De doodstraf in Oost-Vlaanderen, 1811-1914 (Johan Caroen) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
De doodstraf is de ultieme
ingreep van de samenleving in het leven van de individuen die er deel van
uitmaken, ze neemt de als tè deviant beschouwde personen het leven zelf af
De centrale vraag die in deze scriptie aan bod zal komen, betreft de
manier waarop in negentiende-eeuws België door de maatschappij met dit uiterst
krachtige wapen werd omgesprongen. Was
iedereen inderdaad gelijk voor de wet, zoals dat vanaf de Franse Revolutie
officieel behoorde te zijn? Of werd
er door de burgerlijke elite, die de macht over het wapen krachtig in handen had,
arbitrair gebruik van gemaakt en liet men de persoonlijke morele overtuiging
primeren boven de rigide letter van de wet wanneer over leven en dood moest
worden beslist?
Om daar achter te komen werd een
beroep gedaan op het archief van het Oost-Vlaamse Hof van Assisen.
Van 1811, jaar van de inwerkingtreding van het strafwetboek van 1810 en
de instelling van het Assisenhof, tot aan de Eerste Wereldoorlog werden alle 814
beklaagden opgezocht die met de doodstraf werden bedreigd.
Hun persoonlijke achtergrond en misdaad werden genoteerd, evenals het
verdere wedervaren van de 381 onder hen die door het Hof tot de doodstraf werden
verwezen.
Aan deze gegevens, geconfronteerd
met meer algemene Belgische en buitenlandse statistieken, worden een aantal heel
concrete vragen gesteld:
·
De
rol van persoonlijke factoren van de beklaagde tijdens het proces
n
Het
geslacht: bestond er misschien medelijden met de
personen van het ‘zwakke’ geslacht of was er juist onbegrip voor vrouwen die
de hun toebedeelde maatschappelijke positie van braaf en gehoorzaam wezen
beschaamden?
n
De leeftijd: werd er enigszins vergoelijkend gereageerd op
de zware misstappen van jeugdige criminelen of wilde men net een streng
voorbeeld stellen om andere jongeren van het verkeerde pad af te houden?
n
De herkomst: werd er een onderscheid gemaakt naargelang de
beklaagden vanuit een stedelijk of een landelijk milieu afkomstig waren en hoe
was de houding tegenover personen die vreemd waren aan de regio of zelfs uit het
buitenland kwamen?
n
De maatschappelijke positie: konden hoger geplaatsten
makkelijker onder een kapitale veroordeling uitkomen omdat het proces een
burgerlijk onderonsje was of was er misschien net een terughoudendheid om te
zacht op te treden en het verwijt van klassejustitie te krijgen?
·
De rol van de aard van de feiten op het proces: het
strafwetboek van 1810 strooide erg kwistig met de doodstraf in het rond.
Maakten juryleden en rechters van hun hart een steen en stuurden ze alle
schuldigen naar het schavot, of werd al eens een oogje dichtgeknepen om voor een
te licht bevonden feit onder de doodstraf uit te komen?
·
De evolutie doorheen de tijd: welke veranderingen onderging
de kapitale rechtspraak tijdens de negentiende eeuw?
Bleef de kans om de doodstraf te krijgen altijd even groot of waren er
periodes waarin plaatsnemen in de beklaagdenbank alleen al bijna volstond om
door het Hof naar de guillotine gestuurd te worden?
·
Wat gebeurde er na de veroordeling?
In welke mate greep het gratierecht in de dodelijke loop van het gerecht
in en welke criteria werden er gebruikt om al dan niet tot gratieverlening over
te gaan?
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |