Dierenopvattingen en -voorstellingen in de stand van de kennis in de 13de eeuw. (Caroline Everaert) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Bijlagen
Lijst met namen van autoriteiten[258]
Adelinus of Aldhelmus van Malmesbury (ca 640-709) was een Engelse dichter en werd in 705 de eerste bisschop van Sherborne. In zijn werk Liber monstrorum bespreekt hij de wonderbaarlijke volkeren. Daarnaast schreef hij verschillende Latijnse raadsels in versvorm waarin dieren, planten en stenen werden vermeld.
De Engelse augustijn Alexander Neckham (1157-1217) was geleerde in de filosofie en theologie. Hij schreef bijbelcommentaren, becommentarieerde de werken van Aristoteles en schreef De naturis rerum.
Ambrosius (ca. 1200-1280) werd beschouwd als een van de kerkvaders. Van 374 tot 397 was hij bisschop van Milaan. Zijn werk, Hexaëmeron, was gebaseerd op het gelijknamige werk van Basilius. Hierin bespreekt hij de zes scheppingsdagen.
Aristoteles (384-322 voor Christus) was een Griekse filosoof en natuurwetenschapper. Zijn logische werken, verzameld in het Organon, vormden de basis van het middeleeuwse onderwijs. Zijn natuurfilosofische werken, Liber Naturalis, werden pas in de 13de eeuw bekend in het Westen. Daaronder bevond zich het deel over de dieren, De animalibus.
De kerkvader Augustinus (354-430) was gedurende de hele Middeleeuwen een van de voornaamste autoriteiten. In 396 werd hij benoemd tot bisschop van Hippo, een ambt dat hij voor de rest van zijn leven bleef uitoefenen. Zijn voornaamste werk was De civitate dei (412-426).
Averroes of Ibn Roschd (1126-1198) was een Arabische filosoof. Hij was in de christelijke wereld vooral gekend voor zijn vertalingen en commentaren op de werken van Aristoteles.
De Arabische arts Avicenna of Ibn Sina (980-1037) raakte, net zoals Averroes, in het Westen bekend door zijn vertalingen van de werken van Aristoteles. Michaël Scotus vertaalde op zijn beurt Avicenna.
Basilius Magnus (ca. 330-379) was een Griekse kerkvader en bisschop van de provincie Caesarea. Hij schreef een werk over de zes scheppingsdagen, de Hexaëmeron.
Hieronymus (ca. 347- 419/420) was een kerkvader en filoloog. Hij maakte een vertaling van de Bijbel, de Vulgaat, die gedurende de Middeleeuwen als standaard werd beschouwd. Daarnaast schreef hij ondermeer bijbelcommentaren en heiligenlevens.
Isidorus van Sevilla (ca. 565-636) was aartsbisschop van Sevilla. Zijn encyclopedie, de Etymologiae, was een compilatie van de gehele kennis van zijn tijd. Alle gebieden van de wetenschap werden verkend. De etymologische verklaring van de woorden waren van groot belang in dit werk dat gedurende de Middeleeuwen een belangrijke bron van kennis bleef.
Jacobus van Vitry (ca. 1165-1240) was van 1216 tot 1228 bisschop van Akko (Palestina). In 1229 werd hij kardinaal van Tusculum en nog later werd hij legaat van Frankrijk en Duitsland. In zijn Historia Oriëntalis beschreef hij de geschiedenis, de geografie en de natuur van het Heilige Land.
Gaius Plinius Secundus Maior of Plinius de Oudere (23/24-79) was een Romeinse militair, magistraat en schrijver. Zijn werk Historia Naturalis met zijn talrijke natuurbeschrijvingen was een van de belangrijkste bronnen gedurende de Middeleeuwen.
Gaius Iulius Solinus (3de eeuw) baseerde zich voor zijn werk Collectanae rerum memorabilium op het hierboven genoemde werk Historia Naturalis. Hierin werden beschrijvingen verzameld die de auteur zogezegd waargenomen heeft op zijn wereldreis.
De dominicaan Thomas van Cantimpré (ca. 1201-1270) was een leerling van Albertus Magnus. Hij schreef een aantal heiligenlevens, het Liber apum (ofwel Het biënboec) en een encyclopedie Liber de natura rerum (1233-1248) dat de inspiratiebron zou zijn voor Jacob van Maerlants Der naturen bloeme.
Bijlage 1: De leeuw
1. De bronnen
a. Physiologus
“1. We begin of all by speaking of the Lion, the king of all the beasts
Jacob, blessing his son Judah, said, “Judah is a lion’s whelp” [Gen. 49:9]. Physiologus, who wrote about the nature of these words, said that the lion has three natures. His first nature is that when he walks following a scent in the mountains, and the odor of a hunter reaches him, he covers his tracks with his tail wherever he has walked so that the hunter may not follow them and find his den and capture him. Thus also, our Savior, the spiritual lion of the tribe of Judah, the root of David [cf. Rev. 5:5], having been sent down by his coeternal Father, his intelligible tracks (that is, his divine nature) from the unbelieving Jews: an angel with angels, an archangel with archangels, a throne with thrones, a power with powers, descending until he had descended into the womb of a virgin to save the human race which had perished. “And the word was made flesh and dwelt among us” [John 1:14]. And those who are on high not knowing him as he descended and ascended said this, “Who is this king of glory?” And the angels leading him down answered, “He is the lord of virtues, the king of glory” [cf. Ps. 24:10].
The second nature of the lion is that, although he has fallen asleep, his eyes keep watch for him, for they remain open. In the Song of Songs the betrothed bears witness, saying, “I sleep, but my heart is awake” [S. of S. 5:2]. And indeed, my Lord physically slept on the cross, but his divine nature always keeps watch in the right hand of the Father [cf. Matt. 26:64]. “He who guards Israel will neither slumber nor sleep” [Ps. 121:4].
The third nature of the lion is that, when the lioness has given birth to her whelp, she brings it forth dead. And she guards it for three days until its sire arrives on the third day and, breathing into its face on the third day, he awakens it. Thus did the almighty Father of all awaken from the dead on the third day the firstborn of every creature [cf. Col. 1:15]. Jacob, therefore, spoke well, “Judah is a lion’s whelp; who has awakened him?” [Gen. 49:9] [259].”
b. Aberdeens bestiarium
“De tribus principalibus naturis leonis.\ Phisici dicunt leonem\ tres principales naturas habere. Prima natura eius est, quod per\ cacumina montium amat ire. Et si contigerit ut queratur\ a venatoribus, venit ad eum odor venatorum, et cum cau\da sua tetigit posttergum vestigia sua. Tunc venato\res investigare eum nequeunt. Sic et salvator noster, scilicet\ spiritualis leo, de tribu Iuda, radix Iesse, filius David, cooperuit\ vestigia sue caritatis in celis, donec missus a patre descenderet\ in uterum virginis Marie, et salvaret genus humanum quod perierat.\
Et hoc ignorans diabolus scilicet humani generis inimicus, quasi pu\rum hominem ausus est temptare. Etiam hoc ignorantes qui sur\sum erant angeli, eo ascendente ad patrem, dicebant ad eos qui\ cum eo ascendebant: Quis est iste rex glorie?
Secunda natura eius est quod\ cum dormit, oculos apertos habere videtur. Sic et dominus noster cor\poraliter obdormiens in cruce, sepultus est, et deitas eius vigilibat, \ sic dicitur in canticis canticorum: Ego dormio, et cor meum vi\gilat. Et in psalmo: Ecce non dormitabit neque dormiet, qui\ custodit Israel.
Tertia natura eius est, cum leena parit catulos\ suos generat, eos mortuos, et custodit eos tribus diebus donec\ veniens pater eorum tertia die insufflat in faciem eorum et\ vivificat eos. Sic omnipotens pater dominum nostrum Iesum Christum, tertia die\ suscitavit a mortuis, dicente Iacob: Dormitabit tanquam\ leo, et sicut catulus leonis suscitabitur.
… Adversi coheunt. Nec hii tan\tum, sed et linces, et cameli, et elephanti, et rinocerontes,\ et tygrides, et leene. Fetu primo catulos quinque educant. De\ inde per singulos numerum decoquunt annis in sequentibus.\ Et postremo cum ad unum pervenerint, materna fecunditas\ reciditur, sterilescunt in eternum.
… Leontophones vocari accipimus modicas bestias.\ Que capte exuruntur ut earum cineres [A: cineris] aspergine carnes pol\lute iacteque carnes pita [A:per compita] concurrentium semitarum leones ne\cent, si quantulumcumque ex illis sumpserint. Propterea leones\ naturali eas primunt odio atque ubi facultas data est morsu\ quidem abstinent, sed dilaniatas exanimant pedum nisibus.\ |
Of
the three main characteristics of the lion.
Not knowing of his divine nature, the Devil, the enemy of mankind, dared to tempt him like an ordinary man. Even the angels on high did not know of his divinity and said to those who were with him when he ascended to his father: 'Who is this king of glory?'
The second characteristic of the lion is that when it sleeps, it seems to have its eyes open. Thus our Lord, falling asleep in death, physically, on the cross, was buried, yet his divine nature remained awake; as it says in the Song of Songs: 'I sleep but my heart waketh' (5:2); and in the psalm: 'Behold, he that keepeth Israel shall neither slumber nor sleep' (121: 4).
The third characteristic of the lion is that when a lioness gives birth to her cubs, she produces them dead and watches over them for three days, until their father comes on the third day and breathes into their faces and restores them to life. Thus the Almighty Father awakened our Lord Jesus Christ from the dead on the third day; as Jacob says: 'He will fall asleep as a lion, and as a lion's whelp he will be revived' (see Genesis, 49:9). ... Lions mate face to face; and not only lions, but lynxes, and camels, and elephants, and rhinoceroses, and tigers. [Lionesses, when] they first give birth, bear five cubs. In the years which follow, they reduce the number by one at a time. Afterwards, when they are down to one cub, the fertility of the mother is diminished; they become sterile for ever. ... We learn of small beasts called leontophones, lion-killers. When captured, they are burnt; meat contaminated by a sprinkling of their ashes and thrown down at crossroads kills lions, even if they eat only a small an amount. For this reason, lions pursue leontophones with an instinctive hatred and, when they have the opportunity, they refrain from biting them but kill them by rending them to pieces under their paws.[260]” |
c. Bartholomaeus Anglicus[261]
“Dat lix. ca. vander leeuwen
Leo grece dit is leeuwe in griex is
coninc in duytsch daer om dat hi coninck
ende prins is van allen beesten als ysidorus seyt
li. xij. Sommige vanden leeuwen sijn cort
ende mit cruusden manen ende dese –
en vechten niet ende sommighe sijn lang
ende mit slechten hanghenden manen
ende dese sijn fel haer voerhoeft ende
hoer start bewijst hoer moeden ende hoer
craft leyt inder borsten ende die vastich
eyt int hoeft. Ende als si gevanghen
sijn vanden iaghers so sien si in die aer
de op dat si te myn veruaert sullen we-
sen vanden iaghers die al om hem staen
ende si ontsien die crijschinghe vanden
raden des wagens mer si ontsien tuuer
meest ende si slapen mit openen oghen ende
als si wanderen so decken si hoer voet-
stappen datse die iager niet vinden en kan
ende als si geworpen hebben so slaept dat
welpen drie daghen ende dan lesten o
uermits briesschinge vanden vader wortet
gewect al beuende ende dit is een natuer
lic exempel biden mensch. want ist dat si
niet gequetst en werden so en connen si niet
toernich wesen ende in hen is oec grote ont
fermharticheyt want si en misdoen nye
mant die gaen leggen die geuanghen lu-
den die hen te moete comen laten si thuys
trecken ende si en eten gheen menschen ten waer dat si alte groten honger hadden
Hier toe heuet ysidorus geseyt li. xij. Item
plinius seyt li. viij. ca. xvij. Dat die leeu
wen in sijnre hoechke edelheyt is wan
neer dat hem sijn hals ende sijn scouderen
ouer al mitten manen bedect sijn ende die
leeuwen die de pardy winnen en heb-
ben die edelheyt niet Item die leeuwe be-
kent wel als die lewin mitten pardus ge
hilict heeft ende dan so bijt hijse ende slaet-
se mer mocht si erghent aen een water
comen dat si hoer wasschen mocht so en
wister die leeuwe niet af ende als si der ion
gen geneest so wert hoer die buke van-
den claeuwen der iongen geschoert en-
de dair om en baert si niet dicwijl plinius
seyt dat si eerst vijf ionghen brengt daer
na vier ende also alle iaer een pyn ende si
sijn int eerst ongeforineert ende cleyn ter
grootheyt van enen wesel int begin ende
hi seyt oec dat si ter sester maent nauwe
geboren mogen werden ende tot twe en maen
ten nauwe beroert en werden Item die
leeuwe pist als een hont die tbeen op
licht ende die orine stinct seer vuyl | ende als
hi eens sat is so mach hi drie dagen vas-
ten ende ist dat hi te veel ghegeten heeft
so werpt hi die spise in een fonteyn. Ende
als hem honghert so haelt hise mitten
claeuwen weder wt ende hi en werpt die spi
se niet wt dan als hi geiacht wert op
dat hi te bat vlyen mach of lopen Item
hi mach alte langhe leuen twelc bekent
wort bijder verteringe van sinen tanden
ende dan is sijnre ontheyt als hi qualiken
arbeyden mach so et hi wel menschen
ende dan pleghen si omtrent den steden te
wesen ende wachten tvolc dat te velde co
met ende alsmense vangt so werden si ge
hangen op dat si te meer veruaert sullen
wesen si gripen die mannen wel. Mer op
ten wiuen grimmen si slecht est en doen
hem niet dien ionghen kinderen misdoen si
selden ten waer dat si alte grote honger
hadden ende wanneer dit die leeuwen toer-
nich sijn so slaet hi die aerde eerst mit si
nen staert ende dair na verheft hen sijn moet
so smijt hi sinen rugge hardeliken mit
sinen start weder ende wt alle wonden die
hi maect mitten nagelen of mitten tan-
den dair loept scarpe ende wreet bloet wt
als ysidorus seyt Item als hi in groter vre-
sen is van sinen liue als hem die honden
also na comen dat hi qualiken ontgang-
een mach so openbaert hi sijn edelheit
want hi en wil niet sculen in heyughen
noch in hagen mer hi gaet sitten op een
schoen velt ende hi saet hen daer toe dit hi
hem weren wil also langhe als hi staen
kan ende comt toe springhen mit groten
spronghen ende schoert die honden ende als
hi gewont wort dat weet hi also nauwe
wie hem dat ghedaen heeft ende in sinen
aenganck pijnt hi hem vlichs den recht
sculdigen te gripen hoe veel datter sijn
ende als yemant na hem schiet ende hijs niet
en raect so werpt hi dien neder mer hy
en quetsten niet ende screyt of stort tranen wt si-
nen oghen ende als hi siecke is so mey
stert hi hem seluen mit apenbloet Itez[262]
hi ontsiet seer eens hanen kam ende sinen
sanck ende hi is een bequaem dier beken
nende ende minnende die hen goet doet alst
openbaert inden exempelen die plinius
daer seyt Hier toe henet plinius gheseyt
li. xij. ca. xvij. Vanden leeuwe seyt aristo
tiles li. ij. Ende alsoe doet avicenna dat die
leeuwe heeft enen hals of hi onberoer
lic waer ende stijf ende sijn binnenste sijn of si
van enen honde waren ende altoes roert
hi den rechteren voet eerst ende na den laf
teren als die kemel doet ende hi heeft lut
tel morchs inden benen ende sijn benen sijn
hart want waert datmen daer harde op
sloeghe het sonde schinen of daer vier
wt spronghe Item li xvi. seyt hi dit die
leeuwe veel spieren in sinen voeten heeft
ende daer om wint hi blinde kinder als dye
hont of die wolf ende hi heeft gesaechde
tanden ende daer om wint hi zonen dye on
volcomen sijn als die selue seyt ende so
linus mede die welke seyt soe wanneer
datmen enen ionghen hont slaet ende hy
ianct so is die leeuwe veruaert wes kinder
blint werden gheboren Item hi bercht
hem in hogen bergen ende daer siet hi si-
nen roef ende als hi den roef siet so reert
hi also lude van welker stemmen die ander
dyeren veruaert sijn ende bliuen vluchs
staen ende so coemt hi dair bi ende maect om
me die dyeren een cirkel daer die dieren
niet ouer en dorren gaen ende bliuen staen
of si doot waren recht of si verwijst wa
ren te steruen ende verdeyden sijns daer oft
haer coninc wear Item als hi ouer scar
pe steenroetsen of sireuellen gangen sal
so trect hi sijn claeuwen in ende huutse want
die claeuwen oerbaert hi voer sijn swaert
ende daer om trect hijse binnen sinen vley
sche op dat si niet gequetst en sullen wer
den ende hi scaemt hem den roef alleen te-
nen die hi geuanghen heeft ende dair om
laet hi den anderen beesten wat die hen
volgen van sijnre gracien die hi geroeft
had als die selue seyt Item hi is alsoe
heet van naturen dat hi coertsen crijcht
die den quarteyn bouen gaen ende dese
suuct heeft hen die nature ghegheuen op
dit hem sijn wredicheyt benomen sal wer
den Item sijn vleysch wantet alte sonder
linge hete is so ist quaet gheten als dy
ascrodies seyt ende plinius mede li. xxviij.
ende is oec goet in medecinen tot veel din
gen was smeer den serpenten contrari
is ende so wie daer mede besmeert is die
en darf niet zorgen voer enighe steecten
van venijnden wormen Item sijn vet gemengt mit roesolien beschermt die huut
vanden aensicht van laster ende van quaden
placken ende behout die witheyt ende ghe-
neest verbarntheyt | ende sijn gal mit wa-
ter ghemengt gheneest swellinghe der
oghen ende maectse claer ende is oeck goet
teghen die vallende suucten Item sijn
hert in spisen genomen den quar
teyn. Hier toe heuet plinius gheseyt li.
xxviij. ca. viiij. Item wanneer datmen den
leeuwe iaecht so maectmen enen dub-
belden cule den enen vluchs aen den an
deren ende inden anderen cule dair wort
een starke houten kist geset die lichteli
ken toeualt als si geraect wert \ ende men
set een scaep inden eersten cule ende dair
springt hi in naden scape ende so valter
vluchs een bort bouen op dat seer swaer
is also dat hi bouen niet weder wt en mach
ende als hi dan siet dat hi verscalct is soe
vliet hi voert inden anderen kule die daer
aen staet mitter houtenre kisten die soe
beheyndeliken ghemaect is mit eenre
vallen dat die kist vast toe sluyt als dair
yet coemt ende daer blijft hi in geuangen
ende dan comen die iaghers toe ende nemen
minen lieuen here mitter kisten ende voe
renen wech ende houdenen alsoe langhe
daer rhent hi getemdt wert ende dit roert
iheronimus ouer ezeetchiel xix. ca. al-
daer hi seyt \ si seynden hen in een keuye
of in een kist
Dat lx. ca. vander leeuwinnen
Leena dat is twijf vanden leeuwen
ende is een beest die seer gheyl is al
toes soude si wel hyliken ende daer om is
si wreeder dan die leeuwe ende sonderlin
ge als si iongen heeft want si avontuert
hoer lijf om haer kinder want si en ont
siet dat scut der iaghers niet op die tijt
. Item si baert veel ionghen ter eerster
dracht ende meer dan na ende daer om wert
haer moeder inden liue gequetst vanden
nagelen der iongen ende also draecht si al
le iaer myn als aristotiles ende plinius seggen
ende dese gelikenis seyt ysidorus li. Xij. Item
die dyeren mitten scarpen naghelen en
mogen niet dicwijl baren want si verder
uen die moeder daer si in leggen als si
hem inden liue bestaen te rueren Item
daer is een cleyn beestken dat alte seer ont
sien wert vanden leeuwe ende vander leeu-
winnen twelc opraleo hiet want het dra
get eenre hande venijn dat den leeuwe
ende den leeuwinne doot ende wanneer dat
beestken geuangen wert so barment ende
bestroyter vleysch mede mitter asschen
ende dat vleysch leytmen inden weghen
daer die leeuwen pleghen te wanderen
ende als si dat vleysch eten so steruen si als
ysidorus seyt li. xij. Item als auicenna
seyt li. vij. ca. i. so is die leeuwen een vra
tich dier inder spisen want hi et ende slijnt
sijn spise sonder kauwen ende daer om spu-
wet hi dicwijl wt dat hi ghegeten heeft
ende dat hi wt gheworpen heeft dat et hi
weder also dat hi swaer wert vander spi-
sen ende daer na vast hi twe daghen ende
twe nachten ende hi en doet sijn gevoech
niet dan tot tween daghen eens ende dat
is droghe sonder nat ende stinct seer vuyl
ende also doet sijn orine oec ende wanner dit
sijn buke op gesneden wert so coemter
een quade lucht wt ende hi heeft enen stinc
kenden adem die venijnt is ende sijn be-
ten sijn venijnt sonderlinge als hi raest
hi wort rasende als die hont doet als a
ristotiles ende auicenna segghen ende hi is
seer fel als hi toernich is ende hi pleecht
hem seluen mitten staert op sinen rug-
ge te slaen ende grimt leliken mit sinen tan
den sonderlinghe als hi honger heeft
ende hi pleecht in gaten ende in holen te scu-
len ende gripen die dyeren die verbi hem
liden ende springt hem op tlijf ende scoertse
ende breect hem vleysch been ende huut ende
etse ende siet hi yemant comen die hem
den roef nemen wil so grijpt hi sinen roef
vast mit sinen claeuwen in sinen armen
ende grimt ende siet ansteliken den ande
ren aen ende smijt die aerde starkelijck
mit sinen start ende ist dat yemant bi hem
coemt dien vaert hi opt lijf ende scoertse
ende dan loept hi weder tot sinen roef
Item als hi eerst enich dier gevanghen
Heeft so drinct hi dit bloet eerst van dien
Dier ende lecket ende na deylt hi die le
Den ende breectse van een ende slijndet
vleysch”
d. Albertus Magnus
“58. LEO (Lion) is represented by three species; one is short, with much hair on its neck and is relatively weak; another is slender, as if spawned by a leopard, and is timid in character; the third is long and displays enormous strength. |107| The lion is a lordly animal which delights in mighty and generous deeds, whence it is called “king of the beasts.” because it is disposed to share its prey with other animals, it disdains to provide for the morrow; after eating its fill, it is reluctant to return to leftovers of its feast but allows them to be taken by any animal, especially by man whom it seldom attacks and kills unless prompted by great hunger when no other food is available. With its formidable strength the lion claws and dismembers those that oppose and challenge its superiority; and beg for mercy. While a lion rarely shows fear, it has a unique hatred for the scorpion and invariably takes flight when it encounters one. According to some reports it is also afraid of a white rooster.
When a lion is tamed, the training is enforced at the crack of a whip. If a lion is satiated by overeating, it sticks a paw down its throat to induce vomiting, especially when it anticipates running at full tilt in flight; scarcely ever will it eat a second meal before the first one is digested. (...)
Some contend the lion suffers continually from quartan fever, but this is patently absurd since nature produces no animal which lacks a balanced humoral constitution suited to its specific needs and designed to preserve its health under ordinary conditions. Sometimes when a lion takes sick, it preys on an ape and, after eating the ape’s flesh, is cured of its ailment. Occasionally it drinks a dog’s blood for the same purpose. The greasy fat of the lion has hotter quality than the fats of all other animals; for this reason every animal, even snakes, shies away from anyone who is smeared with lion grease. The vertebrae in a lion’s neck are intimately connected and the adjacent flesh is tough and rigid, giving the entire neck a tendinous character which prevents the lion from turning its head and looking backward. Its interior parts are like those of a dog, not expecting the fanglike teeth, though the lion’s are larger; however its external appearance more resembles a cat. When a lion traverses stony ground, it retracts its claws to protect them from damage, treating them as weapons to be spared for conflict.[263]”
e. Brunetto Latini
“CLXXIIII DEL LION
LION est apelés selonc la langue as grizois, ki tant vaut dire comme rois en nostre parleure. Car lion est apelés rois des bestes, pour ce que la ou il crie toutes bestes s’enfuient comme se la mors les cachast; et la u il fait cercle de sa coue, nule beste n’ose passer par enki. 2. Et nanporquant lyon sont de. iii.manieres; car li .i. sont brief et ont les crins crespes et sont sans bataille, li autre sont lons et grans et ont crins simples et sont mervilleuse fierté. Et lor corage sont demoustré par le front et par sa coue, et sa force est en son pis, et sa fermeté est en son chief. 3. Et ja soit ce k’il est redoutés de tous animaus, neporquant il crient le blanc cok et la tumulte de roës, et feus li fet grant paour. Et d’autra part li escorpions li fet mal trop grant se il le fiert, nés le venin dou serpent l’ocist. 4. Car cil ki ne soufri pas que nule chose fust sans contraira volt bien ke li lions ki est orgilleus et fors sor toutes choses, et ke par sa grant fierté ensit proie tozjours, eust des choses ki l’enpechent contre sa cruauté, dont il n’a pooir k’il s’en deffende; et entre * ce est il si malades autresi con de fievre les .iii. jours de la sesmaine, ki mout amenuise son orguel. Et nanporquant nature li ensenge a mangier le siguë, ki le garist de sa maladie. (…)
7. Et sachiés ke lyon gisent envers, li malle avec femele, autresi come les cers et comme cameus et olifans et unicorn et tygres, et si engendrent .v. fiz a la premiere porture; mais la force k’il ont es ongles et es dens et en tout le cors empire molt la matrice sa mere, tant come il sont dedens. Et a lor naistre issent en tel maniere que la seconde fois li leus ou la mere reçoit la semence son malle n’a pooir que il engendrent que .iiii., et a la tierce fois trois, et a la quatre fois .ii., et a la quinte .i. De lors en avant est cil leus si gastes k’il ne conçoit jamés tote en lor naissance, li lionceaus sont si esbahi k’il en gisent en pasmison .iii. jors, autresi come s’il fussent sans vie; tant que lor peres vient au chief de .iii. jors, ki les escrie si fort de sa vois que li fiz s’esdrecent et ensivent lor nature. 9. L’autre maniere de lyon sont engendré d’une beste ki a non parde, et teus lyons sont sans crins et sans noblece et sont conté entre les autres vils bestes. (…)[264]”
f. Jacob van Maerlant[265]
“Leo segt solinus jeeste
es coninc van iiij. voeten beeste
leo es hi oec ghenant
ende liebard es hi in dietsch becant
men vindet oric visiren
van liebarden iij. manieren
curte vintmen als ende als
ru gheard kersp inden als
mar die ne sijn no starc no snel
andre vintmen also wel
dat perdus winnete dat wreede dier
die ne sijn no wreet no fier
noch oec inden als oec gemaent
mar edele lione als men waent
sijn lanc ende smal ende slecht yard //
snel ende starc ende onueruard
sine weten ghene scalchede
no negheen bedrieghen mede
simpel es die sien van desen
ende also wilsi besien wesen
hare uoroft ende start doet
verstaen hoe hi es ghemoet
jn barste ende in uoete uoren
ligghen are crachte als wijt oren
so et si si alsi riden
hare ghenoete willen tallen tiden
die liewinne brinct eerst .v. jonghe
dan iiij. ten andren spronghe
dan iii. Dan .ii. dan .j.
dar na nemmermee negheen
twe spenen euet ende die clene
middel an haren buuc allene
augustinus die seget
alse die lewinne hare jonc leget
dat sj in .iij. draghen ne waken
dan comt die vader claghe maken
ende grongieren ende mesbaren
dan onwaecsoe te waren
ende dese slaep ghelijct der doet
dits van beesten wonder groet
solinus seit in sijn gedichte
men quetsene hine belcht niet lichte
mar maecmenne erre so es uerloren
al dat hem qomt te uoren
nochtan sparti dats heren doen
twi draghen si in den scilt .i. lioen
ende sine int herte niet draghen
vindsi were si laten em jaghen
mar den armen ende den verwonnen
dies dien sparen niet connen
vint dat lion oec sonder waen
enen man die was gheuaen
dien ne comti altoes niet an
no uerbitet oec den man
het ne dadem ongher alte groet
onder oec hi den man doet
dan twijf dats grote edelhede
ende ouder doeti urouwen mede
dan magheden onbesmet
alsi slaept sine oghe let
ne wert yloken nemmermee
gati in sande of in snee
hi dect met sinen starte dan
sijn spor om dattene die man
nie ne vinde also ghereet”
2. Illustraties
JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350. [http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_059V_MIN_B1.JPG], folio 59vb°.
JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_022R_MIN_B1M.JPG], folio 22rb1°.
Bijlage 2: De eenhoorn
1. De bronnen
a. Physiologus
“XXXVI. On the Unicorn
In Deuteronomy Moses said while blessing Joseph, “His beauty is that of the firstling bull, and his horns are the horns of the unicorn” [Deut. 33:17]. The monoceras, that is, the unicorn, has this nature: he is a small animal like the kid, is exceedingly shrewd, and has one horn in the middle of his head. The hunter cannot approach him because he is extremely strong. How then do they hunt the beast? Hunters place a chaste virgin before him. He bounds forth into her lap and she warms and nourishes the animal and takes him into the palace of kings.
The unicorn has one horn because the Savior said, “I and the Father are one” [John 10:30]. “For he has raised up a horn of salvation for us in the house of his servant David” [Lk. 1:69]. Coming down from heaven, he came into the womb of the Virgin Mary. “He was loved like the son of the unicorns” [cf. Ps. 22:21] as David said in the psalm.
[He is said to be shrewd since neither principalities, powers, thrones, nor dominations can comprehend him, nor can hell hold him. He is small because of the humility of his incarnation. He said, “Learn from me; for I am gentle and lowly in heart” [Matt. 11:29]. He is so shrewd that that most clever devil cannot comprehend him or find him out, but through the will of the Father alone he came down into the womb of the Virgin Mary for our salvation. “And the Word became flesh and dwelt among us” [Jon 1:14]. The unicorn is like the kid, as is our Savior according to the Apostle: “He was made in the likeness of sinful flesh and for sin he condemned sin in the flesh” [cf. Rom. 8:3]. This was spoken well of the unicorn.][266]”
b. Aberdeens bestiarium
“De monocero\ Est monoceros monstrum\ mugitu horrido, equino\ corpore elephantis pedibus, cau\da simillima cervo. Cornu\ media fronte eius protenditur\ splendore mirifico, ad mag\nitudinem pedum quatuor, ita\ acutum ut quicquid impe\trat [A: impetat] facile ictu eius foretur.\ Vivus non venit in homi\num potestatem, et interimi quidem potest, capi non potest.\” |
“Of the monocerus
|
c. Bartholomaeus Anglicus[268]
“Dat lxxxiiij. ca. vanden eenhoern
Rinoceron in griex dat is cornulo
nare in latijn ende eenhoern in duyt
sche dat selue is oeck monoceron ende is
alte wreden beest ende heeft enen hoern
voer in thoeft staen van vier voeten lang
ende is ouer starck ende scarp ende soe wat hi
daer mede raect dat gaet doer als ysi-
dorus seyt li. xij. want hi heeft dicwile
vechtinghe mitten elephant ende dien
quetst hi can hi daer toe comen ende hi
weet wel dat hi nergent crancste en is
dan inden buke ende daer om steect hi al-
toes naden buke des elephanten ende de
sen eenhoern en machmen qualiken van
ghen dan in deser manieren als die au
toers scriuen vanden naturen der dinghen
Men set hem een meysken voer dat een
reyn maecht is ende dan coemt die een-
hoern ende begeeft alle sijn wreetheyt ende
leyt sijn hoeft inder maechden scoet ende
wert onstlaep ende dan wert hi geuangen
ende wert doot geslagen mitten scotten der
iageren. hier toe heuet ysidorus geseyt li.
xij. Item gregorius seyt ouer iob Dat de-
se eenhoern alsoe fel is ende also onghe-
temt van naturen waert dat hi mit e-
niger subtilicheyt geuangen worde men
mochts niet leuende houden dat hi them
men soude willen mer hi sterft vluchs
Item plinius seyt van desen li. viij. ca.
xxi. p dat hi midzen op tvoerhoeft in-
den nazegaten te midswegen vander na-
sen enen hoern heeft ende is viant des e
lephants ende hi wettet ende scueret sinen
hoern theynden opten roetsen op dat hi
te bat rede sal wesen te vechten Item die
selve seyt li. xxij. ca. xxij. datter veel spe
cien sijn van desen dier / als rinoceron
monoceron ende egliceron ende monoceron
is een wrede wilde beest die den heynst
gelijc is inden lichaem ende den herte in
den hoefde ende den elephant inden voe
ten ende den beere inden start ende geeft een
sware stemme wt ende heeft enen swarten
hoern wt blickende midzen in tvoerhoeft
van tween cubitus lanck dese beest en
machmen leuende niet vanghen ende egli
ceron is een speci vanden eenhoern en-
de hiet in latijn capricornus van egle in
griex dat is capra in latijn ende gheyt in
duytsch ende van ceros in griex dat is
hoern in duytsch ende is een cleyn dier
dat den hueken gelijc is ende is alte wreet
ende draecht enen hoern voer in thoeft
Item plinius seyt aldaer dat in indien sijn
ossen mit enen hoern ende hebben witte
spockelen ende vaste ende dichte claeuwen
als die paerden ende daer sijn oeck ezels
mit enen hoern als aristoteles auicenna ende
plinius segghen want dese hebben enen
hoern staen tusschen horen oren ende dat
ander lijf is als die wilde ezel ende alsul
ken eenhoern en is also fel niet noch soe
koen als die ander. Ende monoceros wert
geseyt van monos in griex dat is een in
duytsch ende ceros dat is eenhoern
dat es te samen een dier hebbende een
hoern in sijn voerhoeft ende wert ghede-
clineert Nom hic rinoceron gto huius ri-
nocerontis ende men vint oeck rinoceros
ende monoceros ende dan seytmen in geni-
tiuo rinocerotis ende also vanden anderen”
d. Albertus Magnus
“|144| 106. UNICORNIS (Single-horned rhinoceros) has a modest size in relation to its tremendous power. The color of its hide resembles boxwood, and its feet are divided into two hooves. These inhabitants of hilly and desert districts grow a sizable horn on their forehead. Using this horn which they sharpen by honing it on rocks, they are able to pierce hide of an elephant, and they have no fear of hunters. The famous Pompey once exhibited this animal at a spectacle in Rome.
It is alleged the rhinoceros is so charmed by virgin maids it become gentle and even soporific in their presence, so it can be captured and bound. A young rhinoceros can be caught and tamed[269].”
“|119| 71. MONOCEROS (Rhinoceros) has a horrifying bellow. In form it seems to be a composite of several animals, for it has the body of a horse, the feet of an elephant, a swinelike tail and a cervine neck. Growing from the center of its forehead is a stately horn of wondrous splendour, sometimes attaining a length of four feet, and so sharp it readily pierces anything into which it is thrust. Rarely can this animal be capture, much less tamed, and there are virtually no reports of its submitting in the live state to man’s governance. In fact, when it sees that it may be overcome, it kills itself in a blind rage[270].”
e. Brunetto Latini
“CLXXXXVIII JA PARLE DE L’UNICORNE
Unicorne est une fiere beste auques ressemblable a cheval, de cors; mais il a piez d’olyfant, coue de cerf, et sa voix est fierement espoenatable; et enmi sa teste a une corne, sans plus, de merveillouse resplendor, et a bien .iiii. piez de lonc, mais il est si forz et aguz que il perce legierement quantque il ataint. 2. Et sachez que unicor est si aspres et si fiers que nul ne la puet attaindre ne prendre par nul laz dou monde: bien puet estre qu’il soit occis, mais vif ne le peut on avoir. Et neporquant li veneor envoient une vierge pucele cele part ou li unicor converssent; car c’est sa nature que maintenant s’en vait a la pucele tout droit et depose toute fierté, et se dort souef en son sain et en ses dras. En ceste maniere le deçoivent li veneor[271].”
f. Jacob van Maerlant
“Vnicornus ludet .i. horen
espentijn heetement als wijt horen
rinocheros heetet in dietscher wort
(…)
ons scriuet iacob van vitri
ende sente isidorus de meester vri
hoement vaet ende niet ne iaghet
men nemet ene ombesmette maghet
ende setse alleene in gheen woud
daer hem dunicornus houd
dar comet dat dier ende siet hane
dat reine ulesch de soete ghedane
ende werpet dar wech ende af doet
allen fellen houermoet
ende anebedet die suuerede
sijn houet met groter goedertierede
ende leghet in der ioncurouwen scoet
ende slapet daer met gnoechten groot
so coment die jaghers mettien
ende vanghent al onuersien
si slaent doot na hare gheuoech
ofte si bindent vaste ghenoech
ende bringhent in palaisen dan
hoghen heren te scouwene an
dit wreede dier dit espentijn
dinket mi .i. bedieden sijn
vanden godes sone die sonder beghin
es ende was indes vader sin
ende dar onse ulesch an nam
want heri andie maget quam
was hi in emelrike wreet
ende uerstac die inglen leet
huten emele onder derde
om hare dorpere houarde
[in arderike balch hi mede
om sine ouerhorechede]
vp onsen hersten vader adame
ende hi toghedem sine grame
den quaden sodomiten mede
om hare groote onsuuerhede
ende om hare gulseit also wel
den kindren van israel
dit vnicoren dese eneghe sone
ne leuede inde werelt de gone
diene enechsijns adde belaghet
sonder maria de soete maghet
die alleene alst es an scine
sat inder werelt wostine
alleene was soe want hare ghelike
ghebreket in dat arderike
hare hoemoede hare suuerhede
daden den sone der ewelicheden
vergheeten sine wreeteit groot
ende beete neder in haren scoet
dats in haren lachame reine
dar hi sonder mans ghemeine
den menschelic roc ane dede
tonser alre salichede
jn desen roc sonder waen
hebbene de iagers gheuaen
alse inder reinre maghet scoet
dat sijn de ioden diene doot
sloeghen al sine daer vonden
die dar naer in curten stonden //
van doode te liue up was ghewect
ende inden hoghen palaise ghetrect
met sinen eweliken vader
dar die heleghen sijn algader[272]”
“Monocheros verstaet mi wale
ludet enoren in dutsche tale
plinius segt ende solijn
dat cume vreseliker dier mach sijn
sijn luud elken man veruart
ghescepen est als i pard
gheuoet na thelpen diere
gheouet na des erts maniere
na swijn ghestart als wijd oren
midden in den ouede voren
raghet hem .i. horen so clar
iiij voete lanc es hi dats war
so scarp dar mach niet jeghen staen
men macht bi ghenen angiene vaen
maer niet ghetemmen hoe soet sj
ons seghet jacop van vitri
dat gheen leuende man vaet
want eist so datment belacht
ende hoet hem siet in smans hoede
het bliuet doet van ouermoede
dit nes deenoren niet dat verstaet
dat die reine maget vaet[273]”
2. Illustraties
Monoceros in: The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/comment/15rmonocero.hti], Ms. 24, folio 15r°.
Monocheros (vis) in: JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350. [http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_107V_MIN_B1.JPG], folio 107vb1°.
Monocheros (vis) in: JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_068R_MIN_B2M.JPG ], folio 68rb2°.
Unicornus in: JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350. [http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_071R_MIN.JPG], folio 71r °.
Unicornus in: JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_034R_MINM.JPG], folio 34r °.
Monocheros in: JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350. [http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_063R_MIN_B2.JPG], folio 63rb2°.
Monocheros in: JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_026V_MIN_AM.JPG], folio 26va °.
Bijlage 3: De arend
1. De bronnen
a. Physiologus
“VIII. On the Eagle
David says in Psalm 102, “Your youth will be renewed like the eagle’s” [Ps. 103:5]. Physiologus says of the eagle that, when he grows old, his wings grow heavy and his eyes grow dim. What does he do then? He seeks out a fountain and then flies up into the atmosphere of the sun, and he burns away his wings and the dimness of his eyes, and descends into the fountain and bathes himself three times and is restored and made new again.
Therefore, you also, if you have the old clothing and the eyes of your heart have grown dim, seek out the spiritual fountain who is the Lord. “They have forsaken me, the fountain of living water” [Jer. 2:13]. As you fly into the height of the sun of justice [Mal. 4:2], who is Christ as the Apostle says, he himself will burn off your old clothing which is the devil’s. therefore, those two elders in Daniel heard, “You have grown old in wicked days” [Dan. 13:52]. Be baptized in the everlasting fountain, putting off the old man and his actions and putting on the new, you who have been created after the likeness of God [cf. Eph. 4:24] as the Apostle said. Therefore, David said, “Your youth will be renewed like the eagle’s” [Ps. 103:5].[274]”
b. Aberdeens bestiarium
“De aquila / Aquila ad acumine oculorum vocata, tanti enim dicitur esse\ contuitus ut super maria immobili penna feratur nec\ humanis pateat obtutibus de tanta sublimitate pisciculos na\ tare videat ad tormenti instar descendens, raptam predam pen\ nis ad litus pertrahat.
Cum vero senuerit, gravantur ale ipsius, et\ obducuntur caligine oculi eius. Tunc querit fontem et contra eum\ evolat in altum usque ad aerem solis, et ibi incendit alas suas\ similiter et caliginem oculorum exurit in radio solis. Tunc de\ mum descendens in fontem trina vice se mergit, et statim reno\ vatur in multo vigore alarum, et splendore oculorum.
Sic et tu\ homo qui vestimentum habes vetus, et caligant oculi tui, que\ re spiritualem fontem domini et eleva mentis oculos ad deum qui est\ fons iusticie et tunc renovabitur sicut aquile iuventus tua.
Asse\ ritur quoque quod pullos suos radiis solis obiciat, et in medio ae\ ris ungue suspendat. Ac siquis repercusso solis lumine intrepidam\ oculorum aciem in offenso intuendi vigore servaverit, is probatur\ quod veritatem nature demonstravit. Qui vero lumina sua radio\ solis inflexerit, quasi degener et indignus tanto patre reicitur\ nec estimatur educatione dignus, qui fuit indignus suscep\ tione. Non ergo eum acerbitate nature, sed iudicii integritate con\ dempnat.
Nec quasi suum abdicat, sed quasi alienum recu\ sat. Hanc tamen ut quibusdam videtur regalis avis inclemen\ tiam plebeie avis excusat clementia. Avis cui nomen fulica\ est, que Grece dicitur fene, susceptum illum sive abdicatum, si\ ve non agnitum aquile pullum cum sua prole connectit, atque intermiscens suis eodem quo proprios fetus materne sedulita\ tis officio, et pari nutrimentorum subministratione pascit et\ nutrit.
Ergo fene alienos nutrit, nos vero nostros inimici crudeli\ tate proicimus. Aquila enim si proicit, non quasi suum proicit, set\ quasi degenerem non recognoscit, nos quod peius est quos no\ stros recognoscimus abdicamus.\
(…) Aliter. Sicut aquila\ volans ad escam. Aquila enim alto valde volatu suspen\ ditur, et annisu prepeti ab ethere libratur, sed per appetitum ven\ tris terram expetit, seseque a sublimibus repente deorsum fun\ dit.
Sic sic humanum genus in parente primo ad ima de sub\ limibus corruit, quod nimirum condicionis sue dignitas\ in rationis celsitudinem quasi in aeris libertate suspenderat.\ Sed quia contra preceptum cibum contigit, per ventris concupiscen\ tiam ad terras venit, et quasi post volatum carnibus pascitur, quia illa libera contemplacionis inspiracula perdidit, et deor\ sum corporeis voluptatibus letatur” |
“Of the eagle
it
is rejected as unworthy of its kind and of such a father and, being unworthy
of being begotten, it is considered unworthy of being reared. The eagle
condemns it not in a harsh manner but with the honesty of a judge. He does
it, not as a father denying his own child, but as one rejecting another's.
seems to some, however, that the kindness of the common variety of the bird
excuses the unkindness of its regal counterpart. The ordinary bird is called
fulica, coot; in Greek,
fene. Taking up the eaglet,
abandoned or unacknowledged, the coot adds it to its brood, making it one of
the family, with the same maternal devotion as it shows to its own chicks,
and feeds and nourishes the eaglet and its own brood with equal attention. (…)
There
is an another interpretation. 'Like the eagle that hasteth to the prey'. The
eagle flies suspended at a great height and by the swift beating of its wings
hangs poised in the air, but because of the longings of its stomach, it seeks
the earth, hurling itself suddenly down from the heights. |
a. Bartholomaeus Anglicus[276]
“Dat ij. ca. vanden aern
Ende wi willen aenheffen te seg-
ghen inden eersten vanden aern want hi
houdt die principaetscap onder alle die
vogelen als een coninc ende hi is mildtste
van allen voghelen als plinius seyt \ want
een roef die hi vaet die en et hi alleen niet
ten si dat hi groten hongher heeft mer
hi deylten alle den genen mede die hen
na volgen mer hi neemt eerst sijn beco-
minghe ende daer om volgen die ander vo
gelen den aerne gheern opten hope dit
hem die aern wat mede deylen sal | en-
de als hem die roef dien hi eerst gevan
gen heeft niet genoech en is dat hi noch
tans daer af niet sadt ghenoech en is so
tast hi voert totten ghenen die hen naest is
die welke hoepte dat hem die aern wat
ghelaten soude hebben ende pluct ende
schoert dien oec ende also totten anderen
ter tijt toe dat hi sadt is ende dit doet hi
recht of hi een heer waer ende dattet al
sijn eyghen waer dat bi hem is so tast hi
toe ende en raect nyemants | ende dat hen dan
ouerloept die bi hen sijn Item hi pleecht twe
steen te leggen in sinen nest diemen ethe
res hiet vanden welken die een een man-
niken is ende dat ander een wijfken / of al
dus die een is manlic ende die ander wijflic
ende dese stenen leyt hi daer inden nest op
dat sise beschermen sullen vanden ete der
serpenten ende vanden vanijnden crupen
den dyeren als plinius seyt Item die aern
is seer scarp van gesicht als ysidorus seyt
want als hi bouen der zee inder luchten
helt stil mit sinen vloeghelen so vliecht
hi alsoe dats gheen mench bescouden
en mach nochtans siet hi wel vander bouen
cleyne visschelkijns inden water ende coemt
van bouen ende grijptse ende als hijse ghe-
vanghen heeft soe vliecht hi opt oeuer
ende aeset dat hi geroeft heeft Ende het is
natuerliken een hete ende een droghe vo
ghel ende is ghierich opten roef ende star-
ke ende stonte bouen anderen vogelen \ en-
de sijn starckeyt leyt seer inden voeten ende
inden vloeghelen ende inden becke want
sijn vloegelen sijn seer zenich ende niet vley
schich ende daer om mach hi wel arbeyden
inden vliegen om dit hi heeft veel pen-
nen ende groot waer af dat hy lichteliken
vliecht. Item die aern siet scarpeliker dan
enich ander vogel want hi heeft dit gees
telike gesicht alte sonderlinge seer ghe
tempert ende hi siet int rat der sonnen als
si alre schoenste schijnt sonder verbraeu
wen of hi siet in die circumferencie des
raeds vander sonnen sonder wederslach der
oghen \ ende tscarp van sinen gesichten
worter niet af geplomt als ambrosius seyt
Item die selve seyt als aristotiles dat-
ter eenrehande ghedaenten van aernen
sijn die si almathor hieten sie seer scarp
gesicht hebben die welke haer ionghen te
ghen der sonnen setten ende latense daer
in sien ende ist also dat si niet en salgieren
inden sien so houdt hise voer hem ende ist
anders soe houdt hijse voer bastaerden
ende stoetze uten nest of dootse Item aristotiles
seyt dit die vogelen mitten crommen claeu-
wen behoeuen scarp ghesicht van node
want si sien van seer verre haer spise en-
de daer om heft hen die aern veel hoger
dan die ander vogelen ende daer om mestelt
hi oec in hoghen steenroetsen ende be-
schermt hem selven daer van allen die hem
deren mogen. Waer af gregorius seyt \ hi
sicht inden alre hoechsten seker / mer hi
moet sijn voetsel beneden halen ende soec-
ken ende al ist dat hi onmaten hoge inder
luchten is nochtans als hi een vulic siet
so is hi haest neder | het wort den aern seer
zuer dat hi broedt ende kuken voedt. als aristotiles seyt li. vi. ende hi en seyt ten hoech
sten bouen drie eyeren niet mer dat derde
werpt hi vanden nest ende hi wordt also
crancker dan als hi broedt dat hi ander
ionge voghelen niet biten en mach want
sijn clauwen werden hem te crom ende
sijn vederen werden wit ende so wortet hem
alte zuer dit hi sinen ionghen teten be-
werven moet want gevallet dat hi drie
iongen crijcht so stoot hi dat derde uten
nest om des wil dat hijs niet voeden en
mach mer die voghel kun diemand in a
rabics cobar hiet die neemt dese ionghe
die de aern uten nest gheworpen heeft
ende voetse lichamelick als die selve seyt
Item daer sijn diuerse ende menigerhan
de aernen ende si en broeden noch en voe-
den niet alleens want die witte starten heb
ben die arbeyden meest in horen broeden ende
die enen swarten hebben dien verdrietes
want desen stoten haer vluchs uten nest
als si vliegen mogen ende si latense ver-
hongheren op dat si te bat den ouders
volgen sullen inder luchten om haer aes
ende wanneer dat die ouden sien dat die ion
ghen traghen so biten sise ende slaense ende
nemen hem haer spise ende als si sien
dat si starck genoech sijn te vliegen so ia
gen sise mit allen en wech in een ander
lant van hem sonder een geslacht als a-
ristotiles seyt datmen achat hiet die welke
menich tijt denct op sijn ionghen so vliecht
die oude mede ende gheeft hen teten ende
waer daer enich ander vogel die den ion-
gen misdoen woude daer soude die ou
de voer vallen ende bescuddense Alle de-
se punten roert aristotiles li. vi. Item van
den aern wort gheseyt als gregorius roert
ouer iob. Dat wanneer die ionghesken
eerst geboren werden ende dat si geen gro-
ue spise in nemen en mogen so zuken die
oude dat bloet uten aze ende dat bloet ge
nen si den iongen ter tijt toe dat si groue
spise nemen moghen. Item noch seyt au
gustinus ende plinius \ dat die aern in sinen ou
derdom donckerheyt in sinen ogen crij
ghet ende swaricheyt in sinen vloeghelen te
gen welc ongemack hi geleert wort van
der naturen dit hi een coude fonteyn soe-
ket ende als hi die wel weet so climt hi op
also hoge inder luchten als hi climmen ende
vliegen mach dat hi te mael heet wert
ende als dan die sweetgaten open sijn ende
die vederen ontbonden ende geslappet ende
dan al neder dalende valt hi in die fon-
teyn ende daer werden hem sijn plumen ende
vederen verwandelt | ende die duysterheyt
inden ogen wert ghesimert ende daer crij-
ghet hi sijn crachten al weder Item ouer
den souter seyt oec die selue dit wanneer
hi oudt wert so wert sijn beck also hart
ende alsoe crom dat hi cume spisen nemen
mach ende \ daer tegen heeft hi enen reat
geuonden. Want hi soect een steenroets
daer hy den nebbe hardeliken teghen
slaet en wrijften ende also doet hi den last
des becx af ende als hi dan weder spise
neemt so crijcht hi sijn crachten weder ende
wort weder ionck endestarck als plinius
seyt. Item die aern als hi staet op een steen
roets of op enen boem ende stuert die scar-
picheyt der oghen totter claerheyt der
sonen of naden roef soe siet hi alom ghens
ende harwaert of hi en laet niet af sijn na-
gel aen te sien Item die gal vanden aern
is seer goet ter medecinen want wanneer
datmense doet in collirien so scarpt si tge
sicht \ collirium dat is een medecijn die
men waect totten oghen ende alsmen die
gal mede in dier medecinen doet soe is
dat collirium of die medecijnen te beter Dit
seyt dyalcorides ende constan. Item die aern
heeft sommige goede proprieteyten het
is een vogel die den anderen voghelen
bouen gaet inder broecheyt ende inder het
ten \ ende daer om is hi stoute ende schier
gram want die gramscappen en is niet
dan inden lichamen van groter droech
ten als aristotiles seyt li. xvi. Ende die aern is
viant der onnoselre vogelen. Hi grijptse
mit sinen claeuwen ende smijdt hair hoeft
mit sinen beck ende hi heeft een stemme
daer die ander voghelen af veruaet sijn
als sise horen Item alle ander voghelen
sijn va hem veruaert sijn si rouers of en
sijn si gheen. waer af dit plinius seyt dat
die valck ende dye ander vogelen opter aer
den vaet ende si en ontsien die aern niet mit
alien die inden water die vogelen vangt
wtgenomen die vogelen die inden wa-
ter haer nootdorst soeken moeten want die vogelen ontsienen wel mer anders
gheen Ende dese leste sye de vogelen int
water vangt is veel on edelre dan die an
der die inder lucht en proyet of inder aer-
den Ende die selve onedel ontsiet den ghier
alte seer waer af dat aristotiles seyt in li. xx.
Dat amathel dat is dese onedel aerne
blijft bijder zee ende bi groten staenden wa
teren daer wacht hi die vogelen die in-
den water haer voetsel nemen mer ist dit
hi den ghier siet so is hi vernaert ende
vliecht dan int water. Ende als dat die
ghier siet die welke scarp van ghesicht
is vliecht altoes omtrent al om ende om
verre daer af Ende ist dat dese onedel aer
ne uten water vliecht inder luchten of op
tlant so is die ghier daer ghereet ende
ggrijpt den aern \ ende waert dat dese one-
del aern lange inden water bleue so sou
de hi smoren of drencken ende daer om is
hi daer qualiken aen als die ghier sijns
verbeydt want hi moet drencken. Of hi moet vanden ghier gedoot werden | ende de
se aerne heeft enen helen voet als een
gans daer hi mede zwemt. ende hi heeft
enen gesplitten voet als enen aern dair
hi die voghelen mede grijpt Item die
penne van enen aern heeft een verbor-
gen vretende craft als plinius seyt Want
hi seyt aerns vederen verderuen die ander
vederen mit allen ghelikerwijs dat een
coerde van enen wolue gemaect van si
nen darmen ende die coerde of snaer ghe
set op een ghytaern of op vedel bi sna-
ren die gemaect waren van scaeps dar-
men verderftse alle gader als die selve
seyt. Item die aern en begeert mit geen
geselscap te wesen mer hi wil alleen we-
sen als aristotiles seyt li. i. want dese crom
becte vogelen en begheren nyemants
geselscap Item die aern heeft claeuwen
voer sijn wapen ende daer om als hi coemt
te staen op een steenroets so trect hi sijn
claeuwen in ende sluytse bi na inden vleysch
op dat si niet plomp werden en sullen ende hy
is wreet tegen sijn iongen als hi siet dit si
haer geischt sluten tegen der sonnen want
so meynt hi datse sijn niet en sijn ende hy
pleechtse te slaen mitten becke ende te
schoren mitten claeuwen als si niet biten
en willen als
plinius seyt.”
c. Albertus Magnus
“|7| 1. AQUILA (Eagle) is so named from its “acumine” (sharpness). For, the eagle displays three modes of sharpness: an acuity of vision; a cutting rage; and razorlike claws and beak with which it hunts for prey. Every species of eagle is noted for its sharp sight, especially that noble bird known as “herodius” in Latin. The latter is called by this name as if it were the “heros” (hero) of all birds.
The eagle is a massive dark-colored bird whose dorsal and wing feathers change to ash-grey as it grows old. It has bright yellow feet, long powerful talons, and a large grey-black beak. Its wings are broad and flat, composed of straight feathers whose tips are slightly separated and curved upward. Soaring at great heights, it is able to gaze directly at the sun’s disk, so great is its power of vision; for this reason, the story goes that the eagle suspends its nestlings over the edge of the nest and ousts those which are unable to stare at the sun without shedding tears. According to another story, a bird called “fehit” in Greek and “fulica” in Latin, gathers up the rejected eaglets and rears them as its own. But this tale must be false, because the “fehit” is supposedly a species of dove which under no circumstances would give nurture to an eagle; and the “fulica,” also called the black diver, is a species of aquatic bird, smaller than a duck and just as unlikely to feed an eagle. In point of fact, neither of these species has a diet comparable to any of the eagles.
|8| Various authors assign different reasons for this ejection of eagle fledglings from the nest. Some claim the parent bird abandons the fledgling because it senses the species would be weakened by the survival of such offspring; the same writers concede the possibility of an occasional mating of a female eagle with a male of a species other than the golden eagle; but we deem this improbable. Other say an eagle of another species substitutes its eggs for the broken eggs of a golden eagle; in this case, after the eggs are hatched, the brooding parent is driven to prove the presence of an alien eaglet in its nest. However, the golden eagle is a bird of consummate ferocity and is believed to be gifted with some sort of prescience which allows it to detect the approach of an enemy to its nest, even at a distance. In any event, it would seem there is no species of bird so audacious it would dare to intrude upon the nest of a golden eagle. Moreover, the practice of substituting eggs into a strange nest is limited to the very lowest and inferior birds which are incapable of hatching their own eggs; birds of this type would never approach a golden eagle’s nest. Still other writers allege the golden eagle itself substitutes its eggs for those of another species, intermingling them with the eggs of an alien brooder; when the eggs have hatched, the golden eagle returns to the proxy’s nest out of affection for its own offspring. It distinguishes its own progeny from those of the proxy by forcing them to gaze at the sun; after separating the two, it nurtures its own young and ejects the others, which are then gathered up and fed by the female eagle which hatched them. I think this explanation is more credible, if indeed the eagle’s rejection of nestlings has been accurately observed and reported. Brooding over eggs is an onerous task requiring constant attention, and often leads to loss of weight in the female due to deprivation of her normal diet, a condition not well tolerated by the golden eagle whose far-reaching flights accustom it to an abundant food supply. In summary, it can be stated with fair accuracy the cause of the ejection is not prompted by the discovery of pseudo-eaglets nor by a prior insertion of eggs for another species. Just as the full power of nature is sometimes impaired in other animals, so also can this occur in offspring of the golden eagle; when the parent detects this weakness in the eaglet’s eyes, it rejects the nestling as useless.
|9| Some philosophers maintain the golden eagle produces two or three chicks in a brood; but, since it lays only two eggs at a time, two must hatch from one egg, and one from the other. I think this is false. A more likely explanation is that, though the eagle is a large bird, relatively little of its substance goes into the formation of semen; on this account it lays only one or two eggs, or perhaps a third if it is a young adult; only a single chick hatches from each egg, except as a freak of nature as sometimes occurs in other birds; but when more than two chicks are born, the parent usually rejects the extra offspring because of the difficulty in feeding a larger brood. This phenomenon of rejection has been observed frequently in many bird species. As I pointed out before, conversations with many experienced bird catchers have convinced me that the golden eagle seldom has more than one offspring within a span of several years, for the simple reason that the growing eaglet requires a great deal of food which must be sought far and wide by the older eagles. When two fledglings are found in a nest, this usually occurs in the northern regions near forests and the sea, where fish and birds may be plundered and great numbers of small wild animals are available as prey.(...)
|10| I have no personal knowledge about the truth of a claim which Jorach and Adelinus make for this eagle. They maintain when the young eagles have reached maternity and possess the knowledge and agility to hunt for themselves, the aging parent searches for a bubbling spring of clear, deep-flowing water. After it finds the spring, the older eagle soars straight up into the air above the water until it attains the third stratum of the atmosphere which we designated “aestus” in our book On Meteorology. When the bird absorbs the heat of this atmospheric level and seems almost ready to be burned to a crisp, it retracts its wings and plummets headlong to the earth, plunging into the cold waters of the spring. The coldness causes its internal body heat to be retracted from the surface of its body and to be concentrated within its very marrows. Then, bursting forth from the spring, the eagle flies straightaway to its nearby nest, where the younger eagles blanket it with their wings and induce it to sweat. By shedding its old feathers the eagle loses the appearance of aging and beings to grow a crop of new down-feathers. Until the new feathers have sprouted, the elder eagle is sustained by plunder provided by the young eagles. I am at a loss to explain this phenomenon, except to say there are untold marvels in nature. What I have observed in the behavior of two golden eagles in our country does not correspond with the tales of these authors; but then, the eagles I have studied were domesticated and trained to the role of other birds of the hunt[277].”
d. Brunetto Latini
“CXXXXV DE L’AIGLE
AIGLE est li mieus veans oiseaus du monde; et vole si en haut k’ele n’apert pas a la veue des homes, mais il voit si clerement, que neis les petites bestes connoist ele en terre et les poissons es euues, et les prent en son descendre. 2. Et sa nature est de garder contre le soleil si fermement que ses oils ne remuent goute; et pour çou prent l’aigle ses fiz esgarde justement sans croller est tenus et norris si come dignes, et celui ki les iex remue est refusés et getés du nit comme bastars. 3. Et ce n’est pas cruauté de nature, mais pour jugement de droiture, car li aigle ne la chace pas pour son fiz, mais comme autrui estrange. Et sachiés que .i. vil oisel, ki est apelés fulica, acomplist la fierté du roial oisel; car ele reçoit celui entre ses fiz et le norrist comme ses fiz.
4. Et sachiés que aigle vit longhement por ce k’ele se renovele et depose sa viellece. Et dient li plusour k’ele vole en si haut leu vers la chalour du soleil que ses pennes ardent; et oste toute l’oscurité de ses iols, et lors se laisse cheir en aucune fontaine ou ele se baigne .iii. fois, et maintenant est joene come a son comencement. 5. Li autre dient ke le bek de l’aigle croist et plie en son grant aage, en tel maniere k’ele ne puet mais penre de ces bons oiseaus ki la maintenoient en vie et en jounece; lors * le fiert maintenant et aguise tant as roides pieres que le sorplus s’en oste, et son bek vient plus gens et || plus esmolus que devant, si k’ele menguë et renovele et prent ce ke li plest[278].”
e. Jacob van Maerlant[279]
“Aquila es / die haren
sente augustijn / seit te waren
dat hi coninc / es teuoren
bouen alle vogle utevercoren
dies uintmene ghecront ghescreuen
an proie leit al sijn leuen
so scarp siet hi dat hi ghedoghen
mach metter sie uan sinen oghen
dat int sonnescijn gheuesten mach
des sietmen up meneghen dach
dat hi gherne omme dit
metten oghen in de sonne sit
de haren plecht seit augustijn
alse sine jonc .i. deel groot sijn
dat hise metten clawen up heft
ende wie so dan die sonne beseft
die dan ebben so starke oghen
dat si die sonne conen ghedoghen
naturliker te scouwene ghinder
die houti ouer sine edele kinder
ende die hem van der sonnen veruard
houti ouer eenen bastard
ambrosius segt dat sulc spreect
dat hi sinen bastard uersteect
om dat hem uernoit ghinder
te uoedene so uele kinder
ende dat nes niet altoes sine sede
aer het doet sine ghierechede
ende om dat hi niet wille onturien
de edeleit uan sire partien
maer ambrosius segt ouer waer
dat .i. uoghel es ende hetet fulsica
nempt met hem die jonc uerdreuen
ende uoet den sinen beneuen
adelinus die meester sprect
alse die haren van houden breect
soeket hi ene fonteine cout
ende uliechter up met ghewout
bouen allen swerken segt hi
dar der sonnen vier comt bj
ende hem die donkereit van den ogen
der sonnen hitte doet uerdroghen //
dan ualt hi neder met ghewout
jn die diepe fonteine cout
driewaruen ter seluer vard
dan vlieghet hi te sinen neste ward
te sinen ionghen die sijn so houd
dat si te proien ebben ghewoud
versieket es hi inder ghebare
als of hi in enen rede ware
hi wert ontplumet dan moeten voeden
sine jonc ende broeden
ontier ende hi uerionghet ghinder
vp dit so merct gi quade kinder
[wat u stomme beesten leeren
die vader ende moeder gheneeren]
(…)
alle edele uogle te waren
ontsien ghemeenlike den aren
ende des daghes dat sine sien
wilsi qualike der proien plien
van dien gherualke seit die glose
doet den haren dicke nose
ende hine uaet merket die gherualke
bedieden wel die dorpar scalke
[die hem niet ne wille keren
onderdaen te sine haren heren
ende haer heerscap quetsen ende jaghen
des salse god der omme plaghen]
(…)”
2. Illustraties
The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/comment/29vbird.hti], Ms. 24, folio 29v°.
JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350. [http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_074R_MIN.JPG], folio 74r °.
JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_037R_MINM.JPG], folio 37r °.
The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/comment/61v.hti], Ms. 24, folio 61v°.
Bijlage 4: De feniks
1. De bronnen
a. Physiologus
“IX. On the Phoenix
The Savior said in the Gospel, “I have the power to lay down my life, and I have the power to take it again” [John 10:18]. And the Jews were angered by his words. There is a species of bird in the land of India which is called the phoenix, which enters the wood of Lebanon after five hundred years and bathes his two wings in the fragrance. He then signals to the priest of Heliopolis (that is, the city named Heliopolis) during the new month, that is, Adar, which in Greek is called Farmuti or Phamenoth. When the priest has been signaled, he goes in to the altar and heaps it with brushwood. Then the bird enters Heliopolis laden with fragrance and mounts the altar, where he ignites the fire and burns himself up. The next day then the priest examines the altar and finds a worm in the ashes. On the second day, however, he finds a tiny birdling. On the third day he finds a huge eagle which taking flight greets the priest and goes off to his former abode.
If this species of bird has the power to kill himself in such a manner as to raise himself up, how foolish are those men who grow angry at the words of the Savior, “I have the power to lay down my life, and I have the power to take it again” [John 10:18]. The phoenix represents the person of the Savior since, descending from the heavens, he left his two wings full of good odors (that is, his best words) so that we, holding forth the labors of our hand, might return the pleasant spiritual odor to him in good works. Physiologus, therefore, speaks well of the phoenix[280].”
b. Aberdeens bestiarium
“[De fenice] \ Fenix Arabie avis dicta quod colorem feniceum\ habeat, vel quod sit in toto orbe singularis et\ unica.
Hec quingentos ultra annos vivens, dum\ se viderit senuisse, collectis aromatum virgultis, ro\ gum sibi instruit, et conversa ad radium solis alarum\ plausu voluntarium sibi incendium nutrit, seque urit.\ postea vero die nona avis de cineribus suis sur\ git.
Huius figu\ ram gerit dominus\ noster Jesus Christus qui dicit: Po\ testatem habeo\ ponendi ani\ mam meam et iterum su\ mendi eam.\ Si ergo fenix mor\ tificandi atque\ vivificandi se\ habet potesta\ tem, cur stulti\ homines irascuntur in verbo dei qui verus dei fi\ lius est qui dicit: Potestam habeo ponendi animam\ meam et iterum sumendi eam.
Descendit namque sal\ vator noster de celo ala[s] suas suavitatis odoribus novi et\ veteris testamenti replevit, et in ara crucis seip\ sum deo patri pro nobis optulit, et tercia die resur\ rexit.\
Fenix etiam significare potest resurrectionem\ iustorum, qui aromatibus virtutum collectis\ restaurationem prioris vigoris, post mortem sibi\ preparant.” … Fenix quoque\ avis in locis Arabie perhibetur degere, atque eam\ usque ad annos quingentos longeva etate procede\ re. Que cum sibi finem vite esse adverterit, facit\ sibi [de] thecam de thure et mirra et ceteris odo\ ribus in quam impleto vite sue tempore intrat\ et moritur. De cuius humore carnis exurgit ver\ mis paulatimque adolescit, ac processu statuti tem\ poris, induit alarum remigia, atque in superioris a\ vis speciem formamque reparatur.
Doceat nos igitur\ hec avis vel exemplo sui resurrectionem credere\ que et sine exemplo et sine rationis perceptione ip\ sa sibi insignia resurrectionis instaurat, et utique\ aves propter hominem sunt non homo propter avem.\ …
Sic igitur fenix incenditur, sed ex eius\ cinere fenix iterum nascitur vel procreatur. Cum ergo fenix mori\ tur, et ex eius cinere fenix iterum nascitur. Hoc exemplo agitur\ ut future resurrectionis veritas a singulis fieri credatur. Non est\ maius miraculum fides future resurrectionis, quam ex cinere\ facta resurrectio fenicis.
Ecce volucrum natura simplicibus\ resurrectionis augmentum [PL, argumentum] prestat, et quod scriptura\ predicat, opus nature confirmat. \” |
“[Of the phoenix]
...
The
phoenix also is said to live in places in Arabia and to reach the great age
of five hundred years. When it observes that the end of its life is at hand,
it makes a container for itself out of frankincense and myrrh and other
aromatic substances; when its time is come, it enters the covering and dies.
From the fluid of its flesh a worm arises and gradually grows to maturity;
when the appropriate time has come, it acquires wings to fly, and regains its
Previous appearance and form. …
In
this way, therefore, the phoenix is consumed by fire but from its ashes is
born or brought forth again. When it dies, it is also born again from its
ashes. The point of this example is that everyone should believe in the truth
of the resurrection to come. Faith in the resurrection to come is no more of
a miracle than the resurrection of the phoenix from its ashes. |
c. Bartholomaeus Anglicus[282]
“Dat xv. ca. vanden vogel fenix
fenix is een enich vogel opter we
relt waer af dit die leke luden hen verwonde
ren ende daer om heet hi in arabien daer hy
geboren wort singularis als ysidorus seyt van
desen vogel seyt die philosoeph \ dat fe
nix een vogel is leuende sonder gaye ccc.
ende vyftich iaer ende als die iaren om ghe
comen sijn ende dat hi gebreck gevoelt so
maecht hi enen nest van droghen wel ru
kende houte die welke ontsteken wer-
den als die sonne heet schijnt ende die zo-
den wint een luttel wayet ende als si ont-
steken sijn so gaet hi al willens vlieghen
in dat vierken ende wort daer tot puluer ende
tot asschen wt welker asschen binnen drien
dagen een wormken wast twelc alleyncs
ken vederen crijcht ende werdt een vogel
Dat selue seyt ambrosius in exameron
ende het is een alte schenen voghel ende is den paeuwe gelijc inden vederen ende hy
mint die eenlicheyt ende leeft van coerne
ende van suueren vruchten vanden welcken
alanus seyt Dat doe onyas die ouerste
bisscop in dyopolis der stat van egipten
enen tempel tot iherusalem is opten paesch
dach hadde hi doe een vierken gemaect
van wel rukende houtkens die seer licht
waren opten outaer om sacrifici te doen
ende ontstact openbaerliken daert alle die
luden saghen doe | quam die voghel fe
nix neder vlogen int vierken die welke
vluchs tot asschen wert. ende dye asschen
wert nauwe te rade gehouwen bi rade
des bisschops. Ende daer quam binnen drien
dagen een wormken af ende wort ten les
ten weder een vogel alst eerst was en-
de vloech en wech”
d. Albertus Magnus
“42. FENIX (Phoenix), according to some authors who devoted more attention to mystical themes than to the natural sciences, is supposed to be an Arabian bird found in parts of the East. These authors claim the bird is unisexual, lacking a male spouse and having no commingling of the sexes. They further allege that the phoenix, after coming into the world, lives a solitary life spanning three hundred and forty years.
The story goes, it is about as large as an eagle, has a crest on its head like a peacock and additional tufts on its jowls, and around its neck has a purple band with a golden sheen. Its tail is long and mauve-colored, marked with a geometric design resembling rosettes, in much the same way a peacock’s tail is marked with circles that look like eyes. In any event, this graphic pattern is supposedly of remarkable beauty. When the bird feels increasingly burdened by the rigors of old age, it selects a tall tree hidden in a copse above a lipid spring and builds a nest of twigs from frankincense, myrrh, cinnamon and other precious aromatic plants. Then it sinks into the nest, exposing itself to the burning rays of sun. The resplendence of its feathers magnifies the effects of the solar rays until both bird and nest burst into flame and burn to a crisp, leaving only a heap of ashes. On the next day, they claim, a sort of worm emerges from the ashes and within three days sprouts wings; in a few more days the winged grub is transformed into the likeness of the original bird and flies away.
These authors report an event which ostensibly occurred one time in the Egyptian city of Heliopolis where a native priest was the witness. A phoenix gathered branches from aromatic spice trees, built a structure from these sacrificial woods, set itself afire and, by the mode of reincarnation mentioned above, reappeared first as a worm, then turned into a bird and flew away. But as Plato says: “We ought not disparage those things reported to have been written in the books of the sacred temples[283].”
e. Brunetto Latini
“CLXII DOU FENIX
FENIX est .i. oisiau en Arrabe, dont il n’i a plus en tout le monde; et est bien si granz com un aigle. Mais ele a creste * souz la maissele d’une part et d’autre *, et la plume de son col et iqui entour est reluisanz come fin or * arrabien. Mais * en aval jusques a la coue est de colour de porpre, et la coue * de rose, selonc ce que li arrabien le testmoignent, qui maintes foiz l’ont veu. 2. Et dient aucun que il vit .vc et xl. Anz, et li autre dient que sa vie dure bien .m. anz et plus; mais li pluisor dient que il enveillist en .vc.anz. 3. Et quant il a jusques la vescu, sa nature la semont et atise a sa mort. Et por avoir vie, ele s’en va as bons arbres savouroux et de bone odour, et en fait .i. moncel ou ele fait le feu esprendre, et puis entre dendenz tout droit contre le soleil levant. Et quant il est ars, celui jor meisme de sa cendre sort une vermine qui a vie. Au secont jor de sa naissance est fair come petiz pocins. Au tierz jors est touz granz et creuz tant comme il doit, et vole et s’en vait en son lieu ou sa habitation est. 4. Et li auqant dient que ce feu est fait par le provoire d’une cyté qui a non Eliopolis, ou la fenix renaist, selonc ce que li contes devise ici devant[284].”
f. Jacob van Maerlant[285]
“Fenix als ons seit isidorus //
jacob solijn ambrosius
es .i. uoghel sekerlike
tote arabia int rike
dese neuet gheen ghenoot
ende naden aren es hi groot
.ccc. ende viertech iaer
pleghet hi te leuen ouerwaer
ghehouet geasselt es hi mede
sere scone na des paus sede
sijn als iofti guldijn ware
met purperen plumen arentare
sijn start gheleu blau mede
met rooden vederen van groter sconede
alse fenixe doude gaet an
so kieset hi enen sconen boem dan
hoghe staende up ene fonteine
die scone staet ende van merren
ende van caneelen diemen van verren
van desen telghen maket hi sijn nest
entie rieken alre best
alse die sonne heete scijnt
so waiet hi danne ende pijnt
dat hi also ontsteket dat out
dat soete roke gheuet menechfout
dant ualt hi selue int soete vier
ende waert te asschen dus lesemen hier
jn arde corter tijt dar naer
werdet .i. worem in dasschen daer
die cortelike te woreme diet
dus werdet fenix uerniet
Fenix dese enege vogel bediet
jhesum xpristum diet wel siet
fenix neuet vader no moeder
ende ihesus onse soete broeder
es nader menscheliceit sonder vader
nader golliceit es hi algader
sonder moeder in emelrike
dese fenix sekerlike
merkede ende nam wel goem
omme dien sconen edelen boem
die up tie fonteine staet
die boem est cruce ons toeuerlaet
bider fontainen so uerstaet
dat doepsel dat onse sonden af dwaet
dat hout van specien merket wel hier
dar fenix af maket sijn vier
menet dat ihesus hinc ant hout
dat hi benedide menechfout
ende metten viere van karitaten
die soeter roec vor sinen vader
dander werelt specie algader
dus bernede inder minnen viere
onse fenix in derre maniere
ontier endi tasschen bequam
dats dat hi hende nam
ten derden daghe es hi uerresen
ende uoer themele na desen
endit volghet ter erster vormen //
want fenix asschen comen te vormen
ende dar na comen plumen ende ulogle
[ende ulieghet ghelijc andren uogle]
dat fenix heuet .ccc. iaer
ende .xl. eri werdet so swaer
meent dat ihesus in arderike
.xxxiiij. iaer leuede sekerlike
van dat hi ghebodescapt was
ouer een iaer slaet elke .x.
so vintment waer inden besiene
Van enen fenixe telt ons dus
een wonder sente ysidorus
ene port in egipten is
diemen heetet cliopolis
dats in dietsch der sonnen stat
jn doude wet es ghemake dat
een temple in ons heren ere
na salemons temple min no mere
een fenix quam gheuloghen daer
jnden viere upten outaer
met sinen ulogelen geladen oec
met dieren houte dat soete roec
ende uerbernedem upten outaer
des nastes dages quam de pape dar
ende vant in dasschen .i. woremkin oec
dat utermaten soete roec
des anders dages addet ulogle
jnder ghelike van .i. uoghele
des nastes daghes waset wlcomen
ende heuet anden pape ghenomen
orlof ende es danen gheulogen
Dit scriuet isidorus onbeloghen
Aymo spreket .i. wijsclerc mede
dat onse vrouwe in dese stede
doe herodes de kinder sloech
ontulo ende wonder dicken gnoech
ende fenix bi auenturen
tote daer bi sire naturen
dat die warechtege fenix mede
wandelen soude in die stede”
2. Illustraties
The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/comment/55vbirdf.hti], Ms. 24, folio 55v°.
The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/comment/56rbirdf.hti], Ms. 24, folio 56r°.
JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350. [http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_083V_MIN_B1.JPG ], folio 83vb °.
JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_045R_MIN_BM.JPG], folio 45rb °.
Bijlage 5: De krokodil
1. De bronnen
a. Aberdeens bestiarium
“ De cocodrillo \ Cocodrillus a croceo colore dictus, gignitur in Nilo flumi\ne animal quadrupes in terra et aqua valens, lon\gitudine plerumque viginti cubitorum, dentium et ungui\um immanitate armatum. Tantaque cutis duricia ut quam\vis fortium ictus lapidum tergo repercuciat, non nocet, nocte\ in aquis die in humo quescit. Ova in terra fovet, masculus\ et femina vices servant. Hunc pisces quidam serratam ha\bentes cristam tenera ventrium desecantes interimunt.\” |
“Of the crocodile |
b. Bartholomaeus Anglicus[287]
“Dat xxxi. ca. vanden cocodrille
Cocodrillus is gheseit van croceo
colore dat is van saffranigher verwen
als ysidorus seyt ende is een vieruoetich
dier als ysidorus seyt li. xij. int capittel
vanden visschen ende mach wel wesen inden
water ende opten lande ende is lang omtrent
xx. cubitus ende is alte starkeliken getant
ende gheclaeuwet ende sijn velle is hem soe
hart al waert datment worp mit groten
stenen het en achtes niet des nachts rus
tet inden water ende des daghes opten lan
de ende het leyt eyeren opt lant meerre dan
gansen eyeren man ende wijf houden hoer
stonden ende daer sijn sommige visschen dye
ghesaechde kammen hebben opt hoeft
diese doot in dun van horen buke ende
men seyt dat die cocodrille alleeen onder
alle die dieren sijn ouerste kinnebacken
roert alle dese dinghen seyt ysidorus Item
plinius seyt libro octauo capittilo vicenn
mosexto aldus dat cocodrillus een dyer
is dat inden ryuier nylus woent. ende en
heeft gheen tonghe als ander dyeren
doen die op tlant gaen ende heeft leli-
ke tanden ter manieren van enen kamme
of van eenre zaghen ende heeft houtan-
den als een wilt zwijn het en is gheen
dier dat eerst also cleyn is ende na also
groot wert als die cocodril ende het mach
zeer veel eten want wanneer dattus sadt
is so gatet legghen ruspen opten oeuer
van vervultheden Item desen cocodril
coemt onderwylen een voghelkijn toe
ghevloghen dat sommighe landen tu-
schillus heyten ende die van ytalien hey
tent coninc der voghelen ende vliecht
de cocodril dicwijl voer den mont ende
die cocodril verdriuet sommels van hem
mer ten lesten luuct hi den mont op en-
de latet voghelken in vlieghen ende in
den eersten scrappet mackeliken ende maect
hem eenrehande ioeckinghe inden liue
in wes soeticheit hi genoecht crijcht ende
wort ontslaep ende als dat voghelkijn ge
voelt dat hi slaept so glitet voert in sinen
buke. ende dan gaettet v vluchs bicken
ende biten inden buke ende doerboerten
want inden buke is hy dunne ende daer
omme wert hi haest verwonnen vanden
visschen die ghesaechde rugghen heb-
ben plinius seit dat dese beeste na volget
om te misdoen die vliende sijn mer si vlyet
vanden serpenten ende si heeft crancke ogen
also langhe als si int water is mer buten
den water siet si alte scarpelic ende was win
ters huudt si haer vier maenden lange
mer in die leynten coemt si wt ende also lan
ge als dese beeste leeft so wast si altoes
hier toe heuet plinius gheseyt li. viij. ca.
xxvi. Item phisiologus seyt is dat sake
dat die cocodril enen mensche byden oe
uer vint dien doot hi heeft hijs macht
ende daer nae screyt hi ende weent ouer dyen
mensche mer ten lesten slijnt hi en ende hy
seyt oeck datmen van sinen dreck zalue
maect daer dye oude wiuen hoer aensich
ten mede vernesschen ende claer maken Item
dye cocodril eet gaerne goede cruden in
welken cruden enidros dat een cleyn ser
pentken is hem wint op dat die cocodril hem
mitten crude slijnden mach want dit dier
ken haet den cocodril seer ende als hy dit
serpentken mitten crude in geslonden he-
uet so loeptet in sinen buke ende grijpten bi
alle sine ingewade ende doodten ende also co
met dat serpentken onghequetset vt dat
selue seyt ysidorus li. xij. dat dese worm den
cocodril inden mont loept als hi leyt ende
slaept beziden den houtanden in Item soli
nus seit dat die cocodril oec eenrehande
cleyne vogelkens hat is die wassen on
der die cruden van milium die wt vlyegen
om die hetten vander sonnen ende gaen in
den buke vanden cocodril ende eten dye wor
men in sinen buke ende also wert dye coco
dril ghezuuert vanden wormen ende heeft
een huut alsoe hart datmense nauwe mit
enen zwaerde doorslaen soude of doer-
steken ende hi woent des daghes opt lant
ende des nachts int water wantet water
is des nachts warmer dan des dages
wanttet water hout dye radyen vander
sonnen ende daer werden si geroert ende al
soe wertet water warm ende het en heeft
gheen tonghe om geluyt te maken mer
het heeft een cleyne tonghe nederwaert
als die visschen hebben totten smake als
solinus aristoteles ende auicenna segghen”
c. Albertus Magnus
“|24| 32. COCODRILLUS (Crocodile) belongs to the category of aquatic animals and in most respects resembles a lizard, except that its tail is not as rounded and has finlike structures on its surface. When fully mature, it may reach a length of twenty cubits; however, I have had the opportunity to examine two crocodiles, one of which was sixteen feet, the other eighteen feet in length. The crocodile has a rugose hide of such toughness that one might say it is armorplated. Usually it spends the night in the water and by day crawls onto the land in search of food. Due to the shortness of its legs it is a relatively slow-moving animal. The yawning gape of its mouth extends back to a point where one would expect its ears to protrude, if it had ears. It has very powerful teeth but lacks a well-defined tongue. Though there are many species of crocodiles, all of them have the common characteristic of opening their mouths by moving the lower jaws; the sole exception is the monitor lizard [tencheam] which, as a result, has the strongest bite. Generally a crocodile basks in the sun, lying so still as to appear dead. But without warning, it opens its mouth in a wade yawn, whereupon a group of small birds flocks to the open mouth to pick the teeth clean. Occasionally one of these birds gets trapped by the closing jaws, and the crocodile swallows the hapless victim. The crocodile lies in ambush to catch all sorts of animals, especially the hartebeest [bubalis]. On the other hand, the hartebeest crushes the crocodile into the sand by blows from its hooves. The crocodile is also known to claim a human victim when it can; some people say it sheds tears for its human prey after the slaying.
Courtesans use an unguent made from crocodile feces to smooth out wrinkles on their faces. But when the unguent is washed off, the original wrinkles return worse than before.
These monstrous creatures live in the Nile River and certain other rivers, including those of India. After gorging themselves on fish, they rest their heads on the riverbanks in a state approaching somnolence. The bird that cleans the crocodile’s teeth and sometimes gets eaten in the process is called “crochilos” in Greek, and “regulus” in Latin. According to Pliny, a tribe of small-statured men called “Tyntiri” live on an island in the Nile and have developed a technique of swimming out to the crocodiles, leaping on their backs, thrusting short lengths of wood into the beasts’ mouths to prevent their jaws from closing, and then taking them captive to the bank of the river, and sometimes compelling them to disgorge their lately taken prey.[288]”
d. Brunetto Latini
“CXXXI DOU COCODRIL C’ON APELE CAUCATRIX
COCODRIL est un animal a .iiii. piés et de jaune coulour, ki naist el fleuve de Nile, c’est li fleuves ki arouse la terre de Egypte, selonc ce ke li contes a devisé ça en arieres, la ou il parole de celi terre. Il est grans plus de .xx. piés, armés de grans dens et de grandes ongles; et son quir est si dur k’il ne sentira ja cop de piere. Le jor abite en terre, mais la nuit se repose dedens l’euues du fleuve. Et ses oes ne fait se en terre non, en tel leu que li fleuves n’i puisse parvenir. Et sachiés k’il n’a point de langhe; et si est li animal au monde sans plus ki mueve la maisselle deseure *, et celi desous tient ferme; et s’il vaint l’omme, il le manguë en plorant.
2. Or avient que quant .i. oisel ki a non strophilos i vieut avoir charoigne por mangier, il se boute a la bouche dou cocodril, et li grate tout belement, tant k’il ovre tote la gorge, por le delit du grater; lors vient .i. autre poisson ki a non idre, et li entre dedens le cors, et s’en ist d’autre part, brisant et desrompant son costé, en tel maniere k’il l’ocist. 3. Neis le delfin meismes, ki ont autresi comme une sie sor le dos, quant il le voient noer, si se mueent desous et le fiert enmi le ventre, et le font devier maintenant. 4. Et sachiés que cocatrix, ja soit ce k’il nest en euue et vit dedens le Nil, il n’est mie poissons, ains est serpens d’euue; car il ocist home qui il puet ferir, se fiens de buef ne le garist.
5. Et en cele terre habitent homes molt petis, mais il sont si hardis qu’il osent bien contrester au cocodril; car il est de tel nature k’il cachent ciaus ki fuient et si crient ciaus ki se deffendent, dont il avient k’il est * pris aucunefois; et quant il est pris et dontés, il oublie tote fierté, et devient si privés que li hons le chevauce et li fait faire çou k’il voet. Et quant il est dedens le fleuve, il ne voit gaires bien; més en terre voit il mervilleusement. Et tot yvier ne manguë, ains endure et suefre fain tous les .iiii. mois de brume.[289]”
e. Jacob van Maerlant[290]
“Cocodrillus es i dier
jacob ende solijn segghen hier
dattet machtel es ende fel
vp tlant ende int water euen wel
daghes eist meest vp tlant
so stille es die viant
dat elc man hout ouer doet
sine kinden sine scalheit grot
ende leit ende gaept talre stont
ende vaet vlieghen in den mont
nachts eist gerne in die riuiere
eier leghet na gans maniere
die leget vp den lande dan
dar gheen water comen can
(...)
dar jacop of segt van vitri
oe dat dier dar comen sij
twe edele broedre waren int lant
die dat lant aden in hare hant
so dat deen benide sere
dat dander was also sulc here
ende dede cocodrullus ionc bringhen
om dat hi met sulken dinghen
den broeder wilde ontlien schiere
metten beesten vt diere riuieren
die beesten wiesen ende die tijd ghijnc
die nideghe broeder die van derre dinc
alte male adde vergheten
es up die riuiere yseten
ende dat dier quam onuersien
vten watre gaende up dien
ende heuetj de doet besurt
dar mede waende ontliuen
sinen broeder al moest bliuen
ende aldus in derre maniere
vintmense noch in die riuiere
plinius sprect dat dier plegt
dat ghelijc of doet ware legt
ende heuet den mont ontdaen
so compt dat clene knekerkin saen
ende souct an sine tonghen vlieghen
dan swelchtijd in sonder lieghen
wat sal also groten diere
proie van so sulker manieren
het dinct mi wel manieren leren
na de quade valsce heren
als arme dorpars an hem comen
om hiet baten om hiet vromen
so varsj of si sliepen dan
ende latense hem comen bet an
want si hem dinken toghen manieren
als ofsi waren goedertiere
mar also comen binden tanden
versuelghen sise te handen
ende nemen of thare al bloet
weder et sj clene of groet (…)”
2. Illustraties
Ydrus en de cocodrillus in:
The Aberdeen Bestiary,
[http://www.abdn.ac.uk/bestiary/comment/68vhydrf.hti], Ms. 24, folio 68v°.
JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_064R_MINM.JPG], folio 64r °.
Bijlage 6: De meermin
1. De bronnen
a. Physiologus
“XV. On the siren and Ass-centaur
Formerly, Isaiah the Prophet pointed out that the sirens and ass-centaur and hedgehogs will come into Babylon and dance [cf. Is. 13:21 and 34:14]. Physiologus treated the nature of each one, saying of the sirens that they are deadly animals living in the sea which cry out with odd voices, for the half of them down to the navel bears the figure of a man, while the other half is that of a bird. [They sing a most pleasing song so that through the sweetness of the voice they charm the hearing of men sailing far away and draw them to themselves. By the great sweetness of their extended song they charm the ears and senses of sailors and put them to sleep. When they see the men lulled by most heavy sleep, they attack them. just so are those men deceived who delight in the charms of the world, in games and the pleasures of the theater. Dissipated by tragedies and various melodies and lulled to sleep, these men become the prey of their enemies.]
Likewise, the ass-centaurs from their breasts up bear the figure of a man and that of an ass from there down. “Thus the man of deceitful heart is confused in all his ways” [Jas. 1:8]. Such are the impulses of the souls of wicked merchants; they even sin secretly while gathered together in church. As the Apostle said, “Holding the form of piety, they deny its virtue” [II Tim. 3:5]. And in church their souls are like sheep, yet when they are released from the congregation they become like the herd. “They are like brutish beasts” [Ps. 49:20].
Such beasts, sirens or ass-centaurs, represent the figures of devils[291].”
b. Aberdeens bestiarium
“De sirenis \ In Arabia autem serpentes albi sunt cum alis, que sirene\ vocantur, que plus currunt ab equis, sed etiam et volare\ dicuntur, quorum tantum virus est ut morsum ante mors\ insequatur quam dolor.\ ” |
“Of sirens |
c. Bartholomaeus Anglicus[293]
“Dat xci. ca. vander meermin
Myrena syrene of men seyt Nomi-
natiuo hoc syren syrenis zee. En-
de is een wonderlic dier inder zee twelc
ouermits die zoeticheyt sijs sangs trec
ket die scipluden tot hem ende wi hietent
een meerminne die glose seyt over ysa
ya xiiij. Dat syrene serpenten sijn die mit
cammen sijn. Ander luden segghen dat
tet zeevisschen sijn inder gedaenten van
wiuen ende papyas seyt Dat syrene gro-
te vlieghende ghecamde draken sijn.
Item ysidorus seyt libro xx. Dattet drie
maechden waren die vloeghelen had-
den ende claeuwen vanden welken die
een sanck \ die ander speelde op die har
pe ende die derde op die liere die de sce
pen toghen om der zoeticheyt wil dair
si braken mer nader waerheyt te spreken
so waren drie ghemeyn wiuen die ge-
ueynsdelic voeren om haer broot te win
nen In arabien sijn serpenten die syre-
ne hieten die meer lopen dan heynsten
ende men seyt day si vlieghen ende sijn
alsoe venijnt dat hoer venijn die luden
doot eer dat si gheuoelen Item physi-
ologus seyt dat syrena is een wonder inder
zee hebbende van nauel opwaert een
form van enen wiue ende beneden een fi-
gure van enen vissche dese beest verblijt
hoer in onweder ende in claren weder
droeft si dese beest doet die scipluden sla-
pen ouermits die zoeticheyt haers san
ges ende als si siet sat si ontslaepen sijn soe
coemt si totten scepe ende die si dan gri-
pen mach dien neemt si mit haer op een
droghe stat ende so moet hijse hiliken en-
de ist dat hijse niet doen wil of en mach
so dootsen ende slijnt sijn vleysch Van al
dustanighen wonderliken dingen wert
ghelesen in die hystori des groten alex
anders”
d. Albertus Magnus
“|55| 119. SYRENAS (Sirens), popularized in poetic fable, are marine monsters whose upper body has the figure of a woman with long pendulous breasts with which it suckles its young; the face is horrible and it has a mane of long free-flowing hair; below they have eagle’s claws, and above are aquiline wings, and behind a scaly tail used as a rudder to guide their swimming. Upon making an appearance, they hold out their young in full view, emit some sweet, alluring sounds by which they lull their hearers to sleep, and then tear the sleepers to pieces. However, wise sailors plug their ears as they pass, all the while throwing overboard empty bottles to divert the sirens’ attention, until their ships are out of danger[294].”
“51. SIRENES (Sirens), according to legend, are monstrous serpents with a sweet sibilant song, much like the sirens of the sea. They travel at great speed and some of them are able to fly. Their venom is so potent that death ensues before any pain is felt from their bite.[295]”
e. Brunetto Latini
“CXXXVI DES SIERAINES
SERENE, ce dient li auctor, sont de .iii. manieres, ki avoient samblance de feme dou chief jusk’as quisses, mais de cel leu en aval avoient samblance de poisson, et avoient eles et ongles. Dont la premiere chantoit mervilleusement de sa bouche comme vois de feme, l’autre en vois de flaüt et de canon, la tierce de citole; et que par lor dous chans faisoient perir les nonsachans ki par la mer aloient.
2. Mais selonc la verité, les seraines furent .iii. meretrix ki dechevoient toz les trespassans et les metoient en povreté. Et dist l’estoire k’eles avoient eles et ongles, por senefiance de l’amor ki vole et fiert; et conversoient en euue, por ce que luxure fu faite de moustor. 3. Et la verité dire, il a en Arrabe une maniere de blans serpens ke l’on apiele seraine, ki courent si tres cruel que, s’ele mort aucun home, il le covient devier ançois k’il sente nule dolour. 4. Mais des diversités des poissons ne de lor nature ne dira ore li contes plus ke dit en a, ains dira des autres animaus ki sont en terre, et premierement des serpens, por ce k’il sunt resamblables as poissons de maintes proprietés[296].”
f. Jacob van Maerlant[297]
“Sirena es die merminne
fisiologus euet inne
dat si draghen wijfs ghelike
toter nauelen sekerlike
groet sijnsi ende wiuelic ydaen
met langhen hare sonder waen
ende dat groot ende grof mede
met haren kindren es hare sede
dat sise in aren arme draghen
euemen ysien in someghen daghen
want si soeghen als vrouwen plien
scipliede alsise sien
werpensi hem .i. idel vat
die wile dat sj andelen dat
vliensi danne van der merminnen
adelinus doet ons bekinnen
dat sj gheclawet als arne sijn mede
ende oec na andre uissche sede
sijnsi ghescellet ende ystart
dar si hem stieren ter vart
den luud ebbensj so soete
alse scipliede met goeder moete
ghent oren so nes g heen man
die des slaeps ontuechten can
dan uerdrincsjse ende scueren
men vintse te menegher huere
jn zewen ende somwile in riuiere
some die kinnen are maniere
alsj vorbi sullen liden
stoppensj hare oren tien tiden
so dat si den sanc niet oren
ende ne consise niet verdoren
vlixus waent die meneghe mede
dat eerst vant bendichede”
2. Illustraties
Sirenis in: The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/comment/69vsiref.hti], Ms. 24, folio 69v°.
Syrena
in:
JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme.
Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350.
[http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_109R_MIN_B1.JPG],
folio 109rb °.
Syrene
in:
JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme.
Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350. [http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_126V_MIN_B1.JPG],
folio 126vb1°.
Syrena in: JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_069V_MIN_BM.JPG], folio 69vb °.
Syrene in: JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_085R_MIN_A1M.JPG], folio 85ra1°.
Bijlage 7: De walvis
1. De bronnen
a. Physiologus
“XXXI. On the Whale, that is, the Aspidoceleon
Physiologus spoke of a certain whale in the sea called the aspidoceleon that is exceedingly large like an island, heavier than sand, and is a figure of the devil. Ignorant sailors tie their ships to the beast as to an island and plant their anchors and stakes in it. They light their cooking fires on the whale but, when he feels the heat, he urinates and plunges into the depths, sinking all the ships. You also, O man, if you fix and bind yourself to the hope of the devil, he will plunge you along with himself into hell-fire.
The whale has another nature: when he grows hungry he opens his mouth very wide and many a good fragrance comes out of his mouth. Tiny little fish, catching the scent, follow it and gather together in the mouth of that huge whale, who closes his mouth when it is full and swallows all those tiny little fish, by which is meant those small in faith. We do not find the larger and perfect fish approaching the whale, for the perfect ones have achieved the highest degree. Indeed, Paul said, “We are not ignorant of his cunning” [II Cor. 2:11]. Job is a most perfect fish as are Moses and the other prophets. Joseph fled the huge whale, that is, the wife of the prince of the cooks, as is written in Genesis [Gen. 39]. Likewise, Thecla fled Thamyridus, Susanna the two wicked old men of Babylon, Esther and Judith fled Artaxerxes and Holofernes. The three boys fled the King Nebuchadnezzar, the huge whale [Dan. 3], and Sara the daughter of Raguelis fled Nasmodeus (as in Tobia). Physiologus, therefore, spoke well of the aspidoceleon, the great whale[298].”
b. Aberdeens bestiarium
“[De balena] \ [A ... Sic illi paciuntur qui incredulo animo sunt, et ignorant diaboli astucias spem suam in eum ponentes, atqe suis operibus se obligan-]tes, simul merguntur cum illo in Gehennam ignis. Natura belue est\ talis quando esurit aperit os suum, et odorem quendam bene\ olentem exalat de ore eius, cuius dulcedinem ut sentiunt mino\res pisces, congregant se in ore eius. Cum vero senserit os suum\ esse repletum, subito claudit os suum et transglutit eos. Sic pa\ciuntur illi qui sunt modice fidei addicti voluptatibus et leno\ciniis ad escam, quamsi quibusdam odoribus subito absorbentur a diabolo.\
Item de balena \ Balene autem sunt immense\ magnitudinis bestie ab emittendo et fundendo aquas\ vocate ceteris enim bestiis maris alcius iaciunt undas, balenim\ Grece emittere dicitur. Masculus balene est musculus enim\ coitu concipere hec belua perhibetur. ” |
“[Of the whale] |
c. Bartholomaeus Anglicus[300]
“Item
het sijn sommighe grote gheslachten der
wonderliker beesten die lichamen heb-
ben oft bergen waren als ysidorus seyt
als was die waluisch die ionas de pro-
pheet ontfenck wes buke alsoe groot
was oft een helle gheweest hadde als
ionas die heylighe propheet seyde van
den buycke der hellen hoerde hy mijn
bede.
(…)
Item
plinius seyt als ysidorus datter hondert
ende lxiiij. gheslachten van visschen sijn
vanden welken dair veel sijn die haer ti
den ende hoer steden kennen als si wan-
deren sullen ouermits subtilen verstan-
de der naturen ende sommighe en hou
den gheen seker tide noch steden ende
sommighe ontfanghen als mannen en
de wiuen ende crijghen ionghen als die
waluisschen ende balleyns Die balley-
nen sijn sonderlinge groot ende si wer-
pen meer waters van hem dan enich ander
visch Item iorath seyt dat die waluisch
oueruloyt inden sperme ende als hi hylick
ghedaen heeft mit sinen wiue soe loept
daer veel ouer dat vergadert men ende
droghet ende het wort verwandelt in am-
bra ende wanneer dat hi groten hongher he-
uet so vliecht hem een lucht uten monde
oft ambra waer in welker lucht die ander
visschen groot genoecht hebben ende comen
lopen ende lopen hem inden mont ende also wer
den si bedrogen ende also slijnt hijse In de
sen visch domineert meer die aerdighe
mate ri dan die waterige ende daer om is hi
van groten liue ende vet want in sijnre outheit
als hi also out ende also groot geworden is
so wast hen mos ende ander vulnisse opten
rugghe also veel datter cruden ende cley
ne boemkens opten rugghe wassen / ende
wanneer dat daer die scipluden onuer-
sienliken op comen so scheyden si dair nau
we mitten liue af want hi werpt onderwi-
len also veel waters uten monde dat hi
tscip daer mede te gronde doet gaen ende
hi is also vette dat hi gheen scut of ste-
ke en voelt ten waer datmen tvet mit al-
len doer stake Mer wanneer datmen tvley
sche raect so wort hi lichteliken gheuan
gen want hi en mach tsout water in die
wonde vanden vleysch niet liden ende dan
pijnt hi hem vluchs te lande te comen ende
hi is also groot dat wanneer daer een ge
uangen wort so heues een heel lantscap
genoech ende bi mint sijn iongen mit gro
ter minnen ende leytse menighen tijt mit
hem in die grote zee ende waert dat si er-
ghent op een zant verdreuen waren dair
si niet af en mochten so heeft hi altoes
also veel waters in hem dat hi dan twa-
ter ouer hem ghiet ende verlostse weder ende
brengtse also int diepe | ende hi bescutse
voer alle dit hem deren mach ende et sijn
ionghen also lange als si weeke sijn en-
de teder altoes tusschen hem ende der zee
in die zekerste stede ende dat die tempeest
te groot worde so slijnt hise in sinen buke
ter tijt toe datter weder wert scoen weder
wert ende dan schiet hijse weder wt als die
selue seyt Item iorath seyt datter een
groot serpentisch ende venijnt vissche ple-
ghet te vechten teghen den walvisch en
de het mach wesen die cocodrille ende dan
so sculen die ander visschen after den start
vanden walvissche ende ist dat die walvisch
verwonnen wordt so steruen alle die vis
schen die bijden start hielden \ ende ist dat
die walvisch den cocodrille verwint soe
gheeft die cocodrille alsoe vulen stanck
uter kelen ende wilse mitten stanck doden
mer so geeft die walvisch daer teghen
enen goeden roke die den stanck weder drijft ende alsoe beschermt hi hem seluen
ende alle die ander visschen die
bi hem sijn”
d. Albertus Magnus
“|14| 23. CETUS (Whale) is the largest fish that has been observed. The female is called “balaena.”
This fish admits of many species. Some are hairy and very large in size; others have smooth skin and are smaller. Of the latter, two types are observed and captured in our waters.
A certain kind has a dentate oral opening with very large, elongated teeth, some of which are two, three, or even four cubits in length, though more commonly they do not exceed a cubit; this applies particularly to the two canine teeth which are longer than the rest and are hollow within, like a horn; these latter bear a resemblance to the large teeth of an elephant and a boar, which are called tusks [culmi]. These tusks seem to be designed for fighting and the mouth of this cetacean is structure for chewing.
Another species which we observed in our own lifetime had a toothless mouth for sucking, like the lamprey eel [murena], and was somewhat smaller than the other species but had a much sweeter meat.
Neither of these has gills, since each one breathes air like a dolphin; moreover, it breathes through a reed-like tube.
|15| Each of the two smooth-skinned varieties has a thick black hide. Their eyes are gigantic in size, the socket of one being able to accommodate fifteen men, in some cases twenty men. Over their eyes are horny appendages, something like eyelids, eight feet in length, though they may be longer or shorter depending on the size of the fish. These horny appendages have the shape of a large scythe used to mow grain, and there are two hundred and fifty of them over each eye. The wide ends are rooted in the skin, while the narrow tips hang free. They do not protrude from the surface of the body in erectile fashion, but rather lie flat, extending from the corner of the eye toward the fish’s temples, so that collectively they appear to be a single broad bone shaped like a large fan. The fish uses this as a protective covering for its eye during the course of a great storm.
The whale has a capacious mouth from which it spews a large quantity of water when it breathes, an amount sometimes sufficient to swamp and sink small boats. It has large fins constructed like those of dolphins and a bifurcated tail whose breadth may exceed twenty four feet when the animal is fully grown. Its ribs are long and curved to fit the fish’s girth. Individually these ribs are as big as the beams used in the construction of large houses, i.e. the timbers to which the ceilings are attached and the roof tiles are nailed...[301]”
e. Brunetto Latini
“CETE est gras poisson que li plusor apelent balaine ; c’est uns poissons si grans comme une terre, ki mainte fois remaint en sech, k’il ne puet aller la u la mers est haute plus de .cc. piés. C’est le poisson ki rechut Jonam le prophete dedens son ventre, selonc çou que l’istore dou Viel Testament nous recontent; k’il quidoit estre alés en infier, por la grandor du lieu u il estoit. 2. Cist poissons lieve son dos enmi haute mer, et tant demeure en .i. leu que li vens aporte le sablon et ajoustent desor lui, et tant k’il i naissent petis arbissiaus. Par quoi li marenier sont deceu maintes fois:la u il quident que ce soit .i. ille, si i descendent et fichent palix et font feu; mais quant li poissons sent la chalor, il nel pet soufrir, si s’en fuit dedens la mer et fait afondrer tot quank’il a desor lui[302].”
f. Jacob van Maerlant[303]
“Cete es alre uissce meest
dats de waluisch ebbic verureest
ysidorus die seit al bloot
datmense vint .iiij. buunre groot
sijn mont es wijt sijn geswelch nouwe
al eist dat hi hiet groots gelouwe
henne mach liden niet de kele
want dar sijn nauwe gate te vele
bi cleenen visscen moeten si leuen
van desen vissce es bescreuen
datter die prophete jonas
drie dage entrie nachte in was
bi mirakelen niet bi naturen
anders ne mochti niet geduren
die ionge ebben de tande swart
entie houde wit ende art
si nemen water in haren mont
ende spoient hute te meneger stont
so grof dat sire mede versmoren
die scepe comen si hem te voeren
alse de caluer volgen der moeder
ende si comen dar si sijn onuroeder
entan uerebben vp .i. sant
dan nemet die moeder te hant
waters wl haren widen mont
ende gietet vp hem tiere stont
so dat soet vanden lande doet vloten
oec vintmen somwile so groote
dat si ligghen openbare
jn de ze oft .i. berch ware
ons scriuet sente isidorus
entie groote basilius
datmense vindet ende vant
vp haren rugghe harde ende sant
ende dat scepe der ane quamen
diet hildent houer .i. eilant te samen
ende worpen ankere ende sloeghen vier
terst dat gheuoelde dat dier
so sonken si te gronde neder
some quamen ten scepe weder
ende some si verdronken
die metten vissce neder sonken
ambrosius spreket in dierlantsce ze
scinent berghe min no mee //
alse die toten sterren slaen
tharen drien iaren sonder waen
noten si ende hem breket die scacht
dan ulien si met grooter cracht
ter dieper ze ende wassen so seere
men ne canse ghewinnen nemmermere
her si dat iaer ouer gaen
salmense ebben men moeste vaen
hetne ware often si uerhebbet waren
vpt ondiepe ende also beuaren”
2. Illustraties
JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350. [http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_113R_MIN_B1.JPG], folio 113rb °.
JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_073R_MINM.JPG], folio 73r °.
Bijlage 8: De echinus
1. De bronnen
a. Aberdeens bestiarium
“Echenais et semipedalis\ pisciculus nomen sumpsit, quod navem adherendo teneat,\ ruant licet venti, seviant procelle, navis tamen quasi radi\cata in mari stare videtur, nec moveri potest, non retinen\do hoc facit sed tantum modo adherendo. Hunc Latini moram ap\pellant, eo quod cogat stare navigia. ”
“Echinus animal exiguum, vile ac despectabile maritimum\ loquor, plerumque index future tempestatis aut tranquillita\tis aut nuncius solet esse navigantibus. Denique cum procellam\ ventorum presenserit, calculum validum arripit, eumque\ velut saburram vehit, et tanquam anchoram trahit ne excu\ciatur fluctibus. Itaque non suis se liberat viribus sed alieno sta\bilit et regit pondere.
Quo indicio naute velud signum fu\ture perturbationibus capessunt et sibi precavent ne eos impa\ratos turbo improvisus inveniat.
Qui mathematicus qui astro\logus qui ve Caldeus potest siderum cursus, sic et celi mo\tus et signa comprehendere? Quo ingenio ista colligit,\ quo doctore percipit? Quis ei fuit tanti interpres augurii?\ Sepe homines confusionem aeris vident et sepe falluntur,\ quod plerumque eam sine tempestate discuciant. Echinus\ non fallitur, echinum sua nequaquam signa pretereunt. Unde\ exiguo animali tanta scientia ut futura prenuntiet, quod ma\gis in eo nichil est quam tantam habere prudentiam.
Crede quod\ per indulgentiam domini reorum omnium, hic quoque presci\entie huius munus acceperit. Etenim si fenum deus sic vestit\ ut miremur, si pascit volatilia, si parat corvis escam, pulli\ enim eorum clamant ad dominum, et si mulieribus dedit\ texture sapientiam, si araneam que tam subtiliter ac docte\ laxos casses suspendit in foribus sapientie non relinquat\ immunem, si ipse virtutem equo dedit, et solvit de cervice\ eius formidinem eut [ut] exultet in campis, et occurrens regi\bus arrideat, odoretur bellum eminus, excitetur sono\ tube, si hec irrationabilia pleraque et alia insensibilia, ut fe\num ut lilia repleta sue dispositione sapientie, quid du\bitamus, et quod etiam in echinum contulerit huius gra\ciam prescientie?
Nichil enim inexploratum, nichil dissi\mulatum relinquit. Omnia videt qui pascit omnia, om\nia replet sapientia qui omnia in sapientia fecit ut scrip\tum est. Et ideo si echinum visitationis sue exortem non\ pretermisit, si eum considerat, et futurorum informat indi\ciis, tua non considerat? Immo vero considerat si [sic] contestatur\ eius divina sapientia dicens: Si respicit volatilia si pascit\ illa, nonne vos pluris estis illis? Si fenum agri quod hodie\ est, et cras in ignem mittitur deus sic vestit, quantomagis vos\ minime fidei?”
|
“The echenais is a very small fish, six inches long, which gets its name from the fact that it holds a ship fast by sticking to it; although the winds roar and the storms rage, the ship stays still, rooted, it seems, in the sea, immobile. The fish does this, not by holding the ship back, but simply by sticking on to it. Latin-speakers call this fish mora, because it forces vessels to stay in one place, thereby causing a delay, mora[304].”
“The urchin is small, worthless and contemptible - I am talking about the maritime kind - and is customarily taken by seafarers as a sign of a storm ahead or as a herald of calm weather. When it senses that a stormy blast is on the way, it seizes a good-sized pebble and carries it as a kind of ballast, and drags it like an anchor lest it is thrown up by the swell. Thus it saves itself not by its own strength but by using weight from another source to steer a stable course.
Sailors
seize on this behaviour as a sign of bad weather to come and take precautions
lest an unexpected hurricane should catch them unprepared. |
b. Bartholomaeus Anglicus
“Item ethinius is een cleyn
visch ende eume enen haluen voet lanc
ende al ist dat hi cleyne van lichaem is
nochtans is hi van groter crachten want
al cleuende hout hi een scip inder zee dat
tet nergent henen en mach ende al waert
sake dat die wint starkeliken wayede en
de die goluen ghinghen also grote als
huzen nochtans souder dat scip also stijf
houden oft inden gronde ghenagelt
waer ende dit doet dese vissche want hi
daer aen cleeft[306].”
c. Albertus Magnus
“48. ESCYNUS (Sea urchin) belongs to the semi-pedalian species of crabs [de genere est cancrorum sempipedalis]. Around the crown they are white [circa coronam sunt candidi]; in place of feet they possess a set of unique sharp-pointed spines; their mouth is in the center of the body; and they have an almost transparent color, nearly an exact copy of the scorpion’s coloration. Instead of teeth they have a row of troublesome points within the mouth. They produce eggs in clutches of five, which are very bitter-tasting. The urchin itself is poisonous and cannot be eaten without devastating the consumer.
This fish has the ability to foretell storms. When it detects material being stirred up from the sea bed by the force of increasing winds, it clutches a rock and seeks to stabilize itself, as if with an anchor. When sailors observe the sea urchin clinging to a stone, they too secure their boats with an anchor.
|32| We spoke earlier about this fish, the “escynus”, which is able to restrict the forward movement of ships; for when it adheres to the undersurface of a ship, which measures two hundred feet or more in length and is burdened with all its gear, the “escynus” holds back the progress of the ship despite any propulsion by the winds, such that it cannot be moved by any art nor violence[307].”
d. Brunetto Latini
“10. Echinus est uns petiz poissons de mer ; mais il est sages, kar il aperçoit devant la tempeste, et maintenant prent une piere et porte la avec soi, autresi comme une ancre, et porte la por maintenir soi contre la force des tempestes ; por ce s’en prennent garde sovent les mareniers[308]. ”
e. Jacob van Maerlant[309]
“Echinus spreket iacob van vitri
dat .i. wonderlic visch si
hi nes maer lanc enen aluen uoet
hens scip so snel no so goet
bliuet cleuende der an
so nes wint no storem die can
noch seil diet mach bringen gaende
het ne bliet alse .i. rotse stande
ghelijc oft .i. berch ware
entie ne porret hare no dare
nochtan dat anders ghenen anker heuet
dan dat visscelkin ant scip cleuet
dits onghelouelike sake
nochtan liet deser sake
aristotiles ende plinius
entie groote basilius
ambrosius ende iacob van uitri
ende isidorus dar bi
nomic iv dese bi namen
om dat de meeste sijn te samen
die citen scriuen van naturen
ende si ylouen wel ter curen
al eist onwijs in onsen sin
wanen die cracht comt in
sulken visscelkinen dat hout
.j. groot schip in sire ywout
wars nu die grote philosophie
wars nu die starke buggherie
die ons der wet willen roouen
want bi bouen nature ghelouen
welc soudem wonderliker dinken dan
so maghet kint ebben sonder man
so .i. uisscelkin eens alues uoets lanc
een scip mach ouden an sinen danc
dattet alleene der ane cleuet
segghen si dat hem therte gheuet
si sullen segghen na minen wane //
dat wers redene doet te verstane
hoe die visch dat scip dus bindt
dan die maghet adde kint
merien petricen ende ghiere
ende andre beesten meneghertiere
sprect ambrosius als wijd vinde
die ontfanghen metten winde
sonder int pleghen van aren ynoet
mar al es dit wonder groet
bouen al desen draghet
priuilegie die suure maghet
want soene drouch ende wlbrochte
diet al wilde ende vermochte
dits de redene ne ghene
want ets cranc ende clene
recht est na der scrifturen
dat god onder sine creaturen
etet die wonderlike god
want dus bliuen die wise sot
ende die simple die wel ylouen
sullen met hem sijn dar bouen
gheclawet sijnsj alsmen segt
also als die creuetse plegt
gheuarwet ofsi glasijn waren
jnden mont die hem ter middelt staet
ebsj dorne sere quaet
vele liede gheuen den enchijn
viande te nuttene ouer venijn
want diene etet hi bliuet doot
alst ynaect .i. tempeest groot
cleuet an enen groten steen
sone verpurtene wint negheen”
2. Illustraties
JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/images/images@300/animals6.jpg], folio 74v °.
Bijlage 9: De salamander
1. De bronnen
a. Physiologus
“XLVII. On the Lizard, that is, the Salamander
The story of the three brothers in Daniel is a wondrous one. They were thrown into the fiery furnace in order that they might sing a hymn to God [cf. Dan. 3]. Yet, this is not such a wonder because they were just men, nor would it be such a great thing if they had raised the dead or moved mountains into the sea [cf. I Cor. 13:2]. Physiologus said of the lizard which is called the salamander that, if it is put into a fiery furnace or an oven for the baths, the fire will be quenched. Such is the salamander’s nature. How much better are those “who through justice quenched the power of fire, and who stopped the mouths of lions” [Heb. 11:33].
[Thus everyone who believes in God with all his faith, and endures in good works, will pass through hell-fire and the flame will not touch him. Isaiah the Prophet wrote of this, “If you walk through fire, the flame shall not consume you” [Is. 43:2].][310]”
b. Aberdeens bestiarium
“De salamandra \ Salamandra vocata quod\ contra incendia valeat, cuius inter omnia venenata\ vis maxima est. Cetera enim singulos feriunt, hec plurimos\ pariter interimit. Nam et si arrepserit omnia poma inficit\ veneno, et eos qui edint occidit. Qui etiam vel si in puteum cadat\ vis veneni eius potantes interficit. Ista contra incendia repugnans\ ignes sola animalium extinguit. Vivit enim in mediis\ flammis sine dolore et consumptione, et non solum quia non uritur\ sed extinguit incendium.” |
“Of the salamander
|
c. Bartholomaeus Anglicus[312]
“Dat lxxxvi. capittel vanden salamandre
Salamandra als plinius seyt li. x.
capittel xlviij. is der lacerten ghelijck
inder figuren ende si en openbaert ner
ghent dan in groten reghen ende si sterft
int claer weder ende si lesschet vier of si
cout ijs waer ende si spuwet melkich etter
wt den monde ende waert dat daer enich
mensche of geraect worde so soude hen
alle sijn haren ontuallen ende dit selue lit
dat daer af geraect worde dat soude te
niet gaen ende in eenre leliker verwen ver-
wandelt werden daer om is salamandra
een venijnt dier. want als plinius seyt
li. xxix. ca. iiij. het venijnt die vruchten
vanden bomen ende die wateren corrum-
peert ende so wie daer af aet of dronck die
waer vluchs door. mer waert sake dat
sijn spekel eens menschen voet raecte soe
soude die mensch al vergaen ende al ist dit
die salamandra also venijnt is nochtans
wert si van sommigen dyeren ghegeten
ende die salamandra leeft alleen inden vie
re dat anders geen dier en doet als die
selue seyt ya hi lescht enen brant die ont-
steken is ende daer is een geslacht van sa-
lamandra wes huut vilmich is als een
vel van enen zee calue daermen onder
wilen riemen af maect ter coninghen be
hoef die welke om haerre langher out
heyt wil of dat si out sijn al werden si in
den vier gheworpen si en werden niet ge
barnt mer als si lange inden viere ghe-
leghen hebben soe werden si vernuwet
als si wt den viere ghetoghen werden
ende van dien vellen werden banden inden
lampen die mit ghenen brande verbarnt
en moghen werden soeket bouen in die
letter a vander menigherhandicheyt of
onderscheyt der slanghen ende daer suldi
vinden van desen worme daer hi seyt van
anguis”
d. Albertus Magnus
“46. SALAMANDRA (Salamander) is a serpent in the sense that it |35| bears some similarity to a snake. What the Greeks call “salamandra,” we now call “stellio.” The ancient writers entertained a wide variety of notions about this animal. Some, including Pliny and Solinus, say the salamander is the same as the chameleon, i.e. the “earth lion.” In actuality it is an oviparous quadruped which has the shape of a lizard but a face composed from the face of a pig and an ape. Pliny states that it has long, straight hindlegs attached to its belly, an elongated flexible tail that tapers to a thin end, claws that hook in a delicate arch, a roughened body and skin like a crocodile.
Some claim the salamander has a kind of wool that resists combustion in fire because the flames cannot enter its pores. However, what has been presented to me as purported “salamander’s wool” has turned out on close examination not even to be of animal origin. Some claim this fleecy substance is the down of a certain plant, but I have not been able to corroborate this from personal experience. As a matter of fact, I have judged it to be iron floss [lanugo ferri]. By way of explanation, wherever large masses of iron are smelted, the molten metal sometimes forms bubbles which burst and release a blast of fiery vapor. If this smoke is trapped on a piece of cloth, or even by hand, or if it adheres by itself to the roof of the smelting furnace, there accumulates a layer of brown or sometimes whitish substance that looks like wool. This iron floss, and any article made from it, will not burn in fire; but itinerant peddlers call it “salamander’s wool. [313]”
e. Brunetto Latini
“Salemandre est samblable a petite laisarde de vaire coulor, et son venin est tres fors sor les autres ; car les autres fierent une seule chose, mais cestui en fiert plusours ensamble; car s’ele monte par .i. pomier, ele envenime totes les pomes du pomier et ocist toz ceus ki en manguënt; et s’ele chiet en .i. puis, la force de son venin ocist toz ceaus ki en boivent. Et sachiés que salemandre vit enmi les flames du feu sans dolor et sans damage de son cors, neis ele estaint le fu par sa nature[314].”
f. Jacob van Maerlant
“Salamandra / es ene ma/niere. van ser / penten in die / riuiere. leuet entar inne gaet entat uier oec mede uerslaet plinius iacob ende adelijn aristotiles ende solijn segghen ende doen uerstaen ysidorus spreket sine maniere gaet voer alle gheuenijnde diere plinius seit men siese niet sonder alst seere reines pliet sijn spu es utermaten quaet hem ontuallet al sijn aer vp bome clemmet ende daer venijnsi de vrucht ende diere af bijt bliuet doot in curter tijt [vallet int water hi bliuet doot diere af nut clene oft groot] men vindet ene / maniere. |
van / salamandren / die leuen in viere ende hebben wlle / ende haer. darmen af seit houer waer datmerre gurdele ende cleeder af maket dien nemmermeer gheen brant ghenaket men leset van den paues alexander dat hi adde van ene salamader een cleet ende alst leelic was warpment int vier ende als ict las so quamet hute scone ende claer broeder albrecht spreket uoer waer dat hire af .i. gurdel sach ende het uoer hem int uier lach alset gloiede dedement hut onghescadet are ende hut solinus segheter toe salamandre neuet hie no soe alle draghen si alst wijt kennen ende legghen eiere ghelijc hennen[315]” |
2. Illustraties
The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/comment/70rsalaf.hti], Ms. 24, folio 70r°.
JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350. [http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_126R_MIN_A2.JPG], folio 126ra2°.
JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_084R_MIN_B3M.JPG], folio 84rb3°.
Bijlage 9: De salamander
1. De bronnen
a. Physiologus
“XLVII. On the Lizard, that is, the Salamander
The story of the three brothers in Daniel is a wondrous one. They were thrown into the fiery furnace in order that they might sing a hymn to God [cf. Dan. 3]. Yet, this is not such a wonder because they were just men, nor would it be such a great thing if they had raised the dead or moved mountains into the sea [cf. I Cor. 13:2]. Physiologus said of the lizard which is called the salamander that, if it is put into a fiery furnace or an oven for the baths, the fire will be quenched. Such is the salamander’s nature. How much better are those “who through justice quenched the power of fire, and who stopped the mouths of lions” [Heb. 11:33].
[Thus everyone who believes in God with all his faith, and endures in good works, will pass through hell-fire and the flame will not touch him. Isaiah the Prophet wrote of this, “If you walk through fire, the flame shall not consume you” [Is. 43:2].][316]”
b. Aberdeens bestiarium
“De salamandra \ Salamandra vocata quod\ contra incendia valeat, cuius inter omnia venenata\ vis maxima est. Cetera enim singulos feriunt, hec plurimos\ pariter interimit. Nam et si arrepserit omnia poma inficit\ veneno, et eos qui edint occidit. Qui etiam vel si in puteum cadat\ vis veneni eius potantes interficit. Ista contra incendia repugnans\ ignes sola animalium extinguit. Vivit enim in mediis\ flammis sine dolore et consumptione, et non solum quia non uritur\ sed extinguit incendium.” |
“Of the salamander
|
c. Bartholomaeus Anglicus[318]
“Dat lxxxvi. capittel vanden salamandre
Salamandra als plinius seyt li. x.
capittel xlviij. is der lacerten ghelijck
inder figuren ende si en openbaert ner
ghent dan in groten reghen ende si sterft
int claer weder ende si lesschet vier of si
cout ijs waer ende si spuwet melkich etter
wt den monde ende waert dat daer enich
mensche of geraect worde so soude hen
alle sijn haren ontuallen ende dit selue lit
dat daer af geraect worde dat soude te
niet gaen ende in eenre leliker verwen ver-
wandelt werden daer om is salamandra
een venijnt dier. want als plinius seyt
li. xxix. ca. iiij. het venijnt die vruchten
vanden bomen ende die wateren corrum-
peert ende so wie daer af aet of dronck die
waer vluchs door. mer waert sake dat
sijn spekel eens menschen voet raecte soe
soude die mensch al vergaen ende al ist dit
die salamandra also venijnt is nochtans
wert si van sommigen dyeren ghegeten
ende die salamandra leeft alleen inden vie
re dat anders geen dier en doet als die
selue seyt ya hi lescht enen brant die ont-
steken is ende daer is een geslacht van sa-
lamandra wes huut vilmich is als een
vel van enen zee calue daermen onder
wilen riemen af maect ter coninghen be
hoef die welke om haerre langher out
heyt wil of dat si out sijn al werden si in
den vier gheworpen si en werden niet ge
barnt mer als si lange inden viere ghe-
leghen hebben soe werden si vernuwet
als si wt den viere ghetoghen werden
ende van dien vellen werden banden inden
lampen die mit ghenen brande verbarnt
en moghen werden soeket bouen in die
letter a vander menigherhandicheyt of
onderscheyt der slanghen ende daer suldi
vinden van desen worme daer hi seyt van
anguis”
d. Albertus Magnus
“46. SALAMANDRA (Salamander) is a serpent in the sense that it |35| bears some similarity to a snake. What the Greeks call “salamandra,” we now call “stellio.” The ancient writers entertained a wide variety of notions about this animal. Some, including Pliny and Solinus, say the salamander is the same as the chameleon, i.e. the “earth lion.” In actuality it is an oviparous quadruped which has the shape of a lizard but a face composed from the face of a pig and an ape. Pliny states that it has long, straight hindlegs attached to its belly, an elongated flexible tail that tapers to a thin end, claws that hook in a delicate arch, a roughened body and skin like a crocodile.
Some claim the salamander has a kind of wool that resists combustion in fire because the flames cannot enter its pores. However, what has been presented to me as purported “salamander’s wool” has turned out on close examination not even to be of animal origin. Some claim this fleecy substance is the down of a certain plant, but I have not been able to corroborate this from personal experience. As a matter of fact, I have judged it to be iron floss [lanugo ferri]. By way of explanation, wherever large masses of iron are smelted, the molten metal sometimes forms bubbles which burst and release a blast of fiery vapor. If this smoke is trapped on a piece of cloth, or even by hand, or if it adheres by itself to the roof of the smelting furnace, there accumulates a layer of brown or sometimes whitish substance that looks like wool. This iron floss, and any article made from it, will not burn in fire; but itinerant peddlers call it “salamander’s wool. [319]”
e. Brunetto Latini
“Salemandre est samblable a petite laisarde de vaire coulor, et son venin est tres fors sor les autres ; car les autres fierent une seule chose, mais cestui en fiert plusours ensamble; car s’ele monte par .i. pomier, ele envenime totes les pomes du pomier et ocist toz ceus ki en manguënt; et s’ele chiet en .i. puis, la force de son venin ocist toz ceaus ki en boivent. Et sachiés que salemandre vit enmi les flames du feu sans dolor et sans damage de son cors, neis ele estaint le fu par sa nature[320].”
f. Jacob van Maerlant
“Salamandra / es ene ma/niere. van ser / penten in die / riuiere. leuet entar inne gaet entat uier oec mede uerslaet plinius iacob ende adelijn aristotiles ende solijn segghen ende doen uerstaen ysidorus spreket sine maniere gaet voer alle gheuenijnde diere plinius seit men siese niet sonder alst seere reines pliet sijn spu es utermaten quaet hem ontuallet al sijn aer vp bome clemmet ende daer venijnsi de vrucht ende diere af bijt bliuet doot in curter tijt [vallet int water hi bliuet doot diere af nut clene oft groot] men vindet ene / maniere. |
van / salamandren / die leuen in viere ende hebben wlle / ende haer. darmen af seit houer waer datmerre gurdele ende cleeder af maket dien nemmermeer gheen brant ghenaket men leset van den paues alexander dat hi adde van ene salamader een cleet ende alst leelic was warpment int vier ende als ict las so quamet hute scone ende claer broeder albrecht spreket uoer waer dat hire af .i. gurdel sach ende het uoer hem int uier lach alset gloiede dedement hut onghescadet are ende hut solinus segheter toe salamandre neuet hie no soe alle draghen si alst wijt kennen ende legghen eiere ghelijc hennen[321]” |
2. Illustraties
The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/comment/66rbirdf.hti], Ms. 24, folio 66r°.
JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350. [http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_122V_MIN_A1.JPG], folio 122va °.
JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_081R_MIN_BM.JPG], folio 81rb °.
Bijlage 11: De bij
1. De bronnen
a. Aberdeens bestiarium
“De apibus
\ Apes dicte,\ vel quod se\ pedibus alligent, vel\ pro eo quod sine pedibus\ nascuntur. Nam\ postea et pedes et\ pennas accipiunt.\
… Sole apes in omni genere animantium\ communem in omnibus sobolem habent, unam omnes colunt\ mansionem, unius patrie clauduntur lumine [PL, limine] in commune om\ nibus labor, communis cibus, communis operatio, communis \ usus et fructus est [et] communis volatus.
Quid plura? Comm\ unis omnibus generatio, integritas quoque corporis virginalis,\ omnibus communis et partus quoniam nec inter se ullo concubitu\ miscentur, nec libidine resolvuntur, nec partus quatiuntur doloribus\ et subito maximum filiorum examen emittunt, foliis atque\ herbis ore suo prolem legentes.
Ipse sibi regem ordinant, ipse po\ pulos creant, et licet posite sub rege sunt tamen libere. Nam\ et prerogativum iudicii tenent, et fide devocionis affectum\ quia et tanquam a se substitutum diligunt, et tanto honorant\ examine. Rex aut[em] non sorte ducitur, quia in sorte eventus est\ non iudicium. Et sepe irrationabili casu sortis melioribus ulti\ mus quisque prefertur. Apibus autem rex nature claris formatur\ insignibus ut magnitudinem corporis prestet, et speciem.
Tum\ quod in rege precipium est, morum mansuetudinem. Nam\ etsi habet aculeum, tamen eo non utitur ad vindicandum, sunt\ enim leges nature non scripte litteris sed impresse moribus ut lenio\ res sint ad puniendum qui potestate maxima pociuntur\ sed et apes ille que non obtemperaverint legibus regi, peni\ tentie condempnatione se multant ut immoriantur aculei sui\ vulnere, quod Persarum populi hodieque servare dicuntur, ut pro\ commissi precio ipsi in se proprie mortis exequantur sententia. … |
“Of bees
Bees, apes, are so called either because they hold on to things with their feet, or because they are born without feet (the Latin word for 'foot' is pes). For afterwards they acquire both feet and wings. ...
Bees,
alone among all the kinds of living things, raise their offspring communally,
live in a single dwelling, are enclosed within a single homeland, and share
their toil, their food, their tasks, the produce of their labour and their
flight.
What else? Procreation is common to all, as is the purity of their virginal
body in the common process of birth, since this is achieved without
intercourse or lust; they are not wracked by labour pains, yet they produce
at once a great swarm of offspring, collecting them with their mouths from
leaves and grass.
... |
Audis quid dicat prophetus: Mittit utique te ut apicule illius sequa\ ris exemplum, imiteris operationem. Vide quam laboriosa quam grata\ sit, fructus eius ab omnibus desideratur et queritur, nec pro persona\ rum diversitate discernitur, set indiscreta sui gratia regibus\ pariter ac mediocribus equali suavitate dulcescit |
Hear what the prophet would say. It is a fact that God instructs you to follow the example of that little bee and imitate its way of working. See how industrious it is, how much it is loved; everyone longs for and seeks out its fruit of its labour; this is not kept for certain kinds of people only, but grows sweet in the mouths of kings and commoners, to the enjoyment of all without distinction[322].” |
b. Bartholomaeus Anglicus
12e boek: de vogels
Dat v. ca. vander byen
Apes is een bye als ysidorus seyt
ende men seyt apes daer om dat si
sonder voeten gheboren werden of dair
om dat si al mit voeten te samen hangen
dese dierken of voghelkijns sijn seer be
sorcht om honich te maken ende huyskens
ende maken haer eygen stoelen inden hu
sen mit wonderliker cousten ende verga-
deren die zoeticheyt wt menigerhande
bloemen ende als dat wasse ghweuen ende
ghemaect is so vullen si dat mit groten
gheslachte van byen die huze ende die bor-
ghen ende si hebben enen coninc ende plegen
te arbeyden ende pleghen te striden ende
si scuwen den roke ende den wint dese ple
ghen te wassen van vuliken van ossen die
ghestoruen sijn ende alsmen dese haesteli-
ken hebben wil soe pleechtmen caluer
daer om te slaen op dat wt dien verrot-
ten bloede wormen comen moghen ende
die welke na vloeghelen crijgen ende wer
den byen ghelikerwijs dit oeck werden
eenrehande vogelkens diemen crabro-nes noemt van vuliken die van dodenpaerden comen als ysidorus seyt Itez[323]
ambrosius seyt in exameron Dat die pro
prieteyten der byen wonderlic sijn edel
ende notabel want die byen hebben een ge
meen soberheyt si wonen al in een wonin
ghe \ ende die woninghen werden gheslo
ten mit enen licht dat is dat si mer een
licht hebben aen haer huysken haer ar
beyt is ghemeyn haer spise is gemeyn
een gewoente een vrucht ende haer vlucht
is gemeyn haer winninghe is gemeyn
ende die maechdom haers lichaems is ge
meyn of alleens als is oec haer dracht
want si en hylicken niet te samen ende daer
ander voghelen eens drachten maken so
maken si daer twe / ende si ordineren hem
enen coninc ende schicken ende ordineren hen
volck ende al ist dat si onder enen coninc ge-
set sijn nochtans sijn si vrye ende si setten
dien coninc noch enen coninc onder hem
ende minnen malkanderen mit wonderliker
begheerten ende beschermen malcanderen
ende si eren horen coninc so seer dat nyemant
wt horen husen vliegen en dar noch voet
sel halen en dar ten si dat die coninc eerst
wtgheulogen is Item si kiesen altoes
den meesten ende den claersten inder ghe
daenten ende den edelsten ende den goedertie-
rensten want al ist dat hi angelen heeft
mede te steken nochtans en oerbaert hijs
niet totten schermen ende hoe dat die by
en meerre sijn hoe dat si natuerliken den
anderen lichter sijn of lichterre sijn dan
die ander En die byen die den coninc niet
onderdanich en sijn die verdoemen hen seluen
dat si steruen sullen mitter wonden hare
anghelen dat is datse die ander doot ste
ken sullen mit alsulker wapen als si sel
ue heeft ende in haren swarm en is nye
mant ledich sommige striden of si in enen
velde streden teghen ander byen die an
der waken om die notorft te crijghen / die
ander weten alst reghenen sal ende beken
nen die lopinghe der riden ende daer nae
vlieghen si wt of bliuen bi huys | die an
der vlieghen suken die zoeticheyt vten
bloemen Die ander maken cellekijns die
een ront ende die ander viercant mit wonder-
liker vergaderinge ende gelikicheyt ende on-
der also menigherhande werken so en
gheert hore geen den anderen te misdoen
noch si en nemen nyemant tsijn om haer
voetsel nochtans werden si al gesaedt
ende die byen hebben haer torment huzen
ende si storten onder den honich venijn ist dat
si van yemant gequelt werden soe setten si
sijn leuen inder hetten der wraken om die be
schermenis haerre woninge ende al ist dat
die bye niet starck en is inder crachten noch
tans is si machtich inder doechden ende in-
der wijsheyt wes vrucht zoeter is dan al
le ander vruchten ende geneest die wonden
ende soeticht die kinnebacken ende ghiet in
den binnensten darm een medecijn Hier
toe heuet ambrosius seyt Het sijn sommi-
ge ander proprieteyten die welcke aristotiles
roert li. x. daer dese mede in ghesayet
werden Ende hi seyt voert dit die werckin
ghe der byen sijn onderscheyden. want som
mige dragen horen byen corf toe vanden
bloemen ende vanden cruden alle dit hem be
hoeflic is ter bereydinge des honichs
ende sonderlinghe vander clammicheyt daer si
horen korf mede bestriken bouen ende dat
doen si om die spinnen ende om die ander ve
nijnde dyeren die hen hinderlic sijn of deren mochten ende is die inganc des corfs al-
te wijt so maken si dat gat enger daer na
vergaderen si dat honich ende maken husen
daer die coningen in wonen daer na ander
husen daer die ander byen in wonen ende ver-
waren biden gate den corf datter nyemant
vreemders in comen en mach ende nemen
twas vten bloemen ende vergaderen dat mit
den voersten voeten \ daer na verwandelen zijt
totten middelsten voeten daer nae totten
dyen der afterster voeten ende daer na vlie
gen si daer mede ende daer wort een swa-
richeyt in gheopenbaert ende als die bye
vliecht so gaet si ter eenre vuer eerst ende
zuket alle die zoeticheyt die daer in is
ende dan na totter ander also langhe als si
wat wint dat hoer nut is Item hoe dat si
thonich vergaderen ende maken ende welck
dat die materi is dat en mogen wi mit-
ten sin niet wel begripen Item si sijn geern
op die bladen ende bloemen vanden oli
uenboem ende bliuender langhe op sitten
om des wil dat si dicke sijn ende wanneer
dat haer coninc niet vlieghen en mach so
woerten die ander scare ende ist dit hoer
rectoer leuende is so sullen die mannen
wesen aen die een side \ ende die wiuen
aen die ander side | ende ist dat die rec-
toer doot is so sullen die mannen mitten
wiuen inden huzen wesen ende twijf des
rectoers is dubbelt bijden anderen en-
de heeft die anghelen scarper dan dye
man ende daer sijn veel mannen die geen
prekel of anghel en hebben ende ghelaten
of si daer mede steken wouden mer si en
connen Item die rectoers sijn van tweer
hande manieren want die een is swart
ende die ander root ende dit is die best-
ende is een goede bye cleyn ende ront
ende dicke in haer seluen ende smal in-
den middel of si gheuerwet waer | ende
die byen schelen inder voedinghe \ want
sommige werter gheuoedt vanden bloe
men die inden houen wassen ende si sche-
len vanden ghenen die inden geberch
ten vlieghen want die sijn minre mer si
sijn starkerre Item die byen sitten opten
corf ende suken datter beneden oueruloe
dich is ende men seyt waert dat si dat niet
en deden so soude daer een spin af comen
ende die byen souden alle steruen ende wan-
neer datter luttel vanden honich is in-
den husen so vlieghen si en wech vanden
corue ende vechten teghen die ghene
die hem dat honich nemen willen ende
daer om siet mense dicwijle sitten opten
gate ende daer omtrent om te wederstaen
die ghene die hem wat nemen willen en
de die cortste vechten teghen die langste
mit starker vechtinghe wanneer dat si
veel van hoenich eten ende pinense wt
te werpen die gheen honich en maken
noch die niet arbeyden en willen Item
die coninghen en openbaren vten coruen
niet alleen ten si dat hi veel heers bi hen
heeft ende dan is hi int middel ende sijn wt
ganck is voer den wtganck der ionghen
vanden byen \ drie daghen daer na co-
men luttel byen wt ende vliegen omtrent
den bycorf ende deylen hem bi scaren en-
de mit elken coninc gaet een schaer en-
de geuallet dat die een schaer totter an
der coemt soe gaen die luttel byen van
horen coninc ende gaen totten anderen
die daer meest heeft ende ist dan dat hem
haer coninck volget so steken si hem doot
Item wanneer dat die byen vechten soe
steruen si cort daer na ist dat die anghe
len mit allen int lijf bliuen ende sijs niet we
der wt ghehaelt en hebben want het is
onmoghelic dat alle die anghel wt gaen
soude die darmen soude oec wt gaen
Item die rectoers vanden byen steken
selden ende ist datter enich inden corf sterft
so treckenen die ander wt \ ende die by-
en en ontreynen haer vat niet want si doent
al vlieghende want die stinckende roke
beswaertse ende also doet oec die wint en
de als een grootwint coemt soe stoppen
si tgat die dat gat verwaren op dat hem
die wint niet toe comen en sal ende ist dat
haer bycoruen stinckende werden so la-
ten sise staen ende vlieghen en wech en
de ist dat si daer bliuen soe werden si sie
ke vanden stanck ende als si alte vele rus
ten so werden si sieke ende soe iaghen si
die ledighe byen van hen ende des win
ters hebben si gheern een warm huys
ende des somers een cout | ende ist dat-
men hem veel honichs laet alsmen tho-
nich gadert soe en willen si na niet veel
doen ende laetmens hem te luttel. soe
werden si traech ende daer om sal hem
die ghene diese verwaert te maten ho-
nichs laten nae dyen dat daer byen sijn
ende ist dat hem honich ghebreect soe
sal hijse voeden mit vigen ende mit an-
deren zoeten dingen dat si niet en steruen
Item wanneer dat si malcanderen omgri-
pen inden corf dat is een teyken dat si en
wech willen ende daer om sal haer verwaer
re soeten wijn daer in sprenkelen onder
wijlen ende dan mogen si bliuen. hier toe
heuet aristotiles geseyt li. viij. of ix. Item
die selue li. iiij. Die byen en maken geen
geluyt dan al vliegende Item hoer af
terste voeten sijn meerre dan die voerste
om der wanderinge ende op dat si haeste-
lic vander aerden comen souden als die sle-
ue seyt li. xiiij. Item den byen coemt een
suucte toe die welcke aristotiles li. viij. hiet
kalyros van cleynen wormkens die inden
coruen wassen van corrumpeerden dingen
ende als die wassen so maken si een web-
be daer in als die spinnen pleghen ende de
se sijn bouen ouer al den corf ende daer af
vervulet honich ende die byen werden siec
ken of si steruen Item die selue li. xvi. Die
byen en comen niet van hylicken noch wt
menigerhande geslachten die te samen
hylicken ende in regenachtigen iaren comen
veel byen want die oueruloedicheden wer
den gemenichfoudicht inden lichamen
om die vuchticheyt ende in getemperden
iaren werden die byen geminret als dye
selue seyt Item als die byen gheuoedt
werden vanden bloemen der amandelen so
maken si getempert honich ende dat sma-
keliker is ende myn scarp dan dat ander en-
de hersuuert die geestelike leden oec bat
bouen omtrent der borsten ya dat salmen
aldus verstaen dat die byen onderwilen van
desen bloemen geuoedt sullen wesen ende
onderwilen vanden anderen gemeynen
bloemen Item die byen die geuoedt wer
den van alssen ende van anderen bitteren cru
den die maken oec honich | mer het en
is so zoet niet als ander honich ende het is su
uerende ende openende dye water bellen
die opten milte sijn ende helpt den genen
die twater laden ende het geneest die beten
van verwoeden honden | soeket nederwaert
vanden honige inden tractaet vander nat
ticheyt als vanden liquoren ende soecket
die ander proprieteyten der byen in die let
ter vanden dyeren op die a. als plinius ende
auicenna seggen
18e boek: de beesten
Dat xi. capitel vanden byen
Apis dat is een bye ende is een dier
mit veel voeten ende cort onder alle ghe-
sielde dieren die angelen hebben ende si hout
die principaetscip onder hem in veel din-
gen als plinius seyt li. xic. vi. ende al ist dat
si cleyne van liue is si is groot van sin
ende al ist dat si onder tgheuogelt ghetelt
mach werden nochtans want si mit voe-
ten gaende is so salmense billiker reke
nen onder die gangende beesten sonder die pro
prieteiten die bouen geset sijn li. xij. in die
letter a. so sijn hier oec noch ander proprie
teiten te setten die plinius vertelt li. xi. c. vi. ende
seyt aldus Onder alle wonderlicheit is die be
hendicheit der byen aen te sien hoe dat
si thonich te samen trecken ende maken dat
alre zoetste ende dat subtijlste ende dat ghe
sontste in honichroten ende al werkende ma
ken si daer wasse wt totten oerbaer des
lichts ende des leuens des winters sculen
si ende bliuen legghen duken thent dye snee
ende die hisel verleden sijn want si en mochten
die coude niet liden mer in die leynten
als die bomen bloyen so trecken si wt en-
de arbeyden ende daer en moet niemant le-
dich wesen van hem bi desen dagen ordi-
neren si die roten eerst ende si vestigen twas
ende maken huzen ende cellekens daer na ha-
re gesinde daer na maken si thonich ende
si bescermen. ende lemen den korf bouen mit
tayen zape ende lijm van bomen ende van cru
den ende si bewerken ende vesten teghen dye ander
beestkens. dat si niet tot hem in en mogen
comen als si best moghen ende ist sake dat
haer gat te wide is dat engen si mit alre
hande zapen van cruden ende slutent Item int
beghin van horen werck so maken si eenre
hande korstken dat van bitteren smake is ende
vele luden heytent comosi daer na maken
si een dat soeter is twelc beghin is van
den was ende vele luden heytent dulceres
ten derden mael setten si een grouer mate
ri toe dat een stedicheit der roten is ende
die materi heiten vele luden perpolim ende
hier mede bewaren si die roten vanden cou
de ende vanden anderen dingen die hem hin
derlic sijnende die byen en sitte aen den
vruchte niet Mer aen den bloemen dye
versch sijn ende niet veruult ende daer af zu
ken si die materi die hen nut is ende noch-
tans den bomen noch den cruden niet en sca
det wten welken si. was ende honich vergade
ren ende als die blomen dye daer omtrent
den bykoruen staen verteert sijn so seinden si
ander byen wt tot anderen steden om hoer
verhal te gecrigen van honich ende dat daer
to behoert ende waert zake ditse die nacht
belieuen dat si niet weder des nachts thuys
comen en consten so gaen si laghe leggen
slapen op dat si hoer vloegelen niet nat
maken en sullen vanden reghen ende vanden dou
we. op dat si des anderen dages vroech
te rasscher hoer werc vorderen sullen mo-
ghen ende die ghene die hoer vlogelen dro
ghe hebben ende onbecommert te vliegen or-
dinere hoer maken alsmen opten castelen
pleecht soe waecter des nachts een ende
alle die ander rusten ende slapen ter tijt toe dat
se die een alle wect ende ist dan dattit den an
deren dages goet stil weder is soe vliegen si
al om ende soecken dit si begeren mer ist win
dich ende onweder van regen of van hagel
so bliuen si onder den dake ende alst scoen we
der is so vlieghen somighe opten blomen
ende halen thonich ende die ander doen elck
hoer offici daer si toe gheordineert sijn
si vliegen wt ende vergaderen weder ende die al
re outste werken binnen ende die ghene dye
die blomen dragen laden eerst hoer voerste
voeten daer na die ander ende vliegen so ge-
laden weder om ende hebben horen mont vol
ende comen also gheladen tot drien steden of
tot vieren van horen lichaem als hem be
uolen is vanden outsten want hoer ambochten
sij gedeilt want somighe maken die huze
somige ander die settense somige ander be
reiden die spise van dien datter gehaelt
is ende si en eten niet verscheiden als nu die
een schier die ander Mer te samen op dat
een ygelic sijn deel hebben mach. ende dat
die een niet meer tijts en versuumt dan die
ander ende si maken die honichroten al linie
recht ende iwllelic elck opt sijn ende int ouer
ste deel hangen sise ende dat vallende was
bestemmen si ende si vollen die eerste linien een
luttelkijn mit honich ende dye leste linien
vullen si seer Item die byen die daer dra
gende sijn die ontsien dit blazen vanden wijde
ende daer om vlieghen si bider aerden ende
wanneer dat si wat geladen sijn soe keren si
weder op dat si niet gehindert en sullen wer
den van enighen wijnde ende onderwijlen laden si
hem mit cleinen steenkens op dat si te bet
ontstaen sullen tegen den wint Item die le
ringhe die si onder malkanderen hebben dye
is te verwonderren want si dodense dye met
doen en willen ende si sijn alte sonderlinghe
kuusch onder een ende dien breck die die by
en maken die binnen werkende sijn wort
vluchs van sommigen anderen byen die dair
toe geordineert sijn wtgedragen. op dat
die werkende sijn niet te verre van horen
werck gaen en sullen ende alst den auonde ge
naect so maken si een geluyt ende vliegen in
horen huzen ter tijt toe dat die ghene die
se weckede omme vliecht ende heitse rusten
mitten seluen gelude daer sise mede wec-
kede ende dan zwighen si al Item int selue
boeke capitel xiiij. seit hi dat ouermits den by
en werdt dye ouerste rechtuaerdicheyt
gedaen want is daer enich bye die onrust
maect die slaen si alle gader Item die by
en hebben enen coninc die mit genen angel
gewapent en is. mer hi is ghewapent
mitter mogentheit als die selue seit capitel
xviij. of waert also dat hi een angel had
de so en gehenget die natuer niet dat hy
daer yet mede slaet want die natuer en
wils niet wreet hebben noch en wyl niet
dat hi ter stotinghe vluchs wrake doet
ende daer om heeften die natuer ongewa
pent gelaten waer af dattit daer toe hoert
dat die gebieder der byen dats die keyser
der angelen niet bruken en sal ende die onder-
danicheit vanden byen dye si horen here doen
die is te verwonderen want wanneer dat hy
gebiet so vallen si ouer enen cloot ende hy
wert van dier scaren omgegort of hi al mit
ridders omgeset waer ende belegen ende om
des groot hoeps wil der byen machmen
den coninc nauwe te siene comen ende wan
neer tvolc der byen dat sijn die byen sel
ue daer maect dese meester een volc af
te werc sijn ende arbeiden so isser die coninc
binnen ende gaet al omme ende syet wie datter
arbeit of niet ende heeft bescermers bi hen
mit scarpen angelen die hem verwaren. ende
selden gaet die coninc buten ten si dat al-
le die scaer wt vliecht ende dit en geschiet
niet dan een luttel dage te voeren teghen
dat si hem bereiden sullen wat te doen ende
waer dan yemant die den coninc sijn vlo
gelen cortede of af snede een deel soe en
soude die scaer der byen niet wt comen
ende wanneer dat si dan alle voer gaen soe
comen si ende bieden den coninc horen dienst ende
waert dat hi te moede waer soe nemen si
den coninc op horen vloegelen ende drage-
nen waert also dat hi alle seer moede wa
re of waert dat die coninc verdwaelt waer
soe souden si dien weder vinden ouermits den
roke ende so waer dat die coninc voer gaet
daer slaen dye ander haer casteel neder ende
als si horen coninc sien so werden si al wel
gemoet ende als hi verloren is of after ghe-
bleuen so vliecht alle die schaer tot enen
anderen coninc. want si en moghen sonder co
ninc niet syn Item daer comen onderwijlen
totten korue in crupen byen die valsch sijn
die sweto genoemt sijn ende hebben grote
buken ende slijnden die ander hoenich al dief-
lic ende als dat die gerechte byen vernemen
so vlieghen si daer toe ende dodense in dat si
se gripen connen ende vanneer dat die leyn-
ten vucht is soe werden daer veel byen
Mer als hi droghe is soe werter luttel
mer inden honige werden si ghemenich-
uoudicht ende ist datter gebrec spisen inden
enen korf is so willen die van dien korue den
naesten korf te beroeuen mit gewelt ende te
ghen dese scepen hem dye ander ist dat si
enen rechtoer hebben ende sijn daer dan by
en in die den anderen die daer buten sijn
goets gonnen soe vallense by hem ende be-
scermense Item van veel zaken coemt dic
wijl kiuinge dat die twe keysees verderft
werden van beide der pertyen welke vestin
ge mit enen worp van puluer daer onder
geworpen of mit roke alte maelghescey
den wert Item die selue seit capitel xix. van
den byen sijn sommige kaerls ende wilt ende
leliken aensicht ende sijn grammaer ende quader
dan die ander Mer si mogen bet arbey
den ende daer sijn ander byen die huesch sijn
vanden welken sommige cort sijn ende meni-
gerhande verwen ende sommige ront ende sommi
ge sijn daer lang als wespen ende die sijn
quader dan die ander ende die sijn harich ende
sommich van desen sijn wit die inden bou-
we honich maken ende die wilde maken ho
nich in gateren vanden bomen onderwijlen in
den holen vander aerden ende die nature he-
uet desen enen angel ghegeuen inden buke
ende sommige hebben den angel so lang dat
si so diep steken als si toernich sijn dat-
ter die darmen na volgen ende dye steruen
haestelic ende sommige ander verliesen haren an
gel ende dan voert aen also lang als si le-
uen so en maghen si gheen honich maken
noch si en mogen baten noch scaden Item
die byen verbliden hem in welrukende din-
gen ende waert zake datmen creefts coec-
ten by den bye coruen die byen souden van
der luchten steruen Item wanneer dat haer
coninc sterft so sijn si alte rouwich ende
vergaderen daer ouer ende daer by al omme of
daer een lijckwaer datmen daer een wt
uaert doen soude ende alle dien hoep
droeft seer mit groter zericheit dat hae
ren coninc doot is ende al hebben si spise si
en werken niet voert mer si murmereren
droofliken ouer enen hoep biden doden co
ninc ende si en minnen haer zuchten niet mer
si souden bi hem doot bliuen ende van hon
ger steruen en worde die coninc niet wech
genomen Item wanneer dat die byen bly
de sijn dat is een teiken van gesontheden
Item die selue seyt dat die bien wel veel
zuucten crighen want als geseit wort c. xx.
si werden ziecke wanneer si haer broet niet
en volmaken ende een weder roep van enen gro
ten gelude quetzet die byen alte zeer ende
maectse veruaerlic als een groot slath co
met daer si hen onuerhoedts niet voer en
hoeden ende so doet oec een vule stinckende
neuel die die bloemen verderft daer si ha-
re voetsel af nemen souden Item die spin
nen sijn hen oec contrari als si spinnen bouen
inden koruen ende bezeyken daer Item daer is
oec een vliege die den herde wel gelijct
diemen papilio heit die inden kaerssen spri
get want papilio leeft vanden wasse ende
laet drec after daer teredones af comen
die twas seer begeren teredones dat sij
goutwormen ende te veel ghegheten ende te
gierlic dat is hem quaet ende dat gheualt
hem dicwijl in die leynten Item si wer
den al ontmoedt ist dat haer hoeft mit
olyen gesmeert wert ende datmense dan in
die sonne set mer sprinckeltmen daer edic
weder op so werden si weder leuende ende al-
so doen alle dieren die angelen hebben als
byen vliegen wespen dazen ende deser ge-
lijc hier toe heuet plinius geseyt Item a
uicenna li. viij. capitel iij. vertelt oec edel proprie
teyten vanden byen die welke notabel
sijn ende seit dat die byen gespijst werden
vanden honich ende daer eten si een luttel
af mer als si ziecke werden soe eten si ho
nich ende en gaen wt horen huzen niet ende als
si die huzen of byekoruen reyn vinden
so maken si hoer huzen van ses woningen
ende als die veinsteren vanden koruen alte wijt
sijn so maken sise eyngher mit eenrehan
de zwarter tayicheit die scarp inder luch-
ten is ende si maken des conincs huys eerst
ende dat huys is den gate gelijck ende daer
na die ander huyzen na dien dat die koruen
groot of clein sijn ende die mannikins ma-
ken alleen hoer huzen ende daer nae en is
gheen werkinge dan honich te maken
ende die byen wonen eerst in horen roten ende
alst tijt is wt te gaen so climmen si in dat
hoghe ende daer naecomen si weder neder
ende waken thonich ende die coninc en coemt
niet wt mitten hope ende mannekens en heb
ben gheen naelde dan sommige isser Mer
luttel die steken willen ende al willen si steken
si en mogens niet doen ende die coningen
vanden byen sijn van tween manieren die
een is root ende die ander is zwart by na als
een cole ende is die helfte meerre dan een
bye die honich maect ende die mannikens
sijn tragher dan die wijfkens ende die min
ste byen ende die rontste dat sijn dye beste
die menigerhande verwe hebben ende die
byen die geuoedt werden inden geberch-
ten indenweiden ende inden houen die de min
ste sijn dat sijn die beste ende dese maken
goet honich ende saeft Item die byen dye
niet goet en sijn en maken geen gelijc ho
nich mer die byen die altoes den gate
des honichs aen cleeft maect dat beste
honich anders verderuit schier ende daer wer
den byen in die thonich verderuen Item
die byen die honich maken die gebruken
twesins horen anghel als hem seluen me
de te beschermen ende totter verteringhe
der oueruloedigher vuchticheit Item daer
crupen dicwijl quade vlieghen inden koruen
die ander quade cleine vliegen maken die
welke vele luden gusanas beiten ende si
doersteken der ander vlieghen vloegelen
mer die byen veruolghen alsulke vlieghen
ende stekense noch en latense op haer hu
ze niet vallen ende die byen die daer honich
makende sijn doden die mannikens ende dye
hem berende sijn mede ende die quade co-
nings wanneer dat sise niet wel en regie
ren mer alleen eten si vanden honich ende
dat doen si wanneer datter luttel honichs
is ende die cleine vogelen vechten mitten lang
sten wanneer dat si niet en werken noch en
arbeiden ende si pinighen die wech te werpen
vanden korue ende ouermits alsulke wech
werpinge wortet honich gebetert ende
gemeerret Item het is een geslacht van
byen die labion heit ende doot die byen die
honich maken ende verderft hoer huzen ende
dit is want si wakers sijn ende goede herden
ende wanneer dat si inden koruen comen soe sie
ken se hem vluchs int honich op dat si
also veel slinden moghen dat si niet ontgan
gen en konnen ende dan so werden si vanden
rechten byen gedoot ende eer dat die conic
wt comen sal dat weten die ander byen by
reden twe daghen te voeren wat dat hi doen
wyl opdat si bereet wesen sullen hen onder
danich te wesen ende wanneer dat die coni-
ghen beginnen wt te vlieghen ende datter ef
fen veel sijn so haesten si meer tot horen
werck. ende werken meer dan die oude ende
daer en is geen creatuer barnender ter
wrake dan die bye. wanneer dat si toer-
nich gemaect is die byen scuwen die roke
ende dye quade vule lucht sonderlinge zeer
bouen allen dingen ende daer om arbeyden si
horen drec wt te werpen ende si houden haer
huzen reynlic van allen stanck Item die maech
den ende die ionghe byen werken best ende
maken beter honich dan die oude si drinc
ken ende dat is claer water ende dat en doen
si niet si en hebben hem eerst gereynicht
van haerne heffen ende si draghen seer ho
nich inden herfst ende in die leynten ende dat
leyntense honich is dat beste om die nu
wicheit der bloemen ende die byen hebben ge
noecht in zoete muzike ende in sconen san
ge ende daer om werden die bien weder ghe
bracht tot horen koruen ouermits soeten san
ge ende clopppinge vanden beckenen ende wan-
neer datmen den byen veel honichs laet
so werden si traech ende en werken niet veel
ende daer om moetmen hem te maten ho-
nichs laten hier toe heeft auicenna geseit
vij. li. ply. int xi. soeket bouen li. xij. in die
letter a. daer selstu veel dingen vinden die
van aristotiles ende van seneca ende van anderen
auctoren wtghenomen sijn mer hier me
c. de ist ghnoech gheseit[324]
Albertus Magnus
“1. APIS (Honey bee) is a familiar insect whose development originates from eggs or from egglike semen into grubs, and from grubs into bees. As we explained before, Aristotle’s opinion was that the king of bees [rex apum] is, in a general sense, the mother of all the bees [omnium apum sit mater]. To support his argument he emphasized that the semen is found only in her cell.
(...) The regal nature of the king-bee is indicated by the size of his body, which is larger than the other members of the swarm; in addition, he has a white spot on his head, resembling a crown. Since his wings are short in relation to his body, he does not fly well and must be carried by the others; when they construct the cells of the new comb, the king’s chamber is built first. (...)
The bee has a needlelike sting and, as Avicenna notes, often leaves its stinger in the wound. A general consensus of opinion agrees that the implanted stinger continues to cause irritation until it is extracted. The deleterious effects of a bee sting are similar to those caused by a wasp bite; we will discuss these later in the section on wasps. A bee that loses its stinger by inflicting a wound sometimes dies, the reason being that its internal organs are injured or avulsed by the withdrawal of the stinger. However, when the stinger alone is lost, the bee survives, though some writers allege it does even then. (...)[325]”
d. Brunetto Latini
“BESENES sont les mousches ki font le miel, ki naissent sans piés et sans eles, mais il les recovrent aprés lor naissance. Ces mousches gardent grant diligence a lor miel faire; car de la cire qu’eles acueillent de diverses flours edefient par mervilleus engin maison et estages, dont chascune a son propre leu ou ele repaire tozjours sans changier. Et si || ont roi et ost, et font batailles, et fuient la fumee, et s’afichent por le son des pieres et des timbres et de teus chose ki font grant tumulte. (…)
3. Et tant sachiés que en trestouz animal du monde solement les besenes ont en totes lor lignies totes choses communes, a ce que totes abitent dedens une maison, et issent dedens la marche d’un pals; et l’oevre de chacune est commun as autres, et la viance commune, et toz usages et fruit et pomes sont commune de tous. Quoi plus ? le generation en est commune, et lor fiz commun; car a ce que toutes sont chastes et virgenes, sans nul corruption de luxure font eles soudainement fius a grant fuison. Eles ordeinent lor peuple et maintienent lor communes et lor borgoiseries. 4. Eles eslisent lor roi, non mie par sort, ou il a plus de fortune ke en droit jugement; mais * celui a qui nature done signe de noblece, ki est grignor et plus beaus et de millour vie, est esleus a roi et sires des autres. Et ja soit il rois et graindres, il en est plus humles et de grant pité, nés son aguillon n’use il en vengance de nule chose. (…)
6. Et en some sachiés que les besenes ayment lor roi a si grant coer et a tant de foi k’eles quident ke bien soit a morir por lui garder et deffendre. Et tant comme li rois est avec eles sains et haitiés, ne sevent muer foi ne sentence; mais quant il est mors ou perdus, eles perdent foi et jugement, en tel maniere qu’eles perdent et brisent lor mel et gastent lor habitacles.[326]”
e. Jacob van Maerlant
“Apes dat es die bie
sente ambrosius seget mie
ende basilius de groote
dat sijn worme sonder ghenoote
sine nooten noch ne riden
ende wonen te samen tallen tiden
hare urome legghen si tere stede
ende heten alle te samen mede
cost ende ghewin groot ende cleene
dat es talre stont ghemeene
hare maghedom hare reinechede
es hem allen ghemeene mede
si winnen vruchte ende bringhen
sonder nooten ende minghen
an hem pleghet ghene luxurie te sine
dus winnen si al sonder pine
nochtan werdet hare geslachte groot
si nemen winninghe in hare ghenoot
ende allegader so sijn si
onder haren coninc vri
want sine heren ende minnen
alse dien si haren here kinnen
ende bi haren wille gheset
vp hem ne doen si ghene onwet
ende dits te wonderne twijnt
wantse hare coninc weder mint
ende es hem sochte sonder waen
ende bliuen hem oec onderdaen
hier om en es sonder lieghen
mee te wonderne dan an bien
men mach hem honech gadren sien
dat bouen alre soeteit es soete
ende te menegher mesquame boete
si maken was ende oec raten
den meneghen meinsche tere baten
si hebben raet voghet ende hertoghen
dar si hem mede beraden moghen
ende si ne sijn niemene fel
mar sochte van manieren wel
dats wonderlic engien
want wintertijts machmense niet sien
mar tes somers alsmen winnen mach
nes gheene ledech vpten dach
hets worem die ghere urucht ne dert
ende alset bi hem heuet vertert
die bloemen doen si danen spien
war hem goet mach gheschien
sijn si in uremder stede bi nachte
onder hem so doen si wachte
hoe hare vedren niet werden nat
ende keeren upwart den buc dor dat
hare couent delet hem in drien
men magre coninge ende heren sien //
ende middele die de ionc berechten
ende andre ghelijc dienst knechten
jn elken buc es emmer .i. here
entie es scoonre emmermeere
ende alse groot alse .ij. bien
de vederen die sijn curt van dien
ende een deel hoger vp die been
voer sijn uorouet al in een
ghelijc oft ware ene croone
an sijn uorouet sittende scoone
ende oec segghen meesters wale
dat hi es al sonder strale
sine hoecheit dats sine were
nature ontseget hem dat spere
om dat prensen van artrike
exemple nemen an des ghelike
dits deerste ordine vanden bien
Dandre diemen dar mach sien
die sijn tragher scarp ende fel
ende berechten dandre wel
mar si ne doen lude no stille
anders dan de meester wille
onder dese sijn andre bien
die scalkeliker dienens plien
ende winnen scalkelike ende halen
dar si dandre mede betalen
dese nebben strael negheen
ende sijn dienende al in een
den rechten bien enten heeren
dese stekemen ute met onneeren
des margins slapen si te langhe
merren si te lange inden huteganghe
si bitense doot metter spoet
ende als de ionc sijn starc gnoech
ende gheset wel int gheuoech
setmense ter middelster scaren
om dat si ulieghen harentare
om hare ruste om hare stede
ende somech meester volget mede
diese berechtet dus volghen si an
haren meester haren coninc dan[327]”
2. Illustraties
The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/comment/63rbees.hti], Ms. 24, folio 63r°.
JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350. [http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_128V_MIN.JPG], folio 128v °.
JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_086V_MINM.JPG], folio 86v °.
Bijlage 12: De salomonsworm
1. De bronnen
a. Albertus Magnus
“|34| 40. THAMUR or SAMYR (Solomon’s worm) is claimed to be a worm capable of cutting glass and stones. According to legend, ostriches released their fledglings that were imprisoned in glass by using this worm to cut the glass, and Solomon used the same worm to cut through marble with complete ease; but this story is a fable and I believe it belongs among the errors of the Jews.[328]”
b. Jacob van Maerlant
“Thamur na dat / ment ware weet es die salomons / worem heet met desen dede / salomon wilen eer .i. wonderlic doen doe hi makede den dieren temple na der tabernaculen exemple ende dartoe ons heren autar verbieden ordi ouer waer moises in die wet dat gheen steen moeste sijn gheset jn den autaer te ghere steden die met ysere es ghesneden dartoe dedi bringhen doen van verren lande salomoen marbertsteen vte .i. eilande dat men parium doe nande dat was so art dat hem dochte hoe men dat best sniden mochte hier toe sochti bendichede |
also dat hi nemen dede dat jonc van i vogle struus ende dedt besluten thuus jn .i. starc clar glasin vat so dat die struus mochte sien dat ende dar toe niet comen die uoghel euet sinen wech ghenomen dar hem nature wijsde de vart de uoghel liep ter wostinen wart ende brochte .i. woremkin ende streec metten bloede sijn dat glas ende het scorde thant bi deser bendichen vant van sulken worm[en sal]omoen hoe dat hi mochte scoren doen sinen arden mabersteen sonder altoes yser gheen thamur etemen dese worme mar jnne weet niet hare vorme[329]” |
2. Illustraties
JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350. [http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_135R_MIN_B2.JPG], folio 135rb2°.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[258] BURGER, Het boek der natuur, p. 187-190.
KNIGHT, K. New Advent: Catholic Encyclopedia. [http://www.newadvent.org], 10 augustus 2004.
[259] CURLEY (Ed. en vert.), Physiologus, p. 3-4.
[260] The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/7r.hti], Ms. 24, folio 7r°.
The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/7v.hti], Ms. 24, folio 7v°.
The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/8r.hti], Ms. 24, folio 8r°.
[261] BARTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum, 18de boek, 60ste kapittel.
[262] Itez is hoogstwaarschijnlijk een drukfout voor Item.
[263] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts, p. 150-152.
[264] LATINI, Li Livres dou Tresor, p. 154-155.
[265] GYSSELING, Corpus van Middelnederlandse teksten, II, p. 82-86.
[266] CURLEY (Ed. en vert.), Physiologus, p. 51.
[267] The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/15r.hti], Ms. 24, folio 15r°.
The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/14v.hti], MS. 24, folio 14v°.
[268] BARTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum, 18de boek, 84ste kapittel.
[269] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts, p. 180-181.
[270] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts, p. 160.
[271] LATINI, Li Livres dou Tresor, p. 170
[272] GYSSELING, Corpus van Middelnederlandse teksten, II, p. 120-122.
[273] GYSSELING, II, Corpus van Middelnederlandse teksten, p. 96-97.
[274] CURLEY (Ed. en vert.) Physiologus, p. 12-13.
[275] The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/61r.hti], Ms. 24, folio 61r°.
The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/61v.hti], Ms. 24, folio 61v°.
The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/62r.hti], Ms. 24, folio 62r°.
The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/62v.hti], Ms. 24, folio 62v°.
The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/63r.hti], Ms. 24, folio 63r°.
[276] BARTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum, 12de boek, 2de kapittel.
[277] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts, p. 190-192.
[278] LATINI, Li Livres dou Tresor, p. 136.
[279] GYSSELING, Corpus van Middelnederlandse teksten, II, p. 130-134.
[280] CURLEY (Ed. en vert.), Physiologus, p. 13-14.
[281] The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/55r.hti], Ms. 24, folio 55r°.
The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/55v.hti], Ms. 24, folio 55v°.
The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/56r.hti], Ms. 24, folio 56r°.
The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/56v.hti], Ms. 24, folio 56v°.
[282] BARTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum, 12de boek, 15de kapittel.
[283] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts. p. 288-289.
[284] LATINI, Li Livres dou Tresor, p. 148.
[285] GYSSELING, Corpus van Middelnederlandse teksten, II, p. 159-161.
[286] The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/73v.hti], Ms. 24, folio 73v°.
[287] BARTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum, 18de boek, 31ste kapittel.
[288] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts. p. 345-346.
[289] LATINI, Li Livres dou Tresor, p. 128-129.
[290] GYSSELING, Corpus van Middelnederlandse teksten, II, p. 219-222.
[291] CURLEY (Ed. en vert.), Physiologus, p. 23-24.
[292] The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/69v.hti], Ms. 24, folio 69r°.
[293] BARTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum, 18de boek, 91ste kapittel.
[294] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts, p. 373.
[295] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts, p. 412.
[296] LATINI, Li Livres dou Tresor, p. 131-132
[297] GYSSELING, Corpus van Middelnederlandse teksten, II, p. 237-238.
[298] CURLEY (Ed. en vert.), Physiologus, p. 45-46.
[299] The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/73r.hti], Ms. 24, folio 73r°.
[300] BARTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum, 13de boek, 33ste kapittel.
[301] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts, p. 336-341.
[302] LATINI, Li Livres dou Tresor, p. 129.
[303] GYSSELING, Corpus van Middelnederlandse teksten, II, p. 248-249.
[304] The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/75r.hti], MS. 24, folio 75r°.
[305] The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/76r.hti], MS. 24, folio 76r°.
[306] BARTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum, 18de boek, 84ste kapittel.
[307] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts, p. 351-352.
[308] LATINI, Li Livres dou Tresor, p. 128.
[309] GYSSELING, Corpus van Middelnederlandse teksten, I, p. 252-254.
[310] CURLEY (Ed. en vert.), Physiologus, p. 61.
[311] The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/69v.hti], Ms. 24, folio 69v°.
The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/70r.hti], Ms. 24, folio 70r°.
[312] BARTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum, 18de boek, 86ste kapittel.
[313] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts, p. 409-411.
[314] LATINI, Li Livres dou Tresor, p. 135-136.
[315] GYSSELING, Corpus van Middelnederlandse teksten, II, p. 284-285.
[316] CURLEY (Ed. en vert.), Physiologus, p. 61.
[317] The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/69v.hti], Ms. 24, folio 69v°.
The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/70r.hti], Ms. 24, folio 70r°.
[318] BARTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum, 18de boek, 86ste kapittel.
[319] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts, p. 409-411.
[320] LATINI, Li Livres dou Tresor, p. 135-136.
[321] GYSSELING, Corpus van Middelnederlandse teksten, II, p. 284-285.
[322] The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/63r.hti], Ms. 24, folio 63r°.
The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/63v.hti], Ms. 24, folio 63v°.
The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/64r.hti], Ms. 24, folio 64r°.
The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/64v.hti], Ms. 24, folio 64v°.
[323] Itez is hoogstwaarschijnlijk een drukfout voor Item.
[324] BARTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum, 12de boek, 5de kapittel.
BARTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum, 18de boek, 11de kapittel 11.
[325] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts, p. 423-425.
[326] LATINI, Li Livres dou Tresor, p. 142-143.
[327] GYSSELING, Corpus van Middelnederlandse teksten, II, p. 292-294.
[328] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts, p. 447.
[329] GYSSELING, Corpus van Middelnederlandse teksten, II, p. 313-314.