Decurio adlectus decreto decurionum. De decuriones adlecti: uitverkorenen of alledaagse decuriones? Geadlecteerde decurionen in de lokale gemeenschappen van Italië en de westelijke provincies tijdens het Principaat. (Francisca Declerck)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

3. Het praktische luik: de epigrafisch geattesteerde decuriones adlecti

 

Na op de voorbije bladzijden een beeld te hebben geschetst van de ordo decurionum binnen de gemeenten van het Romeinse Rijk (vooral dan in Italië en het westen), en stil te hebben gestaan bij de diverse meningen die de onderzoekers (al dan niet) delen over de decuriones adlecti, en ook te hebben gekeken wat we via juridische en literaire bronnen (we mogen er van uitgaan dat deze teksten op de eerste plaats de normatieve situatie weergeven) terugvinden over deze aparte categorie van decuriones, moeten we ons nu wenden tot de reële decuriones adlecti, om zo ook de werkelijke situatie te kunnen detecteren.

 

Zoals reeds gezegd zijn we 97 epigrafisch geattesteerde decuriones adlecti op het spoor gekomen. In dit tweede deel van deze verhandeling zullen we aandacht besteden aan die 97 individuen, en zien wat zij ons –via de inscripties- leren over zowel de institutionele als de sociaal-economische achtergrond van de adlectio, om deze elementen dan in een laatste deel, in het besluit van deze verhandeling, te kunnen koppelen aan de bevindingen uit ons (eerder theoretisch gerichte) eerste deel. Klopt de communis opinio die aangehangen wordt omtrent adlectio in de ordo decurionum wel met het beeld dat door het epigrafische materiaal wordt opgehangen? Bestaat er eigenlijk wel zoiets als “de decurio adlectus”, of moet elk geval eigenlijk apart bekeken worden? …

 

 

3.1 Prosopografische behandeling van de epigrafisch geattesteerde decuriones adlecti

 

Wij hebben er voor geopteerd om in navolging van studies zoals die van een Pflaum omtrent de iudices van Africa, een Demougin omtrent de iudices van Italië of een Burnand omtrent die van Gallia[1], eerst een prosopografische behandeling te maken van alle geattesteerde decuriones adlecti, om daarna deze personen als groep te gaan beschouwen en de resultaten van dit onderzoek weer te geven omtrent de institutionele en sociaal-economische ascpecten van de adlectio in ordinem decurionum. Deze prosopografische behandeling is noodzakelijk omdat hierin een aantal zaken zullen aangehaald en opgeklaard worden (bijvoorbeeld over de volgorde van de ambten, of de geografische en sociale herkomst van een bepaald persoon) die later nog aan bod zullen komen, maar dan meer in het algemeen, over heel de groep van de decuriones adlecti.

 

Maar in dit eerste deel behandelen we dus alle epigrafisch geattesteerde decuriones adlecti[2]. Dit doen we per klasse[3], en bij elke figuur wordt even stilgestaan, wordt zover mogelijk iets gezegd over zijn afkomst en familiale relaties (voor zover dit relevant is), zijn sociaal-economische achtergrond, en eventuele anomalieën of merkwaardigheden in hun carrière. Dit doen we om dan in een later stadium conclusies te kunnen trekken over bijvoorbeeld de sociale mobiliteit van de decuriones adlecti, de doorsnee leeftijd van een decurio adlectus, de carrière,…. Telkens wordt ook het nummer van de inscriptie die over deze persoon handelt, vermeld, om zo ook de inscriptie te kunnen opzoeken in de catalogus.

 

1. DE ORDO SENATORIUS

Misschien is het een aanwijzing omtrent de status van de decuriones adlecti, maar in elk geval behoort geen enkele van de geattesteerde individuen tot de ordo senatorius.

 

2. DE ORDO EQUESTER

 

2.1  De functionele equites

 

P1. M. Acilius [M.f. P]riscus      (I.24)                                      Ostia- tweede helft eerste eeuw

 

Deze functionele eques, die de militiae equestres doorlopen heeft (als praefectus cohortis, als tribunus cohortis in Dalmatia en als tribunus militum van het elfde legioen Claudiae Piae Fidelis in Germania Superior[4]) behoorde tot één van de meest vooraanstaande families in Ostia. Echter, op rijksniveau is hij  -in tegenstelling tot op lokaal niveau- nooit ver geraakt[5]. Op lokaal niveau is M. Acilius Priscus zoals gezegd dus wel van aanzienlijk belang geweest[6]. Hij heeft de hele cursus honorum te Ostia[7] doorlopen, na geadlecteerd te zijn in de ordo decurionum[8]: hij werd dus quaestor aerari[9] en dat zelfs op vraag van, of liever gekozen door de decuriones[10]. Dit is eigenlijk best merkwaardig: niet alleen schenken de decuriones hem het decurionaat via adlectio[11], ze kennen hem ook een ambt toe (los van die adlectio weliswaar), via een stemming die hierover gehouden is in de raad zelf.  In elk geval kan het hier door het opnemen van het quaestoraat dus al niet gaan om iemand die op het eind van zijn leven als eerbewijs, omwille van diensten ten aanzien van de gemeente, toegelaten is tot de ordo decurionum door middel van adlectio en geen enkel ambt meer ambieert, zoals het bij sommige decuriones adlecti wel het geval lijkt te zijn. We moeten er natuurlijk wel rekening mee houden dat Ostia, waar haast alle gekende decuriones geadlecteerd zijn[12], een uitzonderlijk geval is.

 

Voor de rest van de carrière van de man is er enige twijfel[13]. Zeker is in elk geval dat M. Acilius Priscus twee keer praefectus is geweest, of plaatsvervangend magistraat, wellicht voor een lid van de keizerlijk familie, maar wie precies is niet direct geweten[14]. Er is echter twijfel over de volgende regel van de inscriptie: IIvir  aedil(is) II [quinq]uennal(is). Normaal gezien is men namelijk eerst aedilis en dan pas duumvir[15]. Meiggs[16] gaat er dan ook van uit dat de steenkapper twee woorden omgewisseld heeft. M. Acilius Priscus zou dan aedilis geweest zijn en vervolgens twee maal duumvir (waarvan één keer met censoriale bevoegdheden). De man is ook drie jaar op rij praefectus van het collegium fabrum te Ostia geweest, en heeft de twee belangrijkste religieuze posten van de gemeente bekleed: hij was namelijk flamen Romae et Augusti, en was in die hoedanigheid verantwoordelijk voor deze cultus die vanaf de Vroege Keizertijd reeds werd beoefend te Ostia[17]? Dit ambt was voorbehouden aan mensen met een groot prestige, die reeds een rijkgevulde carrière achter de rug hadden[18]. Een nog duidelijker aanwijzing voor het belang van deze Acilius in de Ostiaanse context is het feit dat hij pontifex Volcani is geweest. Vulcanus was dé godheid in Ostia en zijn cultus was dan ook ontzettend belangrijk. Diegene die pontifex Volcani werd – net als het flaminaat van Romae et Augusti een benoeming voor het leven – had de top bereikt binnen de gemeente van Ostia (Meiggs stelt dat het zowat te vergelijken is met de positie van de pontifex maximus te Rome[19]).

 

Misschien nog een kort woordje over de Acilii. In elk geval waren zij, naast de Egrilii, de Lucilii Gamalae, de Paetinii, de Naevii, de Fabii en ook de Sergii en de Tuccii, één van die families die de macht hadden in de havenstad nabij Rome[20]. Binnen deze elite was de familie van de Acilii wellicht niet de top[21], maar ze hadden toch veel prestige en slaagden er –bijvoorbeeld via deze M. Acilius Priscus – toch in de belangrijkste functies binnen de gemeente te bekleden, vooral dan vanaf de periode waarin te Rome de Flaviërs de macht hadden gegrepen. Later is de familie er zelfs in geslaagd op te klimmen tot het senatoriale niveau[22]: M. Acilius A.f. Priscus Egrilius Plarianus[23], de stiefzoon van “onze” M. Acilius Priscus, slaagde er in een mooie carrière uit te bouwen op lokaal én centraal niveau[24].

 

P2. C. Aelius P.f.  Cl. Quir. Domitianus Gaurus  (I.41)              Puteoli- 2e helft tweede eeuw

 

De carrière van deze functionele eques –die door de keizer het equis publicus was gegeven- kunnen we in vier sectoren opdelen. Zo was er zijn carrière in het leger: als praefectus cohortis van het derde chort en tribunus legionis van het twaalfde legioen (beide in Cappadocia[25]) en wellicht ook als praefectus fabrum heeft hij toch een mooie carrière in het leger kunnen uitbouwen. Daarnaast had hij ook een administratieve carrière, als scriba aedilium curulium en scriba librario quaestorio trium decuriarum, wat hem toch ook wat aanzien bezorgde[26]. Het religieuze aspect van zijn carrière omvatte het ambt van sacerdos bij de Laurentes Lavinates, een preisterschap voorbehouden aan ridders[27] en calator[28]. Op politiek vlak oefende hij in zijn gemeente alleen het decurionaat uit, dat hij van de decuriones gekregen had via een decreet. Het feit dat hij dit decurionaat verkreeg met vrijstelling van alle minder leuke kanten van het decurionaat (munera) bewijst dat hij toch heel wat aanzien moet genoten hebben. Mouritsen stelt dat deze persoon van vrijgelaten komaf is en dat verklaart volgens hem waarom deze persoon geen andere ambten van de cursus honorum heeft uitgeoefend, dat hij een “lowly position within the elite” bekleedde[29]. Dat lijkt ons toch niet volledig juist te zijn: zijn militaire carrière, zijn activiteiten als scriba en bijvoorbeeld het priesterschap van de Laurentes Lavinates zullen hem – als lid van de ordo equester – heel wat aanzien hebben bezorgd. Dat bewijst ook de vrijstelling van de munera.

 

P3. [A. Egri]lius Af An Apron Vot. Rufus  (I.23)                                                Ostia- 1e eeuw

 

Deze figuur is net als P1 flamen Romae et Augusti geworden, wat toch al een indicatie is voor zijn aanzien binnen de gemeente[30]. En net als P1 is ook hij grotendeels actief geweest binnen zijn eigen gemeente. Alleen het militaire tribunaat van het vijfde legioen bracht hem even op rijksniveau. Binnen zijn gemeenten, Ostia, was deze man achtereenvolgens[31] decurio adlectus, aedilis, quaestor en uiteindelijk zelfs twee maal duumvir en nog eens quinquennalis. Ook hij heeft dus op municipaal vlak een aanzienlijke carrière uitgebouwd en een overeenkomstige status verworven. De Egrilii waren trouwens een belangrijke familie binnen Ostia, en wellicht was deze A. Egrilius Rufus zelfs de eerste van zijn gens die het tot ridder gebracht heeft[32].

 

De familie was wel al veel langer aanwezig aan de top van het publieke en sociaal-economische leven in Ostia: al onder Augustus bekleedden leden van dit gens belangrijke posten in de gemeente[33]. Toch duurde het wellicht nog tot “onze” A. Egrilius Rufus vooraleer de familie zich echt in de topelite van Ostia nestelt[34], en het is diezelfde A. Egrilius Rufus die, ondanks het feit dat hijzelf nooit boven het municipale niveau is uitgestegen, de basis gelegd zou hebben voor de “senatoriale” toekomst van zijn gens, door zijn huwelijk met Plaria Vera[35], die uit een geslacht komt dat al vele consuls geleverd had. Hun nakomelingen slagen er namelijk wel in door te dringen tot op rijksniveau[36]. Eén van hen zal trouwens geadopteerd worden door P1, en neemt de naam M. Acilius Af Vot Priscus Egrilius Plarianus aan[37]. De reden van deze adoptie zou niet economisch gekleurd zijn- zoals bijvoorbeeld wel het geval zal zijn in de familie van de Lucilii Gamalae (die verder nog aan bod zullen komen)- maar valt eerder te verklaren door een zucht naar prestige. De Egrilii waren een rijke familie, die haar fortuin grotendeels gemaakt hadden in de handel[38]. De oude gens van de Acilii waren wellicht niet verbonden aan die sector. Door nu door middel van deze adoptie beide families te linken zal het sociaal prestige van de Egrilii verhogen. Eigenlijk kunnen we zelfs stellen dat deze Egrilli één van de enige families is die, onder meer via een dergelijke familiale politiek, in de Vroege Keizertijd er zal in slagen opgenomen te worden in de politieke elite van Ostia en zelfs de rijkselite of minstens de senatoriale klasse[39]. Dat gebeurt door toedoen van onze decurio adlectus maar wel na zijn tijd.

 

2.2  De honoraire equites

 

P4. M. Allius Men. Ru[fus]  (I.34)                                                      Abellinum- ttv Augustus

 

M. Allius Rufus behoort tot de tribus Menenia. Dit wil zeggen dat hij naar Abellinum, dat behoort tot de tribus Galeria, is gemigreerd, vermoedelijk vanuit Nuceria of Pompeii[40]. Op de inscriptie wordt expliciet vermeld dat hij een Romeins ridder is. Dit feit blijkt ook uit de functie van tribunus militum a populo die hij heeft bekleed.

 

Bij zijn carrière kunnen echter wel een aantal kanttekeningen geplaatst worden. Op de inscriptie worden achtereenvolgens de functies van praefectus fabrum, censor, quaestor, tribunus militum a populo, de titel van Romeins ridder en als laatste de adlectio in de ordo van Abellinum met de rang van gewezen duumvir vermeld. Nicolet heeft in zijn artikel over de tribunus militum a populo ook deze figuur behandeld[41]. Hij is ervan overtuigd dat men de inscriptie anders moet lezen dan voorheen is gebeurd. Vooreerst neemt hij aan dat de functies in chronologische volgorde op de inscriptie verschijnen. Hij zegt dit niet expliciet, maar uit zijn argumentatie blijkt toch duidelijk dat hij uitgaat van een chronologische volgorde. Nicolet geeft aan dat de lezing quaestor niet mogelijk is, omdat M. Allius Rufus geadlecteerd is door de decuriones van Abellinum in de ordo en voordien dus geen municipale functies kan hebben uitgeoefend. Dus moet men ook de lezing van censor laten vallen. In plaats daarvan stelt Nicolet voor om praefectus fabrum consulis, tribunus militum a populo te lezen.

 

Wanneer we inderdaad uit zouden gaan van een chronologische volgorde, moeten we inderdaad toegeven dat censor niet mogelijk is, aangezien deze normaal hoger in rang is dan de IIvir. We kunnen dus, als we Nicolet volgen, inderdaad met een praefectus fabrum consulis te maken hebben. Zijn stelling dat voor een adlectio echter geen andere municipale ambten vervuld kunnen worden, kan echter niet volgehouden worden. We beschikken immers over een aantal voorbeelden van decuriones adlecti die voor hun adlectio reeds municipale magistraturen hebben bekleed. Noodzakelijkerwijs behoorden zij dan reeds tot de ordo, maar werden ze door hun adlectio in werkelijkheid in rang verhoogd in plaats van dat ze in de ordo werden opgenomen als nieuw lid.  Een voorbeeld van een dergelijke situatie is te vinden bij P23 uit Brixia (X).[42] Hij was eerst quaestor, waarna hij door adlectio opgenomen werd in de ordo met de rang van gewezen IIvir: adlectus inter IIviralicios. Een tweede voorbeeld vinden we bij P95 uit Mediolanum (XI), waarvan vermeld wordt dat hij zowel IIIIvir iure dicundo als quinquennalis adlectus was van Mediolanum[43].

 

Garnsey behoudt dan ook de lezing van censor, gevolgd door quaestor. Hij geeft wel aan dat de functies niet in de volgorde zijn uitgeoefend zoals ze op de steen zijn aangebracht. Volgens hem moet het ambt van quaestor gevolgd zijn op diens adlectio, ofwel ging ze er aan vooraf, maar bracht ze geen opname in de ordo met zich mee. Garnsey geeft aan dat in andere inscripties van Abellinum het quaestoraat het ambt van aedilis volgt[44] en in een andere eraan vooraf gaat[45]. Dit wil zeggen dat de functies in omgekeerde chronologische volgorde gegeven kunnen zijn. M. Allius Rufus was met andere woorden eerst in de ordo opgenomen met de rang van gewezen IIvir, waarna hij de ambten van tribunus militum a populo, quaestor en censor heeft uitgeoefend. Als laatste was hij praefectus fabrum.

 

Nicolet maakte bij zijn bespreking van deze figuur nog een opmerking over de adlectio. M. Allius is adlectus gratis, dit wil zeggen dat hij geen summa honoraria hoefde te betalen. Op de inscriptie staat nu het volgende: “ordinem adiit petiitque ut decreto quoque voluntatem esse ascrib[erent]”. Dit wil zeggen dat M. Allius de ordo gehoorzaamde (adiit), maar dat hij tevens vroeg aan het dekreet toe te voegen dat het volgens zijn wil was. Daar wringt volgens Nicolet het schoentje. Het klinkt inderdaad raar dat hij wou dat in het dekreet werd opgenomen dat alles  was  zoals hij het wilde. Volgens Nicolet ontbreekt hier een negatie. Dit wil zeggen dat M. Allius adlectus gratis was, maar het gratis aspect van de adlectio niet wenste. Hij was bereid om de summa honoraria te betalen en wilde dit ook kenbaar maken op de inscriptie [46].

 

P5. P. Aufidius P.f. Quirina Fortis   (I.2)                         Ostia en Hippo Regius-tweede eeuw

 

Deze honoraire equites of minstens zijn familie is vermoedelijk afkomstig van Hippo Regius, waar hij trouwens ook decurio adlectus was. Het voornaamste argument is het feit dat hij tot de tribus Quirina behoorde, terwijl Ostia deel uitmaakte van de tribus Voturia. Bovendien is Quirina de meest verspreide tribus in Afrika en wel degelijk ook in Hipporegius[47]. We kennen deze persoon uit twee inscripties, maar slechts in één, namelijk de oudste, staat hij vermeld als decurio adlectus[48]. In de tweede inscriptie is hij bijvoorbeeld ook al quaestor aerarii V, terwijl in de eerste hij dat nog maar vier keer had uitgeoefend. Na zijn adlectio in de ordo decurionum van Ostia vermeldt P. Aufudius Fortis onmiddellijk zijn duumviraat, gevolgd door zijn ambtstermijnen als quaestor. Normaal oefende men het quaestoraat uit tussen het aedilitaat en het duumviraat, maar naar de tweede helft van de tweede eeuw toe stijgt het belang van dit financiële ambt, naarmate de welvaart van Ostia vermindert, en wordt het vaak na het duumviraat pas bekleed[49]. De handelsgeest van Aufidius – hij was actief in de graanhandel – verklaart wellicht zijn vele ambtstermijnen als quaestor[50]. Daarnaast was hij ook patronus van Ostia, een eer die hij vermoedelijk te danken had aan zijn invloed buiten de muren van deze stad[51]. Ook bij het verenigingsleven van de havenstad was hij erg betrokken, als quinquennalis perpetuus of voorzitter van het corpus mercatorum frumentariorum en als patronus van de verenigingen mensorum frumentariorum et urinatorum. Bovenop deze functies was hij ook praefectus fabrum, wat hem kwalificeert als ridder. Zijn adlectio in de ordo decurionum van Hipporegius – een belangrijk centrum voor de graanhandel in Africa – heeft hij wellicht te danken aan zijn zakenrelaties met – en afkomst uit? – deze stad[52]. In Ostia deed deze man ook aan evergetisme: hij heeft bijvoorbeeld in 146pc twee zilveren standbeelden aan de stad geschonken, en naar aanleiding van deinhuldiging daarvan heeft hij drie dagen lang spelen laten organiseren[53].

 

P6. C. Caelius C.f. St. Bassaeus Donatus   (I.55)                           Beneventum-niet gedateerd

 

Deze inscriptie is opgericht door de ouders van deze Caelius, net zoals ze voor zijn broer P7 hebben gedaan. De carrières van beide broers lopen trouwens opmerkelijk simultaan: beide zijn ridders (equites romanes) en hebben het lokale vlak niet verlaten. En allebei hebben ze op municipaal vlak dezelfde ambten uitgeoefend, want ze vermelden alle twee namelijk na de adlectio in ordinem decurionum alleen nog het hoogste ambt van hun gemeente, namelijk praetor Ceriali iure dicundo quinquennalis. Maar wellicht hebben zij ook de andere ambten van de cursus honorum te Beneventum doorlopen, dat lijkt toch aannemelijk: ze zullen toch niet direct het hoogste ambt van de gemeente bekleed hebben. Het zal zo zijn dat ze alleen de meest prestigieuze zaken op de steen hebben opgenomen, namelijk dat praetoraat en het feit dat ze ridder waren (waardoor ze veel aanzien genoten en ze   ook behoorlijk rijk moeten zijn beweest, want ze moesten voldoen aan de census). Blijkbaar was de adlectio in de ordo decurionum toch zeker in Beneventum iets om fier op te zijn.

 

P7. C. Caelius C.f. St. Bassaeus Procilius Faustinus  (I.56) Beneventum-niet gedateerd

 

Voor deze decurio adlectus geldt eigenlijk hetzelfde als voor zijn broer die hierboven behandeld wordt. We kunnen dan ook naar dat item verwijzen.

 

P8. C. Domitius L.f. Pal. Fabius Hermogenes    (I.5; I.20)                 Ostia-na Hadrianus

 

Deze Romeinse ridder heeft ons twee inscripties nagelaten die nagenoeg dezelfde informatie bevatten. Beiden beginnen de opsomming van de carrière met de vermelding dat hij een lid van de ordo equester was[54]. Beide inscripties vermelden vervolgens de functie van scriba, de belangrijkste onder de apparitores[55]. Diens vader was L. Fabius Sp. f. Eutyches[56], die eerst lictor was en dan scriba cerarius en librarius van de stad Ostia. Hij werd uiteindelijk quinquennalis van het collegium fabrorum tignuariorum. Bovendien slaagde hij er in zijn zoon te lanceren voor een politieke carrière, iets wat hij zelf niet kon. Zijn zoon werd namelijk geadopteerd door ene C. Domitius, zoals blijkt uit zijn naam, en dit zal zijn carrière zeker ten goede zijn gekomen. Hij werd dan ook decurio adlectus en aedilis en bekleedde de functie van flamen divi Hadriani[57]. Hij overleed echter tijdens zijn ambtstermijn als  aedilis en werd postuum geëerd met een publieke begrafenis en een ruiterstandbeeld, dat op het forum werd opgezet[58]. Ook verkreeg zijn vader de belofte dat er geen praefectus zou worden aangeduid om zijn zoon voor de rest van de ambtstermijn te vervangen. Die vader, L. Fabius Sp. F. Eutyches heeft dan nog 50 000 HS geschonken aan de stad met als uitdrukkelijke opdracht dat elk jaar een uitdeling moest worden georganiseerd ter herdenking van zijn zoon. Dit is een aanwijzing voor de rijkdom van vader die zijn geld had verdiend in de bouwsector[59] en – te vroeg overleden – zoon. Die zoon had ook zij verdiensten als evergeet: als flamen had hij – als eerste en enige – schouwspelen georganiseerd en betaald uit eigen zak.

 

P9. C. Fabius Longi f. Agrippa  (I.4)                                                  Ostia-niet gedateerd

 

Deze decurio is afkomstig uit een familie met een militaire traditie. Zowel zijn vader als zijn grootvader waren namelijk primipilares[60]. C. Fabius Agrippa heeft echter gekozen voor een municipale carrière, die hij startte met de functie van praetor sacris Volcani faciundis[61]. Hij werd vervolgens in de ordo opgenomen en oefende achtereenvolgens de functies aedilis en duumvir, dus hij heeft na zijn adlectio in de ordo decurionum nog een mooie carrière uitgeoefend, zonder weliswaar de topambten te bekleden.

 

P10. C. Galbius Soterianus (I.53)                                Canusium-eerste helft derde eeuw

 

Over deze C. Galbius Soterianus is eigenlijk, naast zijn verschijnen op het album van Canusium als adlectus inter quinquennalicios en patronus uit de stand van de equites, niets geweten. Uit dat albumi, dat  een momentopname van de ordo decurionum biedt, kunnen we ook niet direct informatie halen omtrent de rest van mans carrière, zijn sociale en economische positie. Hoewel, onrechtstreeks kunnen we – wat die laatste twee aspecten betreft – dat wel. Het feit dat C. Galbius patronus is van de gemeente wijst er toch op dat hij heel wat aanzien genoot: het patronaat is zowat de hoogste honor die in een gemeente kan bereikt worden[62]. En hij zal als patronus én lid van de ordo equester (daarvoor moest men minimum 400 000 HS bezitten) toch ook niet bepaald onbemiddeld zijn geweest. Maar aan de andere kant is hij – die wel degelijk uit Canusium zelf afkomstig is[63] – de enige van zijn familie die op het album terug te vinden is. In tegenstelling tot twee andere adlecti op het album P21 en P22 behoorde hij dus niet tot één van de grote gentes van Canusium. En in tegenstelling tot de meeste andere patroni van de ordo equester[64] behoorde hij niet tot de quinquennalicii en heeft hij dus niet de hele cursus honorum van Canusium doorlopen, maar is hij allectus inter quinquennalicios. De vraag is nu: heeft hij eigenlijk wel de andere ambten van de cursus honorum doorlopen? Wellicht niet, wellicht is hij iemand die om de één of andere reden geen carrière had uitgebouwd  maar wel heel rijk was, en de gemeente in zijn rijkdom had laten meedelen, waardoor ze hem op latere leeftijd niet alleen het patronaat schonken, maar hem ook een zitje in de gemeenteraad gaven, en dat meteen koppelden aan de rang van de hoogste ex-magistraat. Ofwel, en dat is voor een eques misschien waarschijnlijker, is het een autochtoon die geen carrière in Canusium had opgebouwd, maar misschien wel daarbuiten[65] en later, als eerbewijs, in zijn geboortestad het patronaat (ook omwille van zijn invloed en contacten op hoger niveau) en het decurionaat (met de rang van quinquenallicius) aangeboden kreeg.

 

P11. C. Iulius Gal. Lepidus  (I.79)                                          Aeso-tweede – derde eeuw

 

Deze veteraan uit het leger, die oorspronkelijk afkomstig was uit Iesso, is na een lange carrière in dat leger uiteindelijk in Barcino opgenomen in numerum decurionum of is dus decurio geworden, en op de steen wordt daar expliciet bij vermeld dat het de ordo decurionum van Barcino zelf was die daartoe het initiatief heeft genomen (ab ordine Barcinonensium). Verdere ambten op municipaal vlak heeft deze primipilares niet meer uitgeoefend. In het leger daarentegen heeft hij toch wel een mooi parcours doorlopen: hij is vijf keer centurio geweest[66] en heeft zijn militaire carrière afgesloten met het ambt van primuspilus[67]. Als primipilares of oud-primuspilus heeft hij ervoor gekozen op municipaal vlak actief te blijven en niet verder carrière te maken op rijksniveau.

 

P12. P. Lucilius P.f. P.nep. P.pron. P.abnep. Gamala (I.25)               Ostia- ttv. Augustus

 

Vooraleer het meer in detail over deze ridder te hebben, is het noodzakelijk eerst een aantal inleidende opmerkingen te maken over de machtige familie waartoe deze man uit Ostia behoorde[68]. Het is niet zeker of deze familie, die lange tijd het politieke schouwspel in de havenstad mee zal vormgeven, oorspronkelijk van deze stad afkomstig was. Geen enkele van de geattesteerde leden vermeldt een tribus, zodat niet geweten is of ze al dan niet tot de tribus Volturia, de tribus van Ostia, behoorden[69]. Een andere onzekerheid omtrent deze familie is haar slavenafkomst. Het cognomen Gamala is behoorlijk zeldzaam en wordt geassocieerd met een stadje, Gamala, in het noorden van Galilea. Een Romein met de naam Lucilius zou dan een slaaf verkregen hebben (door handel of oorlog[70]?) uit deze stad. Die zou dan de naam gekregen hebben van zijn geboortedorp. Bij zijn vrijlating zou hij dan zijn oude slavennaam als cognomen hebben bewaard, en zijn nakomelingen zouden aan die naam hardnekkig hebben vastgehouden. Zeker is dit echter allemaal niet[71]. Gedurende de Julisch-Claudische periode heeft de familie zich echter al diep ingegraven in het bestuur van Ostia, en worden ze beschouwd als conservatieve landeigenaars[72]. Een slavenafkomst lijkt dan ook niet erg waarschijnlijk. Vandaar dat Meiggs als alternatief de hypothese aanreikt dat het vreemde cognomen afkomstig is uit Liguria of een nabijgelegen district[73]. Wellicht was het dan zo dat deze familie reeds in de republiek een mooie positie had verworven in de havenstad nabij Rome. Een laatste opmerking betreft het feit dat geen van de Lucilii Gamalae ooit Ostia verlaten hebben voor een carrière op rijksniveau: zelfs de Lucilius Gamala die onder dit nummer besproken wordt, en die behoorde tot de ordo equester, heeft het niet verder gebracht dan een incursie op rijksniveau. In tegenstelling tot de familie van de Egrilii[74] waren zij blijkbaar best tevreden met hun rol in het bestuur van het toen nog welvarende Ostia.

 

De inscriptie van dit lid van de belangrijke Ostiaanse familie van de Lucilii Gamalae kan toegewezen worden aan de periode van Augustus of kort nadien[75]. Ze is opgericht om deze Lucilius Gamala te eren voor een pleidooi ten voordele van zijn stad, Ostia, dat hij zou gehouden hebben in de Romeinse Senaat. Dat deze persoon niet één van de minste was, blijkt ook uit het feit dat deze eques vier keer duumvir is geweest[76]. Echter, de volgorde waarin hij zijn andere ambten vermeldt op de steen, is op zijn minst eigenaardig te noemen. Eerst vermeldt hij namelijk de functie van aedilis, vervolgens de functie van tribunus militum, en daarna pas duikt de vermelding op dat hij decurio adlectus ex decreto decurionum grateis is. Dan komen zijn vier ambtstermijnen als duumvir. Zou deze volgorde dan kunnen betekenen dat hij eerst aedilis is geweest en daarna pas opgenomen in de ordo? Waarom dan? Dit is ogenschijnlijk één van de weinige voorbeelden van een decurio adlectus die voor zijn adlectio reeds een ambt heeft uitgeoefend op municipaal vlak. Garnsey[77] heeft in zijn artikel omtrent de honorarium decurionatus gepoogd een verklaring of een alternatief te vinden voor deze volgorde van ambten. Volgens de auteur moet er ergens een fout gebeurd zijn in de volgorde: het was bijvoorbeeld al zo dat een militair ambt als tribunus militum pas na een municipale carrière werd uitgeoefend. Vandaar dat de volgorde van deze inscriptie niet lopt en dat het zo was dat de adlectio eerst kwam, dan het aedilitaat en dan pas de duumvirale ambten en het militaire tribunaat. Maar naar ons gevoel biedt deze verklaring niet direct een oplossing voor de vreemde positie van de adlectio binnen de municipale carrière van onze decurio adlectus. Dat tribunaat slaat wellicht niet op de juiste plaats, maar mag dan zomaar geconcludeerd worden dat de adlectio voor het aedilitaat moest geplaatst worden? Ook professor Birley[78], die Garnsey bijstond in de interpretatie van de inscripties, kwam niet verder dan te stellen dat er een “serious disturbance of the order of posts” kon opgemerkt worden. Mouritsen gelooft dat deze man wel degelijk eerst aedilis is geweest vooraleer door adlectio opgenomen te zijn in de ordo decurionum, wat vreemd is aangezien door het aedilitaat men normaal gezien al opgenomen was in de ordo. Wellicht moet de term adlegere -volgens Mouritsen althans- dan ook beschouwd worden als een versterking van het gratis karakter van de opname. Deze inscriptie zou dan ook dateren uit de periode dat adlectio in Ostia nog niet het standaardmiddel tot opname in de ordo decurionum was[79].

 

P13. M. Lucretius Quir. Peregrinus (I.78)                                      Tarraco-tweede eeuw

 

Deze man die geadlecteerd was in de ordo decurionum van Tarraco, was een behoorlijk succesvol militair. Na twee opdrachten als centurio (van het eerste legioen in Germania Inferior en van het derde in Arabia) heeft hij zelfs de eerste stap van de militiae equestres vervuld, als praefectus cohortis van het vierde cohort der Lingoni (ditmaal in Britannia). Daarna echter is hij niet verder gegaan met deze militaire carrière maar is hij de municipale politiek binnengestapt, waar hij decurio adlectus geworden is.

 

P14. [ D.Lucretius D.f. Men. Valens]  (I.33)                                     Pompei-eerste eeuw

 

De Lucretii Valentes waren een belangrijke familie in de stad Pompeii[80], en een aantal leden van deze gens zijn ons bekend door een zevental (voornamelijk funeraire) inscripties die teruggevonden zijn bij een villa vlak buiten de stad[81]. Twee onder hen zijn decuriones adlecti: P60 en D. Lucretius D.f. Men. Valens [82]. Deze laatste –door de keizer in de ordo equester opgenomen- is ons bekend door een inscriptie die aan de voorgevel van een woning was bevestigd en die de evergetische activiteiten van deze man in herinnering brengt. Zo zou hij samen met zijn vader gladiatorenspelen georganiseerd hebben[83]. Na zijn dood is hij dan ook geëerd met een openbare begrafenis en diverse verenigingen[84] hebben standbeelden laten maken. Wat zijn carrière betreft, net als zijn familielid Lucretius Iustus is hij reeds op jonge leeftijd (acht jaar oud) in de ordo decurionum opgenomen en bovendien gebeurde dat zonder het betalen van de summa honoraria. Andere ambten zijn niet gekend, maar de inscriptie is net op dat punt moeilijk leesbaar, Castren meent in elk geval dat deze persoon op zijn minst nog aedilis is geweest[85].

 

P15. D. Lutatius D.f. Pal. Charitonianus  (I.10)                             Ostia-vanaf de Flaviërs

 

Uit de inscriptie van deze ridder  van vrijgelaten afkomst[86] is slechts weinig informatie af te leiden. We kunnen slechts weten dat hij ridder is en decurio adlectus.

 

P16. M. Nemonius M.f. Pal. Eutychianus  (I.31)                               Puteoli-tweede eeuw

 

Deze decurio adlectus van vrijgelaten komaf[87], die het equus publicus verkregen had door keizer Antoninus Pius, heeft slechts een korte carrière uitgeoefend. Het feit dat zijn vader – M. Nemonius Callistus die zelf alleen sacerdos (één van de laagste priesterfuncties op het auguraat na) was, hem overleefde, kan er op wijzen dat deze jongeman vooraleer hij nog verdere stappen in zijn carrière kon zetten, is komen te overlijden. In elk geval heeft hij wel een religieus ambt bekleed: hij was sacerdos. En na zijn adlectio in de ordo decurionum heeft hij toch nog het ambt van aedilis bekleed.

 

P17. L. Nivellius L.f. Men. Priscus  (I.30)                                 Praeneste-niet gedateerd

 

Ook deze man zou wel eens vroeg kunnen overleden zijn: zijn ouders hebben de inscriptie –op een openbare plaats- laten oprichten voor hun geliefde zoon. En dat overlijden zou dan ook een verklaring kunnen zijn voor zijn korte carrière: hij is weliswaar haruspex geweest – een ambt voorbehouden aan mensen uit de ordo equester – en is geadlecteerd inter decuriones, maar verdere ambten zijn niet bekend.

 

P18. P. Nonius P.f. Pal. Livius Anterotianus (I.11; I.12)                     Ostia-tweede eeuw

 

Deze inwoner van Ostia –die de nakomeling van een vrijgelatene was[88]- heeft in zijn carrière toch behoorlijk wat ambten uitgeoefend, vooral dan religieuze, maar heeft al bij al toch geen echt grote carrière kunnen uitbouwen, wellicht wegens een vroegtijdige dood (in elk geval heeft zijn grootmoeder hem overleefd). In de ridderstand opgenomen door de keizer en door een decreet van de decuriones geadlecteerd in de gemeenteraad heeft hij te Ostia een aantal ambten vervuld die typisch zijn voor iemand die nog aan het begin van zijn carrière stond[89], namelijk het flaminaat van divus Hadrianus en het aedilitaat én het praetoraat[90] van de voor Ostia zo belangrijke cultus van Volcanus. Ook is hij salius geweest bij de Laurentes Lavinates[91] en heeft zo het municipale kader overstegen en aanzien gekregen. Verdere ambten in de cursus honorum van Ostia heeft deze man niet meer uitgeoefend, maar dat is eerder te wijten aan een vroegtijdige dood dan aan een gebrek aan prestige of onkunde, gezienhet feit dat zijn carrière zo beloftevol begon.

 

P19. A. Quinctilicius A.f. Pal. Priscus  (I. 49; I.50)                 Ferentinum-niet gedateerd

 

Deze man uit Ferentinum heeft op municipaal niveau (hij is niet boven dit niveau uitgestegen) een heel mooie carrière uitgebouwd, met als bekroning zijn uitroeping tot patronus van de gemeente. Zijn carrière begon hij als quattuorvir aedilicia potestate, waarna hij normaal gezien in de ordo decurionum zal zijn opgenomen. Ten tweede was hij quattuorvir iure dicundo om dan door te stoten tot de hoogste functie van de gemeente, namelijk het quattuorviraat quinquenalis, dat hij verkregen had door adlectio via een besluit (senatusconsultum) van de gemeenteraad. Opnieuw is het onzeker of het hier daadwerkelijk om de functie als wel om de rang in de gemeenteraad ging! Op zijn curriculum vinden we verder nog de functie van pontifex en de ietwat onduidelijke functie van praefectus fabrum. Blijkbaar was hij ook een evergeet, want omwille van zijn eximia munificentia heeft de gemeenteraad hem een standbeeld op het forum geschonken. Dat heeft hij terugbetaald, en daarnaast nog een heleboel andere maatregelen getroffen uit dank daarvoor. Zo schonk hij de gemeente 70 000 HS, waarvan elk jaar met de intrest (4200 HS) een uitdeling moest worden georganiseerd. Alle mannelijke inwoners, gehuwde vrouwen en  incolae kregen een crustulum van één pond en  mulsum[92]. Daarbovenop kregen de decuriones en augustales nog een som geld. Die 70 000 HS lijken een enorm bedrag (dat is het eigenlijk ook), maar voor de inwoners kwam dat neer op een hapje en en drankje ter waarde van nauwelijks één denarius[93]. Toch moet dit een aanzienlijk en niet onbemiddeld man geweest zijn, wellicht één van de topmensen van de gemeente, anders zou hij die hoge ambten niet bekleed hebben en zou hij zeker geen patronus zijn geworden.

 

P20. A. Veratius A.f. Pal. Severianus  (I.46)                                   Cumae-niet gedateerd

 

Deze Veratius was lid van de ordo equester, maar heeft –buiten een religieuze funcite- geen ambten buiten zijn gemeente (Cumae?) vervuld, tenzij als curator rei publicae in Tegianum (in regio III). In zijn eigen gemeente is hij adlectus in ordinem decurionum geworden, aedilis en duumvir. Daar was de gemeente hem bijzonder dankbaar voor want “qui cum privilegio sacerdoti Caeninensis munitus potuisset ob honoribus et muneribus facile excusari”. Dat priesterschap als sacerdos Caeninensis –voorbehouden aan mensen uit de ordo equester- zorgde ervoor dat deze municipale notabele het municipale vlak oversteeg, zoals reeds voor een deel aangegeven in de inscriptie zelf[94]. Maar ondanks deze functie –die hem ongetwijfeld heel wat aanzien zal hebben opgeleverd- bleef Veratius een nauwe band houden met de gemeente, vervulde hij er de cursus honorum, deed er aan evergetisme,…. Bovendien was er ook nog een andere gemeente waar hij aan verbonden was, als curator rei publicae, namelijk Tegianum.

 

3. LEDEN VAN DE MUNICIPALE BOURGEOISIE

 

P21. L. Abuccius Iulianus (I.53)                                         Canusium- eerste helft derde eeuw

 

L. Abuccius Iulianus is de eerste van de drie niet-ridderlijke[95] allecti inter quinquennalicios[96] die voorkomt op het album van Canusium uit 223 pc. Nu, dat album is een interessante bron maar heeft toch zijn beperkingen: eigenlijk is het album niet meer dan een momentopname van een ordo decurionum, en we zijn dan ook niet op de hoogte van de voorbije en eventueel nog volgende carrière van de vermelde personen, zo ook niet van deze L. Abuccius Iulianus, die –zoals gezegd – allectus inter quinquennalicios was op het moment van het opstellen van het album. Dergelijke adlectio mag niet onderschat worden: het ambt van quinquennalis was het belangrijkste en meest prestigieuze van de gemeente, en wie geadlecteerd werd als quinquennalicius, verkreeg dus de rang en wat van het aanzien van deze ex-magistraat (zonder dat ambt te hebben opgenomen). Deze L. Abuccius Iulianus moet dus wel een aanzienlijk man geweest zijn en dat was hij ook: hij behoorde tot één van de belangrijkste families van Canusium, de Abucii[97]. Het belang van die familie kun je ook in het album opmerken: ze zijn namelijk sterk vertegenwoordigd[98].

 

Het is dan ook erg jammer dat we de rest van de carrière van deze L. Abuccius Iulianus niet kennen. Heeft hij voor zijn adlectio inter quinquennalicios nog andere ambten uitgeoefend en was hij bijgevolg reeds decurio? Of is hem als nieuwbakken gemeenteraadslid onmiddellijk de rang van de hoogste magistraat van de gemeente toegekend? In dat geval zou het zo kunnen zijn dat hij opgenomen werd op het einde van zijn leven vol verdiensten ten aanzien van de gemeente, maar waarin hij geen carrière kon of wilde uitbouwen, dus dan zou de adlectio een eerbetoon zijn aan een waardevolle inwoner. Gezien de functies van zijn andere familieleden lijkt dat niet echt waarschijnlijk. En ook adlectio als middel tot carrièreversneller (het biedt namelijk de mogelijkheid om een stap in de cursus honorum over te slaan) is hier niet direct van toepassing: het quinquennalitaat was al zowat het top- en eindpunt van een municipale carrière. Jacques[99] biedt nog twee andere verklaringen voor de adlectio inter quinquennalicios. Het zou kunnen gaan om een notabele die een carrière buiten het lokale vlak heeft uitgeoefend, en als eerbewijs in zijn gemeente de hoogste rang binnen de ordo decurionum krijgt. Maar voor deze Abuccius – net als voor de andere twee niet-ridderlijke allecti[100] – zijn daar geen aanwijzingen voor. Of het zou gaan om duumviri die wel over voldoende middelen en prestige beschikten om quinquennalis te worden maar het ongeluk hadden dat er telkenmale nog meer prestigieuze kandidaten meedongen: als troostpijs – of eventueel in de tussentijd vooraleer het ambt werkelijk te bekleden[101] – werden zij toch gepromoveerd tot de hoogste rang in de ordo. Dat zou een mogelijkheid kunnen zijn voor Abuccius (hoewel hij natuurlijk zelf tot één van de meest prestigieuze families behoorde). Het blijven allemaal gissingen, er blijven nog heel veel vragen open rond de adlectio in Canusium (net als rond alle adlectiones op municipaal vlak).

 

P22. P. Aelius Victorinus   (I.53)   Canusium- eerste helft derde eeuw

 

Voor deze geadlecteerde uit Canusium gelden eigenlijk grotendeels dezelfde opmerkingen als voor de reeds behandelde P21. Ook van deze man is omtrent zijn carrière niets geweten, en ook hij behoort tot een invloedrijke familie in Canusium[102]. Op het album verschijnt hun naam vijf keer: één keer als allectus, één keer als ex-duumvir, twee keer als daadwerkelijke bekleders van het ambt van quinquennalis en één keer tussen de praetextati[103]. Deze familie was wel nog niet zo lang prominent aanwezig in de gemeente, ongeveer vanaf de tweede helft van de tweede eeuw vinden we hen geattesteerd. In de periode van het opstellen van het album van Canusium behoorde deze familie – die misschien afkomstig was van een keizerlijke vrijgelatene?[104] – in elk geval reeds economisch en sociaal gezien tot de elite van de gemeente, en twee van hen zijn zelfs opgeklommen tot de ordo equester want ze worden vermeld op het album vermeld als patroni equites Romani.

 

P23. C. Aemilius C.f. Fab. Proculus  (I.23) Brixia-vanaf de eerste helft van de tweede eeuw

 

Deze C. Aemilius Proculus, die zijn inscriptie aangeboden kreeg door het collegia fabrorum et centonariorum, is de enige gekende decurio adlectus uit de streek van Brixia[105]. Hij begon –zoals de meesten – zijn municipale carrière via de vervulling van het ambt van quaestor, en zou daarna normaal gezien – als ex-magistraat – sowieso in de ordo decurionum worden opgenomen, maar in dit geval deed men er nog een schepje bovenop: hij werd opgenomen via adlectio in de gemeenteraad en kreeg bovendien meteen de rang van duumviralicius, zonder echt dat ambt vervuld te hebben. Verder ging zijn municipale carrière echter niet: buiten het flaminaat van de cultus van de vergoddelijkte Augustus heeft hij geen enkel ambt meer opgenomen. Toch moet dit een persoon met een hoog sociaal prestige geweest zijn, anders zou hem toch niet die rang van oud-duumvir toegekend zijn?[106] Misschien is dit wel iemand die omwille van zijn verdiensten ten aanzien van de gemeente geadlecteerd is, eventueel op latere leeftijd. Hoewel, dit lijkt niet echt waarschijnlijk: waarom zou hij dan eerst quaestor geweest zijn? Tenzij dat het hier natuurlijk gaat om iemand die op jonge leeftijd quaestor geworden is, maar om de één of andere reden zijn cursus honorum niet verder heeft gezet en ook niet opgenomen is in de ordo decurionum, maar later door de decuriones bij wijze van eerherstel of eerbewijs geadlecteerd is in hun midden en toch een hogere rang toegewezen heeft gekregen dan hij ooit bereikt heeft.

 

P.24. L. Annaeus [---]  (I. 48)            Volturnum-vanaf tweede helft eerste eeuw

 

Over deze persoon is niet veel geweten behalve dat hij geadlecteerd is in de ordo decurionum (van Volturnum). Hoe oud hij geworden is, is ook niet bekend, maar de passage “qui vixit ann[is ---]” zou kunnen laten vermoeden dat hij niet zo oud geworden is[107]. Dat zou dan misschien een verklaring kunnen bieden voor het feit dat deze persoon geen carrière heeft uitgebouwd op municipaal vlak na zijn adlectio. Het zou echter ook gewoon kunnen dat deze persoon geen carrière heeft uitgebouwd na zijn adlectio omdat hij al een zekere leeftijd had bereikt toen die eer hem te beurt viel, als dank voor bepaalde daden ten aanzien van de gemeente misschien. Of het kan natuurlijk ook altijd dat deze man in zijn gemeente niet direct hoog aangeschreven stond en gewoon ter aanvulling van de ordo decurionum is opgenomen, en tevreden was met dit zitje in de gemeenteraad en niet hoger wenste te komen.

 

P.25. Q. Anthracius Q.f. Velina Ingenuus   (I.75)   Tarraco-tweede eeuw

 

Met Q. Anthracius Qf Ingenuus zijn we aanbeland in Hispania Tarraconensis, meer bepaald in Tarraco. We kunnen er van uitgaan dat deze persoon zijn carrière chronologische vermeldt: na zijn adlectio in de ordo decurionum is hij aedilis geworden en hij heeft zijn carrière beëindigd als duumvir. Hij is dus heel zijn leven op het municipale vlak actief gebleven, hoewel eigenlijk niet in zijn geboortestad[108]: hij is namelijk oorspronkelijk van Majorca afkomstig[109], maar het is wel degelijk in Tarraco dat hij decurio is geweest: in ordinem Tarraconensis.

 

P26. [C. Appuleius Etrus]cus Speculator   (I. 93)    Salona-niet gedateerd

 

Deze ex-militair is na zijn ontslag uit het leger als decurio geadlecteerd in Salona, in Dalmatia. Meer is echter niet van deze figuur niet geweten. Verdere ambten worden niet vermeld op dit grafschrift en heeft hij waarschijnlijk ook niet uitgevoerd.

 

P27. Sex. Av[ienius] Sex. f. [---]ivian[us] (I. 19)      Ostia- vanaf de Flaviërs

 

Deze figuur is net als de vorige wellicht nooit verder geraakt dan het decurionaat. Sex. Avienus [---]ivian[us] wordt op deze funeraire inscriptie alleen genoemd als decreto decurionum decurio adlectus, zoals zovele decuriones uit Ostia. Vermits zijn gens ook niet tot één van de meest toonaangevende van de stad mag worden gerekend[110], is het wellicht zo dat hij één van de decuriones was die zetelde in de ordo decurionum, maar geen ambitie had om hogerop te komen, wat in Ostia ook moeilijk was, vermits een aantal families het politieke leven stevig in hun greep hielden[111].

 

In elk geval zullen we Ostia, waar zowat alle decuriones via adlectio in de ordo decurionum schijnen te zijn binnengeraakt[112], toch niet zomaar mogen gelijkschakelen aan de andere steden en bijvoorbeeld deze man die alleen decurio adlectus is geweest in Ostia niet zomaar mogen gelijkstellen aan iemand die in dezelfde positie verkeerde in een andere gemeente. Misschien nog één opmerking omtrent de man zelf: hij heeft dan wel geen andere officiële ambten uitgeoefend in de gemeente, hij is wel quinquennalis van een college geweest, namelijk van het corpus mensorum frumentariorum. Dat wijst er dan toch weer op dat deze man in zijn gemeente, in het verenigingsleven, toch wel een zekere status genoot en zeker over voldoende financiële middelen beschikte. Als voorzitter van een dergelijke vereniging werd namelijk toch wel van die persoon verwacht dat hij bepaalde uitdelingen,… deed ten voordele van zijn leden. Vaak waren deze kopstukken van verenigingen mensen die op het politieke vlak niet in de mogelijkheid waren, door bijvoorbeeld hun afkomst, om een mooie carrière uit te bouwen, zij poogden dan aanzien te verwerven via dergelijke verenigingen[113].

 

P28. M. Billienius M.f. Rom. Actiacus  (I.65)         Ateste- ttv Augustus

 

Deze figuur, die nog in het elfde legioen dienst gedaan heeft[114] en zich na zijn ontslag uit dat leger in Ateste gevestigd heeft, is in die gemeente decurio adlectus geworden. Meer is er echter van deze Billienius- die leefde in de tijd van Augustus- niet geweten[115].

 

P29. L. Blattius Lf. Rom. Verus  (I. 67)       Ateste- eind eerste eeuw ac-begin eerste eeuw pc

 

L. Blattius Verus, die net als M. Billienius Actiacus leefde omstreeks de periode van de regering van Augustus in Ateste, en ook veteraan was van het Romeinse leger (meer bepaald van het vierde legioen, gelegerd in Macedonia), is blijkbaar alleen decurio adlectus geweest en heeft geen andere officiële funties uitgeoefend.

 

P30. L. Caec(ilius) Porc[ia]nus  (I.76)          Tarraco-eerste, tweede eeuw

 

Deze man, die dezelfde naam draagt als P94, een lid van de ordo equester[116], is een voorbeeld van iemand die niet in zijn  geboortestad het decurionaat verworven heeft: hij zou –volgens de inscriptie- afkomstig zijn uit de provincia Africa. Na zijn adlectio in de ordo van die stad, heeft hij wellicht ook nog het aedilitaat bekleed, maar heel zeer is dat niet: de inscriptie is op dat punt niet goed te ontcijferen. Curchin stelt dat hij misschien ook nog het duumviraat in deze gemeente zou bekleed hebben, maar opnieuw is dat niet zeker. Toch was hij een aanzienlijk man in Tarraco, en was hij er succesvol. De ordo decurionum heeft hem dan ook geëerd met een standbeeld en een mooie begrafenis[117].  Dat maakt het nog meer waarschijnlijk dat hij ook het ambt van duumvir heeft uitgoefend.

 

P31. Cn. Caesius Athictus    (I. 61; I. 62)                Veii-derde eeuw

 

Cn. Caesius Athictus was blijkbaar enorm geliefd in zijn gemeente, Veii, want hij wordt vanuit verschillende zijden geëerd: zowel de augustales[118], als de burgers van de gemeente[119], als nog eens de gemeenteraadsleden en de seviri en de augustales en de municipes intra murani[120] hebben op verschillende ogenblikken[121] geld bijeengebracht om deze Cn. Caesius Athictus te kunnen vereren. De man heeft dan ook een mooie carrière op municipaal vlak achter de rug: na geadlecteerd te zijn in de gemeenteraad of tussen de centumviri[122] heeft deze man alle municipale functies op zich genomen (omnibus honoribus exornatus). Deze volgorde zou er kunnen op wijzen dat deze man –vermits hij niet als ex-magistraat de ordo decurionum is binnen getreden- om de één of andere reden niet in aanmerking is gekomen voor een magistratuur en het decurionaat, maar dat hij omwille van zijn verdiensten toch is opgenomen, of geadlecteerd is in de municipale raad, en zo dan toch een municipale carrière heeft kunnen opbouwen. Eén van de zaken die de gemeenteraad gunstig stemden ten opzichte van onze man, is wat beschreven staat in inscriptie I.61. Daaruit blijkt namelijk dat deze Cn. Caesius Athictus een standbeeld van een vroegere inwoner van de gemeente, uit de eerste eeuw, op de eigen kosten heeft laten restaureren en op een openbare plaats heeft laten zetten.

 

P32. L. Calpurnius L.f. Vot. Saturus   (I.17)            Ostia-late eerste eeuw

 

Deze decurio adlectus is een speciaal geval, en is eigenlijk niet echt een decurio adlectus, als wel een aedilis adlectus ex decreto decurionum. In dit geval gaat het klaarblijkelijk niet om een adlectio in de ordo decurionum, zelfs niet met toekenning van een bepaalde rang (bijvoorbeeld aedilicius) maar wel om iemand die ogenschijnlijk –als we letterlijk mogen nemen wat hier staat[123]- door een decreet van de decuriones het aedilitaat verkregen heeft, of liever geadlecteerd is onder de aedili. Meiggs[124] ziet dit geval dan ook als een bewijs dat naar het einde van de eerste eeuw toe de gemeenteraad hoe langer hoe meer zelf de magistraten aanduidde, en het volk aan de kant schoof. Mouritsen[125] echter heeft daar zijn twijfels bij. Volgens hem is de formule “decurionum decreto aedilis allectus”meaningless as it stands”. Hij pleit er dan ook voor om “aedili” te interpreteren als ”aedilicio”, wat zou betekenen dat dit een gewoon voorbeeld wordt van iemand die geadlecteerd wordt in de ordo decurionum en als extra eerbewijs (?) ook nog een rang krijgt toegewezen (hoewel het in dit geval dan wel een behoorlijk lage rang betreft). Het argument dat de auteur hiervoor aanhaalt is de idee dat de opname in de ordo en het verkrijgen van een magistratuur toch twee heel verschillende zaken zijn, die niet mogen verward worden. Ook verwijst hij naar I.14 , waar een aedilicius allectus (P71) ten tonele wordt gevoerd. Wij zien wel iets in de idee van Mouritsen als zou het hier inderdaad niet gaan om adlectio als de toekenning van een ambt, hoewel zijn verklaring al zou het dus eigenlijk gaan om zoiets als een fout van een steenkapper ons toch wat te makkelijk lijkt. Bij het gebruiken van deze inscriptie als bron moet dan ook opgepast worden: onze voorkeur gaat uit naar de interpretatie van deze persoon als een aedilicius adlectus, maar voorzichtigheid is toch geboden. Nog één opmerking omtrent deze Calpurnius: het lijkt er op dat hij van vrijgelaten komaf is[126].

 

P33. M. Canneius Zosimianus (I. 26)           Ostia-na Vespasianus

 

Ook deze persoon zou wel eens van vrijgelaten komaf kunnen zijn, afkomstig uit een familie van vrijgelatenen[127]: hijzelf is vrijgeboren , maar zijn voorouders zijn ooit slaaf geweest. Hijzelf is jong gestorven, vooraleer hij echt aan zijn municipale carrière kon beginnen: als hij op eenentwintigjarige leeftijd overlijdt, is hij reeds al decurio adlectus, dus al opgenomen in de ordo decurionum, en tevens flamen designatus divi Vespasiani. Niet alleen die “designatus”[128] wijst er op dat hij nog maar pas aan het begin stond van zijn carrière, ook het ambt dat hij van plan was te vervullen wijst in die richting. Iemand die namelijk een dergelijk religieus ambt als het flaminaat van de cultus rond een keizer op zich neemt, was vaak iemand die aan het begin van zijn carrière stond[129]. Veel wijst er dus op dat deze jongen voorbestemd was om een zekere carrière op municipaal vlak uit te bouwen, dat het niet iemand was die tevreden was met alleen een zitje in de gemeenteraad als decurio adlectus, zoals bepaalde anderen.

 

P34.  L. CascelliusL.f. Volt. Probus (I. 60)                             Forum Clodii- tweede eeuw

 

Deze decurio adlectus uit Forum Clodii, die tevens quaestor alimentorum en curator annonae (die dus verantwoordelijk voor de voedselvoorziening)[130], en omwille van zijn verdiensten door de inwoners en de decuriones van de gemeente een standbeeld had gekregen , kan ons misschien een oplossing aanreiken voor het probleem van de adlectio in een bepaald ambt. Hij –die als eerste van allen adlectus in ordinem quinquennalium of decurio met de rang van oud-quinquennalis geworden is-  wordt op dezelfde inscriptie ook nog eens omschreven als quinquennalis adlectus, wat op het eerste zicht doet denken dat hij via adlectio dat ambt heeft toegewezen gekregen. Echter, omwille van die “adlectus in ordinem quinquennalium” is het eerder waarschijnlijk dat we die quinquennalis adlectus moeten zien als een adlectio inter quinquennalicios.

 

Deze man moet behoorlijk welvarend geweest zijn en deelde zijn welvaart ook met de gemeente: naar aanleiding van de adlectio schonk hij de gemeente een beeld van haar Genius, uit zilver en met een bronzen basis. En naar aanleiding van de inhuldiging van dat beeld gaf hij aan de patroni en zijn mede-decuriones, maar ook aan de ministri een geldsom en de burgers schonk hij een feestmaal, en een sportulae.

 

P35. [.] Cassius C.f. Pal.  [A]ugustalis (I. 27)          Ostia-na Titus

 

Deze decurio adlectus behoort volgens Mouritsen ook tot die zesentwintig Ostiaanse decuriones uit de Flavische tijd of later die van vrijgelaten komaf waren[131]. Het bewijs hiervoor vindt hij in de tribus waartoe deze man behoorde, namelijk de tribus Palatina. Deze tribus wijst namelijk vaak op het hebben van slaven- of vrijgelaten bloed in de familie, hoewel dit daarom niet direct een heel recente vrijlating hoeft te impliceren[132]. In elk geval heeft deze man zelf geen grote carrière uitgebouwd in Ostia: hij is alleen decurio adlectus geworden, door een decreet van de decuriones. Zijn zoon echter, voor wie het grafschrift bestemd is, was wel carrière aan het maken[133] maar door zijn vroegtijdige dood is dat onderbroken, anders zou dit een mooi voorbeeld van sociale promotie over de generaties heen geweest zijn.

 

P36. P. Celerius P.f. Pal. Amandus (I. 3)      Ostia-eerste eeuw, vanaf de Flaviërs

 

Opnieuw een decurio adlectus (decreto decurionum) uit Ostia, en opnieuw is hij van “lagere” komaf: volgens Mouritsen[134] is hij afkomstig uit een familie van vrijgelatenen (zijn moeder was overigens een spuria). P. Celerius Amandus heeft geen mooie carrière op municipaal vlak kunnen uitbouwen, maar hij heeft wel een excuus: hij heeft er de tijd niet voor gehad. Hij is nauwelijks achttien geworden, maar was voor die tijd toch al geadlecteerd in de ordo decurionum, wat misschien een aanduiding kan zijn dat hij voorbestemd was een mooie carrière uit te bouwen[135]. Het feit dat de decuriones hem een mooie “staatsbegrafenis” gaven, met kostbare wierook,… zou wel eens in diezelfde richting kunnen wijzen. Wellicht was deze P. Celerius Amandus, of anders zeker zijn vader, een man van aanzien binnen de gemeente, van wie veel werd verwacht, maar die vroegtijdig stierf. Of men wilde via de begrafenis van de zoon de vader, wellicht een welstellend man, eren.

 

P37. [.] Clodius [.] f. Pal. Sabu[ius] (I. 40)    Puteoli-eerste helft tweede eeuw

 

Deze man, die wellicht de zoon was van een vrijgelatene[136] en samen met hem een altaar heeft opgericht, heeft net als zijn vader (P92) alleen het decurionaat verworven. Hij is dus adlectus in ordinem decurionum geworden, maar verder is hij blijkbaar niet geraakt[137].

 

P38. P. Cornelius Architectianus   (I. 1)      Ostia-tweede eeuw

 

Deze inscriptie biedt ons een mooi voorbeeld van sociale promotie. P. Cornelius Architectianus was een allectus in ordinem decurionum te Ostia, zijn vader P. Cornelius Thallus –wiens Griekse cognomen een vrijgelaten komaf doet vermoeden[138]- was magister quinquennalis of voorzitter van het collegium fabrum tignariorum (dat mensen uit de bouw verenigde[139]) gedurende de periode van 124 tot 128[140]. Wellicht was deze man dan ook een vrijgelatene (zijn cognomen wijst al in die richting[141]die zelf niet in de ordo decurionum opgenomen kon worden, maar die er wel –wellicht door evergetische activiteiten ten aanzien van de gemeente- in slaagde zijn zoon (misschien reeds op jonge leeftijd?) te laten opnemen in die ordo en zo te klimmen op de sociale ladder[142].

P39. C. Curtilius C.f. Faustinus (I.58)          Pagus Fificulanus-niet gedateerd

 

Deze decurio heeft een vreemde carrière doorlopen. Reeds op vierjarige leeftijd werd hij in de ordo decurionum van Pagus Fificulanus opgenomen, maar ondanks die vroege aanvangsleeftijd heeft hij het verder op municipaal vlak niet verder gebracht. Alleen nog zijn legerdienst (als eques cohortis I praetoriae) wordt vermeld op deze inscriptie die is opgericht door zijn ouders als aandenken aan hun geliefde zoon. Deze inscriptie laat ons vermoeden dat C. Curtilius Cf Faustinus reeds op vroege leeftijd geadlecteerd is in de ordo decurionum maar dan eerst een tijdje in het leger heeft gewerkt en wellicht gestorven[143] is voor hij in zijn eigen stad een carrière kon uitbouwen.

 

P40. M. Doius M.f.  Ro[m.] Clemens (I. 66)           Ateste-eerste, tweede eeuw

 

Deze decurio adlectus uit Ateste heeft na zijn adlectio, in tegenstelling tot vele voorgaande figuren wel nog een carrière uitgebouwd: hij is nog twee keer quaestor geweest. En ondanks het feit dat dit niet zo’n grote carrière was,  heeft hij toch ook het ambt van flamen augustalis bekleed[144]. Bovendien moet hij behoorlijk welgesteld geweest zijn: de inscriptie behoorde vermoedelijk bij een gebouw dat hij per testament liet optrekken, en waarvoor hij 76 000 HS uitgetrokken had. Als men weet dat in Comum, in regio XI, de decuriones een minimum bezit van 100 000 HS moesten hebben[145], vertegenwoordigt die 76 000 HS toch een behoorlijk groot bedrag!

 

P41. M. Falcidius Mf  Hypatianus  (I. 72)    Puteoli-niet gedateerd

 

Deze inscriptie uit Rome, die melding maakt van een decurio adlectus uit Puteoli, biedt ons een mooi voorbeeld van een sociale promotie aan. M. Falcidius Cupitus was een praeco en apparitor[146], en was bijgevolg wellicht een vrijgelatene of minstens van deze komaf. Zijn zoon is er in geslaagd om geadlecteerd te worden in de ordo decurionum van Puetoli. Of zijn carrière nog verder ging, is echter op basis van deze inscriptie niet uit te maken. Ook Mouritsen[147] stelt dat deze Falcidius van vrijgelaten komaf was, en gaat er in elk geval van uit dat hij “simply decurion” was.

 

P42. T. Flavius Iustinus  (I.73)         Turris Libisonis-niet gedateerd

 

Deze enige geattesteerde adlectus uit Sardinië, meer bepaald uit Turris Libisonis, vermeldt niet volledige carrière, tenminste: daar mogen we van uitgaan. Alleen zijn duumviraat en quinquennalitaat worden op de steen vermeld. Wellicht is het zo dat hij voor dat duumviraat al een aantal andere ambten uitgeoefend heeft, en bijgevolg reeds decurio was, mar dat die –omwille van niet prestigieus genoeg?- niet op de steen terecht zijn gekomen.

 

Wat nu dat quinquennalitaat[148] betreft: opnieuw is er onzekerheid of het hier om een magistraat dan wel een ex-magistraat gaat, maar het zou best wel eens kunnen dat deze persoon wel degelijk het ambt van quinquennalis heeft bekleed (ob honorem quinquennalium) en in elk geval was hij behoorlijk blij met zijn promotie (als magistraat of binnen de ordo decurionum), want bovenop de 35 000 HS die hij beloofd had te zullen betalen (als summa honoraria?) heeft hij op eigen kosten een waterplas laten aanleggen.

 

Misschien nog één opmerking: bij het gebruiken van deze inscriptie in de kwestie magistraat of ex-magistraat moeten we wel rekening mee houden met de twijfels omtrent de transcriptie. Deze inscriptie mag dan ook niet als enig bewijs gebruikt worden!

 

P43. P. Flavius Q.f. Festus (I. 69)     Patavium-niet gedateerd

 

Deze decurio adlectus uit Patavium, die de zoon is van een andere decurio adlectus[149], is blijkbaar tevreden geweest of niet verder geraakt (eventueel door zijn overlijden?) dan dit stadium in zijn carrière. Het is wel opmerkelijk dat zowel vader als zoon via adlectio in de gemeenteraad zijn geïntroduceerd.

 

P44. P. Flavius P.f. Rom. Stabilis (I. 69)       Patavium-niet gedateerd

 

P. Flavius Stabilis[150], een decurio adlectus, is zoals hierboven reeds vermeld de vader van een andere decurio adlectus, en heeft in zijn leven ook geen andere posten bekleed dan dit decurionaat.

 

P45. [---]us L.f. Pap. Felix (I. 84)                             Hr. Sidi abd el Basset- niet gedateerd

 

Deze Afrikaanse decurio adlectus, waarvan niet geweten is in welke periode hij precies leefde, heeft in zijn gemeente alle ambten bekleed (omnibus honoribus functus) en is tevens flamen perpetuus geworden, wat een aanduiding is voor zowel zijn rijkdom als zijn prestige. Dit ambt was namelijk het meest prestigieuze ambt dat kon uitgeoefend worden op municipaal niveau in Africa, en er werd van de persoon die het op zich nam ook wel iets verwacht op financieel vlak[151]. Nu, deze [---]us Lf Felix deed in elk geval aan evergetisme, want naar aanleiding van de bekleding van een (onbekend) ambt heeft hij schouwspelen georganiseerd, en bij zijn aantreden als aedilis[152]  heeft hij bovenop zijn summa honoraria nog een onbekende som betaald.

 

Wellicht was het zo dat hij geadlecteerd is als decurio, om daarna via het aedilitaat en het ambt van duumvir (beide ambten heeft hij daadwerkelijk uitgeoefend)[153] te komen tot de rang van duumviralicius in de ordo decurionum; als bekroning van zijn carrière  is hij daar bovenop dan nog flamen perpetuus geworden.

 

P46. C. Granius C. fil. Quir. Maturus (I. 6; I. 7)      Ostia- tweede eeuw

 

Uit één van de inscripties waarop deze decurio adlectus verschijnt, blijkt dat hij gratis, dat wil zeggen zonder betaling van de summa honoraria in de ordo decurionum is opgenomen[154]. Via een tweede inscriptie komen we ook de reden voor dat privilège twe weten, namelijk zijn vrijgevigheid[155], maar wat hij dan precies gedaan heeft of wat hij geschonken heeft is niet af te leiden. Zeker is wel dat deze man bepaald niet onbemiddeld was[156]. Deze C. Granius Maturus is actief geweest als curator naviculariorum, marinorumet mensorum frumentorum Ostiensium[157]. Er is eigenlijk ook nog een derde inscriptie gewijd aan deze C. Granius Maturus, en daaruit blijkt dat hij het gebracht heeft tot duumvir[158]. Op deze inscriptie vermeldt hij echter niet (langer) dat hij decurio adlectus was. Wellicht moet deze inscriptie later in de tijd gesitueerd worden, en vermeldt hij op deze inscriptie alleen zijn meest prestigieuze ambten, waar zijn decurionaat niet onder thuishoort[159], ook al heeft hij het via adlectio verkregen: in Ostia is dat nu eenmaal een heel veel voorkomend fenomeen.

 

P47. L. Herennius L.f. [---]Cossutianus  (I. 29)       Praeneste-derde eeuw

 

Deze vroeg gestorven decurio adlectus –hij is nauwelijks achttien jaar geworden- werd reeds op zeventienjarige leeftijd in de curia of de ordo decurionum van Praeneste opgenomen, door middel van adlectio. Meer is er van deze persoon niet geweten. Het is wellicht zo dat hij een carrière op municipaal vlak zou uitgebouwd hebben (waarom zou hij anders zo vroeg reeds geadlecteerd zijn, tenzij er een tekort aan decuriones was), maar zijn vroegtijdige dood heeft daar een stokje voor gestoken.

 

P48. C. Iulius C.f. Claud. Alexandrus (I. 45)           Misenum-derde eeuw

 

Deze veteraan – en homo verecundissimus – uit de vloot van Misenum vormt een uitzonderlijk geval onder de adlecti: na zijn carrière in het leger is hij in namelijk in niet minder dan drie steden geadlecteerd geweest. Naast decurio adlectus te zijn in Misenum en in het oostelijke Antiochië was hij ook adlectus in ordinem decurionum splendidissimae coloniae Mallotarum. Van deze laatste gemeente is echter niet meteen duidelijk waar die te situeren valt[160]. Ook de gemeente waar deze decurio adlectus het patronaat gekregen heeft, wat er toch op wijst dat hij een behoorlijk aanzien moet genoten hebben, is onbekend. Het zou kunnen dat deze gemeenten, net als de stad Antiochië in het oostelijke deel van het rijk te vinden zijn, vermits deze militair ooit deelgenomen heeft aan een missie in het oosten[161].  Het belangrijkste wat we van deze inscriptie moeten onthouden, is dat er opnieuw een decurio adlectus geattesteerd is van Misenum, en dat het blijkbaar kon dat iemand in verschillende gemeenten werd geadlecteerd.

 

P49. C. Iulius Rustici fil. Quir. Felix Rusuccuritanus (I. 92)          Rusucurru-eerste helft derde eeuw           

 

Met deze inwoner van de provincie Mauretania Caesariensis, uit Rusuccuru, C. Iulius Felix Rusuccuritanus, komen we eindelijk nog eens een decurio adlectus tegen die wel een carrière heeft uitgebouwd. Op municipaal vlak is hij er namelijk in geslaagd, met wat hulp van de ordo decurionum, een aantal mooie posten te bekleden. Hij is namelijk decurio geworden ab ordine allectus, dus door de ordo uitverkoren. Vervolgens heeft hij als plaatsvervanger het duumviraat waargenomen als praefectus pro duoviris (voor wie hij dit gedaan heeft, is niet geweten) om tenslotte zelf duumvir te worden. Bij dit duumviraat vermeldt hij heel nadrukkelijk dat hij ab ordine electus was[162], dus ook hier heeft de ordo de hand in gehad. Later is hij ook nog eens duumvir quinquennalium geweest, dus hij heeft het tot de top van het politieke bestel in Rusuccuru gebracht. Ook twee religieuze functies sieren het palmares van deze man: hij was namelijk flamen Augustorum en augur perpetuus. Deze C. Iulius Felix Rusuccuritanus[163] heeft ook aan evergetisme gedaan: hij liet de gemeente bij zijn dood ook een tempel en een standbeeld na.

 

P50. C. Iulius C.f. Cl. Hegemon (I. 42)        Misenum-niet gedateerd

 

Inscriptie CIL X, 3679 biedt ons nog eens een voorbeeld van een minderjarige decurio, een fenomeen waar we later nog dieper zullen op ingaan. Deze decurio uit Misenum was vijf jaar, zes maand en zes dagen toen hij stierf en was voordien blijkbaar al geadlecteerd in de ordo decurionum van zijn gemeente. Een volgende stap in zijn carrière is er echter nooit gekomen.

 

P51. C. Iulius C.f. Fal. Magnus (I. 47)         Volturnum-einde tweede eeuw

 

Ook deze decurio adlectus heeft nog dienst gedaan in het leger en was verbonden aan de vloot van Misenum –als navarchus principis classis Praetoria Misenensis-. Nadat hij uit het leger gestapt was, werd deze man in Volturnum geadlecteerd in de ordo decurionum, met de rang van oud-duumvir, zonder dat ambt bekleed te hebben. Blijkbaar was hij geliefd bij het volk, want er wordt expliciet vermeld op de steen dat dit alles op vraag van het volk –postulatione populi- gebeurde. Naar aanleiding van een huldiging vanwege de burgers, die hem wellicht een standbeeld of zo hadden geschonken, heeft C. Iulius C. f. Fal. Magnus alle decuriones 20 HS gegeven.

P52. C. Iulius C.f. Cl. Maro  (I. 44)  Misenum-tweede eeuw

 

Deze militair, die in de vloot van Misenum gediend heeft onder Marcus Aurelius en Lucius Verus, of onder Septimius Severus en Caracalla[164], is na zijn militaire dienst geadlecteerd in de ordo decurionum van Misenum, waarna hij nog één functie op zich heeft genomen: het duumviraat. Tevens was hij curator perpetuus van het collegium propolarum. De leden daarvan -die vissers waren van beroep-[165] hebben hem als eerbewijs een standbeeld geschonken, dat echter pas na zijn dood is gerealiseerd, op openbare grond, en waarvoor hijzelf in zijn testament 20 000 HS voorzien had, wat een groot bedrag is: een doorsnee standbeeld kostte tussen de vier- en de zesduizend HS[166]. Hij moet dus een behoorlijk welgesteld man geweest zijn.

 

P53. C. Iulius C.f. Puteolanus (I. 38)            Puteoli-eerste eeuw

 

Via een grafschrift, dat een waarschuwing inhoudt voor             al wie de rust van de overledene zou willen storen[167],komen we op het spoor van deze jonge decurio C. Iulius Puteolanus. Hij is slechts zeventien jaar, zes maanden en zevenentwintig dagen oud geworden, maar was toch al aangeduid tot decurio allectus in ordinem decurionum. Zijn leeftijd heeft wellicht verhinderd dat hij verder geraakt is dan dit decurionaat. Ook deze man was wellicht van vrijgelaten komaf[168]

 

P54. M. Iulius Mar. fil. Trib. Fab. Maximus (I. 86) Septimia Vaga- eerste helft derde eeuw

 

Uit de inscriptie blijkt dat deze Afrikaanse adlectus op zeer jonge leeftijd reeds in de ordo decurionum was opgenomen. Hij was op dat moment in elk geval ten hoogste veertien jaar, want dat is ook de leeftijd waarop hij zijn volgende carrièrestap zet: hij wordt aedilis en sacerdos. Nadien volgen de andere municipale functies uit de cursus honorum. Eigenlijk is deze M. Iulius Maximus het prototype van iemand die binnen zijn gemeente tot de elite behoort, de top van het politieke leven bereikt, maar nooit buiten de grenzen van zijn gemeente raakt, of wil raken, hij bouwt eigenlijk een heel steretiepe municipale carrière uit. Na eerst gefungeerd te hebben als plaatsvervanger voor een duumvir wordt hij zelf duumvir. Hij sluit zijn carrière af met de hoogste functies die in de Afrikaanse gemeente te vervullen zijn: het ambt van quinquennalis, de top van de municipale cursus honorum, en het ambt van flamen perpetuus, de hoogste religieuze functie binnen de gemeente[169].

 

P55. M. Iunius M.f. Pal. Faustus (I. 18)       Ostia-tweede eeuw

 

Deze man –een graanhandelaar?[170]- heeft in Ostia een mooie carrière kunnen uitbouwen. Na zijn adlectio in de ordo decurionum bekleedde hij een religieus ambt, namelijk het flaminaat van de vergoddelijkte Titus, een ambt dat voorbehouden is aan mensen die nog aan het begin van hun carrière stonden[171]. Een volgend ambt in de cursus honorum dat deze persoon uitgeoefend heeft is het duumviraat, en dan pas komt het quaestoraat, wat normaal voor het duumviraat wordt bekleed. Wellicht is deze omkering in de volgorde van de funties te wijten aan het feit dat in de tweede eeuw Ostia op financieel vlak wat achterop raakte, en de financiële ambten dan ook aan belang wonnen[172]. Het bewijs dat de man in Ostia toch wel een aanzienlijke status had bereikt, is zijn bekleding van de tweede belangrijkste religieuze functie van de gemeente: het flaminaat van Roma en Augustus. Alleen mensen met een groot prestige en een dito carrière konden dit ambt bekleden[173]. En dat had hij klaarblijkelijk, ook al was hij dan van vrijgelaten komaf[174]Naast zijn carrière op officieel vlak binnen de gemeente was deze man ook actief binnen het verenigingsleven, waar hij patronus van  het corpus curatorum navium marinarum was en dominus Navium Afrarum Universarum item Sardorum. Het zijn trouwens deze laatsten, de eigenaars van schepen die naar Africa en Sardinië voeren (twee producenten van graan), die hem met een standbeeld met deze bijhorend inscriptie geëerd hebben[175].

 

P56. L. Kaninius L.f. Claud. Philippus (I. 43)          Misenum-eerste helft tweede eeuw

 

De inscriptie waarvan we deze Kaninius en zijn vader L. Kaninius [---] Hermes, en broer L. Kaninius Hermes [---] Iunior, kennen, hoort thuis op de basis van een ruiterstandbeeld dat de vader, in naam van zichzelf en twee zonen, besteld en bekostigd had, dat bestemd was voor de augustales en dat keizer Trajanus moest voorstellen[176]. Dezelfde personages komen ook nog voor op een andere inscriptie [177]. Via deze laatste inscriptie komen we heel wat meer te weten omtrent de rijkdom van deze L. Kaninius Hermes en zijn zonen. De vader geeft namelijk –naar aanleiding van de inhuldiging van het reeds vernoemde ruiterstandbeeld een banket voor zijn mede-augustales, en bovendien krijgen zij elk nog 12 HS. En omwille van het feit dat zijn zoon L. Kaninius Hermes Iunior opgenomen wordt bij de immunes, de elite van de augustalen, waartoe hij zelf ook behoort, geeft hij nog eens 6000 HS.

 

Dus onze decurio adlectus behoorde tot een rijke en aanzienlijke familie die weliswaar van vrijgelaten komaf was. Meer nog, zowel vader L. Kaninius Hermes als de oudste zoon L. Kaninius Hermes Iunior waren zelf vrijgelatenen[178], terwijl de jongste zoon, L. Kaninius L.f. Claud. Philippus (de enige die de filiatio vermeldt) een ingenuus was en geadlecteerd werd in de ordo decurionum van Misenum. Deze adlectio kan dan ook gezien worden als een mooi voorbeeld van sociale promotie, en misschien was het wel zo dat de zoon geadlecteerd is mede omwille van de verdiensten van de vader. Wellicht is dat decurionaat wel de enige functie die de man heeft uitgeoefend, andere functies zijn in elk geval niet geattesteerd.

 

P57.  L. Licin[ius] L.f. Pap. Rogatianus (I. 85)        Hr. Sidi abd el-Basset-niet gedateerd

 

Van deze L. Licinius Rogatianus, die ons bekend is via een uiterst korte inscriptie[179], weten we eigenlijk alleen dat hij decurio adlectus is.

 

P58.  P. Lucilius P.f. P.n. P.pronep. Gamala (I. 8)    Ostia-eerste eeuw ac-eerste eeuw pc

 

Samen met I.9, die in een volgende paragraaf wordt behandeld en waarop een andere P. Lucilius Gamala is geattesteerd, is deze inscriptie de sleutel tot de geschiedenis van deze belangrijke Ostiaanse familie. We zullen bij het bespreken van deze inscripties niet ingaan op de diverse discussies die omtrent deze familie worden gevoerd en die ten dele aan bod gekomen zijn bij P12. Hier beperken we ons tot een bespreking van de carrière van deze figuren[180]. De P. Lucilius Gamala die in CIL XIV, 375 wordt voorgesteld, is vermoedelijk geboren tussen 80 en 60 ac. Hij is uitgegroeid tot één van de leidende figuren van Ostia gedurende de burgeroorlogen. Vooral de oorlog tegen Sextus Pompeius (38-36 ac) was van belang voor zijn thuisbasis, de havenstad Ostia. In deze oorlog beloofden vele steden hulp om de oorlog te kunnen voeren, en ook vanuit Ostia kwam er steun. Onder meer deze Lucilius Gamala droeg zijn steentje bij[181]. Dit blijkt ook uit volgende passage op de inscriptie: cum res publica [p]roedia sua venderet ob pol[e]icitationem belli navalis HS XVCC rei publicae donav[it. Het evergetisme van deze municipale magistraat krijgt overigens een prominente plaats in heel deze inscriptie. Zo komen we te weten dat hij zorgde voor het bestraten van een weg langs het forum en dat hij bouwheer was van ten minste vier nieuwe tempels, voor Venus, Fortuna, Ceres en Spes. Het was dan ook haast niet meer dan normaal dat deze vooraanstaande Ostiaan bij zijn dood een publieke begrafenis kreeg vanwege de gemeente.

 

De municipale carrière van de man is ook behoorlijk indrukwekkend. Als eerste functie heeft hij een religieus ambt bekleed, dat van bedienaar van de cultus van de voor Ostia belangrijke god Vulcanus, als aedilis sacris volkanis. Dit ambt wordt vaak door mensen die aan het begin van hun carrière staan uitgeoefend[182]. Vervolgens is hij aedilis en decreto decurionum allectus gratis decurio geworden. Net als zijn naamgenoot en ridder[183] is hij volgens de steen dus eerst aedilis en dan pas decurio adlectus geworden. Garnsey echter gaat er van uit dat de opname van het bekleding van aedilis en de adlectio inter decuriones op hetzelfde moment, tegelijkertijd plaatsvonden[184]. Mouritsen gelooft dat de volgorde op de steen wel degelijk klopte, en dat deze man eerst aedilis was en zodoende zou worden opgenomen in de ordo[185], maar via de term adlegere nog eens de klemtoon wilde leggen op de gratis aspect van die opname[186].Nadien bekleedde hij nog een religieuze functie, namelijk die van pontifex om dan het hoogste ambt in zijn gemeente te bekleden, namelijk dat van duumvir censoriae potestate quinquennali. Tot slot is hij ook nog curator pecuniae publicae exigendae et adtribuendae, een eerder uitzonderlijke, fincanciële functie, geworden, met de bijkomende bepaling dat het in comitis facto was geweest[187].

 

P59.  P. Lucilius P.f. P.n. P.pron. Gamala (I. 9)        Ostia-tweede eeuw

 

Deze P. Lucilius Gamala, die zich als we de vorm en stijl van de inscriptie[188] bekijken blijkbaar heel goed bewust was van de lange traditie van zijn familie in Ostia, leefde een heel stuk later dan zijn voorganger in deze prosopografie: hij moet gesitueerd worden in de tweede eeuw.  Het is dan ook interessant om de beide Lucilii Gamalae met elkaar te vergelijken. Daar waar de eerste tempels liet bouwen op eigen kosten, stelt deze Lucilius Gamala zich blijkbaar tevreden met het herstellen van bestaande tempels bijvoorbeeld. Zijn evergetische activiteiten zijn dan ook heel wat minder groots dan die van zijn voorganger. De carrière van beide Lucilii Gamalae is dan wel weer redelijk gelijklopend, hoewel de vorige het tot duumvir censoriae potestate quinquennali bracht, een post waar behoorlijk wat persoonlijke uitgaven aan vast zaten, terwijl

de tweede slechts duumvir en praefectus quinquennalis is geweest, weliswaar wel als vervanger van een lid van de keizerlijke familie. Net als zijn voorganger uit de tijd van Augustus is hij ook aedilis sacris Volkanis geweest, en bovendien ook praetor sacris Volkani. En precies als de Lucilius Gamala uit I.8 is hij decurio adlectus decreto decurionum geworden, met dat verschil dat hij –in tegenstelling tot de andere, die gratis geadlecteerd werd- wel een summa honoraria moest ophoesten. Aan de andere kant is hij wel reeds op jonge leeftijd, als infans reeds opgenomen in de ordo decurionum. Na die adlectio heeft hij toch nog een aantal mooie ambten van de lokale cursus honorum vervuld: zijn duumviraat en zijn aanduiding als plaatsvervanger voor een lid van de keizerlijke familie is reeds vermeld, maar hij is ook quaestor aerarii[189] geweest. Zijn laatste functie was die van curator pecuniae publicae exigendae et attribuendae in comitis factus. Op religieus vlak is hij ook, net als zijn voorganger pontifex geweest. Verder is hij ook nog tot curator tabularum et librorum aangesteld, als allereerste en enige in de gemeente[190].

 

P60.  D. Lucretius D.f. Men. Iustus (I. 32)  Pompei-voor 79

 

Net als de twee andere geattesteerde decuriones adlecti uit Pompeii[191], die om logische redenen niet na de eerste eeuw kunnen gedateerd zijn, moet deze jongen al op vroege leeftijd opgenomen zijn in de ordo decurionum[192]. Maar door zijn dood op dertienjarige leeftijd heeft hij geen carrière kunnen uitbouwen, wat wellicht wel de bedoeling was gezien zijn vroege opname.

 

P61.  Sex. Lucretius Sex.f. Romil. Rogatus (I. 90)  Tupusuctu-niet gedateerd

 

In Tupusuctu is deze inscritpie opgericht door een vrijgelatene van Sex. Lucretius Sex f. Rogatus. De inscriptie hoort bij een standbeeld[193], dat deze lucretius in zijn testament had bevolen en waarvoor hij zelf middelen had vrijgemaakt. De vrijgelatene werd opgedragen dit standbeeld op te richten. De zesduizend sestertieën die zijn patronus voor dat doel had nagelaten, blijken een doorsnee bedrag te zijn dat werd uitgegeven aan een standbeeld, en eigenlijk zelfs iets boven het gemiddelde te liggen, zowel voor Afrika als het Westen[194]. Het is in elk geval een behoorlijk bedrag[195] en we kunnen er dan ook van uitgaan dat deze Sex. Lucretius Rogatus toch wel behoorlijk welgesteld moet zijn geweest. Wat zijn municipale carrière betreft, die is waarschijnlijk beperkt gebleven tot het zetelen in de gemeenteraad: volgens de inscriptie bij zijn zelf bekostigde standbeeld is hij alleen decurio adlectus geworden.

 

P62.  P. Magnius Aman[dus]  (I. 82)            Sufes-niet later dan midden derde eeuw

 

Deze P. Magnius Amandus, wiens zoon Q. Magnius Maximus Flavianus opgenomen is in de ordo equester[196], dus die de familie op een hoger plan heeft getild, heeft in zijn gemeente Sufes een mooie carrière uitgebouwd. Via deze inscriptie komen we te weten dat hij geadlecteerd is in de ordo decurionum, en dan nog wel onmiddellijk met de hoogste rang: hij werd namelijk ingedeeld in de groep van de ex-quinquennales zonder dat ambt uitgeoefend te hebben. De inscriptie vermeldt ook nog dat hij flamen perpetuus is geworden, wat zoals we reeds hebben gezien, de hoogste en meest prestigieuze post is die kan bereikt worden in een (Afrikaanse) gemeente[197]. Wellicht heeft hij dat flaminaat verkregen na zijn adlectio in de ordo decurionum, en vermeldt hij zijn beklede functies van hoog naar laag, te beginnen met het meest prestigieuze. Andere ambten (de lagere ambten van de cursus honorum) vermeldt deze persoon niet, hoewel het best mogelijk is dat hij die wel uitgeoefend heeft, maar ze gewoon niet vermeldt op zijn inscriptie, omdat ze niet prestigieus genoeg, te alledaags waren misschien. Hoewel, het is toch waarschijnlijker dat hij (omwille van bijzondere verdiensten?) de cursus honorum eigenlijk mocht overslaan en onmiddellijk als quinquennalicius geadlecteerd werd, en zo in aanmerking kwam voor het flaminaat. In elk geval moet hij behoorlijk blij geweest zijn met de eer die hem te beurt viel, want bovenop de summa honoraria die van hem werd verwacht naar aanleiding van de adlectio en het flaminaat schenkt hij nog eens 50 000 HS aan de gemeente, waarmee  elk jaar[198] op de verjaardag van de genius van de gemeente een uitdeling onder de decuriones moest worden georganiseerd.

P63.  L. Mammius Patrus (I. 36)      Nuceria-voor 79

 

In Herculaneum is ons alleen deze L. Mammius Patrus als decurio adlectus bekend. Deze man was echter geen decurio te Herculaneum zelf, maar wel te Nuceria, een andere gemeente uit Campania. Voor de rest is uit deze korte, deels fragmentaire inscriptie niets op te maken omtrent een mogelijke verdere carrière van deze man.

 

P64. L. Marcius Q.f. Sp(urius) Victor (I. 91)                                 Tupusuctu-derde eeuw

 

Deze decurio adlectus kunnen we naar voor schuiven als het prototype van de municipale notabele, wat zijn afgelegde carrière betreft: na zijn adlectio heeft hij het –via het aedilitaat- geschopt tot duumvir en zelfs tot flamen, het hoogste ambt dat binnen een Afrikaanse gemeente kon bereikt worden[199] en waar hij wel fier op mocht zijn. In elk geval zal deze Marcius een man van aanzien in zijn gemeente, Tupusuctu,  geweest zijn. Zijn beide zonen hebben het nog verder geschopt: ze zijn ridder geworden en hebben de militiae equestres doorlopen (a militiis). Ook dat was voor vader een reden tot fierheid en bij zijn dood (op 75-jarige leeftijd!) wordt dat dan ook duidelijk op de steen vermeld.

 

P65. Mumius Vomananus (I. 81)      Cemelenum-derde eeuw

 

Uit Alpes Maritimae is ons slechts één decurio adlectus of liever een adlectus duumvir bekend, namelijk deze Mumius Vomananus uit Cemelenum. De inscriptie waarop we zijn naam terugvinden, en die opgezet was op openbare grond (locus datus decreto decurionum) vermeldt deze man als iemand die tot duumvir is geadlecteerd omwille van zijn opvallende liefdadigheid of liever vrijgevigheid. Deze Mumius Vomananus moet blijkbaar een welgesteld man geweest zijn. Het is trouwens één van de weinige keren dat iemand op een inscriptie vermeldt dat hij via adlectio een reële functie toegewezen kreeg. Maar of dat nu ook werkelijk het geval geweest is of dat we net zoals Mouritsen stelt voor de voorbeelden uit Ostia[200], moeten aannemen dat het gaat om een duumviralicius, is niet meteen duidelijk.

 

P66.  T. Nasidius Messor (I. 63)      Lucus Feroniae-niet gedateerd

 

Een van de drie decuriones adlecti uit regio VII is deze T. Nasidius Messor, een ex-militair die blijkbaar ooit nog onderscheiden is door de keizer[201] en na zijn carrière in het leger ook nog op municipaal vlak actief is geweest. Na te zijn geadlecteerd door de decuriones (vermoedelijk in de ordo decurionum[202]) en het ambt van aedil te hebben overgeslagen, is hij duumvir geworden in de gemeente Lucus Feroniae.Hij mocht dus duumvir worden zonder aedilis te zijn geweest, en dat is toch wat ongewoon, tenminste: men gaat er altijd van uit dat de cursus honorum redelijk strikt moest worden nageleefd, en dat bijgevolg het duumviraat pas kon bekleed worden als eerst de voorgaande ambten waren vervuld.

 

P67.  L. Octavius L.[f.] Annianus (I. 52)      Velitrae-niet gedateerd

 

Van deze L. Octavius Lf Annianus weten we in elk geval zeker dat hij gratis geadlecteerd is tot decurio, net als zijn vader P68. Beiden zijn wellicht geadlecteerd naar aanleiding van het feit dat hun respectievelijke grootvader en vader op eigen kosten de Via Mactorina heeft hersteld. Die grootvader, L. Octavius Onesimus, is omwille van die weldaad ook het honor decurionatus of het decurionaat geschonken. Het zou overigens best wel eens kunnen dat die grootvader een vrijgelatene is: zijn vreemde cognomen en het ontbreken van de filiatio[203] kunnen daar op wijzen. De ordo decurionum neemt hem –ondanks zijn afkomst- dus toch in haar midden op en neemt bovendien ook zijn zoon én kleinzoon op, als dubbel eerbewijs voor hem. Bovendien worden ze dan nog gratis toegelaten, dus zonder een summa honoraria te hoeven betalen, wellicht ook omwille van de vrijgevigheid van (groot)vader. Wat nu onze L. Octavius Annianus betreft, het is niet geweten of hij nog ambten vervulde na zijn opname in de ordo decurionum. Wellicht was hij daarvoor nog te jong op het moment van het oprichten van de inscriptie.

 

P68.  L. Octavius L.[f.] Octavianus (I. 52)   Velitrae-niet gedateerd

 

Deze man is de vader van P67 en net als zijn zoon gratis geadlecteerd in de ordo decurionum, wellicht omwille van de vrijgevigheid van zijn vader, L. Octavius Onesimus. Van noch deze decurio noch zijn zoon is geweten of ze na hun decurionaat nog een ambt vervulden, de inscriptie is namelijk afgebroken op dat punt[204]. Het zou best kunnen dat hij nog quaestor geworden is, maar hoe zijn carrière er voor de rest uitgezien heeft en of hij nog verder carrière gemaakt heeft, is niet geweten.

 

P69.  N. Popidius N.f.  Celsinus  (I. 31)        Pompeii-voor 79

 

Deze jongeman uit het onfortuinlijke Pompeii  werd reeds op zesjarige leeftijd in de ordo decurionum opgenomen, via adlectio, en dan nog wel gratis. De reden voor deze opname wordt ook duidelijk op de steen vermeld: ob liberalitatem. De jongen zou namelijk met zijn iegen geld (sua pecunia) een tempel van Isis[205] heropgebouwd hebben wanneer die door een aardbeving was verwoest. Ondanks het feit dat de nadruk gelegd wordt op die “sua pecunia”, is het toch weinig waarschijnlijk dat het initiatief voor deze evergetische activiteit zou uitgegaan zijn van zo’n klein kind. Wellicht moet daarvoor eerder in de richting van de vader gekeken worden, Numerius Popidius Ampliatus[206]. Deze man die minister[207] was en vrijgelatene van de belangrijke Pompeiaanse familie der Popidii[208], trouwde met Corelia Celsa, die behoorde tot een familie die haar fortuin gemaakt had in de handel, en was één van de rijkere en meest invloedrijke inwoners van de stad. Eén ding kon hij echter ondanks al zijn rijkdom niet verkrijgen: de toegang tot de ordo decurionum. Daarom wellicht restaureerde hij de tempel van de godin Isis, in naam van zijn zoon, opdat die wel zou opgenomen worden in de ordo en zo de gelegenheid zou krijgen deel te nemen aan het politieke leven in de stad[209]. De verwoesting van Pompeii in 79 heeft echter verhinderd dat deze zoon verder carrière kon maken[210]

 

P70.  M. Sempronius M.filius Quir. Capito (I. 74)                           Tarraco-tweede eeuw

 

M. Sempronius M.f. Quir. Capito was een man die op verschillende vlakken of liever in verschillende gemeenten actief was[211]. Oorspronkelijk afkomstig uit Grallium in de Conventus  Caesaraugustanus[212] en daar de volledige cursus honorum doorlopen is hij geadlecteerd in de ordo van Caesaraugusta, en heeft ook in die gemeente de volledige cursus honorum ingevuld. Vervolgens is hij aan het hoogtepunt van zijn carrière toegekomen: in Tarraco is hij verkozen tot flamen Provinciae Hispaniae Citerioris[213]. Dat wijst er op dat deze man toch wel over een zeker aanzien en invloed moet beschikt hebben: dat flaminaat was de hoogste religieuze functie op provinciaal vlak. Trouwens, het feit dat hij in twee gemeenten alle ambten heeft bekleed, wijst ook al in de richting van het feit dat hij redelijk wat aanzien moet genoten hebben in die gemeenten. Eerlijkheidshalve moet er wel aan toegevoegd worden dat naar de tweede eeuw toe wel minder hoge eisen gesteld werden aan deze flamines: het ambt was minder prestigieus geworden en werd ook veel vaker door niet-equites waargenomen, zoals M. Sempronius Capito[214], in tegenstelling tot voorheen[215].

 

P71. Cn. Sentius Cn.f. Cn.n. Ter. Felix  (I. 14)[216] Ostia-eind eerste, begin tweede eeuw

 

Deze belangrijke figuur binnen het Ostiaanse openbare leven –die afstamde van vrijgelatenen[217]- was geen burger van Ostia door geboorte, maar was wellicht afkomstig van Atina[218]. Maar ondanks het feit dat hij geen autochtoon is van de gemeente, is hij er toch in geslaagd heel snel zijn opgang te maken binnen de elite van Ostia. Daar heeft onder meer zijn adoptie van een lid van de Gamalae, een aanzienlijke en invloedrijke familie, toe bijgedragen. Cn. Sentius Felix adopteerde namelijk een P. Lucilius Gamala, die vanaf dat moment de naam Cn. Sentius Lucilius Gamala Clodianus aanneemt[219]. Beide partijen voeren wel bij de adoptie: de Gamalae waren gedreven door economische noodzaak[220], Sentius won er sociaal prestige bij, en de steun die hij nodig had om politiek actief te kunnen zijn. Ook zijn rijkdom hielp bij zijn snelle opgang binnen de gemeente: deze man was namelijk helemaal niet onbemiddeld.

 

Als schipper, die vooral in de wijnhandel zijn sporen en fortuin verdiende[221], heeft hij toch een mooie politieke carrière kunnen uitbouwen en zelfs het ambt van duumvir kunnen bekleden. Twee keer is hij blijkbaar de begunstigde geweest van een adlectio: hij is op die manier geïntroduceerd in de ordo decurionum en heeft zo ook de rang van oud-aedil verworven[222]. In hetzelfde jaar is hij bovendien ook nog eens quaestor aerarii geworden (het ambt van aedil hoefde hij niet meer te vervullen als aedilicius) en hij is er zelfs in geslaagd om het jaar daarop aangeduid te worden tot duumvir of duumvir designatus, wat blijkbaar een ongekende eer was  in Ostia. Het jaar daarop is hij dan normaal duumvir geweest. Hij heeft dus mooie ambten uitgeoefend in de gemeente Ostia, maar toch is deze nieuwkomer in de Ostiaanse politiek nooit aan de hele hoge ambten, zoals het flaminaat van Rome en Augustus toegekomen, of het pontificaat van Volcanus. Misschien had hij daarvoor net niet genoeg prestige?

 

Naast zijn carrière op politiek vlak is hij –zelf handelaar- ook actief geweest in een hele hoop verenigingen. Zo is hij patronus geweest van het corpus togatorum a foro[223], hij is tevens zelf gratis toegelaten –via adlectio, dus deze man biedt ons een voorbeeld van een adlectio in een vereniging of college- tot de navicularii maris Hadriatici et ad quadrigam fori vinarum. Ook was hij patronus van een aantal afdeling van het administratief personeel van de magistraten, die zichzelf indeelden in decuriae[224].

 

P72. L. Seranus Serotinus (I. 94)                                               Aquincum-niet gedateerd

 

Een votiefinscriptie uit de provincie Pannonia Inferior brengt ons op het spoor van L. Seranus Serotinus, een decurio adlectus (voor zover gekend de enige) uit Aquincum. Dit decurionaat is de enige politieke functie die deze man uitgeoefend heeft. Verder is hij alleen nog als sevir of bedienaar van de lokale keizercultus actief geweest, wat ons overigens doet vermoeden dat we hier met een vrijgelatene te doen hebben. Voor de rest is over deze man niets bekend.

 

P73. Cn. Serg[ius---]  (I. 15)[225]                                                        Ostia-late eerste eeuw

 

Deze inwoner van Ostia –die er decurio adlectus was geworden door een decreet van de decuriones- is wellicht van vrijgelaten komaf[226]: van een familielid[227] weten we overigens via deze grafinscriptie dat hij augustalis was. Deze inscriptie biedt ons dan ook een mooi voorbeeld van sociale promotie: van een augustalis naar een ingenuus die op zijn minst decurio adlectus is geweest! Want van deze Sergius weten we zeker dat hij decurio adlectus is geweest, één van de velen trouwens in Ostia, maar andere ambten van deze man zijn niet bekend. We gaan er dan ook van uit dat dit decurionaat de enige carrièrestap is geweest die hij heeft gezet, hoewel we natuurlijk niet zeker kunnen zijn, de inscriptie is bovendien ook moeilijk leesbaar op deze plaats, maar toch zien we deze man als een 4.0: geen andere ambten zijn geattesteerd.

 

P74. Cn. Sergius Cn. f. Vot. Priscus (I. 16)                                    Ostia-late eerste eeuw

 

Deze Sergius is net als zijn naamgenoot uit nummer 75 van vrijgelaten komaf[228]. Deze inscriptie biedt ons dan ook een mooi staaltje van sociale promotie: aan de ene kant wordt Cn. Sergius Anthus ten tonele gevoerd, de vader: augustalis en overduidelijk een vrijgelatene (Cn. Libertus); aan andere kant is er de zoon, Cn. Sergius Cn. F. Vot. Priscus, ingenuus en met een (weliswaar korte) municipale carrière[229]. Met die carrière van de zoon is echter iets vreemds aan de hand. Hij is praetor sacris volcani  geweest, een ambt dat vervuld kan worden door mensen die nog aan het begin van hun carrière stonden[230]. Echter, een echt grote carrière is er nadien niet meer gekomen, maar het zou best kunnen dat deze man gestorven is vooraleer hij daar aan toe kwam (zijn vader draagt in elk geval deze inscriptie op aan hem, dus hij is gestorven voor zijn vader). Wat hij wel nog is geweest, is aedilis adlectus ex decreto decurionum[231]. Het is nu maar de vraag welke betekenis men daaraan geeft. Ofwel gaat men er net zoals Meiggs en     Silvestrini [232] van uit dat het hier daadwerkelijk gaat om het bekleden van het aedilitaat, het laagste ambt in de cursus honorum van Ostia. Ofwel volgt men Mouritsen[233], die gelooft dat het hier niet om een aedilis als wel om een aedilicius ging. Dan zou deze Sergius dus iemand zijn die een religeus ambt heeft uitgeoefend, en dan net als iedereen zijn cursus honorum gestart is met adlectio[234], al was die in dit geval verbonden met het reeds verkrijgen van de rang van ex-magistraat, meer bepaald ex-aedilis. Dat zou betekenen dat deze man, wanneer hij zijn carrière wilde verder zetten in elk geval dat ambt niet meer hoefde uit te oefenen, wat zijn carrière zou versneld hebben.

 

Het is dus duidelijk dat er omtrent de carrière van Cn. Sergius Priscus toch wel twijfel bestaat: was hij nu aedil of aedilicius? Wat er ook van zij, in elk geval biedt deze allectus ons een mooi voorbeeld van intergenerationele sociale mobiliteit en promotie.

 

P75. P. Sextilius P.f. Fal. Rufus  (I. 35)                                                  Nola-ttv Augustus

 

Deze P. Sextilius Rufus, de enige geattesteerde decurio adlectus uit Nola- was naast zijn decurionaat in zijn eigen stad[235] ook actief in Pompeii, waar hij twee keer aedilis is geweest, en duumvir quinquennalis (en waar hij normaal gezien ook in de ordo decurionum zal opgenomen zijn, hoewel dit op de steen niet wordt vermeld). Maar zoals gezegd was deze man dus ook decurio adlectus te Nola, en volgens de inscriptie was hij geadlecteerd ex veteribus.

 

De betekenis van dat laatste is niet volledig duidelijk, maar wellicht heeft het iets te maken met de (ontstaans)geschiedenis van de gemeente Nola[236]. Die stad was namelijk reeds in de republikeinse periode een kolonie, maar onder Augustus is er een nieuwe impuls aan de koloniering gegeven en is er een tweede vestiging gekomen in deze gemeente. Het zou dan ook best kunnen dat de term veteres –net zoals in Valentia het geval was[237] verwijst naar de nakomelingen van de “kolonisten” uit de republikeinse tijd. Die P. Sextilius Rufus zou dan deel uitgemaakt hebben van deze groep.

 

P76. C. Silius C.f. Vot. Nerva  (I. 17)                                              Ostia-late eerste eeuw

 

De vader van deze C. Silius Nerva, de augustalis C. Silius Epaphrae libertus Felix Maior, was een vrijgelatene van de Silii, één van de oudste families van Ostia[238], die in het principaat, vanaf de Flaviërs na lange tijd opnieuw sterk vertegenwoordigd waren in het openbare leven dankzij deze vrijgelatene en zijn nakomelingen die hun naam verder droegen. In elk geval moet deze C. Silius Felix een aanzienlijk man geweest zijn in de gemeente, want hij werd door de decuriones postuum geëerd, door middel van een publieke begrafenis (waarvan zijn zoon, onze Silius overigens de kosten op zich heeft genomen). Die zoon heeft de familie ook naar een hoger plan getild: als ingenuus en wellicht geruggensteund door zijn vader, is hij er in geslaagd een carrière uit te bouwen op municipaal vlak: na zijn adlectio in de ordo decurionum heeft hij het gebracht tot duumvir, toch één van de hogere posten in de cursus honorum van Ostia. Vreemd genoeg heeft hij de lagere ambten niet vervuld, tenzij hij ze natuurlijk niet op de steen heeft laten vermelden wegens niet genoeg prestige. Maar aan de andere kant , zijn opname via adlectio in de ordo decurionum heeft hij wel vermeld, en zo prestigieus was dat toch ook niet in Ostia, waar welhaast elke magistraat was geadlecteerd in de ordo decurionum. En zijn zoon vermeldt op dezelfde inscriptie wel alle ambten. We moeten er dan ook van uitgaan dat hij inderdaad alleen duumvir geweest is na zijn adlectio.

 

P77. C. Silius C.f. Vot. Nerva (I. 17)                                               Ostia-late eerste eeuw

 

De zoon van de vorige decurio adlectus (nummer P76) én kleinzoon van de vrijgelatene C. Silius Felix Maior[239] is dus al de derde generatie en heeft een iets uitgebreidere carrière achter de rug dan zijn vader, hoewel hij toch niet echt hoger gekomen is: zijn hoogste ambt was net als zijn vader dat van duumvir. Zijn carrière is hij begonnen als praetor sacris volcani faciundis[240] om dan –na zijn opname in de ordo decurionum- zowel het aedilitaat als het duumviraat te bekleden. Dus zowel de zoon als de kleinzoon van de vrijgelatene C. Silius Felix Maior hebben een mooie municipale carrière uitgebouwd.

 

P78. C. Sillius Anthus (I. 53)                                      Canusium-tweede helft derde eeuw

 

Omtrent deze allectus uit Canusium is bijzonder weinig geweten. Noch zijn familie (geen enkele andere Sillius komt op het album voor) noch zijn carrière is bekend. Misschien is dit wel iemand die in de gemeente een zeker aanzien genoot, maar om de een of andere reden er niet in geslaagd is om een carrière uit te bouwen en die op latere leeftijd dan nog opgenomen is in de ordo decurionum als eerbetoon aan hem, hoewel dat niet zeker is. We kunnen moeilijk stellen dat deze man is geadlecteerd om de ordo aan te vullen, want hij heeft een grote rang gekregen binnen de ordo decurionum. Dat betekent dat hij toch over een zeker aanzien moet beschikt hebben.

 

P79. [---] Q.f.  Claud.Torquatus (I. 39)                                    Misenum[241]-niet gedateerd 

 

Torquatus is één van die jongeren die op veel vroegere dan de toegelaten leeftijd toegetreden is tot de ordo decurionum, via adlectio. Toen hij stierf, was hij nauwelijks 24 jaar oud en hij is tijdens zijn leven zelfs duumvir geraakt[242]. We zullen verder in deze verhandeling nog dieper ingaan op het fenomeen van de voortijdige adlectio (is dit het ultieme eerbewijs, en misschien op de eerste plaats voor de vader, of is het omwille een tekort aan “gewone” decuriones), en dan zal deze figuur zeker nog aan bod komen.

 

Overigens, deze Torquatus –wiens vader gediend heeft als trierarchus in de Romeinse vloot te Misenum- kwam wellicht uit een rijke familie, en Kleijwegt[243] vermoedt dat deze rijkdom mee aan de basis van zijn voortijdige opname in de ordo decurionum ligt.

 

P80. C. Umbrius C.f. St. Concordius Secundus (I. 57)            Beneventum-tweede eeuw

 

Voor deze C. Umbrius Cf. Concordius Secundus is –door zijn moeder Concordia Prima- deze grafinscriptie opgericht. Hijzelf is misschien alleen geadlecteerd geweest in de ordo decurionum (misschien is hij wel vroeg gestorven, maar misschien ook niet), zijn familie was in elk geval een belangrijke familie in Beneventum en zelfs daarbuiten wat bekend[244], ook al waren ze dan van vrijgelaten komaf[245]. In Beneventum is dat eigenlijk niet zo verwonderlijk: de vrijgelatenen en vooral hun nakomelingen namen er in het openbare leven –meer nog dan in Ostia of Puteoli bijvoorbeeld- een prominente plaats in, en slaagden er in tot hoge ambten door te dringen[246]. Dus ook al heeft onze decurio adlectus alleen het decurionaat uitgeoefend, toch moet hij –gezien zijn behoren tot een behoorlijk prestigieuze familie- aanzien genoten hebben.

 

P81. Sex. Vencius Iuventianus (I. 80)          Lugudunum-na Augustus

 

Deze Sex. Vencius Iuventianus –die in Lugudunum geattesteerd is als decurio adlectus- was eigenlijk afkomstig van Vocontii in Gallia Narbonensis[247], de gemeente waar hij “flamen divi Augusti item flamen et curator muneris gladiatori villiani” was[248]. Het flaminaat is zowat het hoogste dat kan bereikt worden binnen een gemeente, en daarom is het best mogelijk dat hij voordien nog andere –meer politiek getinte- ambten heeft uitgeoefend, maar alleen de meer prestigieuze op deze inscriptie zijn opgenomen. In elk geval behoorde deze man binnen zijn gemeente tot de sociaal-economische en politieke elite, en stond hij hoog aangeschreven bij de inwoners[249]. De inscriptie is dan ook door de ordo decurionumex consensu et postulatione populi- opgericht omwille van zijn vrijgevigheid bij het organiseren van spektakels. Dit bewijst dat ook na zijn opname in de ordo decurionum van een andere stad deze man het contact met zijn heimat niet verloor: zijn evergetische activiteiten werden verder gezet ondanks zijn zijstapje naar Lugudunum[250]. Overigens, het feit dat hij in een andere gemeente decurio was geworden, was voor hem een reden van trots (daarom komt het ook op de inscriptie) maar zijn aanzien in zijn geboortestad stijgt er niet substantieel door[251].

 

In Lugundunum werd hij dus geadlecteerd in curiam Lugudunensium nomine incolatus. Een andere functie dan dit decurionaat heeft hij er niet uitgeoefend, wat eigenlijk ook niet zo uitoznderlijk was in deze stad[252]. Met het decurionaat of de adlectio van deze man was echter toch iets speciaals aan de hand. Wanneer men een nieuwe decurio nodig heeft om de ordo aan te vullen, kon men zich in Lugundunum en daarbuiten op de eerste plaats wenden tot de burgergemeenschap van de stad zelf en daar iemand uit kiezen, of men kon legerveteranen opnemen of eventueel zich wenden tot inwoners van andere gemeenten[253]. In dit geval is dit laatste gebeurd: een aanzienlijk, bemiddeld man uit een andere gemeente is opgenomen in de ordo decurionum van Lugudunum. Echter, daar kwam nog iets extra bij kijken[254]: Sex. Vencius Iuventianus werd opgenomen als incola, wat wil zeggen dat hij geen burger wordt van de gemeente waar hij decurio wordt. Hij blijft tot zijn eigen gemeente behoren, maar wordt –als lid van de municiale bourgeoisie van Vocontii- wel opgenomen in de ordo van een van de belangrijkste steden in Gallia[255].

 

P82. Incertus  (I. 13) Ostia-niet gedateerd

 

Van deze decurio adlectus is eigenlijk niets geweten, behalve dat hij decurio adlectus was, net zoals bijna alle gekende decuriones uit Ostia[256].

 

P83. Incertus  (I. 21) Ostia-niet gedateerd

 

De inscriptie, die ons over deze decurio adlectus inlicht, maar voor de rest niet veel informatie bevat, zou opgericht zijn door de reeds vermelde C. Granius Quir. Maturus[257], misschien voor zijn vader. Als dat klopt, zouden we weer twee decuriones adlecti binnen één gezin terugvinden, hoewel dat in Ostia eigenlijk niet zo uitzonderlijk moet geweest zijn: haast alle decuriones –die we kennen via inscripties- vermelden de adlectio als opnamemiddel in de ordo decurionum, met als resultaat dat deze incertus en zijn vermoedelijke zoon gewoon bieden in de ordo decurionum zetelden in hun gemeente, wat bij de elite niet zo verwonderlijk is.

 

Wat wel opvalt, is dat deze incertus, net als C. Granius Maturus, bij zijn intrede in de ordo geen summa honoraria heeft moeten betalen: hij werd gratis geadlecteerd, door een decreet van de decuriones. Waarom hij dit voorrecht genoot, is niet meteen duidelijk, maar de inscriptie is dan ook behoorlijk fragmentair. Garnsey[258] stelt dat de voornaamste reden om vrijgesteld te worden van de summa honoraria die verwacht werd van nieuwkomers in de ordo decurionum[259], vrijgevigheid is, het organiseren van evergetische activiteiten ten voordele van de gemeente (en haar elite)[260]. Voor deze incertus is niet meteen duidelijk of dat bij hem ook het geval is, maar men kan vermoeden dat het feit dat hij gratis geadlecteerd is, toch een zekere beloning van iets moet zijn geweest, een zeker eerbewijs moet hebben ingehouden, en een erkenning van het aanzien van deze persoon.

 

P84. Incertus  (I. 22)             Ostia-niet gedateerd

 

Deze inscriptie is opgericht door T. Rubrius Eupator op een openbare plaats voor zijn zoon, waarvan de naam niet geweten is. Deze incertus stond blijkbaar nog aan het begin van zijn carrière, tenminste daar wijzen zowat alle ambten op die op de steen worden vermeld, en heeft –door een vroegtijdige dood?- die carrière niet kunnen verder zetten. Na zijn adlectio in de ordo decurionum is hij aedilis designatus geworden[261], één van de lagere ambten uit de cursus honorum van Ostia. Nadien is hij quaestor alimentorum geworden, een in Ostia weinig voorkomende functie die werd uitgeoefend aan het begin van de carrière[262] en te maken had met alimenta[263]. Ook het laatst vermelde ambt, het flaminaat van de vergoddelijkte keizer Titus, doet vermoeden dat deze man nog maar aan het begin van zijn carrière stond[264].

 

P85. Incertus (I. 28)  Ostia-niet gedateerd

 

Van deze onbekende uit Ostia weten we dat hij in de ordo decurionum geadlecteerd is, waartoe de decuriones zelf besloten hebben door middel van een decreet. Blijkbaar moet het ook een welstellende man geweest zijn, want hij heeft verschillende weldaden ten voordele van de gemeente op zijn actief. Die beneficia zijn ook de reden waarom hij deze inscriptie heeft gekregen, vanwege het corpus mensorum frumentariorum, waarvan hij blijkbaar ook patronus en quinquennalis perpetuus is geweest.  Deze man was dus ook actief in het verenigingsleven. Volgens de Année épigraphique is de oprichter van deze inscriptie, diegene die het initiatief genomen heeft, P46[265].

 

P86. Incertus (I. 51)                                                                Ferentinum- niet gedateerd

 

Deze onbekende persoon uit Ferentinum, waarvan we zijn carrière slechts kennen uit een heel erg fragmentaire inscriptie, levert ons weinig informatie over ons onderwerp, de decuriones adlecti. We kunnen slechts stellen dat hij geadlecteerd is in de ordo decurionum en nadien met zekerheid nog het quaestoraat in zijn gemeente heeft vervuld. Wellicht is dit ook het hoogste ambt dat deze man bekleed heeft[266]. Op de inscriptie kunnen verder nog de termen decemvir en sevir Augustalis ontcijferd worden, maar het is helemaal niet zeker dat deze functies betrekking hebben op dezelfde persoon als “onze” decurio adlectus”.

 

P. 87. incertus ([---]ius Q.f.  Pri[---]) (I. 59)        Cures Sabini- tweede helft tweede eeuw

 

Deze man behoorde wellicht tot een belangrijke en welgestelde familie van Cures Sabini. Dit blijkt uit het feit dat hij niet minder dan drie keer gewoon quattuorvir van zijn gemeente is geweest, naast de functies van quaestor alimentorum en praefectus iure dicundo. De hoogste municipale post, die van quattuorvir quinquennalis, heeft hij echter nooit bereikt. Maar de ordo decurionum heeft hem wel de rang van quinquennalis gegeven door middel van adlectio binnen de quinuennalicii of de ex-quinquennales. Het is echter niet duidelijk wanneer deze adlectio plaats vond, of ze een afsluiter vormde voor zijn carrière of niet. Uit de volgorde van de functies kan niet direct iets afgeleid worden. Eerst wordt namelijk het quattuorviraat vermeld, vervolgens het ambt van praefectus iure dicundo, en dan het lager geachte quaestoraat. Pas daarna verschijnt de adlectio: zou hij dan al in het begin van zijn carrière onmiddellijk geadlecteerd zijn in de ordo met de rang van oud-quinquennalis? En waarom zou hij dan pas daarna nog quaestor geworden zijn?

 

Wat is er nog geweten omtrent deze persoon? Uit de passage q(uin)q(uennali) p[---]m kunnen we eventueel afleiden dat dit lid van de municipale elite voorzitter was van een Ostiaans college, of quinquennalis perpetuus. De grote financiële draagkracht van “onze” decurio adlectus kan afgeleid worden uit de vele evergetische daden die hij gesteld heeft, waaronder de organisatie van gladiatorenspelen en een uitdeling naar aanleiding van de oprichting van deze inscriptie.En zijn aanzien binnen de gemeente kan afgeleid worden uit het feit dat hij ooit nog als gezant naar de keizer is gestuurd, maar de reden daarvoor is ons niet bekend.

 

P88. Incertus  (I. 64) Ateste-eerste eeuw

 

[.] Tacidius Tf Rom. [---] heeft deze inscriptie, die wellicht een funeraire inscriptie was, laten maken voor zichzelf, zijn oom en zijn broer. Die broer is decurio adlectus, en er wordt bij vermeld dat dit door een decreet is beslist (waarschijnlijk bedoelt men een decreet van de gemeenteraadsleden). Andere functies van de man worden niet vermeld, en heeft hij wellicht ook niet uitgeoefend, anders zou zijn broer ze toch laten vermelden op dit grafschrift?

 

P89. Incertus ([---]us) (I. 68)                                                              Ateste- eerste eeuw

 

Uit Ateste komt deze heel erg fragmentaire inscriptie, op basis waarvan we eigenlijk alleen kunnen stellen dat in Ateste in de eerste eeuw iemand als decurio adlectus in de ordo decurionum is opgenomen.

 

P90. Incertus (incerti) (I. 87)            Karthago-niet gedateerd

 

Deze inscriptie is afkomstig uit Thignica, en is behoorlijk zwaar beschadigd, en daarom is het niet mogelijk de vermelding adlectis de[curion]ibus binnen zijn exacte context te plaatsen. Het enige dat we met zekerheid kunnen afleiden uit deze inscriptie is dat er decuriones adlecti waren in Karthago. Echter, nieuw is dit niet, vermits we reeds een andere decurio adlectus uit Karthago geattesteerd vinden (P96). Aangezien we ook niet weten om hoeveel decuriones adlecti het in deze inscriptie gaat, hebben we besloten om voortaan deze incerti als één persoon te rekenen, maar we moeten er dan wel rekening mee houden dat het zou kunnen dat naast onze 96 geattesteerde decuriones er nog zouden kunnen zijn, dat dat getal maar een leidraad is.

 

P91. Incertus (I. 88)              Hr. Udeka-eerste helft derde eeuw

 

Deze onbekende decurio adlectus uit Hr. Udeka werd in 225 opgenomen in het geheel van de decuriones en door adlectio binnen de ordo de rang van aedilicius geschonken, zoals blijkt uit de formulering op de steen zelf: co[n]tinetur in numero dec[urionum] et inter aedilicios adlectus esset. Blijkbaar wordt hier dus een onderscheid gemaakt tussen de opname in de ordo, waarvan niet direct duidelijk is hoe die verlopen is (door de magistraten?) en de toekenning van een rang binnen de ordo, wat gebeurt door adlectio. Wellicht heeft deze man voor zijn opname in de ordo geen ambt uitgeoefend, anders zou hij niet de rang van de een lagere oud-magistraat gekregen hebben, dan beschikte hij daar sowieso over, zonder dat dit via adlectio moest bevestigd worden. In elk geval was deze adlectio een bijzondere gebeurtenis, die plaatsvond tijdens het bestuur van de hoogste magistraten van de stad, de duumviri quinquennales.

 

De verdere carrière van deze man is onbekend: in principe zou hij nu hogere ambten, na het aedilitaat, kunnen gaan vervullen, maar of hij dat ook daadwerkelijk gedaan heeft, is een andere vraag. Waar we wel van op de hoogte zijn, is het evergetisme dat de man bedreven heeft. Zo heeft hij onder meer een klein gebouw ter waarde van 12 000 HS laten optrekken[267].

 

4. SLAVEN EN VRIJGELATENEN

 

P92. [.  Clod]ius Euhodus    (I. 40)   Puteoli-eerste helft tweede eeuw

 

Deze man richtte samen met zijn zoon P37 een altaar op voor de Genius van Puteoli. In de inscriptie die dat feit kenbaar maakt, vermeldt deze Clodius alleen dat hij decurio adlectus was. Meer weten we niet. Vermoedelijk is deze man echter een vrijgelatene[268]. In tegenstelling tot zijn zoon geeft hij in deze inscriptie bijvoorbeeld geen filiatio op en zijn cognomen is van Griekse origine[269]. Het feit dat hij een vrijgelatene was, en alleen zijn zitje in de gemeenteraad heeft verworven, maar nooit hogerop geraakt is, zou er op kunnen wijzen dat hij louter geadlecteerd is om de ordo aan te vullen.

 

P93. C. Gabbius Messalae libert. Aequalis  (I. 54)                                        Larinum- 1e eeuw

 

De enige van onze decuriones adlecti die openlijk vermeldt dat hij vrijgelaten is, is deze C. Gabbius Aequalis, vrijgelatene van C. Gabbius Messala. Zijn vroegere dominus en later patronus, die C. Gabbius Messala, behoorde tot de gens Gabbia, een prestigieus en zeer rijk geslacht uit Larinum[270]. Maar ook diens latere vrijgelatene, onze Aequalis, had een groot fortuin verworven[271]. Deze inscriptie levert ons dan ook één van de mooiste voorbeelden op van sociale mobiliteit: niet alleen is deze persoon augustalis, hij heeft ook de eer gekregen van bisellarius te worden én bovenal is hij geadlecteerd in de ordo decurionum van Larinum!

 

5. PERSONEN WAARVAN DE STAND NIET TE BEPALEN IS

 

P94. [L. Caecilius Por]cian[us] (I. 77)                                                     Tarraco- tweede eeuw

 

L. Caecilius [---] heeft een inscriptie opgericht voor zijn ouders [l. Caecilius Por]cianus[272] en Fabia Lepida[273]. De vader heeft blijkbaar twee functies uitgeoefend, waarvan één op rijksniveau: hij is iudex Romae geweest en bijgevolg kunnen we stellen dat hij een incursie op rijksniveau heeft gemaakt. Maar daarmee weet men nog niet of hij tot de ordo equester of de municipale bourgoisie behoorde. Als ex-magistraat uit de gemeente Tarraco is hij iudex ex quinque decuriae geworden, of iudex Romae zoals op de steen staat, een functie die ook door andere Spaanse municipale notabelen is uitgeoefend en die hem heel wat aanzien in zijn gemeente bezorgde[274]. Het probleem is nu dat we niet weten in welke van de vijf decuriae hij zetelde als rechter: de eerste drie waren voorbehouden voor ridders, de vierde en vijde niet. Daarin zetelden de ducenarii , die –zoals de naam al aangeeft- een minimum bezit van 200 000 HS moesten hebben, of de helft van het verplichte bezit voor de ordo equester[275]. We weten dus niet of deze Caecilius behoorde tot de ordo equester (hij heeft wel geen verdere funties uitgeoefend die tupisch zijn voor equites) of gewoon een lid van de municipale bourgeoisie was. Vandaar status 0, maar met de opmerking dat het sowieso om iemand ging met een incursie op rijksniveau.

 

Maar ook in verband met zijn carrière op municipaal niveau rijst er een probleem. Was hij quinquennalis zoals letterlijk op de steen staat, of quinquennalicius? En in elk van beide gevallen: was dat zijn eerste wapenfeit op municipaal vlak of had hij voordien nog andere –minder prestigieuze ambten uitgeoefend en was hij dus reeds decurio voor zijn adlectio? Op elk van deze vragen is het moeilijk antwoord geven.

 

P95. Incertus (I. 17)  Mediolanum-tweede eeuw

Deze incertus waarvan noch de naam noch de eerste stappen uit zijn carrière noch zijn status (uit de ordo equester of de municipale bourgeoisie?) gekend zijn, heeft in elk geval in de rest van zijn carrière toch enkele mooie ambten kunnen bekleden, en dat niet alleen in Comum maar ook in Mediolanum en zelfs te Rome. In Comum heeft hij vier religieuze ambten bekleed: achtereenvolgens het flaminaat van divus Titus en Nerva, pontifex en augur, om dan de hoogste functie van de gemeente twee maal te bekleden, namelijk het quattuorviraat iure dicundo –weliswaar zonder censoriale bevoegdheden- om nadien diezelfde functie ook in Milaan of Mediolanum uit te oefenen. De volgende stap in zijn carrière –het rechterschap te Rome- was op rijksniveau maar of hij dit als ridder of als municipale notabele deed, is niet geweten[276] (vandaar statusbepaling 0). In elk geval heeft hem dat veel aanzien op municipaal vlak –in Mediolanum bijvoorbeeld- geschonken en dat verklaart wellicht mede de volgende stap in zijn carrière: in Mediolanum is hij tot ex-quinquennalis gepromoveerd in de gemeenteraad (waar hij normaal gezien omwille van zijn quattuorviraat reeds in zetelde): als quinquennalicius adlectus verkreeg hij het recht in de ordo decurionum te zetelen onder de ex-hoogste magistraten van de gemeente, de quinquennales, een ambt dat hij zelf nooit heeft bekleed. Dat laatste gebeurde zelfs op voordracht van de keizer zelf, op dat moment Hadrianus. Andere ambten heeft deze persoon niet uitgeoefend[277].

 

P. 96. Incertus Carthago    (I. 83)                                                      Carthago-niet gedateerd

 

Deze decurio of liever aedilicius adlectus is een voorbeeld van iemand die een incursie op rijksniveau heeft gedaan, als curator rei publicae, maar waarvan onduidelijk is of hij tot de ordo equester of tot de municipale bourgeoisie behoorde (daarvoor is de inscriptie te fragmentair). Na zijn adlectio in de ordo decurionum, waarbij hij onmiddellijk de rang van oud-aedilis kreeg (wellicht is dat de eerste stap in mans carrière geweest) heeft deze man zeker nog het duumviraat bekleed en is hij nog praefectus iure dicundo geweest, maar zoals reeds gezegd kunnen andere ambten niet uit deze fragmentaire inscriptie worden afgeleid.

 

P97. Incertus (I. 89)                                                               Hippo Regium-tweede eeuw

 

Deze allectus uit de ordo decurionum van Hippo Regium stelt ons opnieuw voor het probleem dat we weliswaar wel weten dat deze persoon een incursie op rijksniveau heeft gedaan, maar dat we niet weten of hij dit deed in de hoedanigheid van ridder of gewoon als municipale notabele[278] Wat we wel weten is dat deze persoon twee keer de begunstigde is geweest van een adlectio en dat bijgevolg deze persoon toch wel bepaalde verdiensten moet hebben gehad. De eerste adlectio was die in de ordo decurionum van Hipporegium, de tweede was die in de quinque decurias. Pflaum[279] denkt overigens dat deze man een homo novus was, die snel zijn opgang gemaakt heeft in het municipale leven en zelfs daarbuiten, mede dankzij de begunstigingen van keizer en gemeenteraad, en ziet die begunstigende maatregelen ook als een bewijs voor zijn theorie. In elk geval moet dit een aanzienlijk man geweest zijn door zijn adlectio in de V decurias moet zijn aanzien alleen maar gestegen zijn.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] PFLAUM H.-G., Les juges des cinq décuries originaires d’Afrique Romaine, in: Antiquités africaines, 1968; DEMOUGIN S., Les juges des cinq décuries originaires de l’Italie, in: Ancient Society, 1975; BURNAND Y., Les juges des cinq décuries originaires de Gaule Romaine, in: Mélanges d’histoires ancienne, offerts à William Seston.

[2] Hiervoor kunnen we ook verwijzen naar bijlage II van deze verhandeling, waarin alle informatie omtrent de geattesteerde decuriones adlecti schematisch is bijeengebracht.

[3] De verschillende klassen zijn de ordo senatorius, de ordo equester en dan zowel de functionele als de honoraire equites, de municipale bourgeoisie, vrijgelatenen en slaven en tot slot mensen waarvan de status niet kan bepaald worden. Waarom we ervoor geopteerd hebben bepaalde personen tot een bepaalde klasse te rekenen en meer uitleg over de diverse klassen is achteraan deze verhandeling, bij bijlage 2 – de prosopografische tabellen van de decuriones adlecti – opgenomen.

[4]  LUCERNONI  M.F.P., I questori municipali dell’ Italia antica, p. 18; DEVIJVER H., Prosopografia Militiarum Equestrium quae fuerunt ab Augusto ad Gallienum, I, p. 50.

[5] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 197. Dit lijkt een constante voor de elite van Ostia. Niettegenstaande het feit dat zij op municipaal vlak de touwtjes stevig in handen houden en vaak florissante carrières uitbouwen, is het slechts weinigen gegeven boven het lokale niveau uit te stijgen, dit in tegenstelling tot de elite van andere steden (CEBEILLAC-GERVASONI M. & ZEVI F., Pouvoir local et pouvoir central à Ostie: étude prosopographique, in: Les élites municipales de l’Italie péninsulaire de la mort de César à la mort de Domitien entre continuité et rupture: classes sociales dirigeantes et pouvoir central, p.21 en p. 29).

[6] LUCERNONI  M.F.P., I questori municipali dell’ Italia antica, p.18: “notevole importanza nella vita ufficiale del Ostia”.

[7] In Ostia omvatte die zeker het aedilitaat en het duumviraat (om de vijf jaar met censoriale bevoegdheden). Het quaestoraat was geen noodzakelijk deel van de cursus honorum, maar kwam toch vaak voor. Ook religieuze ambten zoals pontifex en augur maken deel uit van de traditioneel doorlopen ambten in de municipale ordo decurionum. (MEIGGS R., Roman Ostia, pp. 176-177 + p. 174).

[8] MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, p. 251.

[9] MEIGGS R., Roman Ostia, pp. 176-177: zoals gezegd maakte het quaestoraat geen deel uit van de traditionele cursus honorum te Ostia. Als het toch werd uitgeoefend, was dat vaak tussen het aedilitaat en het duumviraat in, wat bij de hier besproken persoon niet het geval is.  Omdat dit in de eerste plaats een financieel ambt was, was de volledige titel dan ook “quaestor aerarii”: de bekleders van dit ambt moesten namelijk de inkomsten en uitgaven van de gemeente beheren en controleren. In de tweede helft van de tweede eeuw zien we het ambt aan belang toenemen (het wordt dan vaak pas na het duumviraat uitgeoefend) en dit heeft vooral te maken met het feit dat Ostia in deze periode stilaan haar welvaart begint te verliezen.

[10] Meiggs ziet hierin een bewijs dat de macht of de bevoegdheid van het volk om zelf hun magistraten te kiezen, aan het afkalven was ten voordele van de ordo decurionum, maar twijfelt of die suffragio gold voor het quaestoraat of het duumviraat van de persoon in kwestie (MEIGGS R., Roman Ostia, p. 183). Lucernoni  gaat er van uit dat dit sloeg op het quaestoraat (LUCERNONI  M.F.P., I questori municipali dell’ Italia antica, p. 18).

[11]  decurio adlectus decreto decurionum.

[12] MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, p. 252: vanaf de eerste eeuw is adlectio een vast onderdeel geworden van de cursus honorum te Ostia. Haast alle decuriones vermelden dat ze decuriones adlecti zijn, of louter decurio, vooraleer enige magistratuur bekleed wordt, waar in andere steden dan nog de toegang tot de gemeenteraad steeds via een magistratuur verloopt.

[13] POELMAN, M., De municipale flamines in Italië tijdens het Principaat. Sociale aspecten, pp. 116-117, stelt dat er twijfel is omtrent de volgorde van de carrière van deze decurio adlectus, maar op de steen worden eerst de municipale ambten vermeld, vervolgens de militaire carrière en dan de religieuze.

[14] LUCERNONI  M.F.P., I questori municipali dell’ Italia antica, p. 19; CEBEILLAC-GERVASONI M. & ZEVI F., Pouvoir local et pouvoir central à Ostie: étude prosopographique, in: Les élites municipales de l’Italie péninsulaire de la mort de César à la mort de Domitien entre continuité et rupture: classes sociales dirigeantes et pouvoir central, p. 12.

[15] Je zou dit natuurlijk ook kunnen begrijpen als aedilis quinquennalis, maar deze functie is niet geattesteerd in Ostia (MEIGGS R., Roman Ostia, p. 197).

[16] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 197: “probably a cutter’s error for -aedil duumvir II-”.

[17] MEIGGS, Roman Ostia, p. 178. Deze cultus vond plaats in de tempel van Rome en Augustus, op het forum. M. Acilius Priscus was overigens één van de allereersten om deze functie te bekleden.

[18] MEIGGS, Roman Ostia, p. 178.

[19] MEIGGS, Roman Ostia, p. 177; volgens CEBEILLAC-GERVASONI M. & ZEVI F. (Pouvoir local et pouvoir central à Ostie: étude prosopographique, in: Les élites municipales de l’Italie péninsulaire de la mort de César à la mort de Domitien entre continuité et rupture: classes sociales dirigeantes et pouvoir central, p. 21) leverden alleen de belangrijkste gentes van de stad de pontifex.

[20] CEBEILLAC-GERVASONI M. & ZEVI F., Pouvoir local et pouvoir central à Ostie: étude prosopographique, in: Les élites municipales de l’Italie péninsulaire de la mort de César à la mort de Domitien entre continuité et rupture: classes sociales dirigeantes et pouvoir central, pp. 20-21.

[21] Waar de familie van de Lucilii Gamalae bijvoorbeeld al onder Augustus ging behoren tot de ordo equesteri, was dat voor de Acilii wellicht niet het geval. Net als de Egrilii stootten zij pas echt door tot de elite van de stad onder Nero of later (CEBEILLAC-GERVASONI M. & ZEVI F., Pouvoir local et pouvoir central à Ostie: étude prosopographique, in: Les élites municipales de l’Italie péninsulaire de la mort de César à la mort de Domitien entre continuité et rupture: classes sociales dirigeantes et pouvoir central, p. 18 + p. 23).

[22] MEIGGS, Roman Ostia, p. 193.

[23] Zijn naam maakt duidelijk dat hij van geboorte verwant was aan de Egrilii, een andere belangrijke familie in Ostia (MEIGGS, Roman Ostia, p. 197). De precieze verwantschap is echter niet duidelijk (MEIGGS, Roman Ostia, p. 198).

[24] MEIGGS, Roman Ostia, pp. 197-198.

[25] DEVIJVER H., Prosopografia Militiarum Equestrium quae fuerunt ab Augusto ad Gallienum, I, p. 59.

[26] SONTHEIMER W., “Apparitores”, in: ZIEGLER K. & SONTHEIMER W., Der Kleine Pauly. Lexicon der Antike auf Grundlage von Pauly’s Realencyclopedie, I, 460-461: deze functie werd regelmatig door ridders bekleed en verschafte de drager een behoorlijk aanzien.

[27] Een Laurens Lavinas was een priester die betrokken was in de cultus rond Vesta en de Penates, een cultus waarvoor het stadje lavinium een belangrijke rol speelde, en werd vooral gerecruteerd uit de ordo equester (Lavinium, in: WISSOWA G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, XXIII, 1007-1012).

[28] Calatores zijn dienaren van de hogere priesters, de onder meer bij de rituelen van de cutlus helpen. Meestal gaat het om vrijgelatenen (ZIEGLER K. & SONTHEIMER W., Der Kleine Pauly. Lexicon der Antike auf Grundlage von Pauly’s Realencyclopedie, I, 1012).

[29] MOURITSEN H., Mobility and social change in Italian towns during the principate, in: Parkins, Roman urbanism, beyond the consumer city, p. 74 + n. 12.

[30] Alleen mensen met een groot prestige, die reeds een mooie carrière achter de rug hadden, konden dit ambt bekleden (MEIGGS R., Roman Ostia, p. 178).

[31] Vermoedelijk is het zo dat deze figuur zijn vervulde ambten in chronologische volgorde heeft laten weergeven, vermits een religieuze functie als het flaminaat tussen zijn (dubbel) duumviraat en het ambt van quinquennalis wordt geplaatst.

[32] CEBEILLAC-GERVASONI M. & ZEVI F., Pouvoir local et pouvoir central à Ostie: étude prosopographique, in: Les élites municipales de l’Italie péninsulaire de la mort de César à la mort de Domitien entre continuité et rupture: classes sociales dirigeantes et pouvoir central, p. 24.

[33] Zo is er bijvoorbeeld al een A. Egrilius Rufus geattesteerd in 6ac, en ofwel diezelfde persoon of in elk geval zijn zoon bekleedde het ambt van pontifex Volcani in 30. (MEIGGS R., Roman Ostia, p. 197).

[34] Volgens Meiggs (MEIGGS, Roman Ostia, p. 506) waren de Egrilii naast de verder nog aan bod komende Lucilii Gamalae de meest “outstanding family in Ostia’s local history during the Early Empire”.

[35] Van dit moment af spreekt men ook niet langer over de Egrilii Rufi, maar de Egrilii Plariani (MEIGGS R., Roman Ostia, p. 197).

[36] De oudste zoon van Plaria Vera – A. Egrilius Plarianus – is zelfs consul geworden op het einde of het begin van de tweede eeuw. Ook diens zoon werd verkozen tot consul in 128. (MEIGGS R., Roman Ostia, p. 197).

[37] Het zou kunnen dat hij een zoon is van Plaria Vera en A. Egrilius Rufus (MEIGGS R., Roman Ostia, p. 198).

[38] MEIGGS, Roman Ostia, p. 506. Wellicht valt hierdoor de sterke aanwezigheid van vrijgelatenen van de Egrilii in verschillende verenigingen en gilde te verklaren (CEBEILLAC-GERVASONI M. & ZEVI F., Pouvoir local et pouvoir central à Ostie: étude prosopographique, in: Les élites municipales de l’Italie péninsulaire de la mort de César à la mort de Domitien entre continuité et rupture: classes sociales dirigeantes et pouvoir central, p. 24.).

[39] CEBEILLAC-GERVASONI M. & ZEVI F., Pouvoir local et pouvoir central à Ostie: étude prosopographique, in: Les élites municipales de l’Italie péninsulaire de la mort de César à la mort de Domitien entre continuité et rupture: classes sociales dirigeantes et pouvoir central, p. 25.

[40] CAMODECA G., Le élites di rango senatorio ed equestre della Campania fra Augusto e i flavii: considerazioni preliminari, in: CEBEILLAC-GERVASONI M., Les élites municipales de l’Italie péninsulaire de la mort de César à la mort de Domitien entre continuité et rupture: classes sociales dirigeantes et pouvoir central, p. 110.

[41] NICOLET C., Tribuni militum a populo, in: Mélanges de l’Ecole française à Rome, 1967, pp. 42 - 44

[42] I.70.

[43] I.71.

[44] CIL X, 1129: “L(ucio) Pinario L(ucii) f(ilii) Gal(eria) / Nattae, / aedil(i), IIvir(o), q(uaestori), tr(ibuno) mil(itum) leg(ionis) III, / praefecto Bernicidis; / M(arcus) Bivellius C(aii) f(ilii) Gal(eria).”; CIL X, 1134: “[M(arco) Bi]vellio C(aii) f(ilio) Gal(eria), / [aed(ili)], q(uaestori), pr(aetori) IIvir(o) cens(ori).”; CIL X, 1135: “D(ecimus) Cottius D(ecimi) f(ilius) Gal(eria) Flaccus, aed(ili), / q(uaestori), pr(aetori) IIvir(o) cens(ori), ex d(ecreto) d(ecurionum). Manlia uxor.

[45] CIL X, 1138: “D(is) M(anibus) / C(aio) Mamercio Sp(uri) f(ilio) / Ianuario q(uaestori) aed(ili) praet(ori) / IIvir(o) q(uaestori) alimentor(um) et / Pacciae Lucretianae / P(ublius) Paccius Ianuarius / filio naturali et Ma/mercia Grapte mater / infelicissimi filio et / cognatae piissimis / fecerunt.”; GARNSEY P., Honorarium decurionatus, in: Historia, 1971, p. 318, noot 43.

[46] NICOLET C., Tribuni militum a populo, in: Mélanges de l’Ecole française à Rome, 1967, p. 44.

[47] MEIGGS R. Roman Ostia, p. 203; LUCERNONI  M.F.P., I questori municipali dell’ Italia antica, pp. 25-26; POELMAN M., De municipale flamines in Italië tijdens het Principaat. Sociale aspecten, pp. 126-127. ROYDEN H.L., The magistrates of the Roman professional collegia in Italy from the first to the third century ad, p. 109, gaat er van uit dat deze persoon uit Ostia zelf stamde.

[48] CIL XIV, 4620 vermeldt de adlectio wel in tegenstelling tot CIL XIV, 4621: “P(ublio) Aufidio / P(ublii) fil(io) Quir(ina) / Forti / [II]vir(o), q(uaestori) aerari ost(iensium) V, / p(atrono) c(oloniae); / [Faustianus, Epictetus, / [Eu]frosynus, ianvarius / patrono / indulgentissimo.

[49] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 178.

[50]ROYDEN H.L., The magistrates of the Roman professional collegia in Italy from the first to the third century ad, pp. 109-110.

[51] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 203.

[52] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 203.

[53] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 203.

[54] Dat doen ze wel twee maal op verschillende manieren: I.5 stelt dat hij het equus publicus bezat, I.20 noemt hem een eques Romanus.

[55] SONTHEIMER W., “Apparitores”, in: ZIEGLER K. & SONTHEIMER W., Der Kleine Pauly. Lexicon der Antike auf Grundlage von Pauly’s Realencyclopedie, I, 460-461: deze functie werd regelmatig door ridders bekleed en verschafte de drager een behoorlijk aanzien.

[56] Deze man was een vrijgeborene, maar was wel niet geboren uit een wettig huwelijk: wellicht was het zo dat zijn vader nog slaaf was, zijn moeder reeds vrij op het moment van zijn geboorte (ROYDEN H.L., The magistrates of the Roman professional collegia in Italy from the first to the third century ad, p. 77).

[57] Zoals reeds een aantal keer gezegd was dit een functie die vooral aan het begin van de carrière werd uitgeoefend (MEIGGS R., Roman Ostia, p. 178).

[58] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 211.

[59] ROYDEN H.L., The magistrates of the Roman professional collegia in Italy from the first to the third century ad, p. 77.

[60] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 195.

[61] Dit ambt werd voornamelijk uitgeoefend door mensen die nog aan het begin van hun carrière stonden (MEIGGS R., Roman Ostia, p.178)

[62] SALWAY B., Prefects, patroni, and decurions: a new perspective on the album of Canusium, in: COOLEY A.E., The  epigraphic landscape of Roman Italy, p. 133).

[63] SILVESTRINI M., Aspetti della municipalità di Canusium: l’albo dei decurioni, in: Mélanges de l’Ecole française à Rome, 1990, p. 601.

[64] SALWAY B., Prefects, patroni, and decurions: a new perspective on the album of Canusium, in: COOLEY A.E., The epigraphic landscape of Roman Italy, p. 161: T. Ligerius Postuminus, T. Aelius Rufus en T. Aelius Flavianus.

[65] SALWAY B., Prefects, patroni, and decurions: a new perspective on the album of Canusium, in: COOLEY A.E., The epigraphic landscape of Roman Italy, p. 161: “It is ,therefore, a plausible hypothesis that, by virtue of their achievement of the equestrian census (possession of estates worth over HS 400,000), Crocalianus and Soterianus too were able to opt out of their curial obligations and abandoned their municipal careers at a relatively early age, perhaps in favour of an imperial career.” Van die mogelijke carrière op rijksniveau is dan wel niets geattesteerd.

[66] Meer bepaald in het VIIe legioen Gemina Pia Fidelis, het XXe legioen Valeria Vitrix, het Xe legioen Gemina Pia Fidelis, het Ie legioen Adiutrix en tot slot het XIIIe legioen Gemina Pia Fidelis.

[67] CURCHIN LA, Local magistrates of Roman Spain, p. 184: C. Iulius Lepidus vermeldt overigens zijn militaire ambten in omgekeerde volgorde.

[68] Deze opmerkingen gelden ook voor de andere familieleden die decurio adlectus zijn, namelijk P58 en P59.

[69] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 193.

[70] Het zou eventueel kunnen dat deze slaaf in het zog van de legers van Pompeius is meegekomen naar Rome en in Ostia in beland.

[71] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 193.

[72] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 506.

[73] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 194.

[74] P3 behoorde tot deze familie.

[75] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 501: de letters zijn diep en zorgvuldig uitgehakt, de afkorting trib. milit. komt voor zonder vermelding van het legioen, en het woord “grateis” heeft een archaïsche vorm.

[76] Volgens MEIGGS R. (Roman Ostia, p. 502) zou deze Lucilius Gamala de duumvir II zijn die voorkomt op de Fasti van Ostia voor het jaar 19.

[77] GARNSEY P., Honorarium decurionatus, in: Historia, 1971, p. 319.

[78] GARNSEY P., Honorarium decurionatus, in: Historia, 1971, p. 319, n. 54.

[79] MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, pp. 251-252.

[80] CASTREN P., Ordo populusque pompeianus. Polity and society in roman Pompeii,  pp. 185-186.

[81] Die zijn verenigd in de Année epigraphique, 1994, 394-398.

[82] Année epigraphique, 1994, pp. 122-123; De familierelatie tussen beiden is niet heel zeker, het zou kunnen dat deze eques de overgrootvader is van de andere decurio adlectus.

[83] Année epigraphique, 1994, p. 123: legitima venatio zou betekenen dat er verschillende grote dieren aan deelnamen.

[84] Zo onder meer de augustales van de pagus Augustus Felix Suburbanus, de onbekende nates en de scabiliari (waarvan ook onzeker is wat hun betekenis is: gaat het om muzikanten van voorstellingen of is het een beroepsgroep van mensen die in de theaters onder meer zitkussentjes verkopen?) (Année epigraphique, 1994, p. 123).

[85] CASTREN P., Ordo populusque pompeianus. Polity and society in roman Pompeii, p. 186. 

[86] MOURITSEN H., Mobility and social change in Italian towns during the principate, in: PARKINS H., Roman urbanism, beyond the consumer city, p. 71 + n. 12. Misschien was zijn vader zelfs een vrijgelatene, in elk geval vermeldt hij in tegenstelling tot zijn zoon geen filiatio.

[87] MOURITSEN H., Mobility and social change in Italian towns during the principate, in: PARKINS H., Roman urbanism, beyond the consumer city, p. 74 + n. 12.

[88] SILVESTRINI M., L’ascesa sociale delle famiglie degli augustali, in: CEBEILLAC-GERVASONI M., Les élites municipales de l’Italie péninsulaire de la mort de César à la mort de Domitien entre continuité et rupture: classes sociales dirigeantes et pouvoir central, p. 435.

[89] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 178.

[90] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 178.

[91] Dit priesterschap, dat verbonden was aan de gemeente Lavinium, was voorbehouden aan ridders (“Lavinium”, in: WISSOWA G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, XXIII, 1007-1012).

[92] Zo’n crustulum was een krokant gebakje, mulsum was zoete wijn met honing (MROZEK S., Crustulum et mulsum dans les villes italiennes, in: Athenaeum, 1972, p. 294).

[93] MROZEK S., Crustulum et mulsum dans les villes italiennes, in: Athenaeum, 1972, p. 297.

[94] DUTHOY R., Curatores Rei Publicae en occident durant le principat: recherches préliminaires sur l’apport des sources épigraphiques, in: Ancient Society, 1979, p. 219.

[95] De allectus uit de ordo equester is P10, de beide andere P22 en P78.

[96]  Zoals reeds vermeld is het zo dat volgens JACQUES F., Le privilège de la liberté: politique impériale et autonomie municipale dans les cités de l’Occident romain, p. 460 + pp. 483-486, er op het album nog allecti zouden voorkomen tussen bijvoorbeeld de quaestoricii. De reden daarvoor was het feit dat allectus zijn nog altijd minder dignitas schenkt dan het ambt daadwerkelijk te hebben bekleed, en voor het meest prestigieuze ambt wilde men dat nog wel eens beklemtonen dor hen in een afzonderlijke categorie, na de quinquennalicii, op te nemen. Maar SILVESTRINI M., Aspetti della municipalità di Canusium: l’albo dei decurioni, in: Mélanges de l’Ecole française à Rome, 1990, p. 597, betwijfelt dit sterk: het album hangt anders zo aan hiërarchie en erkenning van de dignitas van de verschillende personen, waarom zouden ze dan voor de zogenaamde allecti een uitzondering maken?

[97] CHELOTTI M., Mobilità sociale e legami familiari alla luce dell’ albo dei decurioni di Canosa (CIL IX, 338), in: Mélanges de l’Ecole française à Rome, 1990, pp. 604-605

[98] KLEIJWEGT M., Ancient Youth: the ambiguity of youth and the absence of adolescence in Greco-Roman society, pp. 298-299 + n. 100: naast deze Abuccius bemerken we ook nog een oud-quinquennalis, twee ex-duumviri, een quaestoricius, een aedilicius en een praetextatus. Tekenend voor het prestige van deze familie is ook het feit dat geen enkele Abuccius als pedaneus is opgenomen.

[99] JACQUES F., Le privilège de la liberté: politique impériale et autonomie municipale dans les cités de l’Occident romain, pp. 470-477.

[100] P22 en P78.

[101] JACQUES F., Le privilège de la liberté: politique impériale et autonomie municipale dans les cités de l’Occident romain, p. 477.

[102] CHELOTTI M., Mobilità sociale e legami familiari alla luce dell’ albo dei decurioni di Canosa (CIL IX, 338), in: Mélanges de l’Ecole française à Rome, 1990, p. 606.

[103] KLEIJWEGT M., Ancient Youth: the ambiguity of youth and the absence of adolescence in Greco-Roman society, p. 298 n. 100.

[104] CHELOTTI M., Mobilità sociale e legami familiari alla luce dell’ albo dei decurioni di Canosa (CIL IX, 338), in: Mélanges de l’Ecole française à Rome, 1990, p. 606.

[105] BREUER St., Stand und Status: Munizipale Oberschichten in Brixia und Verona, p. 180; GREGORI GL., Brescia Romana: Ricerche di prosopografia e storia sociale, II, p.142

[106] BREUER St., Stand und Status: Munizipale Oberschichten in Brixia und Verona, p. 180, ziet dit bevestigd door de andere leden van zijn familie die allemaal belangrijke functies hebben uitgeoefend.

[107] Ofwel extreem oud natuurlijk.

[108] Dit blijkt veel voor te komen in Tarraco: van de vier geattesteerde decuriones (P13, P25, P30, P94) zijn er twee van vreemde komaf (P25 en P30).

[109] CURCHIN, The Local magistrates of Roman Spain, p. 227.

[110]  De meest toonaangevende families van de stad waren bijvoorbeeld de Acilii of de Lucilii Gamalae.

[111] CEBEILLAC-GERVASONI M. & ZEVI F., Pouvoir local et pouvoir central à Ostie: étude prosopographique, in: CEBEILLAC-GERVASONI M., Les élites municipales de l’Italie péninsulaire de la mort de César à la mort de Domitien entre continuité et rupture: classes sociales dirigeantes et pouvoir central, pp. 20-21: “la main-mise de quelques familles sur le pouvoir local” 

[112]  MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, p. 252

[113]  MEIGGS R., Roman Ostia, p. 336

[114] legione XI proelio navali facto

[115] De inscriptie is weliswaar wel gecorrumpeerd.

[116] CURCHIN LA, The local magistrates of Roman Spain, p. 225 + 227, behandelt ze wel heel duidelijk als twee aparte figuren, en wij hebben dat nagevolgd. Overigens, ook CIL II, 4252 voert een man met dezelfde naam ten tonele: Val(eriae) G(ai!) V(aleri) Fidi fil(iae) / Fidae Segobr/ig(ensi) ex |(conventu) Carthag(iniensi) / flaminicae uxo/ri L(uci) Caecili Por/ciani flam(inis) / p(rovinciae) H(ispaniae) c(iterioris) p(rovincia) H(ispania) c(iterior), maar ook hier gaat het wellicht om een andere man.

[117] CURCHIN LA, The local magistrates of Roman Spain, p. 225

[118]  I. 62a.

[119]  I.62b.

[120]  I.62c.

[121] Deze geldinzamelingen werden twee maal georganiseerd naar aanleiding van ludi (I. 62 b+c)die georganiseerd waren in het theater of de orchestra, de eerste keer onder de verantwoordelijkheid van de duumviri P. Memmius Apulus en C. Papaeus Priscus (I.62b), de tweede keer onder het toezicht van Vergilius Cogitatus en Iulius Senecio(I.62c).

[122] Veii is namelijk één van die gemeenten waar de decuriones de titel van centumvir dragen.

[123] Garnsey doet dat niet: hij ziet deze inscriptie als een voorbeeld van een “magistereal career presented after adlection”, dus hij gaat er blijkbaar –zonder daar een verklaring voor te geven- van uit dat deze figuur eerst decurio adlectus en dan pas aedilis is geweest (GARNSEY P., Honorarium decurionatus, in: Historia, 1971, p. 317, n. 35). Vreemd genoeg rekent hij I.16, waarin Cn. Sergius Priscus ook een ex decreto decurionum aedilis adlectus blijkt te zijn, wel tot de “adlection into an office or rank” (GARNSEY P., Honorarium decurionatus, in: Historia, 1971, p. 317, n. 35)!

[124]  MEIGGS R. , Roman Ostia, p. 183.

[125] MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, pp. 250-251.

[126]  MEIGGS R. , Roman Ostia, p. 191: “Of freedman origin”.

[127] MOURITSEN H., Mobility and social change in Italian towns during the principate, in: PARKINS H., Roman urbanism, beyond the consumer city, p. 71 n. 12.

[128] Dit wil zeggen dat hij reeds aangeduid is om dat ambt te vervullen maar hij is blijkbaar gestorven voor hij het daadwerkelijk heeft kunnen opnemen. Een consul designatus bijvoorbeeld is iemand die reeds verkozen is tot consul, maar nog niet aan zijn ambtstermijn begonnen. In tussentijd wordt hij aangeduid met de term consul designatus. (LEWIS CT en SHORT C.,”designatus” in: LEWIS C.T. & SHORT C., A latin dictionary,, p. 557).

[129] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 178: “at the outset of their public career

[130] Deze beide ambten heeft hij wellicht bekleed na te zijn opgenomen in de ordo decurionum, zonder voorafgaandelijk een ambt uit te oefenen –als we tenminste kunnen voortgaan op de steen. Hij is namelijk onmiddellijk in de ordo toegelaten met de rang van oud-quinquennalis, dus hij hoefde geen ambten meer uit te oefenen.

[131] MOURITSEN H., Mobility and social change in Italian towns during the principate, in: PARKINS H., Roman urbanism, beyond the consumer city, p. 71 + n. 12. Voor het onderzoek  naar deze materie steunde Mouritsen –die 39 decuriones onderzocht die op grafschriften daterende uit de post-Julisch-Claudische periode werden vermeld- op de onomastiek, de studie van de tribus van de onderzochte personen en hetgeen op de inscripties zelf werd vermeld (MOURITSEN H., Mobility and social change in Italian towns during the principate, in: PARKINS H., Roman urbanism, beyond the consumer city, p. 67+71).

[132] MOURITSEN H., Mobility and social change in Italian towns during the principate, in: PARKINS H., Roman urbanism, beyond the consumer city, p. 71, MEIGGS R., Roman Ostia,, p. 191.

[133]  Hij was namelijk flamen van de vergoddelijkte Titus, en zoals we reeds hebben gezien is dit een ambt dat voorbehouden is voor mensen aan het begin van hun carrière (MEIGGS R., Roman Ostia, p. 178).

[134] MOURITSEN H., Mobility and social change in Italian towns during the principate, in: PARKINS H., Roman urbanism, beyond the consumer city, p. 71 + n. 12

[135] MOURITSEN H., Mobility and social change in Italian towns during the principate, in: PARKINS H., Roman urbanism, beyond the consumer city, p. 71, MEIGGS R., Roman Ostia,, p. 191

[136] Hij heeft in ieder geval de tribus Palatina, die toch wijst op een serviele komaf (MEIGGS R., Roman Ostia, p. 71).

[137]  MOURITSEN H., Mobility and social change in Italian towns during the principate, in: PARKINS H., Roman urbanism, beyond the consumer city, p. 74 + n. 21.

[138] ROYDEN H.L., The magistrates of the Roman professional collegia in Italy from the first to the third century ad, p. 168.

[139] ROYDEN H.L., The magistrates of the Roman professional collegia in Italy from the first to the third century ad, p. 29. Zowel de naam van grootvader (Architectus) als vader (Architectianus) verwijzen naar de bouwsector.

[140] ROYDEN H.L., The magistrates of the Roman professional collegia in Italy from the first to the third century ad, p. 168. Het is wel niet meteen duidelijk of het hier een college in Ostia of Rome betrof.

[141] DESSAU H., CIL XIV, p. 11.

[142] ROYDEN H.L., The magistrates of the Roman professional collegia in Italy from the first to the third century ad, p. 168, gaat er echter –in tegenstelling tot Dessau in de CIL ( DESSAU H., CIL XIV, p. 11)- van uit dat deze zoon geadlecteerd werd in de ordo decurionum van een college, en dat de vader helemaal geen vrijgelatene was. Ook WALTZING JP., Etude historique sur les corporations professionnelles chez les Romains depuis les origines jusqu’à la chute de l’Empire d’Occident, III, p. 169, denkt dat het over een ordo decurionum van een college gaat. Dessau in de CIL echter gelooft dat dus niet, en wij volgen hem daarin: het lijkt veel logischer en waarschijnlijker dat een vader, die zelf niet in de gemeenteraad binnenraakt, via een inscriptie in herinnering brengt dat zijn zoon dat wel gekunnen heeft, dan dat hij zou laten weten dat die zoon in hetzelfde college waar hij reeds de hoogste functie heeft bekleed, ook in het bestuur is opgenomen. We hebben nog voorbeelden van vaders die de opname in de ordo decurionum van hun zoon herdenken.

[143] Dat zou men kunnen denken omdat de ouders hun zoon blijkbaar overleefd hebben.

[144] LUCERNONI M.F.P(., I questori municipali dell’ Italia antica, p. 261) beschouwt dit als twee afzonderlijke ambten, maar wij hebben geopteerd voor het ambt van flamen augustalis.

[145] Plinius I, 19.

[146] De apparitores of ambtenaren werden door de staat bezoldigd en werkten in dienst van de diverse magistraten. Tegenover die jaarlijks wisselende en over geen vakkennis beschikkende magistraten en priesters vormden die apparitores een permanent apparaat en een ruggengraat voor het bestuur. Zowel slaven als vije mensen waren als apparitor actief. Deze dienaren gingen zich organiseren in decuriae. Er waren diverse soorten: de scribae of secretarissen waren mensen met een behoorlijke positie en dito aanzien, de lictores en viatores bijvoorbeeld waren al lager in rang en waren meestal vrijgelatenen (SONTHEIMER W., “Apparitores”, in: ZIEGLER K. & SONTHEIMER W., Der Kleine Pauly. Lexicon der Antike auf Grundlage von Pauly’s Realencyclopedie., I, 460-461); de praecones –meestal slaven en hun nakomelingen- waren de laagste ambtenaren en genoten dan ook heel weinig aanzien. Ook zij waren in decuriae verdeeld en stonden in dienst van bijvoorbeeld de consul. Hun taak was het om –als omproeper of heraut- bevelen en mededelingen van magistraten bijvoorbeeld bekend te maken of op bijvoorbeeld staatsbegrafenissen als heraut te fungeren (GU. H., “praeco”, in: ZIEGLER K. & SONTHEIMER W., Der Kleine Pauly. Lexicon der Antike auf Grundlage von Pauly’s Realencyclopedie., IV, 1095-1096).

[147] MOURITSEN H., Mobility and social change in Italian towns during the principate, in: PARKINS H., Roman urbanism, beyond the consumer city, p. 74 + n. 21

[148] QA kan eventueel ook getranscribeerd worden als quaestor alimentorum of quaestor aerarii (wat dan zou betekenen dat hij de functies niet in chronologische volgorde vermeldt), maar omwille van het vermelden van het quinquennalitaat in de volgende regel hebben wij er voor geopteerd om –net als de Année Epigraphique, 1992, p. 260- deze man te beschouwen als een quinquennalis adlectus.

[149] P45.

[150] Deze decurio zou kunnen behoren tot een familie die afkomstig was uit Ateste (die stad behoort bij de tribus Romilia, terwijl Patavium hoort bij de tribus Fabia.). MOMMSEN TH., CIL V, p. 281.

[151] DUNCAN-JONES R., Equestrian rank in the cities of the African provinces under the principate: an epigraphic survey, in: Papers from the British School at Rome, 1967, p. 155: “The perpetual flaminate, the highest and most expensive office in the municipal career”.

[152] Hij vermeldt op de inscriptie ook nog eens duidelijk dat hij aedilicius en duumviralicius is, maar waarom is niet helemaal duidelijk.

[153] Zeker het aedilitaat heeft hij daadwerkelijk uitgeoefend, het is precies naar aanleiding van de bekleding van dat ambt dat hij een bepaalde som heeft betaald.

[154] I.7; GARNSEY P., Honorarium decurionatus, in: Historia, 1971, p. 320.

[155] I.6: “ob munificentiam”.

[156] Zo stelt Année Epigraphique 1988, nr. 212, p. 59 dat hij onder meer de oprichter was van de inscripties I.7 en I.21. Ook I.8 zou door hem opgedragen zijn.

[157] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 361: hij was dus patroon van de korenmeters, en twee “shipping guilds”.

[158] CIL XIV, 364: “[D(is)] M(anibus) / [C(aio) Granio] C(ai) f(ilio) Quir(ina) Maturo / [decurioni et II]viro Ostiensium / [--- corp]orismensorum Ost(iensium) /5 [---]rum patrono corp(oris) / [curatorum n]avium marinarum / [et navium a]mnatium Ostiens(ium) / [dendr]ophorum Ostiens(ium) / [---]lium Ostiensium /10 [---] Atinensium”.

[159] BERARD F., L’organisation municipale de la colonie de Lyon, in: DONDIN-PAYRE M. RAEPSAET-CHARLIER M.Th., Cités, municipes, colonies: les processus de municipalisation en Gaule et en Germanie sous le Haut Empire Romain, p. 100.

[160] Ook in The Princeton Encyclopedia of Classical Sites hebben wij deze gemeente niet gevonden. (STILLWELL, The Princeton Encyclopedia of Classical Sites, Princeton, 1976).

[161] expeditioni orientali

[162] Jacques gebruikt deze inscriptie als voorbeeld om te bewijzen dat inscripties vaak veel nauwkeuriger zijn en onderscheid maken tussen de diverse termen (hier allegere - elegere) dan de juristen in hun geschriften (JACQUES F., Le privilège de la liberté: politique impériale et autonomie municipale dans les cités de l’Occident romain, p. 576).

[163] Van deze man is overigens nog een andere inscriptie bewaard gebleven, waarin hij zijn decurionaat echter niet meer vermeldt, maar waarin voor de rest geen nieuwe informatie te rapen valt: CIL VIII, 20714 = AE 1890, 40: C(ai) Iulio C(ai) fil(io) Q(uirina) Felici / Rusuccuritano, /  praef(ecto) pro IIviro,  IIviro,  / item IIviro q(uin)[q(uennali)], flamini /5 Aug(ustorum), [---au]guri perpe/tuo; Iul[ii] V[---]io et / Fortunatus patro/no indulgentis/simo.

[164] Dus in elk geval in de tweede eeuw (Année Epigraphique, 1995, 311, p. 105).

[165] Année Epigraphique, 1995, p. 105.

[166] DUNCAN-JONES R., Costs, outlays and summae honorariae from Roman  Africa, in: Papers from the British School at Rome, 1962, p. 62+65.

[167] si quis vendiderit vel abalienaverit dare debebit rei publicae Puteolanorum poenae nomine HS XX milia nummos”.

[168] MOURITSEN H., Mobility and social change in Italian towns during the principate, in: PARKINS H., Roman urbanism, beyond the consumer city, p. 74 + n. 21

[169] DUNCAN-JONES R., Equestrian rank in the cities of the African provinces under the principate: an epigraphic survey, in: Papers from the British School at Rome, 1967, p. 155

[170]mercatori frumentario

[171] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 178

[172] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 185.

[173] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 178.

[174] LUCERNONI  M.F.P., I questori municipali dell’ Italia antica, p. 29.

[175] LUCERNONI  M.F.P., I questori municipali dell’ Italia antica,p. 30.

[176] Année epigraphique, 1996, pp. 144-145.

[177] AE 1993, 473 + AE 1996, 424B.

[178] Année epigraphique, 1996, p. 145.

[179]L. Licin[ius] /  L. fil. Pap. Rogatian[us], / decurio / adlect[us]”.

[180] MEIGGS R., Roman Ostia, pp. 493-502

[181] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 499

[182]  MEIGGS R., Roman Ostia, p. 178

[183]  P12.

[184]  GARNSEY P., Honorarium decurionatus, in: Historia, 1971, p. 319

[185] De inscriptie zou dan dateren uit de periode waarin adlectio nog niet het standaardopnamemiddel in de ordo was te Ostia.

[186] MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, pp. 251-252.

[187]  MEIGGS R., Roman Ostia, p. 501

[188] Die was namelijk gelijklopend met de vorige inscriptie, ondanks het feit dat er zoveel jaren tussen zijn (MEIGGS R., Roman Ostia, p. 500).

[189] MEIGGS R. Roman Ostia, pp. 185-186: het feit dat deze Gamala het quaestoraat pas vervulde na het duumviraat, wijst er op dat in deze periode de financiële situatie van Ostia minder rooskleurig was geworden.

[190] Van deze functie is niet direct duidelijk wat ze inhield, wellicht had het iets te maken met “the control of public records” (MEIGGS R., Roman Ostia, p. 185).

[191] P69 was zes jaar oud toen hij gatis geadlecteerd  werd in de ordo decurionum, P14 was acht jaar toen hem hetzelfde overkwam.

[192] In tegenstelling tot de twee anderen weten we niet precies wanneer deze man opgenomen is, maar vermits hij reeds op dertienjarige leeftijd overleden is, moet hij toch ook erg vroeg zijn opgenomen in de ordo.

[193] DUNCAN-JONES R., Costs, outlays and summae honorariae from Roman  Africa, in: Papers from the British School at Rome, 1962, p. 86, nr. 134

[194] DUNCAN-JONES R., Costs, outlays and summae honorariae from Roman  Africa, in: Papers from the British School at Rome, 1962, p. 62 en p. 65: de prijzen van standbeelden in Afrika en in de rest van het westelijke deel van het rijk varieerden over het algemeen gesproken tussen vier-en zesduizend sestertii.

[195] DUNCAN-JONES R. (Costs, outlays and summae honorariae from Roman  Africa, in: Papers from the British School at Rome, 1962, p. 64) gaat er van uit dat in de regio Afrika een volwassen man om te kunnen overleven 200 HS per jaar nodig had, dus een standbeeld van 6000 HS betekent dan al dertig keer zo’n minimuminkomen.

[196] De naam zou kunnen wijzen op adoptie, maar zeker is dat niet: naamgeving alleen is niet voldoende om dat te kunnen afleiden.

[197] DUNCAN-JONES R., Equestrian rank in the cities of the African provinces under the principate: an epigraphic survey, in: Papers from the British School at Rome, 1967, p. 155.

[198] DUNCAN-JONES R. (Costs, outlays and summae honorariae from Roman  Africa, in: Papers from the British School at Rome, 1962, p. 93, nr. 256) gaat uit van een opbrengst van vijf procent per jaar, waardoor elk jaar zo’n 2500 HS zullen besteed zijn; LEPELLEY, C., Les cités de l’Afrique romaine au Bas-Empire, II, p. 305.

[199] DUNCAN-JONES R., Equestrian rank in the cities of the African provinces under the principate: an epigraphic survey, in: Papers from the British School at Rome, 1967, p. 155.

[200] MOURITSEN H., MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, pp. 250-251.

[201] Om welk soort eerbewijs het precies gaat, is niet geweten, net als de identiteit van de keizer zelf (misschien was het Augustus?).

[202] In elk geval gaat het hier om een adlectio op municipaal vlak en het feit dat hij na deze adlectio een aantal ambten vermeld, plus het feit dat hij vermeldt –naar analogie met zekere decuriones adlecti- dat deze adlectio gebeurde door een decreet van de gemeenteraadsleden heeft ons doen besluiten deze persoon op te nemen als decurio adlectus.

[203] Zijn zoon en kleinzoon vermelden die wel.

[204].Er wordt nog vermeld “quorum alter quaestor aedilitatem [---]” maar het is niet helemaal duidelijk op wie dit slaat en of er nog functies volgen.  Wellicht slaat dit toch wel op de oudste van de twee, vandaar dat ik vader een 4.2 als statusbepaling heb gegeven, en de zoon een 4.0, want van hem zijn geen andere ambten geattesteerd.

[205] Isis was in Pompeii, een stad die door de handel nauw verbonden was met Egypte, een populaire godheid, vooral bij handelaars, zo onder meer bij de Popidii, die een bijzondere band hadden met deze godin. De vrijgelaten of Popidii Ampliati waartoe ook onze decuriones adlectus behoort, hebben wellicht deze band overgenomen (GORDON M.L., The ordo of Pompeii, in: Journal of Roman Studies, 1927, p. 171).

[206] CIL X, 848: N(umerii) Popidi(i) Ampliati, /  N(umerii) Popidi(i) Celsini; / Corelia Celsa. ; KLEIJWEGT M., Ancient Youth: the ambiguity of youth and the absence of adolescence in Greco-Roman society, p. 320; JONGMAN W.M., The economy and society of Pompeii, p. 261.

[207] Dat is een religieus ambt dat kan bekleed worden door prominente vrijgelatenen en slaven (KLEIJWEGT M., Ancient Youth: the ambiguity of youth and the absence of adolescence in Greco-Roman society, p. 320); in Pompeii zijn zowel ministri Augusti als de ministri Fortunae Augusti bekend, de eersten belast met aspecten van de keizercultus, de tweeden met de cultus van Fortuna Augusta (CASTREN P., Ordo populusque pompeianus. Polity and society in Roman Pompeii, p. 76).

[208] Zeker in de pre-Romeinse periode was deze familie één van de belangrijkste, zoniet de belangrijkste Pompeiaanse familie (CASTREN P. Ordo populusque pompeianus. Polity and society in Roman Pompeii, p. 207). Deze familie had naam en faam verworven in de wijnhandel, of liever als producent van wijn. Eén van de mooiste huizen van de stad zou ooit in hun bezit geweest zijn, en later –samen met hun wijngaarden- in het bezit gekomen zijn van de vrijgelaten Popidii Ampliati, de familie waartoe ook N. Popidius Celsinus behoort (GORDON M.L., The ordo of Pompeii, in: Journal of Roman Studies, 1927, pp. 180-181).

[209] AMODIO G.,  Pompei e i rapporti col centro. Il caso dei praefecti iure dicundo, in: CEBEILLAC-GERVASONI M., Les élites municipales de l’Italie péninsulaire de la mort de César à la mort de Domitien entre continuité et rupture: classes sociales dirigeantes et pouvoir central, p. 87, n. 82; JONGMAN W.M., The economy and society of Pompeii, p. 261

[210] Het is overigens niet zo uitzonderlijk dat zonen van vrijgelatenen de ordo decurionum van Pompeii binnentraden (het precieze aantal is wel moeilijk te achterhalen, omdat de afkomst niet altijd even duidelijk is). Vrijgelatenen zijn in deze stad, in de handel bijvoorbeeld, altijd al belangrijk geweest. De meest succesvolle en rijke vrijgelatenen trouwden dan nog vaak met een ingenua, zoals de vader van N. Popidius Celsinus, en hun nakomelingen werden dan ook snel geabsorbeerd door de elite (GORDON M.L., The ordo of Pompeii, in: Journal of Roman Studies, 1927, p. 182). De elite van Pompeii stond namelijk open voor nieuwkomers, als die tenminste geld hadden en beried waren zich aan hun normen an te passen (KLEIJWEGT M., Ancient Youth: the ambiguity of youth and the absence of adolescence in Greco-Roman society, p. 320).

[211] Die geografische mobiliteit was overigens niet zo uitzonderlijk in Spanje. Vele magistraten oefenden hun ambten in diverse steden uit of in elk geval in een andere dan hun eigen gemeente (CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, p. 100).

[212] ALFÖLDY G., Flamines Provinciae Hispaniae Citerioris, p. 21.

[213] Elk jaar opnieuw werd een nieuwe flamen verkozen door de provinciale afvaardiging (ALFÖLDY G., Flamines Provinciae Hispaniae Citerioris, p. 44).

[214] Volgens CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, is het zo dat niet zeker is dat deze flamines geen equites waren, maar het feit dat ze bijvoorbeeld geen ridderlijke ambten vermelden, wijst toch in die richting.

[215] ALFÖLDY G., Flamines Provinciae Hispaniae Citerioris, pp. 45-46: vroeger –in de eerste eeuw- was het heel belangrijk dat zij die het flaminaat verworven invloedrijke personen vol aanzien waren. Het is eigenlijk pas vanaf Hadrianus dat flamines bekend zijn die niet uit de ordo equester kwamen.

[216] Deze inscriptie hoort thuis op een rijkelijk versierd altaar (MEIGGS R., Roman Ostia, p. 200).

[217] MOURITSEN H., Mobility and social change in Italian towns during the principate, in: PARKINS H., Roman urbanism, beyond the consumer city, p. 71 + n. 12. Overigens, deze Sentius claimt via zijn filiatio een vrije afkomst van op zijn minst drie generaties, maar dat is zelfs twijfelachtig. Zijn cognomen laat vermoeden –volgens MEIGGS R., Roman Ostia­, p. 200- dat deze vrije afkomst in vraag kan gesteld worden en doet denken aan een verwantschap met een vrijgelatene van een zekere Cn. Sentius Saturninus.

[218] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 200: één van de aanwijzingen dat hij niet oorspronkelijk van Ostia was, is zijn tribus, Terentina.

[219] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 200 + pp. 506-507. Zijn adoptiefzoon wordt vermeld in CIL XIV, 377.

[220] In tegenstelling tot de adoptiemotieven van de Egrilii (waaronder P3) waren de motieven van de Gamalae louter economisch: als conservatieve landeigenaars konden zij de band met de rijke Cn. Sentius Felix goed gebruiken (MEIGGS R., Roman Ostia, pp. 506-507).

[221] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 200 + pp. 202-203.

[222] Vreemd genoeg staan beide ambten in omgekeerde volgorde op de steen, wat normaal gezien niet kan: als hij al geadlecteerd zou zijn met de rang van aedilicius zou hij toch niet meer nog eens als decurio opgenomen hoeven te worden? Deze inscriptie ontlokt Mouritsen dan ook de opmerkingen dat de volgorde van inscripties op de steen niet altijd geloofwaardig is, dat de logica soms ontbreekt (MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, p. 250).

[223] Deze gilde is echter anders niet gekend in Ostia, en men weet niet goed waar deze gilde precies voor stond (MEIGGS R., Roman Ostia, p. 336).

[224] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 181, vermeldt onder meer de scribae cerarii of hoofdsecretarissen, de scribae librarii, die iets lager in rang staan, de lictores of lijfwachten, de viatores of boodschappers en de praecones of herauten.

[225] Deze inscriptie vertoont opvallend veel gelijkenissen met I.16, maar wellicht gaat het toch om twee verschillende personen, al was het maar omdat de adlectio twee keer anders geformuleerd is (zo zou P74 geadlecteerd zijn tot aedilis). Ook MOURITSEN H., Mobility and social change in Italian towns during the principate, in: PARKINS H., Roman urbanism, beyond the consumer city, p. 71, n. 12 beschouwt beide figuren als twee aparte personen, net als SILVESTRINI M., L’ascesa sociale delle famiglie degli augustali, in: CEBEILLAC-GERVASONI M., Les élites municipales de l’Italie péninsulaire de la mort de César à la mort de Domitien entre continuité et rupture: classes sociales dirigeantes et pouvoir central, p. 448.

[226] MOURITSEN H., Mobility and social change in Italian towns during the principate, in: PARKINS H., Roman urbanism, beyond the consumer city, p. 71+ n. 12

[227] Welke familiale band deze persoon had met Cn. Serg[ius---] is niet geweten ( SILVESTRINI M., L’ascesa sociale delle famgilie degli augustali, in: CEBEILLAC-GERVASONI M., Les élites municipales de l’Italie péninsulaire de la mort de César à la mort de Domitien entre continuité et rupture: classes sociales dirigeantes et pouvoir central, p. 448)

[228] MOURITSEN H., Mobility and social change in Italian towns during the principate, in: PARKINS H., Roman urbanism, beyond the consumer city, p. 71+ n. 12

[229] SILVESTRINI M., L’ascesa sociale delle famglie degli augustali, in: CEBEILLAC-GERVASONI M., Les élites municipales de l’Italie péninsulaire de la mort de César à la mort de Domitien entre continuité et rupture: classes sociales dirigeantes et pouvoir central, pp. 433-435.

[230] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 178.

[231] P32.

[232] SILVESTRINI M., L’ascesa sociale delle famglie degli augustali, in: CEBEILLAC-GERVASONI M., Les élites municipales de l’Italie péninsulaire de la mort de César à la mort de Domitien entre continuité et rupture: classes sociales dirigeantes et pouvoir central, p. 435; MEIGGS R., Roman Ostia, p. 183. Deze laatste ziet deze inscriptie –zoals reeds aangehaald bij nummer 36- als een bewijs voor de afnemende macht van de volksvergadering ten voordele van de ordo decurionum.

[233] MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, p. 250.

[234] MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, p. 252.

[235] CAMODECA G., Le élites di rango senatorio ed equestre della Campania fra Augusto e i flavii: considerazioni preliminari, in: CEBEILLAC-GERVASONI M., Les élites municipales de l’Italie péninsulaire de la mort de César à la mort de Domitien entre continuité et rupture: classes sociales dirigeantes et pouvoir central, p. 107: “notabile Nolano”.

[236] GALSTERER H., Untersuchungen zum römischen Städtewesen auf der Iberischen Halbinsel, pp. 54-55; CAMODECA G., Le élites di rango senatorio ed equestre della Campania fra Augusto e i flavii: considerazioni preliminari, in: CEBEILLAC-GERVASONI M., Les élites municipales de l’Italie péninsulaire de la mort de César à la mort de Domitien entre continuité et rupture: classes sociales dirigeantes et pouvoir central, p. 107.

[237] GALSTERER H., Untersuchungen zum römischen Städtewesen auf der Iberischen Halbinsel, p. 54: de veteres waren er de nakomelingen van de eerste kolonisten, die er al waren in de Republiek; de veterani zijn dan diegenen die zich pas in de tweede of derde eeuw, tijdens een nieuwe kolonisatie, gevestigd hebben in de gemeente.

[238] CEBEILLAC-GERVASONI M. & ZEVI F., Pouvoir local et pouvoir central à Ostie: étude prosopographique, in: CEBEILLAC-GERVASONI M., Les élites municipales de l’Italie péninsulaire de la mort de César à la mort de Domitien entre continuité et rupture: classes sociales dirigeantes et pouvoir central, p. 24: de tribus Voturia heeft deze man overigens geërfd van deze familie.

[239] SILVESTRINI M., L’ascesa sociale delle famglie degli augustali, in: CEBEILLAC-GERVASONI M., Les élites municipales de l’Italie péninsulaire de la mort de César à la mort de Domitien entre continuité et rupture: classes sociales dirigeantes et pouvoir central, p. 448.

[240] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 178.

[241] Deze inscriptie is in elk geval teruggevonden in Puteoli, maar volgens KLEIJWEGT M. (Ancient Youth: the ambiguity of youth and the absence of adolescence in Greco-Roman society, p. 326) moet de inscriptie eigenlijk in de context van Misenum gezien worden, omwille van het vermelden van de Tribus Claudia.  Ook Année Epigraphique, 1996, p. 144 gaat daar van uit: de adlectio is dan ook te zien als een opname in de ordo van Misenum.

[242] KLEIJWEGT M. (Ancient Youth: the ambiguity of youth and the absence of adolescence in Greco-Roman society, pp. 326-327) stelt dat deze persoon geadlecteerd is als “former duumvir” of duumviralicius en dus nooit het ambt zelf zou hebben uitgeoefend, maar daartegenover transcribeert hij wel als -[adle]cto in ord; decur., IIvir(o)-. Dat betekent dan weer dat hij wel degelijk het duumviraat bekleed heeft. Wij hebben ervoor geopteerd om deze laatste versie te kiezen, omdat deze ook het best overeenstemt met wat op de steen staat, en omdat de formulering van de adlectio in het geval van het toekennen van een bepaalde rang binnen de ordo dit wellicht duidelijker zou gesteld hebben.

[243] KLEIJWEGT M., Ancient Youth: the ambiguity of youth and the absence of adolescence in Greco-Roman society, pp. 326-327.

[244] Een lid van de familie heeft het namelijk tot consul gebracht (AE 1969-1970, 169).

[245] MOURITSEN H., Mobility and social change in Italian towns during the principate, in: PARKINS H., Roman urbanism, beyond the consumer city, p. 75 + n. 24; Année Epigraphique, 1981, p. 60: het zou overigens goed kunnen dat ze zelfs vrijgelatenen van de gemeente zelf –wiens vroegere naam Colonia Iulia Concordia Augusta Felix was- waren.

[246] MOURITSEN H., Mobility and social change in Italian towns during the principate, in: PARKINS H., Roman urbanism, beyond the consumer city, pp. 74-76: de auteur heeft ook voor wat betreft deze stad een onderzoek gedaan naar de herkomst van de decuriones en tijdens het Principaat bleek 41 procent van hen geïdentificeerd te kunnen worden als nakomelingen van vrijgelatenen en slaven. Ook na enige nuancering (er kunnen vragen gesteld worden bij de representativiteit van –vooral funeraire- inscripties) blijft dit een opmerkelijk hoog aantal.

[247] TALBERT R.J.A., Atlas of classical history, p. 136; BERARD F., L’organisation municipale de la colonie de Lyon, in: DONDIN-PAYRE M. RAEPSAET-CHARLIER M.Th., Cités, municipes, colonies: les processus de municipalisation en Gaule et en Germanie sous le Haut Empire Romain, p. 109, is er niet helemaal zeker van dat het deze gemeente is, maar in elk geval gaat het om iemand uit Gallia Narbonensis of een van de Alpenprovincies.

[248] Dat deze ambten in Vocontii zouden zijn uitgoefend staat wel niet direct op de steen, maar daarentegen wordt van het decurionaat expliciet gezegd dat het te Lugudunum plaatsvond, en ook Bérard gaat er van uit dat hij in die laatste gemeente alleen het decurionaat bekleed heeft (BERARD F., L’organisation municipale de la colonie de Lyon, in: DONDIN-PAYRE M. RAEPSAET-CHARLIER M.Th., Cités, municipes, colonies: les processus de municipalisation en Gaule et en Germanie sous le Haut Empire Romain, p. 102 nr. 24).

[249] WIERSCHOWSKI L., Die regionale Mobilität in Gallien nach den Inschriften des 1. Bis 3. Jahrhunderts n. Chr., p. 245.

[250] WIERSCHOWSKI L., Die regionale Mobilität in Gallien nach den Inschriften des 1. Bis 3. Jahrhunderts n. Chr., p. 245.

[251] WIERSCHOWSKI L., Die regionale Mobilität in Gallien nach den Inschriften des 1. Bis 3. Jahrhunderts n. Chr., p. 245.

[252] Zowat twee derde van de geattesteerde decuriones van Lugudunum waren louter decurio, dit in tegenstelling tot de situatie in steden als Tarraco en Nîmes. Dat zou er op kunnen wijzen dat in deze gemeente geregeld extra leden –naast de ex-magistraten die sowieso telkenmale de curia vervoegden- moesten aangetrokken worden om de ordo aan te vullen, zonder dat zij voorafgaand een ambt uitoefenden. Of dat nu ook impliceert dat er binnen de curia een kloof te bespeuren viel tussen diegenen die louter decurio waren en de magistraten en ex-magistraten die de touwtjes in handen hadden in de stad, wordt door Bérard toch in twijfel getrokken (BERARD F., L’organisation municipale de la colonie de Lyon, in: DONDIN-PAYRE M. RAEPSAET-CHARLIER M.Th., Cités, municipes, colonies: les processus de municipalisation en Gaule et en Germanie sous le Haut Empire Romain, pp. 106-107).

[253] BERARD F., L’organisation municipale de la colonie de Lyon, in: DONDIN-PAYRE M. RAEPSAET-CHARLIER M.Th., Cités, municipes, colonies: les processus de municipalisation en Gaule et en Germanie sous le Haut Empire Romain, pp. 107-109.

[254] BERARD F., L’organisation municipale de la colonie de Lyon, in: DONDIN-PAYRE M. RAEPSAET-CHARLIER M.Th., Cités, municipes, colonies: les processus de municipalisation en Gaule et en Germanie sous le Haut Empire Romain, pp. 108-109.

[255] Slechts één ander voorbeeld van een ex incolatu decurio is bekend, namelijk CIL II, 1055 = ILS, 6916.

[256] Het zou natuurlijk kunnen dat deze erg fragmentaire inscriptie opgedragen is of op zijn minst handelt over één van de reeds opgenomen decuriones adlecti. Maar wij hebben daar geen enkele aanwijzing voor gevonden en zien deze inscripties dan ook als afzonderlijke attestaties van individuele decuriones adlecti. Deze opmerking geldt overigens voor alle incerti.

[257] Année Epigraphique 1988, p. 59

[258] GARNSEY P., Honorarium decurionatus, in: Historia, 1971, p. 320. In dit artikel poogt de auteur te bewijzen dat in het westelijk deel van het rijk de summa honoraria voor nieuwe decuriones in elk geval tot op een zeker moment alleen geëist werd van adlecti, die tenslotte een bijzondere plaats innamen binnen de groep van de decuriones: zij waren op de één of andere manier anders dan de andere decuriones: of ze waren jonger dan de andere toen ze toegelaten werden of ze waren supra numerum erbij gekomen of zonder voorafgaandelijk een ambt te hebben vervuld, of opgenomen ex decreto decurionum. Sommigen van hen konden weliswaar vrijstelling van die summa honoraria verkrijgen. Wanneer we verwijzen naar dit artikel moeten we er echter rekening mee houden dat de auteur soms nogal makkelijk bronnen voor het oostelijke en het westelijke deel van het rijk aan elkaar linkt en gelijkschakelt, en dat zijn groep decuriones adlecti ruimer is dan de onze: de auteur heeft bepaalde categorieën decuriones die op hun inscriptie niet specifiek vermelden dat ze adlecti zijn toch opgenomen, terwijl wij ons tot deze groep beperkt hebben.

[259] Voor de precieze regeling hieromtrent kunnen we verwijzen naar het hoofdstuk omtrent de rechten en de plichten van de decuriones van deze verhandeling.

[260] Dit wordt overigens in bijvoorbeeld I.6 specifiek vermeld: P46 is gratis decurio geworden, en heeft er een standbeeld bijgekregen, ob munificentiam eius.

[261] Normaal gezien is een designatus iemand die reeds verkozen is, maar het ambt nog niet op zich heeft genomen, wat hier niet direct aanvaardbaar lijkt gezien het feit dat deze persoon nadien nog ambten uitgeoefend heeft.

[262] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 184, wijt het feit dat deze functie slechts twee keer geattesteerd was aan de financiële achteruitgang van Ostia vanaf de tweede helft van de tweede eeuw.

[263] Dit systeem werd door Traianus geïntroduceerd en kwam er op neer dat de overheid leningen  uitschreef en de intrest uitkeerde aan de gemeentelijke overheden die zo arme kinderen konden onderhouden.

[264] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 178.

[265] Année Epigraphique 1988, nr. 212, p. 59.

[266] Op de inscriptie worden zijn ambten in omgekeerde volgorde vermeld, van hoog naar laag, van quaestor aerarii tot  adlectio in ordinem decurionum.

[267] DUNCAN-JONES R., Costs, outlays and summae honorariae from Roman  Africa, in: Papers from the British School at Rome, p. 81, nr. 58

[268]  MOURITSEN H., Mobility and social change in Italian towns during the principate, in: PARKINS H., Roman urbanism, beyond the consumer city, p. 74 + n. 21. Mouritsen geeft  in deze passage aan dat  Clodius Euhodus een “decurion of servile extration” was, maar spreekt zicht niet uit over de vraag of hij zelf al dan niet vrijgelaten was. Année Epigraphique 1976, nr. 140, p. 36 doet dat wel: “le père est un affranchi”.

[269] ROYDEN H.L., The magistrates of the Roman professional collegia in Italy from the first to the third century ad, p. 65.

[270] CHELOTTI M., I Sacerdozi nella regio secunda augustea: il flaminato, in: CEBEILLAC-GERVASONI M., Les élites municipales de l’Italie péninsulaire de la mort de César à la mort de Domitien entre continuité et rupture: classes sociales dirigeantes et pouvoir central, p. 130

[271] Année Epigraphique 1966, 75, p. 22. De inscriptie is trouwens opgericht door één van de vrijgelatenen van Aequalis zelf.

[272] Niet te verwarren met P30, een naamgenoot van deze man, die echter door Curchin als een aparte persoon wordt gezien (CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, p. 225 + 227).

[273] CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, p. 227.

[274] DEMOUGIN S., Les juges des cinq décuries originaires de l’Italie, in: Ancient Society, 1975, p. 202.

[275] CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, p. 48.

[276] DEMOUGIN S., Les juges des cinq décuries originaires de l’Italie, in: Ancient Society, 1975, p. 169.

[277] Het zou natuurlijk ook kunnen dat hij ze gewoon niet vermeldt, maar wij denken niet dat dit het geval is omdat de insriptie goed bewaard is: alleen voor adlectus in ordinem Hipponiensium Regiorum is er een vacuüm. En gezien het feit dat de ambten naar orde van prestige en misschien zelfs chronologisch staan vermeld zien wij niet in dat daar nog relevante informatie zou kunnen staan omtrent uitgeoefende ambten.

[278] PFLAUM H.-G., Les juges des cinq décuries originaires d’Afrique Romaine, in: Antiquités africaines, 1968, p. 162.

[279] PFLAUM H.-G., Les juges des cinq décuries originaires d’Afrique Romaine, in: Antiquités africaines, 1968, p. 162.