toen pas, in 1998, kwam de totale verbijstering over wat er zich allemaal afspeelde in het wielrennen.
CVG: Ja, pff, wat Jan Wauters me altijd gezegd heeft… Die heeft nog in een tijd kunnen werken dat journalisten nog mee op de kamers van de renners mochten komen, zoals een Eddy Merckx, en zelfs Wauters, althans volgens hem, heeft nooit een spuit gezien, laat staan in de jaren tachtig en negentig dat alles zo afgesloten is en dat je bijna geen hotel meer binnengeraakt. Je hebt een vermoeden, maar dat is net het stomme eraan, je kan niets bewijzen. Ik kan niet zien of Museeuw nu spuit bij zijn thuis, binnenskamers, want ik kan dat gewoon niet zien.
Om nog even verder te gaan over die organisatie achter doping. Merckx is vroeger ook drie keer gepakt, of twee keer en een keer ‘geflikt’, we zullen het nooit weten. Maar toen moeten journalisten zich toch ook hebben afgevraagd van waar hij die spullen haalde en hoe dat in zijn werk ging. Het frappeert me dat dat dan nooit naar boven of buiten is gekomen tot 1998, zoveel jaren later.
CVG: Blijkbaar niet.
Zonder bewijzen kan je je vermoedens niet neerpennen of via radio of televisie naar buiten brengen. In het artikel over Armstrong in de Deng wordt ook benadrukt dat het om zware vermoedens gaat en wordt letterlijk gezegd dat er geen harde bewijzen zijn. Mag dat daar dan in?
CVG: (Zucht) Mag dat daar in, ja, ik vind van wel. Gewoon al als signaal, de alarmfunctie. Zo iemand (Pierre Ballester in L.A. Confidentiel) die dat schrijft, zal ook wel genoeg rondgebeld hebben, informatie ‘off the record’ hebben gekregen, die hij dan niet schrijft, maar die hij wel weet mocht het ooit zo ver komen dat hij in de problemen komt. Dat hij kan zeggen van “kijk, die en die hebben mij dat gezegd”. Maar ja, als zij zo iemand hebben uit de omgeving van Armstrong (het ging om de ex-verzorgster), het blijft maar één getuige, maar het is wel een getuige die zegt: “Lance, uw bloedspiegel is laag, wat ga je doen?”. En dat hij dan antwoordt: “the same thing as all the other ones”. Dat vind ik toch al vrij tegen de borst stuitend.
Eén getuige zonder hard en concreet bewijs, dat is niet meer dan woord tegen woord.
CVG: Ja, dat is juist, woord tegen woord. Dat is waar. Maar vorige week heeft hij toch ongelijk gekregen in een andere zaak (the Sunday Times) waarbij er ook dingen over hem geschreven zijn.
Maar wat maakt het uiteindelijk uit, als over vijf jaar bekend raakt dat hij al die tijd aan de doping zat?
CVG: Inderdaad en zo’n zaak is maar een klein gewicht. Aan de andere kant, Museeuw is nu wel beklad.
Nog even over die Deng. Er staat op een volledige pagina zijn foto met daarboven ‘Het bedrog van Lance Armstrong’. Geen bewijzen, maar die titel lijkt me vrij duidelijk. Stel, als is er één procent kans dat het niet waar is en uit de lucht gegrepen, dan is dit plots een sensatieblad.
CVG: Ik snap waar je heen wil. Maar dan moet je meteen alles afschaffen, denk ik. Dat heeft ook met de evolutie in de tijd te maken. Vroeger was het landschap zeer duidelijk, ik neem het wielrennen nu. Je had BRT1, RTBF, de NOS en dan nog Radio Tour de laatste dertig kilometer. En dat is alsmaar toegenomen, er kwamen meer radio’s bij, kwamen meer gazetten. Nu zijn er twee- à drieduizend journalisten in de Tour voor honderdtachtig renners, al die commerciële stationnetjes, RTL, VTM, SBS, allemaal moeten ze ‘iets’ hebben. En door die evolutie, dat grotere media-aanbod, is er grotere concurrentie gekomen, met als gevolg sneller primeurs willen hebben, die dan ook minder gecheckt zijn, want anders kan je ze niet snel hebben. En daardoor ook wel een vervlakking van de journalistiek, abosluut. Daar ben ik zeker van, nee dat is gewoon zo.
Gaat dat aanbod nog verder evolueren, is er een bepaald plafond?
CVG: Dat denk ik niet, nee, erg genoeg. Ik weet wel niet in welke mate die journalisten van vroeger, die in die monopolieposities werkten zoals Jan Wauters en Louis Depelsmaeker, of die überhaupt nog veel checkten, want ze waren toch alleen, wie kon hen tegenspreken? Dat is dan de andere kant, niemand stelde zich daar vragen bij, want wat Wauters zei, dat was evangelie. Er was er maar eentje. En ik denk ook niet dat zij in die tijd veel kritische stukken hebben gemaakt over doping. Ik kan er niet helemaal over oordelen, ik was toen nog maar een kind, maar ik herinner mij dat zo toch niet. Maar er waren ook minder dopingcontroles natuurlijk, veel minder, dus het kwam ook minder naar buiten.
Van die oudere journalisten hoor je dan wel vaak dat het vroeger allemaal beter was. Louis Depelsmaeker zei letterlijk in een interview dat de sportjournalistiek ten dode is opgeschreven. Dat nu de eerste de beste pipo wel in de media geraakt. Van de andere kant lees ik niets anders dan de ‘omerta’ over die tijd.
CVG: Ja, Louis Depelsmaeker (zucht). Ik kan het niet bewijzen, maar over hem wordt in de wandelgangen verteld dat hij iemand was die graag meedraaide in het circuit van ‘ons kent ons’. Die ook à volonté presentaties deed, dat is gewoon des mensen om overal je graantje mee te pikken. Kris Meertens en Stef Wijnants doen ook presentaties van motorcrossteam en achteraf moeten ze daar dan commentaar op leveren. Michel Wuyts doet al die wielerploegen, Karl Vannieuwkerke organiseert zelfs koersen en moet dan commentaar geven. Allez, als je er nu een op let, op de verslaggeving van het wielrennen. Er is bijna geen slechte coureur meer hé. Ze zijn allemaal goed. Als ze twintig kilometer aan kop hebben gereden, “amai, zeg, wat een coureur”. En dat soort dingen zoals de column van de vrouw, of de vriendin van Tom Boonen, dat bestond vroeger allemaal niet, hé. Dat is er allemaal bijgekomen, in de drang om net iets meer te hebben dan de concurrentie. Maar daardoor vervlakt het altijd. Het louter sportieve, of Brugge nu in een 4-4-2 of een 3-5-2 heeft gespeeld, dat interesseert maar een heel klein deeltje, die happy few van de bevolking. Wat de mensen wel interesseert, dat is of de oude Vandenstock in de clich ligt met zijn zoon en of er ruzie is tussen Proto en Zitka (de doelmannen van Anderlecht).
Wat moeten de media dan doen? Inspelen op de wensen van het publiek is voldoende?
CVG: Ze mogen wel berichten dat er een conflict is, hé. Dat ze de rust geen tien dagen in de ploeg kunnen houden, dat is al een fenomeen op zich, vind ik. Van war gepaard gaat met een topclub, altijd spanning, altijd stress, altijd journalisten voor de deur en er kan altijd wel iets gebeuren.
Misschien moet de VRT het dan over die 4-4-2 hebben en VTM over de ruzie in de familie Vandenstock. De VRT heeft in theorie geen enkel commercieel belang, zij moeten niet per se het publiek geven wat het wil.
CVG: Nee, die VRT-VTM-discussie, pff. Dat is zoiets waar ik me altijd ver van af gehouden heb. Daar zijn ook al veel thesissen over geweest, want ik vind het zinloos om dat te vergelijken. Het is gewoon zo makkelijk, allez, vroeger was er kritiek op de VRT bij de komst van VTM dat ze jaren waren blijven stilstaan. Ze deden maar wat en toen kwam VTM. En dan doen ze het blijkbaar heel goed op ‘één’, en dan zijn ze weer te populistisch. Terwijl twintig jaar geleden, stemmen van “het is maar goed dat VTM komt, want de VRT is ingedommeld”. Nu doen ze het eigenlijk voor een heel breed publiek, want ze gaan heel breed met ‘FC De Kampioenen’ en zo, en dat is het ook weer niet goed, dan is het weer te VTM-achtig. Dat is zo’n discussie van eeuwige zeurpieten en ‘de kip en het ei’ en daar doe ik eerlijk gezegd niet aan mee.
Op Canvas zou een duidingsprogramma over sport toch niet misstaan, daar is ruimte voor en de middelen zijn er zeker. Een programma dat dan ook voor de elite bedoeld is, voor de intellectuelen, want op die zender zitten er ook reportages tussen die het een uur hebben over een mysterieus schilderij.
CVG: Ik ben daar voorstander van, maar blijkbaar gebeurt dat niet. Bij ‘Tour 2005’ (dagelijkse avondshow op één rond de Tour) zie je dan elke avond drie mensen op de rollen tegen mekaar fietsen, voor de lol. Maar dat is wat het publiek wil, entertainment. Persoonlijk kijk ik ook liever naar de NOS, waar er veertig minuten met twee mensen wordt doorgeboomd over één onderwerp. Maar is dat nog wel van deze tijd? Ik weet het niet meer, dat is een heel moeilijke vraag. Dat is misschien iets voor strategen of voor degustibus. Of Geert Bourgeois.
Over strategieën gesproken gesproken, renners proberen constant mee te zijn in de goede ontsnapping. Niet meteen om te winnen, maar vooral om de sponsor tevreden te houden, om in beeld te komen en liefst een marathonontsnapping, want dan is er de hele wedstrijd een camera bij. De ‘Amstel Gold Race’ is dit jaar volledig en letterlijk de mist ingegaan, terwijl Erwin Thijs (bescheiden renner van een bescheiden team dat niet vaak in de kijker staat) een monsterontsnapping realiseerde. De volgende dag lees je dan in de krant dat de ploegleider en de sponsor echt teleurgesteld waren dat er niets van in de huiskamer gekomen is en niet dat dat een hele prestatie was, wat Thijs had gedaan. Het commerciële lijkt belangrijk te zijn geworden dan het sportieve.
CVG: Dat is iets wat de renners zelf gecreëerd hebben. Als je zelf altijd in een interview antwoordt op de vraag wat de ambities zijn “ik wil in een vroege ontsnapping meezijn, want dat is publiciteit”. Dat is niet iets wat door de media is gecreëerd, dat komt van hen zelf, denk ik. Vooral voor die iets mindere goden dan, dat dat het hoogst haalbare is.
Door de renners gecreëerd, maar zonder de aanwezigheid van de media is er geen publiciteit.
CVG: Ja, net daarom. Die media zijn er nu meer en meer, de VRT zendt nu bijna iedere koers uit die er gerden wordt en dat weten die renners en ploegen ook. Thijs weet dat die niet naar de Tour mag gaan, dus die moet in koersen dat het kan zien dat die de televisie-uitzending haalt. Dan zijn die bazen van een ploegje van veertig miljoen ook weer content en dan krijgt die het jaar nadien weer een nieuw contract. Want wat herinnert iedereen zich nog? Dat Erwin Thijs drie jaar geleden tot op vijftig kilometer van de aankomst van de Ronde van Vlaanderen voorop heeft gereden en dat hij, ocharme, door de mist in de Amstel Gold Race, niet in beeld is geweest. Ja, dat blijft hangen en dan krijgt hij een nieuw contract.
Zo hebben Jacky Durand en Ludo Dierckxsens zich in leven gehouden.
CVG: Voilà, dat is iets wat op zich een goed merk is, zoals ‘Coca-Cola’. Dierckxsens is de goedlachse domme aanvaller, Durand ook. En eigenlijk zijn die helemaal niet dom, die zijn slim, omdat ze weten dat ze enig en specifiek zijn. Ik vind dat net de slimme mensen. Die beseffen, of misschien beseffen ze het ook niet, maar ze beseffen dat dat in de marketing ‘a brand’ is, een merk. Ook Lance Armstrong, hetzij in een andere cultuur, doet dat. Die speelt op de beurs, is geweldig rijk, hij is de moderne businessman. Een arrogante klootzak.
Van zijn ‘gele polsbandjes’ (bandjes die over de hele wereld verkocht en verspreid zijn ten voordele van kankerpatiënten) zijn er voor zo’n veertig miljoen euro over de toonbank gegaan. Terwijl hij misschien de grootste bedrieger aller tijden is.
CVG: Is waar. En Mart Smeets (wielergoeroe bij de NOS) en noem maar op, iedereen heeft zo’n bandje aan. Maar het publiek stoort er zich niet aan blijkbaar.
Dus is het ook niet nodig dat de sportjournalist daar dieper op in gaat.
CVG: Ja, dat is net het frustrerende aan de hele zaak. Welk nut heeft het? Ook al heb je het Festina-proces gevolgd en daarover bericht en je merkt dat de mensen daar niets van moeten hebben. Maar dan nog vind ik dat je het moet blijven doen, anders vervlakt alles helemaal. Ik vind dat je als journalist dat besluit voor jezelf moet nemen. Maar er zijn er natuurlijk anderen die zeggen dat ze het spel meespelen, die doen hun presentaties van a rato tienduizend frank in het zwart op twee uurtjes verdiend. En die trekken zich niets aan van hun eerbaarheid, of ze nu integer zijn of niet. Hans Vandeweghe heeft ook over en samen dokter Rijckaert geschreven, een dopingdokter. En hij verdedigt die ook. Het boek van Willy Voet (Leugens in het peloton) is geschreven door Ballester, dezelfde die nu een boek schreef tegen Armstrong. Hans Vandeweghe heeft twee maanden geleden een artikel geschreven over de ‘Nike Free’, een schoen van vierduizend frank, waarvan hij waarschijnlijk een of twee paar gratis gekregen heeft, hij zal er niet voor betaald hebben. En hij heeft daar een lovend artikel over geschreven in De Morgen, ik heb dat gelezen. Een artikel over de Nike Free, een productbeschrijving, iets wat De Morgen nooit doet, schrijven over een schoen. Ja, en dan valt mijn icoon ook in duigen. Dan heb ik zoiets van, “allez, Vandeweghe, gij toch ook niet zeker?”. De enige van wie je nog zou kunnen veronderstellen dat hij dat nooit zou doen. Dus het vlees is zwak. Des mensen. Het is wel heel boeiend om over na te denken, maar ik denk niet dat er één oplossing zal zijn, gewoon omdat dat zo ingebakken zit in de mens, liegen en bedriegen, prikken en slikken (lacht), dat is gewoon zo.
Die bepaalde journalist wil iets publiceren of uitbrengen, maar er is altijd een eindredactie die beslist wat erin mag en niet. Welke criteria zijn er? Sommige onderwerpen krijgen veel meer aandacht dan andere, al dan niet terecht.
CVG: Ik heb dat altijd geprobeerd de kleinere mededelingen, al was het maar in één zin, ook mee te geven. Het is wat het is, misschien is het niet zo belangrijk, maar je hebt het dan wel gezegd. Dat moeten we ook blijven proberen.
Hoe groot is het verschil tussen televisie, radio en kranten? Bij een krant kan je altijd zeggen “daar staat het zwart op wit” of je zoekt het later gewoon even terug op. Een woord op de radio is zo weer verdwenen. En als datzelfde bericht op TV komt, weet iedereen het.
CVG: Radio is heel vluchtig. De impact van televisie is veel groter. Of er andere politiek is, kan ik niet helemaal goed beoordelen, want ik heb vooral ervaring met radio. Dat hangt vooral van eindredacteur tot eindredacteur af. En uitmaken voor jezelf of dat dat belangrijk genoeg is. En dat afwegen is een kunst eigenlijk, denk ik ook wel. Goed kunnen inschatten. En ik persoonlijk vraag me dan niet af of de mensen dat wel willen horen, maar ik probeer het belang ervan wel in te schatten.
Vroeger was het meer voor de sport dan over de sport berichten. Vind je dat je als sportjournalist de sport moet dienen, dat je het publiek moet meekrijgen?
CVG: Nee, ik vind niet dat je sport moet belangrijker maken, om in de gratie te komen van, nee, ik vind van niet. Er is wel zoiets als een vedettencreatie, maar aan de andere kant heb ik zoiets van ‘alles wat goed is, zoals Maaseik in het volleybal of Roeselare, als dat goed is, komt de aandacht wel vanzelf’. Tom Boonen, wat hij doet, is ook wel gigantisch. Zo jong zijn, Roubaix en Vlaanderen winnen. Allez, iets wat goed is, creëert zelf aandacht. Maar als er iets fout loopt, komt dat er ook in, de hoge bomen.
Iedereen weet nu wel wie de vriendin van Boonen is, maar eigenlijk hebben we daar…
CVG: Geen zaken mee, ja.
Hoe ver kan je gaan?
CVG: Ik ben een absolute tegenstander van het noemen van enkel de voornaam in interviews. “Hey, Tom, goed gespurt man!” Ik ken die helemaal niet, ik ben daar nooit mee op café geweest, dus ik zeg Tom Boonen. Dat is ook zoiets typisch van de laatste vier, vijf jaar.
Oudere journalisten zeggen vaak dat je wel moet betrokken zijn, want anders kan je er niet veel over zeggen, dan kom je niets te weten. Anders bericht je alleen over berichten die van de telex rollen.
CVG: Maar ja, hoe vaak wordt die informatie die ze uit de privé-sfeer halen ook gebruikt? Dat Frank Raes drie keer op een avond zegt dat Gert Verheyen zijn vrouw in dancing ‘Highstreet’ in Hoogstraten leerde kennen (zucht). Is dat dan de informatie die je nodig hebt? Ik weet het niet hoor.
Dan hebben we het wel over televisie en commentaar geven bij een wedstrijd. Dat is entertainment.
CVG: Ik vind dat dat soort informatie, privé, alleen kan als het relevantie heeft voor de sportprestaties. Als Stefan Everts zijn ongeboren kind laat komen op een onnatuurlijke manier, omdat dat net uitgeteld is voor de Grote Prijs van Zweden. En dat komt meneer dan niet goed uit, dan vind ik wel dat ik moet zeggen: “Everts heeft drie nachten niet geslapen, want over en weer gereisd en misschien verklaart dat dan een mindere prestatie.” Maar om dan te beginnen met “de vrouw had daar ontsluiting en de baby dit en de baby dat”, dat heeft daar niets mee te maken. Als je verslag doet van die cross op dat moment, dan moet je zeggen dat die wint en daarom. Joël Smets heeft een gebrek aan motivatie, omdat hij niet meer mag terugkomen bij ‘Suzuki’ volgend jaar. Waarom, omdat de man die daar gaat komen volgend jaar, Stefan Everts, daar vroeger met slaande ruzie is weggegaan en dat doet extra pijn.
Is dat al zeker van Everts?
CVG: Ja, enfin ja, bijna zeker. En dat frustreert Smets. Dat zijn privé-dingen die relevantie hebben voor de prestatie. Maar om nu te weten of die kleine van Museeuw nu Gianni of Apollo heet, sorry maar ik behoor niet dat die klasse journalisten die dat interessant vindt. Het interesseert mij bijvoorbeeld wel, dat er in over de vriendin van Tom Boonen staat, dat die een darmziekte of spierziekte heeft. En als daar dan uit blijkt dat hij daar tijd in investeert of mee naar de dokter gaat, dat dat meer over die figuur zegt. Dat dat geen dikke eikel is, maar wel sociaal betrokken. Zoiets kan je wel eens absorberen en integreren in je informatie.
Dan neem je dus informatie over van een ander medium dat verder gaat dan jij zou willen gaan.
CVG: Maar ik doe daar nog altijd mee wat ik wil hé. Daarom dat ik dat meisje nog niet ga belachelijk maken over haar darmziekte. Zo werkt het nu eenmaal, je moet je informatie ergens uithalen. Ik lees ook alle Dengs en Humo’s. Of als ik iets voorbereid, tik ik ook in op ‘Google’, hé. Of ‘Mediargus’, van wat er allemaal over verschenen is.
Dus maar goed dat die sensatiemedia er zijn?
CVG: Is dat goed? Ze zijn er, punt. Lees je dat? Ja, als je dat van pas komt.
Heb je je eigen perceptie in de hand dan?
CVG: Ik vind van wel. Je filtert toch die informatie die je krijgt. Ik lees die informatie, bijvoorbeeld van die ziekte van de vriendin van Boonen, maar ik doe er dan mee wat ik denk er mee te moeten doen.
Onthou je dan ook niet wat je wil onthouden? Neem nu het artikel over Armstrong. Ik heb hem nooit als een held ervaren, integendeel, omdat ik al lang mijn twijfels heb over hem. En die twijfels worden elke keer bevestigd, elke keer dat er weer iets verschijnt, dat iemand een boekje open doet zonder harde bewijzen af te leveren. En die twijfels zijn er op de eerste plaats ook gekomen door negatieve berichten in de media en ik wee al lang niet meer of die toen onderbouwd waren met door feiten. Terwijl hij even goed onschuldig kan zijn, het tegendeel is nooit bewezen.
CVG: Het is zeker een moeilijke oefening. Maar het grote publiek leest Deng ook niet hé (lacht). Het is aan jou om dat te onderzoeken hé. Ik vind als grootste punt toch dat er een vervlakking van de sportjournalistiek bezig is, dat in elk geval. Ik heb daar zelf ook al vaak over nagedacht, heel concreet met die voorbeeldjes van in een interview mensen met hun voornaam aanspreken. Vroeger, geen denken aan hé. Leg dat maar eens voor aan Yvan Sonck. Dat is de beste man op de beste plaats daarvoor. En ook het taalgebruik is geweldig achteruit gegaan. Vroeger had je mannen zoals een Sonck die alles corrigeerden op een redactie. Nu doen ze maar. Dus dat gaat allemaal maar achteruit.
Is dat erg?
CVG: Ik vind dat erg, ja. Je moet van de persoonlijke instelling uitgaan dat niet alles zomaar gratuit kan zijn in de wereld. Zo van “ach ja, het zal wel”. Nee, er wordt zo al weinig nagedacht in de wereld en als je de mensen al die sensatiedingetjes zo ongekauwd voorlegt, dan ontstaan zo snel geruchten en iedereen neemt alles zomaar voor waar aan. Ik vind dat er toch nog altijd een paar mensen moeten blijven zijn, ik zeg niet dat ik dat moet zijn, maar zoals een Hans Vandeweghe die je even met de neus op de feiten drukt en die je doet nadenken.
Zijn die personen dan geliefd bij sporters?
CVG: Nee, net daarom. Dat wordt niet aanvaard in dat wereldje. Iedereen schermt zijn ding zo af. De omerta, en raak niet aan ons, want aan ons raken is negatief, sponsors die afhaken, geen geld is jobs kwijt. Het hangt zo allemaal aan elkaar vast. Sponsors die zeggen dat ze die negatieve publiciteit niet moeten hebben en hup, investering weg, renners op straat en die zijn dan kwaad op de journalist die het heeft uitgebracht. Maar dat is dan die journalist zijn fout niet dat ze aan spul hebben gezeten hé. Dat zou te gemakkelijk zijn. Een Marc Lotz die ‘Quick Step’ niet wou ontgoochelen, Ben Berden van hetzelfde.
Ben Berden zei dan wel achteraf dat het ‘maar’ doping was, hij had niemand vermoord.
CVG: Ja, tuurlijk. Op zich is het sensatie, omdat de brave Ben Berden ook aan het spul gezeten heeft. Dat op zich heeft al nieuwswaarde, omdat ze dan denken: “als die het al doet, dan toch de rest ook wel zeker”. Je hebt daar geen bewijzen voor, maar dat op zich is al interessant genoeg.
Vandeweghe maakt vooral artikels over bobo’s en dokters en verzorgers, maar nog zelden over sporters zelf. Geraakt hij niet meer aan die informatie?
CVG: Ja, dat weet ik niet, dat moet je hem zelf vragen.
Doe ik. Nog even in blessuretijd: ooit ergens spijt van gehad of problemen gekregen?
CVG: Spijt gehad? In dit vak? Nee. Ik heb wel ooit gezegd van de koers, op de redactie, “ik doe geen koers meer, ik stop er mee”. Omdat er is een bepaald punt gekomen dat ik als interviewer aan de aankomstlijn stond met Van Petegem en Museeuw, mannen die mij gewoon afblaften, die alle journalisten voorbijrijden en laten wachten. Toen dacht ik van “ja, hallo, hiervoor heb ik geen vijf jaar aan het unief gestudeerd om zo behandeld te worden door mannen, die hun naam nog niet fatsoenlijk kunnen schrijven. Toen heb ik wel gezegd dat ik andere sporten ging doen. Misschien zijn ze daar even hypocriet, maar misschien wel vriendelijker en menselijker dan in de koers. Maar misschien ga ik het later ook gewoon opnieuw doen. Dus altijd stilstaan bij wat je wil en in hoeverre je het spel wil meespelen. Ik had die mannen niet nodig in mijn vak, er zijn genoeg andere sporter.
Is dat een voor- of nadeel dat je aan de universiteit hebt gezeten? Ik kan me voorstellen dat die kloof soms erg groot is.
CVG: Het heeft in elk geval nooit voor problemen gezorgd. Ik kijk daar ook niet op neer, hé. Die mannen betekenen misschien meer in het leven, hebben misschien meer opgebouwd, zeker financieel dan. Dus zo heb ik dat nooit bekeken. Maar het helpt je wel om na te denken over wat je nu hier aan het doen bent, welke zin het heeft.
Met die wijze woorden trek ik naar Yvan Sonck. Bedankt voor je tijd en moeite.
CVG: Is graag gedaan. Ik hoop dat je er iets mee bent en succes ermee!
Bijlage 5: Interview Yvan Sonck, ex-sportjournalist
Ten huize Yvan Sonck, Asse, vrijdag 12 augustus 2005, 8u50.
Mijn telefoontje om het interview te regelen vond enkele dagen voor de WK atletiek in Helsinki plaats. Hij deed er zo’n vier minuten aan telefoon over om ergens nog een gaatje te vinden, want liefst van al wou hij geen minuut van de wereldkampioenschappen missen.
Laten we beginnen met een beknopte biografie van uzelf.
YS: Wel, dit jaar ben ik zestig geworden. Ik wilde altijd al wat doen in de richting van sportjournalistiek, of beter journalistiek in het algemeen.. Mensen die het konden weten, raadden me vooral aan om dan geen journalistiek te gaan studeren. Ik vond dat dat heel merkwaardig, maar achteraf begreep ik wel wat ze bedoelden. Ik heb dan maar voor rechten aan de VUB gekozen om dat te combineren met journalistiek en dan met een heel klein beetje meeval, ben ik vrij meteen na m’n studies bij de BRT terechtgekomen op de sportredactie. Dat was trouwens al vroeger gebeurd als student. Daar is een verhaaltje aan verbonden, waaruit blijkt dat ik wel heel veel meeval heb gehad. Ik ben meteen na m’n studie en legerdienst beginnen te werken als sportjournalist, dat heb ik een aantal jaren gecombineerd met Eurosport en een aantal schnabbels voor kranten en tijdschriften. Schnabbels die vooral te maken hadden met atletiek, omdat dat zo’n beetje mijn passie is. Een aantal jaren geleden ben ik, toen Bert De Graeve en het nieuwe bewind zijn aangesteld, ben ik vertrokken bij de VRT en ben ik op pré-pensioen gegaan, zoals dat heet. Maar ik ben nog actief, ik schrijf nog vrij veel, vooral voor atletiekbladen. Als ik die hele carrière overschouw, dan ben ik best tevreden. Ik heb dat tot op de laatste dag gedaan, en nu nog, met veel inzet. Ik heb daar, in alle bescheidenheid, zeer veel in geïnvesteerd, maar het was de moeite waard.
Hoe komt het dat u zo snel in die sportjournalistiek terecht bent gekomen?
YS: Dat heeft met achtergrond te maken. Ik ben, toen ik nog studeerde, samen met anderen zoals Guy Polspoel via een zogeheten amateur-reporterwedstrijd georganiseerd door Piet Theys in contact gekomen met de sportredactie van de radio en zo is het aan het rollen gegaan. En toen had ik al voor mezelf uitgemaakt, dat als ik in de journalistiek zou belanden, dan bij voorkeur in de sportjournalistiek. En Piet Theys en in mindere mate Jan Wauters hebben mij daarin gestimuleerd. Dat waren voorbeelden, mensen in wiens voetsporen ik graag wilde treden.
U heeft rechten gestudeerd. Was sportjournalistiek dan niet te laag gegrepen?
YS: Nee, integendeel. In die periode, dat was het einde van de jaren zestig, begin van de jaten zeventig, door toedoen van mensen als Theys, Wauters en ook Joris Jacobs van Het Nieuwsblad, was er een bepaald soort streven om de sportjournalistiek een beetje te verheffen, die kwam van ver. Maar dat had niet meteen iets met een universitaire opleiding te maken, Piet Theys bijvoorbeeld was geen universitair. Sportjournalistiek in die periode, en jij bent te jong om dat meegemaakt te kunnen hebben, was weinig kritisch. Wel stevig gedocumenteerd, vind ik, collega’s van toen waren wat dat betreft erg geschoold, maar allemaal in een erg onkritische geest. En Theys en Wauters en ook anderen hebben geprobeerd om de sportjournalistiek een beetje meer volwassen te maken. En dat sprak mij aan en ik dacht dat ik daar misschien op een bepaalde manier mijn steentje kon toe bijdragen. Ik vond het in elk geval spannend en interessant genoeg om daarin mee te gaan. Ik heb een paar keer de kans gehad om wat anders te doen, algemene journalistiek zeg maar, maar ik heb dat na rijp beraad en reflectie heb ik dat toch maar niet gedaan.
En dat was ook niet combineerbaar?
YS: Nee, het was een van beide. Maar ik vond ook dat er geen enkele reden was om sportjournalistiek als minderwaardig te beschouwen, dat is één. En twee, en dat is een wat egoïstische gedachte, werken als sportjournalist vond ik zeker even leuk als algemeen journalist. Ik heb daar toen met Guy Polspoel over gepraat en die zei: “De wetstraat, dat is natuurlijk op zichzelf belangrijker dan de sport, maar ik heb ook al 193 keer Wilfried Martens geïnterviewd en de 194e, dat is ook niet meer zo leuk.” Plus, je raakt op den duur gesettled en je hebt een bepaalde ervaring en routine ontwikkeld. Bovendien, en dat was het allerbelangrijkste, ik deed het heel graag, dus waarom een andere richting uitgaan.
Volgt u de sportwereld nog op de voet?
YS: Ja, ten eerste omdat het me nog boeit, vooral atletiek dan. En twee, ik moet wel, want ik ben dus nog actief. Ik schrijf nog vrij veel, bijvoorbeeld voor ‘Runnersworld’, een blad dat je waarschijnlijk niet kent. Het is een blad voor recreatielopers dat ook aandacht besteed aan topatletiek. Kortom, ik ben verplicht om bij te blijven, zolang ik dat werk doe. Ik heb nu ook meer tijd om mij op die atletiek te richten, omdat ik me voor de volle honderd procent daaraan kan wijden, terwijl dat vroeger uiteraard niet het geval was.
Heeft u zelf veel aan sport gedaan?
YS: Ja, nu ook nog. In mijn jonge jaren heb ik wat gevoetbald en een beetje aan atletiek gedaan.
Is dat een vereiste om sportjournalist te worden?
YS: Nee. Maar ik vind wel dat het een voordeel is als je zelf sport gedaan hebt, in die zin dat je, als atletiekjournalist bijvoorbeeld moet je toch weten wat Cédric Van Branteghem voelt in de laatste honderd meter van die baanronde. Je moet geen hoog niveau bereikt hebben, je moet geen Roger Moens of Fred De Bruyne zijn, maar je moet wel weten waarover het gaat, dat gevoel kennen. Dus het was een voordeel dat ik zelf ben beginnen lopen en trouwens nu nog altijd en vrij intensief zelfs.
Genoeg over uzelf, dacht ik zo. De thesis gaat over berichtgeving. Wat is nieuws volgens u, wanneer is iets nieuwswaardig?
YS: Ja, wie zal het zeggen? Ik denk dat Stef Wauters, om maar iemand te noemen, daar heel anders op zal antwoorden dan Peter Vandermeersch of Yves Desmet. (telefoon)
Wel, ik denk dat je zeker bij de openbare oproep, dat je een zorgvuldige afweging moet maken, nu nog ondanks de veranderende tijdsgeest, tussen wat mensen interessant vinden, wat je publiek interessant vindt en absolute nieuwswaarde, de relevantie van bepaalde nieuwsfeiten. Wat interessant is, in de zin van wat is belangrijk. Is de Ronde van Romandië (die integraal op televisie komt) belangrijk? Nee, de Ronde van Romandië is niet belangrijk. Zijn de WK atletiek (die de VRT ’s avonds laat in samengevatte vorm toont) belangrijk? Ja, die zijn belangrijk. Ik zeg dat niet uit eigenbelang. Maar die dingen moet je een beetje tegen mekaar afwegen, in dit geval de kijkcijfers en de waarde van een bepaalde gebeurtenis of een bepaald feit. Nu weet ik wel, de dingen zijn veranderd. Vroeger was er alleen maar de openbare omroep. Toen kon je zeggen dat wat belangrijk is op die openbare omroep komt, op televisie, op het scherm komt. En wat op het scherm komt, is belangrijk. En dat is nu absoluut niet meer het geval, dat heeft te maken met de komst van de commerciële omroepen, de concurrentiestrijd. De strijd om de rechten, tout court. Het is ondenkbaar dat de openbare omroep van dit kleine land, nee Vlaanderen, met de middelen die ze hebben alle rechten van alle grote sportmanifestaties opkoopt. Dus er moet een beetje geschipperd worden, wat toegevingen gedaan worden, ik begrijp dat wel. Maar wat dat betreft heb ik het vaak moeilijk met de keuzes die de openbare omroep maakt. Het journaal wordt eigenlijk geregeerd door dezelfde zucht naar succes en dat zijn kijkcijfers. Het algemene nieuws op de openbare omroep vind ik ook bijna niet meer om aan te zien.
Waarom?
YS: Ik haak vaak af, omdat het een verzameling is geworden van niemandalletjes. Branden, doodslag en moord.
Die nieuwswaarden zijn sterk veranderd door de jaren heen.
YS: Ja. Omdat blijkt dat het publiek meer aandacht wil voor dat soort dingen.
De openbare omroep hoeft daar toch geen rekening mee te houden.
YS: Dat is precies wat ik probeer duidelijk te maken, het is de rol en de taak van de openbare omroep om daar geen aandacht aan te schenken of dat in elk geval niet tot eerste criterium te verheffen. De politiek heeft daar schuld aan. Ik begrijp dat de politiek zich op het moment dat VTM op de markt verscheen, dat ze zich ook met de openbare omroep ging bemoeien en bepaalde criteria vastlegt en eisen oplegt. Dat mag best als het beperkt wordt en niet zoals het vroeger het geval was, toen de politiek zich ook moeide met het beleid, in de zin van wie daar aan de touwtjes gaat trekken. De beroemde en beruchte politisering tot vijfentwintig jaar geleden. Maar de politiek heeft ook op een bepaald moment de deugdelijkheid van de openbare omroep willen afmeten aan kijkcijfers en dat vind ik verkeerd. Dan ga je die openbare omroep daarop afrekenen en dan is het niet abnormaal, dat die omroep als geheel meer aandacht schenkt aan welke programma’s succes hebben en welke niet. Dat blijkt dan de norm te zijn. De politiek is daar voor een groot stuk mee verantwoordelijk voor. Gelukkig merk ik nu bij een aantal mensen zoals Geert Bourgeois (huidig Vlaams minister van Media), en dat zeg ik zonder partijpolitieke bedoelingen of insinuaties, je kan over die man heel wat dingen zeggen, maar bij hem proef ik gelukkig opnieuw een streven naar kwaliteit.
Hij maakt er zich anders wel niet populairder mee.
YS: Nee, maar de openbare omroep hoeft eigenlijk ook niet populair te zijn.
Toen VTM op de proppen kwam, gaf men kritiek op de BRT dat ze hopeloos achter waren. Daar hebben ze dan iets aan gedaan, maar nu zijn ze weer te populair.
YS: Ik ben de eerste om te zeggen dat voor de komst van VTM er ook bepaalde dingen de verkeerde richting aan het uitgaan waren. Ik had ook wel de indruk dat sommige programmamakers dingen maakten om vooral bij hun collega’s indruk te maken. En dat een aantal kunstprogramma’s zo elitair geworden waren dat ze eigenlijk nog nauwelijks reden van bestaan hadden. Dus dat men daar vragen over ging stellen, dat vind ik volstrekt normaal. Men moet proberen een gezond evenwicht te vinden, maar ik vind dat men te ver is doorgeslagen in de ene richting. Gelukkig zie ik dan signalen die daartegen reageren.
Tegen die vervlakking?
YS: Ja, dat de eerste norm kwaliteit moet zijn en de expressie daarvan zouden dan de kijkcijfers zijn, dat is natuurlijk flauwkul.
Wie bepaalt dan wat kwaliteit precies is en wat wel op het scherm mag?
YS: Dat is een hele moeilijke overweging vaak. Vroeger werd er teveel aandacht besteed aan ‘kwaliteit’ en werd te weinig de vraag gesteld of dat overkwam bij de gemiddelde kijker. Je hoeft de kijker niet naar de mond te praten, maar je moet ook proberen om daar ergens een evnwicht te vinden. Hoe je dat heel praktisch moet doen, dat weet ik niet. Als programmamaker zal je dat op een bepaald moment wel aanvoelen en beseffen van “hier ga ik een beetje teveel in deze richting”. Je hoeft ook niet teveel concessies te doen aan het publiek. Tien jaar geleden heeft men ons op de openbare omroep voorgehouden dat je een journaal moest maken waarbij je je ook in taalgebruik van mensen van veertien jaar. Dat vind ik flauwekul. Je moet het niet moeilijker maken dan het is, maar mensen mogen ook een inspanning doen om iets te begrijpen.
Het komt niet aan bod in mijn thesis, omdat ik er de echte relevantie niet van zie, maar ik maak geen onderscheid tussen openbaar en commercieel, VRT en VTM dus of ook bijvoorbeeld tussen De Standaard en Het Laatste Nieuws. Ziet u daar grote verschillen tussen en is een vergelijkend onderzoek nuttig?
YS: Ze liggen heel dicht bij mekaar. Ook in het nieuws bijvoorbeeld. Ik doe wel eens de oefening, dan kijk ik om 19u naar het VTM-journaal en dan switch ik naar BRT heel snel, of omgekeerd en dan die ik dat een paar keer, en dan merk je die parallellen, dat loopt gelijkt bijna. Het is duidelijk wie zich aan wie heeft aangepast. Helaas.
Alle journalisten, van welk medium dan ook, hebben zich aan een deontologische code te houden. Is die nog geldig?
YS: Helaas almaar minder, vrees ik. En dat is niet origineel wat ik nu vertel, dat zal u zelf ook wel bedacht hebben. Ook dat is een gevolg van die concurrentiestrijd, die op zichzelf misschien wel goed is. Ik denk dat de VRT ook wel nood had concurrenten, in de zin van dat ze op de openbare omroep eens wakker geschud moesten worden. Ik heb het dan over de jaren tachtig, negentig.
En die vervlakking is daar een gevolg van.
YS: Tuurlijk. De befaamde regel van checken en dubbelchecken bijvoorbeeld. Ik heb altijd geprobeerd om ondanks alle druk, ook concurrentiedruk, van ‘hebben zij dat wel’ en ‘hoe doen zij dat’ of ‘hebben wij wat zij niet hebben’, om mij daar aan die gouden regel te houden. Verder maakt mij dat niet uit of ik dan eerste of tweede of derde was. Het publiek heeft recht op correcte informatie en dat wil zeggen dat die gecheckt is en niet zomaar neergeschreven wordt als het niet helemaal klopt. En ‘so what’ als het dan nog rechtgezet kan worden, maar ik merk nu ook heel vaak in de kranten dat het niet meer rechtgezet wordt. En dat is een van die kwalijke gevolgen van die concurrentiestrijd, die, nogmaals, op zichzelf wel goed is en goed zal blijven om de geesten wakker en alert te houden. Maar daar zijn dus ook een aantal kwalijke nevengevolgen aan verbonden, die de journalistiek niet altijd ten goed komt.
Het gaat almaar sneller en dan gebeuren er ook meer fouten.
YS: Ja, natuurlijk.
Wat gebeurt er dan als er een blunder wordt gemaakt? Chris Vander Auwera vertelde me dat journalisten rechter en partij zijn.
YS: Wat mij altijd een beetje geïrriteerd heeft, maar dat is een ander verhaal, zijn die Ordes van Geneesheren en advocaten en zo, die dan tegelijk rechter en partij zijn, maar wat de journalistiek betreft, is het zo dat sommigen het voor het zeggen hebben en zou het er daar net zo aan toe gaan. Hoe je dat dan precies moet organiseren, dat weet ik niet, ik heb er ook nooit over nagedacht. Ik heb toch wel de indruk dat in enkele gevallen dat die ‘Beroepsvereniging voor Journalisten’ toch wel een bepaalde zorg heeft voor goed journalistiek werk. Ik kan me vergissen en er zullen wel gevallen geweest zijn waar het niet helemaal ‘comme il faut’ is verlopen. Maar ja, je bent rechter en partij en je gaat over jezelf oordelen. Zoals dokters ook over elkaar oordelen. Ik heb eigenlijk nooit zulke dingen meegemaakt, dus ik weet eigenlijk niet hoe zoiets te organiseren. Er zijn natuurlijk fouten gebeurd, maar niet van het niveau van foute berichtgeving over doping of zo. Dat kreeg dan ook geen weerklank. Ik heb wel boze brieven gekregen, soms terecht en soms onterecht, maar op dat beperkte gebied van de sportjournalistiek gebeurt het heel zelden dat iets aanleiding geerft tot algemene commotie.
Volgen sportjournalisten precies dezelfde regels als andere journalisten?
YS: Ja, tuurlijk. Dat ze een ander publiek hebben, doet er niet toe. Dat publiek heeft ook recht op goeie informatie, op achtergrond en duiding. Ik zie niet in waarom er andere regels zouden gelden, waardoor de sportjournalist zich bepaalde vrijheden zou kunnen veroorloven die een collega van de algemene redactie niet gegund zijn.
Is het dan niet veel meer ‘klant is koning’ bij de zogezegd minder serieuze sportjournalistiek?
YS: Op een bepaalde manier is het zeker minder serieus, ‘Anderlecht – Club Brugge’ verzinkt in het niets bij de zoveelste aanslag in Irak. Desalniettemin, sport is ook emotie, maar ik geloof heel sterk, en dat heeft ongetwijfeld te maken met vorming, ik kom uit de periode van mei ’68 en gecombineerd met Jan Wauters en Piet Theys en die stroming, men heeft het mij altijd ook ingepeperd, dat journalistiek en ook sportjournalistiek aan bepaalde vereisten moet beantwoorden.
Sport neigt wel veel meer naar infotainment dan de rest.
YS: Daar zit voor een deel infotainment in, maar aan de ene kant merk ik dat politieke berichtgeving zoals ‘Villa Politica’, dat dat ook vaak infotainment wordt. Dat mag, vind ik, ik wijs dat niet rabiaat af. Maar aan de andere kant, naast infotainment vind ik het onvergeeflijk dat je in de berichtgeving over de WK atletiek of de Ronde van Frankrijk of het WK voetbal of wat dan ook, dat je bepaalde journalistieke fouten goedpraat of zou goedpraten met het alibi van ‘het is maar sport’ of ‘het is maar infotainment’.
Vindt u dat er een gebrek is aan duidingsprogramma’s? De hele week door is er sport en vooral voetbal en wielrennen op TV, veel actie en vaak live. Maar op Canvas zou duiding zijn plaats hebben.
YS: Ik zou bijna zeggen: “breek me de bek niet open”. Ik ben het daar 300 procent mee eens. Ik heb ook een tijdje zitten ijveren voor die duidingsprogramma’s, die met bescheiden middelen gemaakt waren en vaak met veel tijdsgebrek. Als je dat dan vergeleek met het buitenland, bij de ‘VARA’ vroeger met Barend en Van Dorp, dat stelde dan eigenlijk niet verschrikkelijk veel voor, maar het was een poging. De mensen die daaraan meewerkten en ik in elk geval, ik heb geprobeerd om dat programma naar best vermogen te maken en zelfs een tijdje te leiden enzovoort. En dat is dan compleet verdwenen, omdat dat te moeilijk zou zijn voor het publiek.
Op de NOS tijdens de Tour zag je ’s avonds presentator Mart Smeets die met een of twee personen de hele avond over een onderwerp lulden. Op de VRT kregen we ‘Tour 2005’ met een hele show rond de Tour en veel publiek en drie gasten die op een hometrainer voor het snelst moeten fietsen.
YS: Dat is net wat ik wil zeggen, waarbij ik ook wil aantekenen dat wat Mart Smeets deed, vaak ook echt gelul was. Maar ik zat er ook elke dag met genoegen naar te kijken. Soms dacht ik, “nu moet het voor mij niet meer, schakel nu maar over op wat anders”, maar dat soort inspanningen wordt bij ons niet meer geleverd en als het dan toch bij ons gebeurt, dan moet Wilfried Meert met z’n 59 jaar op een fiets kruipen, wat hij al dertig jaar niet meer gedaan heeft, en daar ter ere van de kijkcijfers in competitie komt met sporters die net gestopt zijn of nog actief zijn.
Om even terug te komen op die concurrentie. Die zorgt ervoor dat alles sneller moet gaan, met een constante zoektocht naar primeurs en scoops als gevolg. Is er door die concurrentie ook een grotere zucht naar sensatie ontstaan?
YS: Ja en ook meer foute berichtgeving. Zo eenvoudig is dat. Ik kan daar uren over praten, maar het komt neer op dat wat je zegt. De primeur hebben wordt belangrijker geacht dan waarheidsgetrouwe informatie. Bij de VRT mag dat niet belangrijk zijn, mij moet je daarvan niet overtuigen, je moet alleen die BRT-top overtuigen. En misschien ook die journalisten daarvan overtuigen. Ik vraag me vaak af, en ik heb sommigen van hen ook de vraag gesteld en ik krijg daar nooit een bevredigend antwoord op, hoe je eigenlijk als journalist tegen beter weten in dat soort programma’s kan maken en blijven maken. In de wetenschap dat je verraad pleegt tegenover jezelf en je opvattingen, hoe kan je door de komst van enkele mensen, plots van de en dag op de andere je heilige journalistiek principes opzij zetten, overboord gooien, door toe te geven aan de zucht naar een zo groot mogelijk publiek. Dat gaat er bij mij niet in. Ik zit vaak met een beetje medelijden te kijken naar gewezen collega’s, van wie ik weet hoe ze over hun vak denken, die dat dan bij wijze van spreken te grabbel gooien voor heel Vlaanderen. En daar zit ik dan met verbijstering naar te kijken. Het is niet makkelijk om radicaal voor iets anders te gaan kiezen, de mogelijkheden op onze markt zijn helaas heel beperkt, ik weet dat wel. Maar ik blijf dat raar vinden.
Als de baas je dan zegt dat iemand anders het wel wil doen, iemand die niet tegenpruttelt en bovendien een stuk jonger is.
YS: Tja, mensen moeten ook hun brood verdienen en je kan in dit land niet zomaar overstappen van de openbare omroep naar een of andere krant waar je dan met open armen ontvangen wordt. En dan is de vraag of het bij die kranten beter is, want ook daar merik ik een nivellering. Zelfs bij De Standaard en zo, ook De Morgen, ik vind dat beide kranten achteruit gegaan zijn.
U en ik zijn universitair, maar ‘Jan met de Pet’ wil ook graag volgen.
YS: Maar ik heb er geen bezwaar tegen dat mijn buurman of buurvrouw zich Het Laatste Nieuws of Het Nieuwsblad aanschaft. Als er een publiek is voor dat soort kranten, prima, mij niet gelaten. Alleen denk ik dat er ook en publiek is voor een deugdelijke kwaliteitskrant, wat kwaliteit in dit land dan ook voorstelt, als je dat afzet tegen ‘Le Monde’ en noem maar op. Maar ik merk dat ook de twee kranten die dat vaandel zouden moeten dragen, dat die ook almaar meet concessies doen en dat De Standaard dan bijvoorbeeld lezers probeert te winnen door een of andere prijskamp uit te schrijven, waarbij je dan twintig flessen wijn kan winnen. Dan denk ik van: “Jezus, waar zijn we toch eigenlijk mee bezig?”.
De oudere generatie sportjournalisten vindt dat ze vroeger kritischer waren. Vroeger was er wel meer tijd om kritisch te zijn en er was ook niemand om hen te controleren.
YS: De sportredactie was eerst en vooral zeer beperkt, ik denk dat er vijf mensen werkten. En wij hadden geen concurrentie en we werden ook zelden of nooit op de vingers getikt, als daar aanleiding toe was. Wat die lichting wel had, de mensen die furore maakten in de jaren zestig en zeventig, dat was de generatie die wel bijvoorbeeld een grote kennis van zaken had, zoals Rik De Saedeleer.
Mensen uit de sport zelf.
YS: Die kwamen vaak uit de sport, maar niet altijd. Ze kenden hun vak, je moest ze niets meer wijsmaken. Ze vertoonden tegelijk ook, omdat ze voor een deel uit de sport kwamen, alle eigenschappen van de onkritische geest. Schrijven over de sport en sport was heilig en onaantastbaar, geen kwaad woord over de sport. Ook omdat, bijvoorbeeld dat bepaalde kranten sportmanifestaties zelf organiseerden, de Ronde van Vlaanderen en zo. En dan kan je als krant niet negatief gaan schrijven over iets wat je zelf organiseert. Dan ben je weer tegelijk rechter en partij. Het was ook not done om over de concurrentie negatief te schrijven, want die organiseerden op hun beurt een wedstrijd. En als je dat toch deed, dan zouden zij het wel eens over jouw wedstrijd kunnen hebben. Dus die generatie had een uitgebreide kennis van zaken, maar heel onkritisch en met Wauters en Theys en zo is dat een beetje geëvolueerd, tot verbijstering van de journalisten daarvoor. Maar dat was nu eenmaal, ook in het licht van mei ’68, de grote omwentling. Die er dan uiteindelijk niet gekomen is, ook in de sportjournalistiek. Wat je nu constateert, ik weet niet of je het daarmee eens bent, ik merk bij veel collega’s een ontstellend gebrek aan kennis van zaken.
Omdat ze de sport zelf niet meer actief beleven?
YS: Ik heb de sport in die zin zelf ook niet meegemaakt, ik heb een beetje gevoetbald, aan atletiek gedaan en tuurlijk was ik in sport geïnteresseerd, maar ook de geschiedenis van de sport. Dat is primordiaal, bijvoorbeeld dat je weet wie Fausto Coppi geweest is, wat die allemaal gepresteerd en niet heeft, hoe hij aan zijn eind is gekomen.
Is daar tijd voor?
YS: Je moet vooral belangstelling hebben voor sport, dat is nogal duidelijk. En dan moet je daarover ook leren en je daarin proberen te bekwamen. Atletiekjournalisten zouden trainerscursussen moeten volgen, ik heb dat zelf ook gedaan. Ik heb ook met m’n tijd moeten woekeren en ik wil nu geen pluimen in mijn achterste steken, maar ja, dan slaap je maar eens wat minder gedurende een bepaalde periode. Als ik nu bepaalde journalisten bezig hoor of lees wat ze schrijven, dan denk ik van: “Jongen, je snapt er niets van, of meisje, doe daar eens wat aan”. Ik heb vaak de indruk dat jouw generatie, de mensen van twintig, dertig jaar, met hetzelfde gemak voor de kunstredactie zou gaan werken, als die zou bestaan, als voor de sportredactie. Wij wilden toen toch vooral sport doen, misschien later wat algemene journalistiek, maar niet die kunst erbij. Dat is ook belangrijk, maar ik wilde met die sport bezig zijn en dat goed doen en begrijpen. Ik wilde weten wat er aan de hand was of kon zijn of zou kunnen zijn.
Het zijn wel de werkgevers die die mensen aannemen.
YS: Dat ook, natuurlijk. De spoeling is erg dun geworden. Mensen die al aanleg zouden hebben, en die zijn er ongetwijfeld, en die zin hebben om aan sportjournalistiek te gaan doen, hebben tegenwoordig de keuze tussen de openbare omroep, commerciële omroep, de lokale zenders…
Productiehuizen.
YS: Ja, enzovoort. Ons reservoir aan talenten is in dit kleine, beperkte landje niet zo groot dat daar overal mensen aan de slag zijn die gevormd zijn en zich willen vormen enzovoort. Dat speelt ook allemaal mee. Als ik op teletekst de sportpagina’s bekijk dan rijzen de haren mij ten berge. Dan kan ik me soms niet bedwingen en dan reageer ik, dan stuur ik een mailtje en dan win dik mij op. Ik overdrijf dan waarschijnlijk, maar zulke fouten vind ik onvergeeflijk. En niet alleen tijden die verkeerd zijn, maar ook verwoordingen, ‘reeksen’ in plaats van ‘kwalificaties’. Als men het heeft over de honderd meter horden en dat atleet in de laatste rechte lijn nog gepasseerd wordt, ja, er is maar één laatste rechte lijn in dat nummer, hé. Ik zie om de haverklap dt-fouten, dat kon vroeger niet. Ze doen maar wat. Maar ik vraag me af wat de vereisten zijn, als mensen worden aangenomen. “Doe maar wat, als die pagina maar gevuld wordt?”
Louis De Pelsmaeker vindt dat de sportjournalistiek ten dode is opgeschreven. Welke evolutie ziet u?
YS: Ten dode opgeschreven is overdreven natuurlijk. Aan de ene kant denk ik dat het almaar erger wordt en waarom zou het dan plots de andere richting uitgaan? Aan de andere kant, ik geloof heel sterk in de theorie van de slingerbeweging. Ik denk dat op een bepaald moment de mensen, die toch wat autoriteit hebben, of misschien de lezer of de kijker, op een bepaald moment zullen zeggen dat het zo niet meer kan. Ik weet het niet, ik moet er mij ook niet meer druk om maken. Ik volg het soms geamuseerd, soms ook met stijgende woede. Ik hou ook van de openbare omroep, BBC indertijd was het ideaalbeeld maar zij zijn ook niet meer wat ze geweest zijn, maar ik ben een fan van die omroepen, maar ze maken het mij tegenwoordig wel heel erg moeilijk.
Vooraleer we naar het topic ‘doping’ overgaan, nog een laatste vraagje over de sportjournalist en zijn of haar onafhankelijkheid. Vroeger waren er sportjournalisten die uit de sport kwamen, nu zijn er die presentaties geven. Hans Vandeweghe zei over Michel Wuyts dat die onmogelijk objectief kan zijn als hij ook ploegvoorstellingen doet. Ook Stef Wijnants en Eddy Demarez doen dat. En dan hoorde ik vorige week van Christophe Vandegoor dat Vandeweghe zelf een nieuwe schoen van Nike heeft getest en erover bericht heeft en die heeft waarschijnlijk niet voor die schoenen moeten betalen. Hoe ver mag of kan je gaan?
YS: Dat laatste wist ik nog niet. Maar wat die dingen betreft, het is vaak dansen op een slappe koord. Als de verhalen kloppen, dat moet ik eens aan Hans Vandeweghe vragen, ik hoorde dat Karl Vannieuwkerke zelf een criterium zou organiseren of in elk geval of bovendien voorzitter is geweest van een supportersclub van Johan Museeuw. Dat lijkt me zo onwaarschijnlijk, ik moet dat dringend eens checken. Maar zulke dingen kunnen natuurlijk niet, hé, dat is duidelijk. Van de andere kant, er zijn ook momenten geweest, waarvan ik dacht: “Wat je nu doet, kan dat nu eigenlijk wel?”. Ik ga niet op vakantie met Wilfried Meert, niet omdat ik iets tegen hem heb, maar omdat je dat niet doet. Je mag best een goeie verhouding hebben met mensen uit de sportwereld, maar het moeten geen vrienden worden.
Het is anders wel een hele kleine wereld, de onbewuste verleiding zal groot zijn.
YS: Ik weet het wel. Als mijn zoon trouwt, wil ik Wilfried Meert best uitnodigen voor de receptie, dat kan nog net. Maar ik ga er niet mee op vakantie.
Zoals Jan Wauters bij Eddy Merckx op bed lag te huilen toen die betrapt was op een verboden middel.
YS: Dat was, tja, goed, wie ben ik om kritiek te geven op Wauters. Dat kon niet, maar ik begrijp dat in de roes van de Ronde van Italië, een goeie Belgische coureur wordt dan op doping betrapt in Italië, een land waar alles kan en misschien heeft iemand wat in z’n drinkbus gestopt. Merckx begint dan te wenen en begrijpt er niets van… Ik begrijp dat allemaal wel, maar eigenlijk kan het niet. Jan, met alle respect die ik voor hem heb, is daar over de schreef gegaan. Er zijn nog momenten geweest, waarop ik dacht: “Jan, hier verlaat je het pad dat je zelf zo met vuur en vlam hebt verdedigd”. Bijvoorbeeld de omkoopaffaire met Anderlecht, daar is hij tekortgeschoten, omdat daar ook weer bepaalde vriendschappelijke banden waren ontstaan tussen hem en Vandenstock of andere mensen bij de club. Nu, het is menselijk en ik kan ook makkelijk praten. Ik heb me nooit voor de volle honderd procent in het voetbalwereldje gestort of moeten storten, wat Jan Wauters wel meemaakte. En dat zit je daar dagelijks in en kom je dagelijks dezelfde mensen tegen. Terwijl atletiek, dat is een veel meer beperkte sport wat dat betreft, die ook veel minder in de publiciteit komt. Ik kom niet elke dag die mensen tegen, ik kan makkelijker afstand houden. Maar er zijn altijd bepaalde grenzen die je niet mag overschrijden en aan de andere kant geef ik ook grif toe dat ik op bepaalde momenten denk, dat de dingen doe ik doe (Yvan Sonck is drie maal per jaar omroeper op de Memorial Van Damme, de Nacht van Hechtel en Flanders Indoor), dat die al op het randje zijn. Ik moet mij daar geen geweld aan te doen, ik moet geen prestaties opblazen om toch maar wat animo in het stadion te krijgen, Meert weet dat ook wat ‘de Memorial’ betreft. Ik probeer dat nuchter te doen en het niet meer allure te geven dan het eigenlijk heeft. In principe is dat net iets over de rand.
Over naar doping nu. Ik probeer al een tijdje een definitie van doping op te stellen, maar ik ben er nog steeds niet uit. Maar eigenlijk denk ik ook niet dat het echt nodig is om zo’n definitie van doping te vinden.
YS: Nee, ik vind dat ook. In de loop der jaren heb ik wel vaker mensen zoals jij over de vloer gehad en dan ging het vaak over doping. En dan heb ik wel honderd keer de vraag gehad wat doping is, maar ik zie er het nut niet van in. Ik denk dat de definitie die het Internationaal Olympisch Comité eraan geeft of de wetgever, wel voldoende is. Iedereen weet toch wel waarover het gaat en waar doping begint en waar doping eindigt. Of toch ongeveer.
Degene die gebruikt, weet wel dat het doping is.
YS: Ja, die weet wanneer hij over de schreef gaat.
En de journalist moet dan schrijven over degene die al dan niet over de schreef is gegaan, maar daar komen we straks op terug. De Vlaamse Gemeenschap heeft ook een website over doping opgericht, ‘dopinglijn.be’, en de titel ervan luidt ‘wie sport, moet weten waar de lijn ligt’. Maar ik merk vaak dat de controle-instanties het zelf niet meer weten, maar ze verwachten het wel van de sporter.
YS: Ik kan me voorstellen dat daar op bepaalde momenten bij de sporter twijfel over ontstaat, maar ik denk dat je als sporter toch ook, als je daar echt mee begaan bent, dat je heel goed weet wanneer je over die lijn gaat.
Maar vaak zitten er verboden producten in voedingssupplement, dat is althans wat bijvoorbeeld wielrenner Dave Bruylandts beweerde en daarom zou hij dan betrapt zijn. Maar ook cannabis staat op de lijst. In de loop der jaren hebben ze medailles afgenomen van sporters die de avond ervoor een joint hadden gerookt, iets wat bij snowboarders wel vaker voorkomt.
YS: In de atletiek is dat ook al gebeurd. Ik denk niet dat dat stimulerend werkt, dat product. Dat zijn de moeilijke gevallen, hé. Is cafeïne doping of niet? Als je voor een belangrijke wedstrijd negen kopjes koffie drinkt, dan zou ik het gevoel hebben dat ik over die lijn zit.
Omdat jij dat doet of omdat de anderen dat niet doen?
YS: Omdat jij dat doet. Cafeïne bevordert de vetverbranding, als marathonloper moet je dat weten. En dus is het dan goed om een uur voor de wedstrijd twee kopjes koffie te drinken, maar geen negen.
Wie of wat bepaalt dan die grens tussen twee en negen kopjes?
YS: Ja, in dat geval moet je dat zelf aanvoelen. Voor de ene is dat dat anderhalf kopje misschien, maar vier of vijf is erover. Dan zou ik althans de indruk hebben dat ik iets doe wat eigenlijk niet kan. Hier kom ik in de grijze zone en hier ga ik er helemaal over, dat voel je wel.
Losstaand van welk gevolg het heeft?
YS: Ja.
Om terug te komen op die definitie. Ik dacht niet echt diep in te gaan op wat doping precies is, maar wel wat het doet, welke gevolgen er zijn en zo dan tot een definitie komen.
YS: Ik begrijp wel van producten als cafeïne, dat ze zeggen dat die van de lijst moeten want het is belachelijk. Maar als de wetenschap de atleet zegt: “Koffie goed is voor jou als marathonloper, drink een paar kopjes en dat zal je prestatie ten goede komen.” Maar als je er negen gaat drinken, dan zou ik denken dat ik niet helemaal zuiver ben.
Hoeveel weet u eigenlijk over doping, als sportjournalist?
YS: Ik heb wel geprobeerd om daar veel over te weten, maar ik heb weinig aanleg voor scheikunde en biochemie en zo. Ik heb hier nog niet zo lang geleden bezoek gehad van de trainer of een van de adviseurs van Rutger Beke, die het hele dossier bij zich had en die gevraagd had om eens te komen praten, om mij te overtuigen, voor zover dat nodig was want die hele zaak boeit en intrigeert mij, van het al dan niet gedopeerd zijn van Beke. En we hebben hier een hele avond boven die dossiers en rapporten gezeten. Na een tijdje heb ik afgehaakt, omdat ik die kennis ook gewoon niet heb. In grote lijnen snap ik wel waar het om gaat, maar op een bepaald moment moet ik passen. Maar ik vind dat je als journalist moet weten wat epo is, waar dar vandaan komt, wat het aanricht of niet aanricht, wat de bedoeling is. Als ik dan op teletekst weer lees dat een bepaalde atleet het spierversterkende middel ‘epo’ heeft gebruikt, dat kan dus niet.
Is doping dan niet iets wat de sportjournalistiek overstijgt? Buiten het sportieve komt er nog zoveel meer bij kijken.
YS: Daar is ongetwijfeld een aspect bij, ook bij Hans Vandeweghe die nog meer dan ik zich verdiept heeft in de technische of farmaceutische aspecten van doping, dat je toch niet alles kan weten.
Vandeweghe heeft dan wel weer het privilege dat hij zich daarin kan en mag verdiepen, hij heeft een soort van privilege op dat vlak. Ik denk ook niet dat je hem snel een artikel zal zien schrijven over La Louvière – Anderlecht.
YS: Ja, maar ondanks dat kent hij daar ook niet alle finesses van. Gewoon omdat dat geen deel uitmaakte van zijn opleiding. Ik, en hij ook niet, kan niet meespreken met professor Delbeke, Delanghe en noem maar op. Maar je moet wel, net zoals bij fysiologie, ik ben geen dokter maar ik vind wel dat je moet weten hoe het lichaam functioneert, wat melkzuur is en doet ontstaan en zo. En als je dat weet, ook uit eigen ervaring, is het in orde wat mij betreft. Als sportjournalist moet je eigenlijk die Bloso-opleiding gaan volgen, ook notie hebben van begrippen uit de anatomie enzovoort, biomechanica. Ik heb geprobeerd om mij daarin te bekwamen.
Ik kan me voorstellen dat die intentie er nu niet echt is, zeker als pas afgestudeerde, dat je dan nog wat moet gaan bijstuderen om dan uiteindelijk toch ‘maar’ in de sportjournalistiek iets te gaan doen.
YS: Maar je moet dat ook niet meteen doen, je hebt toch wel wat vrije tijd. Ik heb hier ook hele weekends cursussen gevolgd en bijgestudeerd na m’n uren, want ik moest dan examens afleggen om dat diploma te halen. Ik denk dat die bereidheid bij mijn generatie om allerlei redenen groter is dan de jongere generatie. Maar er zijn ook uitzonderingen, hé. Er zijn een aantal jonge collega’s waar ik alleen maar respect voor heb.
Christophe Vandegoor werd naar Rijsel gestuurd naar het Festina-proces. Het ging om een gerechtelijke zaak, ook de farmaceutische en medische kant werd belicht, om nog maar te zwijgen van de commerciële en economische aspecten, want het draaide om handel. Kon hij daar op een correcte en volledige manier over schrijven als sportjournalist?
YS: Nee, dat denk ik niet. Dat is ook heel erg moeilijk. Je moet gewoon zo goed mogelijk proberen te berichten.
Drie journalisten sturen in plaats van één sportjournalist?
YS: Als dat kan, ja. Maar daarvoor zijn er te weinig middelen, dat is het eeuwige probleem. Roeien met de riemen waarover je beschikt, proberen alle troeven aan jouw kant te halen, je zo goed mogelijk voorbereiden. Ik ben de laatste om mensen, die daar mee opgezadeld zitten, af te kraken. Ik heb daar begrip voor, ik zou het waarschijnlijk niet beter gedaan hebben. Het is vaak ook puur een kwestie van centen. Er zijn nu collega’s die een dag voor de WK atletiek naar Helsinki afreizen, wat eigenlijk ook waanzin is, omdat een hotelkamer daar verschrikkelijk veel geld kost. En kranten hebben het al moeilijk, dus ik heb daar allemaal wel begrip voor.
Om het dopinghoofdstuk af te sluiten, althans de technische kant ervan, wat is de beste politiek? Jacques Rogge zweert bij de nultolerantie, Chris Vander Auwera heeft het voor liberaliseren op voorwaarde dat er een aparte circuscompetitie komt en wijlen Eric Rijckaert had het voor een gecontroleerd gebruik.
YS: Heel moeilijke vraag. Wat Vander Auwera zegt, dat hoeft voor mij dan niet, zo’n honderd meter die gewonnen wordt in 8.83 seconden en daarna stort de winnaar in mekaar en overlijdt op weg naar het ziekenhuis. Ik heb een soort verheven opvatting over sport. De sport wordt natuurlijk almaar meer commercie, ook de atletiek, met uitwassen allerhande. Maar voor mij is sport dan toch nog iets anders, dat klinkt dan wat verheven zeker en wat achterhaald, maar er zijn toch nog een aantal figuren, bijvoorbeeld Stéphane Diagana, een Franse hordeloper op de 400 meter. Een zeer intelligente jongen die ook gestudeerd heeft, het ene houdt niet altijd verband met het andere, maar toch. Ik heb een paar keer met hem zitten praten en die heeft ook veel nagedacht over problemen als doping en topsport enzovoort. En zoals hij praat over sport, dat spreekt me erg aan. Voor mij is sport een strijd tegen de anderen maar ook tegen jezelf. Ik ben ook een beetje gevormd door mei ’68 en ik heb me ook verdiept in het Marxisme en dat soort dingen en bepaalde ideeën spreken me heel erg aan, zoals de zelfontplooiing van de mens. De mens moet zijn talenten gebruiken en optimaal gebruiken. En zo’n Diagana, die dan onbewust een beetje op dezelfde manier denkt, dat hij loopt tegen zichzelf en als hij eerste is, dan is toch leuk, maar derde of vierde is ook goed. Maar het gaat hem er om het maximale uit jezelf te halen, binnen de marges van de redelijkheid en sportiviteit en de ethiek, zonder middelen te gebruiken die niet kunnen en het daglicht niet mogen zien.
Zeer nobel.
YS: Heel nobel en ook heel onrealistisch.
In dat opzicht maakt het dan misschien niet uit, eerste of derde. Maar als je weet dat jij derde in de rang bent en de eerste verdient drieduizend euro meer dan jij, plus je weet dat als je een klein beetje van dat pakt, dan is dat voor jou.
YS: Dat begrijp ik ook wel en sport is commercie en de essentie is de strijd tegen de anderen. Er is een eerste, tweede en derde, dat is allemaal heel hiërarchisch en sport is ook een manier om je brood te verdienen voor de meesten en dan is de verleiding groot. Maar als dat dan tot gevolg heeft, dat men bepaalde dingen gaat accepteren, zoals Vander Auwera voorstelt of niet erg zou vinden, dan zeg ik nee.
Wat Chris Vander Auwera zei, was ook eerder cynisch bedoeld volgens mij.
YS: Ja, tuurlijk, dat hij dat niet letterlijk neemt, kan ik me voorstellen. Daar is hij wel verstandig genoeg voor.
Hij had wel een duidelijk mening over de maatschappelijke relevantie van doping. Bij Gezondheidszorg hebben ze zowel te maken met dopinggevallen als met zelfmoordpreventie. En als je die vergelijkt, welke aandacht en middelen er naar beide gaan, dan lachte hij een beetje met dat hele dopinggedoe.
YS: Dat begrijp ik wel. Er worden miljoenen en miljoenen aan gespendeerd en als je dan het aantal postieve gevallen bekijkt, dan is dat wel heel erg duur. Tenslotte, en ik weet dat doping ook wijder verbreid is dan de cijfers laten zien, maar als op duizend controles in de atletiek twee positief zijn, is dat heel veel. En dat kost dan miljoenen om te constateren dat er 998 zuiver zijn. Of wellicht zuiver zijn, of misschien zuiver zijn, of zouden moeten zuiver zijn. In elk geval, het blijkt niet dat ze niet zuiver zijn. Die twee waren dan net wat dommer en misschien was dat zelfs niet helemaal terecht, want een van die twee is dan Rutger Beke. Wat ik dan ook een beetje overdreven vind, is wat nu gebeurt met de IAAF (de Internationle Atletiekbond), ook iets wat ze vroeger al gedaan hebben. Eigenlijk ben ik in principe voor de nultolerantie, daarover ben ik het eens met Jacques Rogge. Maar ik ben het ook eens met Rogge, dat je onschuldig bent tot het bewijs van het tegendeel. Het is volstrekt onterecht dat Marion Jones bijvoorbeeld, van de grote meetings geweerd wordt. Dat is ook een vorm van verregaande hypocrisie, omdat er mij ook gevallen bekend zijn, waarbij organisatoren heel goed weten dat bepaalde atleten gebruiken, maar dat dan door de vingers zien. Maar op het moment dat Jones dan min of meer aan de schandpaal is genageld of zou kunnen worden, dan zeggen ze van “nee, nee”. Dat is hypocriet tot en met. En wat Rogge ook zegt, als je een atleet die positief bevonden wordt voor vier jaar schorst, dat is beroepsverbod en overdreven. Dat die gestraft wordt en dat er repressief wordt opgetreden, ok. Er moeten misschien meer campagnes gevoerd worden om atleten ervan te overtuigen dat het weinig of geen zin heeft om te doperen en welke gevaren er zijn. Preventief werken, maar ook repressief, maar dan in alle redelijkheid. Vier jaar schorsen is een atleet z’n brood afnemen. En waarom? Omdat die een keer iets gedaan heeft wat illegaal is en inderdaad moet bestraft worden, maar er is toch duidelijk een wanverhouding tussen misdrijf en straf.
Over verhoudingen gesproken: heeft doping z’n plaats in het nieuws?
YS: Ik vind wel dat je dat moet brengen. Maar het is allemaal ook wel wat sensationeel en dan komen die kijkcijfers weer op de proppen.
Vooral als het om een bekende kop gaat. De Rus Petrov werd dit jaar niet toegelaten tot de Tour, maar meer dan een paar zinnen of regels heeft dat voorval niet gekregen. Het was voor veel mensen ook de eerste keer dat ze die naam hoorden.
YS: Tuurlijk gebeurt dat sneller als het om iemand bekend gaat. Aan de andere kant, zoals met Petrov, je moet het ook niet doodzwijgen, wat in een bepaalde periode min of meer het geval was en men dat een beetje probeerde te bedekken met de mantel der liefde. Dat is duidelijk het geval geweest, zeker in het wielrennen. We hebben het vaak over die omerta gehad. Ik herinner mij dat een collega op de VRT, wielerspecialist, hoorde zeggen dat hij het ‘daar’ niet met wielrenners over had of met sportdirecteurs of wie dan ook, want dan hoef ik niet meer bij hen aan te komen.
Christophe Vandegoor zei me over Renaat Schotte, die hem vergezelde in Rijsel, dat die de eerste dagen van het proces alles letterlijk en dus kritisch weergaf. En dat die dan na een tijdje moest beslissen om ermee door te gaan en het spel mee te spelen, ofwel uit die sport stappen, omdat ze vonden dat hij te kritisch was en de sport kapot maakte.
YS: Daarom ben ik dus ook blij dat ik niet van jongsaf aan gepassioneerd ben geweest door wielrennen. Ik zou het niet lang volgehouden hebben, denk ik. Ik denk dat ik op dat moment zou gezegd hebben: “Ik stap eruit”. Ik moet tegelijk wel zeggen dat een jaar of twee voor de Festina-affaire is losgebarsten, heb ik een programma gemaakt voor ‘Ter Zake’ over doping in het wielrennen. Een van de dingen die mij toen is opgevallen, waarschijnlijk werd er op dat moment in het wielermilieu ook over gepraat op een of andere manier, van “er is iemand bezig over doping en die zoekt contacten”. En heel spontaan heeft een aantal mensen uit dat milieu zelf contact met mij gezocht, omdat er blijkbaar een bijzondere nood was om bepaalde dingen kwijt te zijn.
Dan spreken we over de jaren negentig. Maar wat mij frappeert is dat de wielersport, doping en de sportjournalistiek al zo veel langer bestaan en niemand, niemand was blijkbaar op de hoogte wat er echt gaande was of is binnen dat peloton. In al die decennia daarvoor was er dan niemand die wat kwijt wilde.
YS: Bij mijn collega’s is dat kennelijk niet gebeurd.
Ik heb Jan Wauters dezelfde vraag gesteld, waarom het in ’98 plots op die manier naar boven en buiten is gekomen. Hij kon me niet echt een zeer duidelijk antwoord geven.
YS: Ja, maar diezelfde Jan Wauters zei toen ik die reportage gemaakt had: “Sonck overdrijft”. God, ik ben nu het proces van mijn collega’s aan het maken. Maar, dat was op instigatie van Alain Coninx, ik heb me daar een paar maanden op mogen gooien en ik heb dat ook gedaan. Dat was letterlijk na de uren, want ik kreeg daar geen geld voor. En een van de vragen die ik me achteraf gesteld heb: “Hoe is het in hemelsnaam mogelijk dat, ik als buitenstaander erin slaag om, met heel eenvoudige middelen, overwegend telefonisch en mensen gaan bezoeken, eerst heel discreet en een beetje aftasten en vaak met heel veel problemen zoals telefoontjes van “stop daarmee” en bijna-dreigtelefoons of helemaal dreigtelefoons, maar toch doorgedaan en doorgegaan, dus dat ik erin slaag om in een paar maanden op een bescheiden manier dat boven water te halen, en ik heb daar niet zoveel moeite voor moeten doen, waarom hebben mijn collega’s dat dan niet gedaan?”. Collega’s, die dagelijks in dat milieu zitten en veel meer wisten en weten dan ik.
Omdat het publiek daar misschien helemaal niet op zat te wachten.
YS: Omdat ze dat zelf niet wilden, omdat ze het wielrennen niet wilden bevlekken. Omdat ze dan uitgespuwd worden door dat milieu. Het is al te goedkoop van die journalisten om dan te zeggen dat ze het niet konden en kunnen. Doe het toch, doe het wel, zou ik dan zeggen en neem er de gevolgen op de koop bij en ga dan wat anders doen. En de kritiek van hun op mij was dat ik dat nooit zo deed met atletiek, wat niet waar is. Toen Tom Greene z’n wereldrecord liep, heb ik ook aangegeven dat er ernstige vermoedens waren. Ik wilde en ik wil nog altijd een stuk maken over doping in atletiek, als ik de middelen heb om daarvoor naar de Verenigde Staten te gaan. Wat wielrennen betreft, was het vrij eenvoudig, hé. Vlaanderen is een van de centra van die sport, dus ik moest me ook nauwelijks verplaatsen. Maar ik heb geen geld en middelen om naar de VS te gaan. Ik bedoel maar, dat was een poging van hun om die kritiek van zich te kunnen afschudden, maar ik blijf erbij dat dat aan hen zelf ligt en dat verwijt ik hen een beetje, met tegelijk ook begrip voor hun situatie. Maar goed, dan moet je kiezen tussen je eigen comfort en beroepsijver.
Louis De Pelsmaeker zou ook uit het wielrennen gegaan zijn, omdat hij bedreigingen kreeg en dat ze amfetamines in z’n drankje hadden gedaan of gingen doen.
YS: Daar geloof ik niets van. Nee, dat denk ik niet.
Sommige journalisten gaan wel heel erg ver in hun beroepsijver. Tijdens de Tour gaan ze zelf in vuilbakken zoeken naar verboden producten en naar een primeur voor zichzelf. Of ze iets opzienbarends vinden of niet, maakt dan het verschil tussen riool- en onderzoeksjournalistiek. Volgens Jan Wauters mag je die twee niet zomaar naast mekaar plaatsen of als extremen zien.
YS: Goh, er is gewoon een duidelijk verschil tussen een gerucht en iets waar je bijna honderd procent zeker van bent. Een gerucht zou ik niet brengen, maar bijvoorbeeld een atleet die een positieve plas heeft afgeleverd en nog wacht op de tegenexpertise, dat wel. Dan kan je zeggen of schrijven dat een verboden middel is aangetroffen, maar dan ook zeggen dat de bevestiging daarvan nog moet komen.
We hebben het de hele tijd over de journalistiek, maar er wordt natuurlijk geschreven over de sporters. En die zijn niet altijd even gelukkig met wat er gezegd en geschreven wordt en ze zijn in vele gevallen ook niet mild voor de pers. Is dat niet gewoon iets wat je erbij moet nemen als sporter en zeker als je wat bekendheid hebt, dat de pers je omhoog schrijft, maar het risico is dan dat je ook negatief in het nieuws kan komen als er wat fout is gelopen? De keerzijde van de medaille, het maken en kraken. Ze hebben er zelf om gevraagd, volgens Christophe Vandegoor.
YS: Ja, dat is zo. Ze kunnen profiteren van de belangstelling, van de media-aandacht, maar andersom komen ze ook in het nieuws als er weer een dopinggeval is bijvoorbeeld.
Rutger Beke was ook ‘zeker’ gedopeerd, maar nu blijkt dat dat dan toch niet zo was. Zijn imago is er niet beter op geworden, ook al is hij nu vrijgesproken.
YS: Maar ja, de journalist is dan afhankelijk van een wetenschappelijke test die voor zeer betrouwbaar werd aangenomen. Daar kan je dan niets aan doen, je geeft dan mee dat Beke betrapt is, omdat die epo-test dat resultaat aangaf.
We zijn er bijna door, maar eerst nog iets over een andere topatleet (ik haal de Deng boven, met Lance Armstrong op de cover, zie bijlage 9). Heeft u dit al gezien?
YS: Af, de Deng. Ik ken het ja, ze stuurden mij altijd een exemplaar op, maar deze editie had ik nog niet gezien.
De cover is duidelijk denk ik. Renner in geld trui zonder gezicht, met daarboven ‘hetb geheim van Lance Armstrong’. Binnenin, na een artikel over hormonen, vind je Armstrong en hier wel met een gezicht en niet afgebeeld als zombie. Maar wel de welluidende titel: ‘het bedrog van Lance Armstrong’.
YS: Ja, ik begrijp waar het over gaat.
Het artikel is iets genuanceerder dan die titels, maar hoeveel mensen hebben die cover intussen gezien en hoeveel hebben het artikel ook daadwerkelijk gelezen? En dan nog, als ze het hebben gelezen.
YS: Het is duidelijk waar er op aangestuurd wordt. Armstrong heeft wel vaker problemen gehad, met de Franse krant ‘Le Monde’ onder andere. En ja, heel veel mensen zien die cover en je kan wel raden wat ze dan denken.
Het gaat over pure geruchten eigenlijk, er staat zelfs in dat er geen harde bewijzen zijn. Sensatie ten top.
YS: Ik zou zoiets alleszins niet brengen, als ik de eindredactie van dat magazine deed. Als het enkel over geruchten gaat en zonder bewijzen, dan vind ik niet dat je zoiets kan publiceren. Goed, het is de ex-verzorgster die getuigt, maar dat is niet genoeg. Ik zou het niet doen.
Het gaat heel vaak over insinuaties en de hele dopingjacht heeft dat misschien ook zelf met zich meegebracht. Bijvoorbeeld gisteren zat ik televisie te kijken naar de WK atletiek en ik zag vier zwarte Amerikanen bij de eerste vier eindigen in de finale van de 200 meter. Dan vraag ik me als kijker af: “Hoe is dat nu mogelijk, dat op een wereldkampioenschap, waar in theorie iedereen ter wereld aan mag meedoen, dat op dat ene nummer er vier van hetzelfde land op die eerste vier plaatsen eindigen? Het kan toch niet zijn, dat als je zwart, atletisch en Amerikaans bent, dat je dan automatisch succes hebt op dat nummer.”
YS: Goh, ja, maar je mag niet zomaar dan denken dat er iets gaande is, hé. Hoe komt het dat de beste langeafstandslopers allemaal uit Oost-Afrika komen, Ethiopië en Kenia vooral. En dat de West-Afrikanen, Nigeria bijvoorbeeld, dat die meer aanleg hebben voor de spurt? En dat heeft dan ook weer met cultuur te maken en zo.
Maar de kijker weet die dingen niet natuurlijk of toch de meesten. Neem die Nesterenko nu, die werd vanuit het niets vorig jaar Olympisch kampioen op de honderd meter bij de vrouwen, een discipline die sinds ’84 gedomineerd werd door Amerika. In 2003 kwam haar naam zelfs niet voor in de top vijftig van de wereld en een goed jaar later loopt ze dan een halve seconde sneller.
YS: Veel kranten hebben toen ook vraagtekens gezet achter haar prestatie, maar je moet daar mee oppassen, hé. Ze kwam niet vanuit het niets. Ze liep wel heel veel wedstrijden in eigen land, dus de journalisten en zeker het publiek kenden haar niet. En voor de Spelen had ze een paar keer hele goeie tijden gelopen, dus zo’n verrassing was het niet, toch niet voor de atletiekkenners.
Maar bij een evenement als de Olympische Spelen kijkt het grote publiek mee, die kent die Wit-Russische niet en die begint dan dingen te denken. En zeker als sommige media mee op de kar springen.
YS: Dan is het de taak van de journalist die er wel meer over weet, om dat zo ook mee te geven.
Dus niet opblazen, maar nuanceren.
YS: Ja.
Om af te sluiten, want de WK atletiek gaan zo meteen beginnen, ooit ergens spijt van gehad? Iets dat u gebracht had en beter niet had gedaan of andersom?
YS: Ja, iets van al lang geleden eigenlijk, met Eric De Beck in ‘Sportweekend’. De Beck was, ik denk in Monza in Italië, wereldkampioen veldlopen (in 1974) geworden. De dag erna zat hij dus in Sportweekend en ik moest presenteren. Ik interviewde De Beck en op een bepaald moment kwamen we aan het feit dat hij voor een wedstrijd altijd een achttal kopjes koffie dronk, dat wist ik van hem. En ik ben daar zo over blijven doorgaan, over die koffies, dat ik van mensen achteraf hoorde dat dat toch wel wat te ver was gegaan. En ik vond van mezelf ook wel dat ik daar te ver was gegaan, want ik had niets tegen De Beck, dat was een zeer gewone en vriendelijke jongen, maar ik ben daar zo op doorgegaan, dat het leek dat het alleen daar nog over ging. Ik heb hem achteraf ook gezegd dat ik daar wat spijt van had, maar hij was dat al lang vergeten. Voor de rest heb ik eigenlijk nergens spijt van.
Dan zullen we het daarbij laten. En het is ongeveer halfelf nu, dus de vijftig kilometer snelwandelen gaat zo beginnen. Heel erg bedankt!
YS: Graag gedaan. En veel succes met je thesis.
Bijlage 6: Interview Hans Vandeweghe, sportjournalist
Redactie De Morgen, Brussel, dinsdag 16 augustus 2005, 16u30.
Het gesprek wordt al meteen verstoord door een redactrice die aan Hans Vandeweghe meer informatie komt vragen over de zaak-Beke en de reactie van Vlaams Minister van Sport Bert Anciaux. Vandeweghe geeft de gegevens van enkele contactpersonen mee, want hij is een levende encyclopedie inzake doping en sportinstituties, en hij zegt dat hij de reactie van Anciaux er vorige week mooi heeft ingezet.
Wat was eigenlijk die reactie?
HVW: Wel, dat hij de kosten helemaal ging terugbetalen aan Beke en dat stond er eigenlijk alleen maar bij ons en Het Nieuwsblad in.
Terugbetalen, daar klinkt door dat Beke volledig onschuldig is, maar dat is toch nog niet bewezen.
HVW: Ze hebben gezegd dat de epo-test kan afwijken en dat is ook bewezen. Ondertussen heeft WADA ook toegegeven dat er iets kan foutgelopen zijn. Ze twijfelen nu zo erg aan hun eigen test, dat de test van Beke fout kan beoordeeld zijn en dat hij inderdaad een raar profiel heeft en dan moeten ze hem laten gaan.
Maar uit schrik voor eindeloze eisen tot schadevergoeding door eerder betrapte atleten, zullen ze dat waarschijnlijk nooit openlijk en officieel toegeven.
HVW: Pas op hoor, eind september gaan ze toch iets moeten doen. Anders gaan er veel atleten zeggen: “en ik, en ik en ik?”. Allez, shoot.
Laten we beginnen met uw curriculum vitae.
HVW: Ik ben nu 47, jammer genoeg. Ik ben volleyballer geweest, nu deelnemer aan triatlons, geen triatleet, hé. Ik ben op achttienjarige leeftijd met sportjournalistiek begonnen, toen nog bij ‘De Vooruit’, de voorloper van De Morgen. Dat was als bijverdienste als student. Ik ben toen in het onderwijs gesukkeld en daarna er ook weer uitgesukkeld. Toen ben ik naar de krant gestapt en gezegd dat ik geen werk meer had en zo is het begonnen, dat was iets van een 1500 frank per dag, half in het zwart en zo ben ik dan bij De Morgen terechtgekomen uiteindelijk.
Was het sportjournalistiek right away?
HVW: Nee, ik heb ook twee jaar op de algemene redactie gewerkt hier en nog eens twee maanden en ook bij ‘De Tijd’. Maar ik ga eerst mijn verhaal afmaken. Ik ben in ’91 naar het BOIC gegaan als directeur-communicatie. Ik ben daar weggegaan omdat de Morgen zijn sportredactie zou opdoeken, wat dan uiteindelijk toch niet gebeurd is. En dan ben ik in ’93 bij ‘Sport International’ in Nederland gaan werken en daar ben ik dan elf jaar geleden, tot vorig jaar Athene 2004. En dan was het weer full time voor De Morgen. Nu zit ik terug van waar ik kom.
Wat heeft u gestudeerd?
HVW: Geschiedenis in Gent. Op de sporthogeschool in Duitsland heb ik zomercursus gevolgd. Dat was geen diploma, omdat ik daar als vrij student zat. Maar mijn eerste vrouw woonde in de buurt van Keulen en we gingen elke zomer daarheen en ik schreef me daarvoor in, maar dat mocht niet. Maar ik had een interview gedaan met Donicke, de dopingspecialist daar en die zei dat dat daar ook bestond. En toen heb ik dat drie jaar twee maanden lang gevolgd. Veel geleerd, maar het was wel in het Duits.
Herman Van Pelt zei lang geleden dat ze daar veel betere sportjournalisten kweken, omdat je het daar echt kan studeren. In Vlaanderen kan je geen sportjournalistiek studeren, zelfs niet als keuzevak en daarom is het hier altijd wat onvolwassen gebleven. Is zo’n aparte opleiding nodig?
HVW: Bwa, luister, de journalistieke reflex blijft hetzelfde als je over politiek of sport of over cultuur schrijft. Iets minder als je het over het testen van auto’s schrijft of filmkritiek, dan ben je dichter betrokken of kan je er minder negatief over schrijven. Wat mij opvalt, is dat weinig sportjournalisten heel veel weten wat nu echt een sportprestatie maakt, de wetenschappelijke achtergrond, de filosofie en de soiologie achter de sport. En dat zijn dingen die je moet lezen en leren. Maar een aparte cursus, dat zou wel eens interessant zijn om een workshop over te geven. Uiteindelijk kom je terecht bij wat ik al zes jaar geef aan Vlekho, sportmanagement. Sportindustrie en sociologie enzovoort. En dan zie je dat er een hele wereld is achter het resultaat, een hele toestand.
Over naar het topic ‘nieuws’. Wat is dat volgens u? Waarom staat er morgen in De Morgen wat er staat?
HVW: Goh, omdat de man die die dag de gazet denkt: “Ah, dat is nieuws”. Is dat de dag erna iemand anders, bij het nieuws op de radio of op televisie is dat net hetzelfde, dat kan best zijn dat dat geen nieuws is. Zeer subjectief en dat zou eigenlijk niet mogen. Hier ook, met de zaak Beke toen ik in Amerika zat, zeiden ze dat ze er niets over konden schrijven, omdat ik er niet was. Dat is een beetje vervelend natuurlijk, want dat is wel cruciaal, hé. Dat heeft te maken met de onderbezetting van onze redacties hier.
Volgens velen is er almaar meer tabloidisering, is dat de belangrijkste evolutie?
HVW Ja, zeker, zeer erg. Toen ik naar Nederland vertrok, begon het hier echt erg te worden. Niet dat het daar beter was, want de reden dat ik daar weggegaan ben is dat ze me daar niet meer nodig hadden op de punten waar ik sterk op ben, de grote verhalen en de achtergrond. Wij maken eigenlijk ‘gedrukte teeveetjes’. De televisie bepaalt wat wij schrijven. Hier wordt vaak gekeken naar wat er op televisie komt en niet, en dan besteden we er navenant aandacht aan. De televisie bepaalt niet meer uit journalistiek oogpunt wat er op komt, er komt op waar ze de rechten voor betaald hebben en dat maken ze dan belangrijk. Wielrennen bijvoorbeeld is belangrijk in Vlaanderen, maar niet zo belangrijk als de VRT haar heeft gemaakt. ‘Nokere Koers’ is plots belangrijk, terwijl dat bij wijze van spreken een kermiskoers is.
Zoals de Ronde van Romandië integraal op ons scherm en de WK atletiek in een klein blokje geduwd laat op Canvas.
HVW: Precies. Ze hebben daar minder voor moeten betalen, dat is de realiteit.
Moet een krant daar dan ook minder over schrijven, omdat het minder op televisie komt?
HVW: De kranten doen dat zo, ja. Die volgen dat blindelings bijna en ze zijn er zich vaak niet van bewust. Het is een soort perverse wisselwerking en dat vind ik toch minder in andere landen. Om de vergelijking met Nederland te maken, daar is het zo dat de nationale omroep, de NOS, die is nu de voetbalrechten kwijt en die gooien zich nu voornamelijk op buitenlands voetbal, maar ook op heel veel andere sporten hoewel het daar nu net goed gaat met de sport. Maar uiteindelijk zal dat een goeie zaak zijn. Wat zi je nu bij ons? VTM had de rechten en dat deed de VRT een sportshow, waarin heel veel verschillende dingen aan bod kwamen. En nu heeft de VRT de rechten terug en dan is het dumpen, dumpen, dumpen, zoals de kranten ook doen. Onze kranten en televisiezenders besteden meer aandacht aan het nationale voetbal dan in Nederland. Tijdens het WK in ’98 speelde Nederland de halve finale tegen Brazilië, België was toen al lang naar huis, toen gaf De Morgen meer pagina’s aan het WK voetbal dan ‘De Telegraaf’, een sportkrant in Nederland.
Het bewijs dat sport in Vlaanderen heel belangrijk is voor de media.
HVW: Het is snel gevuld ook en de pagina’s worden snel gevuld met heel veel onzin. Ik noem dat dan de ‘gameboyjournalistiek’. Er loopt een heel snel ventje en daarop moet je dan schieten en je zal dan wel iets meehebben. Maar niet echt eens kijken hoe ze dat tactisch gaan aanpakken en hoe ze dat goed kunnen belichten, dat zie ik niet.
Ik kan me voorstellen dat intellectuelen zich daaraan storen, maar er zijn er blijkbaar een heleboel die die onzin graag lezen of bekijken. En het verkoopt.
HVW: Maar wij schrijven niet voor ‘Jan met de pet’, hé. Het Laatste nieuws heeft de mix van de twee: die doen aan gameboyjournalistiek, maar die doen ook andere en hele goeie dingen. Ik denk dat je dat bij ons hier ook kunt doen. Een beetje betere journalistiek brengen in de sport. Less is more.
Maar het wordt alleen maar meer. Elke dag voetbal op televisie en dan is dat nog maar één sport via één zender. Hoe groter het aanbod, des te minder de kwaliteit?
HVW: Zeker. Wij moeten veel te veel maken met veel te weinig mensen. In Nederland hebben ze minder pagina’s te vullen, maar die redactie is dan wel dubbel zo sterk bezet als die van ons. Die kunnen veel langer nadenken over een artikel en over een onderwerp. Dus een ander fenomeen is dat wij heel veel, heel snel vervallen in, wat Hugo Camps noemt, ‘quotezakkerij’. We nemen een bandje, gaan dat uittikken, zien of we op bepaald moment aan onze lengte zitten, en dan nog wat bijtikken en wat weggooien, dweilen op het moment dat er moet gedweild worden en dan is het gedaan. Quotes en nog eens quotes.
En het voorbeeld van Nederland is niet haalbaar hier?
HVW: Dan zouden we minder pagina’s moeten geven. Maar goed, dat zit ook anders in mekaar. Daar hebben ze goeie regionale kranten, terwijl we hier veel regionale dingen in de nationale kranten steken. In Zweden is dat ook, zoals in vele protestantse landen, als je als tennisser het tornooi niet wint, dan haal je de krant gewoon niet. Wij brengen dan grote reportages over Dick Norman. Maar ik doe daar ook aan mee, hé, pas op.
Ik heb bewust de vergelijking VRT-VTM achterwege gelaten in mijn thesis, want dat verschil wordt afgedaan als minimaal en zeker wat sport betreft.
HVW: Daar is ook geen verschil in. Er was een verschil, in ’94 is dat gemaakt. Toen heeft VTM een contract ondertekend met de voetbalbond over de televisierechten, met daarin de stipulatie daarin dat ze op een positieve manier over voetbal zouden berichten. En dat is inderdaad ook gebeurd. Maar nu doet de VRT net hetzelfde. Die commercialisering van de sport heeft zich misschien via VTM versneld, maar de VRT doet daar zeer zeker aan mee. Er is geen enkel verschil.
En tussen Het Laatste Nieuws en De Standaard bijvoorbeeld?
VDW: Goh. De krant die het verst af staat van Het Laatste Nieuws is De Tijd. Die brengen het heel sec.
Ik wist niet eens dat ze het in die krant over sport hadden.
HVW: Jaja, een pagina sport, maar die gaan daar ook mee stoppen, denk ik. Enfin, daartussen zit De Standaard, maar die nemen veel sport over van Het Nieuwsblad, en wij, we hebben een eigen sportredactie van zeven man. Sinds vandaag ben ik trouwens ‘chef-sport’.
Proficiat.
HVW: Tja, Peter Goris gaat hier weg. Eindelijk (lacht). Ze hebben dan aan mij gevraagd om het te doen. Dus ik zei dat ik dat wel wou doen, maar ik ga proberen er toch iets meer doordachtheid in te steken en minder tegen Het Nieuwsblad aan te leunen.
Wat bedoel je met doordachtheid?
HVW: Niet te rap meegaan met de hype. Een beetje achter die hype gaan kijken ook, maar wel nog de goeie dingen brengen en voornamelijk die, die je op voorhand moet voorbereiden. Dat is iets puur technisch eigenlijk. We kwamen altijd tot de vaststelling dat we dingen wilden doen, die al gedaan waren door anderen. We gaven wel meer, maar we waren altijd zwakker dan anderen en dat mag niet.
Herinnert u zich de deontologische code nog?
HVW: Wat bedoel je met deontolgische code?
Wel… checken en dubbelchecken en van die dingen. Elke krant en elke zender moet elke dag wel wat hebben, dus gebeuren er meer blunders, fouten, omdat het ook zoveel sneller moet gaan.
HVW: Nee. Ik heb in april iets gemaakt over de ‘gesco-statuten’ (gesubsidieerde contractueel) in de topsport, waaruit bleek dat die vooral bij een andere minister zaten dan bij die van sport. Ze zaten bij die van arbeid, dat zelfs niet eens wist, maar zijn kabinetschef deelde die uit ‘à la tête du client’. En ook Vandelanotte had er vier bij hem, waarvan een speler in Italië speelde. Stel u voor, een franstalige speler in Italië waarvoor Oostende nog altijd Vlaams overheidsgeld kreeg, dat was een schandalige situatie. Dat stuk is opgenomen in het jaarboek van de ‘Nederlandse Vereniging voor Onderzoeksjournalistiek’ en dat verschijnt nu. En toen hebben ze me ook vragen gesteld, het is een lange oplossing om tot jouw vraag te komen, wie mijn bronnen bij De Morgen had gecheckt. Wel, niemand, heb ik geantwoord. Ze belden terug met de mededeling dat dat wel een fout antwoord was, “Nee, dat is geen fout antwoord”, zei ik, “maar blijkbaar hebben ze vertrouwen in mij”. Maar ik kon evengoed fout zitten, hé.
Mag dan blind vertrouwen dan?
HVW: Nee, dat mag niet natuurlijk. Ze zouden me moeten vragen of ik daar wel zeker van was Maar hierboven hebben ze gewoon gezegd dat er nooit iemand dichter is gekomen bij Vandelanotte of op zijn staart getrapt. Nu, het klopte allemaal wel en hij heeft me daarna ook opgebeld en gevraagd om samen te gaan eten, want ik had genoeg ‘in zijn kloten gestamt’. En we zijn samen gaan eten.
Dat het klopte was dan minderwaardig aan het feit dat je iets had gevonden over Vandelanotte?
HVW: Nee, het is heel belangrijk dat iets klopt. Het heeft al altijd geklopt bij mij, ik ben nooit in de problemen gekomen. Dus ze gaan er gemakshalve van uit dat het goed zit. Maar het is wel al bij anderen hier gebeurd, hoor, dat ze er een op de drie keer naast zitten.
Dus het is geen routine dat er een soort ‘cel’ is die controleert.
HVW: Nee, maar dat is nergens routine, hé man. In sport zeker niet. Die deontologische code heb ik zelfs nog nooit gelezen. Je hebt een eigen deontologie, hé, ik heb dat met de zaak-Beke ook gehad. Ik wist dat er een van de toptriatleten in België was betrapt en het was niet degen die had opgegeven in Hawaï. Ja, er was maar één andere en ik moest enkel zijn naam invullen. Ik heb toen naar zijn fysioloog gebeld, die het zo erg vond en er niets van snapte en die heeft me dan uitgelegd hoe het allemaal gegaan was. Dat het Rutger Beke was, ja dat is dubbelchecken, dat doe je voor jezelf. Want ik heb die nacht zelfs niet geslapen, omdat ik dacht van “stel dat ze mij willen rollen, dat het niet waar is”. De dag komt misschien dat ze mij rollen, we hebben hier allemaal het ‘Ludwig Verdin-syndroom’, ex-adjuct-hoofdredacteur hier. Die had ooit eens een primeur over minister Reynders, dat er 150.000 euro of meer op zijn bankrekening in Luxemburg stond. Maar het waren vervalste bewijzen, Ludwig heeft dat in de krant gegooid toen. Dus je moet ongelooflijk opletten, want er zijn er die u willen pakken.
En dat wordt dan opgelost door een kleine rechtzetting de volgende dag.
HVW: Niet bij Verdin, want die heeft ontslag genomen. Want dat was de opener van het nieuws, dagen aan een stuk, totdat hij moest bekennen dat hij bedrogen was geweest door een oplichter.
Schiet de Raad voor Journalistiek ooit in actie?
HVW: Tja, enkel als er klachten komen, hé. Maar meestal wordt er in het voordeel van de journalist geoordeeld en bijna nooit in het voordeel van de klagende. Journalistiek, dat is een beetje een raar beroep, je moet af en toe op het scherp van de snee zijn en toch af en toe, ja… . Je zou er geen mogen afschieten, maar je schiet er af en toe toch een paar af, hé.
In principe kan je dan schrijven wat je wil, want er gebeurt toch niets.
HVW: In de sport kan je eigenlijk schrijven wat je wil, maar je zal jezelf daardoor vaak buitenspel zetten. Bijvoorbeeld nu een Maarten Michiels bij Het Laatste Nieuws, die altijd op het scherp van de snee schrijft en zwaar doortrekt, die is nog maar 22 of 23. Als die zo nog tien jaar doorgaat, dan is er geen mens die nog goeiedag zal zeggen, dus die zal sowieso milder worden. Ik zie mezelf er soms in, maar ‘zo’ne’ kwaaie was ik toch ook niet op die leeftijd.
Jan Wauters beweerde dat het vroeger allemaal veel kritischer was en nu schrijven ze maar wat, ze krijgen geen opleiding meer. Is het nu zo erg als hij het beweert?
HVW: Eerst en vooral was er veel minder vraag naar sportjournalisten dan nu, of toch in die sfeer en het aanbod was iets groter. De meeste gaan naar de audiovisuele media en heel veel opleiding is er dan niet bij. Maar of Jan Wauters nu gelijk heeft dat het vroeger allemaal beter is, dat weet ik niet. Hij heeft ook op het bed bij Merckx zitten meehuilen in Savona, is dat zoveel beter? Zou dat nu gebeuren? Ik denk het niet. Nu zouden ze zeggen: “Dat zal wel zijn, meneer Merckx, maar we geloven dat zomaar niet”. En opleiding, ja, er is nu ook wel redelijk wat selectie, hoor. Maar de manier van werken is wel veranderd. Toen kon je veel meer afstand nemen, veel rustiger werken en er was automatisch veel meer tijd om te checken. Nu moet het allemaal haastiger gaan, dus daar worden fouten gemaakt. Dat ze nu ineens veel meer dommeriken op de sportredactie hebben, dat is niet waar.
Dat iedereen wel wat moet hebben, kan leiden tot meer sensatie, maar ze onderzoeken ook alles meteen.
HVW: In vergelijking met vroeger wordt er wel heel snel gezocht naar conflicten. Anderlecht heeft vier spitsen, dus eentje zit op de bank. Proto speelt niet, goh. Ze proberen altijd een wig te drijven in iets. Nu bij Brugge ook weer, twee punten verloren, amaai zeg. Hoe lang nog, Ceulemans? En dat is de tabloidisering, die zich in de sportjournalistiek heeft doorgezet. Het is meer een story en die was 25 jaar geleden braver dan nu.
Maar toen was er nog enkel de BRT die geen controle van buitenaf had. Er was niets of niemand anders.
HVW: Dat is juist en ze konden ook iedereen te pakken krijgen. Wauters kon in de Tour tien meter achter Herrera en Hinault gaan rijden. Dat is nu ‘no fucking way’, hé. Nu zitten ze in een kotje en ze zien wat de televisie wil tonen. Wauters stond op de eerste rij, hij was en is nog een grote, maar of het toen beter was, weet ik niet. We werken anders, en daar heeft hij gelijk in, er zou wat meer rust mogen komen. Iets minder hype. Maar heel die maatschappij is zo. Het boek van Harry Potter komt uit, dus hup, iedereen moet die hebben. Ze gaan in de hele wereld voor de deur van de winkel slapen. Ze hebben dat hier ook al gedaan. Ik denk dat mensen dat een keer doen om hier buiten te slapen, maar niet voor een boek. Die kan je de dag erna nog gaan halen. Wat een onzin is dat nu? En dat is dus dat gehype en daar doen wij ook aan mee. Iets minder dan anderen, maar toch nog meer dan genoeg.
Vroeger stonden ze heel erg dicht bij de sporters en de sport, nu is dat minder. Je komt meer te weten, maar geraak je dan niet zo verzeild in een besloten wereldje, dat je niet meer objectief kan oordelen?
HVW: Vroeger leefden ze meer mee met de wielrenners, ook met de voetballers. Ze sliepen dan in hetzelfde hotel als ze naar het buitenland gingen en automatisch was er dan een soort van ‘gentleman’s agreement’, ook een omerta. Als de voetballers gingen stappen, dan moest je dat niet schrijven. Als ze gingen stappen en ze verliezen de volgende dag, zoals in Mexico, dan is dat wel een item. En die verhalen zijn pas veel later bekendgeraakt. Ook de wissel Meeuws-Thys was een item waarvan de details pas veel later naar buiten zijn gekomen. We wisten al voor het WK dat Guy Thys wou dat Meeuws eraf moest met zijn dikkenek. En een half jaar later is hij er pas afgegaan. De journalisten wisten dat. Wij schreven dat dan, in Nederland, en dat werd hier en daar opgepikt in België en veel van die journalisten zeiden dat ze dat al wisten, maar ze hielden het wel voor zich. Dus ze wisten het, maar dat de lezer het niet wist, was bijzaak. Je mag nooit zeggen als journalist dat je dat al wist. Probeer dat hierboven dan maar uit te leggen.
Nog even over de relatie tussen de journalist en de sport en sporters. Hoe ‘embedded’ mag je zijn? Als je er te hevig in zit, krijg je problemen met je onafhankelijkheid.
HVW: Je kan dat wel zijn. Ze verschieten daar altijd van. Ik ben zeer goed bevriend met Luc Van Lierde en ik was op Hawaï toen Beke tweede werd. Ik zie Van Lierde in Lanzarote op vakantie en mijn vrouw en kinderen kennen die van hem. Ik was natuurlijk doodsbang dat het Van Lierde zou zijn die betrapt was. Beke was toen ook een probleem, want ik was de enige daar met een fatsoenlijk fototoestel. Ik had dan heel veel foto’s genomen en hij had me gevraagd of hij die mocht gebruiken voor z’n website. Tot het moment dat ik met het bericht kwam: ‘Beke positief bevonden op epo, maar spreekt het tegen’. Altijd de berichtgeving heel correct gegeven, maar dan wordt dan gezegd: “wat is dat voor een valsaard?”. Terwijl ik gewoon zei: “Ik doe geen stap terug, ik doe gewoon mijn werk.” Door embedded te zijn, heb ja natuurlijk wel heel wat informatie, die je op een creatieve manier kan gebruiken. Door embedded te zijn in doping, heb ik natuurlijk wel van een belangrijke kerel in de dopingbestrijding de naam Beke gekregen, die mij gewezen heeft op het feit dat er een triatleet betrapt was. Het mes snijdt aan twee kanten. Ik mag ook gewoon binnenlopen bij het dopinglab in Gent, maar die hebben nu ook een klap gekregen en ik heb daarover ook moeten schrijven. Ze hebben hun geloofwaardigheid verloren, maar dat is onterecht. Ze hebben gewoon uitgevoerd wat WADA hen gezegd heeft en die zitten nu met de gebakken peren. Ik probeer dat zo correct mogelijk weer te geven. Je moet er een beetje inzitten om dat te kunnen snappen, maar op een bepaald moment moet je ook kunnen zeggen dat het niet goed is, als het niet goed is.
Is het niet de fout van Delbeke dat hij een verklaring heeft afgelegd, niet over het feit dat hij slechts uitvoerder was, maar wel dat hij zei dat de test van Beke niet fout kon zijn?
HVW: Ik heb hem dat ook gezegd. Eerst en vooral moet hij stoppen met in een voetbaltruitje te verschijnen en met zijn maniertjes. En ik heb hem gezegd dat hij dat niet zo moest doen. Strak communiceren en desnoods uw mond houden. Maar die test honderd procent verdedigen was domheid. Dat doe je niet als wetenschapper, kan niet. Hij had beter niets gezegd. Op het moment dat hij zegt dat ze niet helemaal correct is, dan heeft hij een gat. Hij had gewoon kunnen zeggen dat hij geen commentaar mocht geven. Maar goed ja, het kwaad is geschied. Maar het kwaad is geschied omdat ze hem uit z’n kot hebben gelokt, ze hebben hem aangevallen. Ze hebben mij aangevallen en hem ook, ik heb eventjes teruggebeten, maar ik had het snel begrepen. Ik heb daar wat ervaring mee, maar hem hebben ze gewoon afgemaakt op de zitting als een sukkelaar. En dan zegt hij daarna nog dat hij zelfs eens zal terugbijten, tja.
Waar ligt de grens voor een journalist, tot waar mag zijn beroep gaan? Michel Wuyts die presentaties doet, Vannieuwkerke die zelf een wedstrijd organiseert…
HVW: Michel Wuyts gaat stoppen nu met die voorstellingen. We hebben hem dat gevraagd, we hebben hem erop gewezen in een interview, Walter Pauli en ik, dat dat echt niet kan. Toen heeft hij in dat interview gezegd: “Ik ga ermee stoppen.” Hij kreeg er teveel commentaar over. Vannieuwkerke, dat is echt de grenzen voorbij, die ziet ze gewoonweg niet meer. Die heeft ook zelf meegereden in het amateurpeloton. Als er een sport is, waarvan je denkt ‘goh, hier zou ik me toch niet in wagen’, dan is het wel wielrennen. Het is wel plezant dat je dan voelt wat wielrenners voelen, maar dat is zo embedded, dat is echt te ver. En van dat zelf organiseren, dat is honderd jaar terug. Zo is de eerste wielerjournalist ooit, Henri Desgrange, met het idee begonnen van de Tour en dat zie je nu nog steeds, dat er heel veel kranten wedstrijden organiseren. L’Equipe is nog wel kritisch tegenover wat er in de sport gebeurt, maar dat vind je bijvoorbeeld in het Nieuwsblad niet. Die verdedigen het wielrennen gewoon, de VRT verdedigt het wielrennen. Michel Wuyts zegt dat hij ook over doping spreekt, maar altijd in het begin van de uitzending. Als er niemand kijkt natuurlijk. En halfweg de uitzending stelt hij een vraag aan Hans de Clercq en die zegt dan: “Laat die mensen hun werk doen.” Dat is dan de reactie. En het zelf organiseren van wielerwedstrijden, waarvan op zondagnamiddag een verslag wordt ingesproken op televisie door Vannieuwkerke zelf dan nog… (diepe zucht) Guy Polspoel heeft in Humo gezegd dat ze zijn journalistenkaarten zouden moeten afpakken en ik moet eerlijk zijn, op een bepaald moment gaan we daar toch werk van moeten maken. Dat we die mannen op hun vingers gaan tikken.
Maar de eind- of hoofdredactie laat ook wel toe dat en in welke vorm het erop komt.
HVW: Ja, maar dat is televisie, hé. Televisie en prostitutie, dat rijmt, hé. Dat is een verschrikking. Maar pas op, Vannieuwkerke en Wuyts zijn wel vakmannen, dat is het ergste van alles. Dat ze zichzelf ‘hoereren’ bij die wielrenners.
Christophe Vandegoor had de verklaring dat je wel mee moet spelen, wil je in het milieu blijven. Hij had het over Renaat Schotte die mee naar Rijsel was gegaan en de eerste dagen correct berichtte en meteen tegenwind kreeg. Dus erna is hij zich milder gaan opstellen, omdat hij de druk voelde om mee te doen en anders eruit moest stappen. Het is een keuze die je moet maken, het is een van de twee.
HVW: Ik weet niet dat dat gebeurd is. Ik herinner mij die berichtgeving niet als zodanig hard tijdens het Festina-proces. Maar het is zo. Ik ben naar de ‘Tour of Georgia’ gegaan in Amerika en toen ik in de perszaal in het begin aankwam, liep ik Johan Bruyneel tegen het lijf. En ik zag dat die nogal koel deed, omdat ik hem vrij goed ken. Toen hoorde ik van een collega van Het Laatste Nieuws, dat Johan zwaar verschrokken was dat ik de SMS’jes van Museeuw gepubliceerd had. En ik vroeg hem dan op de man af of hij kwaad was op mij. Hij antwoordde dat hij Museeuw een grote coureur was. Ik zei: “Ja, maar als mens misschien wat minder”. “Daar moeten jullie je niet mee moeien”, zei hij, “dat is niet goed voor de wielersport”. Ik vond van wel, want dat zijn mijn belangen niet. Ze zeggen dat wij meemoeten in dat circus, dat we er een dele van zijn, dat het ook onze belangen zijn. Maar dat is niet waar, ik moet mijn werk doen. Museeuw is tot vier jaar veroordeeld, waarvan twee jaar voorwaardelijk en twee jaar effectief. En hij zegt: “Ik heb niets gedaan.” Dan is het mijn plicht als journalist, op het moment dat ik de bewijzen krijg dat hij wel iets gedaan heeft, om die te publiceren. Hij snapte dat wel, maar ondertussen ben ik wel verbrand geweest in mijn contact. Ik heb Armstrong gezien en die begon met de vraag waarom ik hem nog nooit iets gevraagd had over doping. Ik vroeg hem of hij dat meende en zei dat dat geen item was. Hij lachte zo terwijl hij zei dat ik toch dé dopingspecialist van België was. Hij had dan gehoord van Bruyneel, dat hij moest opletten met mij, maar hij kende mij wel. “De dag dat je betrapt wordt zal ik wel een stuk schrijven, je moet daar echt niet mee inzitten”, zei ik. Maar dat is typisch voor dat wereldje en dat is voornamelijk in het wiekrennen.
Vond u dat echt uw taak om die SMS’jes te publiceren en de harde waarheid neer te kwakken?
HVW: Tja, taak… het is niet zo dat ik God ben, hé.
Een ander deel van de waarheid is dat dat wereldje zo in mekaar zit, dat doping er een deel van uitmaakt.
HVW: Ja, maar heb je al de berichtgeving gelezen? Bij dat artikel over die SMS’jes heb ik ook een column of commentaarstuk geschreven en gezegd: “Ik leer hier uit, ik leer dat Johan Museeuw geen grote gebruiker is als hij zelf niet eens weet hoe hij zijn hematocriet moet laten zakken van 51 naar lager. Ik ken de dokter van Museeuw heel goed, Yvan Van Mol, en die zei dat hij enkel met testosteren werkt en niet met epo. En je ziet ook dat Museeuw geen rittenkoersen aankon, want hij moet na een zware wedstrijd recupereren, omdat hij geen epo neemt. Maar op het einde van z’n carrière is hij dan toch begonnen met dat spul. Ik heb dat ook geschreven dat dat me een duidelijk geval leek van een renner die fin de carrière heeft gezegd van ‘ze doen het nu allemaal, dus ik ga het ook eens proberen’. Of hij heeft het misschien vroeger gedaan en is er een tijd afgeweest na ’98 en nu gaat hij weer aan de epo. Tuurlijk is dat mijn taak, allez mijn taak… Dat is geen maatschappelijke taak, hé, het is het spel als journalist.
Geen maatschappelijke taak, vindt u? Museeuw was wel een volksheld.
HVW: Ik wil het niet overdrijven. Ik wil ze niet van hun voetstuk halen en ik had liever met hem een interview gemaakt zoals met Filip Meirhaeghe, die in het interview niet expliciet weergeeft dat hij vroeger al gebruikte, voor dat hij betrapt was. Maar ze hebben er negen jaar over gedaan om hem te vinden, als hij weer begint zullen ze hem nooit vinden. Mijn lezers zijn slim genoeg om dat te weten. Ik heb het eerste interview gedaan met Stefan Maene, waarin hij over zijn zelfmoordpoging spreekt, en ik heb nooit het woord zelfmoord gebruikt. Hij wou ‘uit het leven stappen en ondernam de nodige actie’. De helft van de Nieuwsblad- en Laatste Nieuws-lezers gaan de link niet maken naar zelfmoord, maar gelukkig die van De Morgen wel. En bij De Standaard ook. En dan komen die andere kranten van ‘hij wilde zelfmoord plegen’. Ik vond het een pijnlijk en eerlijk gesprek en heb hem gezegd dat ik dat ook zo eerlijk mogelijk wou opschrijven. Ik wil liever zo’n reportage maken dan dat ik hem in zijn hemd moet zetten. Ik heb bijvoorbeeld de entourage van Museeuw verwittigd, ik heb tegen Van Mol gezegd dat ik die dingen had en dat ging publiceren. Dan is Lefevere dat te weten gekomen en die was dan woedend, niet op mij, maar op wie mij die SMS’jes gegeven had. Hij weet het nog altijd niet en het graag weten, ik zie het elke keer aan zijn gezicht dat hij het mij zou willen vragen. Ik ga het hem niet zeggen.
In die zaak hebben ze uit het wielermilieu zwaar uitgehaald naar de journalisten. Zelfs z’n vader zei dat zijn kop eraf ging als het waar was.
HVW: Dat was daarvoor, hé, maar zijn kop zou er wel afmoeten nu, hé. Het probleem is wat Hans de Clercq zei in dat live-verslag tegen Michel Wuyts, dat ze de mensen hun werk moesten laten doen. “Iedereen kijkt en zaag niet teveel en de ‘uitwassen’ moeten eruit.” Lance Armstrong is natuutlijk niet zuiver, maar die wil de uitwassen van de Spaanse ploegen beteugelen. Dus die schreef een brief twee jaar geleden en die geeft geld, omdat hij weet: “Als we die superrare bloedwaarden er kunnen uithalen, dan gaat iedereen min of meer binnen het bereik van het normale blijven en gaat iedereen toch ongeveer met gelijke middelen strijden”.
Maar zij vinden doping gewoon een fataliteit van hun sport.
Armstrong geeft geld om controles te laten uitvoeren. Is dat niet hetzelfde als een journalist die presentaties doet? Hij betaalt om zich te laten controleren.
HVW: Ja. Armstrong geeft geld en zegt aan de UCI: “In ruil daarvoor…”. Zou kunnen hé. Maar je moet de UCI niet verdenken, hé. De machthebbers in de UCI is de profsectie van vroeger. Vroeger was een er een internationale bond voor alleen maar amateurs en dan nog een profsectie. De machthebbers hebben dus alles overgenomen, die beheren alles als een industrie. De mogelijkheid bestaat wel dat ze er geen zin in hebben om hun marktleider op te blazen, dat ze het goedkeuren ‘binnen de grenzen van’, dat kan. Ik acht dat niet onwaarschijnlijk. Ik ken die mannen goed, omdat ik op een eerlijke manier bericht. Ik kan niet anders. En ik ga ook niet mee in het zeggen van ‘alle wielrenners pakken’. Allemaal ooit wel eens, maar niet allemaal op hetzelfde moment. En meer dan in de atletiek, maar dat heeft dan te maken met de geschiedenis van de wielersport.
Laat me even advocaat van de duivel spelen. Een tijd gelezen heeft u een artikel geschreven over een nieuwe schoen van Nike.
HVW: Ja, in De Morgen Magazine.
Vindt u dat dat kan?
HVW: Ja, die staan thuis nu.
Heeft u daarvoor betaald?
HVW: Nee, ik heb die gekregen, hé. Dat zijn testschoenen, hé. Is dat erover? Sommigen zouden zeggen van wel, maar ik veeg daar mijn voeten aan.
Wat is het verschil tussen de presentaties van Wuyts en de schoenrecensies van Vandeweghe?
HVW: Dat ik heel erg ervan overtuigd ben dat Nike een zeer sterke marktleider is. Ik benader dat uit economisch oogpunt. Op het moment dat Nike fout zit, ‘Nike-events’ bijvoorbeeld, dan heb ik daar ook over geschreven. Met deze schoen was dat totaal iets anders, dat was in een semi-commercieel magazine. En het was een hele bijzondere schoen. Ik geloofde er niet in, ik ben naar Nike in Hilversum gereden en heb die schoen vastgepakt en ik ken iets van schoen. Ik dacht van ‘shit, dat is een raar geval’. En uiteindelijk zijn ze met mij op het einde van het gesprek naar de personeelswinkel gegaan, ik wou er eentje passen en ze hebben gezegd dat ik die mocht houden. Ik ging dat stuk sowieso schrijven. Ik was heel content dat ik ze heb meegekregen, moet ik zeggen. Maar cadeaus krijg je altijd, hé. Bij de club krijg je ook eten, het is part of the service. In Amerika krijg je elke keer voor én na de wedstrijd eten. Maar dat is zo anoniem, op persconferenties krijg je ook eten. Het diner die de nationale ploeg geeft aan de vooravond van een wedstrijd, dat zal wel meer kosten dan die schoen. Een automobieljournalist, die heeft geen eigen auto. Die rijdt van testauto naar testauto en die hoopt twee weken in een BMW rond te rijden en drie dagen met een Skoda. Dat is erger, vind ik.
Maar dat komt niet zo in de media.
HVW: Jawel. Het zijn allemaal goeie auto’s, hé. Ze zeggen drie negatieve punten en drie positieve punten. En soms alleen maar positief. Je krijgt altijd iets. Maar er zijn wel landen, waar ze zeggen dat je mag schrijven wat je wil, maar ze willen het wel nalezen op onjuistheden. Ze weten altijd wel in welke richting ik over iets zal schrijven. Ik weiger ook te schrijven over de zogeheten kinderarbeid van Nike en Adidas. Ze doen gewoon niet anders, alle textiel komt van ginder. En dan zouden wij in de sport heiliger moeten zijn dan de textiel en het staal, dat ook ginds door kindjes wordt gemaakt? De tapijten die in India door kindjes worden geknoopt… Maar ja, dat is een iets minder spectaculaire sector. Elke keer bij een groot sportevenement van de Olympische Spelen, bellen ze mij op van ‘SOS Kinderarbeid’. En dan zeg ik dat ik er geen stuk over ga maken, dat interesseert me geen bal. Bovendien, ik weet dat dat gebeurt, maar ik weet ook dat er een deontologische is, dat die in de fabrieken veel meer betaald worden dan anderen, dat is allemaal zo. Dus ik blijf eraf. Wat ik wel weiger, is uitnodigingen voor evenementen, waarvan ik denk ‘oei, oei, anders kan ik het niet betalen’. Ik ben al twee keer op eigen kosten naar de ‘Iron Man’ geweest en ik heb nu gemerkt dat de twee journalisten die mee waren naar de Iron Man op kosten van de triatleten, Kris Meertens en Dirk Gerlo van VRT, die hebben niets gebracht. Meertens, de grote triatlonspecialist, niet gezien, hé. En Dirk Gerlo heeft alleen maar een positief verhaal gebracht over de zaak-Beke. Een verhaal van zijn coach Pieter Timmermans dat nergens op sloeg, van heel in het begin toen ze nog niets hadden. Pure onzin. Het was duidelijk dat je met Beke heel omzichtig moest omspringen, want het was journalistiek gezien duidelijk dat Bele waarschijnlijk had gebruikt. Niet zeker, waarschijnlijk zeg ik. Gerlo liet Timmermans acht minuten lang kritiekloos aan het woord. En dat is puur een payback. Ik heb dat ook geschreven zo en hij is daar nog altijd kwaad om. Ik ben nooit ingegaan op een uitnodiging van een atleet. Tenzij met Luc Van Lierde dan, maar op eigen kosten. Hij heeft de Iron Man in ’99 gewonnen en ik heb staan juichen. Maar ik ben niet betaald geweest door die gast. En Gerlo wordt dan ook betaald door de grote tennisorganisator Bob Verbeeck (van ‘Octagon’) om commentaar te geven bij zijn tennistornooien en vervolgens heel snel naar zijn cabine te lopen om een objectief verslag uit te brengen over Kim Clijsters. Hij is ook de enige woordvoerder in de media van Kim Clijsters, want hij mag die altijd zien en de VRT-televisie ook. Dat gaat mij te ver, daar begin ik niet aan.
Ik denk dat dat voldoende is, wat dat item betreft. Doping dan. Zoeken achter een makkelijke definitie ervan is geen leuke opdracht, heb ik gevonden. Maar meer en meer werd ik ervan overtuigd dat zo’n definitie niet echt noodzakelijk is. De lijst zegt genoeg.
HVW: Pff. Wat op de lijst staat is meestal gevaarlijk of bedrog en concurrentievervalsing, en absoluut onverantwoord om in te nemen. Het grootste nadeel van doping is dat je anderen ook verplicht om mee te doen. Daarom moet doping absoluut bestreden worden. Degenen die het wiilen toelaten, die komen niet uit de sport. Ik weet wat ik neem voor een triatlon en wat ik zou doen, moest het allemaal toegaleten zijn. Als ik gisteren had moeten plassen, dan ben ik positief (Vandeweghe nam deel aan triatlonwedstrijd). Op salbutamol en op cortisonen. Salbutamol, omdat ik anders moeilijk kan ademen en cortisonen, omdat ik m’n neus wat wilde vrijmaken. Maar ik rekende erop dat ze de nummer 197 van de 217 die aankomen, niet gaan controleren.
Dus u vindt van uzelf dat u gisteren gedopeerd was?
HVW: Euh (stilte). Degenen die iets mispeuteren, weten dat ze iets mispeuteren. Allemaal. De zwaarste doping die ik gisteren genomen heb, staat niet op de lijst en dat is, ‘Brufen’, ontstekingsremmers. Omdat ik last heb van m’n rug. In principe heeft m’n lichaam gezegd dat ik niet mag verderdoen, maar ik heb gezegd: “Ik heb me wel ingeschreven voor Izegem”. Snap je? En ik wil verdertrainen. Ik zal in september wel zien hoe het zit met m’n rug. Dus je gaat die grens voorbij, ik weet dat goed genoeg.
En topsporters krijgen daar genoeg geld voor.
HVW: Ja. De eer van het winnen is in 80 à 90 procent vertaald in geld, maar er wordt ook heel veel gepakt in de nevenbonden in het wielrennen. Ik zit in een wielerploeg van allemaal dokters, 75 duo’s in een koppeltijdrit. Dus 150 man aan de start en we hebben nu gevraagd aan de Vlaamse Gemeenschap om dopingcontrole te komen doen, want er zijn er bij die stijf van de amfetamines aan de start komen. Die moeten van het eerste moment knallen aan veertig per uur en die kunnen zich moeilijk opwarmen vooraf. Endat moet gedaan zijn.
Welke reden hebben zij dan om doping te nemen?
HVW: Die willen de eerste zijn, de kick van tegen veertig per uur te rijden, gemiddeld.
En de risico’s zijn het waard dan?
HVW: Volgens die gasten wel. Ik doe het gewoon om de pijntjes te bestrijden. Ik heb de indruk dat als ik zonder adem val, dat ik dat niet leuk vind. En ik heb niet de indruk dat ik iemand bedrieg. Ik haal er de laatste kilometers wel een paar in, die ik sowieso zou inlopen, en voor de rest zijn er mij veertig voorbijgelopen.
Maar dat is wel uw woord, uw uitleg.
HVW: Ja. Moest de eerste, Frederik Van Lierde, salbutamol nemen…
Dan zou u dat in de krant schrijven.
HVW: Maar ik denk dat het bij mij therapeutisch verantwoord is. Ik heb heel veel last van allergie, dit jaar langer dan andere jaren. Ik heb er last van. Ik zou makkelijk een uitzondering zijn.
Druist middelen nemen, toegelaten of niet, sowieso al niet in tegen de essentie van sport? De survival of the fittest: wie fysiek het best in orde is en het best tegen die kwaaltjes kan, die eindigt vooraan.
HVW: Dat is juist.
Therapeutisch of niet.
HVW: Dan moet je astmalijders ook gaan uitsluiten van sport en dat is moeilijk want het zijn er nogal veel hé. Acht procent van de wereldbevolking lijdt aan astma.
Dan moeten die een ander beroep kiezen als ze weten dat ze fysiek niet in staat zijn om te doen wat ze willen doen.
HVW: Ik heb dat in het geval van Beke ook gezegd op televisie. Als hij de superuitzondering is en als enige de epo van een hamster plast na veertig kilometer, dan kunnen we geen aparte sport voor hem oprichten. En dat is dan heel jammer voor hem hé. Als hij die ene op tien miljoen is, dan gaan we echt die test niet veranderen voor hem, hoor. Misschien hem op een andere manier controleren. Maar mijn geval doet hier niets ter zake hé, ik ben maar een sukkelaar.
Toch wel, want wat u zei van uzelf, dat bewijst dat de grens tussen doping en medische begeleiding zeer vaag is.
HVW: Ik heb over Carl Lewis geschreven, die zogezegd in ’84 betrapt was op doping en dat was puur onzin. Corticosteroïden, ik denk niet dat ze dat bij mj gaan vinden, want het is zo’n lage dosis. Ik spuit die niet in m’n ader hé, het is een neusspuit. En nee, ze staan ook niet meer op de lijst, dus het is alleen die salbutamol en daar kan ik een attest voor krijgen. Maar er is ook een kwantitatieve analyse en ik als ik zie dat iemand veel te veel heeft gebruikt, dan weet ik het. Mijn hartslag gaat er wel van omhoog, 153 gisteren 2u40 lang, dat is misschien wel wat overdreven.
Ongezond.
HVW: Bwa, ik voel mij goed vandaag, dat zie je toch!? (allebei lachen)
Wat vindt u van de nultolerantie van Jacques Rogge?
HVW: Rogge is een goeie maat van mij hé. We praten daar veel over, maar als dokter is die ook weer anders. Die zegt nultolerantie, maar die gaat over zulke kleinigheden ook niet vallen. Nultolerantie vind ik goed voor de zware hormonale doping, de epo, maar bij die epo verkondig ik ook de stelling van topcardiologen, die zeggen dat de Tour zonder epo ongezonder is dan met. Omdat er veel minder hartdoden zijn sinds epo in het peloton is dan daarvoor. Ik wijs altijd op het feit dat wielrennen een sport is die zijn kinderen doodt. En dat vind ik veel belangrijker. Wielrennen is eigenlijk een veel te gevaarlijke sport, zoals ze nu wordt georganiseerd. Het is heel moeilijk om aan die wielrenners uit te leggen dat ze hun motor aan het opblazen zijn en dat ze niet aan de ene kant wat mogen gebruiken om aan die motor wat stimulans te geven en dat ze zich beter gaan voelen. En dat is heel moeilijk, want die gasten weten dat ze in een circus meedraaien. Daarom zegt Hans de Clercq dat ze die mensen met rust moeten laten. Ik wil met die gasten eigenlijk, met alle begrip, die discussie aangaan, met Johan Museeuw. Er is nog nooit een gesprek geweest met een toprenner. Anquetil heeft wel net nadat hij gestopt was toegegeven dat hij amfetamins nam, net zoals alle anderen. En er zijn er nog hé, David Millar, het boek van Gaumont, fantastisch wat er allemaal uitkomt.
Maar die dingen komen dan altijd achteraf, als ze er niet veel meer bij te verliezen hebben. Ofwel zit de succesrijke carrière erop, ofwel zijn ze geschorst.
HVW: Dat is het net met Museeuw, de kans dat hij uitgespuwd wordt door de rest die nu nog rijdt. Museeuw, die blijft de klassieke renner van de laatste tien jaar. Ik zeg altijd: “Als hij gepakt heeft, dan was hij de beste van het peloton, want ze pakten allemaal. En als hij niets gepakt heeft, dan was hij zeker de beste”. Maar als mannen zoals Armstrong een Museeuw zouden zeggen van “cut the crap, geen zever, dat is de situatie en we moeten er iets aan doen”. En dat is gebeurd hoor, na Festina in ’98, vergaderingen met sportdirecteurs en dokters die zeiden: “daar moeten we naartoe”. Het hematocrietniveau is er op aandringen van de dokters gekomen, hé.
Gecontroleerd gebruik.
HVW: Ja, een gedoogbeleid, tot aan een bepaalde grens. En dat is typisch voor de wielrenner, die zegt dat we hem z’n werk moeten laten doen. Maar degenen die daarboven gaan, die moeten we aanpakken. Die wat zegt: “We gaan ‘Dreft’ drinken, want dat zal beter zijn”, die moeten we aanpakken.
Dat is wat Rijckaert voor ogen had, dat doping er toch is, dat we daar van uitgaan en het zo bekijken.
HVW: Ja, maar Rijckaert heeft zich daarin vergist en dat ook toegegeven. Want achter z’n rug namen ze dan extra dosissen bij Willy Voet of bij dokters in Zwitserland, bij Ferrari enzovoort. Maar ik denk dat dat wel de methode is in het wielrennen, dat dokters zelf controleren op wat en hoeveel ze gebruiken, want die dokters hebben toch wel wat grip op hun renners. Er zijn wel altijd van die rare gevallen hé. En de Tour is een heel apart fenomeen, ik denk dat die dokters daar wel serieus bedrogen worden.
De thesis gaat over doping in sport, maar ik heb tegen elk van mijn respondenten nooit expliciet naar wielrennen verwezen of gezegd dat ik het daar liefst over zou hebben. Ik merk wel dat het er wel de hele tijd over gaat. Ik heb dan ook m’n thesis vooral toegespitst op het wielrennen.
HVW: Je moet niet vergeten, wielrennen komt van de zesdaagsen. Die werden georganiseerd in Amerika, in Madison Square Garden of de eerste versie daarvan althans. Ern vandaar dat er nog steeds de ‘Madison’ op de Spelen is, dat is een proef op de wielerbaan. De eerste zesdaagsen, dat was gewoon zes dagen aan een stuk rondrijden. Zes dagen tegen mekaar rijden.
Met pauzes tussenin neem ik aan.
HVW: Nee! Degene besloot dat hij zes dagen aan een stuk kon rijden, die reed zes dagen. Dat kon natuurlijk niemand, maar er waren er veel die zeiden dat ze met twee uur slaap per nacht wel genoeg hadden. De verleiding was dan heel groot om middelen te pakken, zodat ze niet hoefden te slapen. Die middelen bestonden, meestal zat in de cocaïne-achtige sfeer, en er zijn vreselijke dingen gebeurd. De politie heeft nog moeten ingrijpen omdat er renners gewoon de verkeerde kant opreden.
De organisatie vraagt het onrechtstreeks aan de renners.
HVW: Je moet de geschiedenis van de Tour eens nagaan en zien wat die mannen allemaal moesten doen toen. Die reden ritten van 400 kilometer, over kiezelwegen, en die haalden gemiddeld dertig per uur! Voor de oorlog is er een tijdrit gereden, ik heb daar beelden van, over een zware col, over kiezelwegen op en af, en die haalden 39 kilometer per uur. Ik heb gisteren 34 gehaald in Izegem. Die sport is van in het begin gewoon zeer slecht georganiseerd als een soort ‘Parijs-Dakar’. Ook die ‘Transat-races’. Ik heb gezegd tegen Rogge (een ex-zeiler op de Olympische Spelen), dat die dan wel in veertien dagen de wereld rondzeilen, maar die zitten daar wel in hun eentje op de oceaan, niemand die controleert. En die pakken dan ook om wakker te blijven hé. Wielrennen is altijd een soort overlevingsfenomeen geweest. Andere sporten in Amerika zijn dat ook altijd geweest, hetzelfde met American Football. Baseball niet, want dat ziet men meer als tijdverdrijf. ‘Survival of the fittest.’ Dat hebben we niet voor met andere sporten. Basketbal heeft dat niet, ons voetbal ook niet. Voetbal is niet zo darwinistisch dat we kijken hoe de kinderen vallen en dan opgegeten worden door anderen, dat is niet zo. Wielrennen heeft dat wel, vandaar dat we altijd weer bij wielrennen terechtkomen. En bij andere sporten wordt doping altijd georganiseerd aan het einde van de wetenschap. Die wetenschap weet niet meer hoe dat ze de honderdmeterlopers nog zwaardere gewichten moeten laten tillen, ze zijn moe na een keer powertrainig. Wel, daar gaat de wetenschap op ingrijpen en zeggen: “Neem dat bij en dat ga je wat extra krijgen”. In de koers niet, daar gaat het om amfetamines om te kunnen gaan trainen, om zin te hebben in hun sport. Dat is typisch voor wielrennen en het verschil tussen die sport en de Olympische sporten. En ook voetbal denk ik, daar wordt weinig gebruikt.
Wat is volgens u de rol van de farmaceutische wereld?
HVW: Die spelen geen rol. Niets.
Niets?
HVW: Nee, die omzet is verwaarloosbaar.
Zij zijn toch de producenten?
HVW: Ja, maar dat is verwaarloosbaar. Het enige middel dat nog geproduceerd wordt in functie van de sport is ‘ACTH’ ( een adrenocorticotroop hormoon). Epo bijvoorbeeld, er zijn veel meer mensen die epo nodig hebben, nierpatiënten of de anemieleiders… Wat sporters nemen, die dosis is één vijftigste van wat kankerpatiënten moeten krijgen of die wat bestraling moeten krijgen. Wat ze niet willen doen, die farmaceutische sector, is ‘markers’ erin aanbrengen. Want als ze dat doen, moeten ze heel hun procedure weer aanpassen en weer laten aanvaard worden. En de farmaceutische industrie staat voor zo snel mogelijk produceren en zo snel mogelijk geld maken. Maar ze helpen wel mee. Voor een aantal nieuwe middelen hebben ze wel meegeholpen met WADA om hun te tonen hoe ze het kunnen vinden, die weten heel goed hoe dat te doen, want ze voeren er constant testen mee uit.
Maar ze kunnen ze nergens in dwingen.
HVW: Nee, kunnen ze niet.
Chris Vander Auwera zei: “Wij houdens ons bezig met dopingcontroles, maar ook met zelfmoordpreventie. Als je die twee vergelijkt, dan vraag ik me af wat de maatschappelijke relevantie van doping is. Als je ziet hoeveel geld en middelen naar doping gaan, hoeveel mensen er ingezet worden, dan stel ik me toch vragen.”
HVW: Heeft hij daar bedragen op gezet, op die vergelijking?
Nee, maar het ging hem vooral om de aandacht die ze krijgen in verhouding tot mekaar.
HVW: Doping is zeer mediageniek, hé. Spreekt enorm aan bij het publiek, het gaat over de heiligheid die doorbroken wordt. Maar het is waar ja, maar van de andere kant, als je de zelfmoordlijn afschaft, dan ga je niet veel meer zelfmoorden hebben. Als ze de dopingcontroles afschaffen, dan ga je wat zien. Als je de sluis daar open zet…
Maar dat was nog niet helemaal zijn punt, denk ik. Ik moet hem goed verwoorden. Hij had het over de relevantie van doping, in sport, in de wereld. Je zet je buiten de wereld, je kijkt dan naar alles wat hier gaande is en haalt er de hele belangrijke dingen uit die moeten behandeld worden, waar echt hulp nodig is. En dan je afvragen, wat betekent die doping in die sport nu eigenlijk. Zoveel geld en energie naar controles en de strijd houdt nooit op.
HVW: Vermeersch, een filosoof in Gent en er was ook ene in Leuven, die hebben daar een fantastisch pleidooi ooit over gehouden om dat gewoon af te schaffen, omdat het inderdaad maatschappelijk niet relevant is om dat te gaan organiseren. En ik moet eerlijk zeggen, toen ik daarnaar luisterde, dacht ik ‘amaai, daar moet ik toch wel eens over nadenken”.
Dat dacht ik ook. En waarom maak ik nu een thesis over doping? Waarom wordt een onderwerp als doping in de sport, en alleen nog maar over hoe het in de media verschijnt, door de faculteit als mogelijk interessant gezien?
HVW: Wie is je promotor?
Gust De Meyer.
HVW: Verdomme. Dat is die showman hé. Ik mag die wel, die komt altijd wel leuk over. (lacht) Ik heb die wel vaak op televisie gezien, maar het laatste jaar niet meer, denk ik.
Nee, dat is waar. Maar we zijn al een tijdje bezig en we hebben nog een aantal vragen te gaan, dus als ik niet voortmaak, gaat hij niet content zijn.
HVW: Doe maar!
Die zogenaamde ‘kritische’ journalistiek kan ontaarden in onderzoeksjournalistiek of riooljournalistiek. Jan Wauters zei me dat ik die niet zo als extremen moest zien, dat die eigenlijk ook niet bij mekaar horen. Maar goeie of slechte journalistiek hangt vaak af van het gerucht dat later dan bevestigd of afgekraakt wordt.
HVW: Maar dat is wat ik bedoelde met die ‘gameboyjournalistiek’, hé. Er beweegt iets, je schiet en schiet maar en je zal wel iets mee hebben. Heb je niets mee, ja jammer dan. ‘Zit ik ernaast, ja dan zit ik ernaast hé.‘ Onderzoeksjournalistiek in de sport, ik heb daar met die journalisten van Holland lang over gepraat. “Ja maar”, zeiden ze, “jij bent de enige die dat doet, zeggen ze ons.” Er zijn er nog wel die dat doen, maar ze kennen ze dus niet. Maar is dat onderzoeksjournalistiek, dat ik die SMS’jes van Museeuw in de krant heb gezet? Het komt er meer en meer op neer, dat ik een netwerk heb en dat ik heel goed wist naar wie ik vier, vijf keer moest bellen en heb gezegd: “Hoe lang ga je nu nog met je voeten laten spelen?”. En dan werd die zo nijdig dat die heeft gezegd dat ik maar eens moest gaan eten, die heeft dat betaald ook, en die ging dan wel eens tonen wat er allemaal tussen zat. Is dat onderzoeksjournalistiek? Ik weet dat die dingen daar liggen en dat is geen onderzoeksjournalistiek. Dat van die gesco-statuten hebben ze dan opgenomen in dat jaarverslag, ze vonden dat toch belangrijk, omdat daar een minister in het gedrang kwam. Ik wist al jaren vanalles, ik wist waar die documenten lagen en ik heb gewacht tot ik eens tijd had om dat uit te zoeken. Ik laat veel dingen ook gaan, hoor. Dat ik denk dat ik dat niet rondkrijg. Nu is er ook weer iets over Beveren dat ik pas biinen heb gekregen van een of andere kerel, maar ik weet niet goed of het waar is of niet.
Ideaal voorbeeld. Wat doe je daarmee als je niet zeker bent?
HVW: Ik ga die kerel zeggen dat hij dat stuk moet maken, hé. Maar ik moet dat eerst zien natuurlijk, het moet goed genoeg zijn.
Ook al zijn er geen bewijzen.
HVW: Het schijnt dat hij de bewijzen heeft. We zullen zijn, eerst eens zien wat voor bewijzen dat zijn dan. Kijk hé, het is eigenlijk altijd een eeuwig gevecht van de journalist die denkt dat hij beter is dan een deelnemer aan het spelletje. In een zeer sarcastische bui zeg ik soms dat wij deel zijn van de entertainmentsector sport. We spelen daarin mee en we proberen zo een beetje een prikkelende rol te spelen.
Dat klinkt heel wat minder dan de ‘public watchdog’ die de media pretenderen te zijn.
HVW: In de sport? (zucht)
In de politiek is zoiets van groot belang, dat neem ik aan. Als er daar iets fout gaat, dan kan dat een effect hebben op ieder van ons. Maar in de sport, de mensen willen zeker op televisie vooral show zien, hoor ik meer en meer. Zien hoe ze de Mont Ventoux beklimmen en zo. Ik heb veel artikels van u gelezen, en ik weet of wil daar veel over weten uit interesse en ook wel uit plicht voor deze thesis, maar ik kan me voorstellen het veel mensen niets kan schelen. Al die productnamen en termen die weinigen begrijpen.
HVW: Ja, maar toch krijg ik daar veel reactie op. Mensen die dat echt willen lezen en weten en daar nog op ingaan ook. Maar ik besef dat de doorsnee-lezer, die voornamelijk andere kranten leest, niet zozeer geïnteresseerd is in die dingen, dat klopt. De vraag is natuurlijk dan of wij ons dan moeten beperken en meedenken in hun beperkingen. Want vanaf het moment dat dat wel gebeurt, dan zie je dat ze daarin doorschieten, zoals in de zaak-Festina in ’98. Toen is de pers volledig doorgeschoten, omdat er geen expertise meer was. Daar hebben ze dingen gedaan waarvan ik dacht ‘hoe is dat nu in godsnaam mogelijk?’. Dingen verklaard, standpunten ingenomen. Ik keek naar televisie en dacht dat het niet waar kon zijn zoiets. Ik kende Rijckaert nog niet toen. Ik heb hem opgebeld daarna, gezegd wie ik was en gevraagd of ik eens langs mocht komen. En toen hebben we ook gepraat. Ik zei meteen: “Wat daar gebeurd is, die gasten kennen er gewoon niets van.” En toen heeft hij mij al zijn documenten laten zien, ook zijn preparatieschema’s, perfect allemaal mooi op zijn PC. En de pers is daar doorgeschoten, omdat ze er niets van kenden. Je moet je expertise daar toch in behouden en ten toon spreiden en erop hameren. Ik ga niet bij elke toppresatie zeggen dat er misschien wel doping is gebruikt. Ik heb dat nooit gedaan. Als ik iets over Armstrong schrijf, dan zeg ik dat die dit en dit en dat doet, en doping komt daar niet aan te pas. Ik heb wel een column geschreven, waarbij ik heb gezegd: “Goed dat hij weg is, want hij is een van de gasten van de jaren negentig, die allemaal met die superhormonen zijn opgegroeid en waarvan ik bijna zeker weet… “. Dat die gasten snel verdwijnen en de nieuwe generatie, we zullen wel zien of die beter is.
Mag dit? (Ik toon hem naar goede gewoonte de Deng met Armstrong op de cover, zie bijlage 9.)
HVW: Fuck, man. Wat is me dat?
Vrij duidelijk toch, dacht ik.
HVW: Goh, maar jongen, moest die dat zien... Ik heb daar nooit iets over gehoord. Mag niet, hé. Aiaiai. (na lange inspectie) Paul Keysers is een rare, hé. Sommige dingen kloppen wel die hier staan.
Het artikel is wel redelijk genuanceerd, maar zeker niet iedereen kijkt binnenin.
HVW: Ik ga het straks kopiëren, als je het niet erg vindt. Verdomme, ik heb dat niet gezien hé. Hier kunnen ze een proces voor krijgen. En dat (wijst naar de wielrenner op de cover met gele trui) is hij (Armstrong), hé. Dat gaat om portretrecht.
Of een skelet met een gele trui aan.
HVW: Ja, komaan hé. (allebei lachen) Ik zou dat echt een proces toewensen voor zoiets. Dat gaat te ver. Dat stuk moet ik nog lezen, Paul is een collega van mij geweest in Holland, geen grote dopingkenner. Nee, dat mag niet.
Christophe Vandegoor vond het wel kunnen, als alarmbel. Yvan Sonck zat op dezelfde lijn als u. Hij zou zoiets niet uitgeven.
HVW: Yvan ook niet? Ah, ja nee, ik zou het ook niet doen. En Yvan doet ‘Runnersworld’, hé. Deze cover is er echt over. Zeker ‘hormonenmaffia’ op zijn borst. Twee maanden ervoor heeft Deng nog eens opgerakeld dat hij twee patiënten had verloren. Ik ken dokters, mijn beste vriend is een chirurg. En die dingen gebeuren een keer per maand, dat is inherent aan de job. En dan is dat door hen gebracht en bijna ook door de Humo. Met Museeuw, toen ik dacht ik ook van … pff.
Dit is dan die riooljournalistiek?
HVW: Riool is dat niet, want die zijn goed hé. Maar dat gaat naar sensatie. Riool is onwaarheden, dit is veel meer spektakel. Ik heb ook een stuk gemaakt over ‘het geheim van Lance Armstrong’. Over dat boek van Walsh en Ballester, dat enkel in het Frans te krijgen is. Binnenkort ook E ngels denk ik. Maar ook de ‘Sunday Times’ heeft gelijk gekregen hé. Walsh is de chef-sport van de Sunday Times.
Ballester schreef het boek van Willy Voet, jij dat van Rijckaert. Is dat ook niet enorm embedded?
HVW: Bwa…
Rijckaert was een epo-dokter.
HVW: Dat van Rijckaert, dat was een biecht van “ik heb het gedaan en ik heb het daarom gedaan en zo heb ik het gedaan”. En onderaan schreef hij altijd een filosofische beschouwing. Maar ik vand dat dat kan, ja. Dan leer je echt dingen en kom je ook heel wat tegen. Het is altijd wat u op de rand begeven. Ballester voor Voet, ja kon ook. Er is ook een boek over Philippe Gaumont geschreven, heel goed, ‘Prisionner du dopage’. Je hebt mensen die goed kunnen schrijven hé. De boeken van Armstrong zijn geschreven door Sally Jenkins van ‘The Washington Post’. Tuurlijk kan dat. Maar Jenkins bericht niet over hem, die gaat niet naar de Tour. Want dan wordt het wel moeilijk hé. Toen ik het boek uitbracht van Rijckaert, was hij stervende. Op het moment dat we eraan begonnen, wisten we heel goed dat Eric zijn proces niet zou halen. Ook dat boek van Jean-Marie Dedecker heb ik geschreven. Dat was meer een grap, een aantal columns van mij waar hij z’n naam onder zette. We hebben ons heel goed geamuseerd, de helft van België stond op zijn kop.
Schrijf jij die dingen dan als journalist? Waar hou je op als journalist?
HVW: Dat is als schrijver. Maar bij Rijckaert heb ik wel iets speciaal gedaan. Ik heb hem geïnterviewd voor Humo. Probleem was dat de uitgeverij mij weinig geld kon geven om dat te doen. Ik zei: “Ok, ik zal hem dan ook interviewen.” En dan was dat echt raar. Ik kan dat, ik kan gewoon die pet omdraaien. Ik zei tegen Eric dat ik kwam als journalist en dat ik hem ging interviewen. En ik weet niet wat je mij al allemaal verteld hebt, ik ga gewoon afgaan op wat ik gezien heb. Man, na een uur hé, hij zou me buitengegooid hebben. Ik heb hem echt zo klemgereden toen. Uiteindelijk hebben we dat interview voor 70.000 frank kunnen verkopen aan Humo. Ik wist dat anderen er opzaten en dacht ‘Rijckaert was van mij’, om dat zo uit te drukken. En voor dat boek heb ik 80.000 frank gekregen, maanden aan gewerkt, dat was niets. Ik dacht ‘laat ik dat op die manier nog wat valoriseren’. Maar ik heb hem echt journalistiek geïnterviewd hé. Ik zette hem de hele tijd klem. Maar dat is wel moeilijk om die knop om te draaien. Ik heb ook nog ooit over het ontslag van een trainer van mij geschreven, waar ik volleybalde. Ik vond dat belachelijk en het bestuur werd bijna zot van mij. “Maar ik ben ook journalist ook”, zei ik. Je moet wel een beetje die gespleten persoonlijkheid hebben.
Dat lukt altijd?
HVW: In sommige gevallen zal het moeilijk zijn. Dan zou ik zwaar in de problemen kunnen komen, bijvoorbeeld met een Luc Van Lierde. Maar er zijn niet veel voorbeelden, van waar ik ga te ver ga. Ik ben in ’89 gaan samenwonen de beste volleybalspeelster van dat moment, Miet Deckers. Haar coach was Mart Buekers, decaan nu van ‘Faber’ aan de KU Leuven.
Binnenkort zelfs vice-rector dacht ik.
HVW: Dat wist ik niet. Wel, ik heb toen een zwart geld-circuit in het volleybal uitgebracht. En toen hebben ze me ook gebeld van ‘Panorama’, dat mijn vrouw meespeelde. Ze wisten heel goed dat er zwart geld verdiend werd, maar ik had alleen bewijzen van Torhout. Zo machiavellistisch ben ik dan wel om te zeggen: “Kom maar af en zoek ze maar hé.” Het is allemaal een spel.
En die uitwassen van dat spel hebben hun plaats in het nieuws?
HVW: Mensen lezen dat graag hé. Niet te gespecialiseerd, het moet een beetje smeuig zijn. Ik probeer van die smeuigheid wel af te gaan, ik probeer de achterkant van die sport te tonen. Ik heb begrip voor degene die doping neemt, doping is bijna een fataliteit in de sport. Die middelen zijn zo – behalve epo dan, als jij vandaag epo neemt en morgen en overmorgen, een week, dan loop je 10 à 15 procent sneller op de tien kilometer volgende week, zonder training – bedoeld om harder te trainen. Topsport is een verschrikkelijk bestaan en ook tegelijkertijd een fantastisch bestaan. Stress en zo, dat komt er allemaal bij, ik snap dat wel. Maar aan de andere kant, we kunnen de deur niet openzetten. Er zijn een aantal regels en ik ben niet de bewaker van die regels, maar als iemand zegt: “Ik heb gepakt en ik ben fout’, dan ga ik er bijzetten “amaai, leg dat nu eens uit”. Zoals Filip Meirhaeghe. Maar als iemand zegt dat ze hem hebben veroordeeld en hij weet niet waarom, want hij heeft niets gedaan, omdat toevallig dat proces in de anonimiteit is moeten gevoerd worden, dan denk ik ‘aaah, niets gedaan’ en die liegt dan.
Heeft u geen enorm privilege door als dopingkenner bekend te staan?
HVW: Wacht eens even hé. Ik ben in wel meer dingen gespecialiseerd hé. Ik kan hier evengoed een verhaal maken over de sportindustrie. Hoe de gelden in de Champions League verdeeld worden en hoe in Amerika. Hoe boeiende is dat ze in Amerika meer geld geven aan de armere ploegen en bij ons is dat andersom, meer geld aan de rijken. Ik ben aan deze kant de grootste specialist van Michael Jordan. Of die doping pakt, ik denk het wel, de moeten 104 wedstrijden per jaar spelen, al die jaren aan een stuk, ik denk dat daar ook wel wat aan ingegaan is. En ik ben dan hier teruggekomen en ik ben nu chef-sport, maar ik ga ook alles bijhouden nog. Ik heb investeringen gedaan, boeken gekocht, elk middel zoek ik op.
Moet je zo ver gaan als je over doping wil berichten?
HVW: Wel, het is zeer gespecialiseerde materie en dan zie je veel onzin. Ik lees soms onzin van mezelf en dan leer ik bij.
Maar er is niemand die dat opmerkt en die zich daaraan zal storen.
HVW: Nee, anders schrijf ik mij af. Ik vind wel dat ze zich wat meer mogen gaan specialiseren en niet vanalles schrijven wat niet juist is.
Hebben ze nog tijd genoeg om alles correct en volledig weer te geven? Nu is er net iets binnengekomen (18u). Het moet er misschien nog wel in, dus tempo erachter.
HVW: Dat is niet zoveel werk hoor. Je moet studeren, boeken en tijdschriften lezen. Het is veel werken, lezen, bijhouden en klasseren. Dat is dan mijn voordeel.
Niet iedereen is zo ijverig waarschijnlijk. Vandegoor wist in ’98 ook maar weinig van de hele zaak af en toch moest hij berichten. Er was het gerechtelijke aspect, het sportieve, het economische, de farmaceutisch en medische kant…
HVW: Wat ze dan moeten doen? Ik zal een voorbeeld geven. Dat boek ‘L.A. Confidentiel’ is vorig jaar uitgebracht. Ik heb de test gedaan in de Ronde van Frankrijk in de perszaal en aan al mijn Belgische collega’s gevraagd wie het had gelezen. Niemand. Dus je begint aan de Tour, dat boek is twee weken uit, iedereen sprak erover in de Dauphiné Libéré, dat was een groot item. Ik heb nog naar Walsh gebeld en op de Mont Ventoux belde die mij terug, 45 minuten lang vanuit Engeland naar mijn Belgisch nummer. Het was toen tijdrit op de Ventoux, waar Armstrong tweede werd achter Iban Mayo. En daarna hebben ze gebeld naar de UCI vanuit het Armstrong kamp, dat dat echt niet kon hé. Die oranje (Mayo van de Euskaltel-ploeg) hier, we willen dat jullie daar iets aan doen. En ze hebben er iets aan gedaan hé. Maar goed, niemand had het boek dus gelezen. Ook het boek van Gaumont was er twee weken voor de Tour en weer hetzelfde en ook die van Het Laatste Nieuws, een hele goeie journalist, had het niet gelezen. Er stonden prachtige dingen in over Frank Vandenbroucke. Niet over doping, maar over dat wereldje en de druk. Je krijgt daar echt inzichten hé. En niemand maakt nog echt zijn huiswerk en daar krijg ik zo de zenuwen van hé. In de politiek merk ik dat niet. Je moet dat echt doen voor uw eigen eer, je moet lezen. Als je niet leest, blijf je niet op de hoogte. En wat ze nu allemaal doen, is internet hé. Daar staat heel veel op, maar probeer daar eens de historische kritiek op los te laten. Daar staat ook heel veel onzin op.
Als ze er weinig of niets over weten, hoe kunnen ze daar dan ook nog eens kritisch tegenover staan?
HVW: Aja, maar dat is met alles zo in de sport wat een beetje wetenschappelijk wordt, dat wordt op een vreselijk slechte manier behandeld. Vraag de vier trainingscomponenten aan journalisten: kracht, snelheid, uithouding en weerstand. Die weten dat niet.
Is de sportjournalist dan nog wel bevoegd of in staat om daarover te kunnen berichten?
HVW: Nee, de meesten niet. Een paar wel. De meesten weten niet wat testosteron is. Je moet de fysiologie kennen. Elke journalist moet een trainingscursus volgen. De wetenschappelijke achtergrond van sport benaderen. Verslaggeving en uitslagen en die daar heeft zijn teen pijn gedaan, dat vind ik geen sportjournalistiek. Vanaf je sport benadert als sociologisch fenomeen, wat ik probeer te doen, dan moet je iets weten over de industrie achter de sport, over de industrie die die mannen onder druk zet, over de wetenschap. Een sportjournalist moet basisnoties hebben van sportwetenschap. Die opleiding is er niet, je moet dat zelf gaan doen. Maar ik ga daar niet te hard om roepen, want als er ene op televisie komt om iets uit te leggen, dan ben ik het hé. Omdat ze weten dat ik er iets van ken. Ik zit altijd te schijten op de VRT en toch vragen ze me altijd. Maar ik heb wel problemen met hetgeen eraan komt, wat betreft de jonge sportjournalisten en kennis van zaken, zeker bij doping.
Is er nog plaats voor zware en moelijke stukken door die tabloidisering?
HVW: Ja, als bij Het Nieuwsblad of Het Laatste Nieuws zou zitten, dan zou ik die dingen ook schrijven. Iets mooier verpakt waarschijnlijk, maar ik zou ze schrijven. En af en toe zullen ze dan kwaad zijn en de mensen zullen niet alls begrijpen. De televisie vind ik vooral een groot probleem. Zij willen het wielrennen niet aanpakken. Televisie-sportjournalistiek bestaat eigenlijk niet meer. Het is entertainment geworden. Bewegende beelden laten zien.
Mart Smeets die een uur lang met één gast zit te praten, dat vind ik geen entertainment.
HVW: Bwa nee, maar die gaat ook niet echt diep in op de feiten hé.
Op Canvas is er blijkbaar geen plaats voor duiding.
HVW: Dat kost veel geld hé. We hebben ooit eens een programma op de VRT voorbereid over doping. Toen ik alles gezegd had wat ik moest zeggen, zeiden ze dat het veel te moeilijk was. Voilà. Er is eens een reportage in Ter Zake of zo geweest en die was van een bedroevend niveau. Zo ongenuanceerd en simplistisch. Televisie is heel moeilijk om te brengen. Er is maar een mogelijkheid op televisie: dat je op je nieuwsredactie sportjournalisten hebt die gespecialiseerd zijn in alles wat er achter het resultaat gebeurt. Dat je een fenomeen als Beveren kunt duiden, economisch. Dat er in West-Vlaanderen veel te veel clubs zitten in dezelfde vijver, drama’s gaan daar gebeuren. En je kan daar mooie stukken over maken. Maar je moet dat niet aan Frank Raes overlaten. Je moet dat aan je nieuwsredactie overlaten. Zet daar een man of tien, die niet veel doen misschien, maar er wel alles over weten. Maar ik klaag niet, want zo komen ze bij mij terecht elke keer. (lacht) Ik word er wel niet voor betaald, maar dat is goed voor m’n marktwaarde.
Om af te sluiten, hoe wil je dat doping in de media komt?
HVW: Minder spektakel en meer achtergrond en een juistere weergave. Als ze zo over economie en politiek zouden schrijven, dan zou het kot te klein zijn. Maar ik ben toch niet goed van die cover van Armstrong.
Dat is Armstrong niet, dat is enkel uw perceptie.
HVW: (kijkt bedenkelijk)
Goed, laten we het daar dan maar bij houden. Enorm bedankt!
Bijlage 7: Interview Michel Wuyts, sportjournalist
Ten huize Michel Wuyts, Scherpenheuvel, maandag 22 augustus 2005, 17u.
Het interview vond drie dagen voor het indienen van dit werk plaats. Michel Wuyts was na de Ronde van Frankrijk traditiegetrouw voor enkele weken naar Toscane getrokken en kon zich nu pas vrijmaken. Het is geen ideale situatie om een interview af te werken met een nakende deadline, maar op die manier konden we aan den lijve ondervinden wat een journalist elke dag moet trotseren. We hadden onszelf heel wat stress en moeite kunnen besparen door ons te beperken tot de andere respondenten, maar we waren van mening dat de opinies en informatie van Michel Wuyts een belangrijke meerwaarde konden betekenen. Hij is sinds jaren dé Vlaamse wielerstem en we zouden onszelf betrappen op onvolledigheid, moesten we hem niet opgenomen hebben in dit onderzoek.
Laten we van wal steken met uzelf even voor te stellen.
MW: Ik ben Michel Wuyts. Ik heb pedagogie gestudeerd, toegespitst op lager onderwijs. Ik heb ook een tijdje les gegeven in het lager onderwijs. Erna ben ik vijf jaar schooldirecteur geweest in een normaalschool in Tienen. Dit gebeurde allemaal voor mijn dertigste. Tegelijkertijd met die carrière als directeur was ik, na een reeks proeven met vrucht te hebben beëindigd, als losse medewerker van de toenmalige BRT aan de slag gegaan. Na verloop van tijd nam het aantal opdrachten toe, zodat dat in 1992 leidde tot een overaanbod aan werk. Ik was slechts vijf dagen thuis dat jaar. Van vakantie was geen sprake. Ik voelde dat ik in het begin van 1993 een knoop moest doorhakken, een keuze maken als het ware. En toen kwam er een contract vrij, dat van Uyterhoeven nota bene, en ben ik er volledig ingestapt. In het begin hield ik me met vanalles bezig, ik zat als commentator op de motor tijdens wielerwedstrijden, maar ging ook naar wereldbekers voetbal en deed allerlei opdrachten. Geleidelijk aan heeft het wielrennen aan veld gewonnen. Zeker toen in 1999 de Vuelta ook rechtstreeks werd uitgezonden en ik daar naartoe gestuurd werd. Bovendien verliet Mark Vanlombeek net de VRT, die hij inruilde voor VTM. Sindsdien ben ik haast uitsluitend metr wielrennen bezig. Twee jaar geleden heb ik wel nog de Wereldbeker voetbal in Zuid-Korea becommentarieerd, maar laten we zeggen dat 99.9% van mijn tijd in het wielrennen gestopt wordt.
Volgt u de andere sporten op de voet?
MW: Steeds vanop meer afstand. In vakantieperiodes stel ik wel vast als ik in Italië de ‘Gazetta dello Sport’ koop, en dat doe ik dagelijks, dat ik alles lees, zelfs strandvolleybal. Ik hou wel van sport in de zeer brede zin. Ik kan zeer gepassioneerd blijven kijken naar een bijvoorbeeld een schaatsuitzending, ook al gaat dat uren om rondjes draaien met steeds hetzelfde stramien. Ik ben daardoor gefascineerd.
Als je in het wielerwereldje zit, is het dan nog mogelijk om alles vanop afstand te bekijken en te becommentariëren?
MW: Dat lukt, op voorwaarde dat je af en toe eens luwe periodes inbouwt. Als ik nu bijvoorbeeld naar de Ronde van Duitsland kijk na een vakantieperiode, dan kijk ik daar met een ander oog naar dan op die momenten dat je er zelf ingegooid wordt. Dan word je daar in meegezogen en dan zou het kunnen dat de objectieve waarneming daaronder leidt. Ik ben kritischer als ik nu kijk naar een uitzending, ik zal dan ook scherper en spitser reageren op uitspraken die vallen, dan op die momenten dat je er zelf mee bezig bent.
Om even terug te komen op uw opleiding. U heeft niets specifiek gestudeerd om aan journalistiek te doen?
MW: Nee, helemaal niks. Maar mocht één van mijn kinderen er voor kiezen journalistiek te doen, zou ik ze wel aanraden een specifieke opleiding aan te vatten. Communicatiewetenschappen of misschien beter eerst een talige richting zoals Germaanse filologie met de mogelijkheid om erna dan een bijkomend licentiaat of iets specifiek bij te doen. Mijn (overigens zeer charmante) dochter voelde wel iets voor journalistiek, maar ze gaat toch voor psychologie. Als ik bij ons het korps bekijk, merk ik dat dat een allegaartje van allerlei richtingen is. Er zit zelfs een regent godsdienstwetenschappen bij, Jan Noppe. Dat is ook de enige persoon die ik bij wijze van spreken zelfs naar het cricket zou sturen. Hij is gefascineerd door de buitenbeentjes. Ik heb trouwens, om even terug te komen op vorige vragen, vorig jaar de Olympische Spelen becommentarieerd en dat moet je wel eens 40 km verderop het roeien becommentariëren en dan moet je dus ook bezig zijn met andere sporten.
Is er een groot verschil tussen het wielermilieu en andere sporttakken?
MW: Ik vermoed van wel. Ik heb de indruk dat je in het wielermilieu moet aanvaard worden, omdat het een zeer gesloten kringetje is. Alles wat de journalisten betreft, wat zij doen of niet doen, gaat bijzonder snel rond. Ik denk dat het makkelijker is om pakweg het stadion van Racing Genk binnen te wandelen en een interview af te nemen, dan in het wielrennen. Maar één keer aanvaard, dan hoor je eigenlijk bij de familie.
Hoe hard ingewerkt mag een journalist zijn?
MW: Ik zeg altijd: “Je moet met een sporter vriendelijk omgaan, maar je mag hem nooit te vriend maken.” Je mag er nooit mee aan tafel gaan zitten, want dan ga je al een stap te ver. Dat doe ik ook niet.” Ik heb dus ook geen vrienden in het peleton. Ik vind het al gevaarlijk om op permanente basis uit fietsen te gaan met renners die nogf actief zijn. Doe dat als die renners gestopt zijn, dan kan je er misschien nog wat wijzer van worden. Ze worden dan wat loslippiger. Maar zolang ze actief zijn, zou ik dat niet doen, want er komt een dag dat je een moeilijke vraag moet stellen.
Is Hans De Clerq als co-commentator geeft dan geen stap te ver? Hij moet namelijk objectieve commentaar geven op zijn collega’s.
MW: Dan moet je het co-commentaar van sporters in het algemeen in vraag stellen en dat doen we ook. Het is een afwegen van de toegevoegde waarde die zo iemand heeft, omdat hij uit het milieu komt, omdat hij op het hoogste niveau gekoerst heeft, en de ervaringen die hij kan vertellen, de dingen die hij doorgaans met zijn snelle zintuiglijke waarneming ziet, die kan ik op die manier niet zien of op dezelfde manier met dezelfde geloofwaardigheid vertolken. Als dat afweegt tegen het nadeel dat hij een aantal zaken niet kan zeggen, dat hij enkele dingen niet durft zeggen vanwege tegenmaatregelen uit het milieu, dan helt dat toch nog altijd over naar de toegevoegde waarde.
Toen het over doping ging, zei hij wel: “Je moet die mensen hun werk laten doen.”
MW: Dan is het aan mij om tegengas te geven. Dat heb ik in de laatste Ronde van Frankrijk dan ook gedaan. Toen heb ik hem denk ik dan toch vrij snel op zijn plaats gezet. We kunnen niet naïef blijven zijn door alles wat ons overkomen is.
Daar komen we straks zeker op terug. Wat zijn eigenlijk de criteria om het nieuws te halen?
MW: Er is natuurlijk een enorme evolutie. De jongste jaren stel ik vast, en niet tot mijn blijdschap, dat je nog met twee dingen het nieuws haalt: enerzijds met fantastische uitslagen, met buitengewone prestaties, anderzijds met buitengewone schandalen. Alles wat daartussen zit, is grijs. Hoe gewoner het is, hoe grijzer, en daar is dus geen plaats voor. Dat heeft te maken met de verfletsing van het nieuws. Hoe moet je dat noemen, is dat vervlakking die je ook in kranten waarneemt. Ik noem Het Laatste Nieuws en sinds een paar jaar ook Het Nieuwsblad die wel het meest verkopen., die de betere cijfers halen.
Kranten moeten natuurlijk verkocht worden. Ik ga zeker de VRT niet vergelijken met de commerciële omroep, maar ze heeft toch niet de opdracht om zo veel mogelijk mensen aan te spreken.
MW: De VRT heeft een bijkomende opdracht, maar zeggen dat de VRT niet commercieel mag denken, is gewoon flauwekul. Omdat het sinds de vorige directie, midden jaren ’90 volkomen de mist inging en sinds DeGraeve aan het bewind gekomen is, is ook uitdrukkelijk gesteld dat het onze plicht was een zo groot mogelijk deel van de bevolking aan te spreken. Dat heeft consequenties.
Bourgeois zei dan weer: “Ze mogen niet teveel kijkcijfers halen en te populair worden.”
MW: Dat is eigen aan de golfbeweging. Er is een impuls gekomen midden jaren ’90 dat we op alle mogelijke vlakken, zeker de commerciële, een pak rammel kregen van VTM. Dan krijg je een nieuw bewind, waarbij schoon schip gehouden wordt en waar dan een enorme inhaalbeweging gerealiseerd wordt. Zelfs zo sterk dat je dan eigenlijk de fakkel overneemt en nu krijg je een tegengasbeweging. Politiek wordt op die manier ook betrokken partij, die de zaken ook stevig beïnvloed.
Waarom haalt doping eigenlijk het nieuws? Is het echt relevant?
Vander Auwera zei: “Wij van de gezondheidsinspectie hebben te maken met doping, maar ook met zelfmoorden. Als je die twee vergelijkt, …”
MW: Ik vind het wel relevant. Ik ga er nog altijd vanuit dat een topsporter een voorbeeldfunctie heeft. En als die daarin faalt, vind ik het wel relevant dat die het nieuws haalt. Als je dan het nieuws opsplitst in de rechtstreekse verslaggeving, waar ik vooral mee bezig ben, en de journaalverslaggeving die elke dag gepresenteerd wordt op vaste tijdstippen, dan vind ik dat doping nog meer op zijn plaats is in een journaal. Je kan natuurlijk de overweging maken of het nog koosjer is dat te plaatsen tegenover een bomaanslag. Dat vind ik ook de logica ver voorbij. Zet dat dan misschien als headline van het sportnieuws, maar niet als tweede item. Maar nogmaals, de eindredactie van het journaal heeft zich de laatste jaren enorm aangepast aan het publiek waarvoor ze werkt.
Is het publiek dan belangrijker dan de maatschappelijke relevantie van de feiten?
MW: Dat is inderdaad zo geworden. De spiegel van de maatschappij is eigenlijk voor een groot stuk larie geworden. Ik hoop niet dat dit zal blijven evolueren. Ik merk nu al links en rechts dat er een tegenbeweging komt en dat er op steeds bredere basis een behoefte gaat komen naar normen en waarden, waar die toch een heel eind weg geweest zijn de voorbije tien jaar. Ik ben ervan overtuigd dat dat terugkomt.
Stel dat een gerucht de redactie binnenwandelt. Wat moet er dan gebeuren?
MW: Zolang het een gerucht is en niet met bewijzen gestaafd, mag het voor mij het nieuws niet halen. Ook daar worden we dan gegarandeerd voorbijgehold door de concurrentie, als we dan een bepaald gerucht niet bekend maken. De waarheid leert dat als VTM wel mee in de geruchtenmolen stapt, dat je een zapproces krijgt. En dan zie je dus ook dat die geruchten bij ons op de antenne gaan.
Ze hebben natuurlijk wel een enorme impact op het publiek. Ook al blijkt het niet waar te zijn achteraf, toch wordt er steeds een link gelegd. (bv. Van Santvliet)
MW: Ik garandeer u dat de geruchten in 95% van de gevallen wel waar worden.
Is dat belangrijk?
MW: Dat is in het milieu waar ik vertoef belangrijk. Jammer genoeg worden wilde nieuwtjes bittere waarheid. Dat vind ik een pijnlijke vaststelling. Toen ik geconfronteerd werd met de geschriften van Willy Voet, dacht ik dat het grootste deel larie was. Nog geen jaar later heb ik mijn mening moeten herzien. Het verhaal was van de eerste tot de laatste letter waar.
Dat wordt dan gepubliceerd in boekvorm en niet in het journaal.
MW: Terecht dat je dat aanhaalt, want dat is een wereld van verschil. Ik heb mijn mening over doping geschreven in mijn derde boek dat ik heb laten uitgeven. Ik denk niet dat diegenen die dat moeten lezen het al gelezen hebben.
Bestaat er nog zoiets als een deontologische code op redacties?
MW: Ja, die is nu op de sportredactie herschreven en aangepast, maar ook verstrengd. Zoals het meestal gaat, komt de prikkel daarvoor van de algemene redactie. Dan kom je bij de sport terecht. Sport holt er altijd een klein beetje bij achterna. Maar we hebben het samen met een aantal anderen toch wel gunstig gevonden om ook onze deontologische code wat aan te passen.
Verschilt die hard met de code van de nieuwsredactie?
MW: Ja, omdat je vanuit het wezen van de sport veel dichter bij de commercie staat dan in het algemeen nieuws. Daar moet je je hoe dan ook aan aanpassen. Het noemen van namen van wielerploegen bijvoorbeeld, is eigenlijk je reinste commercie. Dan ben je eigenlijk als commentator een marketing –of reclame-instrument. Anderzijds zijn die namen ook bij de internationale wielerunie zo geregistreerd en is er een duidelijke richtlijn op Europees vlak dat de hoofdsponsor en de grootste co-sponsor genoemd worden.
Geldt die code voor alle sportjournalisten in Vlaanderen of enkel voor de VRT-sportredactie?
MW: Enkel voor de VRT, de controle gebeurd door zelfregulering.
Wat gebeurt er dan bijvoorbeeld in het geval Wijnants? Wordt er ingegrepen? Zijn er sancties?
MW: Ik weet niet wat er toen precies gebeurd is. Maar wie zegt dat Wijnants toen ongelijk had? Ik zou niet kunnen zeggen of Stef toen op het matje is geroepen. Maar het vermoeden is groot dat er toen wel een probleem was bij een aantal veldrijders, zoals dat vaak het geval is naar kampioenschappen toe. Er duiken dan wel vaker kwaaltjes op die er de rest van het seizoen niet zijn en dan plots komen renners aandraven met doktersattesten die dan geregistreerd worden in het gezondheidsboekje. Dan stel je vast dat het grootste deel van de deelnemers aan het Belgisch Kampioenschap met knieperikelen sukkelt en dus aan de coïctoïden mag. Maar en datr is het grote drama wat de strijd tegen doping betreft, voor een uitschrijven van attesten en een voorkomen van ontstekingen bestaat dan ook een plausibele uitleg. De kampioenschappen zijn immers op het einde van het seizoen en het is dan toch wel normaal dat de pezen overbelast kunnen zijn. Hoe ga je dan de waarheid van de geveinsde waarheid scheiden? Dat is het grote probleem.
Je moet op de een of andere manier proberen het publiek in te lichten.
MW: Dat gebeurt. Maar je moet het willen horen. Sinds ik in ’99 de Vuelta heb gedaan, zeg ik dat Spanje met een hardnekkig probleem zit. Men gaat daar veel liberaler om met het gegeven doping, men gaat veel makkelijker naar apotheken en men geraakt makkelijker aan het spul. Dat wordt echter niet opgenomen door zij die over de objectiviteit van de commentator oordelen.
Ik neem aan dat de journalist altijd tussen enkele kampen zit: het wielermilieu, de redactie, het publiek, de sponsors, …
MW: Een journalist heeft volgens mij maar één opdracht en dat is de waarheid zo dicht mogelijk benaderen. Wat niet evident is in de gesloten cocon van de koers.
Kan je wat u doet bestempelen als nieuws meegeven? Het is immers commentaar en dat neigt veel meer naar entertainment dan informatievoorziening.
MW: Ik volg daar voor een groot stuk Hans Vandeweghe, die bij ons kandidaat hoofdredacteur is geweest. Hij zei dat commentatoren moesten gescheiden worden van het algemeen nieuws omdat het ene niks meer met het andere te maken heeft. Je bent inderdaad een soort entertainer en van een entertainer kan onmogelijk verwacht worden dat die altijd en overal de waarheid dient. Omdat je nu eenmaal met een verwachtingspatroon zit bij het grote publiek. Per slot van rekening heb je het, in het beste geval, over een massa van een miljoen driehonderdduizend kijkers, die willen op een gezellige zondagnamiddag verwend worden en naar de Ronde van Vlaanderen kijken.
Je moet het publiek geven wat het wil.
MW: Nee, dat is een uitspraak waar ik niet achtersta. Je kan ze wel een gezellige namiddag bezorgen, zonder de waarheid geweld aan te doen. Wat je moet meegeven, moet je meegeven.
Vlaanderen heeft daar een selectief gehoor voor. Stel dat Vinoukourov uit de Tour werd gezet in plaats van Petrov, dan werd er een groter schandaal gecreëerd. Stel dat het een Vlaming geweest was, dan was de mediabelangstelling nog groter geweest. Je moet al een ‘die hard’ zijn in het wielermilieu en alles op de voet volgen om te weten dat Fabrizio Guidi tegen de lamp gelopen is.
Die sensatie treedt pas in werking als het om iemand bekend gaat.
MW: Zo gaat het altijd. Het nieuws zal openen met ‘Jan Ullrich positief’, maar zal niet openen met ‘ Kessler positief’. Iedereen heeft het over de ‘zaak-Museeuw’, maar eigenlijk is het de zaak-Landuyt. Museeuw is echter de vetste naam die er bij was, dus met meer bekendheid en men heeft het dan al gauw over de zaak-Museeuw.
Heeft Museeuw daar ook niet zelf een beetje voor gezorgd? Hij heeft jarenlang geprofiteerd van de mediabelangstelling en ziet nu ook de keerzijde van de medaille.
MW: Ik heb ettelijke pogingen gedaan om Museeuw de waarheid te laten vertellen. Ik heb zelfs gezegd dat als hij de hele waarheid niet wil zeggen, dat hij dan de gedeeltelijke waarheid kan geven die hij kwijt wil. Hij is er niet op ingegaan. Hij heeft op twijfelen gestaan, maar is toen teruggefloten door zijn eigen ploeg, met name door Patrick Lefevere die gezegd heeft dat hij al te ver weg was om de andere richting in te slaan.
Had hij geen angst voor het milieu?
MW: Museeuw is iemand die sinds zijn jeugd met een gigantisch imagoprobleem zit. Hij heeft naar zijn eigen mening en naar de mening van de meeste Vlamingen enorme prestaties neergelegd, maar hij heeft nooit de status van vedette gehad. Tenzij in zijn laatste jaren, als hij een paar keer zwaar tegen de vlakte gegaan is, en naar zijn eigen zeggen een paar keer bijna doodservaringen gehad heeft. Toen is er een kentering gekomen in de publieke bejegening naar Museeuw toe, maar een echte vedette is hij nooit geworden. Het zat Museeuw bijvoorbeeld hoog dat Vandenbroucke die net binnenkwam zonder de grote overwinningen te halen, hem binnen de kortste keren inzake populariteit voorbij stak. Dat wat hij in de laatste jaren van zijn carrière opgestapeld heeft, wel een soort van volksfiguur geworden, dat heeft hij na het opduiken van de affaire Landuyt niet meer willen prijsgeven.
Het is een heel gesloten karakter en uiteindelijk is dat een zeer pijnlijke zaak, in de eerste plaats voor hemzelf.
Zijn vader zei: “Als het allemaal waar is, gaat mijn kop eraf.” Die moet er nu wel af. MW: Het zou wel eens kunnen, ja.
Ze hekelden de media ook in die periode: “Die mogen alles doen en schrijven. Ze blazen alles op.”
MW: Daar is helemaal geen opblazen voor nodig. Wat er toen gebracht is, is voor 90-95% waar. De kans is natuurlijk groot als het ene kanaal ermee uitpakt en het andere kanaal het overneemt en er een soort van opblaaseffect komt, maar wat Museeuw ten laste gelegd wordt is, vrees ik, waar.
Is er een groot verschil tussen nieuwsredacties en sportredacties? Er wordt gezegd dat de algemene journalist geen rekening moet houden met zijn publiek en de sportjournalist dat wel moet doen.
I: Er is zeker een groot verschil tussen de twee populairste sporten enerzijds, voetbal en wielrennen, en alle andere sporten anderzijds. Bijvoorbeeld wanneer Rutger Beke beticht wordt van dopinggebruik is het makkelijker daarover te berichten dan wanneer hetzelfde gebeurt in de populaire sporttakken. Die reflectie zal toch wel bestaan om daar wat voorzichtiger mee om te gaan en zeker vooraleer je met een bericht naar buiten komt, zorgen dat je bewijs hebt. Er zijn immers zoveel mensen betrokken bij die sport en een sporter wordt ook steeds beter verdedigd. Dat komt hem ten goede en ik vind het ook een goede zaak dat er een management onstaan is dat de sporter op sociale en andere vlakken begeleidt, maar dat heeft ook een keerzijde. Als je als journalist met absolute zekerheid weet dat er gesjoemeld is en je brengt dat uit, zonder dat diegene die dat verteld heeft daarvoor wil uitkomen, dan is de kans groot dat je daarvoor een gerechtelijke procedure aangespannen krijgt. Het is mij al overkomen en heb toen een advocaat onder de arm genomen die ik tegengas heb laten geven. De tegenpartij heeft toen afgehaakt. Ik garandeer je, één keer volstaat. Het komt zeer vreemd over als je een aangetekend schrijven krijgt van een advocatenbureau waarin cliënt X versus Wuyts en een aantal tenlasteleggingen vermeld staan, waarvan je denkt: ‘Hoe hebben ze het lef om me dat in mijn schoenen te schuiven?’
Het is dan wel heel ver gekomen. Als je de geschiedenis overloopt, was er eerst één grote familie, daarna wordt er wat meer afstand genomen zoals Jan Wauters die aan onderzoeksjournalistiek begint te doen, en nu komt er een soort tegengewicht: journalist versus sporter.
MW: Ik loop niet zo hoog op met de zogeheten kritische journalistiek van de vorige generatie, die het allemaal steviger en scherper zou aanpakken. Ik heb van diegene die je daar noemt en andere er veel en vaak zien tafelen met de hogere instanties van clubs. En iedereen heeft zijn recht op een vergissing. Ik heb Ivan Sonck ook Mourhit zien vastpakken na zijn overwinning op het WK veldlopen. Dat is dan emotie en sport.
Is het voor een journalist dan niet moeilijk om die afstand te blijven bewaren?
MW: Dat wordt makkelijker door de ouderdom. Hoe ouder je wordt, hoe meer afstand je kan nemen. Je hebt je emoties beter in de hand. Tussen je tiende en pakweg je vijfendertigste zou het kunnen dat je nog wel eens idolen hebt, maar die heb ik niet meer tenzij de jeugdidolen die ik vroeger gekoesterd heb.
Is het dan veel moeilijker voor jonge sportjournalisten? Ze kunnen wel bijna overal terecht, want er is een enorm aanbod en daardoor is de berichtgeving minder correct en met minder kennis van zaken gebracht. Vroeger was men veel kritischer en beter opgeleid volgens Jan Wauters.
MW: Het moet allemaal zo snel gaan. Je wordt er sneller ingegooid en je moet in een veel kortere tijd dingen gaan doen waar je eigenlijk nog niet klaar voor bent. Dat heeft wellicht ook te maken met het overaanbod dat op bepaalde ogenblikken ontstaat. Je ziet dat de spoeling vrij dun is.In de vergaarbak van potentiële sportjournalisten zijn er niet zo heel veel die er met hun kopje bovenuit steken. Dan kom je al snel in de tweede of derde laag om uit te putten.
Het is dan toch ook aan de werkgever om fatsoenlijke mensen aan te werven.
MW: Zoals ik al zei, is de spoeling dun. Dan moet je net onder de toplaag of zelfs al in de derde laag gaan kijken of er nog waardige krachten zijn, wie de jeugd nog mee heeft en wie zou je op termijn kunnen kneden. Dat kneden verliep vroeger echter, zoals Jan Wauters zei en met Frank Raes ook gedaan heeft, over jaren. Ook op televisievlak was het zo dat je in je eerste jaren alleen maar kleine journaalonderwerpen maakte, vooraleer je er ook maar aan kon denken om eens een live-interview te doen. Nu is het best mogelijk dat als je bewijst dat je min of meer taalvaardig bent en uit je woorden komt na een maand of vier al voor de leeuwen gegooi wordt in een rechtstreekse verslaggeving.
Dat is geen positieve evolutie?
MW: Neen, ik vraag me eigenlijk af of er wel zoveel sportjournalisten zijn. Ik stel vast dat er een groot verloop is. Als ik de krant van nu opensla in mijn vakdomein en ik vergelijk die met de krant van vijf jaar geleden, dan stel ik vast dat zowel bij Het Laatste Nieuws als bij Het Nieuwsblad van het contingent van schrijvende jongens er nog één overblijft bij elk. De meesten komen ofwel bij een ander segment van de krant terecht, toerisme of sociaal nieuws, ofwel worden ze hoofdredacteur. De ervaring slibt dus weg. Jongeren moeten dan te snel dingen gaan doen waar ze niet klaar voor zijn. Maar het is niet omdat het contingent, de hoop journalisten zoveel groter wordt, maar het heeft er vooral mee te maken dat er een groot verloop is. Door de uitbreiding van het voetbal, het inkopen van het voetbalcontract, waar ga je ze halen? Bij andere kanalen. Er is dus eigenlijk een soort cirkelbeweging. Het draait. Iemand van redactie A gaat naar redactie B en dan is het weer andersom.
Is er dan een VRT die zegt: “Wij willen dat voetbal en pas daarna gaan we zien we daarvoor kunnen inzetten.”
MW: Dat is zo. VTM heeft het een tijdje anders gedaan. In de beginperiode zijn ze gaan uitkijken wie ze bij ons konden weghalen om als troef uitgespeeld te worden. Zo hebben ze Dirk Deferme en Dirk Abrahms weggekaapt, om later te gebruiken toen ze het voetbalcontract binnenhaalden. Ik kan me wel voorstellen dat ze dat wel in hun achterhoofd hadden toen ze die mannen binnenhaalden. Maar bij het terughalen van het voetbalcontract naar de VRT is er bij mijn weten nooit gedacht over wie er voor de kar zou worden gespannen.
Bart Raes terughalen en that’s it.
MW: Nogmaals een bewijs dat de spoeling dun is. Dan moet er teruggegrepen worden naar mannen die met het grootste gemak de overstap maken.
Nog een verschil tussen de politieke en de sportjournalistiek. Ze zijn trotser op het gegeven dat ze het wielrennen, de Olympische Spelen enzovoort hebben binnengehaald, dan op de manier waarop het becommentarieerd wordt.
MW: Dat heeft met prestige te maken. Maar je kan toch wel van een aantal dingen uitgaan. Als de VRT kan beschikken, om bij het voetbal te blijven, over Frank Raes dan heb je toch al een boegbeeld in huis. Dan kan je daar toch al wat rond bouwen. Ondertussen zijn Wijnants en Demarez en Filip Joos ook al een aantal jaren bezig. Of je ze graag bezig hoort of niet, laat ik in het midden, maar het zijn in ieder geval mannen met ervaring.
Er is in België geen specifieke opleiding tot sportjournalist. Alles moet via ervaring gebeuren. Is dat een gebrek?
MW: Zeker wel. Maar ik weet niet of het absoluut noodzakelijk is om een specifieke opleiding tot sportjournalist in het leven te roepen.
Ik zit bijvoorbeeld in het laatste jaar Communicatiewetenschappen. Ik had dertig keuzevakken maar geen enkele was gerelateerd aan sport.
MW: Je komt dan ook niet te weten onder welke noemer die sport dan thuis hoort. Dat is een serieus mankement. Het is wel een algemeen gegeven dat je vaak vaststelt dat sport niet au serieux genomen wordt in het journalistieke bestel. Het is ook een gevecht binnen het eigen bedrijf. We zijn wel heel belangrijk omdat je met sport, zoals je daarstraks al zei, een prestigeslag wint of verliest.
Het draait om kijkcijfers.
MW: Geloof me vrij, we worden bij ons op de voet gevolgd. Er worden nog steeds steekproeven gedaan bij een deel van de bevolking om na te gaan hoe populair we nog zijn.
Het komt nogal raar over soms. De Ronde van Romandië werd integraal uitgezonden op één, terwijl het WK atletiek wegkwijnt in een blokje na elven op Canvas.
MW: Dat vind ook ik als atletiekliefhebber jammer, maar als bedrijfsleider zou ik ook het ene tegen het andere afwegen en dan vaststellen dat de Ronde van Romandië rond de 400000 kijkers haalt en dat haal je bij WK atletiek nooit. We zijn er ondertussen ook al uit dat we bij de VRT een zo breed mogelijk publiek moeten zien te bedienen en dat de kijkcijfers hierbij niet zaligmakend zijn, maar anderzijds moet je je iedere keer opnieuw bewijzen en moet je ervoor zorgen dat je de dotatie, die je in je schoot geworpen krijgt en waar de belastingbetaler voor betaalt, waarmaakt.
Ik keek als jongetje van vijf jaar vol spanning naar de Ronde van Vlaanderen. Is die dan niet gehypet door de media?
MW: Dan kun je je ook de vraag gaan stellen op welke manier een traditie ontstaat. En wat is er mis met traditie, dan zit je op het domein van de sociologie. Terug naar de opleiding, ik zou me tevreden durven stellen met een gefundeerde opleiding en zo praktisch mogelijk gerichte opleiding journalistiek, zonder dat dat specifiek naar sport toe gericht is. Op voorwaarde dat de bedrijven waar je terechtkomt, die opleiding organiseren. Toen ik eraan begonnen ben, was dat zo. Wij zijn opgevangen door Sonck en Lesafre. En die hebben ons gedurende zes maanden cursussen gegeven, laten dubbel lopen, montages laten maken, op allerlei manieren begeleid bij het schrijven van teksten, … dat was zeer efficiënt.
Dat gebeurt nu niet meer?
MW: Dat gebeurt nog wel. Ik heb een opleidingssessie gegeven, maar dat is een stuk beperkter. Er is ook geen tijd meer voor. Er zijn ook, in tegenstelling tot wanneer ik ermee begon, veel meer andere mogelijkheden om in dit vak klaargestoomd te worden. Er zijn ook de regionale zenders. Je stelt heel vaak vast, ik denk dat het bij ons om een 60% gaat, dat personeel bij die zenders wordt gehaald. Daar vind ik an sich niks mis mee. Laat die mensen voor een kleiner publiek, op een kleinere zender maar een paar keer in de fout gaan en al doende leert men. Karl Vannieuwkerke is een Focus-product.
Als je bijvoorbeeld de zaak Festina bekijkt, merk je dat een journalist van alles wel wat moet weten: chemische, farmaceutische, juridische,commeriële aspecten van het onderzoek. Overstijgt doping de sportjournalistiek niet?
MW: In alle facetten. Ik ben medisch niet geschoold. Ik probeer dat wel in grote lijnen te volgen. Door ervaring groei je daarin. Je kan ook altijd een aantal kanalen raadplegen. Ik ken wel een aantal sportdokters die af en toe eens iets willen lossen, op voorwaarde dat ik hun naam niet los. Er zijn ook een aantal trainers die een eind mee op pad willen gaan en soms moet dat ook. Toen de affaire Landuyt uitlekte, werd ik opgeroepen om in het middagjournaal te gaan zitten. Ik had toen precies nog drie kwartier om van Leuven naar Brussel te reizen en me klaar te maken om te schminken, in de wetenschap dat ik nog langs Scherpenheuvel moest om mijn pak te komen halen. In die drie kwartier heb ik het vanuit de wagen klaargespeeld om mijn bronnen te raadplegen en om meer te weten dan op dat moment al bekend was. De journalist is dus onvoldoende op de hoogte van alle aspecten van een dopingzaak. Dat voel je ook als je daar dan als getuige moet gaan zitten, als je ondervraagd wordt door een collega, dat je heel omslachtig moet antwoorden, heel voorzichtig. Je moet verschillende termen gebruiken en waar je niks vanaf weet, mag je ook zeker niet vermelden. Dat maakt het niet altijd makkelijker.
Moet er dan altijd een medisch journalist bij gaan zitten?
MW: Of een gerechtelijk. Daarom net dat gerechtelijke onderdelen bij een dopingaffaire altijd door de algemene redactie tot zich worden genomen. Wij hebben daar specialisten. Een gerechtsjournalist die kampeert bij wijze van spreken bij de gerechtshoven en dan nog meestal in dezelfde regio.
Is dat dan geen basis voor oncorrecte en/of onvolledige informatie?
MW: Dat zou kunnen, maar ik zou dat anderzijds ook niet willen overschatten. In een bijdrage voor het journaal spreek je hooguit over twee minuten. Een rechtstreekse interventie in een stand-up gaat zelden over twee minuten dertig seconden. Daarin blijf je eigenlijk in 100% van de gevallen buiten de essentie. Dat vind ik ook de taak van een televisiejournaal. Dat is de kijker inleiden in het gebeuren en in de waarheid. De krant dient daarin te verdiepen, als ze dat wil. Dat is dan ook het verschil tussen tv en krant, hoewel verdiepen bij ons ook in Ter Zake kan. Het is een gebrek dat er geen verdiepend sportprogramma bestaat, maar er is een te beperkt publiek voor. De uitzending van studio 1 op maandag trekt denkelijk minder kijkers dan de verslagen journalistiek, maar ik ken geen cijfers. Daar heb je dan wel ruimte om te verdiepen, wat Frank Raes bijvoorbeeld ook op zondag doet.
Dat is dan eerder infotainment.
MW: Sonck hoor je daar wel eens over klagen, maar hij komt dan weer uit een tijd waar er op woensdag en zaterdag een verdiepend sportprogramma terug te vinden was. Dan kan ik hem wel begrijpen dat hij gefrustreerd is. Wij willen die programma’s wel maken hoor, maar het is een interne strijd om die te mogen maken. Dan wordt door zij die programmeren afgewogen of het wel de moeite waard is erin te investeren. De klemtoon ligt momenteel op twee aspecten. Dat is de rechtstreekse verslaggeving in de sporten die de directies samen met ons belangrijk vinden. Dat is enerzijds voetbal door het binnenhalen van het contract en anderzijds wielrennen, vrouwentennis en motorcross. Dat kan fluctueren. Ik stel wel vast dat de enige vaste peiler het wielrennen is, omdat in tegenstelling tot andere sporten die afhankelijk zijn van het succes van landgenoten, er bij het wielrennen een vast publiek is.
VTM heeft ook geen experts op dat vlak om het wielrennen binnen te halen.
MW: Ik zou niet durven zeggen dat Filip Maertens geen expert is. Hij heeft misschien niet voldoende armslag binnen het eigen bedrijf om er wat aan te doen. Ze hebben immers van meet af aan een voetbaltraditie opgebouwd en hebben Champions League volgend jaar. Bovendien hebben ze daar waar de gelegenheid zich voordeed one shots binnengehaald, zoals de Superprestige Veldrijden, het Belgisch wegkampioenschap, …
Doorheen het interview is al enkele keren boven water gekomen dat een journalist de grens moet kennen tussen afstand en betrokkenheid. Wat is uw mening daarover?
MW: Ik heb nooit het gevoel gehad dat het deontologisch niet koosjer was als ik ploegen presenteerde. Ik heb altijd het gevoel gehad dat men mij nam omwille van mijn expertise en podiumervaring en zag er dus nooit graat in. Bovendien komt er dan nog eens bij dat ik meerdere voorstellingen deed, dus heb ik nooit het gevoel gehad dat er een notie zou kunnen ontstaan dat ik betrokken partij zou zijn of een ploeg zou voortrekken. Na een gesprek met Hans Vandeweghe en door er zelf over na te denken, heb ik vastgesteld dat ik mijn zienswijze misschien maar eens moet veranderen. Je kan niet in iemand anders zijn plaats denken. Ik kan er wel over oordelen. Ik weet dat ik vast in mijn schoenen sta op dat podium en geen link aanga met de sponsoren die me op die dag uitnodigden. Je kan echter niet verwachten dat de mensen in de zaal of thuis er ook zo over nadenken. Begin dit jaar heb ik dan ook formeel de beslissing genomen geen ploegenpresentaties meer te doen. Vooral na de voorstelling van Davitamon-lotto ben ik ernstig beginnen twijfelen of het nog wel kon. Ik heb een paar steekproeven gedaan over de perceptie bij het publiek diezelfde avond nog. Ik heb toen aan een paar mensen gevraagd wat ze ervan vonden dat ik dat deed. De meesten vertolkten mijn standpunt en zeiden dat ze er niet echt bij hadden stil gestaan, dat ze het de meest normale zaak van de wereld vonden. Daarbij maak ik dan wel de bedenking of ze het wel in mijn gezicht zouden durven zeggen, moesten ze er toch anders over denken.
Is het probleem dan ook niet dat je daar de sponsors betaald wordt?
MW: Dat is ook zo, maar wel belastbaar. Het gaat allemaal officieel. Eigenlijk gaat het om het principe.
Zit dat dan niet in die deontologische code verwerkt?
MW: Dat hebben we besproken. Ik leg er wel de nadruk op dat mijn beslissing formeel genomen was vooraleer de deontologische code ter sprake gekomen is. Ik heb die beslissing eerst voor mezelf genomen.
De hoofdredactie of de werkgever zegt niet: ‘Tot daar, en niet verder!’
MW: De hoofdredactie en de werkgever gaan daar elk op hun eigen manier mee om. Éen van mijn vorige hoofdredacteurs die een tijdje manager van Canvas is geweest stond erop dat ik dat deed. Omdat de link van de VRT met die sport alleen maar versterkt werd. Hij zei letterlijk dat het de VRT tot eer strekte dat ik daar werd gevraagd. De huidige hoofdredactrice ziet dat anders, maar ook zij heeft me niet bewerkt alvorens ik die beslissing genomen had. Ik ga ze trouwens niet allemaal laten vallen. De voorstelling van de ploeg rond de Vlaamse Gemeenschap doe ik al acht jaar en ik zie niet in waarom ik dat zou moeten laten vallen aangezien ze ook mijn betaalheer zijn. De andere, louter commercieel gerichte, ploegen doe ik niet meer. Ik ga wel nog voorstellingen doen van wedstrijden om de heel eenvoudige reden dat we als VRT contractueel verbonden zijn met de organisatoren en er daar geen enkel probleem kan zijn. Het publiek kan er ook geen probleem van maken dat ik ’s ochtends voor de start van de Ronde van Vlaanderen voor 15000 man mijn ding doe en renners voorstel. Maar ik kan me voorstellen wanneer ik een ploegvoorstelling doe, er dan een aantal mensen in de zaal zich zit af te vragen of het wel kan. Ik ben er niet mee gestopt uit kritiek, maar uit eigen beweging. Ik denk dat ik net Peter Van Petegem aan het voorstellen toen ik besefte dat ze me binnenkort gingen bekijken als het maatje van. Waar ik ook wel een tijdje van verbouwereerd ben geweest, was het geval Siegfried Bracke. Ik weet echter niet meer of het ervoor of erna was.
Een van uw collega’s wielerjournalisten organiseert zelf wedstrijden. Wat vindt u daarvan?
MW: Ik vind dat dat in wezen niet kan. En die wedstrijd daarna zelf gaan becommentariëren is al helemaal van het goede teveel.
Hij rijdt of reed ook zelf mee bij de amateurs.
MW: Ook dat vind ik erg gevaarlijk. Van de amateurs is geweten dat daar ook of misschien zelfs meer gebruikt wordt. Het is gevaarlijk, want het publiek kan de link maken tussen jou en het imago van de amateur-wielersport.
Hoe ver mag een journalist gaan in de vuilnisbakkenjournalistiek die steeds meer opduikt?
MW: Vuilnisbakkenjournalistiek is riooljournalistiek. Dat is voor de gevallen die ik ken voor een groot stuk fake. Daar hou ik me niet mee bezig en dat zal ik ook nooit doen.
Onderzoeken mag wel?
MW: Dat gebeurt niet expliciet. Je ziet al van hier dat je je, als televisiekop van Vlaanderen, als onderzoeker opstelt je bot zal vangen wanneer je ergens binnenkomt. Dat is uitgesloten dat je op die manier aan de waarheid komt. De beste methode is het informele gesprek ’s avonds. Je leert ook veel als je werkt met een aantal co-commentatoren die uit het milieu komen. Je wordt er wijzer van en je houdt bepaalde evoluties in het oog. Dat laat je dan wel toe om op een betere manier aan journalistiek te doen.
Is dat niet moeilijk? Je weet dingen, maar je mag ze niet uitbrengen.
MW: Dat is vaak zelfs traumatisch. Je wordt geconfronteerd met een aantal overwegingen die je nooit hard kunt maken. Diegene die het je heeft verteld, kan het ook niet bewijzen, want heeft het ook maar uit het milieu weten doorsijpelen. Er zijn echter bepaalde overwegingen die je enthousiasme bij een wedstrijd totaal kunnen fnuiken. Maar één keer ik op die stoel zit, word ik toch meegezogen door de wedstrijd en al haar elementen. Dan is het mij zelden overkomen dat ik tijdens die wedstrijd bepaalde dingen in vraag ga stellen. Ik heb wel momenten gehad bij de Olympische wegrit in 2000 in Sydney toen de drie Telekoms (Vinoukourov, Ullrich en Klöden) wegreden terwijl het parcours geen 300m bergop liep, dacht ik wel dat dat niet normaal was. Dat heb ik toen ook hardop gezegd. Het zou evengoed de universiteit van Freiburg geweest kunnen zijn die de Olympische titel had behaald. Walter Godefroot antwoordde hierop maanden later: “Maar jongen toch!”
Ik zie dat u ook zo’n geel livestrong-bandje draagt. Kan dat, want de link naar fan zijn van Armstrong is snel gelegd.
MW: Ik zie geen enkel probleem. Mijn grootouders zijn allen gestorven aan kanker voor hun zestigste, vandaar. Het gaat dus enkel om het principe. Het is een blijk van solidariteit. Ik hou het aan in bad, waarom zou ik het dan op televisie uitdoen. Ik ben overigens geen Armstrong-fan.
Wat vindt u hiervan? (Ik toon hem de Deng-cover van deze zomer, bijlage 9.)
MW: Als ik de naam van de auteur (Paul Keysers) van het artikel binnenin zie, ben ik niet geneigd het interview te lezen. Waarmee ik niet bedoel dat Armstrong een zuivere sporter is. Dat weiger ik zelfs te geloven. Maar als over deze man een artikel geschreven wordt, wil ik het magazine eerder terug dicht klappen. Ik ken hem ondertussen al vijftien jaar.
Het geheim van Armstrong zal nooit achterhaald worden en dat is frustrerend. Maar je moet er mee leren leven. Ik zou zoiets nooit op de cover zetten, heb het ook meteen geassocieerd, maar het slaat natuurlijk wel aan. Dat zal ook wel de bedoeling geweest zijn van Deng. Wat doet de journalist hier eigenlijk? Hij zoekt gewoon alle namen die in verband gebracht kunnen worden met Armstrong en voert die dan ten tonele. Hij interviewt die mensen niet eens, maar haalt gewoon aan wat al elders geschreven is. Vreemd aangezien het dezelfde journalist is die tijdens de laatste Tour in Het Nieuwsblad ‘hoera’-stukjes schreef over de Ronde. Zelfs als het de waarheid is, is het nog op een vrij schandalige manier gebracht. Armstrong had veertien voorschriften een paar jaar geleden voor het gebruik van allerhande middelen en dat is nooit ontkend. Daar doe ik het dan wel weer even mee. Veertien attesten die op de een of andere manier door de UCI gedoogd worden. Tot een bepaald niveau wordt het spel meegespeeld, ook door het hoogste orgaan in de wielrennerij, daar ben ik van overtuigd. Stel dat iemand de Tour en daardoor ook het wielrennen op wereldniveau geplaatst heeft,zoals Armstrong nu, dan kan ik me voorstellen dat daar geen afbreuk aan gedaan wordt. Dat staat als een paal boven water. Wat mij veel meer stoort dan het uitbrengen van dit, van een paar mensen die met Armstrong willen afrekenen omdat ze vroeger wellicht ooit eens één of meerdere blauwtjes gelopen hebben met Armstrong. Wat hij in het verleden gedaan heeft, dat is stelselmatig komaf gemaakt, door mensen uitgestoten waarvan ik dacht ze volgen mijn lijn niet meer. Het is een geweldige revancheur en dan krijg je een tegenbeweging, met name die ex-verzorgster O’Reilly die revanche wil nemen en dan krijg je excessen. Waar ik het moeilijker mee heb, is dat hij dan een onderzoeksapparaat van 400.000 euro koopt voor de UCI om beter epo te kunnen opsporen. Dat is haast walgelijk, onder het motto: ‘Jullie kunnen het financieel niet aan, maar ik zal jullie een ruggesteuntje geven.’
Ik weet genoeg. Heel erg bedankt en veel plezier in de Vuelta!
De morgen na het interview gaat het bericht dat Armstrong bij zijn eerste Tourwinst in 1999 zes maal epo heeft gebruikt, de wereld rond. De Franse sportkrant l’Equipe beweert harde bewijzen te hebben en ook dokter Renno Roelandt van het WADA betwist niet dat er wel degelijk stalen van Armstrong getuigen van dopinggebruik. Er werd niet specifiek gezocht naar bewijzen tegen Armstrong, maar resultaten van testen van 1999 werden nu pas bekendgemaakt. Achteraf bleek dat het de stalen van de Amerikaan waren. Armstrong reageert vrijwel meteen en doet de berichtgeving af als schandaaljournalistiek. Dat het een schandaal is of wordt, staat buiten kijf, maar het is de eerste keer dat er echte bewijzen zouden zijn, waardoor de zevenvoudige Tourwinnaar in een heel lastig parket kan komen. Ik bel de volgende middag (dinsdag 23 augustus, 13u30) Michel Wuyts op.
Wat dacht u hiervan?
MW: Koud op de maag vanmorgen. Ik zei het je gisteren nog dat er een aantal aanwijzigingen waren en Roelandt zei eerder al dat ze voor Kerstmis gingen proberen het rookgorduin rond Armstrong op te heffen.
Dan moeten we die Deng-cover misschien toch anders bekijken. Armstrong heeft wel onmiddellijk gereageerd. Hij beschuldigt l’Equipe van schandaaljournalistiek en benadrukt nogmaals nooit prestatiebevorderende middelen te hebben gebruikt.
MW: Armstrong heeft altijd twee tactieken gehanteerd bij zulke aantijgingen. Ofwel beslist hij volledig te zwijgen, omdat elke reactie steeds meer vragen oproept. Ofwel volgt er een zeer formele reactie. Hij heeft het nu over‘prestatiebevorderende’ middelen, die hij niet gebruikt zou hebben en net in dat woord ligt de clue. Als je epo als een herstelproduct beschouwt, dan kan je niet toegeven je prestaties met middelen te hebben bevorderd.
Dopinggebruik wordt dan herleid naar een kwestie van interpretatie.
MW: Je mag er zeker van zijn dat epo de prestatie wel bevordert. Dokter Van Mol zei me dat je door dat product 15 % beter kan gaan presteren. Nog maar eens het bewijs dat epo het enige heiligmakende product is.
Nu zijn er voor het eerst echte, concrete bewijzen.
MW: Het ziet er steeds minder goed uit voor Armstrong, hé. En het absolute verschrikkelijke is dat op deze manier zeven jaar Tourgeschiedenis gehypothekeerd wordt.
We zullen de evolutie in het onderzoek op de voet volgen, maar dat zal niet meer voor deze thesis zijn. Nogmaals bedankt.
MW: Graag gedaan.
Bijlage 8: Laatste brief van Marco Pantani, 18-02-2004
Auteur: Ennaert, K. Gepubliceerd: 18.02.2004, de Wielersite
Of Marco Pantani al dan niet zelfmoord pleegde, is nog altijd niet zeker, maar er is wel een soort van afscheidsbrief gevonden. Hieronder de vertaling van die laatste brief van een wielerkampioen. Een erg verwarrende brief van een extreem verbitterde, diep gekwetste en totaal vereenzaamde man.
“Vier jaar lang was ik in elke rechtszaal. Ik verloor het verlangen om te zijn zoals elke andere sportman. Maar fietsen bracht op en veel jongelui hebben geen vertrouwen meer in justitie. Ik doe mezelf pijn met deze brief.
De wereld begrijpt dat al mijn collega’s vernederd werden in hun hotelkamers met verborgen camera’s, die vele families probeerden kapot te maken. Na zoiets kan je niet anders dan zelf pijn voelen.
Ik weet niet waarom ik mezelf in zulke momenten van woede heb ingehouden. Als ik fouten heb begaan, zou ik graag weten dat daarvan bewijs bestaat, maar toen mijn sportief leven – en vooral mijn privé leven – verwoest werd, verloor ik heel veel.
Ik ben in dit land en wil zeggen dat ‘hasta la victoria’ voor een atleet iets groots is, maar het moeilijker als je, met ongevallen en kwetsuren, je hart hebt gegeven aan de sport. Maar ik ben altijd weer rechtgestaan.
Wat blijft er over? Alleen maar veel woede en droefheid omwille van het geweld van het gerechtelijk apparaat. Mijn ware verhaal zou een voorbeeld moeten zijn voor andere sporten. Regels, ok, maar dan gelijk voor iedereen.
Er bestaat geen enkele job waar je je bloed moet geven en waar de families van je collega’s ’s nachts gewekt worden.
Ik was altijd bang dat ik bespied werd thuis of op hotel, door tv-camera’s. Finaal deed ik mezelf pijn om mijn privacy niet op te geven, de privacy van mijn vriendin en van andere collega’s die klappen kregen, en van andere families die, zoals ik, werden aangevallen.
Ga en overtuig uzelf van wat een renner werkelijk is. Hoeveel mensen waren er wel niet betrokken in mijn droefheid toen ik mijn comeback probeerde te maken, met mijn dromen als mens die werden besmeurd door drugs, maar nà mijn leven als atleet.
Als een beetje menselijkheid ons helpt begrijpen en vraagt wat ons hoop geeft, als je een ernstige fout begaat, begrijp je dat en vecht je met heel je hart.
Dit document is de waarheid. Ik hoop dat echte mannen of vrouwen het kunnen lezen en de sportgelijke regels voor iedereen bepleiten. Ik ben geen leugenaar, ik voel me gekwetst en iedereen die in me geloofde moet z’n overtuiging hardop uiten.
Ciao, Marco”
Bijlage 9: Cover van het magazine Deng van juli-augustus 2005
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |