Dierenopvattingen en -voorstellingen in de stand van de kennis in de 13de eeuw. (Caroline Everaert)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Bijlagen

 

Lijst met namen van autoriteiten[258]

 

Adelinus of Aldhelmus van Malmesbury (ca 640-709) was een Engelse dichter en werd in 705 de eerste bisschop van Sherborne. In zijn werk Liber monstrorum bespreekt hij de wonderbaarlijke volkeren. Daarnaast schreef hij verschillende Latijnse raadsels in versvorm waarin dieren, planten en stenen werden vermeld.

 

De Engelse augustijn Alexander Neckham (1157-1217) was geleerde in de filosofie en theologie. Hij schreef bijbelcommentaren, becommentarieerde de werken van Aristoteles en schreef De naturis rerum.

 

Ambrosius (ca. 1200-1280) werd beschouwd als een van de kerkvaders. Van 374 tot 397 was hij bisschop van Milaan. Zijn werk, Hexaëmeron, was gebaseerd op het gelijknamige werk van Basilius. Hierin bespreekt hij de zes scheppingsdagen.

 

Aristoteles (384-322 voor Christus) was een Griekse filosoof en natuurwetenschapper. Zijn logische werken, verzameld in het Organon, vormden de basis van het middeleeuwse onderwijs. Zijn natuurfilosofische werken, Liber Naturalis, werden pas in de 13de eeuw bekend in het Westen. Daaronder bevond zich het deel over de dieren, De animalibus.

 

De kerkvader Augustinus (354-430) was gedurende de hele Middeleeuwen een van de voornaamste autoriteiten. In 396 werd hij benoemd tot bisschop van Hippo, een ambt dat hij voor de rest van zijn leven bleef uitoefenen. Zijn voornaamste werk was De civitate dei (412-426).

 

Averroes of Ibn Roschd (1126-1198) was een Arabische filosoof. Hij was in de christelijke wereld vooral gekend voor zijn vertalingen en commentaren op de werken van Aristoteles.

 

De Arabische arts Avicenna of Ibn Sina (980-1037) raakte, net zoals Averroes, in het Westen bekend door zijn vertalingen van de werken van Aristoteles. Michaël Scotus vertaalde op zijn beurt Avicenna.

 

Basilius Magnus (ca. 330-379) was een Griekse kerkvader en bisschop van de provincie Caesarea. Hij schreef een werk over de zes scheppingsdagen, de Hexaëmeron.

 

Hieronymus (ca. 347- 419/420) was een kerkvader en filoloog. Hij maakte een vertaling van de Bijbel, de Vulgaat, die gedurende de Middeleeuwen als standaard werd beschouwd. Daarnaast schreef hij ondermeer bijbelcommentaren en heiligenlevens.

 

Isidorus van Sevilla (ca. 565-636) was aartsbisschop van Sevilla. Zijn encyclopedie, de Etymologiae, was een compilatie van de gehele kennis van zijn tijd. Alle gebieden van de wetenschap werden verkend. De etymologische verklaring van de woorden waren van groot belang in dit werk dat gedurende de Middeleeuwen een belangrijke bron van kennis bleef.

 

Jacobus van Vitry (ca. 1165-1240) was van 1216 tot 1228 bisschop van Akko (Palestina). In 1229 werd hij kardinaal van Tusculum en nog later werd hij legaat van Frankrijk en Duitsland. In zijn Historia Oriëntalis beschreef hij de geschiedenis, de geografie en de natuur van het Heilige Land.

 

Gaius Plinius Secundus Maior of Plinius de Oudere (23/24-79) was een Romeinse militair, magistraat en schrijver. Zijn werk Historia Naturalis met zijn talrijke natuurbeschrijvingen was een van de belangrijkste bronnen gedurende de Middeleeuwen.

 

Gaius Iulius Solinus (3de eeuw) baseerde zich voor zijn werk Collectanae rerum memorabilium op het hierboven genoemde werk Historia Naturalis. Hierin werden beschrijvingen verzameld die de auteur zogezegd waargenomen heeft op zijn wereldreis.

 

De dominicaan Thomas van Cantimpré (ca. 1201-1270) was een leerling van Albertus Magnus. Hij schreef een aantal heiligenlevens, het Liber apum (ofwel Het biënboec) en een encyclopedie Liber de natura rerum (1233-1248) dat de inspiratiebron zou zijn voor Jacob van Maerlants Der naturen bloeme.

 

 

Bijlage 1: De leeuw

 

1. De bronnen

 

a. Physiologus

 

“1. We begin of all by speaking of the Lion, the king of all the beasts

 

Jacob, blessing his son Judah, said, “Judah is a lion’s whelp” [Gen. 49:9]. Physiologus, who wrote about the nature of these words, said that the lion has three natures. His first nature is that when he walks following a scent in the mountains, and the odor of a hunter reaches him, he covers his tracks with his tail wherever he has walked so that the hunter may not follow them and find his den and capture him. Thus also, our Savior, the spiritual lion of the tribe of Judah, the root of David [cf. Rev. 5:5], having been sent down by his coeternal Father, his intelligible tracks (that is, his divine nature) from the unbelieving Jews: an angel with angels, an archangel with archangels, a throne with thrones, a power with powers, descending until he had descended into the womb of a virgin to save the human race which had perished. “And the word was made flesh and dwelt among us” [John 1:14]. And those who are on high not knowing him as he descended and ascended said this, “Who is this king of glory?” And the angels leading him down answered, “He is the lord of virtues, the king of glory” [cf. Ps. 24:10].

 

The second nature of the lion is that, although he has fallen asleep, his eyes keep watch for him, for they remain open. In the Song of Songs the betrothed bears witness, saying, “I sleep, but my heart is awake” [S. of S. 5:2]. And indeed, my Lord physically slept on the cross, but his divine nature always keeps watch in the right hand of the Father [cf. Matt. 26:64]. “He who guards Israel will neither slumber nor sleep” [Ps. 121:4].

 

The third nature of the lion is that, when the lioness has given birth to her whelp, she brings it forth dead. And she guards it for three days until its sire arrives on the third day and, breathing into its face on the third day, he awakens it. Thus did the almighty Father of all awaken from the dead on the third day the firstborn of every creature [cf. Col. 1:15]. Jacob, therefore, spoke well, “Judah is a lion’s whelp; who has awakened him?” [Gen. 49:9] [259].”

 

b. Aberdeens bestiarium

 

De tribus principalibus naturis leonis.\ Phisici dicunt leonem\ tres principales naturas habere. Prima natura eius est, quod per\ cacumina montium amat ire. Et si contigerit ut queratur\ a venatoribus, venit ad eum odor venatorum, et cum cau\da sua tetigit posttergum vestigia sua. Tunc venato\res investigare eum nequeunt. Sic et salvator noster, scilicet\ spiritualis leo, de tribu Iuda, radix Iesse, filius David, cooperuit\ vestigia sue caritatis in celis, donec missus a patre descenderet\ in uterum virginis Marie, et salvaret genus humanum quod perierat.\

 

Et hoc ignorans diabolus scilicet humani generis inimicus, quasi pu\rum hominem ausus est temptare. Etiam hoc ignorantes qui sur\sum erant angeli, eo ascendente ad patrem, dicebant ad eos qui\ cum eo ascendebant: Quis est iste rex glorie?

 

Secunda natura eius est quod\ cum dormit, oculos apertos habere videtur. Sic et dominus noster cor\poraliter obdormiens in cruce, sepultus est, et deitas eius vigilibat, \ sic dicitur in canticis canticorum: Ego dormio, et cor meum vi\gilat. Et in psalmo: Ecce non dormitabit neque dormiet, qui\ custodit Israel.

 

 

Tertia natura eius est, cum leena parit catulos\ suos generat, eos mortuos, et custodit eos tribus diebus donec\ veniens pater eorum tertia die insufflat in faciem eorum et\ vivificat eos. Sic omnipotens pater dominum nostrum Iesum Christum, tertia die\ suscitavit a mortuis, dicente Iacob: Dormitabit tanquam\ leo, et sicut catulus leonis suscitabitur.

 

 

Adversi coheunt. Nec hii tan\tum, sed et linces, et cameli, et elephanti, et rinocerontes,\ et tygrides, et leene. Fetu primo catulos quinque educant. De\ inde per singulos numerum decoquunt annis in sequentibus.\ Et postremo cum ad unum pervenerint, materna fecunditas\ reciditur, sterilescunt in eternum.

 

Leontophones vocari accipimus modicas bestias.\ Que capte exuruntur ut earum cineres [A: cineris] aspergine carnes pol\lute iacteque carnes pita [A:per compita] concurrentium semitarum leones ne\cent, si quantulumcumque ex illis sumpserint. Propterea leones\ naturali eas primunt odio atque ubi facultas data est morsu\ quidem abstinent, sed dilaniatas exanimant pedum nisibus.\

Of the three main characteristics of the lion.
Those who study nature say that the lion has three main characteristics. The first is that it loves to roam amid mountain peaks. If it happens that the lion is pursued by hunters, it picks up their scent and obliterates the traces behind it with its tail. As a result, they cannot track it. Thus our Saviour, a spiritual lion, of the tribe of Judah, the root of Jesse, the son of David, concealed the traces of his love in heaven until, sent by his father, he descended into the womb of the Virgin Mary and redeemed mankind, which was lost.

 

 

Not knowing of his divine nature, the Devil, the enemy of mankind, dared to tempt him like an ordinary man. Even the angels on high did not know of his divinity and said to those who were with him when he ascended to his father: 'Who is this king of glory?'

 

 

The second characteristic of the lion is that when it sleeps, it seems to have its eyes open. Thus our Lord, falling asleep in death, physically, on the cross, was buried, yet his divine nature remained awake; as it says in the Song of Songs: 'I sleep but my heart waketh' (5:2); and in the psalm: 'Behold, he that keepeth Israel shall neither slumber nor sleep' (121: 4).

 

The third characteristic of the lion is that when a lioness gives birth to her cubs, she produces them dead and watches over them for three days, until their father comes on the third day and breathes into their faces and restores them to life. Thus the Almighty Father awakened our Lord Jesus Christ from the dead on the third day; as Jacob says: 'He will fall asleep as a lion, and as a lion's whelp he will be revived' (see Genesis, 49:9).

...

Lions mate face to face; and not only lions, but lynxes, and camels, and elephants, and rhinoceroses, and tigers. [Lionesses, when] they first give birth, bear five cubs. In the years which follow, they reduce the number by one at a time. Afterwards, when they are down to one cub, the fertility of the mother is diminished; they become sterile for ever.

...

We learn of small beasts called leontophones, lion-killers. When captured, they are burnt; meat contaminated by a sprinkling of their ashes and thrown down at crossroads kills lions, even if they eat only a small an amount. For this reason, lions pursue leontophones with an instinctive hatred and, when they have the opportunity, they refrain from biting them but kill them by rending them to pieces under their paws.[260]

 

c. Bartholomaeus Anglicus[261]

 

“Dat lix. ca. vander leeuwen

Leo grece dit is leeuwe in griex is

coninc in duytsch daer om dat hi coninck

ende prins is van allen beesten als ysidorus seyt

li. xij. Sommige vanden leeuwen sijn cort

ende mit cruusden manen ende dese –

en vechten niet ende sommighe sijn lang

ende mit slechten hanghenden manen

ende dese sijn fel haer voerhoeft ende

hoer start bewijst hoer moeden ende hoer

craft leyt inder borsten ende die vastich

eyt int hoeft. Ende als si gevanghen

sijn vanden iaghers so sien si in die aer

de op dat si te myn veruaert sullen we-

sen vanden iaghers die al om hem staen

ende si ontsien die crijschinghe vanden

raden des wagens mer si ontsien tuuer

meest ende si slapen mit openen oghen ende

als si wanderen so decken si hoer voet-

stappen datse die iager niet vinden en kan

ende als si geworpen hebben so slaept dat

welpen drie daghen ende dan lesten o

uermits briesschinge vanden vader wortet

gewect al beuende ende dit is een natuer

lic exempel biden mensch. want ist dat si

niet gequetst en werden so en connen si niet

toernich wesen ende in hen is oec grote ont

fermharticheyt want si en misdoen nye

mant die gaen leggen die geuanghen lu-

den die hen te moete comen laten si thuys

trecken ende si en eten gheen menschen ten waer dat si alte groten honger hadden

Hier toe heuet ysidorus geseyt li. xij. Item

plinius seyt li. viij. ca. xvij. Dat die leeu

wen in sijnre hoechke edelheyt is wan

neer dat hem sijn hals ende sijn scouderen

ouer al mitten manen bedect sijn ende die

leeuwen die de pardy winnen en heb-

ben die edelheyt niet Item die leeuwe be-

kent wel als die lewin mitten pardus ge

hilict heeft ende dan so bijt hijse ende slaet-

se mer mocht si erghent aen een water

comen dat si hoer wasschen mocht so en

wister die leeuwe niet af ende als si der ion

gen geneest so wert hoer die buke van-

den claeuwen der iongen geschoert en-

de dair om en baert si niet dicwijl plinius

seyt dat si eerst vijf ionghen brengt daer

na vier ende also alle iaer een pyn ende si

sijn int eerst ongeforineert ende cleyn ter

grootheyt van enen wesel int begin ende

hi seyt oec dat si ter sester maent nauwe

geboren mogen werden ende tot twe en maen

ten nauwe beroert en werden Item die

leeuwe pist als een hont die tbeen op

licht ende die orine stinct seer vuyl | ende als

hi eens sat is so mach hi drie dagen vas-

ten ende ist dat hi te veel ghegeten heeft

so werpt hi die spise in een fonteyn. Ende

als hem honghert so haelt hise mitten

claeuwen weder wt ende hi en werpt die spi

se niet wt dan als hi geiacht wert op

dat hi te bat vlyen mach of lopen Item

hi mach alte langhe leuen twelc bekent

wort bijder verteringe van sinen tanden

ende dan is sijnre ontheyt als hi qualiken

arbeyden mach so et hi wel menschen

ende dan pleghen si omtrent den steden te

wesen ende wachten tvolc dat te velde co

met ende alsmense vangt so werden si ge

hangen op dat si te meer veruaert sullen

wesen si gripen die mannen wel. Mer op

ten wiuen grimmen si slecht est en doen

hem niet dien ionghen kinderen misdoen si

selden ten waer dat si alte grote honger

hadden ende wanneer dit die leeuwen toer-

nich sijn so slaet hi die aerde eerst mit si

nen staert ende dair na verheft hen sijn moet

so smijt hi sinen rugge hardeliken mit

sinen start weder ende wt alle wonden die

hi maect mitten nagelen of mitten tan-

den dair loept scarpe ende wreet bloet wt

als ysidorus seyt Item als hi in groter vre-

sen is van sinen liue als hem die honden

also na comen dat hi qualiken ontgang-

een mach so openbaert hi sijn edelheit

want hi en wil niet sculen in heyughen

noch in hagen mer hi gaet sitten op een

schoen velt ende hi saet hen daer toe dit hi

hem weren wil also langhe als hi staen

kan ende comt toe springhen mit groten

spronghen ende schoert die honden ende als

hi gewont wort dat weet hi also nauwe

wie hem dat ghedaen heeft ende in sinen

aenganck pijnt hi hem vlichs den recht

sculdigen te gripen hoe veel datter sijn

ende als yemant na hem schiet ende hijs niet

en raect so werpt hi dien neder mer hy

en quetsten niet ende screyt of stort tranen wt si-

nen oghen ende als hi siecke is so mey

stert hi hem seluen mit apenbloet Itez[262]

hi ontsiet seer eens hanen kam ende sinen

sanck ende hi is een bequaem dier beken

nende ende minnende die hen goet doet alst

openbaert inden exempelen die plinius

daer seyt Hier toe henet plinius gheseyt

li. xij. ca. xvij. Vanden leeuwe seyt aristo

tiles li. ij. Ende alsoe doet avicenna dat die

leeuwe heeft enen hals of hi onberoer

lic waer ende stijf ende sijn binnenste sijn of si

van enen honde waren ende altoes roert

hi den rechteren voet eerst ende na den laf

teren als die kemel doet ende hi heeft lut

tel morchs inden benen ende sijn benen sijn

hart want waert datmen daer harde op

sloeghe het sonde schinen of daer vier

wt spronghe Item li xvi. seyt hi dit die

leeuwe veel spieren in sinen voeten heeft

ende daer om wint hi blinde kinder als dye

hont of die wolf ende hi heeft gesaechde

tanden ende daer om wint hi zonen dye on

volcomen sijn als die selue seyt ende so

linus mede die welke seyt soe wanneer

datmen enen ionghen hont slaet ende hy

ianct so is die leeuwe veruaert wes kinder

blint werden gheboren Item hi bercht

hem in hogen bergen ende daer siet hi si-

nen roef ende als hi den roef siet so reert

hi also lude van welker stemmen die ander

dyeren veruaert sijn ende bliuen vluchs

staen ende so coemt hi dair bi ende maect om

me die dyeren een cirkel daer die dieren

niet ouer en dorren gaen ende bliuen staen

of si doot waren recht of si verwijst wa

ren te steruen ende verdeyden sijns daer oft

haer coninc wear Item als hi ouer scar

pe steenroetsen of sireuellen gangen sal

so trect hi sijn claeuwen in ende huutse want

die claeuwen oerbaert hi voer sijn swaert

ende daer om trect hijse binnen sinen vley

sche op dat si niet gequetst en sullen wer

den ende hi scaemt hem den roef alleen te-

nen die hi geuanghen heeft ende dair om

laet hi den anderen beesten wat die hen

volgen van sijnre gracien die hi geroeft

had als die selue seyt Item hi is alsoe

heet van naturen dat hi coertsen crijcht

die den quarteyn bouen gaen ende dese

suuct heeft hen die nature ghegheuen op

dit hem sijn wredicheyt benomen sal wer

den Item sijn vleysch wantet alte sonder

linge hete is so ist quaet gheten als dy

ascrodies seyt ende plinius mede li. xxviij.

ende is oec goet in medecinen tot veel din

gen was smeer den serpenten contrari

is ende so wie daer mede besmeert is die

en darf niet zorgen voer enighe steecten

van venijnden wormen Item sijn vet gemengt mit roesolien beschermt die huut

vanden aensicht van laster ende van quaden

placken ende behout die witheyt ende ghe-

neest verbarntheyt | ende sijn gal mit wa-

ter ghemengt gheneest swellinghe der

oghen ende maectse claer ende is oeck goet

teghen die vallende suucten Item sijn

hert in spisen genomen den quar

teyn. Hier toe heuet plinius gheseyt li.

xxviij. ca. viiij. Item wanneer datmen den

leeuwe iaecht so maectmen enen dub-

belden cule den enen vluchs aen den an

deren ende inden anderen cule dair wort

een starke houten kist geset die lichteli

ken toeualt als si geraect wert \ ende men

set een scaep inden eersten cule ende dair

springt hi in naden scape ende so valter

vluchs een bort bouen op dat seer swaer

is also dat hi bouen niet weder wt en mach

ende als hi dan siet dat hi verscalct is soe

vliet hi voert inden anderen kule die daer

aen staet mitter houtenre kisten die soe

beheyndeliken ghemaect is mit eenre

vallen dat die kist vast toe sluyt als dair

yet coemt ende daer blijft hi in geuangen

ende dan comen die iaghers toe ende nemen

minen lieuen here mitter kisten ende voe

renen wech ende houdenen alsoe langhe

daer rhent hi getemdt wert ende dit roert

iheronimus ouer ezeetchiel xix. ca. al-

daer hi seyt \ si seynden hen in een keuye

of in een kist

Dat lx. ca. vander leeuwinnen

Leena dat is twijf vanden leeuwen

ende is een beest die seer gheyl is al

toes soude si wel hyliken ende daer om is

si wreeder dan die leeuwe ende sonderlin

ge als si iongen heeft want si avontuert

hoer lijf om haer kinder want si en ont

siet dat scut der iaghers niet op die tijt

. Item si baert veel ionghen ter eerster

dracht ende meer dan na ende daer om wert

haer moeder inden liue gequetst vanden

nagelen der iongen ende also draecht si al

le iaer myn als aristotiles ende plinius seggen

ende dese gelikenis seyt ysidorus li. Xij. Item

die dyeren mitten scarpen naghelen en

mogen niet dicwijl baren want si verder

uen die moeder daer si in leggen als si

hem inden liue bestaen te rueren Item

daer is een cleyn beestken dat alte seer ont

sien wert vanden leeuwe ende vander leeu-

winnen twelc opraleo hiet want het dra

get eenre hande venijn dat den leeuwe

ende den leeuwinne doot ende wanneer dat

beestken geuangen wert so barment ende

bestroyter vleysch mede mitter asschen

ende dat vleysch leytmen inden weghen

daer die leeuwen pleghen te wanderen

ende als si dat vleysch eten so steruen si als

ysidorus seyt li. xij. Item als auicenna

seyt li. vij. ca. i. so is die leeuwen een vra

tich dier inder spisen want hi et ende slijnt

sijn spise sonder kauwen ende daer om spu-

wet hi dicwijl wt dat hi ghegeten heeft

ende dat hi wt gheworpen heeft dat et hi

weder also dat hi swaer wert vander spi-

sen ende daer na vast hi twe daghen ende

twe nachten ende hi en doet sijn gevoech

niet dan tot tween daghen eens ende dat

is droghe sonder nat ende stinct seer vuyl

ende also doet sijn orine oec ende wanner dit

sijn buke op gesneden wert so coemter

een quade lucht wt ende hi heeft enen stinc

kenden adem die venijnt is ende sijn be-

ten sijn venijnt sonderlinge als hi raest

hi wort rasende als die hont doet als a

ristotiles ende auicenna segghen ende hi is

seer fel als hi toernich is ende hi pleecht

hem seluen mitten staert op sinen rug-

ge te slaen ende grimt leliken mit sinen tan

den sonderlinghe als hi honger heeft

ende hi pleecht in gaten ende in holen te scu-

len ende gripen die dyeren die verbi hem

liden ende springt hem op tlijf ende scoertse

ende breect hem vleysch been ende huut ende

etse ende siet hi yemant comen die hem

den roef nemen wil so grijpt hi sinen roef

vast mit sinen claeuwen in sinen armen

ende grimt ende siet ansteliken den ande

ren aen ende smijt die aerde starkelijck

mit sinen start ende ist dat yemant bi hem

coemt dien vaert hi opt lijf ende scoertse

ende dan loept hi weder tot sinen roef

Item als hi eerst enich dier gevanghen

Heeft so drinct hi dit bloet eerst van dien

Dier ende lecket ende na deylt hi die le

Den ende breectse van een ende slijndet

vleysch”

d. Albertus Magnus

 

“58. LEO (Lion) is represented by three species; one is short, with much hair on its neck and is relatively weak; another is slender, as if spawned by a leopard, and is timid in character; the third is long and displays enormous strength. |107| The lion is a lordly animal which delights in mighty and generous deeds, whence it is called “king of the beasts.” because it is disposed to share its prey with other animals, it disdains to provide for the morrow; after eating its fill, it is reluctant to return to leftovers of its feast but allows them to be taken by any animal, especially by man whom it seldom attacks and kills unless prompted by great hunger when no other food is available. With its formidable strength the lion claws and dismembers those that oppose and challenge its superiority; and beg for mercy. While a lion rarely shows fear, it has a unique hatred for the scorpion and invariably takes flight when it encounters one. According to some reports it is also afraid of a white rooster.

 When a lion is tamed, the training is enforced at the crack of a whip. If a lion is satiated by overeating, it sticks a paw down its throat to induce vomiting, especially when it anticipates running at full tilt in flight; scarcely ever will it eat a second meal before the first one is digested. (...)

Some contend the lion suffers continually from quartan fever, but this is patently absurd since nature produces no animal which lacks a balanced humoral constitution suited to its specific needs and designed to preserve its health under ordinary conditions. Sometimes when a lion takes sick, it preys on an ape and, after eating the ape’s flesh, is cured of its ailment. Occasionally it drinks a dog’s blood for the same purpose. The greasy fat of the lion has hotter quality than the fats of all other animals; for this reason every animal, even snakes, shies away from anyone who is smeared with lion grease. The vertebrae in a lion’s neck are intimately connected and the adjacent flesh is tough and rigid, giving the entire neck a tendinous character which prevents the lion from turning its head and looking backward. Its interior parts are like those of a dog, not expecting the fanglike teeth, though the lion’s are larger; however its external appearance more resembles a cat. When a lion traverses stony ground, it retracts its claws to protect them from damage, treating them as weapons to be spared for conflict.[263]

 

e. Brunetto Latini

 

“CLXXIIII DEL LION

 

LION est apelés selonc la langue as grizois, ki tant vaut dire comme rois en nostre parleure. Car lion est apelés rois des bestes, pour ce que la ou il crie toutes bestes s’enfuient comme se la mors les cachast; et la u il fait cercle de sa coue, nule beste n’ose passer par enki. 2. Et nanporquant lyon sont de. iii.manieres; car li .i. sont brief et ont les crins crespes et sont sans bataille, li autre sont lons et grans et ont crins simples et sont mervilleuse fierté. Et lor corage sont demoustré par le front et par sa coue, et sa force est en son pis, et sa fermeté est en son chief. 3. Et ja soit ce k’il est redoutés de tous animaus, neporquant il crient le blanc cok et la tumulte de roës, et feus li fet grant paour. Et d’autra part li escorpions li fet mal trop grant se il le fiert, nés le venin dou serpent l’ocist. 4. Car cil ki ne soufri pas que nule chose fust sans contraira volt bien ke li lions ki est orgilleus et fors sor toutes choses, et ke par sa grant fierté ensit proie tozjours, eust des choses ki l’enpechent contre sa cruauté, dont il n’a pooir k’il s’en deffende; et entre * ce est il si malades autresi con de fievre les .iii. jours de la sesmaine, ki mout amenuise son orguel. Et nanporquant nature li ensenge a mangier le siguë, ki le garist de sa maladie. (…)

7. Et sachiés ke lyon gisent envers, li malle avec femele, autresi come les cers et comme cameus et olifans et unicorn et tygres, et si engendrent .v. fiz a la premiere porture; mais la force k’il ont es ongles et es dens et en tout le cors empire molt la matrice sa mere, tant come il sont dedens. Et a lor naistre issent en tel maniere que la seconde fois li leus ou la mere reçoit la semence son malle n’a pooir que il engendrent que .iiii., et a la tierce fois trois, et a la quatre fois .ii., et a la quinte .i. De lors en avant est cil leus si gastes k’il ne conçoit jamés tote en lor naissance, li lionceaus sont si esbahi k’il en gisent en pasmison .iii. jors, autresi come s’il fussent sans vie; tant que lor peres vient au chief de .iii. jors, ki les escrie si fort de sa vois que li fiz s’esdrecent et ensivent lor nature. 9. L’autre maniere de lyon sont engendré d’une beste ki a non parde, et teus lyons sont sans crins et sans noblece et sont conté entre les autres vils bestes. (…)[264]

 

f. Jacob van Maerlant[265]

 

“Leo segt solinus jeeste

es coninc van iiij. voeten beeste

leo es hi oec ghenant

ende liebard es hi in dietsch becant

men vindet oric visiren

van liebarden iij. manieren

curte vintmen als ende als

ru gheard kersp inden als

mar die ne sijn no starc no snel

andre vintmen also wel

dat perdus winnete dat wreede dier

die ne sijn no wreet no fier

noch oec inden als oec gemaent

mar edele lione als men waent

sijn lanc ende smal ende slecht yard //

snel ende starc ende onueruard

sine weten ghene scalchede

no negheen bedrieghen mede

simpel es die sien van desen

ende also wilsi besien wesen

hare uoroft ende start doet

verstaen hoe hi es ghemoet

jn barste ende in uoete uoren

ligghen are crachte als wijt oren

so et si si alsi riden

hare ghenoete willen tallen tiden

die liewinne brinct eerst .v. jonghe

dan iiij. ten andren spronghe

dan iii. Dan .ii. dan .j.

dar na nemmermee negheen

twe spenen euet ende die clene

middel an haren buuc allene

augustinus die seget

alse die lewinne hare jonc leget

dat sj in .iij. draghen ne waken

dan comt die vader claghe maken

ende grongieren ende mesbaren

dan onwaecsoe te waren

ende dese slaep ghelijct der doet

dits van beesten wonder groet

solinus seit in sijn gedichte

men quetsene hine belcht niet lichte

mar maecmenne erre so es uerloren

al dat hem qomt te uoren

nochtan sparti dats heren doen

twi draghen si in den scilt .i. lioen

ende sine int herte niet draghen

vindsi were si laten em jaghen

mar den armen ende den verwonnen

dies dien sparen niet connen

vint dat lion oec sonder waen

enen man die was gheuaen

dien ne comti altoes niet an

no uerbitet oec den man

het ne dadem ongher alte groet

onder oec hi den man doet

dan twijf dats grote edelhede

ende ouder doeti urouwen mede

dan magheden onbesmet

alsi slaept sine oghe let

ne wert yloken nemmermee

gati in sande of in snee

hi dect met sinen starte dan

sijn spor om dattene die man

nie ne vinde also ghereet”

2. Illustraties

 

JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350. [http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_059V_MIN_B1.JPG], folio 59vb°.

 

 

JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_022R_MIN_B1M.JPG], folio 22rb1°.

 

 

Bijlage 2: De eenhoorn

 

1. De bronnen

 

a. Physiologus

 

“XXXVI. On the Unicorn

 

In Deuteronomy Moses said while blessing Joseph, “His beauty is that of the firstling bull, and his horns are the horns of the unicorn” [Deut. 33:17]. The monoceras, that is, the unicorn, has this nature: he is a small animal like the kid, is exceedingly shrewd, and has one horn in the middle of his head. The hunter cannot approach him because he is extremely strong. How then do they hunt the beast? Hunters place a chaste virgin before him. He bounds forth into her lap and she warms and nourishes the animal and takes him into the palace of kings.

 

The unicorn has one horn because the Savior said, “I and the Father are one” [John 10:30]. “For he has raised up a horn of salvation for us in the house of his servant David” [Lk. 1:69]. Coming down from heaven, he came into the womb of the Virgin Mary. “He was loved like the son of the unicorns” [cf. Ps. 22:21] as David said in the psalm.

 

[He is said to be shrewd since neither principalities, powers, thrones, nor dominations can comprehend him, nor can hell hold him. He is small because of the humility of his incarnation. He said, “Learn from me; for I am gentle and lowly in heart” [Matt. 11:29]. He is so shrewd that that most clever devil cannot comprehend him or find him out, but through the will of the Father alone he came down into the womb of the Virgin Mary for our salvation. “And the Word became flesh and dwelt among us” [Jon 1:14]. The unicorn is like the kid, as is our Savior according to the Apostle: “He was made in the likeness of sinful flesh and for sin he condemned sin in the flesh” [cf. Rom. 8:3]. This was spoken well of the unicorn.][266]

 

b. Aberdeens bestiarium

 

De monocero\

Est monoceros monstrum\ mugitu horrido, equino\ corpore elephantis pedibus, cau\da simillima cervo. Cornu\ media fronte eius protenditur\ splendore mirifico, ad mag\nitudinem pedum quatuor, ita\ acutum ut quicquid impe\trat [A: impetat] facile ictu eius foretur.\ Vivus non venit in homi\num potestatem, et interimi quidem potest, capi non potest.\

Of the monocerus
The monoceros is a monster with a horrible bellow, the body of a horse, the feet of an elephant and a tail very like that of a deer. A magnificent, marvellous horn projects from the middle of its forehead, four feet in length, so sharp that whatever it strikes is easily pierced with the blow. No living monoceros has ever come into man's hands, and while it can be killed, it cannot be captured
[267].”

 

c. Bartholomaeus Anglicus[268]

 

“Dat lxxxiiij. ca. vanden eenhoern

Rinoceron in griex dat is cornulo

nare in latijn ende eenhoern in duyt

sche dat selue is oeck monoceron ende is

alte wreden beest ende heeft enen hoern

voer in thoeft staen van vier voeten lang

ende is ouer starck ende scarp ende soe wat hi

daer mede raect dat gaet doer als ysi-

dorus seyt li. xij. want hi heeft dicwile

vechtinghe mitten elephant ende dien

quetst hi can hi daer toe comen ende hi

weet wel dat hi nergent crancste en is

dan inden buke ende daer om steect hi al-

toes naden buke des elephanten ende de

sen eenhoern en machmen qualiken van

ghen dan in deser manieren als die au

toers scriuen vanden naturen der dinghen

Men set hem een meysken voer dat een

reyn maecht is ende dan coemt die een-

hoern ende begeeft alle sijn wreetheyt ende

leyt sijn hoeft inder maechden scoet ende

wert onstlaep ende dan wert hi geuangen

ende wert doot geslagen mitten scotten der

iageren. hier toe heuet ysidorus geseyt li.

xij. Item gregorius seyt ouer iob Dat de-

se eenhoern alsoe fel is ende also onghe-

temt van naturen waert dat hi mit e-

niger subtilicheyt geuangen worde men

mochts niet leuende houden dat hi them

men soude willen mer hi sterft vluchs

Item plinius seyt van desen li. viij. ca.

xxi. p dat hi midzen op tvoerhoeft in-

den nazegaten te midswegen vander na-

sen enen hoern heeft ende is viant des e

lephants ende hi wettet ende scueret sinen

hoern theynden opten roetsen op dat hi

te bat rede sal wesen te vechten Item die

selve seyt li. xxij. ca. xxij. datter veel spe

cien sijn van desen dier / als rinoceron

monoceron ende egliceron ende monoceron

is een wrede wilde beest die den heynst

gelijc is inden lichaem ende den herte in

den hoefde ende den elephant inden voe

ten ende den beere inden start ende geeft een

sware stemme wt ende heeft enen swarten

hoern wt blickende midzen in tvoerhoeft

van tween cubitus lanck dese beest en

machmen leuende niet vanghen ende egli

ceron is een speci vanden eenhoern en-

de hiet in latijn capricornus van egle in

griex dat is capra in latijn ende gheyt in

duytsch ende van ceros in griex dat is

hoern in duytsch ende is een cleyn dier

dat den hueken gelijc is ende is alte wreet

ende draecht enen hoern voer in thoeft

Item plinius seyt aldaer dat in indien sijn

ossen mit enen hoern ende hebben witte

spockelen ende vaste ende dichte claeuwen

als die paerden ende daer sijn oeck ezels

mit enen hoern als aristoteles auicenna ende

plinius segghen want dese hebben enen

hoern staen tusschen horen oren ende dat

ander lijf is als die wilde ezel ende alsul

ken eenhoern en is also fel niet noch soe

koen als die ander. Ende monoceros wert

geseyt van monos in griex dat is een in

duytsch ende ceros dat is eenhoern

dat es te samen een dier hebbende een

hoern in sijn voerhoeft ende wert ghede-

clineert Nom hic rinoceron gto huius ri-

nocerontis ende men vint oeck rinoceros

ende monoceros ende dan seytmen in geni-

tiuo rinocerotis ende also vanden anderen”

 

d. Albertus Magnus

 

“|144| 106. UNICORNIS (Single-horned rhinoceros) has a modest size in relation to its tremendous power. The color of its hide resembles boxwood, and its feet are divided into two hooves. These inhabitants of hilly and desert districts grow a sizable horn on their forehead. Using this horn which they sharpen by honing it on rocks, they are able to pierce hide of an elephant, and they have no fear of hunters. The famous Pompey once exhibited this animal at a spectacle in Rome.

 It is alleged the rhinoceros is so charmed by virgin maids it become gentle and even soporific in their presence, so it can be captured and bound. A young rhinoceros can be caught and tamed[269].”

 

“|119| 71. MONOCEROS (Rhinoceros) has a horrifying bellow. In form it seems to be a composite of several animals, for it has the body of a horse, the feet of an elephant, a swinelike tail and a cervine neck. Growing from the center of its forehead is a stately horn of wondrous splendour, sometimes attaining a length of four feet, and so sharp it readily pierces anything into which it is thrust. Rarely can this animal be capture, much less tamed, and there are virtually no reports of its submitting in the live state to man’s governance. In fact, when it sees that it may be overcome, it kills itself in a blind rage[270].”

 

e. Brunetto Latini

 

“CLXXXXVIII JA PARLE DE L’UNICORNE

 

Unicorne est une fiere beste auques ressemblable a cheval, de cors; mais il a piez d’olyfant, coue de cerf, et sa voix est fierement espoenatable; et enmi sa teste a une corne, sans plus, de merveillouse resplendor, et a bien .iiii. piez de lonc, mais il est si forz et aguz que il perce legierement quantque il ataint. 2. Et sachez que unicor est si aspres et si fiers que nul ne la puet attaindre ne prendre par nul laz dou monde: bien puet estre qu’il soit occis, mais vif ne le peut on avoir. Et neporquant li veneor envoient une vierge pucele cele part ou li unicor converssent; car c’est sa nature que maintenant s’en vait a la pucele tout droit et depose toute fierté, et se dort souef en son sain et en ses dras. En ceste maniere le deçoivent li veneor[271].”

 

f. Jacob van Maerlant

 

“Vnicornus ludet .i. horen

espentijn heetement als wijt horen

rinocheros heetet in dietscher wort

(…)

ons scriuet iacob van vitri

ende sente isidorus de meester vri

hoement vaet ende niet ne iaghet

men nemet ene ombesmette maghet

ende setse alleene in gheen woud

daer hem dunicornus houd

dar comet dat dier ende siet hane

dat reine ulesch de soete ghedane

ende werpet dar wech ende af doet

allen fellen houermoet

ende anebedet die suuerede

sijn houet met groter goedertierede

ende leghet in der ioncurouwen scoet

ende slapet daer met gnoechten groot

so coment die jaghers mettien

ende vanghent al onuersien

si slaent doot na hare gheuoech

ofte si bindent vaste ghenoech

ende bringhent in palaisen dan

hoghen heren te scouwene an

dit wreede dier dit espentijn

dinket mi .i. bedieden sijn

vanden godes sone die sonder beghin

es ende was indes vader sin

ende dar onse ulesch an nam

want heri andie maget quam

was hi in emelrike wreet

ende uerstac die inglen leet

huten emele onder derde

om hare dorpere houarde

[in arderike balch hi mede

om sine ouerhorechede]

vp onsen hersten vader adame

ende hi toghedem sine grame

den quaden sodomiten mede

om hare groote onsuuerhede

ende om hare gulseit also wel

den kindren van israel

dit vnicoren dese eneghe sone

ne leuede inde werelt de gone

diene enechsijns adde belaghet

sonder maria de soete maghet

die alleene alst es an scine

sat inder werelt wostine

alleene was soe want hare ghelike

ghebreket in dat arderike

hare hoemoede hare suuerhede

daden den sone der ewelicheden

vergheeten sine wreeteit groot

ende beete neder in haren scoet

dats in haren lachame reine

dar hi sonder mans ghemeine

den menschelic roc ane dede

tonser alre salichede

jn desen roc sonder waen

hebbene de iagers gheuaen

alse inder reinre maghet scoet

dat sijn de ioden diene doot

sloeghen al sine daer vonden

die dar naer in curten stonden //

van doode te liue up was ghewect

ende inden hoghen palaise ghetrect

met sinen eweliken vader

dar die heleghen sijn algader[272]

 

“Monocheros verstaet mi wale

ludet enoren in dutsche tale

plinius segt ende solijn

dat cume vreseliker dier mach sijn

sijn luud elken man veruart

ghescepen est als i pard

gheuoet na thelpen diere

gheouet na des erts maniere

na swijn ghestart als wijd oren

midden in den ouede voren

raghet hem .i. horen so clar

iiij voete lanc es hi dats war

so scarp dar mach niet jeghen staen

men macht bi ghenen angiene vaen

maer niet ghetemmen hoe soet sj

ons seghet jacop van vitri

dat gheen leuende man vaet

want eist so datment belacht

ende hoet hem siet in smans hoede

het bliuet doet van ouermoede

dit nes deenoren niet dat verstaet

dat die reine maget vaet[273]

 

2. Illustraties

 

Folio 15r ilustration detail - The Monoceros

Monoceros in: The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/comment/15rmonocero.hti], Ms. 24, folio 15r°.

 

Monocheros (vis) in: JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350. [http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_107V_MIN_B1.JPG], folio 107vb1°.

 

Monocheros (vis) in: JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_068R_MIN_B2M.JPG ], folio 68rb2°.

 

Unicornus in: JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350. [http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_071R_MIN.JPG], folio 71r °.

 

Unicornus in: JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_034R_MINM.JPG], folio 34r °.

 

Monocheros in: JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350. [http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_063R_MIN_B2.JPG], folio 63rb2°.

 

 

Monocheros in: JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_026V_MIN_AM.JPG], folio 26va °.

 

 

Bijlage 3: De arend

 

1. De bronnen

 

a. Physiologus

 

“VIII. On the Eagle

 

David says in Psalm 102, “Your youth will be renewed like the eagle’s” [Ps. 103:5]. Physiologus says of the eagle that, when he grows old, his wings grow heavy and his eyes grow dim. What does he do then? He seeks out a fountain and then flies up into the atmosphere of the sun, and he burns away his wings and the dimness of his eyes, and descends into the fountain and bathes himself three times and is restored and made new again.

 

Therefore, you also, if you have the old clothing and the eyes of your heart have grown dim, seek out the spiritual fountain who is the Lord. “They have forsaken me, the fountain of living water” [Jer. 2:13]. As you fly into the height of the sun of justice [Mal. 4:2], who is Christ as the Apostle says, he himself will burn off your old clothing which is the devil’s. therefore, those two elders in Daniel heard, “You have grown old in wicked days” [Dan. 13:52]. Be baptized in the everlasting fountain, putting off the old man and his actions and putting on the new, you who have been created after the likeness of God [cf. Eph. 4:24] as the Apostle said. Therefore, David said, “Your youth will be renewed like the eagle’s” [Ps. 103:5].[274]

 

b. Aberdeens bestiarium

 

De aquila /

Aquila ad acumine oculorum vocata, tanti enim dicitur esse\ contuitus ut super maria immobili penna feratur nec\ humanis pateat obtutibus de tanta sublimitate pisciculos na\ tare videat ad tormenti instar descendens, raptam predam pen\ nis ad litus pertrahat.

 

 

 

Cum vero senuerit, gravantur ale ipsius, et\ obducuntur caligine oculi eius. Tunc querit fontem et contra eum\ evolat in altum usque ad aerem solis, et ibi incendit alas suas\ similiter et caliginem oculorum exurit in radio solis. Tunc de\ mum descendens in fontem trina vice se mergit, et statim reno\ vatur in multo vigore alarum, et splendore oculorum.

 

 

 

Sic et tu\ homo qui vestimentum habes vetus, et caligant oculi tui, que\ re spiritualem fontem domini et eleva mentis oculos ad deum qui est\ fons iusticie et tunc renovabitur sicut aquile iuventus tua.

 

Asse\ ritur quoque quod pullos suos radiis solis obiciat, et in medio ae\ ris ungue suspendat. Ac siquis repercusso solis lumine intrepidam\ oculorum aciem in offenso intuendi vigore servaverit, is probatur\ quod veritatem nature demonstravit. Qui vero lumina sua radio\

solis inflexerit, quasi degener et indignus tanto patre reicitur\ nec estimatur educatione dignus, qui fuit indignus suscep\ tione. Non ergo eum acerbitate nature, sed iudicii integritate con\

dempnat.

 

 

 

 

Nec quasi suum abdicat, sed quasi alienum recu\ sat. Hanc tamen ut quibusdam videtur regalis avis inclemen\ tiam plebeie avis excusat clementia. Avis cui nomen fulica\ est, que Grece dicitur fene, susceptum illum sive abdicatum, si\ ve non agnitum aquile pullum cum sua prole connectit, atque intermiscens suis eodem quo proprios fetus materne sedulita\ tis officio, et pari nutrimentorum subministratione pascit et\ nutrit.

 

Ergo fene alienos nutrit, nos vero nostros inimici crudeli\ tate proicimus. Aquila enim si proicit, non quasi suum proicit, set\ quasi degenerem non recognoscit, nos quod peius est quos no\ stros recognoscimus abdicamus.\

 

 

 

(…)

Aliter. Sicut aquila\ volans ad escam. Aquila enim alto valde volatu suspen\ ditur, et annisu prepeti ab ethere libratur, sed per appetitum ven\ tris terram expetit, seseque a sublimibus repente deorsum fun\ dit.

 

 

 

Sic sic humanum genus in parente primo ad ima de sub\ limibus corruit, quod nimirum condicionis sue dignitas\ in rationis celsitudinem quasi in aeris libertate suspenderat.\ Sed quia contra preceptum cibum contigit, per ventris concupiscen\ tiam ad terras venit, et quasi post volatum carnibus pascitur, quia illa libera contemplacionis inspiracula perdidit, et deor\ sum corporeis voluptatibus letatur

Of the eagle
The eagle is so called because of the sharpness of its eyes, for it is said to be of such keen vision that it glides above the sea on unmoving wings, out of human sight, yet from such a height sees small fish swimmming below and, swooping down like a missile thrown from a siege engine, it seizes its prey on the wing and carries it to land.

When the eagle grows old, however, its wings grow heavy, and its eyes grow dim. Then it seeks out a spring and, turning away from it, flies up into the atmosphere of the sun; there it sets its wings alight and, likewise, burns off the dimness in its eyes in the sun's rays. Descending at length, it immerses itself in the spring three times; immediately it is restored to the full strength of its wings, the former brightness of its eyes.

In the same way, you, O man, with your old clothes and dim eyes, should seek the spiritual spring of the Lord and raise the eyes of your mind to God, the fount of righteousness, and your youth will be renewed like that of the eagle.

It is also said of the eagle that that it exposes its young to the sun's rays, holding them in its claws in mid-air. If any of them, struck by the light beating down from the sun, maintains a fearless gaze without damaging its sight, this is taken as proof that it has shown itself true to its nature. But if the young bird turns its eyes away from the rays

it is rejected as unworthy of its kind and of such a father and, being unworthy of being begotten, it is considered unworthy of being reared. The eagle condemns it not in a harsh manner but with the honesty of a judge. He does it, not as a father denying his own child, but as one rejecting another's. seems to some, however, that the kindness of the common variety of the bird excuses the unkindness of its regal counterpart. The ordinary bird is called fulica, coot; in Greek, fene. Taking up the eaglet, abandoned or unacknowledged, the coot adds it to its brood, making it one of the family, with the same maternal devotion as it shows to its own chicks, and feeds and nourishes the eaglet and its own brood with equal attention.

The coot, therefore, feeds another's young, while we cast off our own with the cruelty of an enemy. For the eagle, even if it rejects its young, does not cast them off as if they were its own, but will not even acknowledge them, as if they were unworthy of its kind. We, which is worse, abandon those we have already acknowledged as our own.

(…)

There is an another interpretation. 'Like the eagle that hasteth to the prey'. The eagle flies suspended at a great height and by the swift beating of its wings hangs poised in the air, but because of the longings of its stomach, it seeks the earth, hurling itself suddenly down from the heights.

Thus, in the same way, the human race in the person of its first ancestor Adam, fell from the heights to the depths, because without doubt the dignity of his state set him him at the height of reason, as if in the freedom of the air. But because, against God's order, he took food, he came down to earth, driven by the longing in his stomach, and now feeds on meat, like the eagle after its flight, because he lost those free air-currents of contemplation, and now takes pleasure, on the ground, in carnal desires
[275].”

 

a. Bartholomaeus Anglicus[276]

 

“Dat ij. ca. vanden aern

Ende wi willen aenheffen te seg-

ghen inden eersten vanden aern want hi

houdt die principaetscap onder alle die

vogelen als een coninc ende hi is mildtste

van allen voghelen als plinius seyt \ want

een roef die hi vaet die en et hi alleen niet

ten si dat hi groten hongher heeft mer

hi deylten alle den genen mede die hen

na volgen mer hi neemt eerst sijn beco-

minghe ende daer om volgen die ander vo

gelen den aerne gheern opten hope dit

hem die aern wat mede deylen sal | en-

de als hem die roef dien hi eerst gevan

gen heeft niet genoech en is dat hi noch

tans daer af niet sadt ghenoech en is so

tast hi voert totten ghenen die hen naest is

die welke hoepte dat hem die aern wat

ghelaten soude hebben ende pluct ende

schoert dien oec ende also totten anderen

ter tijt toe dat hi sadt is ende dit doet hi

recht of hi een heer waer ende dattet al

sijn eyghen waer dat bi hem is so tast hi

toe ende en raect nyemants | ende dat hen dan

ouerloept die bi hen sijn Item hi pleecht twe

steen te leggen in sinen nest diemen ethe

res hiet vanden welken die een een man-

niken is ende dat ander een wijfken / of al

dus die een is manlic ende die ander wijflic

ende dese stenen leyt hi daer inden nest op

dat sise beschermen sullen vanden ete der

serpenten ende vanden vanijnden crupen

den dyeren als plinius seyt Item die aern

is seer scarp van gesicht als ysidorus seyt

want als hi bouen der zee inder luchten

helt stil mit sinen vloeghelen so vliecht

hi alsoe dats gheen mench bescouden

en mach nochtans siet hi wel vander bouen

cleyne visschelkijns inden water ende coemt

van bouen ende grijptse ende als hijse ghe-

vanghen heeft soe vliecht hi opt oeuer

ende aeset dat hi geroeft heeft Ende het is

natuerliken een hete ende een droghe vo

ghel ende is ghierich opten roef ende star-

ke ende stonte bouen anderen vogelen \ en-

de sijn starckeyt leyt seer inden voeten ende

inden vloeghelen ende inden becke want

sijn vloegelen sijn seer zenich ende niet vley

schich ende daer om mach hi wel arbeyden

inden vliegen om dit hi heeft veel pen-

nen ende groot waer af dat hy lichteliken

vliecht. Item die aern siet scarpeliker dan

enich ander vogel want hi heeft dit gees

telike gesicht alte sonderlinge seer ghe

tempert ende hi siet int rat der sonnen als

si alre schoenste schijnt sonder verbraeu

wen of hi siet in die circumferencie des

raeds vander sonnen sonder wederslach der

oghen \ ende tscarp van sinen gesichten

worter niet af geplomt als ambrosius seyt

Item die selve seyt als aristotiles dat-

ter eenrehande ghedaenten van aernen

sijn die si almathor hieten sie seer scarp

gesicht hebben die welke haer ionghen te

ghen der sonnen setten ende latense daer

in sien ende ist also dat si niet en salgieren

inden sien so houdt hise voer hem ende ist

anders soe houdt hijse voer bastaerden

ende stoetze uten nest of dootse Item aristotiles

seyt dit die vogelen mitten crommen claeu-

wen behoeuen scarp ghesicht van node

want si sien van seer verre haer spise en-

de daer om heft hen die aern veel hoger

dan die ander vogelen ende daer om mestelt

hi oec in hoghen steenroetsen ende be-

schermt hem selven daer van allen die hem

deren mogen. Waer af gregorius seyt \ hi

sicht inden alre hoechsten seker / mer hi

moet sijn voetsel beneden halen ende soec-

ken ende al ist dat hi onmaten hoge inder

luchten is nochtans als hi een vulic siet

so is hi haest neder | het wort den aern seer

zuer dat hi broedt ende kuken voedt. als aristotiles seyt li. vi. ende hi en seyt ten hoech

sten bouen drie eyeren niet mer dat derde

werpt hi vanden nest ende hi wordt also

crancker dan als hi broedt dat hi ander

ionge voghelen niet biten en mach want

sijn clauwen werden hem te crom ende

sijn vederen werden wit ende so wortet hem

alte zuer dit hi sinen ionghen teten be-

werven moet want gevallet dat hi drie

iongen crijcht so stoot hi dat derde uten

nest om des wil dat hijs niet voeden en

mach mer die voghel kun diemand in a

rabics cobar hiet die neemt dese ionghe

die de aern uten nest gheworpen heeft

ende voetse lichamelick als die selve seyt

Item daer sijn diuerse ende menigerhan

de aernen ende si en broeden noch en voe-

den niet alleens want die witte starten heb

ben die arbeyden meest in horen broeden ende

die enen swarten hebben dien verdrietes

want desen stoten haer vluchs uten nest

als si vliegen mogen ende si latense ver-

hongheren op dat si te bat den ouders

volgen sullen inder luchten om haer aes

ende wanneer dat die ouden sien dat die ion

ghen traghen so biten sise ende slaense ende

nemen hem haer spise ende als si sien

dat si starck genoech sijn te vliegen so ia

gen sise mit allen en wech in een ander

lant van hem sonder een geslacht als a-

ristotiles seyt datmen achat hiet die welke

menich tijt denct op sijn ionghen so vliecht

die oude mede ende gheeft hen teten ende

waer daer enich ander vogel die den ion-

gen misdoen woude daer soude die ou

de voer vallen ende bescuddense Alle de-

se punten roert aristotiles li. vi. Item van

den aern wort gheseyt als gregorius roert

ouer iob. Dat wanneer die ionghesken

eerst geboren werden ende dat si geen gro-

ue spise in nemen en mogen so zuken die

oude dat bloet uten aze ende dat bloet ge

nen si den iongen ter tijt toe dat si groue

spise nemen moghen. Item noch seyt au

gustinus ende plinius \ dat die aern in sinen ou

derdom donckerheyt in sinen ogen crij

ghet ende swaricheyt in sinen vloeghelen te

gen welc ongemack hi geleert wort van

der naturen dit hi een coude fonteyn soe-

ket ende als hi die wel weet so climt hi op

also hoge inder luchten als hi climmen ende

vliegen mach dat hi te mael heet wert

ende als dan die sweetgaten open sijn ende

die vederen ontbonden ende geslappet ende

dan al neder dalende valt hi in die fon-

teyn ende daer werden hem sijn plumen ende

vederen verwandelt | ende die duysterheyt

inden ogen wert ghesimert ende daer crij-

ghet hi sijn crachten al weder Item ouer

den souter seyt oec die selue dit wanneer

hi oudt wert so wert sijn beck also hart

ende alsoe crom dat hi cume spisen nemen

mach ende \ daer tegen heeft hi enen reat

geuonden. Want hi soect een steenroets

daer hy den nebbe hardeliken teghen

slaet en wrijften ende also doet hi den last

des becx af ende als hi dan weder spise

neemt so crijcht hi sijn crachten weder ende

wort weder ionck endestarck als plinius

seyt. Item die aern als hi staet op een steen

roets of op enen boem ende stuert die scar-

picheyt der oghen totter claerheyt der

sonen of naden roef soe siet hi alom ghens

ende harwaert of hi en laet niet af sijn na-

gel aen te sien Item die gal vanden aern

is seer goet ter medecinen want wanneer

datmense doet in collirien so scarpt si tge

sicht \ collirium dat is een medecijn die

men waect totten oghen ende alsmen die

gal mede in dier medecinen doet soe is

dat collirium of die medecijnen te beter Dit

seyt dyalcorides ende constan. Item die aern

heeft sommige goede proprieteyten het

is een vogel die den anderen voghelen

bouen gaet inder broecheyt ende inder het

ten \ ende daer om is hi stoute ende schier

gram want die gramscappen en is niet

dan inden lichamen van groter droech

ten als aristotiles seyt li. xvi. Ende die aern is

viant der onnoselre vogelen. Hi grijptse

mit sinen claeuwen ende smijdt hair hoeft

mit sinen beck ende hi heeft een stemme

daer die ander voghelen af veruaet sijn

als sise horen Item alle ander voghelen

sijn va hem veruaert sijn si rouers of en

sijn si gheen. waer af dit plinius seyt dat

die valck ende dye ander vogelen opter aer

den vaet ende si en ontsien die aern niet mit

alien die inden water die vogelen vangt

wtgenomen die vogelen die inden wa-

ter haer nootdorst soeken moeten want die vogelen ontsienen wel mer anders

gheen Ende dese leste sye de vogelen int

water vangt is veel on edelre dan die an

der die inder lucht en proyet of inder aer-

den Ende die selve onedel ontsiet den ghier

alte seer waer af dat aristotiles seyt in li. xx.

Dat amathel dat is dese onedel aerne

blijft bijder zee ende bi groten staenden wa

teren daer wacht hi die vogelen die in-

den water haer voetsel nemen mer ist dit

hi den ghier siet so is hi vernaert ende

vliecht dan int water. Ende als dat die

ghier siet die welke scarp van ghesicht

is vliecht altoes omtrent al om ende om

verre daer af Ende ist dat dese onedel aer

ne uten water vliecht inder luchten of op

tlant so is die ghier daer ghereet ende

ggrijpt den aern \ ende waert dat dese one-

del aern lange inden water bleue so sou

de hi smoren of drencken ende daer om is

hi daer qualiken aen als die ghier sijns

verbeydt want hi moet drencken. Of hi moet vanden ghier gedoot werden | ende de

se aerne heeft enen helen voet als een

gans daer hi mede zwemt. ende hi heeft

enen gesplitten voet als enen aern dair

hi die voghelen mede grijpt Item die

penne van enen aern heeft een verbor-

gen vretende craft als plinius seyt Want

hi seyt aerns vederen verderuen die ander

vederen mit allen ghelikerwijs dat een

coerde van enen wolue gemaect van si

nen darmen ende die coerde of snaer ghe

set op een ghytaern of op vedel bi sna-

ren die gemaect waren van scaeps dar-

men verderftse alle gader als die selve

seyt. Item die aern en begeert mit geen

geselscap te wesen mer hi wil alleen we-

sen als aristotiles seyt li. i. want dese crom

becte vogelen en begheren nyemants

geselscap Item die aern heeft claeuwen

voer sijn wapen ende daer om als hi coemt

te staen op een steenroets so trect hi sijn

claeuwen in ende sluytse bi na inden vleysch

op dat si niet plomp werden en sullen ende hy

is wreet tegen sijn iongen als hi siet dit si

haer geischt sluten tegen der sonnen want

so meynt hi datse sijn niet en sijn ende hy

pleechtse te slaen mitten becke ende te

schoren mitten claeuwen als si niet biten

en willen als plinius seyt.”

c. Albertus Magnus

 

“|7| 1. AQUILA (Eagle) is so named from its “acumine” (sharpness). For, the eagle displays three modes of sharpness: an acuity of vision; a cutting rage; and razorlike claws and beak with which it hunts for prey. Every species of eagle is noted for its sharp sight, especially that noble bird known as “herodius” in Latin. The latter is called by this name as if it were the “heros” (hero) of all birds.

 The eagle is a massive dark-colored bird whose dorsal and wing feathers change to ash-grey as it grows old. It has bright yellow feet, long powerful talons, and a large grey-black beak. Its wings are broad and flat, composed of straight feathers whose tips are slightly separated and curved upward. Soaring at great heights, it is able to gaze directly at the sun’s disk, so great is its power of vision; for this reason, the story goes that the eagle suspends its nestlings over the edge of the nest and ousts those which are unable to stare at the sun without shedding tears. According to another story, a bird called “fehit” in Greek and “fulica” in Latin, gathers up the rejected eaglets and rears them as its own. But this tale must be false, because the “fehit” is supposedly a species of dove which under no circumstances would give nurture to an eagle; and the “fulica,” also called the black diver, is a species of aquatic bird, smaller than a duck and just as unlikely to feed an eagle. In point of fact, neither of these species has a diet comparable to any of the eagles.

 |8| Various authors assign different reasons for this ejection of eagle fledglings from the nest. Some claim the parent bird abandons the fledgling because it senses the species would be weakened by the survival of such offspring; the same writers concede the possibility of an occasional mating of a female eagle with a male of a species other than the golden eagle; but we deem this improbable. Other say an eagle of another species substitutes its eggs for the broken eggs of a golden eagle; in this case, after the eggs are hatched, the brooding parent is driven to prove the presence of an alien eaglet in its nest. However, the golden eagle is a bird of consummate ferocity and is believed to be gifted with some sort of prescience which allows it to detect the approach of an enemy to its nest, even at a distance. In any event, it would seem there is no species of bird so audacious it would dare to intrude upon the nest of a golden eagle. Moreover, the practice of substituting eggs into a strange nest is limited to the very lowest and inferior birds which are incapable of hatching their own eggs; birds of this type would never approach a golden eagle’s nest. Still other writers allege the golden eagle itself substitutes its eggs for those of another species, intermingling them with the eggs of an alien brooder; when the eggs have hatched, the golden eagle returns to the proxy’s nest out of affection for its own offspring. It distinguishes its own progeny from those of the proxy by forcing them to gaze at the sun; after separating the two, it nurtures its own young and ejects the others, which are then gathered up and fed by the female eagle which hatched them. I think this explanation is more credible, if indeed the eagle’s rejection of nestlings has been accurately observed and reported. Brooding over eggs is an onerous task requiring constant attention, and often leads to loss of weight in the female due to deprivation of her normal diet, a condition not well tolerated by the golden eagle whose far-reaching flights accustom it to an abundant food supply. In summary, it can be stated with fair accuracy the cause of the ejection is not prompted by the discovery of pseudo-eaglets nor by a prior insertion of eggs for another species. Just as the full power of nature is sometimes impaired in other animals, so also can this occur in offspring of the golden eagle; when the parent detects this weakness in the eaglet’s eyes, it rejects the nestling as useless.

 |9| Some philosophers maintain the golden eagle produces two or three chicks in a brood; but, since it lays only two eggs at a time, two must hatch from one egg, and one from the other. I think this is false. A more likely explanation is that, though the eagle is a large bird, relatively little of its substance goes into the formation of semen; on this account it lays only one or two eggs, or perhaps a third if it is a young adult; only a single chick hatches from each egg, except as a freak of nature as sometimes occurs in other birds; but when more than two chicks are born, the parent usually rejects the extra offspring because of the difficulty in feeding a larger brood. This phenomenon of rejection has been observed frequently in many bird species. As I pointed out before, conversations with many experienced bird catchers have convinced me that the golden eagle seldom has more than one offspring within a span of several years, for the simple reason that the growing eaglet requires a great deal of food which must be sought far and wide by the older eagles. When two fledglings are found in a nest, this usually occurs in the northern regions near forests and the sea, where fish and birds may be plundered and great numbers of small wild animals are available as prey.(...)

|10| I have no personal knowledge about the truth of a claim which Jorach and Adelinus make for this eagle. They maintain when the young eagles have reached maternity and possess the knowledge and agility to hunt for themselves, the aging parent searches for a bubbling spring of clear, deep-flowing water. After it finds the spring, the older eagle soars straight up into the air above the water until it attains the third stratum of the atmosphere which we designated “aestus” in our book On Meteorology. When the bird absorbs the heat of this atmospheric level and seems almost ready to be burned to a crisp, it retracts its wings and plummets headlong to the earth, plunging into the cold waters of the spring. The coldness causes its internal body heat to be retracted from the surface of its body and to be concentrated within its very marrows. Then, bursting forth from the spring, the eagle flies straightaway to its nearby nest, where the younger eagles blanket it with their wings and induce it to sweat. By shedding its old feathers the eagle loses the appearance of aging and beings to grow a crop of new down-feathers. Until the new feathers have sprouted, the elder eagle is sustained by plunder provided by the young eagles. I am at a loss to explain this phenomenon, except to say there are untold marvels in nature. What I have observed in the behavior of two golden eagles in our country does not correspond with the tales of these authors; but then, the eagles I have studied were domesticated and trained to the role of other birds of the hunt[277].”

 

d. Brunetto Latini

 

“CXXXXV DE L’AIGLE

 

 AIGLE est li mieus veans oiseaus du monde; et vole si en haut k’ele n’apert pas a la veue des homes, mais il voit si clerement, que neis les petites bestes connoist ele en terre et les poissons es euues, et les prent en son descendre. 2. Et sa nature est de garder contre le soleil si fermement que ses oils ne remuent goute; et pour çou prent l’aigle ses fiz esgarde justement sans croller est tenus et norris si come dignes, et celui ki les iex remue est refusés et getés du nit comme bastars. 3. Et ce n’est pas cruauté de nature, mais pour jugement de droiture, car li aigle ne la chace pas pour son fiz, mais comme autrui estrange. Et sachiés que .i. vil oisel, ki est apelés fulica, acomplist la fierté du roial oisel; car ele reçoit celui entre ses fiz et le norrist comme ses fiz.

 4. Et sachiés que aigle vit longhement por ce k’ele se renovele et depose sa viellece. Et dient li plusour k’ele vole en si haut leu vers la chalour du soleil que ses pennes ardent; et oste toute l’oscurité de ses iols, et lors se laisse cheir en aucune fontaine ou ele se baigne .iii. fois, et maintenant est joene come a son comencement. 5. Li autre dient ke le bek de l’aigle croist et plie en son grant aage, en tel maniere k’ele ne puet mais penre de ces bons oiseaus ki la maintenoient en vie et en jounece; lors * le fiert maintenant et aguise tant as roides pieres que le sorplus s’en oste, et son bek vient plus gens et || plus esmolus que devant, si k’ele menguë et renovele et prent ce ke li plest[278].”

 

e. Jacob van Maerlant[279]

 

“Aquila es / die haren

sente augustijn / seit te waren

dat hi coninc / es teuoren

bouen alle vogle utevercoren

dies uintmene ghecront ghescreuen

an proie leit al sijn leuen

so scarp siet hi dat hi ghedoghen

mach metter sie uan sinen oghen

dat int sonnescijn gheuesten mach

des sietmen up meneghen dach

dat hi gherne omme dit

metten oghen in de sonne sit

de haren plecht seit augustijn

alse sine jonc .i. deel groot sijn

dat hise metten clawen up heft

ende wie so dan die sonne beseft

die dan ebben so starke oghen

dat si die sonne conen ghedoghen

naturliker te scouwene ghinder

die houti ouer sine edele kinder

ende die hem van der sonnen veruard

houti ouer eenen bastard

ambrosius segt dat sulc spreect

dat hi sinen bastard uersteect

om dat hem uernoit ghinder

te uoedene so uele kinder

ende dat nes niet altoes sine sede

aer het doet sine ghierechede

ende om dat hi niet wille onturien

de edeleit uan sire partien

maer ambrosius segt ouer waer

dat .i. uoghel es ende hetet fulsica

nempt met hem die jonc uerdreuen

ende uoet den sinen beneuen

adelinus die meester sprect

alse die haren van houden breect

soeket hi ene fonteine cout

ende uliechter up met ghewout

bouen allen swerken segt hi

dar der sonnen vier comt bj

ende hem die donkereit van den ogen

der sonnen hitte doet uerdroghen //

dan ualt hi neder met ghewout

jn die diepe fonteine cout

driewaruen ter seluer vard

dan vlieghet hi te sinen neste ward

te sinen ionghen die sijn so houd

dat si te proien ebben ghewoud

versieket es hi inder ghebare

als of hi in enen rede ware

hi wert ontplumet dan moeten voeden

sine jonc ende broeden

ontier ende hi uerionghet ghinder

vp dit so merct gi quade kinder

[wat u stomme beesten leeren

die vader ende moeder gheneeren]

(…)

alle edele uogle te waren

ontsien ghemeenlike den aren

ende des daghes dat sine sien

wilsi qualike der proien plien

van dien gherualke seit die glose

doet den haren dicke nose

ende hine uaet merket die gherualke

bedieden wel die dorpar scalke

[die hem niet ne wille keren

onderdaen te sine haren heren

ende haer heerscap quetsen ende jaghen

des salse god der omme plaghen]

(…)

 

2. Illustraties

 

f29v illustration detail

The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/comment/29vbird.hti], Ms. 24, folio 29v°.

 

 

JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350. [http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_074R_MIN.JPG], folio 74r °.

 

 

JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_037R_MINM.JPG], folio 37r °.

 

Folio 61v

The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/comment/61v.hti], Ms. 24, folio 61v°.

 

 

Bijlage 4: De feniks

 

1. De bronnen

 

a. Physiologus

 

“IX. On the Phoenix

 

The Savior said in the Gospel, “I have the power to lay down my life, and I have the power to take it again” [John 10:18]. And the Jews were angered by his words. There is a species of bird in the land of India which is called the phoenix, which enters the wood of Lebanon after five hundred years and bathes his two wings in the fragrance. He then signals to the priest of Heliopolis (that is, the city named Heliopolis) during the new month, that is, Adar, which in Greek is called Farmuti or Phamenoth. When the priest has been signaled, he goes in to the altar and heaps it with brushwood. Then the bird enters Heliopolis laden with fragrance and mounts the altar, where he ignites the fire and burns himself up. The next day then the priest examines the altar and finds a worm in the ashes. On the second day, however, he finds a tiny birdling. On the third day he finds a huge eagle which taking flight greets the priest and goes off to his former abode.

 

If this species of bird has the power to kill himself in such a manner as to raise himself up, how foolish are those men who grow angry at the words of the Savior, “I have the power to lay down my life, and I have the power to take it again” [John 10:18]. The phoenix represents the person of the Savior since, descending from the heavens, he left his two wings full of good odors (that is, his best words) so that we, holding forth the labors of our hand, might return the pleasant spiritual odor to him in good works. Physiologus, therefore, speaks well of the phoenix[280].”

 

b. Aberdeens bestiarium

 

[De fenice] \

Fenix Arabie avis dicta quod colorem feniceum\ habeat, vel quod sit in toto orbe singularis et\ unica.

 

 

Hec quingentos ultra annos vivens, dum\ se viderit senuisse, collectis aromatum virgultis, ro\ gum sibi instruit, et conversa ad radium solis alarum\ plausu voluntarium sibi incendium nutrit, seque urit.\ postea vero die nona avis de cineribus suis sur\ git.

 

 

 

 

Huius figu\ ram gerit dominus\ noster Jesus Christus qui dicit: Po\ testatem habeo\ ponendi ani\ mam meam et iterum su\ mendi eam.\ Si ergo fenix mor\ tificandi atque\ vivificandi se\ habet potesta\ tem, cur stulti\ homines irascuntur in verbo dei qui verus dei fi\ lius est qui dicit: Potestam habeo ponendi animam\ meam et iterum sumendi eam.

 

Descendit namque sal\ vator noster de celo ala[s] suas suavitatis odoribus novi et\ veteris testamenti replevit, et in ara crucis seip\ sum deo patri pro nobis optulit, et tercia die resur\ rexit.\

 

 

Fenix etiam significare potest resurrectionem\ iustorum, qui aromatibus virtutum collectis\ restaurationem prioris vigoris, post mortem sibi\ preparant.”

Fenix quoque\ avis in locis Arabie perhibetur degere, atque eam\ usque ad annos quingentos longeva etate procede\ re. Que cum sibi finem vite esse adverterit, facit\ sibi [de] thecam de thure et mirra et ceteris odo\ ribus in quam impleto vite sue tempore intrat\ et moritur. De cuius humore carnis exurgit ver\ mis paulatimque adolescit, ac processu statuti tem\ poris, induit alarum remigia, atque in superioris a\ vis speciem formamque reparatur.

 

Doceat nos igitur\ hec avis vel exemplo sui resurrectionem credere\ que et sine exemplo et sine rationis perceptione ip\ sa sibi insignia resurrectionis instaurat, et utique\ aves propter hominem sunt non homo propter avem.\

 

 

Sic igitur fenix incenditur, sed ex eius\ cinere fenix iterum nascitur vel procreatur. Cum ergo fenix mori\ tur, et ex eius cinere fenix iterum nascitur. Hoc exemplo agitur\ ut future resurrectionis veritas a singulis fieri credatur. Non est\ maius miraculum fides future resurrectionis, quam ex cinere\ facta resurrectio fenicis.

 

 

Ecce volucrum natura simplicibus\ resurrectionis augmentum [PL, argumentum] prestat, et quod scriptura\ predicat, opus nature confirmat. \

[Of the phoenix]
The phoenix is a bird of Arabia, so called either because its colouring is Phoenician purple, or because there is only one of its kind in the whole world.

It lives for upwards of five hundred years, and when it observes that it has grown old, it erects a funeral pyre for itself from small branches of aromatic plants, and having turned to face the rays of the sun, beating its wings, it deliberately fans the flames for itself and is consumed in the fire.
But on the ninth day after that, the bird rises from its own ashes.

Our Lord Jesus Christ displays the features of this bird, saying: 'I have the power to lay down my life and to take it again' (see John, 10:18). If, therefore, the phoenix has the power to destroy and revive itself, why do fools grow angry at the word of God, who is the true son of God, who says: 'I have the power to lay down my life and to take it again'?
 


For it is a fact that our Saviour descended from heaven; he filled his wings with the fragrance of the Old and New Testaments; he offered himself to God his father for our sake on the altar of the cross; and on the third he day he rose again.

The phoenix can also signify the resurrection of the righteous who, gathering the aromatic plants of virtue, prepare for the renewal of their former energy after death.

...

The phoenix also is said to live in places in Arabia and to reach the great age of five hundred years. When it observes that the end of its life is at hand, it makes a container for itself out of frankincense and myrrh and other aromatic substances; when its time is come, it enters the covering and dies. From the fluid of its flesh a worm arises and gradually grows to maturity; when the appropriate time has come, it acquires wings to fly, and regains its Previous appearance and form.

Let this bird teach us, therefore, by its own example to believe in the resurrection of the body; lacking both an example to follow and any sense of reason, it reinvests itself with the very signs of resurrection, showing without doubt that birds exist as an example to man, not man as an example to the birds.

In this way, therefore, the phoenix is consumed by fire but from its ashes is born or brought forth again. When it dies, it is also born again from its ashes. The point of this example is that everyone should believe in the truth of the resurrection to come. Faith in the resurrection to come is no more of a miracle than the resurrection of the phoenix from its ashes.

See how the nature of birds offers to ordinary people proof of the resurrection; that what the scripture proclaims, the working of nature confirms
[281].”

 

c. Bartholomaeus Anglicus[282]

 

“Dat xv. ca. vanden vogel fenix

fenix is een enich vogel opter we

relt waer af dit die leke luden hen verwonde

ren ende daer om heet hi in arabien daer hy

geboren wort singularis als ysidorus seyt van

desen vogel seyt die philosoeph \ dat fe

nix een vogel is leuende sonder gaye ccc.

ende vyftich iaer ende als die iaren om ghe

comen sijn ende dat hi gebreck gevoelt so

maecht hi enen nest van droghen wel ru

kende houte die welke ontsteken wer-

den als die sonne heet schijnt ende die zo-

den wint een luttel wayet ende als si ont-

steken sijn so gaet hi al willens vlieghen

in dat vierken ende wort daer tot puluer ende

tot asschen wt welker asschen binnen drien

dagen een wormken wast twelc alleyncs

ken vederen crijcht ende werdt een vogel

Dat selue seyt ambrosius in exameron

ende het is een alte schenen voghel ende is den paeuwe gelijc inden vederen ende hy

mint die eenlicheyt ende leeft van coerne

ende van suueren vruchten vanden welcken

alanus seyt Dat doe onyas die ouerste

bisscop in dyopolis der stat van egipten

enen tempel tot iherusalem is opten paesch

dach hadde hi doe een vierken gemaect

van wel rukende houtkens die seer licht

waren opten outaer om sacrifici te doen

ende ontstact openbaerliken daert alle die

luden saghen doe | quam die voghel fe

nix neder vlogen int vierken die welke

vluchs tot asschen wert. ende dye asschen

wert nauwe te rade gehouwen bi rade

des bisschops. Ende daer quam binnen drien

dagen een wormken af ende wort ten les

ten weder een vogel alst eerst was en-

de vloech en wech”

d. Albertus Magnus

 

“42. FENIX (Phoenix), according to some authors who devoted more attention to mystical themes than to the natural sciences, is supposed to be an Arabian bird found in parts of the East. These authors claim the bird is unisexual, lacking a male spouse and having no commingling of the sexes. They further allege that the phoenix, after coming into the world, lives a solitary life spanning three hundred and forty years.

 The story goes, it is about as large as an eagle, has a crest on its head like a peacock and additional tufts on its jowls, and around its neck has a purple band with a golden sheen. Its tail is long and mauve-colored, marked with a geometric design resembling rosettes, in much the same way a peacock’s tail is marked with circles that look like eyes. In any event, this graphic pattern is supposedly of remarkable beauty. When the bird feels increasingly burdened by the rigors of old age, it selects a tall tree hidden in a copse above a lipid spring and builds a nest of twigs from frankincense, myrrh, cinnamon and other precious aromatic plants. Then it sinks into the nest, exposing itself to the burning rays of sun. The resplendence of its feathers magnifies the effects of the solar rays until both bird and nest burst into flame and burn to a crisp, leaving only a heap of ashes. On the next day, they claim, a sort of worm emerges from the ashes and within three days sprouts wings; in a few more days the winged grub is transformed into the likeness of the original bird and flies away.

 These authors report an event which ostensibly occurred one time in the Egyptian city of Heliopolis where a native priest was the witness. A phoenix gathered branches from aromatic spice trees, built a structure from these sacrificial woods, set itself afire and, by the mode of reincarnation mentioned above, reappeared first as a worm, then turned into a bird and flew away. But as Plato says: “We ought not disparage those things reported to have been written in the books of the sacred temples[283].”

 

e. Brunetto Latini

 

“CLXII DOU FENIX

 

 FENIX est .i. oisiau en Arrabe, dont il n’i a plus en tout le monde; et est bien si granz com un aigle. Mais ele a creste * souz la maissele d’une part et d’autre *, et la plume de son col et iqui entour est reluisanz come fin or * arrabien. Mais * en aval jusques a la coue est de colour de porpre, et la coue * de rose, selonc ce que li arrabien le testmoignent, qui maintes foiz l’ont veu. 2. Et dient aucun que il vit .vc et xl. Anz, et li autre dient que sa vie dure bien .m. anz et plus; mais li pluisor dient que il enveillist en .vc.anz. 3. Et quant il a jusques la vescu, sa nature la semont et atise a sa mort. Et por avoir vie, ele s’en va as bons arbres savouroux et de bone odour, et en fait .i. moncel ou ele fait le feu esprendre, et puis entre dendenz tout droit contre le soleil levant. Et quant il est ars, celui jor meisme de sa cendre sort une vermine qui a vie. Au secont jor de sa naissance est fair come petiz pocins. Au tierz jors est touz granz et creuz tant comme il doit, et vole et s’en vait en son lieu ou sa habitation est. 4. Et li auqant dient que ce feu est fait par le provoire d’une cyté qui a non Eliopolis, ou la fenix renaist, selonc ce que li contes devise ici devant[284].”

 

f. Jacob van Maerlant[285]

 

“Fenix als ons seit isidorus //

jacob solijn ambrosius

es .i. uoghel sekerlike

tote arabia int rike

dese neuet gheen ghenoot

ende naden aren es hi groot

.ccc. ende viertech iaer

pleghet hi te leuen ouerwaer

ghehouet geasselt es hi mede

sere scone na des paus sede

sijn als iofti guldijn ware

met purperen plumen arentare

sijn start gheleu blau mede

met rooden vederen van groter sconede

alse fenixe doude gaet an

so kieset hi enen sconen boem dan

hoghe staende up ene fonteine

die scone staet ende van merren

ende van caneelen diemen van verren

van desen telghen maket hi sijn nest

entie rieken alre best

alse die sonne heete scijnt

so waiet hi danne ende pijnt

dat hi also ontsteket dat out

dat soete roke gheuet menechfout

dant ualt hi selue int soete vier

ende waert te asschen dus lesemen hier

jn arde corter tijt dar naer

werdet .i. worem in dasschen daer

die cortelike te woreme diet

dus werdet fenix uerniet

Fenix dese enege vogel bediet

jhesum xpristum diet wel siet

fenix neuet vader no moeder

ende ihesus onse soete broeder

es nader menscheliceit sonder vader

nader golliceit es hi algader

sonder moeder in emelrike

dese fenix sekerlike

merkede ende nam wel goem

omme dien sconen edelen boem

die up tie fonteine staet

die boem est cruce ons toeuerlaet

bider fontainen so uerstaet

dat doepsel dat onse sonden af dwaet

dat hout van specien merket wel hier

dar fenix af maket sijn vier

menet dat ihesus hinc ant hout

dat hi benedide menechfout

ende metten viere van karitaten

die soeter roec vor sinen vader

dander werelt specie algader

dus bernede inder minnen viere

onse fenix in derre maniere

ontier endi tasschen bequam

dats dat hi hende nam

ten derden daghe es hi uerresen

ende uoer themele na desen

endit volghet ter erster vormen //

want fenix asschen comen te vormen

ende dar na comen plumen ende ulogle

[ende ulieghet ghelijc andren uogle]

dat fenix heuet .ccc. iaer

ende .xl. eri werdet so swaer

meent dat ihesus in arderike

.xxxiiij. iaer leuede sekerlike

van dat hi ghebodescapt was

ouer een iaer slaet elke .x.

so vintment waer inden besiene

Van enen fenixe telt ons dus

een wonder sente ysidorus

ene port in egipten is

diemen heetet cliopolis

dats in dietsch der sonnen stat

jn doude wet es ghemake dat

een temple in ons heren ere

na salemons temple min no mere

een fenix quam gheuloghen daer

jnden viere upten outaer

met sinen ulogelen geladen oec

met dieren houte dat soete roec

ende uerbernedem upten outaer

des nastes dages quam de pape dar

ende vant in dasschen .i. woremkin oec

dat utermaten soete roec

des anders dages addet ulogle

jnder ghelike van .i. uoghele

des nastes daghes waset wlcomen

ende heuet anden pape ghenomen

orlof ende es danen gheulogen

Dit scriuet isidorus onbeloghen

Aymo spreket .i. wijsclerc mede

dat onse vrouwe in dese stede

doe herodes de kinder sloech

ontulo ende wonder dicken gnoech

ende fenix bi auenturen

tote daer bi sire naturen

dat die warechtege fenix mede

wandelen soude in die stede

2. Illustraties

 

f55v illustration detail

The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/comment/55vbirdf.hti], Ms. 24, folio 55v°.

 

f56r illustration detail

The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/comment/56rbirdf.hti], Ms. 24, folio 56r°.

 

JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350. [http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_083V_MIN_B1.JPG ], folio 83vb °.

 

JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_045R_MIN_BM.JPG], folio 45rb °.

 

 

Bijlage 5: De krokodil

 

1. De bronnen

 

a. Aberdeens bestiarium

 

De cocodrillo \ Cocodrillus a croceo colore dictus, gignitur in Nilo flumi\ne animal quadrupes in terra et aqua valens, lon\gitudine plerumque viginti cubitorum, dentium et ungui\um immanitate armatum. Tantaque cutis duricia ut quam\vis fortium ictus lapidum tergo repercuciat, non nocet, nocte\ in aquis die in humo quescit. Ova in terra fovet, masculus\ et femina vices servant. Hunc pisces quidam serratam ha\bentes cristam tenera ventrium desecantes interimunt.\

Of the crocodile
The crocodile,
cocodrillus, gets its name from its saffron colour, croceus; it comes from the River Nile, a four-legged creature, at home on land and in water, sometimes twenty cubits in length, armed with huge teeth and claws. So hard is its skin that even if you struck it on the back with blows from heavy stones, you would not harm it. It rests by night in the water, by day on the bank. It hatches its eggs on land, male and female taking turns to guard them. Certain fish with serrated crests kill it by cutting open the soft part of its belly
[286].”

 

b. Bartholomaeus Anglicus[287]

 

“Dat xxxi. ca. vanden cocodrille

Cocodrillus is gheseit van croceo

colore dat is van saffranigher verwen

als ysidorus seyt ende is een vieruoetich

dier als ysidorus seyt li. xij. int capittel

vanden visschen ende mach wel wesen inden

water ende opten lande ende is lang omtrent

xx. cubitus ende is alte starkeliken getant

ende gheclaeuwet ende sijn velle is hem soe

hart al waert datment worp mit groten

stenen het en achtes niet des nachts rus

tet inden water ende des daghes opten lan

de ende het leyt eyeren opt lant meerre dan

gansen eyeren man ende wijf houden hoer

stonden ende daer sijn sommige visschen dye

ghesaechde kammen hebben opt hoeft

diese doot in dun van horen buke ende

men seyt dat die cocodrille alleeen onder

alle die dieren sijn ouerste kinnebacken

roert alle dese dinghen seyt ysidorus Item

plinius seyt libro octauo capittilo vicenn

mosexto aldus dat cocodrillus een dyer

is dat inden ryuier nylus woent. ende en

heeft gheen tonghe als ander dyeren

doen die op tlant gaen ende heeft leli-

ke tanden ter manieren van enen kamme

of van eenre zaghen ende heeft houtan-

den als een wilt zwijn het en is gheen

dier dat eerst also cleyn is ende na also

groot wert als die cocodril ende het mach

zeer veel eten want wanneer dattus sadt

is so gatet legghen ruspen opten oeuer

van vervultheden Item desen cocodril

coemt onderwylen een voghelkijn toe

ghevloghen dat sommighe landen tu-

schillus heyten ende die van ytalien hey

tent coninc der voghelen ende vliecht

de cocodril dicwijl voer den mont ende

die cocodril verdriuet sommels van hem

mer ten lesten luuct hi den mont op en-

de latet voghelken in vlieghen ende in

den eersten scrappet mackeliken ende maect

hem eenrehande ioeckinghe inden liue

in wes soeticheit hi genoecht crijcht ende

wort ontslaep ende als dat voghelkijn ge

voelt dat hi slaept so glitet voert in sinen

buke. ende dan gaettet v vluchs bicken

ende biten inden buke ende doerboerten

want inden buke is hy dunne ende daer

omme wert hi haest verwonnen vanden

visschen die ghesaechde rugghen heb-

ben plinius seit dat dese beeste na volget

om te misdoen die vliende sijn mer si vlyet

vanden serpenten ende si heeft crancke ogen

also langhe als si int water is mer buten

den water siet si alte scarpelic ende was win

ters huudt si haer vier maenden lange

mer in die leynten coemt si wt ende also lan

ge als dese beeste leeft so wast si altoes

hier toe heuet plinius gheseyt li. viij. ca.

xxvi. Item phisiologus seyt is dat sake

dat die cocodril enen mensche byden oe

uer vint dien doot hi heeft hijs macht

ende daer nae screyt hi ende weent ouer dyen

mensche mer ten lesten slijnt hi en ende hy

seyt oeck datmen van sinen dreck zalue

maect daer dye oude wiuen hoer aensich

ten mede vernesschen ende claer maken Item

dye cocodril eet gaerne goede cruden in

welken cruden enidros dat een cleyn ser

pentken is hem wint op dat die cocodril hem

mitten crude slijnden mach want dit dier

ken haet den cocodril seer ende als hy dit

serpentken mitten crude in geslonden he-

uet so loeptet in sinen buke ende grijpten bi

alle sine ingewade ende doodten ende also co

met dat serpentken onghequetset vt dat

selue seyt ysidorus li. xij. dat dese worm den

cocodril inden mont loept als hi leyt ende

slaept beziden den houtanden in Item soli

nus seit dat die cocodril oec eenrehande

cleyne vogelkens hat is die wassen on

der die cruden van milium die wt vlyegen

om die hetten vander sonnen ende gaen in

den buke vanden cocodril ende eten dye wor

men in sinen buke ende also wert dye coco

dril ghezuuert vanden wormen ende heeft

een huut alsoe hart datmense nauwe mit

enen zwaerde doorslaen soude of doer-

steken ende hi woent des daghes opt lant

ende des nachts int water wantet water

is des nachts warmer dan des dages

wanttet water hout dye radyen vander

sonnen ende daer werden si geroert ende al

soe wertet water warm ende het en heeft

gheen tonghe om geluyt te maken mer

het heeft een cleyne tonghe nederwaert

als die visschen hebben totten smake als

solinus aristoteles ende auicenna segghen”

 

c. Albertus Magnus

 

“|24| 32. COCODRILLUS (Crocodile) belongs to the category of aquatic animals and in most respects resembles a lizard, except that its tail is not as rounded and has finlike structures on its surface. When fully mature, it may reach a length of twenty cubits; however, I have had the opportunity to examine two crocodiles, one of which was sixteen feet, the other eighteen feet in length. The crocodile has a rugose hide of such toughness that one might say it is armorplated. Usually it spends the night in the water and by day crawls onto the land in search of food. Due to the shortness of its legs it is a relatively slow-moving animal. The yawning gape of its mouth extends back to a point where one would expect its ears to protrude, if it had ears. It has very powerful teeth but lacks a well-defined tongue. Though there are many species of crocodiles, all of them have the common characteristic of opening their mouths by moving the lower jaws; the sole exception is the monitor lizard [tencheam] which, as a result, has the strongest bite. Generally a crocodile basks in the sun, lying so still as to appear dead. But without warning, it opens its mouth in a wade yawn, whereupon a group of small birds flocks to the open mouth to pick the teeth clean. Occasionally one of these birds gets trapped by the closing jaws, and the crocodile swallows the hapless victim. The crocodile lies in ambush to catch all sorts of animals, especially the hartebeest [bubalis]. On the other hand, the hartebeest crushes the crocodile into the sand by blows from its hooves. The crocodile is also known to claim a human victim when it can; some people say it sheds tears for its human prey after the slaying.

 Courtesans use an unguent made from crocodile feces to smooth out wrinkles on their faces. But when the unguent is washed off, the original wrinkles return worse than before.

 These monstrous creatures live in the Nile River and certain other rivers, including those of India. After gorging themselves on fish, they rest their heads on the riverbanks in a state approaching somnolence. The bird that cleans the crocodile’s teeth and sometimes gets eaten in the process is called “crochilos” in Greek, and “regulus” in Latin. According to Pliny, a tribe of small-statured men called “Tyntiri” live on an island in the Nile and have developed a technique of swimming out to the crocodiles, leaping on their backs, thrusting short lengths of wood into the beasts’ mouths to prevent their jaws from closing, and then taking them captive to the bank of the river, and sometimes compelling them to disgorge their lately taken prey.[288]

 

d. Brunetto Latini

 

“CXXXI DOU COCODRIL C’ON APELE CAUCATRIX

 

 COCODRIL est un animal a .iiii. piés et de jaune coulour, ki naist el fleuve de Nile, c’est li fleuves ki arouse la terre de Egypte, selonc ce ke li contes a devisé ça en arieres, la ou il parole de celi terre. Il est grans plus de .xx. piés, armés de grans dens et de grandes ongles; et son quir est si dur k’il ne sentira ja cop de piere. Le jor abite en terre, mais la nuit se repose dedens l’euues du fleuve. Et ses oes ne fait se en terre non, en tel leu que li fleuves n’i puisse parvenir. Et sachiés k’il n’a point de langhe; et si est li animal au monde sans plus ki mueve la maisselle deseure *, et celi desous tient ferme; et s’il vaint l’omme, il le manguë en plorant.

 2. Or avient que quant .i. oisel ki a non strophilos i vieut avoir charoigne por mangier, il se boute a la bouche dou cocodril, et li grate tout belement, tant k’il ovre tote la gorge, por le delit du grater; lors vient .i. autre poisson ki a non idre, et li entre dedens le cors, et s’en ist d’autre part, brisant et desrompant son costé, en tel maniere k’il l’ocist. 3. Neis le delfin meismes, ki ont autresi comme une sie sor le dos, quant il le voient noer, si se mueent desous et le fiert enmi le ventre, et le font devier maintenant. 4. Et sachiés que cocatrix, ja soit ce k’il nest en euue et vit dedens le Nil, il n’est mie poissons, ains est serpens d’euue; car il ocist home qui il puet ferir, se fiens de buef ne le garist.

 5. Et en cele terre habitent homes molt petis, mais il sont si hardis qu’il osent bien contrester au cocodril; car il est de tel nature k’il cachent ciaus ki fuient et si crient ciaus ki se deffendent, dont il avient k’il est * pris aucunefois; et quant il est pris et dontés, il oublie tote fierté, et devient si privés que li hons le chevauce et li fait faire çou k’il voet. Et quant il est dedens le fleuve, il ne voit gaires bien; més en terre voit il mervilleusement. Et tot yvier ne manguë, ains endure et suefre fain tous les .iiii. mois de brume.[289]

 

e. Jacob van Maerlant[290]

 

“Cocodrillus es i dier

jacob ende solijn segghen hier

dattet machtel es ende fel

vp tlant ende int water euen wel

daghes eist meest vp tlant

so stille es die viant

dat elc man hout ouer doet

sine kinden sine scalheit grot

ende leit ende gaept talre stont

ende vaet vlieghen in den mont

nachts eist gerne in die riuiere

eier leghet na gans maniere

die leget vp den lande dan

dar gheen water comen can

(...)

dar jacop of segt van vitri

oe dat dier dar comen sij

twe edele broedre waren int lant

die dat lant aden in hare hant

so dat deen benide sere

dat dander was also sulc here

ende dede cocodrullus ionc bringhen

om dat hi met sulken dinghen

den broeder wilde ontlien schiere

metten beesten vt diere riuieren

die beesten wiesen ende die tijd ghijnc

die nideghe broeder die van derre dinc

alte male adde vergheten

es up die riuiere yseten

ende dat dier quam onuersien

vten watre gaende up dien

ende heuetj de doet besurt

dar mede waende ontliuen

sinen broeder al moest bliuen

ende aldus in derre maniere

vintmense noch in die riuiere

plinius sprect dat dier plegt

dat ghelijc of doet ware legt

ende heuet den mont ontdaen

so compt dat clene knekerkin saen

ende souct an sine tonghen vlieghen

dan swelchtijd in sonder lieghen

wat sal also groten diere

proie van so sulker manieren

het dinct mi wel manieren leren

na de quade valsce heren

als arme dorpars an hem comen

om hiet baten om hiet vromen

so varsj of si sliepen dan

ende latense hem comen bet an

want si hem dinken toghen manieren

als ofsi waren goedertiere

mar also comen binden tanden

versuelghen sise te handen

ende nemen of thare al bloet

weder et sj clene of groet (…)


2. Illustraties

 

f68v illustration detail

Ydrus en de cocodrillus in:
The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/comment/68vhydrf.hti], Ms. 24, folio 68v°.

 

JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_064R_MINM.JPG], folio 64r °.

 

 

Bijlage 6: De meermin

 

1. De bronnen

 

a. Physiologus

 

“XV. On the siren and Ass-centaur

 

Formerly, Isaiah the Prophet pointed out that the sirens and ass-centaur and hedgehogs will come into Babylon and dance [cf. Is. 13:21 and 34:14]. Physiologus treated the nature of each one, saying of the sirens that they are deadly animals living in the sea which cry out with odd voices, for the half of them down to the navel bears the figure of a man, while the other half is that of a bird. [They sing a most pleasing song so that through the sweetness of the voice they charm the hearing of men sailing far away and draw them to themselves. By the great sweetness of their extended song they charm the ears and senses of sailors and put them to sleep. When they see the men lulled by most heavy sleep, they attack them. just so are those men deceived who delight in the charms of the world, in games and the pleasures of the theater. Dissipated by tragedies and various melodies and lulled to sleep, these men become the prey of their enemies.]

 

Likewise, the ass-centaurs from their breasts up bear the figure of a man and that of an ass from there down. “Thus the man of deceitful heart is confused in all his ways” [Jas. 1:8]. Such are the impulses of the souls of wicked merchants; they even sin secretly while gathered together in church. As the Apostle said, “Holding the form of piety, they deny its virtue” [II Tim. 3:5]. And in church their souls are like sheep, yet when they are released from the congregation they become like the herd. “They are like brutish beasts” [Ps. 49:20].

 

Such beasts, sirens or ass-centaurs, represent the figures of devils[291].”

 

b. Aberdeens bestiarium

 

De sirenis \

In Arabia autem serpentes albi sunt cum alis, que sirene\ vocantur, que plus currunt ab equis, sed etiam et volare\ dicuntur, quorum tantum virus est ut morsum ante mors\ insequatur quam dolor.\

Of sirens
In Arabia there are white snakes, with wings, called sirens, which cover the ground faster than horses, but are also said to fly. Their is poison is so strong that if you are bitten by it you die before you feel the pain
[292].”

 

c. Bartholomaeus Anglicus[293]

 

“Dat xci. ca. vander meermin

Myrena syrene of men seyt Nomi-

natiuo hoc syren syrenis zee. En-

de is een wonderlic dier inder zee twelc

ouermits die zoeticheyt sijs sangs trec

ket die scipluden tot hem ende wi hietent

een meerminne die glose seyt over ysa

ya xiiij. Dat syrene serpenten sijn die mit

cammen sijn. Ander luden segghen dat

tet zeevisschen sijn inder gedaenten van

wiuen ende papyas seyt Dat syrene gro-

te vlieghende ghecamde draken sijn.

Item ysidorus seyt libro xx. Dattet drie

maechden waren die vloeghelen had-

den ende claeuwen vanden welken die

een sanck \ die ander speelde op die har

pe ende die derde op die liere die de sce

pen toghen om der zoeticheyt wil dair

si braken mer nader waerheyt te spreken

so waren drie ghemeyn wiuen die ge-

ueynsdelic voeren om haer broot te win

nen In arabien sijn serpenten die syre-

ne hieten die meer lopen dan heynsten

ende men seyt day si vlieghen ende sijn

alsoe venijnt dat hoer venijn die luden

doot eer dat si gheuoelen Item physi-

ologus seyt dat syrena is een wonder inder

zee hebbende van nauel opwaert een

form van enen wiue ende beneden een fi-

gure van enen vissche dese beest verblijt

hoer in onweder ende in claren weder

droeft si dese beest doet die scipluden sla-

pen ouermits die zoeticheyt haers san

ges ende als si siet sat si ontslaepen sijn soe

coemt si totten scepe ende die si dan gri-

pen mach dien neemt si mit haer op een

droghe stat ende so moet hijse hiliken en-

de ist dat hijse niet doen wil of en mach

so dootsen ende slijnt sijn vleysch Van al

dustanighen wonderliken dingen wert

ghelesen in die hystori des groten alex

anders”

d. Albertus Magnus

 

“|55| 119. SYRENAS (Sirens), popularized in poetic fable, are marine monsters whose upper body has the figure of a woman with long pendulous breasts with which it suckles its young; the face is horrible and it has a mane of long free-flowing hair; below they have eagle’s claws, and above are aquiline wings, and behind a scaly tail used as a rudder to guide their swimming. Upon making an appearance, they hold out their young in full view, emit some sweet, alluring sounds by which they lull their hearers to sleep, and then tear the sleepers to pieces. However, wise sailors plug their ears as they pass, all the while throwing overboard empty bottles to divert the sirens’ attention, until their ships are out of danger[294].”

 

“51. SIRENES (Sirens), according to legend, are monstrous serpents with a sweet sibilant song, much like the sirens of the sea. They travel at great speed and some of them are able to fly. Their venom is so potent that death ensues before any pain is felt from their bite.[295]

 

e. Brunetto Latini

 

“CXXXVI DES SIERAINES

 

SERENE, ce dient li auctor, sont de .iii. manieres, ki avoient samblance de feme dou chief jusk’as quisses, mais de cel leu en aval avoient samblance de poisson, et avoient eles et ongles. Dont la premiere chantoit mervilleusement de sa bouche comme vois de feme, l’autre en vois de flaüt et de canon, la tierce de citole; et que par lor dous chans faisoient perir les nonsachans ki par la mer aloient.

2. Mais selonc la verité, les seraines furent .iii. meretrix ki dechevoient toz les trespassans et les metoient en povreté. Et dist l’estoire k’eles avoient eles et ongles, por senefiance de l’amor ki vole et fiert; et conversoient en euue, por ce que luxure fu faite de moustor. 3. Et la verité dire, il a en Arrabe une maniere de blans serpens ke l’on apiele seraine, ki courent si tres cruel que, s’ele mort aucun home, il le covient devier ançois k’il sente nule dolour. 4. Mais des diversités des poissons ne de lor nature ne dira ore li contes plus ke dit en a, ains dira des autres animaus ki sont en terre, et premierement des serpens, por ce k’il sunt resamblables as poissons de maintes proprietés[296].”

 

f. Jacob van Maerlant[297]

 

“Sirena es die merminne

fisiologus euet inne

dat si draghen wijfs ghelike

toter nauelen sekerlike

groet sijnsi ende wiuelic ydaen

met langhen hare sonder waen

ende dat groot ende grof mede

met haren kindren es hare sede

dat sise in aren arme draghen

euemen ysien in someghen daghen

want si soeghen als vrouwen plien

scipliede alsise sien

werpensi hem .i. idel vat

die wile dat sj andelen dat

vliensi danne van der merminnen

adelinus doet ons bekinnen

dat sj gheclawet als arne sijn mede

ende oec na andre uissche sede

sijnsi ghescellet ende ystart

dar si hem stieren ter vart

den luud ebbensj so soete

alse scipliede met goeder moete

ghent oren so nes g heen man

die des slaeps ontuechten can

dan uerdrincsjse ende scueren

men vintse te menegher huere

jn zewen ende somwile in riuiere

some die kinnen are maniere

alsj vorbi sullen liden

stoppensj hare oren tien tiden

so dat si den sanc niet oren

ende ne consise niet verdoren

vlixus waent die meneghe mede

dat eerst vant bendichede”

 

2. Illustraties

 

f69v illustration detail

Sirenis in: The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/comment/69vsiref.hti], Ms. 24, folio 69v°.

 

Syrena in:
JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350.
[http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_109R_MIN_B1.JPG], folio 109rb °.

 

Syrene in:
JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350. [
http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_126V_MIN_B1.JPG], folio 126vb1°.


Syrena in: JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_069V_MIN_BM.JPG], folio 69vb °.

 

Syrene in: JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_085R_MIN_A1M.JPG], folio 85ra1°.

 

 

Bijlage 7: De walvis

 

1. De bronnen

 

a. Physiologus

 

“XXXI. On the Whale, that is, the Aspidoceleon

 

Physiologus spoke of a certain whale in the sea called the aspidoceleon that is exceedingly large like an island, heavier than sand, and is a figure of the devil. Ignorant sailors tie their ships to the beast as to an island and plant their anchors and stakes in it. They light their cooking fires on the whale but, when he feels the heat, he urinates and plunges into the depths, sinking all the ships. You also, O man, if you fix and bind yourself to the hope of the devil, he will plunge you along with himself into hell-fire.

 

The whale has another nature: when he grows hungry he opens his mouth very wide and many a good fragrance comes out of his mouth. Tiny little fish, catching the scent, follow it and gather together in the mouth of that huge whale, who closes his mouth when it is full and swallows all those tiny little fish, by which is meant those small in faith. We do not find the larger and perfect fish approaching the whale, for the perfect ones have achieved the highest degree. Indeed, Paul said, “We are not ignorant of his cunning” [II Cor. 2:11]. Job is a most perfect fish as are Moses and the other prophets. Joseph fled the huge whale, that is, the wife of the prince of the cooks, as is written in Genesis [Gen. 39]. Likewise, Thecla fled Thamyridus, Susanna the two wicked old men of Babylon, Esther and Judith fled Artaxerxes and Holofernes. The three boys fled the King Nebuchadnezzar, the huge whale [Dan. 3], and Sara the daughter of Raguelis fled Nasmodeus (as in Tobia). Physiologus, therefore, spoke well of the aspidoceleon, the great whale[298].”

 

b. Aberdeens bestiarium

 

[De balena] \

[A ... Sic illi paciuntur qui incredulo animo sunt, et ignorant diaboli astucias spem suam in eum ponentes, atqe suis operibus se obligan-]tes, simul merguntur cum illo in Gehennam ignis.

Natura belue est\ talis quando esurit aperit os suum, et odorem quendam bene\ olentem exalat de ore eius, cuius dulcedinem ut sentiunt mino\res pisces, congregant se in ore eius. Cum vero senserit os suum\ esse repletum, subito claudit os suum et transglutit eos. Sic pa\ciuntur illi qui sunt modice fidei addicti voluptatibus et leno\ciniis ad escam, quamsi quibusdam odoribus subito absorbentur a diabolo.\

 

 

 

Item de balena \

Balene autem sunt immense\ magnitudinis bestie ab emittendo et fundendo aquas\ vocate ceteris enim bestiis maris alcius iaciunt undas, balenim\ Grece emittere dicitur. Masculus balene est musculus enim\ coitu concipere hec belua perhibetur.

[Of the whale]
[They suffer in the same way, those who are unbelievers and know nothing of the Devil's cunning, who place their hope in him,] bind themselves to do his work, together they will be plunged with him into the fires of Gehenna.
The nature of this animal is such that when it feeds, it opens its mouth and breathes out from it a kind of sweet-smelling odour, so that when smaller fish scent it, they gather in its mouth. When the whale feels that its mouth is full, it closes it suddenly and swallows the fish.
They suffer in the same way, those who are of limited faith, who succumb to the food of desires and enticements, they are suddenly devoured by the Devil as if they had been overwhelmed by certain scents
Again of the whale
Whales are beasts of huge size, so called because of their habit of drawing in and spouting out water; for they make waves higher than other sea creatures; the Greek word
balenim [balein] means 'to emit'.
The male is called
musculus; for it is alleged that the females conceive by intercourse.
[299]

 

c. Bartholomaeus Anglicus[300]

 

“Item

het sijn sommighe grote gheslachten der

wonderliker beesten die lichamen heb-

ben oft bergen waren als ysidorus seyt

als was die waluisch die ionas de pro-

pheet ontfenck wes buke alsoe groot

was oft een helle gheweest hadde als

ionas die heylighe propheet seyde van

den buycke der hellen hoerde hy mijn

bede.
(…)

Item

plinius seyt als ysidorus datter hondert

ende lxiiij. gheslachten van visschen sijn

vanden welken dair veel sijn die haer ti

den ende hoer steden kennen als si wan-

deren sullen ouermits subtilen verstan-

de der naturen ende sommighe en hou

den gheen seker tide noch steden ende

sommighe ontfanghen als mannen en

de wiuen ende crijghen ionghen als die

waluisschen ende balleyns Die balley-

nen sijn sonderlinge groot ende si wer-

pen meer waters van hem dan enich ander

visch Item iorath seyt dat die waluisch

oueruloyt inden sperme ende als hi hylick

ghedaen heeft mit sinen wiue soe loept

daer veel ouer dat vergadert men ende

droghet ende het wort verwandelt in am-

bra ende wanneer dat hi groten hongher he-

uet so vliecht hem een lucht uten monde

oft ambra waer in welker lucht die ander

visschen groot genoecht hebben ende comen

lopen ende lopen hem inden mont ende also wer

den si bedrogen ende also slijnt hijse In de

sen visch domineert meer die aerdighe

mate ri dan die waterige ende daer om is hi

van groten liue ende vet want in sijnre outheit

als hi also out ende also groot geworden is

so wast hen mos ende ander vulnisse opten

rugghe also veel datter cruden ende cley

ne boemkens opten rugghe wassen / ende

wanneer dat daer die scipluden onuer-

sienliken op comen so scheyden si dair nau

we mitten liue af want hi werpt onderwi-

len also veel waters uten monde dat hi

tscip daer mede te gronde doet gaen ende

hi is also vette dat hi gheen scut of ste-

ke en voelt ten waer datmen tvet mit al-

len doer stake Mer wanneer datmen tvley

sche raect so wort hi lichteliken gheuan

gen want hi en mach tsout water in die

wonde vanden vleysch niet liden ende dan

pijnt hi hem vluchs te lande te comen ende

hi is also groot dat wanneer daer een ge

uangen wort so heues een heel lantscap

genoech ende bi mint sijn iongen mit gro

ter minnen ende leytse menighen tijt mit

hem in die grote zee ende waert dat si er-

ghent op een zant verdreuen waren dair

si niet af en mochten so heeft hi altoes

also veel waters in hem dat hi dan twa-

ter ouer hem ghiet ende verlostse weder ende

brengtse also int diepe | ende hi bescutse

voer alle dit hem deren mach ende et sijn

ionghen also lange als si weeke sijn en-

de teder altoes tusschen hem ende der zee

in die zekerste stede ende dat die tempeest

te groot worde so slijnt hise in sinen buke

ter tijt toe datter weder wert scoen weder

wert ende dan schiet hijse weder wt als die

selue seyt Item iorath seyt datter een

groot serpentisch ende venijnt vissche ple-

ghet te vechten teghen den walvisch en

de het mach wesen die cocodrille ende dan

so sculen die ander visschen after den start

vanden walvissche ende ist dat die walvisch

verwonnen wordt so steruen alle die vis

schen die bijden start hielden \ ende ist dat

die walvisch den cocodrille verwint soe

gheeft die cocodrille alsoe vulen stanck

uter kelen ende wilse mitten stanck doden

mer so geeft die walvisch daer teghen

enen goeden roke die den stanck weder drijft ende alsoe beschermt hi hem seluen

ende alle die ander visschen die bi hem sijn”

d. Albertus Magnus

 

“|14| 23. CETUS (Whale) is the largest fish that has been observed. The female is called “balaena.”

This fish admits of many species. Some are hairy and very large in size; others have smooth skin and are smaller. Of the latter, two types are observed and captured in our waters.

A certain kind has a dentate oral opening with very large, elongated teeth, some of which are two, three, or even four cubits in length, though more commonly they do not exceed a cubit; this applies particularly to the two canine teeth which are longer than the rest and are hollow within, like a horn; these latter bear a resemblance to the large teeth of an elephant and a boar, which are called tusks [culmi]. These tusks seem to be designed for fighting and the mouth of this cetacean is structure for chewing.

Another species which we observed in our own lifetime had a toothless mouth for sucking, like the lamprey eel [murena], and was somewhat smaller than the other species but had a much sweeter meat.

Neither of these has gills, since each one breathes air like a dolphin; moreover, it breathes through a reed-like tube.

|15| Each of the two smooth-skinned varieties has a thick black hide. Their eyes are gigantic in size, the socket of one being able to accommodate fifteen men, in some cases twenty men. Over their eyes are horny appendages, something like eyelids, eight feet in length, though they may be longer or shorter depending on the size of the fish. These horny appendages have the shape of a large scythe used to mow grain, and there are two hundred and fifty of them over each eye. The wide ends are rooted in the skin, while the narrow tips hang free. They do not protrude from the surface of the body in erectile fashion, but rather lie flat, extending from the corner of the eye toward the fish’s temples, so that collectively they appear to be a single broad bone shaped like a large fan. The fish uses this as a protective covering for its eye during the course of a great storm.

The whale has a capacious mouth from which it spews a large quantity of water when it breathes, an amount sometimes sufficient to swamp and sink small boats. It has large fins constructed like those of dolphins and a bifurcated tail whose breadth may exceed twenty four feet when the animal is fully grown. Its ribs are long and curved to fit the fish’s girth. Individually these ribs are as big as the beams used in the construction of large houses, i.e. the timbers to which the ceilings are attached and the roof tiles are nailed...[301]

 

e. Brunetto Latini

 

“CETE est gras poisson que li plusor apelent balaine ; c’est uns poissons si grans comme une terre, ki mainte fois remaint en sech, k’il ne puet aller la u la mers est haute plus de .cc. piés. C’est le poisson ki rechut Jonam le prophete dedens son ventre, selonc çou que l’istore dou Viel Testament nous recontent; k’il quidoit estre alés en infier, por la grandor du lieu u il estoit. 2. Cist poissons lieve son dos enmi haute mer, et tant demeure en .i. leu que li vens aporte le sablon et ajoustent desor lui, et tant k’il i naissent petis arbissiaus. Par quoi li marenier sont deceu maintes fois:la u il quident que ce soit .i. ille, si i descendent et fichent palix et font feu; mais quant li poissons sent la chalor, il nel pet soufrir, si s’en fuit dedens la mer et fait afondrer tot quank’il a desor lui[302].”

 

f. Jacob van Maerlant[303]

 

“Cete es alre uissce meest

dats de waluisch ebbic verureest

ysidorus die seit al bloot

datmense vint .iiij. buunre groot

sijn mont es wijt sijn geswelch nouwe

al eist dat hi hiet groots gelouwe

henne mach liden niet de kele

want dar sijn nauwe gate te vele

bi cleenen visscen moeten si leuen

van desen vissce es bescreuen

datter die prophete jonas

drie dage entrie nachte in was

bi mirakelen niet bi naturen

anders ne mochti niet geduren

die ionge ebben de tande swart

entie houde wit ende art

si nemen water in haren mont

ende spoient hute te meneger stont

so grof dat sire mede versmoren

die scepe comen si hem te voeren

alse de caluer volgen der moeder

ende si comen dar si sijn onuroeder

entan uerebben vp .i. sant

dan nemet die moeder te hant

waters wl haren widen mont

ende gietet vp hem tiere stont

so dat soet vanden lande doet vloten

oec vintmen somwile so groote

dat si ligghen openbare

jn de ze oft .i. berch ware

ons scriuet sente isidorus

entie groote basilius

datmense vindet ende vant

vp haren rugghe harde ende sant

ende dat scepe der ane quamen

diet hildent houer .i. eilant te samen

ende worpen ankere ende sloeghen vier

terst dat gheuoelde dat dier

so sonken si te gronde neder

some quamen ten scepe weder

ende some si verdronken

die metten vissce neder sonken

ambrosius spreket in dierlantsce ze

scinent berghe min no mee //

alse die toten sterren slaen

tharen drien iaren sonder waen

noten si ende hem breket die scacht

dan ulien si met grooter cracht

ter dieper ze ende wassen so seere

men ne canse ghewinnen nemmermere

her si dat iaer ouer gaen

salmense ebben men moeste vaen

hetne ware often si uerhebbet waren

vpt ondiepe ende also beuaren”

 

 

2. Illustraties

JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350. [http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_113R_MIN_B1.JPG], folio 113rb °.

 

 

JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_073R_MINM.JPG], folio 73r °.

 

 

Bijlage 8: De echinus

 

1. De bronnen

 

a. Aberdeens bestiarium

 

“Echenais et semipedalis\ pisciculus nomen sumpsit, quod navem adherendo teneat,\ ruant licet venti, seviant procelle, navis tamen quasi radi\cata in mari stare videtur, nec moveri potest, non retinen\do hoc facit sed tantum modo adherendo. Hunc Latini moram ap\pellant, eo quod cogat stare navigia.

 

 

 

 

Echinus animal exiguum, vile ac despectabile maritimum\ loquor, plerumque index future tempestatis aut tranquillita\tis aut nuncius solet esse navigantibus. Denique cum procellam\ ventorum presenserit, calculum validum arripit, eumque\ velut saburram vehit, et tanquam anchoram trahit ne excu\ciatur fluctibus. Itaque non suis se liberat viribus sed alieno sta\bilit et regit pondere.

 

 

Quo indicio naute velud signum fu\ture perturbationibus capessunt et sibi precavent ne eos impa\ratos turbo improvisus inveniat.

 

Qui mathematicus qui astro\logus qui ve Caldeus potest siderum cursus, sic et celi mo\tus et signa comprehendere? Quo ingenio ista colligit,\ quo doctore percipit? Quis ei fuit tanti interpres augurii?\ Sepe homines confusionem aeris vident et sepe falluntur,\ quod plerumque eam sine tempestate discuciant. Echinus\ non fallitur, echinum sua nequaquam signa pretereunt. Unde\ exiguo animali tanta scientia ut futura prenuntiet, quod ma\gis in eo nichil est quam tantam habere prudentiam.

 

 

 

 

Crede quod\ per indulgentiam domini reorum omnium, hic quoque presci\entie huius munus acceperit. Etenim si fenum deus sic vestit\ ut miremur, si pascit volatilia, si parat corvis escam, pulli\ enim eorum clamant ad dominum, et si mulieribus dedit\ texture sapientiam, si araneam que tam subtiliter ac docte\ laxos casses suspendit in foribus sapientie non relinquat\ immunem, si ipse virtutem equo dedit, et solvit de cervice\ eius formidinem eut [ut] exultet in campis, et occurrens regi\bus arrideat, odoretur bellum eminus, excitetur sono\ tube, si hec irrationabilia pleraque et alia insensibilia, ut fe\num ut lilia repleta sue dispositione sapientie, quid du\bitamus, et quod etiam in echinum contulerit huius gra\ciam prescientie?

 

 

 

 

 

Nichil enim inexploratum, nichil dissi\mulatum relinquit. Omnia videt qui pascit omnia, om\nia replet sapientia qui omnia in sapientia fecit ut scrip\tum est. Et ideo si echinum visitationis sue exortem non\ pretermisit, si eum considerat, et futurorum informat indi\ciis, tua non considerat? Immo vero considerat si [sic] contestatur\ eius divina sapientia dicens: Si respicit volatilia si pascit\ illa, nonne vos pluris estis illis? Si fenum agri quod hodie\ est, et cras in ignem mittitur deus sic vestit, quantomagis vos\ minime fidei?”

 

“The echenais is a very small fish, six inches long, which gets its name from the fact that it holds a ship fast by sticking to it; although the winds roar and the storms rage, the ship stays still, rooted, it seems, in the sea, immobile. The fish does this, not by holding the ship back, but simply by sticking on to it. Latin-speakers call this fish mora, because it forces vessels to stay in one place, thereby causing a delay, mora[304].”

 

The urchin is small, worthless and contemptible - I am talking about the maritime kind - and is customarily taken by seafarers as a sign of a storm ahead or as a herald of calm weather. When it senses that a stormy blast is on the way, it seizes a good-sized pebble and carries it as a kind of ballast, and drags it like an anchor lest it is thrown up by the swell. Thus it saves itself not by its own strength but by using weight from another source to steer a stable course.

 

Sailors seize on this behaviour as a sign of bad weather to come and take precautions lest an unexpected hurricane should catch them unprepared.

What mathematician, what astrologer, what Chaldean can make sense in this way of the course of the stars, or of the motions and signs
of the heavens. By what instinct has the urchin acquired this skill? From what teacher has it learned this art? Who interpreted such omens for it? Men often observe turbulence in the air and are often deceived, because frequently it disperses without a storm. The urchin is not mistaken; the significance of the signs it sees does not escape it. From where did this tiny creature get such knowledge that it can foretell the future, because it has no innate capacity to display such foresight.

You must believe that it is through the kindness of the Lord of all things that the echinus. too, has received the gift of foresight. For if 'God so clothe the grass of the field' that we marvel, if he feeds 'the fowls of the air' (see Matthew, 6:26, 30); if 'he provideth for the raven his food, when his
young ones cry unto God' (Job, 38:41); if he gives women the skill of weaving; if he has not left the spider, which hangs its open network on doorways, without the gift of knowledge; if he has given strength to the horse and loosed terror from its mane, so that it exults on the battlefield and laughs in the face of kings and 'smelleth the battle afar off' and says Ha! at the sound of the trumpets (see Job, 39: 19-25) ... if these many creatures, who lack the capacity of reason, together with the grass and the lilies of the field, are filled with the wisdom which the Lord has dispensed, why should we doubt that he has also conferred upon the echinus the grace of foresight?

For there is nothing that the Lord has not examined, nothing that has not been revealed to him. He sees all things, who
nourishes all things; he fills all things with wisdom, who has made all things in wisdom, as it is written (see Psalms, 104:24). For this reason, if he has not neglected the echinus, if he has not left him out of his visitation; if he attends to it and instructs it in signs of things to come, does he not take care of you? Indeed he does, as he proves in his divine wisdom, saying: 'If your heavenly father sees the fowls of the air and feeds them, are ye not much better than they? If God so clothe the grasses of the field, which today is, and tomorrow is cast into the oven, shall he not much more clothe you, O ye of little faith?
' (Matthew, 6: 26, 30)
[305].

 

b. Bartholomaeus Anglicus

 

“Item ethinius is een cleyn

visch ende eume enen haluen voet lanc

ende al ist dat hi cleyne van lichaem is

nochtans is hi van groter crachten want

al cleuende hout hi een scip inder zee dat

tet nergent henen en mach ende al waert

sake dat die wint starkeliken wayede en

de die goluen ghinghen also grote als

huzen nochtans souder dat scip also stijf

houden oft inden gronde ghenagelt

waer ende dit doet dese vissche want hi

daer aen cleeft[306].”

 


c. Albertus Magnus

 

“48. ESCYNUS (Sea urchin) belongs to the semi-pedalian species of crabs [de genere est cancrorum sempipedalis]. Around the crown they are white [circa coronam sunt candidi]; in place of feet they possess a set of unique sharp-pointed spines; their mouth is in the center of the body; and they have an almost transparent color, nearly an exact copy of the scorpion’s coloration. Instead of teeth they have a row of troublesome points within the mouth. They produce eggs in clutches of five, which are very bitter-tasting. The urchin itself is poisonous and cannot be eaten without devastating the consumer.

 This fish has the ability to foretell storms. When it detects material being stirred up from the sea bed by the force of increasing winds, it clutches a rock and seeks to stabilize itself, as if with an anchor. When sailors observe the sea urchin clinging to a stone, they too secure their boats with an anchor.

 |32| We spoke earlier about this fish, the “escynus”, which is able to restrict the forward movement of ships; for when it adheres to the undersurface of a ship, which measures two hundred feet or more in length and is burdened with all its gear, the “escynus” holds back the progress of the ship despite any propulsion by the winds, such that it cannot be moved by any art nor violence[307].”

 

d. Brunetto Latini

 

10. Echinus est uns petiz poissons de mer ; mais il est sages, kar il aperçoit devant la tempeste, et maintenant prent une piere et porte la avec soi, autresi comme une ancre, et porte la por maintenir soi contre la force des tempestes ; por ce s’en prennent garde sovent les mareniers[308].

 

e. Jacob van Maerlant[309]

 


“Echinus spreket iacob van vitri

dat .i. wonderlic visch si

hi nes maer lanc enen aluen uoet

hens scip so snel no so goet

bliuet cleuende der an

so nes wint no storem die can

noch seil diet mach bringen gaende

het ne bliet alse .i. rotse stande

ghelijc oft .i. berch ware

entie ne porret hare no dare

nochtan dat anders ghenen anker heuet

dan dat visscelkin ant scip cleuet

dits onghelouelike sake

nochtan liet deser sake

aristotiles ende plinius

entie groote basilius

ambrosius ende iacob van uitri

ende isidorus dar bi

nomic iv dese bi namen

om dat de meeste sijn te samen

die citen scriuen van naturen

ende si ylouen wel ter curen

al eist onwijs in onsen sin

wanen die cracht comt in

sulken visscelkinen dat hout

.j. groot schip in sire ywout

wars nu die grote philosophie

wars nu die starke buggherie

die ons der wet willen roouen

want bi bouen nature ghelouen

welc soudem wonderliker dinken dan

so maghet kint ebben sonder man

so .i. uisscelkin eens alues uoets lanc

een scip mach ouden an sinen danc

dattet alleene der ane cleuet

segghen si dat hem therte gheuet

si sullen segghen na minen wane //

dat wers redene doet te verstane

hoe die visch dat scip dus bindt

dan die maghet adde kint

merien petricen ende ghiere

ende andre beesten meneghertiere

sprect ambrosius als wijd vinde

die ontfanghen metten winde

sonder int pleghen van aren ynoet

mar al es dit wonder groet

bouen al desen draghet

priuilegie die suure maghet

want soene drouch ende wlbrochte

diet al wilde ende vermochte

dits de redene ne ghene

want ets cranc ende clene

recht est na der scrifturen

dat god onder sine creaturen

etet die wonderlike god

want dus bliuen die wise sot

ende die simple die wel ylouen

sullen met hem sijn dar bouen

gheclawet sijnsj alsmen segt

also als die creuetse plegt

gheuarwet ofsi glasijn waren

jnden mont die hem ter middelt staet

ebsj dorne sere quaet

vele liede gheuen den enchijn

viande te nuttene ouer venijn

want diene etet hi bliuet doot

alst ynaect .i. tempeest groot

cleuet an enen groten steen

sone verpurtene wint negheen

 

2. Illustraties

 

 

JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/images/images@300/animals6.jpg], folio 74v °.


Bijlage 9: De salamander

 

1. De bronnen

 

a. Physiologus

 

“XLVII. On the Lizard, that is, the Salamander

 

The story of the three brothers in Daniel is a wondrous one. They were thrown into the fiery furnace in order that they might sing a hymn to God [cf. Dan. 3]. Yet, this is not such a wonder because they were just men, nor would it be such a great thing if they had raised the dead or moved mountains into the sea [cf. I Cor. 13:2]. Physiologus said of the lizard which is called the salamander that, if it is put into a fiery furnace or an oven for the baths, the fire will be quenched. Such is the salamander’s nature. How much better are those “who through justice quenched the power of fire, and who stopped the mouths of lions” [Heb. 11:33].

 

[Thus everyone who believes in God with all his faith, and endures in good works, will pass through hell-fire and the flame will not touch him. Isaiah the Prophet wrote of this, “If you walk through fire, the flame shall not consume you” [Is. 43:2].][310]

 

b. Aberdeens bestiarium

 

De salamandra \ Salamandra vocata quod\ contra incendia valeat, cuius inter omnia venenata\ vis maxima est. Cetera enim singulos feriunt, hec plurimos\ pariter interimit. Nam et si arrepserit omnia poma inficit\ veneno, et eos qui edint occidit. Qui etiam vel si in puteum cadat\ vis veneni eius potantes interficit. Ista contra incendia repugnans\ ignes sola animalium extinguit. Vivit enim in mediis\ flammis sine dolore et consumptione, et non solum quia non uritur\ sed extinguit incendium.

Of the salamander
The salamander is so called because it is proof against fire. Of all poisonous creatures, it has the strongest poison. Other poisonous creatures kill one at a time; it can kill several things at the same time. For
if it has crawled into a tree, it poisons all the apples and kills those who eat them. In addition, if it falls into a well, the strength of its poison kills those who drink the water. It resists fire and alone among creatures can put fires out. For it can exist in the midst of flames without pain and without being consumed by them, not only because it does not burn but because it puts the fire out.
[311]

 

c. Bartholomaeus Anglicus[312]

 

“Dat lxxxvi. capittel vanden salamandre

Salamandra als plinius seyt li. x.

capittel xlviij. is der lacerten ghelijck

inder figuren ende si en openbaert ner

ghent dan in groten reghen ende si sterft

int claer weder ende si lesschet vier of si

cout ijs waer ende si spuwet melkich etter

wt den monde ende waert dat daer enich

mensche of geraect worde so soude hen

alle sijn haren ontuallen ende dit selue lit

dat daer af geraect worde dat soude te

niet gaen ende in eenre leliker verwen ver-

wandelt werden daer om is salamandra

een venijnt dier. want als plinius seyt

li. xxix. ca. iiij. het venijnt die vruchten

vanden bomen ende die wateren corrum-

peert ende so wie daer af aet of dronck die

waer vluchs door. mer waert sake dat

sijn spekel eens menschen voet raecte soe

soude die mensch al vergaen ende al ist dit

die salamandra also venijnt is nochtans

wert si van sommigen dyeren ghegeten

ende die salamandra leeft alleen inden vie

re dat anders geen dier en doet als die

selue seyt ya hi lescht enen brant die ont-

steken is ende daer is een geslacht van sa-

lamandra wes huut vilmich is als een

vel van enen zee calue daermen onder

wilen riemen af maect ter coninghen be

hoef die welke om haerre langher out

heyt wil of dat si out sijn al werden si in

den vier gheworpen si en werden niet ge

barnt mer als si lange inden viere ghe-

leghen hebben soe werden si vernuwet

als si wt den viere ghetoghen werden

ende van dien vellen werden banden inden

lampen die mit ghenen brande verbarnt

en moghen werden soeket bouen in die

letter a vander menigherhandicheyt of

onderscheyt der slanghen ende daer suldi

vinden van desen worme daer hi seyt van

anguis”

d. Albertus Magnus

 

“46. SALAMANDRA (Salamander) is a serpent in the sense that it |35| bears some similarity to a snake. What the Greeks call “salamandra,” we now call “stellio.” The ancient writers entertained a wide variety of notions about this animal. Some, including Pliny and Solinus, say the salamander is the same as the chameleon, i.e. the “earth lion.” In actuality it is an oviparous quadruped which has the shape of a lizard but a face composed from the face of a pig and an ape. Pliny states that it has long, straight hindlegs attached to its belly, an elongated flexible tail that tapers to a thin end, claws that hook in a delicate arch, a roughened body and skin like a crocodile.

Some claim the salamander has a kind of wool that resists combustion in fire because the flames cannot enter its pores. However, what has been presented to me as purported “salamander’s wool” has turned out on close examination not even to be of animal origin. Some claim this fleecy substance is the down of a certain plant, but I have not been able to corroborate this from personal experience. As a matter of fact, I have judged it to be iron floss [lanugo ferri]. By way of explanation, wherever large masses of iron are smelted, the molten metal sometimes forms bubbles which burst and release a blast of fiery vapor. If this smoke is trapped on a piece of cloth, or even by hand, or if it adheres by itself to the roof of the smelting furnace, there accumulates a layer of brown or sometimes whitish substance that looks like wool. This iron floss, and any article made from it, will not burn in fire; but itinerant peddlers call it “salamander’s wool. [313]

 

e. Brunetto Latini

 

“Salemandre est samblable a petite laisarde de vaire coulor, et son venin est tres fors sor les autres ; car les autres fierent une seule chose, mais cestui en fiert plusours ensamble; car s’ele monte par .i. pomier, ele envenime totes les pomes du pomier et ocist toz ceus ki en manguënt; et s’ele chiet en .i. puis, la force de son venin ocist toz ceaus ki en boivent. Et sachiés que salemandre vit enmi les flames du feu sans dolor et sans damage de son cors, neis ele estaint le fu par sa nature[314].”

 

f. Jacob van Maerlant

 

“Salamandra / es ene ma/niere.

van ser / penten in die / riuiere.

leuet entar inne gaet

entat uier oec mede uerslaet

plinius iacob ende adelijn

aristotiles ende solijn

segghen ende doen uerstaen

ysidorus spreket sine maniere

gaet voer alle gheuenijnde diere

plinius seit men siese niet

sonder alst seere reines pliet

sijn spu es utermaten quaet

hem ontuallet al sijn aer

vp bome clemmet ende daer

venijnsi de vrucht ende diere af bijt

bliuet doot in curter tijt

[vallet int water hi bliuet doot

diere af nut clene oft groot]

men vindet ene / maniere.

van / salamandren / die leuen in viere

ende hebben wlle / ende haer.

darmen af seit houer waer

datmerre gurdele ende cleeder af maket

dien nemmermeer gheen brant ghenaket

men leset van den paues alexander

dat hi adde van ene salamader

een cleet ende alst leelic was

warpment int vier ende als ict las

so quamet hute scone ende claer

broeder albrecht spreket uoer waer

dat hire af .i. gurdel sach

ende het uoer hem int uier lach

alset gloiede dedement hut

onghescadet are ende hut

solinus segheter toe

salamandre neuet hie no soe

alle draghen si alst wijt kennen

ende legghen eiere ghelijc hennen[315]

 

 

2. Illustraties

 

f70r illustration detail

The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/comment/70rsalaf.hti], Ms. 24, folio 70r°.

 

JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350. [http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_126R_MIN_A2.JPG], folio 126ra2°.

 

JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_084R_MIN_B3M.JPG], folio 84rb3°.

 

 

Bijlage 9: De salamander

 

1. De bronnen

 

a. Physiologus

 

“XLVII. On the Lizard, that is, the Salamander

 

The story of the three brothers in Daniel is a wondrous one. They were thrown into the fiery furnace in order that they might sing a hymn to God [cf. Dan. 3]. Yet, this is not such a wonder because they were just men, nor would it be such a great thing if they had raised the dead or moved mountains into the sea [cf. I Cor. 13:2]. Physiologus said of the lizard which is called the salamander that, if it is put into a fiery furnace or an oven for the baths, the fire will be quenched. Such is the salamander’s nature. How much better are those “who through justice quenched the power of fire, and who stopped the mouths of lions” [Heb. 11:33].

 

[Thus everyone who believes in God with all his faith, and endures in good works, will pass through hell-fire and the flame will not touch him. Isaiah the Prophet wrote of this, “If you walk through fire, the flame shall not consume you” [Is. 43:2].][316]

 

b. Aberdeens bestiarium

 

De salamandra \ Salamandra vocata quod\ contra incendia valeat, cuius inter omnia venenata\ vis maxima est. Cetera enim singulos feriunt, hec plurimos\ pariter interimit. Nam et si arrepserit omnia poma inficit\ veneno, et eos qui edint occidit. Qui etiam vel si in puteum cadat\ vis veneni eius potantes interficit. Ista contra incendia repugnans\ ignes sola animalium extinguit. Vivit enim in mediis\ flammis sine dolore et consumptione, et non solum quia non uritur\ sed extinguit incendium.

Of the salamander
The salamander is so called because it is proof against fire. Of all poisonous creatures, it has the strongest poison. Other poisonous creatures kill one at a time; it can kill several things at the same time. For if it has crawled into a tree, it poisons all the apples and kills those who eat them. In addition, if it falls into a well, the strength of its poison kills those who drink the water. It
resists fire and alone among creatures can put fires out. For it can exist in the midst of flames without pain and without being consumed by them, not only because it does not burn but because it puts the fire out.
[317]

 

c. Bartholomaeus Anglicus[318]

 

“Dat lxxxvi. capittel vanden salamandre

Salamandra als plinius seyt li. x.

capittel xlviij. is der lacerten ghelijck

inder figuren ende si en openbaert ner

ghent dan in groten reghen ende si sterft

int claer weder ende si lesschet vier of si

cout ijs waer ende si spuwet melkich etter

wt den monde ende waert dat daer enich

mensche of geraect worde so soude hen

alle sijn haren ontuallen ende dit selue lit

dat daer af geraect worde dat soude te

niet gaen ende in eenre leliker verwen ver-

wandelt werden daer om is salamandra

een venijnt dier. want als plinius seyt

li. xxix. ca. iiij. het venijnt die vruchten

vanden bomen ende die wateren corrum-

peert ende so wie daer af aet of dronck die

waer vluchs door. mer waert sake dat

sijn spekel eens menschen voet raecte soe

soude die mensch al vergaen ende al ist dit

die salamandra also venijnt is nochtans

wert si van sommigen dyeren ghegeten

ende die salamandra leeft alleen inden vie

re dat anders geen dier en doet als die

selue seyt ya hi lescht enen brant die ont-

steken is ende daer is een geslacht van sa-

lamandra wes huut vilmich is als een

vel van enen zee calue daermen onder

wilen riemen af maect ter coninghen be

hoef die welke om haerre langher out

heyt wil of dat si out sijn al werden si in

den vier gheworpen si en werden niet ge

barnt mer als si lange inden viere ghe-

leghen hebben soe werden si vernuwet

als si wt den viere ghetoghen werden

ende van dien vellen werden banden inden

lampen die mit ghenen brande verbarnt

en moghen werden soeket bouen in die

letter a vander menigherhandicheyt of

onderscheyt der slanghen ende daer suldi

vinden van desen worme daer hi seyt van

anguis”

d. Albertus Magnus

 

“46. SALAMANDRA (Salamander) is a serpent in the sense that it |35| bears some similarity to a snake. What the Greeks call “salamandra,” we now call “stellio.” The ancient writers entertained a wide variety of notions about this animal. Some, including Pliny and Solinus, say the salamander is the same as the chameleon, i.e. the “earth lion.” In actuality it is an oviparous quadruped which has the shape of a lizard but a face composed from the face of a pig and an ape. Pliny states that it has long, straight hindlegs attached to its belly, an elongated flexible tail that tapers to a thin end, claws that hook in a delicate arch, a roughened body and skin like a crocodile.

Some claim the salamander has a kind of wool that resists combustion in fire because the flames cannot enter its pores. However, what has been presented to me as purported “salamander’s wool” has turned out on close examination not even to be of animal origin. Some claim this fleecy substance is the down of a certain plant, but I have not been able to corroborate this from personal experience. As a matter of fact, I have judged it to be iron floss [lanugo ferri]. By way of explanation, wherever large masses of iron are smelted, the molten metal sometimes forms bubbles which burst and release a blast of fiery vapor. If this smoke is trapped on a piece of cloth, or even by hand, or if it adheres by itself to the roof of the smelting furnace, there accumulates a layer of brown or sometimes whitish substance that looks like wool. This iron floss, and any article made from it, will not burn in fire; but itinerant peddlers call it “salamander’s wool. [319]

 

e. Brunetto Latini

 

“Salemandre est samblable a petite laisarde de vaire coulor, et son venin est tres fors sor les autres ; car les autres fierent une seule chose, mais cestui en fiert plusours ensamble; car s’ele monte par .i. pomier, ele envenime totes les pomes du pomier et ocist toz ceus ki en manguënt; et s’ele chiet en .i. puis, la force de son venin ocist toz ceaus ki en boivent. Et sachiés que salemandre vit enmi les flames du feu sans dolor et sans damage de son cors, neis ele estaint le fu par sa nature[320].”

 

f. Jacob van Maerlant

 

“Salamandra / es ene ma/niere.

van ser / penten in die / riuiere.

leuet entar inne gaet

entat uier oec mede uerslaet

plinius iacob ende adelijn

aristotiles ende solijn

segghen ende doen uerstaen

ysidorus spreket sine maniere

gaet voer alle gheuenijnde diere

plinius seit men siese niet

sonder alst seere reines pliet

sijn spu es utermaten quaet

hem ontuallet al sijn aer

vp bome clemmet ende daer

venijnsi de vrucht ende diere af bijt

bliuet doot in curter tijt

[vallet int water hi bliuet doot

diere af nut clene oft groot]

men vindet ene / maniere.

van / salamandren / die leuen in viere

ende hebben wlle / ende haer.

darmen af seit houer waer

datmerre gurdele ende cleeder af maket

dien nemmermeer gheen brant ghenaket

men leset van den paues alexander

dat hi adde van ene salamader

een cleet ende alst leelic was

warpment int vier ende als ict las

so quamet hute scone ende claer

broeder albrecht spreket uoer waer

dat hire af .i. gurdel sach

ende het uoer hem int uier lach

alset gloiede dedement hut

onghescadet are ende hut

solinus segheter toe

salamandre neuet hie no soe

alle draghen si alst wijt kennen

ende legghen eiere ghelijc hennen[321]

 

2. Illustraties

 

f66r illustration detail

The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/comment/66rbirdf.hti], Ms. 24, folio 66r°.

 

JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350. [http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_122V_MIN_A1.JPG], folio 122va °.

 

JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_081R_MIN_BM.JPG], folio 81rb °.

 

 

Bijlage 11: De bij

 

1. De bronnen

 

a. Aberdeens bestiarium

 

De apibus

 

\ Apes dicte,\ vel quod se\ pedibus alligent, vel\ pro eo quod sine pedibus\ nascuntur. Nam\ postea et pedes et\ pennas accipiunt.\

 

Sole apes in omni genere animantium\ communem in omnibus sobolem habent, unam omnes colunt\ mansionem, unius patrie clauduntur lumine [PL, limine] in commune om\ nibus labor, communis cibus, communis operatio, communis \ usus et fructus est [et] communis volatus.

 

Quid plura? Comm\ unis omnibus generatio, integritas quoque corporis virginalis,\ omnibus communis et partus quoniam nec inter se ullo concubitu\ miscentur, nec libidine resolvuntur, nec partus quatiuntur doloribus\ et subito maximum filiorum examen emittunt, foliis atque\ herbis ore suo prolem legentes.

 

Ipse sibi regem ordinant, ipse po\ pulos creant, et licet posite sub rege sunt tamen libere. Nam\ et prerogativum iudicii tenent, et fide devocionis affectum\ quia et tanquam a se substitutum diligunt, et tanto honorant\ examine. Rex aut[em] non sorte ducitur, quia in sorte eventus est\ non iudicium. Et sepe irrationabili casu sortis melioribus ulti\ mus quisque prefertur. Apibus autem rex nature claris formatur\ insignibus ut magnitudinem corporis prestet, et speciem.

 

Tum\ quod in rege precipium est, morum mansuetudinem. Nam\ etsi habet aculeum, tamen eo non utitur ad vindicandum, sunt\ enim leges nature non scripte litteris sed impresse moribus ut lenio\ res sint ad puniendum qui potestate maxima pociuntur\ sed et apes ille que non obtemperaverint legibus regi, peni\ tentie condempnatione se multant ut immoriantur aculei sui\ vulnere, quod Persarum populi hodieque servare dicuntur, ut pro\ commissi precio ipsi in se proprie mortis exequantur sententia.

Of bees

 

Bees, apes, are so called either because they hold on to things with their feet, or because they are born without feet (the Latin word for 'foot' is pes). For afterwards they acquire both feet and wings.

...

Bees, alone among all the kinds of living things, raise their offspring communally, live in a single dwelling, are enclosed within a single homeland, and share their toil, their food, their tasks, the produce of their labour and their flight.
 

 

 

What else? Procreation is common to all, as is the purity of their virginal body in the common process of birth, since this is achieved without intercourse or lust; they are not wracked by labour pains, yet they produce at once a great swarm of offspring, collecting them with their mouths from leaves and grass.
 


They choose their own king, they appoint themselves his people; but although they are subject to the king, they are nevertheless free. For they have the right of selecting him and of offering him their loyalty, because they love him as one whom they have chosen and honour him with such a responsibility. Moreover, the king is not chosen by lot, because in such cases the outcome is a matter of chance not judgement. And often, by the unpredictable chance of fate, the least suitable candidate is chosen over better ones.

Among bees, the king has outstanding natural characteristics, standing forth by virtue of the size and appearance of his body. And, what is essential in a king - a merciful nature. For even if he has a sting, he does not use it for revenge, for there are laws of nature, unwritten but embedded in custom, that those who are endowed with the greatest power should be the more lenient in administering punishment. The bees who do not comply with the laws of the king, repent and punish themselves and die by their own sting. It is custom that the Persians are said to preserve today: that those who have committed a crime pay the price by carrying out their own sentence of death.

...

Audis quid dicat prophetus: Mittit utique te ut apicule illius sequa\ ris exemplum, imiteris operationem. Vide quam laboriosa quam grata\ sit, fructus eius ab omnibus desideratur et queritur, nec pro persona\ rum diversitate discernitur, set indiscreta sui gratia regibus\ pariter ac mediocribus equali suavitate dulcescit

Hear what the prophet would say. It is a fact that God instructs you to follow the example of that little bee and imitate its way of working. See how industrious it is, how much it is loved; everyone longs for and seeks out its fruit of its labour; this is not kept for certain kinds of people only, but grows sweet in the mouths of kings and commoners, to the enjoyment of all without distinction[322].”

 

 

b. Bartholomaeus Anglicus

 

12e boek: de vogels

 

Dat v. ca. vander byen

Apes is een bye als ysidorus seyt

ende men seyt apes daer om dat si

sonder voeten gheboren werden of dair

om dat si al mit voeten te samen hangen

dese dierken of voghelkijns sijn seer be

sorcht om honich te maken ende huyskens

ende maken haer eygen stoelen inden hu

sen mit wonderliker cousten ende verga-

deren die zoeticheyt wt menigerhande

bloemen ende als dat wasse ghweuen ende

ghemaect is so vullen si dat mit groten

gheslachte van byen die huze ende die bor-

ghen ende si hebben enen coninc ende plegen

te arbeyden ende pleghen te striden ende

si scuwen den roke ende den wint dese ple

ghen te wassen van vuliken van ossen die

ghestoruen sijn ende alsmen dese haesteli-

ken hebben wil soe pleechtmen caluer

daer om te slaen op dat wt dien verrot-

ten bloede wormen comen moghen ende

die welke na vloeghelen crijgen ende wer

den byen ghelikerwijs dit oeck werden

eenrehande vogelkens diemen crabro-nes noemt van vuliken die van dodenpaerden comen als ysidorus seyt Itez[323]

ambrosius seyt in exameron Dat die pro

prieteyten der byen wonderlic sijn edel

ende notabel want die byen hebben een ge

meen soberheyt si wonen al in een wonin

ghe \ ende die woninghen werden gheslo

ten mit enen licht dat is dat si mer een

licht hebben aen haer huysken haer ar

beyt is ghemeyn haer spise is gemeyn

een gewoente een vrucht ende haer vlucht

is gemeyn haer winninghe is gemeyn

ende die maechdom haers lichaems is ge

meyn of alleens als is oec haer dracht

want si en hylicken niet te samen ende daer

ander voghelen eens drachten maken so

maken si daer twe / ende si ordineren hem

enen coninc ende schicken ende ordineren hen

volck ende al ist dat si onder enen coninc ge-

set sijn nochtans sijn si vrye ende si setten

dien coninc noch enen coninc onder hem

ende minnen malkanderen mit wonderliker

begheerten ende beschermen malcanderen

ende si eren horen coninc so seer dat nyemant

wt horen husen vliegen en dar noch voet

sel halen en dar ten si dat die coninc eerst

wtgheulogen is Item si kiesen altoes

den meesten ende den claersten inder ghe

daenten ende den edelsten ende den goedertie-

rensten want al ist dat hi angelen heeft

mede te steken nochtans en oerbaert hijs

niet totten schermen ende hoe dat die by

en meerre sijn hoe dat si natuerliken den

anderen lichter sijn of lichterre sijn dan

die ander En die byen die den coninc niet

onderdanich en sijn die verdoemen hen seluen

dat si steruen sullen mitter wonden hare

anghelen dat is datse die ander doot ste

ken sullen mit alsulker wapen als si sel

ue heeft ende in haren swarm en is nye

mant ledich sommige striden of si in enen

velde streden teghen ander byen die an

der waken om die notorft te crijghen / die

ander weten alst reghenen sal ende beken

nen die lopinghe der riden ende daer nae

vlieghen si wt of bliuen bi huys | die an

der vlieghen suken die zoeticheyt vten

bloemen Die ander maken cellekijns die

een ront ende die ander viercant mit wonder-

liker vergaderinge ende gelikicheyt ende on-

der also menigherhande werken so en

gheert hore geen den anderen te misdoen

noch si en nemen nyemant tsijn om haer

voetsel nochtans werden si al gesaedt

ende die byen hebben haer torment huzen

ende si storten onder den honich venijn ist dat

si van yemant gequelt werden soe setten si

sijn leuen inder hetten der wraken om die be

schermenis haerre woninge ende al ist dat

die bye niet starck en is inder crachten noch

tans is si machtich inder doechden ende in-

der wijsheyt wes vrucht zoeter is dan al

le ander vruchten ende geneest die wonden

ende soeticht die kinnebacken ende ghiet in

den binnensten darm een medecijn Hier

toe heuet ambrosius seyt Het sijn sommi-

ge ander proprieteyten die welcke aristotiles

roert li. x. daer dese mede in ghesayet

werden Ende hi seyt voert dit die werckin

ghe der byen sijn onderscheyden. want som

mige dragen horen byen corf toe vanden

bloemen ende vanden cruden alle dit hem be

hoeflic is ter bereydinge des honichs

ende sonderlinghe vander clammicheyt daer si

horen korf mede bestriken bouen ende dat

doen si om die spinnen ende om die ander ve

nijnde dyeren die hen hinderlic sijn of deren mochten ende is die inganc des corfs al-

te wijt so maken si dat gat enger daer na

vergaderen si dat honich ende maken husen

daer die coningen in wonen daer na ander

husen daer die ander byen in wonen ende ver-

waren biden gate den corf datter nyemant

vreemders in comen en mach ende nemen

twas vten bloemen ende vergaderen dat mit

den voersten voeten \ daer na verwandelen zijt

totten middelsten voeten daer nae totten

dyen der afterster voeten ende daer na vlie

gen si daer mede ende daer wort een swa-

richeyt in gheopenbaert ende als die bye

vliecht so gaet si ter eenre vuer eerst ende

zuket alle die zoeticheyt die daer in is

ende dan na totter ander also langhe als si

wat wint dat hoer nut is Item hoe dat si

thonich vergaderen ende maken ende welck

dat die materi is dat en mogen wi mit-

ten sin niet wel begripen Item si sijn geern

op die bladen ende bloemen vanden oli

uenboem ende bliuender langhe op sitten

om des wil dat si dicke sijn ende wanneer

dat haer coninc niet vlieghen en mach so

woerten die ander scare ende ist dit hoer

rectoer leuende is so sullen die mannen

wesen aen die een side \ ende die wiuen

aen die ander side | ende ist dat die rec-

toer doot is so sullen die mannen mitten

wiuen inden huzen wesen ende twijf des

rectoers is dubbelt bijden anderen en-

de heeft die anghelen scarper dan dye

man ende daer sijn veel mannen die geen

prekel of anghel en hebben ende ghelaten

of si daer mede steken wouden mer si en

connen Item die rectoers sijn van tweer

hande manieren want die een is swart

ende die ander root ende dit is die best-

ende is een goede bye cleyn ende ront

ende dicke in haer seluen ende smal in-

den middel of si gheuerwet waer | ende

die byen schelen inder voedinghe \ want

sommige werter gheuoedt vanden bloe

men die inden houen wassen ende si sche-

len vanden ghenen die inden geberch

ten vlieghen want die sijn minre mer si

sijn starkerre Item die byen sitten opten

corf ende suken datter beneden oueruloe

dich is ende men seyt waert dat si dat niet

en deden so soude daer een spin af comen

ende die byen souden alle steruen ende wan-

neer datter luttel vanden honich is in-

den husen so vlieghen si en wech vanden

corue ende vechten teghen die ghene

die hem dat honich nemen willen ende

daer om siet mense dicwijle sitten opten

gate ende daer omtrent om te wederstaen

die ghene die hem wat nemen willen en

de die cortste vechten teghen die langste

mit starker vechtinghe wanneer dat si

veel van hoenich eten ende pinense wt

te werpen die gheen honich en maken

noch die niet arbeyden en willen Item

die coninghen en openbaren vten coruen

niet alleen ten si dat hi veel heers bi hen

heeft ende dan is hi int middel ende sijn wt

ganck is voer den wtganck der ionghen

vanden byen \ drie daghen daer na co-

men luttel byen wt ende vliegen omtrent

den bycorf ende deylen hem bi scaren en-

de mit elken coninc gaet een schaer en-

de geuallet dat die een schaer totter an

der coemt soe gaen die luttel byen van

horen coninc ende gaen totten anderen

die daer meest heeft ende ist dan dat hem

haer coninck volget so steken si hem doot

Item wanneer dat die byen vechten soe

steruen si cort daer na ist dat die anghe

len mit allen int lijf bliuen ende sijs niet we

der wt ghehaelt en hebben want het is

onmoghelic dat alle die anghel wt gaen

soude die darmen soude oec wt gaen

Item die rectoers vanden byen steken

selden ende ist datter enich inden corf sterft

so treckenen die ander wt \ ende die by-

en en ontreynen haer vat niet want si doent

al vlieghende want die stinckende roke

beswaertse ende also doet oec die wint en

de als een grootwint coemt soe stoppen

si tgat die dat gat verwaren op dat hem

die wint niet toe comen en sal ende ist dat

haer bycoruen stinckende werden so la-

ten sise staen ende vlieghen en wech en

de ist dat si daer bliuen soe werden si sie

ke vanden stanck ende als si alte vele rus

ten so werden si sieke ende soe iaghen si

die ledighe byen van hen ende des win

ters hebben si gheern een warm huys

ende des somers een cout | ende ist dat-

men hem veel honichs laet alsmen tho-

nich gadert soe en willen si na niet veel

doen ende laetmens hem te luttel. soe

werden si traech ende daer om sal hem

die ghene diese verwaert te maten ho-

nichs laten nae dyen dat daer byen sijn

ende ist dat hem honich ghebreect soe

sal hijse voeden mit vigen ende mit an-

deren zoeten dingen dat si niet en steruen

Item wanneer dat si malcanderen omgri-

pen inden corf dat is een teyken dat si en

wech willen ende daer om sal haer verwaer

re soeten wijn daer in sprenkelen onder

wijlen ende dan mogen si bliuen. hier toe

heuet aristotiles geseyt li. viij. of ix. Item

die selue li. iiij. Die byen en maken geen

geluyt dan al vliegende Item hoer af

terste voeten sijn meerre dan die voerste

om der wanderinge ende op dat si haeste-

lic vander aerden comen souden als die sle-

ue seyt li. xiiij. Item den byen coemt een

suucte toe die welcke aristotiles li. viij. hiet

kalyros van cleynen wormkens die inden

coruen wassen van corrumpeerden dingen

ende als die wassen so maken si een web-

be daer in als die spinnen pleghen ende de

se sijn bouen ouer al den corf ende daer af

vervulet honich ende die byen werden siec

ken of si steruen Item die selue li. xvi. Die

byen en comen niet van hylicken noch wt

menigerhande geslachten die te samen

hylicken ende in regenachtigen iaren comen

veel byen want die oueruloedicheden wer

den gemenichfoudicht inden lichamen

om die vuchticheyt ende in getemperden

iaren werden die byen geminret als dye

selue seyt Item als die byen gheuoedt

werden vanden bloemen der amandelen so

maken si getempert honich ende dat sma-

keliker is ende myn scarp dan dat ander en-

de hersuuert die geestelike leden oec bat

bouen omtrent der borsten ya dat salmen

aldus verstaen dat die byen onderwilen van

desen bloemen geuoedt sullen wesen ende

onderwilen vanden anderen gemeynen

bloemen Item die byen die geuoedt wer

den van alssen ende van anderen bitteren cru

den die maken oec honich | mer het en

is so zoet niet als ander honich ende het is su

uerende ende openende dye water bellen

die opten milte sijn ende helpt den genen

die twater laden ende het geneest die beten

van verwoeden honden | soeket nederwaert

vanden honige inden tractaet vander nat

ticheyt als vanden liquoren ende soecket

die ander proprieteyten der byen in die let

ter vanden dyeren op die a. als plinius ende

auicenna seggen

 

 

18e boek: de beesten

 

Dat xi. capitel vanden byen

Apis dat is een bye ende is een dier

mit veel voeten ende cort onder alle ghe-

sielde dieren die angelen hebben ende si hout

die principaetscip onder hem in veel din-

gen als plinius seyt li. xic. vi. ende al ist dat

si cleyne van liue is si is groot van sin

ende al ist dat si onder tgheuogelt ghetelt

mach werden nochtans want si mit voe-

ten gaende is so salmense billiker reke

nen onder die gangende beesten sonder die pro

prieteiten die bouen geset sijn li. xij. in die

letter a. so sijn hier oec noch ander proprie

teiten te setten die plinius vertelt li. xi. c. vi. ende

seyt aldus Onder alle wonderlicheit is die be

hendicheit der byen aen te sien hoe dat

si thonich te samen trecken ende maken dat

alre zoetste ende dat subtijlste ende dat ghe

sontste in honichroten ende al werkende ma

ken si daer wasse wt totten oerbaer des

lichts ende des leuens des winters sculen

si ende bliuen legghen duken thent dye snee

ende die hisel verleden sijn want si en mochten

die coude niet liden mer in die leynten

als die bomen bloyen so trecken si wt en-

de arbeyden ende daer en moet niemant le-

dich wesen van hem bi desen dagen ordi-

neren si die roten eerst ende si vestigen twas

ende maken huzen ende cellekens daer na ha-

re gesinde daer na maken si thonich ende

si bescermen. ende lemen den korf bouen mit

tayen zape ende lijm van bomen ende van cru

den ende si bewerken ende vesten teghen dye ander

beestkens. dat si niet tot hem in en mogen

comen als si best moghen ende ist sake dat

haer gat te wide is dat engen si mit alre

hande zapen van cruden ende slutent Item int

beghin van horen werck so maken si eenre

hande korstken dat van bitteren smake is ende

vele luden heytent comosi daer na maken

si een dat soeter is twelc beghin is van

den was ende vele luden heytent dulceres

ten derden mael setten si een grouer mate

ri toe dat een stedicheit der roten is ende

die materi heiten vele luden perpolim ende

hier mede bewaren si die roten vanden cou

de ende vanden anderen dingen die hem hin

derlic sijnende die byen en sitte aen den

vruchte niet Mer aen den bloemen dye

versch sijn ende niet veruult ende daer af zu

ken si die materi die hen nut is ende noch-

tans den bomen noch den cruden niet en sca

det wten welken si. was ende honich vergade

ren ende als die blomen dye daer omtrent

den bykoruen staen verteert sijn so seinden si

ander byen wt tot anderen steden om hoer

verhal te gecrigen van honich ende dat daer

to behoert ende waert zake ditse die nacht

belieuen dat si niet weder des nachts thuys

comen en consten so gaen si laghe leggen

slapen op dat si hoer vloegelen niet nat

maken en sullen vanden reghen ende vanden dou

we. op dat si des anderen dages vroech

te rasscher hoer werc vorderen sullen mo-

ghen ende die ghene die hoer vlogelen dro

ghe hebben ende onbecommert te vliegen or-

dinere hoer maken alsmen opten castelen

pleecht soe waecter des nachts een ende

alle die ander rusten ende slapen ter tijt toe dat

se die een alle wect ende ist dan dattit den an

deren dages goet stil weder is soe vliegen si

al om ende soecken dit si begeren mer ist win

dich ende onweder van regen of van hagel

so bliuen si onder den dake ende alst scoen we

der is so vlieghen somighe opten blomen

ende halen thonich ende die ander doen elck

hoer offici daer si toe gheordineert sijn

si vliegen wt ende vergaderen weder ende die al

re outste werken binnen ende die ghene dye

die blomen dragen laden eerst hoer voerste

voeten daer na die ander ende vliegen so ge-

laden weder om ende hebben horen mont vol

ende comen also gheladen tot drien steden of

tot vieren van horen lichaem als hem be

uolen is vanden outsten want hoer ambochten

sij gedeilt want somighe maken die huze

somige ander die settense somige ander be

reiden die spise van dien datter gehaelt

is ende si en eten niet verscheiden als nu die

een schier die ander Mer te samen op dat

een ygelic sijn deel hebben mach. ende dat

die een niet meer tijts en versuumt dan die

ander ende si maken die honichroten al linie

recht ende iwllelic elck opt sijn ende int ouer

ste deel hangen sise ende dat vallende was

bestemmen si ende si vollen die eerste linien een

luttelkijn mit honich ende dye leste linien

vullen si seer Item die byen die daer dra

gende sijn die ontsien dit blazen vanden wijde

ende daer om vlieghen si bider aerden ende

wanneer dat si wat geladen sijn soe keren si

weder op dat si niet gehindert en sullen wer

den van enighen wijnde ende onderwijlen laden si

hem mit cleinen steenkens op dat si te bet

ontstaen sullen tegen den wint Item die le

ringhe die si onder malkanderen hebben dye

is te verwonderren want si dodense dye met

doen en willen ende si sijn alte sonderlinghe

kuusch onder een ende dien breck die die by

en maken die binnen werkende sijn wort

vluchs van sommigen anderen byen die dair

toe geordineert sijn wtgedragen. op dat

die werkende sijn niet te verre van horen

werck gaen en sullen ende alst den auonde ge

naect so maken si een geluyt ende vliegen in

horen huzen ter tijt toe dat die ghene die

se weckede omme vliecht ende heitse rusten

mitten seluen gelude daer sise mede wec-

kede ende dan zwighen si al Item int selue

boeke capitel xiiij. seit hi dat ouermits den by

en werdt dye ouerste rechtuaerdicheyt

gedaen want is daer enich bye die onrust

maect die slaen si alle gader Item die by

en hebben enen coninc die mit genen angel

gewapent en is. mer hi is ghewapent

mitter mogentheit als die selue seit capitel

xviij. of waert also dat hi een angel had

de so en gehenget die natuer niet dat hy

daer yet mede slaet want die natuer en

wils niet wreet hebben noch en wyl niet

dat hi ter stotinghe vluchs wrake doet

ende daer om heeften die natuer ongewa

pent gelaten waer af dattit daer toe hoert

dat die gebieder der byen dats die keyser

der angelen niet bruken en sal ende die onder-

danicheit vanden byen dye si horen here doen

die is te verwonderen want wanneer dat hy

gebiet so vallen si ouer enen cloot ende hy

wert van dier scaren omgegort of hi al mit

ridders omgeset waer ende belegen ende om

des groot hoeps wil der byen machmen

den coninc nauwe te siene comen ende wan

neer tvolc der byen dat sijn die byen sel

ue daer maect dese meester een volc af

te werc sijn ende arbeiden so isser die coninc

binnen ende gaet al omme ende syet wie datter

arbeit of niet ende heeft bescermers bi hen

mit scarpen angelen die hem verwaren. ende

selden gaet die coninc buten ten si dat al-

le die scaer wt vliecht ende dit en geschiet

niet dan een luttel dage te voeren teghen

dat si hem bereiden sullen wat te doen ende

waer dan yemant die den coninc sijn vlo

gelen cortede of af snede een deel soe en

soude die scaer der byen niet wt comen

ende wanneer dat si dan alle voer gaen soe

comen si ende bieden den coninc horen dienst ende

waert dat hi te moede waer soe nemen si

den coninc op horen vloegelen ende drage-

nen waert also dat hi alle seer moede wa

re of waert dat die coninc verdwaelt waer

soe souden si dien weder vinden ouermits den

roke ende so waer dat die coninc voer gaet

daer slaen dye ander haer casteel neder ende

als si horen coninc sien so werden si al wel

gemoet ende als hi verloren is of after ghe-

bleuen so vliecht alle die schaer tot enen

anderen coninc. want si en moghen sonder co

ninc niet syn Item daer comen onderwijlen

totten korue in crupen byen die valsch sijn

die sweto genoemt sijn ende hebben grote

buken ende slijnden die ander hoenich al dief-

lic ende als dat die gerechte byen vernemen

so vlieghen si daer toe ende dodense in dat si

se gripen connen ende vanneer dat die leyn-

ten vucht is soe werden daer veel byen

Mer als hi droghe is soe werter luttel

mer inden honige werden si ghemenich-

uoudicht ende ist datter gebrec spisen inden

enen korf is so willen die van dien korue den

naesten korf te beroeuen mit gewelt ende te

ghen dese scepen hem dye ander ist dat si

enen rechtoer hebben ende sijn daer dan by

en in die den anderen die daer buten sijn

goets gonnen soe vallense by hem ende be-

scermense Item van veel zaken coemt dic

wijl kiuinge dat die twe keysees verderft

werden van beide der pertyen welke vestin

ge mit enen worp van puluer daer onder

geworpen of mit roke alte maelghescey

den wert Item die selue seit capitel xix. van

den byen sijn sommige kaerls ende wilt ende

leliken aensicht ende sijn grammaer ende quader

dan die ander Mer si mogen bet arbey

den ende daer sijn ander byen die huesch sijn

vanden welken sommige cort sijn ende meni-

gerhande verwen ende sommige ront ende sommi

ge sijn daer lang als wespen ende die sijn

quader dan die ander ende die sijn harich ende

sommich van desen sijn wit die inden bou-

we honich maken ende die wilde maken ho

nich in gateren vanden bomen onderwijlen in

den holen vander aerden ende die nature he-

uet desen enen angel ghegeuen inden buke

ende sommige hebben den angel so lang dat

si so diep steken als si toernich sijn dat-

ter die darmen na volgen ende dye steruen

haestelic ende sommige ander verliesen haren an

gel ende dan voert aen also lang als si le-

uen so en maghen si gheen honich maken

noch si en mogen baten noch scaden Item

die byen verbliden hem in welrukende din-

gen ende waert zake datmen creefts coec-

ten by den bye coruen die byen souden van

der luchten steruen Item wanneer dat haer

coninc sterft so sijn si alte rouwich ende

vergaderen daer ouer ende daer by al omme of

daer een lijckwaer datmen daer een wt

uaert doen soude ende alle dien hoep

droeft seer mit groter zericheit dat hae

ren coninc doot is ende al hebben si spise si

en werken niet voert mer si murmereren

droofliken ouer enen hoep biden doden co

ninc ende si en minnen haer zuchten niet mer

si souden bi hem doot bliuen ende van hon

ger steruen en worde die coninc niet wech

genomen Item wanneer dat die byen bly

de sijn dat is een teiken van gesontheden

Item die selue seyt dat die bien wel veel

zuucten crighen want als geseit wort c. xx.

si werden ziecke wanneer si haer broet niet

en volmaken ende een weder roep van enen gro

ten gelude quetzet die byen alte zeer ende

maectse veruaerlic als een groot slath co

met daer si hen onuerhoedts niet voer en

hoeden ende so doet oec een vule stinckende

neuel die die bloemen verderft daer si ha-

re voetsel af nemen souden Item die spin

nen sijn hen oec contrari als si spinnen bouen

inden koruen ende bezeyken daer Item daer is

oec een vliege die den herde wel gelijct

diemen papilio heit die inden kaerssen spri

get want papilio leeft vanden wasse ende

laet drec after daer teredones af comen

die twas seer begeren teredones dat sij

goutwormen ende te veel ghegheten ende te

gierlic dat is hem quaet ende dat gheualt

hem dicwijl in die leynten Item si wer

den al ontmoedt ist dat haer hoeft mit

olyen gesmeert wert ende datmense dan in

die sonne set mer sprinckeltmen daer edic

weder op so werden si weder leuende ende al-

so doen alle dieren die angelen hebben als

byen vliegen wespen dazen ende deser ge-

lijc hier toe heuet plinius geseyt Item a

uicenna li. viij. capitel iij. vertelt oec edel proprie

teyten vanden byen die welke notabel

sijn ende seit dat die byen gespijst werden

vanden honich ende daer eten si een luttel

af mer als si ziecke werden soe eten si ho

nich ende en gaen wt horen huzen niet ende als

si die huzen of byekoruen reyn vinden

so maken si hoer huzen van ses woningen

ende als die veinsteren vanden koruen alte wijt

sijn so maken sise eyngher mit eenrehan

de zwarter tayicheit die scarp inder luch-

ten is ende si maken des conincs huys eerst

ende dat huys is den gate gelijck ende daer

na die ander huyzen na dien dat die koruen

groot of clein sijn ende die mannikins ma-

ken alleen hoer huzen ende daer nae en is

gheen werkinge dan honich te maken

ende die byen wonen eerst in horen roten ende

alst tijt is wt te gaen so climmen si in dat

hoghe ende daer naecomen si weder neder

ende waken thonich ende die coninc en coemt

niet wt mitten hope ende mannekens en heb

ben gheen naelde dan sommige isser Mer

luttel die steken willen ende al willen si steken

si en mogens niet doen ende die coningen

vanden byen sijn van tween manieren die

een is root ende die ander is zwart by na als

een cole ende is die helfte meerre dan een

bye die honich maect ende die mannikens

sijn tragher dan die wijfkens ende die min

ste byen ende die rontste dat sijn dye beste

die menigerhande verwe hebben ende die

byen die geuoedt werden inden geberch-

ten indenweiden ende inden houen die de min

ste sijn dat sijn die beste ende dese maken

goet honich ende saeft Item die byen dye

niet goet en sijn en maken geen gelijc ho

nich mer die byen die altoes den gate

des honichs aen cleeft maect dat beste

honich anders verderuit schier ende daer wer

den byen in die thonich verderuen Item

die byen die honich maken die gebruken

twesins horen anghel als hem seluen me

de te beschermen ende totter verteringhe

der oueruloedigher vuchticheit Item daer

crupen dicwijl quade vlieghen inden koruen

die ander quade cleine vliegen maken die

welke vele luden gusanas beiten ende si

doersteken der ander vlieghen vloegelen

mer die byen veruolghen alsulke vlieghen

ende stekense noch en latense op haer hu

ze niet vallen ende die byen die daer honich

makende sijn doden die mannikens ende dye

hem berende sijn mede ende die quade co-

nings wanneer dat sise niet wel en regie

ren mer alleen eten si vanden honich ende

dat doen si wanneer datter luttel honichs

is ende die cleine vogelen vechten mitten lang

sten wanneer dat si niet en werken noch en

arbeiden ende si pinighen die wech te werpen

vanden korue ende ouermits alsulke wech

werpinge wortet honich gebetert ende

gemeerret Item het is een geslacht van

byen die labion heit ende doot die byen die

honich maken ende verderft hoer huzen ende

dit is want si wakers sijn ende goede herden

ende wanneer dat si inden koruen comen soe sie

ken se hem vluchs int honich op dat si

also veel slinden moghen dat si niet ontgan

gen en konnen ende dan so werden si vanden

rechten byen gedoot ende eer dat die conic

wt comen sal dat weten die ander byen by

reden twe daghen te voeren wat dat hi doen

wyl opdat si bereet wesen sullen hen onder

danich te wesen ende wanneer dat die coni-

ghen beginnen wt te vlieghen ende datter ef

fen veel sijn so haesten si meer tot horen

werck. ende werken meer dan die oude ende

daer en is geen creatuer barnender ter

wrake dan die bye. wanneer dat si toer-

nich gemaect is die byen scuwen die roke

ende dye quade vule lucht sonderlinge zeer

bouen allen dingen ende daer om arbeyden si

horen drec wt te werpen ende si houden haer

huzen reynlic van allen stanck Item die maech

den ende die ionghe byen werken best ende

maken beter honich dan die oude si drinc

ken ende dat is claer water ende dat en doen

si niet si en hebben hem eerst gereynicht

van haerne heffen ende si draghen seer ho

nich inden herfst ende in die leynten ende dat

leyntense honich is dat beste om die nu

wicheit der bloemen ende die byen hebben ge

noecht in zoete muzike ende in sconen san

ge ende daer om werden die bien weder ghe

bracht tot horen koruen ouermits soeten san

ge ende clopppinge vanden beckenen ende wan-

neer datmen den byen veel honichs laet

so werden si traech ende en werken niet veel

ende daer om moetmen hem te maten ho-

nichs laten hier toe heeft auicenna geseit

vij. li. ply. int xi. soeket bouen li. xij. in die

letter a. daer selstu veel dingen vinden die

van aristotiles ende van seneca ende van anderen

auctoren wtghenomen sijn mer hier me

c. de ist ghnoech gheseit[324]

 

Albertus Magnus

 

“1. APIS (Honey bee) is a familiar insect whose development originates from eggs or from egglike semen into grubs, and from grubs into bees. As we explained before, Aristotle’s opinion was that the king of bees [rex apum] is, in a general sense, the mother of all the bees [omnium apum sit mater]. To support his argument he emphasized that the semen is found only in her cell.

 

(...) The regal nature of the king-bee is indicated by the size of his body, which is larger than the other members of the swarm; in addition, he has a white spot on his head, resembling a crown. Since his wings are short in relation to his body, he does not fly well and must be carried by the others; when they construct the cells of the new comb, the king’s chamber is built first. (...)

 

The bee has a needlelike sting and, as Avicenna notes, often leaves its stinger in the wound. A general consensus of opinion agrees that the implanted stinger continues to cause irritation until it is extracted. The deleterious effects of a bee sting are similar to those caused by a wasp bite; we will discuss these later in the section on wasps. A bee that loses its stinger by inflicting a wound sometimes dies, the reason being that its internal organs are injured or avulsed by the withdrawal of the stinger. However, when the stinger alone is lost, the bee survives, though some writers allege it does even then. (...)[325]

 

d. Brunetto Latini

 

“BESENES sont les mousches ki font le miel, ki naissent sans piés et sans eles, mais il les recovrent aprés lor naissance. Ces mousches gardent grant diligence a lor miel faire; car de la cire qu’eles acueillent de diverses flours edefient par mervilleus engin maison et estages, dont chascune a son propre leu ou ele repaire tozjours sans changier. Et si || ont roi et ost, et font batailles, et fuient la fumee, et s’afichent por le son des pieres et des timbres et de teus chose ki font grant tumulte. (…)

3. Et tant sachiés que en trestouz animal du monde solement les besenes ont en totes lor lignies totes choses communes, a ce que totes abitent dedens une maison, et issent dedens la marche d’un pals; et l’oevre de chacune est commun as autres, et la viance commune, et toz usages et fruit et pomes sont commune de tous. Quoi plus ? le generation en est commune, et lor fiz commun; car a ce que toutes sont chastes et virgenes, sans nul corruption de luxure font eles soudainement fius a grant fuison. Eles ordeinent lor peuple et maintienent lor communes et lor borgoiseries. 4. Eles eslisent lor roi, non mie par sort, ou il a plus de fortune ke en droit jugement; mais * celui a qui nature done signe de noblece, ki est grignor et plus beaus et de millour vie, est esleus a roi et sires des autres. Et ja soit il rois et graindres, il en est plus humles et de grant pité, nés son aguillon n’use il en vengance de nule chose. (…)

6. Et en some sachiés que les besenes ayment lor roi a si grant coer et a tant de foi k’eles quident ke bien soit a morir por lui garder et deffendre. Et tant comme li rois est avec eles sains et haitiés, ne sevent muer foi ne sentence; mais quant il est mors ou perdus, eles perdent foi et jugement, en tel maniere qu’eles perdent et brisent lor mel et gastent lor habitacles.[326]

 

e. Jacob van Maerlant

 

“Apes dat es die bie

sente ambrosius seget mie

ende basilius de groote

dat sijn worme sonder ghenoote

sine nooten noch ne riden

ende wonen te samen tallen tiden

hare urome legghen si tere stede

ende heten alle te samen mede

cost ende ghewin groot ende cleene

dat es talre stont ghemeene

hare maghedom hare reinechede

es hem allen ghemeene mede

si winnen vruchte ende bringhen

sonder nooten ende minghen

an hem pleghet ghene luxurie te sine

dus winnen si al sonder pine

nochtan werdet hare geslachte groot

si nemen winninghe in hare ghenoot

ende allegader so sijn si

onder haren coninc vri

want sine heren ende minnen

alse dien si haren here kinnen

ende bi haren wille gheset

vp hem ne doen si ghene onwet

ende dits te wonderne twijnt

wantse hare coninc weder mint

ende es hem sochte sonder waen

ende bliuen hem oec onderdaen

hier om en es sonder lieghen

mee te wonderne dan an bien

men mach hem honech gadren sien

dat bouen alre soeteit es soete

ende te menegher mesquame boete

si maken was ende oec raten

den meneghen meinsche tere baten

si hebben raet voghet ende hertoghen

dar si hem mede beraden moghen

ende si ne sijn niemene fel

mar sochte van manieren wel

dats wonderlic engien

want wintertijts machmense niet sien

mar tes somers alsmen winnen mach

nes gheene ledech vpten dach

hets worem die ghere urucht ne dert

ende alset bi hem heuet vertert

die bloemen doen si danen spien

war hem goet mach gheschien

sijn si in uremder stede bi nachte

 

 

onder hem so doen si wachte

hoe hare vedren niet werden nat

ende keeren upwart den buc dor dat

hare couent delet hem in drien

men magre coninge ende heren sien //

ende middele die de ionc berechten

ende andre ghelijc dienst knechten

jn elken buc es emmer .i. here

entie es scoonre emmermeere

ende alse groot alse .ij. bien

de vederen die sijn curt van dien

ende een deel hoger vp die been

voer sijn uorouet al in een

ghelijc oft ware ene croone

an sijn uorouet sittende scoone

ende oec segghen meesters wale

dat hi es al sonder strale

sine hoecheit dats sine were

nature ontseget hem dat spere

om dat prensen van artrike

exemple nemen an des ghelike

dits deerste ordine vanden bien

Dandre diemen dar mach sien

die sijn tragher scarp ende fel

ende berechten dandre wel

mar si ne doen lude no stille

anders dan de meester wille

onder dese sijn andre bien

die scalkeliker dienens plien

ende winnen scalkelike ende halen

dar si dandre mede betalen

dese nebben strael negheen

ende sijn dienende al in een

den rechten bien enten heeren

dese stekemen ute met onneeren

des margins slapen si te langhe

merren si te lange inden huteganghe

si bitense doot metter spoet

ende als de ionc sijn starc gnoech

ende gheset wel int gheuoech

setmense ter middelster scaren

om dat si ulieghen harentare

om hare ruste om hare stede

ende somech meester volget mede

diese berechtet dus volghen si an

haren meester haren coninc dan[327]

 

 

2. Illustraties

 

f63r illustration detail

The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/comment/63rbees.hti], Ms. 24, folio 63r°.

 

JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350. [http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_128V_MIN.JPG], folio 128v °.

 

JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, 76 E 4, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1450. [http://www.kb.nl/kb/manuscripts/thumbsa300/76E4_086V_MINM.JPG], folio 86v °.

 

 

Bijlage 12: De salomonsworm

 

1. De bronnen

 

a. Albertus Magnus

 

“|34| 40. THAMUR or SAMYR (Solomon’s worm) is claimed to be a worm capable of cutting glass and stones. According to legend, ostriches released their fledglings that were imprisoned in glass by using this worm to cut the glass, and Solomon used the same worm to cut through marble with complete ease; but this story is a fable and I believe it belongs among the errors of the Jews.[328]

 

b. Jacob van Maerlant

 

Thamur na dat / ment ware weet

es die salomons / worem heet

met desen dede / salomon

wilen eer .i. wonderlic doen

doe hi makede den dieren temple

na der tabernaculen exemple

ende dartoe ons heren autar

verbieden ordi ouer waer

moises in die wet

dat gheen steen moeste sijn gheset

jn den autaer te ghere steden

die met ysere es ghesneden

dartoe dedi bringhen doen

van verren lande salomoen

marbertsteen vte .i. eilande

dat men parium doe nande

dat was so art dat hem dochte

hoe men dat best sniden mochte

hier toe sochti bendichede

also dat hi nemen dede

dat jonc van i vogle struus

ende dedt besluten thuus

jn .i. starc clar glasin vat

so dat die struus mochte sien dat

ende dar toe niet comen

die uoghel euet sinen wech ghenomen

dar hem nature wijsde de vart

de uoghel liep ter wostinen wart

ende brochte .i. woremkin

ende streec metten bloede sijn

dat glas ende het scorde thant

bi deser bendichen vant

van sulken worm[en sal]omoen

hoe dat hi mochte scoren doen

sinen arden mabersteen

sonder altoes yser gheen

thamur etemen dese worme

mar jnne weet niet hare vorme[329]

 

2. Illustraties

JACOB VAN MAERLANT. Der naturen bloeme. Manuscript KB, KA 16, Koninklijke Bibliotheek Nederland, 1350. [http://racer.kb.nl/pregvn/MIMI/MIMI_KA16/MIMI_KA16_135R_MIN_B2.JPG], folio 135rb2°.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[258] BURGER, Het boek der natuur, p. 187-190.

 KNIGHT, K. New Advent: Catholic Encyclopedia. [http://www.newadvent.org], 10 augustus 2004.

[259] CURLEY (Ed. en vert.), Physiologus, p. 3-4.

[260] The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/7r.hti], Ms. 24, folio 7r°.

 The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/7v.hti], Ms. 24, folio 7v°.

 The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/8r.hti], Ms. 24, folio 8r°.

[261] BARTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum, 18de boek, 60ste kapittel.

[262] Itez is hoogstwaarschijnlijk een drukfout voor Item.

[263] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts, p. 150-152.

[264] LATINI, Li Livres dou Tresor, p. 154-155.

[265] GYSSELING, Corpus van Middelnederlandse teksten, II, p. 82-86.

[266] CURLEY (Ed. en vert.), Physiologus, p. 51.

[267] The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/15r.hti], Ms. 24, folio 15r°.

 The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/14v.hti], MS. 24, folio 14v°.

[268] BARTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum, 18de boek, 84ste kapittel.

[269] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts, p. 180-181.

[270] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts, p. 160.

[271] LATINI, Li Livres dou Tresor, p. 170

[272] GYSSELING, Corpus van Middelnederlandse teksten, II, p. 120-122.

[273] GYSSELING, II, Corpus van Middelnederlandse teksten, p. 96-97.

[274] CURLEY (Ed. en vert.) Physiologus, p. 12-13.

[275] The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/61r.hti], Ms. 24, folio 61r°.

 The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/61v.hti], Ms. 24, folio 61v°.

 The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/62r.hti], Ms. 24, folio 62r°.

 The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/62v.hti], Ms. 24, folio 62v°.

 The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/63r.hti], Ms. 24, folio 63r°.

[276] BARTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum, 12de boek, 2de kapittel.

[277] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts, p. 190-192.

[278] LATINI, Li Livres dou Tresor, p. 136.

[279] GYSSELING, Corpus van Middelnederlandse teksten, II, p. 130-134.

[280] CURLEY (Ed. en vert.), Physiologus, p. 13-14.

[281] The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/55r.hti], Ms. 24, folio 55r°.

 The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/55v.hti], Ms. 24, folio 55v°.

 The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/56r.hti], Ms. 24, folio 56r°.

 The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/56v.hti], Ms. 24, folio 56v°.

[282] BARTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum, 12de boek, 15de kapittel.

[283] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts. p. 288-289.

[284] LATINI, Li Livres dou Tresor, p. 148.

[285] GYSSELING, Corpus van Middelnederlandse teksten, II, p. 159-161.

[286] The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/73v.hti], Ms. 24, folio 73v°.

[287] BARTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum, 18de boek, 31ste kapittel.

[288] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts. p. 345-346.

[289] LATINI, Li Livres dou Tresor, p. 128-129.

[290] GYSSELING, Corpus van Middelnederlandse teksten, II, p. 219-222.

[291] CURLEY (Ed. en vert.), Physiologus, p. 23-24.

[292] The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/69v.hti], Ms. 24, folio 69r°.

[293] BARTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum, 18de boek, 91ste kapittel.

[294] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts, p. 373.

[295] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts, p. 412.

[296] LATINI, Li Livres dou Tresor, p. 131-132

[297] GYSSELING, Corpus van Middelnederlandse teksten, II, p. 237-238.

[298] CURLEY (Ed. en vert.), Physiologus, p. 45-46.

[299] The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/73r.hti], Ms. 24, folio 73r°.

[300] BARTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum, 13de boek, 33ste kapittel.

[301] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts, p. 336-341.

[302] LATINI, Li Livres dou Tresor, p. 129.

[303] GYSSELING, Corpus van Middelnederlandse teksten, II, p. 248-249.

[304] The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/75r.hti], MS. 24, folio 75r°.

[305] The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/76r.hti], MS. 24, folio 76r°.

[306] BARTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum, 18de boek, 84ste kapittel.

[307] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts, p. 351-352.

[308] LATINI, Li Livres dou Tresor, p. 128.

[309] GYSSELING, Corpus van Middelnederlandse teksten, I, p. 252-254.

[310] CURLEY (Ed. en vert.), Physiologus, p. 61.

[311] The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/69v.hti], Ms. 24, folio 69v°.

 The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/70r.hti], Ms. 24, folio 70r°.

[312] BARTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum, 18de boek, 86ste kapittel.

[313] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts, p. 409-411.

[314] LATINI, Li Livres dou Tresor, p. 135-136.

[315] GYSSELING, Corpus van Middelnederlandse teksten, II, p. 284-285.

[316] CURLEY (Ed. en vert.), Physiologus, p. 61.

[317] The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/69v.hti], Ms. 24, folio 69v°.

 The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/70r.hti], Ms. 24, folio 70r°.

[318] BARTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum, 18de boek, 86ste kapittel.

[319] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts, p. 409-411.

[320] LATINI, Li Livres dou Tresor, p. 135-136.

[321] GYSSELING, Corpus van Middelnederlandse teksten, II, p. 284-285.

[322] The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/63r.hti], Ms. 24, folio 63r°.

 The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/63v.hti], Ms. 24, folio 63v°.

 The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/64r.hti], Ms. 24, folio 64r°.

 The Aberdeen Bestiary, [http://www.abdn.ac.uk/bestiary/translat/64v.hti], Ms. 24, folio 64v°.

[323] Itez is hoogstwaarschijnlijk een drukfout voor Item.

[324] BARTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum, 12de boek, 5de kapittel.

 BARTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum, 18de boek, 11de kapittel 11.

[325] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts, p. 423-425.

[326] LATINI, Li Livres dou Tresor, p. 142-143.

[327] GYSSELING, Corpus van Middelnederlandse teksten, II, p. 292-294.

[328] SCANLAN (Ed. en vert.), Man and the Beasts, p. 447.

[329] GYSSELING, Corpus van Middelnederlandse teksten, II, p. 313-314.