“Cybercrime”: analyse en evaluatie van Belgische regelgeving. (Koen Van Poucke)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Conclusie

 

De mogelijkheden om gegevens massaal en zeer snel wereldwijd te verspreiden, kunnen zowel voor legitieme als voor criminele doeleinden worden aangewend. In essentie bestaat er voor heel wat “traditionele” misdrijven een "elektronische" variant. Dit werd geïllustreerd door een uitgebreid overzicht te schetsen van allerhande vormen van computercriminaliteit en “cybercrime”.

 

Het strafrecht in zijn huidige vorm vertoont weinig lacunes voor de bestrijding van een aantal inhoudsdelicten zoals pornografie, racisme en het aanzetten tot misdrijven. Voor enkele andere misdrijven was tot voor kort de strafbaarstelling in een ICT-omgeving minder duidelijk. De Belgische wetgever heeft hier op geanticipeerd met de Wet Informaticacriminaliteit. Hierin worden enkele nieuwe strafbaarstellingen opgenomen in de sfeer van computercriminaliteit.

 

De wetgever koos er bewust voor om zo weinig mogelijk definities te geven van nieuwe begrippen in de wet zelf. Deze keuze is m.i. de juiste geweest. Het is immers niet ondenkbaar dat nieuwe technologieën in de toekomst zullen zorgen voor andere types van delicten die zich ook afspelen op het Internet. Een te strikte definiëring zou het quasi onmogelijk maken om deze nieuwe misdrijven onder de toepassing te laten vallen van de Wet Informaticacriminaliteit.

 

Naast deze nieuwe incriminaties zijn er ook enkele strafprocesrechtelijke implicaties die moeten zorgen voor een adequate opsporing en bewijsvoering in ICT-omgevingen. In geïnformatiseerde omgevingen is er een bijzondere deskundigheid vereist om gegevens op te sporen die relevant zijn voor het strafonderzoek. De problematiek van de netwerkzoeking in computersystemen werd daarom wettelijk geregeld.

 

Door de internationale verwevenheid van computers bestaat de kans dat er tijdens een netwerkzoeking bestanden geconsulteerd worden die zich in het buitenland situeren. Deze bestanden kunnen als bewijsmateriaal gebruikt worden op voorwaarde dat de gegevens “toevallig” of “onopzettelijk” bekomen werden door de opsporingsdiensten. De wetgever regelde deze materie op een pragmatische maar vage manier die ongetwijfeld ruimte laat voor interpretatie.

 

Bij misdrijven die gepleegd worden door het gebruik (of misbruik) van het Internet is in vele gevallen sprake van een opeenstapeling van rechtsmachten. Gezien een strafbare handeling op Internet vaak rechtsgevolgen kan hebben in andere landen, hebben deze landen er belang bij om hun rechtsmacht te kunnen uitoefenen ten aanzien van deze delicten. Speurders kunnen door het louter onderzoeken van netwerken een inbreuk plegen op de grondrechten van andere staten. Dit toont aan dat de strafrechtelijke territorialiteit met de grootste omzichtigheid moet benaderd worden.

 

Toch is het onverstandig om zoekingen die plaatsvinden op netwerken te beperken tot het Belgisch grondgebied. De effectiviteit van deze zoekingen is immers quasi nihil, gezien particulieren en bedrijven vaak informatie bewaren op buitenlandse servers.

 

Naar mijn mening dient op internationaal niveau een afweging gemaakt te worden tussen de bescherming van de nationale belangen enerzijds en de baten die grensoverschrijdende onderzoekingen met zich meebrengen anderzijds. Het spreekt voor zich dat zoekingen die de eigen landsgrenzen overschrijden moeten gekoppeld worden aan strikte voorwaarden. Op deze manier kan de integriteit en soevereiniteit van de nationale staten gegarandeerd blijven.

 

In deze thesis werden ook enkele internationale initiatieven ter beteugeling van “cybercrime” belicht. Recent kwam de Europese “Cybercrime-Conventie” tot stand. Een belangrijk objectief van dit verdrag is dat in alle Europese landen een gelijkaardige wetgeving inzake computercriminaliteit wordt uitgevaardigd. Hoewel het verdrag zeer breed is, werd jammer genoeg over racisme en antisemitisme in alle talen gezwegen om de Amerikaanse steun niet te verliezen. Dit dient betreurd te worden.

 

Een laatste vaststelling of bemerking in deze eindconclusie houdt verband met de diensten die in België actief zijn in de strijd tegen “cybercrime”. Tot op heden blijkt de Federal Computer Crime Unit nog steeds te kampen met een gebrek aan personeel.

 

Politiediensten kunnen sinds de Wet Informaticacriminaliteit beroep doen op nieuwe opsporingstechnieken zoals databeslag, medewerkingverplichting, netwerkzoeking en interceptie van communicatie. Het spreekt voor zich dat deze middelen in de praktijk slechts hun nut kunnen bewijzen indien voldoende personeel voorhanden is om deze technieken toe te passen. In elk ander geval blijft de wet dode letter.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende