Volks of Vlaams? Communautaire spanningen in de CVP tijdens de homogene regeringen (1950-1954). (Katrijn Vanierschot)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

Sinds de invoering van het algemeen enkelvoudige stemrecht is de aanwezigheid van homogene regeringen in België atypisch.[1] In het België van na de Eerste Wereldoorlog is de leiding van het land meestal in handen van coalitieregeringen, waarbij streven naar consensus door middel van overleg centraal staat. De homogene CVP-regeringen tussen 1950 en 1954 vormen hierop een belangrijke uitzondering. Tijdens een homogene regeringsperiode heeft één partij de macht in handen, hetgeen normaal tot een grotere stabiliteit zou moeten leiden. Er is namelijk geen compromispartner waar men rekening mee dient te houden.[2] Sinds de Tweede Wereldoorlog wordt het politieke landschap echter gekenmerkt door een stijgende particratie. Een particratie is een variant van de klassieke parlementaire democratie waarin de politieke partijen, meer dan andere deelstructuren van het politiek systeem de besluitvorming determineren. De partijen realiseren dit overwicht door de partijpolitisering van de posities en de werking van de andere deelstructuren.[3] Deze tendens impliceert dat de functies van de partijen in de samenleving toenemen en dat de stemmen van de kiezers determinerende factoren worden. Die stijgende particratisering zorgt voor een reeks van nieuwe problemen en spanningen. De zoektocht van een nieuwe moderne partij naar haar plaats in de besluitvorming treffen we ook aan in de CVP tussen 1950-1954. De situatie van het ogenblik bevordert dat proces. In haar poging vat te krijgen op haar regering probeert de CVP de verschillende geledingen van de partij te stroomlijnen.[4]

 

Ons onderzoek bestrijkt de periode 4 juni 1950 tot 11 april 1954, vanaf het verwerven van de absolute meerderheid tot de verkiezingsnederlaag die de partij vier jaar in de oppositie zal duwen. Het ontstaan, de evolutie en de uiteindelijke afloop van de Koningskwestie werden reeds uitvoerig beschreven.[5] Ook de schoolstrijd met onder meer de onderwijswetgeving Harmel werd reeds uitvoerig beschreven en aan intensief onderzoek onderworpen.[6] Andere conflicten werden daarentegen nog niet belicht. Er bestaat heel wat oppervlakkige literatuur over deze periode en haar gebeurtenissen. Tijdens het verzamelen van de informatie leek dit bij aanvang een onoverzichtelijk kluwen van literatuur te zijn. Nader onderzoek bracht echter aan het licht dat deze niet erg gedifferentieerd is en zich in hoofdzaak toespitst op dezelfde onderzoekspunten. Bedoeling van de verhandeling is dan ook een aantal andere aspecten verder uit te diepen en te klaren.

 

Ons onderzoek richt zich dan op de communautaire breuklijn, één van de drie breuklijnen in het Belgische landschap. De CVP wil, als catch-all partij, deze Vlaams-Waalse tegenstelling beheersen. Kan de partij de ontluikende communautaire breuklijn echter overstijgen? Hoe zal zij dit trachten te verwezenlijken? De Vlaamse achterban is misnoegd omwille van de afloop van de Koningskwestie. De Vlamingen hebben zich moeten schikken naar een Waalse minderheid die Leopold III niet langer als Belgische vorst aanvaardt. Hoe kan de partij deze ontgoochelde achterban opnieuw mobiliseren? Wat tracht de partij hiertoe te verwezenlijken? Waarom worden bepaalde projecten uiteindelijk niet gerealiseerd? Op basis van de studie van wetsvoorstellen en wetsontwerpen werd beslist het onderzoek toe te spitsen op twee communautaire twistpunten. Ten eerst zijn dat de conflicten in verband met de verzachting en liquidatie van de repressie en epuratie. Ten tweede worden de communautaire twisten op het vlak van de taalproblematiek besproken. Deze hebben in de Belgische geschiedenis, tot vandaag, aanleiding gegeven tot heel wat discussies en conflicten tussen Vlamingen en Walen.

 

Bedoeling is de spanningen die in de partij aanwezig zijn, te bespreken. Zoals reeds vermeld, zorgt een homogeen bewind voor nieuwe spanningen tussen partij, regering en fracties. Het compromis moet dus niet worden gezocht met de coalitiepartners, maar binnen de partij zelf. De spanningen tussen partij en regering worden verscherpt. Enerzijds zal de regering haar nationale rol trachten te beklemtonen. Ze blijkt wel aanzienlijk verzwakt te zijn door de afloop van de Koningskwestie en de interne onderzoekscommissie die een aantal kopstukken buiten spel heeft gezet. Anderzijds heeft de partij de neiging haar programma naar voor te schuiven. De pogingen van de partij om vat te krijgen op de regering geven op hun beurt aanleiding tot botsingen met de zelfstandige fracties onder leiding van sterke figuren. Bovendien beseft de leiding van de partij dat de verworven parlementaire meerderheid slechts van tijdelijke aard is en het resultaat van een bijzondere situatie die gecreëerd werd door middel van slechts één programmapunt.[7]

 

Vanuit bovenvernoemde vraagstelling wordt in het eerste hoofdstuk de afloop van de Koningskwestie behandeld. De terugkeer van Leopold III na de bevrijding als wettige vorst verloopt niet zonder moeilijkheden. Omwille van de houding van de vorst voor en tijdens de oorlog is de persoon van Leopold III volgens een aantal politieke partijen en een deel van de publieke opinie niet langer geschikt om het vorstelijk ambt op zich te nemen. De CVP, die zich als de Leopoldistische partij bij uitstek profileert, behaalt op 4 juni 1950 de absolute meerderheid en beschikt daardoor over de macht om Leopold III naar België terug te halen. Onder druk van stakingen en protestmanifestaties moet Leopold III uiteindelijk aftreden. Enerzijds maakt de afloop van de Koningskwestie duidelijk dat er zowel in de partij als in het land een communautaire breuk is gegroeid is tussen Vlamingen en Walen. Deze communautaire spanning zal vanaf juli en augustus 1950 hoog oplaaien en gedurende vier jaar pertinent in het land en in de partij aanwezig blijven. Hoe wordt tijdens de afloop van de Koningskwestie deze communautaire spanning duidelijk? Hoe zal de partij opnieuw het vertrouwen trachten te winnen van haar misnoegde Vlaamse achterban? Anderzijds stijgen de spanningen in de partij zelf omwille van de gebeurtenissen rond Leopold III. Die spanningen resulteren in de oprichting van een onderzoekscommissie die de eenheid van de partij opnieuw moet bewerkstelligen. Wat zijn de consequenties voor regering, ministers en andere CVP-leden die een rol hebben gespeeld in de Koningskwestie? Hoe beïnvloedt de afloop van de Koningskwestie de interne machtsverhoudingen?

 

Het tweede hoofdstuk belicht de externe gebeurtenissen en de verschillende actoren. Ten eerste wordt een overzicht gegeven van de gebeurtenissen die zich gedurende de vier homogene regeringsjaren in België hebben afgespeeld. Dit overzicht biedt een ruim kader voor het verdere verloop van de studie. Ten tweede wordt de CVP als partij belicht. Na een korte historische schets, wordt de partijleiding onder de loep genomen. Naast de evolutie van de verschillende partijorganen, wordt van de belangrijkste de samenstelling gegeven. Bij de bespreking van de partij besteden we ook aandacht aan het Studie- en Documentatiecentrum, dat omwille van haar commissies een rol speelt bij de interne besluitvorming. Ten derde worden de voornaamste protagonisten uit de homogene regering besproken, zoals de Eerste minister, de minister van Binnenlandse Zaken, de minister van Justitie en de minister van Financiën. Ten vierde worden de CVP-fracties in Kamer en Senaat behandeld. Tot slot worden een aantal andere politieke actoren belicht zoals het Harmelcentrum, de verruimers en de Vlaams-nationale partijen.

 

Het derde hoofdstuk behandelt het repressie- en epuratievraagstuk. De nasleep van de Tweede Wereldoorlog geeft aanleiding tot hevige discussies en leidt uiteindelijk tot de politisering van deze problematiek. Welke maatregelen tracht de CVP te nemen en op wie hebben zij een weerslag?  Hier kan verwezen worden naar onder meer het wetsvoorstel De Gryse of de wijziging van artikel 123 sexies. Zijn deze maatregelen Vlaams gericht? Wie neemt deze maatregelen en door wie worden zij tegengewerkt? Zijn de Vlaamse en Waalse perceptie voor de oplossing van het probleem identiek? Welke besluitvormingsmechanismen spelen hierbij binnen in de partij?

 

In het vierde en laatste hoofdstuk wordt de taalproblematiek in ruime zin onderzocht. Ten eerste  worden in de onderzoeksperiode een aantal voorstellen ingediend om de talenregeling in de bestuurs- en gerechtszaken aan te passen richting tweetaligheid, zoals onder meer het wetsvoorstel Moyersoen houdende de wijziging van de taalwet van 1932. Wat is de reden om bepaalde voorstellen door te voeren en andere niet? Onder wiens impuls en invloed worden deze voorstellen opgesteld? Ten tweede is er de beruchte talentelling van 1947 die duidelijk politiek geladen wordt tijdens de homogene regeringsperiode. Wie houdt de publicatie van de talentelling van 1947 tegen en waarom? Ten derde wordt de problematiek rond de taalgrens onderzocht. Er wordt onder meer onderzocht welke invloed het Harmelcentrum heeft op de besluitvorming inzake de vastlegging van de taalgrens? Wordt er door het Nationaal Comité en de bevoegde commissies effectief rekening gehouden met de besluiten van dit centrum? Naast de taalproblematiek wordt tot slot ook even stilgestaan bij de culturele autonomie en de gebeurtenissen rond de IJzertoren.

 

Deze verhandeling kadert in een breder onderzoek aangaande de geschiedenis van de naoorlogse CVP onder leiding van professor Gerard. Hiertoe werden reeds verschillende studies gepubliceerd. Beke besprak de oorsprong van het personalisme dat de partij kenmerkte bij haar stichting in 1945. Biondi onderzocht de ontwikkelingen in de CVP tijdens haar prille beginjaren tot 1950. De Staercke belichtte de Vlaamse Vleugel en de communautaire spanningen tussen 1958 en 1968. Blauwhoff deed een zelfde studie over de Waalse Vleugel in dezelfde periode. In de toekomst zal Boedts de professionalisering en de particratisering van de partij onderzoeken van 1945 tot 1968.[8] Dit onderzoek naar de CVP, als catch-all partij, die communautaire spanningen tracht te overstijgen, kadert dus in een ruimere opzet en probeert hieraan een waardevolle bijdrage te verlenen. Zo worden enkele nieuwe elementen aangegeven over de periode waar de CVP de absolute macht had.

 

Historisch onderzoek is afhankelijk van de beschikbare bronnen, hun toestand en hun waarde. Het gebruik van de bronnen voor de hedendaagse geschiedenis creëert een aantal problemen. Zo zijn vele van die bronnen nog niet toegankelijk omwille van de archiefembargo's. Daarnaast is het mogelijk dat het archief niet geordend is en bovendien verspreid ligt over verschillende instellingen. Deze problemen bleken echter niet aan de orde tijdens ons onderzoek. De archieven die we wensten te consulteren, zijn alle gedeponeerd op het KADOC. De archieven zijn hier niet alleen relatief goed geordend en geïnventariseerd, maar bleken tevens alle zeer vlot toegankelijk.

 

Een eerste archief dat werd gebruikt, is het CVP-archief dat zich bevindt in het KADOC. Het betreft een overzichtelijk en goed geïnventariseerd – daardoor erg toegankelijk – archief. Het CVP-archief bestaat eigenlijk uit vier afdelingen. Ten eerste is er het archief CVP-nationaal, dat documenten bevat betreffende de verschillende bestuursorganen. Onder meer de verslagen van de vergaderingen van het Nationaal Comité en het Bureau van het Nationaal Comité bevinden zich hier. Daarnaast bevat deze afdeling de statuten van de partij, documenten van het CVP-secretariaat, commissies en werkgroepen, verslagen in verband met de verschillende CVP-congressen, documenten betreffende de verkiezingen, en dergelijke. De verslagen van vergaderingen van zowel het Nationaal Comité als het Bureau van de partij zijn steeds getypt en opgemaakt in beide landstalen, wat een eenvoudige toegang tot de documenten impliceert. Toch bevat dit archief vele hiaten. Zo zijn bijvoorbeeld de verslagen van het Nationaal Comité zeker niet volledig en bovendien vaak erg beknopt waardoor hun informatieve waarde niet altijd even groot is. Ten tweede bevat het CVP-archief documentatie betreffende de jongerenwerking en dit vanaf haar ontstaansperiode. Ten derde bevindt er zich archief in verband met de werking rond vrouwen. Deze twee archieven werden niet onderzocht. Tot slot is er het archief van het Studie- en Documentatiecentrum waarin zich uitgebreide documentatie bevindt betreffende de relatie tussen het SDC en de CVP, met onder meer de verslagen van de vergaderingen van de Vlaamse en Waalse Vleugel van het Nationaal Comité. Daarnaast is er eveneens uitgebreide documentatie betreffende de werking van het Studie- en Documentatiecentrum en verslagen van de verschillende commissies die in de schoot van het centrum actief waren. De commissie justitie en de commissie binnenlandse zaken werden in het licht van de eindverhandeling onderzocht. In deze commissies vinden we onder meer de subcommissie repressie en epuratie en de subcommissie Vlaams-Waalse verhoudingen. Ook hier weer is de toegang zeer eenvoudig omwille van de getypte documenten, meestal in beide landstalen. Maar ook dit archief laat zich kenmerken door een aantal hiaten. Het archief CVP-nationaal en het archief SDC-CEPESS zijn beiden echter onvolledig, waardoor het onmogelijk is een duidelijk inzicht te verwerven. Het gebruik van andere archieven was dus noodzakelijk.

 

Naast het CVP-archief werden ook een hele reeks van persoonsarchieven geraadpleegd. Ook deze bevinden zich goed geïnventariseerd in het KADOC. Zij geven een meerwaarde aan het archief van CVP-nationaal. Ook hier werd eenvoudig toelating verkregen van de beheerders van de archieven om de documenten te raadplegen. Hoewel het hier meer handgeschreven documenten betreft, zorgde de verwerking niet voor noemenswaardige problemen. Het is niet eenvoudig een selectie te maken uit de grote hoeveelheid van archieven van CVP-persoonlijkheden die in het KADOC voorhanden zijn. Uiteindelijk bevat elk archief informatie die nuttig kan zijn. In die overvloed van materiaal moest er uiteindelijk een selectie worden gemaakt. Op basis van literatuur en de kennis van deskundigen werden een tiental relevante personen geselecteerd. Deze archieven werden dan zorgvuldig onderzocht en aangevuld met een reeks van interviews van een aantal CVP-politici die door het KADOC werden afgenomen in de jaren '80. Naast de geselecteerde archieven van CVP-personaliteiten in het KADOC, bevonden zich nog twee bruikbare archieven, namelijk het archief Eyskens en Harmel, op het Algemeen Rijksarchief te Brussel. Deze archieven zijn echter nog niet geordend of geïnventariseerd en de toegang was dan ook een stuk moeilijker, ook omwille van de embargo's die op deze documenten rusten. De deskundige begeleiding van de verantwoordelijke archivarissen vereenvoudigde dit echter enigszins.[9]

 

Naast archieven blijken de parlementaire handelingen en documenten een waardevolle informatiebron. Zij verlenen achtergrondinformatie bij de werking van de partij.  Daarnaast werden drie kranten geraadpleegd op basis van richtdata. Hierdoor werd de mogelijkheid gecreëerd eventuele lacunes op te vullen. De Nieuwe Gids en La Libre Belgique leunen het dichtst aan bij respectievelijk CVP/PSC. Daarnaast werd ook De Standaard, als zeer Vlaams georiënteerde krant, ter hand genomen.

 

Ondanks de overvloed aan bronnenmateriaal en literatuur voor de hedendaagse geschiedenis moeten we in het achterhoofd houden dat de telefoon en de sterk verbeterde transportmogelijkheden in de jaren vijftig schriftelijke neerslag van de informatie overbodig maakten  en die informatie ging dus onherroepelijk verloren.[10]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] W. BEKE, De partij op zoek naar haar plaats in de macht. De CVP-PSC tijdens de homogene regeringen (1950-1954), in: Res Publica, 2000, blz. 483.

[2] Ibidem.

De samenstelling van de homogene regeringen vindt men in bijlage 1.

Met CVP duiden we de unitaire partij CVP/PSC aan, tenzij het anders wordt vermeld.

[3] L. DE WINTER, De partijpolitisering als instrument van de particratie. Een overzicht van de ontwikkelingen sinds de Tweede Wereldoorlog, in: W. DEWACHTER en L. DE WINTER, e.a. ed., Over particratie, Brussel, 1981, blz. 54.

[4] W. BEKE, op. cit., blz. 483.

[5] J. VELAERS en H. VAN GOETHEM, Leopold III. De Koning, het Land, de Oorlog, Tielt, 1994.

Dossier question royale, in: Courrier Hebdomadaire du CRISP, 646 (1974).

P. THEUNISSEN, 1950: ontknoping van de koningskwestie, Antwerpen en Amsterdam, 1984.

[6] E. WITTE, J. DE GROOF en J. TYSSENS, Het schoolpact van 1958.  Ontstaan, grondlijnen en toepassing van een Belgisch compromis.  Le Pacte scolaire de 1958.  Origines, principes et application d’un compromis, Leuven, 1999.

[7] E. GERARD, en W. BEKE, Tussen subsidiariteit en pluralisme.  De CVP, het episcopaat en de wetgeving Harmel (1950 - 1954), in: E. WITTE, J. DE GROOF en J. TYSSENS,  Het schoolpact van 1958.  Ontstaan, grondlijnen en toepassing van een Belgisch compromis.  Le Pacte scolaire de 1958.  Origines, principes et application d’un compromis, Leuven, 1999, blz. 498-500.

[8] W. BEKE, Oorsprong en ontwikkeling van het personalisme in de CVP: de realiteit van een idee, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Leuven, 1996.

P. BIONDI,  De CVP in haar beginjaren, 1945-1950, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Leuven, 1996.

I. BLAUWHOFF, De Waalse Vleugel en de communautaire spanningen (1958-1968), onuitgegeven licentiaatverhandeling, Leuven, 1998.

J. BOEDTS, Professionalisering en particratisering van de CVP tussen 1945 en 1968. Voorlopige werktitel,want deze verhandeling is nog in productie.

A. DE STAERCKE, De Vlaamse Vleugel en de communautaire spanningen (1958-1968), onuitgegeven licentiaatverhandeling, Leuven, 2000.

[9] Een volledig overzicht van de geraadpleegde archieven vindt men in de bibliografie achteraan.

[10] M. NEVENS, De Christelijke Arbeidersbeweging en het conservatisme van de homogene CVP-regeringen (1950-1954), onuitgegeven licentiaatverhandeling, Leuven, 1986, blz. 12.