Municipale curatores in Italie en de westelijke provincies tijdens het principaat. (Véronique Bonkoffsky)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK  I: TYPOLOGIE OP BASIS VAN HET BRONNENMATERIAAL

 

1.5. TEMPELS

 

In deze categorie zullen niet alleen de curatores templi worden besproken, maar ook de curatores fani en de curatores aedium sacrarum.  Laatstgenoemden werden niet bij de categorie van de openbare werken behandeld omdat we deze categorie beschouwen als een algemene categorie, terwijl ‘aedium sacrarum’ duidelijk specificeert dat het om sacrale gebouwen gaat.  Daarom werd ervoor gekozen deze vormen onder de categorie van de tempels te plaatsen.  We gaan niet dieper in op de verschillende goden die worden vermeld, behalve wanneer het om bijzondere functies gaat die hieromtrent toch énige verduidelijking vragen of wanneer de godheid van belang is voor het bepalen van de opname als municipale curator.

 

De indeling die bij de bespreking van de vormen uit de voorgaande categorieën werd gehanteerd, kan hier om een aantal redenen niet worden voortgezet.  Een analyse op basis van formele kenmerken is gezien het studiemateriaal weinig zinvol, speciale aanwijzingen in verband met de curatele functie zijn er niet en de Digesten bevatten géén informatie over deze categorie.  Om het geheel overzichtelijk te houden, stellen we een indeling voor in twee subcategorieën: de curatores aedium sacrarum enerzijds en de curatores templi en curatores  fani anderzijds.  Per subcategorie zullen de geattesteerde vormen indien nodig afzonderlijk worden besproken.

 

1.5.1 Curatores aedium sacrarum

 

De curator aedium sacrarum heeft dezelfde functie als de curator operum publicorum.  Dit betekent dat hij door de ordo decurionum werd aangeduid om het werk aan te besteden, te onderhandelen met de aannemer en toezicht te houden op het verloop van de bouw of de restauratie van een tempel of een sacraal gebouw.[262] 

De vorm curator aedium sacrarum [263] werd tweemaal geattesteerd met de volledige titel.  De vorm curator aedium komt slechts éénmaal voor.[264]  De genitief meervoud van ‘aedes’ is ‘aedium’ en betekent het ‘huis’[265].  Toch nemen we aan dat het gaat om een curator van sacrale gebouwen omdat men veeleer het substantief ‘aedificium’ zou gebruiken indien men zou willen verwijzen naar een profaan gebouw.  Dit om verwarring te voorkomen want ‘aedium’ werd naar mijn mening vaak geassocieerd met ‘sacrarum’ waardoor het gebruik van ‘aedium’ onmiddellijk deed denken aan zijn religieuze connotatie.

 

Verder werden nog twee vormen opgenomen als curator aedium sacrarum, hoewel ze niet onder deze vorm werden teruggevonden.  De eerste attestatie is de vorm curator [monti?] aedium urbis [266].  Alvorens aan te geven waarom we deze curator in deze subcategorie plaatsen, willen we eerst verduidelijken waarom het hier een municipale functie betreft.  De reden hiervoor ligt in het woord ‘urbis’.  Dit woord kan twijfels oproepen aangezien het vaak wordt gebruikt om te verwijzen naar de stad Rome.  Indien men zou aannemen dat het gaat om een curator op rijksniveau, dan vormen de titulatuur en het feit dat de persoon sevir is geweest de belangrijkste gronden ter weerlegging.  Een rijkscurator zou men met zijn officiële titel, dus curator aedium sacrarum, aanduiden en niet met een dergelijke twijfelachtige omschrijving.  Bovendien waren de seviri vaak welgestelde vrijgelatenen die geen toegang hadden tot de magistraturen in de steden en dus zeker niet tot de magistraturen op rijksniveau.  ‘Urbis’ wijst volgens ons in dit geval, hoe ongebruikelijk de woordkeuze ook is, gewoon op de stadskern van een gemeente.  Op wat baseren we ons vervolgens om aan te nemen dat de persoon curator aedium sacrarum is?  De weglating van ‘sacrarum’ kan op dezelfde manier worden verklaard als bij de vorm ‘curator aedium’.  We vermoeden dat de associatie van ‘aedium’ met ‘sacrarum’ goed was ingeburgerd en dus bij de verwijzing naar een profaan bouwwerk men een ander woord zou verkiezen.  Een tweede aanwijzing in de richting van een curator aedium sacrarum is de veronderstelde restitutie van ‘[monti?]’.  Het vraagteken wijst op twijfel in verband met de juistheid van de toevoeging, maar het vermoeden van diegene die dit heeft aangevuld was toch groot genoeg, aangezien hij zijn voorstel voor publicatie vatbaar achtte.  Indien we er van uitgaan dat het voorstel [monti?] gegrond is, krijgen we een aanwijzing over de plaats van het heiligdom, namelijk in de omgeving van een berg of een heuvel.  Hoewel het gebruik van de datief niet volledig in overeenstemming is met de voorgestelde vertaling ‘in de buurt van een berg’,[267]  zien we niet onmiddellijk een andere mogelijke interpretatie van de aanvulling [monti?].  Daarenboven was het in de Oudheid de gewoonte heiligdommen op een heuvel of in de omgeving van een bron te bouwen.[268]  Voornoemde aanwijzingen deden ons besluiten dat de omschrijving curator [monti?] aedium urbis in deze subcategorie mag worden ondergebracht.

Een tweede probleem doet zich voor bij inscriptie nr. 916 uit Ephemeris Epigrafica.  Daar vinden we wat de vorm betreft geen aanwijzingen die een opname in deze subcategorie rechtvaardigen.   De vorm bestaat enkel uit de titel curator[269], wat dus geen reden is om te vermoeden dat het om een curator aedium sacrarum gaat.  Het volstaat echter niet naar de vorm te kijken want zoals bij de curator [monti?] aedium urbis kunnen we onze keuze tot opname als curator aedium sacrarum door studie van de context verantwoorden.  Een eerste argument is dat de inscriptie werd opgedragen aan de Schikgodinnen en aan de Numen van Augustus.  Een tweede argument is de schenking van een ‘ara’.  Ara kan hier twee betekenissen hebben, namelijk ‘altaar’ of ‘toevluchtsoord’.[270]  Aangezien de inscriptie geen verdere informatie bevat, mogen we besluiten dat het sacrale aspect centraal staat en de titel curator daar dan ook betrekking zal op hebben.  De cura kan bestaan uit de oprichting of het onderhoud van een tempeltje.  Wanneer we veronderstellen dat de curator een ‘altaar’ heeft geschonken, weten we uiteraard niet of hij ook financieel heeft bijgedragen voor de bouw van het tempeltje en is het mogelijk dat hij enkel instond voor het onderhoud van het gebouw.  We zouden daarentegen ook kunnen veronderstellen dat hij een ‘toevluchtsoord’ heeft geschonken, dus dat hij met eigen middelen het tempeltje heeft opgericht.  In dit kader is het mogelijk dat hij de titel curator achteraf heeft gekregen als eerbetoon of dat hij door de gemeente werd aangeduid om in te staan voor het onderhoud van of het toezicht op het tempeltje dat hij zelf heeft opgericht.  Dit alles brengt ons ertoe deze ‘curator’ te beschouwen als een curator aedium sacrarum

 

Tenslotte werd nog een laatste curator aedium sacrarum geattesteerd.  De persoon waarover we het hebben is C. Iulius Galerius Asper genoemd en is afkomstig uit Tusculum[271].   C. Iulius Galerius Asper bouwde een carrière uit op rijksniveau waarbij hij in 212 n.Chr. als collega van zijn vader tot consul werd aangesteld.  Zijn functie als curator aedium sacrarum levert echter stof tot discussie aangezien men het er niet over eens is op welk niveau deze functie werd uitgeoefend.  In de Real-Encyclopädie wordt de functie aanzien als een rijksfunctie.  De Dizionario Epigrafico di Antichità Romane is dezelfde mening toegedaan.[272]  Met betrekking tot het ambt op rijksniveau dient men te weten dat deze functie een consulair ambt was, wat betekent dat het enkel door ex-consuls kon worden uitgeoefend. [273]  Geen van beide encyclopedieën stellen de toekenning tot het rijksniveau in vraag.

A.E. Gordon stelde een lijst samen van alle curatores aedium sacrarum et operum locorumque publicorum[274] en plaatste ook C. Iulius Galerius Asper als curator aedium sacrarum op deze lijst.  Hij gebruikte als argument voor deze keuze dat C. Iulius Galerius Asper dit ambt kreeg toegewezen, als eerbetoon aan zijn vader, nog vóór hij quaestor van de provincia Africa was geweest. [275]  Concreet betekent dit dat hij, nog vóór hij de verplichte lagere senatoriale magistraturen op zich had genomen, een consulair ambt kreeg toegewezen.[276]

In 1985 publiceerde Ph. Culham een artikel waarin hij trachtte aan te tonen dat de functie curator aedium sacrarum een municipale functie was.[277]  Alvorens zijn bewijsvoering te doorlopen, vermelden we dat hij de invloed van het succes van C. Iulius Galerius Asper’s vader op diens zoon’s carrière, zoals door A.E. Gordon wordt geponeerd, niet in twijfel trekt.[278]

Volgens Ph. Culham zijn er vier argumenten die samen wijzen in de richting van een municipale curator

Een eerste argument houdt verband met de plaats van het ambt in de cursus honorum van C. Iulius Galerius Asper.  Om aan te tonen dat het mogelijk was dat een jonge volwassene uit senatoriale rang een lokale, hoofdzakelijk religieuze functie bekleedde, geeft hij het voorbeeld van L.Minicius  L.f. Gal. Natalis Quadronius Verus[279], zoon van Trajanus’ generaal L.Minicius Natalis, die curator fani Herculis Victoris is geweest alvorens hij zijn senatoriale cursus honorum aanving.[280]  Deze municipale functie zal in de volgende subcategorie uitgebreider aan bod komen.  Ph. Culham meent dat niet zelden een municipium door vleierij trachtte in de gunst te komen bij een jongeman waarvan men een briljante carrière voorzag om hem ertoe te bewegen zijn eigen middelen te besteden aan bijvoorbeeld de renovatie van een lokale tempel of andere sacrale bouwwerken of objecten.[281]  Wanneer die jongeman op latere leeftijd carrière maakte op rijksniveau, kon het betreffende municipium trots zijn op haar band met die vooraanstaande die vereeuwigd was door een inscriptie.[282]

Een tweede argument dat Ph. Culham aanbrengt is het bestaan van de functie curator aedium sacrarum in het nabijgelegen Praeneste.[283]  De curator aedium sacrarum in inscriptie CIL XIV, 4091 (I.14.) heeft énkel de municipale cursus honorum doorlopen, terwijl een andere man uit Praeneste in inscriptie CIL XIV, 2922 (I.16.) dezelfde functie uitoefende in zijn patria maar ook militaire functies heeft bekleed in dienst van de keizer.  Het is volgens Ph. Culham niet verwonderlijk dat municipia als Praeneste en Tusculum die beschikten over aediles, magistraten die wanneer er geen curatores aedium sacrarum werden aangeduid belast waren met het toezicht op de tempels, door bepaalde omstandigheden functies creëerden die ze dan betitelden met hun parallelle functie op rijksniveau.[284]

Een derde argument betreft inscriptie CIL XIV, 2506 (I.38.) die werd opgedragen aan C. Iulius Galerius Asper.[285]  Op deze inscriptie wordt zijn functie van curator aedium sacrarum niet vermeld.  Dit is begrijpelijk indien het gaat om een municipale functie, maar wanneer we er van uitgaan dat men een consulair ambt ‘vergeet’ te vermelden of ‘opzettelijk’ weglaat dan is dit niet meer zo vanzelfsprekend.[286] 

Een laatste argument wordt gevormd door de duidelijke banden die C. Iulius Galerius Asper had met zijn patria Tusculum, waardoor Ph. Culham het niet verwonderlijk acht dat hij een lokale functie bekleedde die bede inzet van de eigen financiële middelen inhield.[287]

Deze vaststellingen deden Ph. Culham besluiten dat de functie curator aedium sacrarum in de cursus honorum van C. Iulius Galerius Asper een municipale en geen rijksfunctie is.    Bovendien lijkt het ons niet voor de hand liggend dat een persoon, hoe succesvol en briljant de carrière en de verdiensten van de vader ook mogen geweest zijn, nog voor de aanvang van de lagere senatoriale magistraturen een dergelijk ambt zou toegewezen krijgen zonder zelf iets gepresteerd te hebben.  De verdiensten van de vader zullen ongetwijfeld een belangrijke rol hebben gespeeld waardoor de zoon een paar treden van de hiërarchische ladder mocht overslaan, maar dit lijkt ons toch iets te veel van het goede.  Op basis van deze bewijsvoering  sluiten wij ons dus aan bij de overtuiging van Ph. Culham en beschouwen wij de functie van curator aedium sacrarum als municipaal.      

Tenslotte willen we nog opmerken dat in PIR² IV op p. 219 in verband met C. Iulius Galerius Asper en de functie curator aedium sacrarum wordt verwezen naar H.-G. Pflaum die ook geneigd is aan een municipale functie te denken naar analogie van inscriptie CIL XIV, 2922 (I.16.) en van een aantal inscripties uit Pompei[288].[289] 

 

1.5.2. Curatores templi[290] en fani

 

Volgens W. Langhammer bestaan de taken van de curator templi uit de zorg voor de uitvoering van de voorgeschreven offers (de sacrificia), het organiseren van processies en van bepaalde ludi circenses.[291]   Waarop hij zich baseert wordt in zijn werk ‘Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus Municipales und der Decuriones’ niet expliciet vermeld.  Wanneer we te rade gaan bij W. Liebenam, merken we dat hij in een voetnoot die hij plaatst bij ‘curatores templi’ verwijst naar de Lex Ursonensis, cap. 128.[292]  De tekst uit de Lex Ursonensis die hij aanhaalt, luidt enkel: ‘ludos circenses sacrificia pulvinariaque facienda curent.’  Dit is dus de omschrijving van de taken van de curatores zoals we ze bij W. Langhammer terugvinden.  We zijn al een stap verder, maar weten nog niet waarom W. Liebenam aanneemt dat dit de taken zijn van de curatores.  Vervolgens gingen we in het werk van D. Ladage op zoek naar meer duidelijkheid.  Ook hij haalt het fragment aan waarnaar W. Liebenam refereert.  D. Ladage geeft in tegenstelling tot W. Liebenam de context weer: ‘II(vir) aed(ilis)… is suo quoque anno mag(istrato) … facito curato … mag(istri) ad fana templa delubra, que[m] ad modum decuriones censuerin[t], sui quoque anno fiant e[i]qu[e] d(ecurionum) d(ecreto) sui quoque anno ludos circenses, sacr[i]ficia pulvinariaque facienda curent…’.[293]  Dit houdt in dat elke duumvir, aedilis, enz. in zijn magistraatsjaar moet zorgen dat volgens het besluit van de decuriones, magistri voor de tempels en heiligdommen worden benoemd en dat deze magistri in hun ambtsjaar de drie genoemde taken moeten uitvoeren.  Waarop baseren beide auteurs zich dan om te besluiten dat ook de curatores deze taken vervulden?  We wisten reeds dat de curae die aan private personen werden toegekend door de ordo decurionum als munus personale / mixtum werden losgemaakt van het ambtsgebied van de stedelijke magistraten.  Van D. Ladage vernemen we dat ook betreffende de magistri het om buitengewone opdrachten ging die oorspronkelijk tot het takenpakket van de magistraten behoorden.[294]  Het gaat dus in beide gevallen om buitengewone functionarissen wiens bevoegdheden normaliter aan de magistraten waren toegekend.  Omwille van deze reden is het niet verwonderlijk dat zowel W. Langhammer als W. Liebenam tot het besluit komen dat de curatores templi en de curatores fani verantwoordelijk waren voor de uitvoering van de voorgeschreven offers (de sacrificia), het organiseren van processies en van bepaalde ludi circenses.  Blijkbaar hechtten deze auteurs geen belang aan het feit dat het fragment wel verwijst naar de magistri, maar niet naar de curatores

 

Wanneer we opnieuw W. Liebenam raadplegen, merken we toch enige tegenspraak.  Hoewel hij bij de curatores templi een duidelijke verwijzing plaatst naar de Lex Ursonensis waarin de drie taken van de magistri en dus volgens hem ook van de curatores templi worden weergegeven, merkt hij op dat de curatores templi niet verschillen van de aeditui.[295]   De aeditui waren tempelwachters van publieke heiligdommen, waardoor zij een stedelijk cultusambt bekleedden.  Er bestaan echter ook aeditui die verbonden zijn aan colleges en private cultusplaatsen.[296]  Uiteraard zijn zij dan op dit vlak niet meer met de gemeente verbonden.[297] 

Volgens W. Liebenam verschillen de aeditui op hun beurt wel van de magistri.[298] Aangezien hij dit niet nader verklaart, lijkt dit op zijn minst eigenaardig.

 

J. Marquardt maakt geen onderscheid tussen deze magistri fani, de aeditui en de curatores fani.  Dit impliceert dat deze drie groepen van personen werden belast met dezelfde taken, namelijk de taken die behoorden tot de bevoegdheden van de magistri.[299] 

 

Volgens het werk van D. Ladage, dat van een recentere datum is dan dat van J. Marquaerdt, kan men echter de magistri fani niet gelijkstellen aan de aeditui omdat hun organisatievorm en hun activiteiten verschillend zijn. Hij weidt hierover uit, wat hier niet mogelijk en ook niet relevant is.  Het lijkt ons aangewezen de opinie van D. Ladage te volgen in de eerste plaats omdat hij zijn stelling motiveert en ten tweede omdat zijn werk recenter is waardoor hij zich kon beroepen op kennis die werd verworven in de tachtig jaren die hem van het werk van J. Marquardt scheiden[300].  J. Marquardt beperkt zich tot de mededeling dat hij meent dat de drie genoemde groepen dezelfde betekenis en taken hebben, maar vermeldt niet waarom hij de zaken op deze wijze ziet.[301]

 

Wat de bevoegdheden betreft, lijken de curatores templi en de curatores fani naar mijn mening inderdaad zoals W. Liebenam beweert, beter aan te sluiten bij de aeditui dan bij de magistri.  De aeditui, indien ze niet aan een college waren verbonden, waren tempelwachters voor de heiligdommen van de steden.  Zij hielden toezicht en stonden vaak in dienst van de stad.[302]

Wanneer we aannemen dat W. Liebenam het bij het rechte eind heeft als hij beweert dat de functie van de curatores templi niet danig verschilt van die van de aeditui en hierbij de stelling van D. Ladage voor ogen houden dat de aeditui zich onderscheiden van de magistri, dan mogen we besluiten dat de curatores templi en de curatores fani verschillend zijn van de magistri en waarschijnlijk niet met dezelfde taken waren belast.   

 

D. Ladage poneert dat de taken van de curatores templi en de curatores fani niet zozeer cultusgericht waren zoals dat bij de magistri het geval was, maar dat hun taken hoofdzakelijk bestonden uit het optrekken en het onderhoud van heiligdommen met eigen financiële middelen.[303]  Dit standpunt lijkt ons meer voor de hand liggend en beter in het kader te passen wanneer we weten dat het gaat om een cura als munus personale / mixtum en sluit meer aan bij de taken die de curatores van andere categorieën voor hun rekening namen.

Toch is het noodzakelijk de stelling dat de curatores templi en de curatores fani wat hun functie betreft gelijken op de aeditui ietwat te nuanceren.  Volgens de Dizionario epigrafico di Antichità Romane moeten we de curatores templi beschouwen als een soort superintendenten wiens bevoegdheid zich meer op administratief gebied situeerde dan die van de aeditui.[304]  Deze overweging lijkt ons aanvaardbaar en is mogelijk gebaseerd op de vaststelling dat de aeditui vaak van lagere afkomst waren dan de curatores.  Niet zelden waren de aeditui slaven, terwijl de curatores ook de hoogste municipale magistraturen konden bekleden.[305]  Deze gevolgtrekking wordt eveneens bevestigd door D. Ladage.[306] 

 

De mening van D. Ladage over de financiële inbreng van de curatores templi en de curatores fani dient toch ietwat genuanceerd te worden.  Hoewel het overgrote deel van de curatores templi zal belast geweest zijn om met een deel van het eigen vermogen de oprichting van of de restauratiewerken aan een tempel te bekostigen, zullen er ongetwijfeld ook curatores templi aangeduid zijn die enkel het toezicht moesten houden op de tempel.  Dit kon dan betekenen dat zij instonden voor de verzorging van de tempel, de sacrale voorwerpen en het cultusbeeld.  Deze taken impliceerden dan géén eigen financiële inbreng.  Dit zou kunnen gelden voor de geattesteerde curatores apud Iovem statorem[307].  Volgens F. Jacques waren deze curatores verantwoordelijk voor de voorwerpen in een heiligdom waartoe ook het cultusbeeld van een godheid kon behoren, in dit geval van Iuppiter.[308]  In dit opzicht zou men de curatores ook kunnen beschouwen als een soort tempelwachters. 

Wat de aandacht trekt is dat D. Ladage het onmiddellijk heeft over de cura als munus mixtum en geen melding maakt van de cura als munus personale.  Dit impliceert dat er veel geld werd gespendeerd aan het onderhoud en de oprichting van tempels en dat het losmaken van de cura van het ambtsgebied van de aediles voornamelijk werd veroorzaakt door de toenemende  financiële druk op de schouders van magistraten.  Hoewel de nadruk ligt op de zorg en het toezicht, waren er ook curatores die verantwoordelijk waren voor de keizercultus.  Een voorbeeld hiervan is de curator templi divi Augustus [309].  Andere curatores waren verantwoordelijk voor de cultus van één of andere god.  Deze curatores worden ook beschouwd als curatores templi, maar de grens tussen hen en curatores, verbonden aan religieuze colleges van een bepaalde godheid, valt moeilijk te trekken.  In navolging van D. Ladage nemen we aan dat de curator Minervae[310] en de curator Veneris[311] mogen worden beschouwd als curatores templi.[312]  Dit geldt ook voor de persoon die wordt vermeld op een inscriptie uit Asturica in Hispania. We lezen op het monument dat Caesinius Agricola een eques was in de ala Lusitanorum en bovendien curator.  Aangezien de inscriptie door deze persoon werd opgedragen aan de godin Asturica, nemen we aan dat hij curator was van de cultus van deze godin.[313]  Zodoende wordt hij opgenomen als studiemateriaal.  W. Liebenam plaatst ook de curatores Saturni, geattesteerd op inscriptie 5503 uit CIL V (I.146.), bij de curatores templi.[314]  Volgens D. Ladage zijn de curatores Saturni echter leden van een college.[315]  Wij sluiten ons aan bij laatstgenoemde aangezien het aantal curatores dat wordt opgesomd, ondanks het feit dat de inscriptie fragmentair is overgeleverd waardoor we geen precies aantal kunnen bepalen, zéker meer dan drie bedraagt, wat zelden voorkomt wanneer het gaat om een cura als munus personale / mixtum.  Bovendien laten de leegtes in de inscriptie veronderstellen dat de meeste personen die werden vermeld enkel met een praenomen en een cognomen werden aangeduid.  Uit dit laatste zouden we kunnen besluiten dat we te maken hebben met vrijgelatenen of slaven.  Aangezien zij niet in aanmerking kwamen voor een municipale carrière, trachtten zij dit vaak te compenseren door lid te worden van een college waar zij  de functie van quinquennalis of curator beoogden waardoor hun aanzien steeg.[316]

 

Tenslotte werd in de provincie Hispania, meer bepaald in Tarraco, naast een curator templi[317] ook een curator Capitoli [318] geattesteerd.  De vraag is of er een verschil is tussen de taak van beide curatores en waarom men twee verschillende benamingen gebruikt.  Volgens G. Alföldy gaat het in beide gevallen om een éénmalige buitengewone aanstelling, met andere woorden om een munus personale / mixtum.  Maar wat hield de taak van deze twee personen nu precies in?

Om dit te achterhalen, is het van belang te weten wat men moet verstaan onder ‘Capitolium’.

Volgens G. Alföldy was dit een heilige plaats gelegen op het hoogste punt van de stad,  omringd door de hoge muren van het circus dat verbonden was met de Augustustempel, diens bijgebouwen en cultusplaatsen en door het forum.  Naar analogie van het Capitolium in Rome, één van de zeven heuvels waar zich de tempel van de oppergod Iuppiter en de godinnen Iuno en Minerva bevond, is het dan ook niet verwonderlijk dat deze plaats werd aangeduid met de term ‘Capitolium’.  Wanneer we de inscriptie van de curator templi bekijken, zien we dat deze persoon ook praefectus murorum is geweest.  Indien met deze muren hetzelfde wordt bedoeld als de muren die de heilige plaats omringen, dan betekent dit dat de curator templi ook toezicht hield of verantwoordelijk was voor die muren en mogelijk ook voor het grondgebied binnen deze muren.  ‘Templi’ verwijst in dit geval naar de Augustustempel.  De taak waarmee beide personen werden belast, is dus waarschijnlijk dezelfde namelijk het toezicht op de heilige grond en de bijbehorende gebouwen. [319]

Tenslotte houden we nog even halt bij de curatores fani.  We wensen na te gaan of er een verschil bestaat tussen de taken opgelegd aan de curatores templi en aan de taken opgelegd aan de curatores fani.  Alvorens ons te concentreren op het epigrafisch materiaal, hebben we het woord ‘fanum’ opgezocht in de Real-Encyclopädie.  ‘Fanum’ wees oorspronkelijk op een plaats die door de pontifex was ingezegend, ongeacht of er zich een heiligdom op die plaats bevond.  Wanneer er een heiligdom op de ingezegende plaats stond, verwijst ‘fanum’ eveneens naar het gebouw zelf. 

De Real-Encyclopädie vermeldt verder dat ‘fana’ voornamelijk wordt gebruikt om te verwijzen naar aedes van niet-Romeinse goden.  Tenslotte worden ook de plaatsen waar de aanligbedden bij een godenmaaltijd stonden ‘fana’ genoemd. [320]

Uit de omschrijving van ‘fanum’ kunnen we besluiten dat ‘fanum’ strikt genomen  uitgebreider is dan ‘templi’ aangezien het niet noodzakelijk verwijst naar een heiligdom.  Het betreft soms ook een heilige plaats of de plaats waar men een onderdeel van de cultuspraktijken volbrengt (de godenmaaltijden).  Wanneer een curator fani wordt geattesteerd, is het mogelijk dat zijn bevoegdheden bestaan uit het toezicht op de bouw of het onderhoud van een heiligdom en dus dezelfde zijn als die van een curator templi.  Zonder méér specifieke aanwijzingen in de inscripties kunnen we echter niet zeggen wanneer het enkel de zorg voor een tempel betreft of wanneer men doelt op een heilige plaats.

In de secundaire literatuur worden de curatores fani steeds in één adem genoemd met de curatores templi en merken we dat nergens specifieke aandacht aan hen wordt besteed.

 

Bij het nagaan van de bronnenverzamelingen ontdekten we een aantal curatores fani.  Het aantal attestaties ligt echter opvallend lager dan het aantal attestaties van de curatores templi.  Te Furfo werden twee curatores fani geattesteerd op éénzelfde inscriptie[321]; in Arusnates werden vier curatores fanorum geattesteerd op éénzelfde inscriptie[322]; vervolgens werd nog één curator fani teruggevonden in Ricina[323] en één in Tibur[324].  Vermoedelijk behoort laatstgenoemde curator tot de groep van curatores fani Herculis Victoris eveneens geattesteerd in Tibur[325].

 

Wat de curatores fani uit Furfo betreft[326], bestaat er twijfel of deze wel curatores waren in de betekenis die wij gaven op basis van de omschrijving in de Real-Encyclopädie.  In Furfo werden in een inscriptie magistri pagi geattesteerd die handelden in opdracht van de vicus, de vici sententia.[327]  Hierbij dient opgemerkt dat de magistri pagi zich onderscheidden van de magistri fani.  Het ambt van de  magistri pagi had geen religieuze betekenis.  Zij waren de bestuurders van de wijken of de landelijke dorpjes die voor hun beheer en voor hun rechtspraak afhankelijk waren van de dichtst bijgelegen gemeente omdat zij niet beschikten over eigen magistraten en een ordo decurionum.[328]  Aangezien de twee geattesteerde curatores fani ook ‘de pagi sententia’ handelden, zoals de magistri pagi, zou het kunnen dat met curatores eigenlijk de magistri worden bedoeld.[329]  Dit wordt echter in de kantlijn vermeld.  Daar we hier te maken hebben met personen op het niveau van de vicus en de pagus, dus het niveau lager dan het municipale, werd deze inscriptie niet tot het te onderzoeken studiemateriaal gerekend.  Om dezelfde reden werden ook de vier curatores uit Arusnates achterwege gelaten[330].  Mogelijk ging het in dit geval wél om curatores fani met een religieuze taak aangezien de pagus beschikte over een eigen tempelkas.[331]

In Ricina werd een stuk van een inscriptie teruggevonden dat de titel curator fani[332] bevatte.  Veel meer kan hier echter niet aan toegevoegd worden aangezien van de rest van de steen niets is overgebleven.

 

In Tibur werd een aantal inscripties teruggevonden die alle de titel curator fani Herculis Victoris [333] vermelden.  Opvallend is dat de meeste van deze personen een loopbaan op rijksniveau uitbouwden.  Toch leidt het geen twijfel dat deze functie op municipaal niveau werd uitgeoefend.  Dit kunnen we énerzijds afleiden uit de plaats van de functie in de cursus honorum van de personen.  Deze wordt steeds genoemd aan het begin van de carrière of tussen een aantal functies die alle op municipaal niveau werden uitgeoefend.  Anderzijds vinden we ook iemand terug die afgezien van twee lokale priesterambten enkel de taak van curator fani Herculis Victoris op zich heeft genomen zónder zijn carrière verder uit te bouwen.[334]  Aangezien het hier gaat om een ere-inscriptie kunnen we veronderstellen dat het monument werd opgericht toen de geëerde nog in leven was.  Indien de persoon ambten op rijksniveau zou hebben bekleed, zou de oprichter van het monument, namelijk het municipium, niet nalaten deze te vermelden.  Daarom veronderstellen we dat de carrière van de persoon niet verder liep dan de functies vermeld op de inscriptie.  Indien de inscriptie een grafinscriptie zou zijn geweest, zou men nog kunnen veronderstellen dat de persoon voor wie de inscriptie werd opgericht, overleden was voordat hij de kans kreeg een carrière op rijksniveau uit te bouwen.  We besluiten dus dat de functie curator fani Herculis Victoris municipaal is.

Verder werd een inscriptie gevonden die melding maakt van een curator fani.[335]  Deze curator behoort tot de groep van de curatores fani Herculis Victoris. Wij kwamen tot dit besluit omdat de inscriptie in Tibur werd gevonden en bovendien omdat de functie werd uitgeoefend door iemand die nadien een functie op rijksniveau heeft verricht.

De volgende vraag is wat precies de taak van deze curatores omvatte?  We herinneren ons dat de functie reeds werd aangehaald door Ph. Culham in zijn pleidooi om C. Iulius Galerius Asper in zijn functie van curator aedium sacrarum te beschouwen als een municipale curator.  In zijn bewijsvoering verwijst hij naar L. Minicius L.f. Gal. Natalis Quadronius Verus[336], een consul die slechts één functie op municipaal niveau uitoefende, namelijk die van curator fani Herculis Victoris.  Met deze referentie tracht Ph. Culham aan te tonen dat het niet uitzonderlijk was dat iemand een functie als curator op zich nam en deels met eigen kapitaal een heiligdom of sacrale voorwerpen liet herstellen.[337]  Dit betekent dat Ph. Culham de taken van een curator fani Herculis Victoris min of meer gelijkstelt aan de taken van een curator aedium sacrarum.  Wanneer we de Real-Encyclopädie raadplegen omtrent het lemma ‘Tibur’, bevestigt deze de interpretatie van Ph. Culham met betrekking tot de taak van de curator fani Herculis Victoris.  De Real-Encyclopädie zegt heel duidelijk dat de curator fani Herculis Victoris geen sacrale functie bekleedde, maar wel toezicht uitoefende bij de bouw van het steeds toenemende aantal Herculestempels.[338]  De curator fani Herculis Victoris heeft dus volgens de Real-Encyclopädie dezelfde bevoegdheden als een gewone curator templi of curator fani.  Toch moet erop gewezen worden dat deze functie meer eer en aanzien genoot dan de functie van curator fani aangezien ze, op één uitzondering na, werd geattesteerd in inscripties van personen met carrières op rijksniveau.  Het was logisch dat wanneer de cultus ter ere van Hercules steeds belangrijker werd, er meer uitgaven met zich meebracht betreffende bouwwerken en cultusvoorwerpen.  De gewone magistraten die belast waren met de zorg voor de heiligdommen werden dan hierin bijgestaan door curatores fani.  Bovendien had het heiligdom van Hercules in Tibur een supraregionale betekenis.[339]  Om deze redenen misschien namen personen met een hogere status de taak van de curator fani Herculis Victoris op zich of werden zij hiermee belast alvorens ze een senatoriale carrière aanvingen.[340]  Alles in overweging genomen, lijkt het ons toch aangewezen om deze curatores als municipaal te beschouwen en in de statistieken op te nemen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[262] LANGHAMMER, W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus Municipales und der Decuriones, p.178.

[263] CIL IX, 4091 (9) (I.14.); CIL XIV, 2922 (I.16.).

[264] CIL XI, 417 (I.137.).

[265] MALLINCKRODT, H.H., Prisma Handwoordenboek, Latijn-Nederlands, p.16.

[266] CIL XIV, 3690 (I.19.).

[267] Het gebruik van een ablatief leek mij meer aangewezen.

[268] Prof. Dr. R. DUTHOY, cursus Godsdienstgeschiedenis: Klassieke Oudheid I.

[269] Ephemeris Epigrafica, VII, nr.916 (P.30.).

[270] MALLINCKRODT, H.H., Prisma Handwoordenboek, Latijn-Nederlands, p.27.

[271] CIL XIV, 2510-2505 (I.34.-I.39.).

[272] KORNEMANN, E.,Real-Encyclopädie, IV, coll.1789; De RUGGIERO, E., Dizionario Epigrafico di Antichità Romane, II, p.1327.

[273] Deze informatie werd gebaseerd op nota’s in verband met de verschillende stadia van de cursus honorum op rijksniveau die ons werden verschaft door prof. Dr. R. Duthoy tijdens de Praktische Oefeningen Klassieke Oudheid in de kandidaturen.

[274] Dit is een omschrijving om de curatores aan te duiden die actief waren op rijksniveau.

[275] CULHAM, Ph., A municipal, not imperial, curator aedium, in: Historia, 34, 1983, p.503-4.

[276] Op basis van de nota’s verschaft tijdens de cursus Praktische Oefeningen Klassieke Oudheid door Prof. Dr. R. Duthoy.

[277] CULHAM, Ph., A municipal, not imperial, curator aedium, in: Historia, 34, 1983, p.503-5.

[278] CULHAM, Ph., A municipal, not imperial, curator aedium, in: Historia, 34, 1983, p.504.

[279] CIL XIV, 3599 (I.30.).

[280] Dit is niet de enige persoon die deze municipale priesterfunctie heeft uitgeoefend.  Andere inscripties die dezelfde functie vermelden zijn CIL XIV, 4244 (I.21.); CIL XIV, 3601 (I.22.); CIL XIV, 3609 (I.23.); CIL XIV, 3674 (I.24.); CIL XIV, 3673 (I.25.); CIL XIV, 3650 (I.26.); CIL XIV, 3689 (I.27.); CIL XIV, 4242 (I.28.); CIL XIV, 3600 (I.29.); CIL XIV, 4258 (I.31.); CIL XIV, 3610 (I.32.).

[281] CULHAM, Ph., A municipal, not imperial, curator aedium, in: Historia, 34, 1983, p.504.

[282] Dig.50.10.2 zegt dat iemand die uit vrijgevigheid een deel van zijn inkomsten heeft afgestaan om de voltooiing van werken mogelijk te maken er niet mag van weerhouden worden door afgunst de vruchten van zijn gulheid te plukken in de vorm van een inscriptie met zijn naam erop: fragment zie bijlage p.106.

[283] We herinneren ons dat C. Iulius Galerius Asper afkomstig was uit Tusculum.

[284] CULHAM, Ph., A municipal, not imperial, curator aedium, in: Historia, 34, 1983, p.505.

[285] Deze inscriptie werd volledigheidshalve ook in het corpus en de prosopografie opgenomen.  Zij maakt immers deel uit van een reeks inscripties die allen aan C. Iulius Galerius Asper werden opgedragen.

[286] CULHAM, Ph., A municipal, not imperial, curator aedium, in: Historia, 34, 1983, p.505.

[287] CULHAM, Ph., A municipal, not imperial, curator aedium, in: Historia, 34, 1983, p.505.

[288] CIL IV, 3687; CIL IV, 7666.

[289] PIR² IV  I 334, p.219.

[290] Italië: CIL X, 4873 (I.57.); CIL X, 1578 (I.69.); CIL IX, 2595 (I.108.); CIL V, 5503 (I.146.); provincies: CIL XII, 5374 (P.12.); CIL XIII, 7570 (P.19.); CIL II, 4202 (P.25.); CIL XIII, 8774 (P.20.); ALFÖLDY, G., Die römischen Inschriften von Tarraco, pp.402-3, nr.922; Hispanica epigraphica, 1989, nr.384, p.108; CIL VIII, 15881 (P.3.).

[291] LANGHAMMER, W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus Municipales und der Decuriones, p.280.

[292] LIEBENAM, W., Städteverwaltung im römische Kaiserreiche, p.343, n.7.

[293] Lex Ursonensis, cap.128: zie bijlage p.110.

[294] LADAGE, D., Städtische Priester-und Kultämter im Lateinischen Westen des Imperium Romanum zur Kaiserzeit, p.48.

[295] LIEBENAM, W., Städteverwaltung im römische Kaiserreiche, p.343.

[296] Inscriptie CIL XIV, 2629 vermeldt een curator aeditui Castoris et Pollucis.  Dit is een curator van een college van aeditui en behoort bijgevolg niet tot ons onderzoeksmateriaal.  Liebenam beschouwt deze curator ten onrechte als een curator templi: LIEBENAM, W., Städteverwaltung im römischen Kaiserreiche, p.344.

[297] LADAGE, D., Städtische Priester-und Kultämter im Lateinischen Westen des Imperium Romanum zur Kaiserzeit, p.19.

[298] LIEBENAM, W., Städteverwaltung im römische Kaiserreiche, p.343.

[299] MARQUARDT, J., Organisation de l’empire romain, I, pp.241-2.

[300] Het feit alleen dat een werk recenter is dan een ander werk is op zich uiteraard geen doorslaggevend argument om iemands mening te delen, maar aangezien we spreken over een periode van meer dan 80 jaar impliceert dit dat de visie van J. Marquardt verouderd kan zijn.

[301] MARQUARDT, J., Organisation de l’empire romain, I, pp.241-2.

[302] LADAGE, D., Städtische Priester-und Kultämter im Lateinischen Westen des Imperium Romanum zur Kaiserzeit, p.95.

[303] LADAGE, D., Städtische Priester-und Kultämter im Lateinischen Westen des Imperium Romanum zur Kaiserzeit, p.25.

[304] DE RUGGIERO, E., Dizionario epigrafico di Antichità Romane, parte II, p.1340.

[305] DE RUGGIERO, E., Dizionario epigrafico di Antichità Romane, parte II, p.1340.

[306] LADAGE, D., Städtische Priester-und Kultämter im Lateinischen Westen des Imperium Romanum zur Kaiserzeit, pp.94-6.

[307] CIL IX, 3923 (I.90.); CIL IX, 3949 (I.92.); CIL IX, 3950 (I.93.).

[308] JACQUES, F., Le privilège de liberté. Politique impériale et autonomie municipale dans les cités de l’Occident romain (161-244), p.503, n.12.

[309] CIL IX, 2595 (I.108.).

[310] CIL V, 5503 (I.146.).

[311] CIL VIII, 15881 (P.3.).

[312] LADAGE, D., Städtische Priester-und Kultämter im Lateinischen Westen des Imperium Romanum zur Kaiserzeit, p.94.

[313] Hispanica epigraphica, 1989, nr.384, p.108.

[314] LIEBENAM, W., Städteverwaltung im römische Kaiserreiche, p.343, n.7.

[315] LADAGE, D., Städtische Priester-und Kultämter im Lateinischen Westen des Imperium Romanum zur Kaiserzeit, p.94.

[316] Deze informatie werd gebaseerd op nota’s in verband met de cursus honorum die ons werden verschaft door prof. Dr. R. Duthoy tijdens de Praktische Oefeningen Klassieke Oudheid in de kandidaturen.

[317] CIL II, 4202 (P.25.).

[318] ALFÖLDY, G., Die römischen Inschriften von Tarraco, pp.402-3, nr.922.

[319] ALFÖLDY, G., Die römischen Inschriften von Tarraco, p.403.

[320] SAMTER, Real-Encyclopädie, VI, coll.1995-6.

[321] CIL IX, 3523.

[322] CIL V, 3925.

[323] CIL IX, 5757 (I.112.).

[324] CIL XIV, 3544 (I.20.).

[325] CIL XIV, 4244 (I.21.); CIL XIV, 3601 (I.22.); CIL XIV, 3609 (I.23.); CIL XIV, 3674 (I.24.); CIL XIV, 3673 (I.25.); CIL XIV, 3650 (I.26.); CIL XIV, 3689 (I.27.); CIL XIV, 4242 (I.28.); CIL XIV, 3600 (I.29.); CIL XIV, 3599 (I.30.); CIL XIV, 4258 (I.31.); CIL XIV, 3610 (I.32.).

[326] CIL IX, 3523.

[327] CIL IX, 3521.

[328] LIEBENAM, W., Städteverwaltung im römische Kaiserreiche, p.462; LANGHAMMER, W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus Municipales und der Decuriones, p.4.

[329] LADAGE, D., Städtische Priester-und Kultämter im Lateinischen Westen des Imperium Romanum zur Kaiserzeit, p.22.

[330] CIL V, 3925.

[331] BREUER, S., Stand und Status. Munizipale Oberschichten in Brixia und Verona, p.313, V 176. (Bonn 1996).

[332] CIL IX, 5757 (I.112.).

[333] CIL XIV, 4244 (I.21.); CIL XIV, 3601 (I.22.); CIL XIV, 3609 (I.23.); CIL XIV, 3674 (I.24.); CIL XIV, 3673 (I.25.); CIL XIV, 3650 (I.26.); CIL XIV, 3689 (I.27.); CIL XIV, 4242 (I.28.); CIL XIV, 3600 (I.29.); CIL XIV, 3599 (I.30.); CIL XIV, 4258 (I.31.); CIL XIV, 3610 (I.32.).

[334] CIL XIV, 4258 (I.31.).

[335] CIL XIV, 3544 (I.20.).

[336] CIL XIV, 3599 (I.30.).

[337] Ph. CULHAM over C. Iulius Galerius Asper als curator aedium sacrarum: zie p.81.

[338] KORNEMANN, E., Real-Encyclopädie, XI, coll.827.

[339] LADAGE, D., Städtische Priester-und Kultämter im Lateinischen Westen des Imperium Romanum zur Kaiserzeit, p.56.

[340] We weten immers dat iemand van senatoriale rang niet kon verplicht worden tot het uitvoeren van munera (en honores) in zijn gemeente.