Topografie en urbanistische ontwikkeling van Cumae: Vanaf de stichting van de Griekse kolonie tot de laatantieke periode (ca. 730 v.C.-4de/5de eeuw n.C.). (Bart De Graeve) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Besluit
In dit overzicht van de topografie en urbanistische ontwikkeling van Cumae is gebleken dat er al enkele aspecten van stad relatief goed bestudeerd zijn, maar jammer genoeg ook dat de informatie over het geheel van deze nederzetting eigenlijk nog vrij klein is en zich vooral beperkt tot slechts enkele onderdelen zoals de acropolis, het forum en de ommuring. Zeker om een volledig coherent beeld van Cumae en haar geschiedenis te vormen zijn er nog te veel hiaten. Daarnaast zijn er ook grote verschillen tussen de drie grote periodes. Zo is duidelijk gebleken dat het meest geweten is over de Romeinse tijd, wat niet onlogisch is aangezien nog veel resten aan de oppervlakte zichtbaar zijn of bij opgravingen als eerste vrijgelegd worden. Over de Griekse en Oskische fases is onze kennis veel geringer en beperkt tot enkele specifieke gebouwen of fenomenen. Toch is het ondanks deze niet onbelangrijke tekortkomingen mogelijk reeds enkele interessante conclusies te formuleren die zeker de moeite waard zijn om bij toekomstig onderzoek verder bestudeerd te worden.
Griekse periode
Over de Griekse periode van Cumae zijn volgens de huidige stand van zaken slechts een beperkt aantal facetten van de topografie en stadsontwikkeling bekend. Een eerste belangrijk gegeven is dat er bij de stichting van de kolonie in ca. 730 v.C. al snel een bloeiende nederzetting ontstond waarbij op dat moment al het areaal van ca. 110ha afgebakend werd dat door de latere stad zou ingenomen worden. De alleroudste Griekse graven bevinden zich immers buiten het gebied dat ten laatste in de eerst helft van de 6de eeuw v.C. door een muur afgelijnd werd en vertonen een grondige verschuiving ten op zichte van de necropool uit de IJzertijd die voor een belangrijk deel ook binnen het latere stadsgebied lag. Daarnaast blijkt uit recent onderzoek dat ook de oostelijke heuvel, de Monte Grillo, zeer waarschijnlijk al van in het begin deel uitmaakte van het territorium en vrij dicht bewoond was. In tegenstelling tot wat vroeger vaak gedacht werd, was de Griekse nederzetting niet kleiner dan de latere Oskische en Romeinse stad. Hoe dit areaal omgeven werd in deze beginfase is tot op heden echter onbekend aangezien er nog geen sporen van defensieve structuren vóór de 6de eeuw v.C. aangetroffen zijn. De gegevens over Cumae in de 8ste en 7de eeuw zijn verder zeer schaars en beperken zich bijna uitsluitend tot keramiekmateriaal in verstoorde contexten. De spreiding van dit materiaal maakt wel duidelijk dat er al intensieve bewoning was in die tijd in de volledige benedenstad. Nochtans wijzen de grafvondsten erop dat de bevolking van de kolonie toen zeer welstellend was, en zelfs tot de allerrijkste behoorde van de gehele Griekse wereld. Toch slaagt men er momenteel niet in om dit weerspiegeld te zien in de materiële resten van de nederzetting zelf. Er moet echter wel sterk rekening gehouden worden met het feit dat de eventuele sporen van structuren in de benedenstad zich op grootte diepte moeten bevinden en men bij de sondages op het forum nog niet tot de onderste lagen is doorgedrongen.
De enige constructie uit deze periode die men met zekerheid kent, is het heiligdom van Hera dat gelegen was aan de zuidwestelijke rand van Cumae, net buiten de ommuring. Op basis van een opschrift en architecturale terracotta-elementen kan men dit minstens tot het midden van de 7de eeuw v.C. laten teruggaan. Jammer genoeg is de tempel zelf nog niet opgegraven zodat er uiteindelijk over dit gebouw en de belangrijke cultus van Hera nog maar weinig geweten is. Op de acropolis beschikt men eveneens over slechts een beetje informatie over de vroegste periode. Er zijn zelfs te weinig data om uit te maken of er al vanaf de stichting één of meerdere heiligdommen op deze heuvel gesitueerd waren. Het is pas vanaf ca. 600 v.C. dat er hiervoor enkele duidelijke aanwijzingen zijn.
Uit de 6de en het begin van de 5de eeuw v.C. zijn al heel wat meer gegevens beschikbaar. Eerst en vooral blijkt de benedenstad ten laatste in de eerste decennia van deze eeuw volledig ommuurd te zijn. Deze omwalling is in de loop der eeuwen verschillende malen versterkt en verbouwd, maar is altijd hetzelfde tracé blijven volgen. In totaal heeft men tot nu toe zes grote fases kunnen onderscheiden waarvan er twee in de Griekse periode thuishoren. Behalve de oprichting van de versterkingen is er ook een ingrijpende verbouwing vastgesteld rond 500 v.C. waarbij bij de noordelijke “Middenpoort” ook een enorme riool werd aangelegd. Zeer waarschijnlijk werden deze aanpassingen verricht na de aanval op de stad in 524 v.C. door de Etrusken en hun bondgenoten.
Bij de bouw van de stadsmuren werden ook de stadspoorten opgericht zodat we vanaf dat moment ook een idee kunnen krijgen over het wegennet en het verloop van de hoofdstraten. Het is waarschijnlijk dat deze basisstructuur al vanaf het begin aanwezig was, zoals in de meeste andere Griekse kolonies, maar daarvoor is tot nu toe geen enkel concrete aanwijzing. Uit het onderzoek in het kader van het doctoraat van Adele D’Onofrio blijkt dat het stratenpatroon van Cumae niet beantwoordt aan de erg regelmatige structuur zoals die in de meeste andere grote kolonies aangetroffen is. Er zijn twee grote noord-zuidassen vastgesteld die helemaal niet parallel liepen. Vooral de westelijke plateia week sterk af naar het zuidwesten toe. Van west naar oost liep één grote straat die beide hoofdwegen kruiste, maar niet onder een rechte hoek zoals vaak gebruikelijk was. Kleinere dwarsstraten op de oostelijke plateia vertonen evenmin een orthogonaal patroon en bevinden zich niet op reguliere afstand. Toch zijn er ook enkele aanwijzingen dat sommige zones dezelfde oriëntatie aanhielden en wel een zekere regelmaat hadden. Momenteel zijn er echter nog onvoldoende gegevens voorhanden om in deze complexe situatie een bepaalde structuur te zien. De oorzaak van dit afwijkende patroon is wellicht te zoeken in het reliëf. Verder is er over de benedenstad in deze periode erg weinig bekend. Zelfs de locatie van de agora is niet zeker, al kan die wegens de terreinomstandigheden niet ver van het latere forum gelegen zijn. Behalve enkele losse concentraties van archaïsche bouwelementen die wijzen op enkele grote constructies, waarschijnlijk tempels, zijn er verder nog geen gegevens over de gebouwen uit die tijd.
Wat de acropolis betreft, zijn er vanaf ca. 600 v.C. duidelijke aanwijzingen voor het bestaan van heiligdommen op deze heuvel, vooral bij de tempel van Apollo waar heel wat architecturale terracottafragmenten van diverse bouwwerken gevonden zijn uit deze periode. Structuren in situ zijn echter pas op het einde van deze eeuw te situeren omdat op dat moment op de oostelijke flank van de Monte di Cuma een artificieel terras gecreëerd werd waarbij zeer veel van de vroegere sporen vernietigd werden. Dit grote platform werd ondersteund door een machtige muur die waarschijnlijk ook een defensieve functie had. In tegenstelling tot de benedenstad, die duidelijk volledig voorzien werd van en stadsmuur, zijn er op de rest van de acropolis geen sporen van versterkingen uit de 6de-5de eeuw v.C. vastgesteld. Het is trouwens onduidelijk of de heuvel wel ooit volledig ommuurd werd. Op het oostelijke, kunstmatige terras verrees rond 500 v.C. een tempel naar Etruskisch-Italisch model waarvan nu nog het podium zichtbaar is. Waarschijnlijk bestond op dat moment ook al de “Griekse cisterne”, een halfondergronds bouwwerk waarvan de functie en de datering echter onzeker zijn. Deze monumentale onderneming werd min of meer op hetzelfde tijdstip gerealiseerd als de herbouw van de ommuring van de benedenstad. Veel archeologen schrijven beide projecten graag toe aan Aristodemus, de tiran van Cumae (ca. 505-490 v.C.), maar in feite ontbreken hiervoor doorslaggevende elementen. In deze periode wordt traditioneel ook de bouw van de “Tempel van Jupiter” op de top van de acropolis geplaatst, waarvan nu ook nog het podium bewaard is, maar onlangs is deze opinie sterk aangevochten door Carafa die meent dat dit pas in de Oskische periode zou gebeurd zijn. Aangezien er bij dit heiligdom nog geen stratigrafisch onderzoek is uitgevoerd, blijft de chronologie onopgehelderd. In elk geval wijzen enkele vondsten erop dat er ook op deze plaats in de 6de eeuw v.C. wellicht al een belangrijk gebouw stond, mogelijk een voorganger van de huidig zichtbare constructie.
Het onderzoek van de laatste jaren heeft ook grote aandacht voor een specifiek topografisch probleem van Cumae, namelijk de lokalisatie van de haven. Dit is geen onbelangrijke kwestie aangezien de kolonie in de eerste eeuwen van haar bestaan een aanzienlijk deel van haar rijkdom uit de zeehandel haalde en een veilige aanlegplaats levensnoodzakelijk was wegens de gevaarlijke stromingen en de verraderlijke winden aan kust van de Tyrrheense Zee. Heden ten dage ontbreekt echter zo’n geschikte locatie door veranderingen van de kustlijn. Tot voor kort werd gedacht dat de haven wellicht gelegen was in een beschutte inham ten zuiden van de acropolis die na de Oudheid zou dichtgeslibd zijn. Uit recente boringen is gebleken dat dit gebied bij de stichting van de kolonie al sterk verzand was en niet geschikt was als aanlegplaats. De vroeger algemeen aanvaarde hypothese moet dus bijgesteld worden. Na heel wat geomorfologisch onderzoek is men nu tot de conclusie gekomen dat de enige mogelijke plaats de baai was die tot het begin van de 20ste eeuw ten noorden van de stad gelegen was, het Lago di Licola. Toch moet dit geen ideale locatie geweest zijn en heeft de stad ten laatste in de 6de eeuw v.C. al gebruik gemaakt van verschillende beschutte inhammen in de Golf van Napels. In de daarop volgende eeuwen overvleugelden zij al snel Cumae en in de Romeinse tijd was de haven van weinig belang meer.
Na de val van Aristodemus rond 490 v.C. kende de stad een terugval, zowel op economisch als op politiek vlak. Dit is volgens veel wetenschappers ook duidelijk merkbaar in het archeologisch materiaal, voornamelijk in de daling van de rijkdom van de necropool. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen voor belangrijke veranderingen op de acropolis. Ondanks het feit dat Cumae duidelijk een achteruitgang kende, wil dit echter niet zeggen dat er helemaal geen bouwwerken van enige betekenis mogelijk waren in de 5de eeuw v.C. Hoewel de oude kolonie haar dominante positie in de regio verloor, was ze zeker niet zo arm in vergelijking met andere Griekse steden. Vooral omdat de benedenstad nog erg slecht onderzocht is, kan het niet uitgesloten worden dat er daar in deze fase toch bouwactiviteit was en dat Cumae toch niet zo dood was als vaak wordt voorgespiegeld. Een mogelijke aanwijzing in die richting is de ontdekking van resten van een tempel uit de 5de eeuw v.C. Omdat de datering ervan echter nog niet helemaal gepreciseerd is, blijft het momenteel onduidelijk of deze constructie uit de laatste decennia van de Griekse periode stamt of uit het begin van de Oskische overheersing die in 421/420 v.C. begon. Bijkomend onderzoek is zeker noodzakelijk om meer licht te werpen op deze 5de eeuw v.C. en in feite op geheel de Griekse periode.
Oskische periode
De periode vanaf de inname van de stad door de Campaniërs in 421/420 v.C. tot de 1ste eeuw v.C. was tot voor kort een volledig hiaat in de kennis over de urbanistische ontwikkeling van Cumae en de Oskische periode werd door velen dan ook als een tijd van verval beschouwd. Gelukkig heeft vooral het onderzoek van de stadsmuren en van het forum duidelijk gemaakt dat dit volkomen onterecht is en dat er vooral vanaf het einde van de 4de eeuw v.C. interessante ontwikkelingen kunnen vastgesteld worden.
Over de eerste eeuw van de Oskische overheersing zijn we wel nog erg slecht ingelicht en stellen zich dezelfde problemen als voor de laatste fase van de Griekse periode. Behalve de uitbouw van de “Middenpoort” kort na de overwinning van de Campaniërs zijn er zeer weinig aanwijzingen voor bouwactiviteiten vóór de laatste decennia van de 4de eeuw v.C. In elk geval was dit op economisch vlak een erg moeilijke tijd, zoals blijkt uit de grafinhouden die erg arm waren in vergelijking met andere Oskische nederzettingen in die tijd.
Een kentering trad in op het einde van de 4de eeuw v.C. waarbij de rijkdom van Cumae weer stelselmatig begon te groeien. Precieze oorzaken voor deze vrij plotse ommekeer zijn nog niet bekend, maar waarschijnlijk speelde de goede relatie met Rome vanaf 334 v.C. een niet te onderschatten rol. Deze stijgende rijkdom lijkt ook zijn weerslag gevonden te hebben in bouwprojecten en urbanistische veranderingen waarbij op basis van de huidige gegevens twee verschillende fases kunnen onderscheiden worden. Daarvan kan de eerste bepaald worden op de laatste decennia van de 4de eeuw v.C. en het prille begin van de 3de eeuw v.C., terwijl de tweede fase de tweede helft van de 3de eeuw v.C. beslaat tot ca. 180 v.C. Bijkomende data kunnen mogelijk een volledige continuïteit in de ontwikkeling vaststellen, maar momenteel lijkt er toch een hiaat van een vijftigtal jaar geweest te zijn.
In de eerste periode is er een erg ingrijpende urbanistische verandering doorgevoerd die de structuur van het centrum van de stad voor altijd zou bepalen. Rond 300 v.C. werd meer bepaald het rechthoekige forum van ca. 120m x 40m definitief vastgelegd en gemonumentaliseerd. Daarbij kan Cumae ingepast worden in een fenomeen dat in dezelfde periode ook in andere steden in Midden- en Zuid-Italië vastgesteld is. Eerst werd een imposante podiumtempel gebouwd die in de Romeinse tijd omgevormd werd tot Capitolium en korte tijd later werd het plein ten oosten van het heiligdom aan drie zijden omgeven met een porticus in tufsteen. Deze vorm en afmetingen zouden tot in de 4de eeuw n.C. behouden blijven waarbij ook de Romeinse portieken op dezelfde plaats opgericht werden. Belangrijk is het feit dat de oriëntatie van dit forum afwijkt van de dominerende richting die in Griekse periode aangehouden werd. Waarschijnlijk werd die nieuwe oriëntatie ook nagevolgd bij de herstructurering van andere zones van Cumae, maar het stratenpatroon is nog te slecht onderzocht om een precies beeld te hebben van de urbanistische ingrepen. Hoe de omgeving van het forum er verder uitzag in de Oskische periode is nog niet gekend omdat in de 1ste eeuw v.C en n.C. de volledige zone herbouwd werd en alle sporen van vroegere constructies onder de grond verdwenen, op uitzondering van het Capitolium na. In elk geval werden er ook op andere plaatsen rond het plein op het einde van de 4de en het begin van de 3de eeuw v.C. monumentale gebouwen opgericht, zoals men bij enkele recente sondages heeft kunnen vaststellen.
Rond dezelfde tijd zijn eveneens op de acropolis ingrijpende aanpassingen verricht. Zo zijn er op enkele plaatsen defensieve structuren opgericht en werd het terras van het heiligdom van Apollo gevoelig uitgebreid en met nieuwe muren omgeven. Mogelijk werd toen aan de voet van de Monte di Cuma ook de “Grot van de Sibylle” aangelegd, ongetwijfeld het meest mysterieuze monument van heel Cumae. Volgens de meest recente en betrouwbare visie zou het om een ondergrondse constructie met militaire functie gaan die kadert in een tactiek van “actieve defensie” die populair was in de Griekse wereld in de 4de en 3de eeuw v.C. Toch kan deze interpretatie niet echt bewezen worden en blijft vooral de datering problematisch. Waarschijnlijk werd de tempel van Apollo zelf in die tijd ook onder handen genomen en voorzien van een andere decoratie, maar hierover zijn de archeologische gegevens momenteel nog te schaars om dit echt te kunnen bevestigen. Bij de “Tempel van Jupiter” op de top zijn er geen aanwijzingen voor veranderingen.
Vanaf de laatste decennia van de 3de eeuw v.C. kan een nieuwe golf van bouwactiviteiten in Cumae vastgesteld worden waarbij het vooral ging om een monumentalisering, eerder dan om echte wijzigingen van het stadsweefsel zoals wel het geval was rond 300 v.C. Het meest indrukwekkend was de uitbreiding en optimalisatie van de versterkingen, zowel in de benedenstad als op de acropolis. Daarbij werden de oude constructies niet vernietigd, maar verbreed door er een extra wand ertegen te bouwen. Gelijkaardige fenomenen deden zich tezelfdertijd ook voor in andere steden in de regio, zoals in het naburige Napels waar zelfs dezelfde bouwtechniek toegepast werd. Deze grote defensieve werken moeten waarschijnlijk gezien worden in het licht van de tweede Punische oorlog, al is men er nog niet in geslaagd een erg precieze datering te leveren zodat het niet uitgemaakt is of ze vóór of na de militaire operaties van Hannibal uitgevoerd zijn. In de benedenstad heeft men daarnaast de grote tempel aan de westzijde van het forum gerenoveerd en ook op andere plaatsen rond het plein werden herstellingswerken of nieuwbouwprojecten gerealiseerd, waarbij het plan en de functie van de constructies echter nog niet gekend zijn. Eén van de weinige publieke gebouwen die in deze tijd opgericht werden en ook in de Romeinse tijd bewaard bleven, waren de “Centrale thermen” aan de voet van de Monte Grillo. Een belangrijke naam in deze actieve periode rond 200 v.C. is die van de Heii, een familie die bij verschillende van deze projecten betrokken was en die ook een monumentaal tholosgraf in de necropool had. Een laatste interessant gegeven met betrekking tot de Oskische periode betreft de technologische vernieuwing, namelijk de invoering van de betontechniek. Vooral de constructie van de gewelven van de “Centrale thermen” in opus caementicium is opmerkelijk en behoort tot de allereerste toepassingen hiervan in Italië die tot nu gekend zijn.
Uit de 2de eeuw v.C. zijn tot nu nauwelijks sporen bekend en voorlopig zijn er geen aanwijzingen voor grote bouwactiviteit. Dit is eigenlijk wat vreemd want voor veel andere steden in de regio rond de Golf van Napels was de tweede helft van de 2de eeuw v.C. juist een erg actieve periode waarbij ook de definitieve romanisering gerealiseerd werd. Mogelijk gaat het hierbij slechts om een schijnbaar hiaat dat te wijten is aan de nog beperkte kennis van Cumae, maar toch is het opvallend dat er op de cruciale plaatsen zoals de acropolis, het forum en de stadsmuren er zo goed als geen restanten van bouwwerken aangetroffen zijn tussen de laatste Oskische fases die ca. 200 v.C. stopte en de laatrepublikeinse stadsrenovatie die ca. 100 v.C. startte. Toekomstig onderzoek zal duidelijk moeten maken wat er precies gebeurde in die 2de eeuw v.C,. want op alle archeologische en historische gebieden is dit zowat het slechtst gekende tijdvak van Cumae. Nochtans was dit de cruciale overgangsfase van de Oskische naar de Romeinse periode waarin de romanisering, die al op het einde van de 4de eeuw v.C. gestart was, voltooid werd en waarin de basis gelegd werd voor de economische bloei van de volgende twee eeuwen.
Romeinse periode
Vanaf ca. 100 v.C. begon in Cumae een echte bouwwoede die tot het begin van de 2de eeuw n.C. zou duren en het uitzicht van de stad compleet veranderde. Hoewel er bovengronds niet veel meer overbleef uit de vorige fases, bleven enkele cruciale urbanistische elementen behouden. De grens van de stad bleef dezelfde als degene die reeds in de Griekse periode werd vastgelegd, het Oskische forum werd in zijn oorspronkelijk vorm gerespecteerd en het wegen- en stratennet werd voor het grootste gedeelte behouden. Daarnaast domineerden de zogenaamde Jupitertempel en het heiligdom van Apollo meer dan ooit tevoren de acropolis terwijl in de benedenstad de prominente rol voorbehouden bleef aan de podiumtempel aan de westzijde van het forum.
Een opdeling van de Romeinse periode in verschillende fases is momenteel een moeilijke onderneming omdat veel veranderingen en monumenten slecht gedateerd zijn en er in feite een continuïteit van urbanistische aanpassingen en projecten kan vastgesteld worden. Toch laat het archeologisch materiaal in combinatie met de opschriften zien dat er in bepaalde korte periodes een verhoogde activiteit was. Omdat onze kennis van Cumae in beide categorieën echter nog erg onvolledig is, moet voorzichtig omgesprongen worden met de conclusies die hier geformuleerd worden. Nieuwe vondsten kunnen essentiële verschuivingen met zich meebrengen. Toch is het interessant om vast te stellen dat de tendensen in de urbanistische evolutie die op basis van de huidige stand van zaken kan opgemaakt worden, goed blijken te beantwoorden aan patronen die in veel andere steden van Campanië zichtbaar zijn.
Zowat de hele eerste eeuw v.C. tot en met de regering van Augustus maakt de stad een ononderbroken metamorfose door met het ene grote bouwproject na het andere.
Een eerste fase kan in het eerste kwart van de 1ste eeuw v.C. gesitueerd worden. Die werd rond 100 v.C. ingezet met de bouw van een derde, kleine tempel op de acropolis nabij het heiligdom van Apollo en van het amfitheater ten zuiden van Cumae, één van de eerste die in Italië werd opgericht. Korte tijd later werd de ommuring van de benedenstad hersteld en die van de acropolis uitgebreid met de versterking van het zogenaamde “Driehoekig terras”. Gelijkaardige ingrepen kunnen op dat moment quasi overal in de streek vastgesteld worden en kunnen in verband gebracht worden met de erg woelige periode van de Sociale Oorlog en het conflict tussen Marius en Sulla. Op hetzelfde moment werd het forum aangepakt waar de portieken uit de Oskische periode verdwenen en gedeeltelijk vervangen werden door nieuwe. Veel gebouwen rond het plein werden één voor één afgebroken en vervangen door nieuwe publieke monumenten waarvan de “Aula van Sulla” momenteel het enige is dat bij de opgravingen volledig vrijgelegd werd en niet door latere herstructureringen uit de keizertijd verwoest is.
Na het eerste kwart van de 1ste eeuw v.C. was het enkele decennia iets rustiger, maar vanaf het midden van die eeuw trad de grootste vernieuwingsgolf in die ruim een halve eeuw duurde en quasi volledig binnen de heerschappij van Augustus viel. Al vanaf 38 v.C. was hij immers al heer en meester in de Golf van Napels en het was in het kader van de burgeroorlogen dat enkele belangrijke ingrepen doorgevoerd werden. Zowel de “Romeinse crypte” in het westen als de “Grot van Cocceius” in het oosten van de stad waren tunnels die toen gegraven werden in functie van de aanleg van de Portus Iulius in het Avernus- en Lucrinomeer. Deze realisaties hadden ook hun invloed op het wegen- en stratennet dat in de Romeinse periode nog onregelmatiger werd dan het al was. Een andere belangrijke aanpassing van de infrastructuur was de aanleg van het “Aquaduct van Serino” dat de stad van water voorzag. De watervoorziening in de stad zelf werd uitgebouwd door een rijke familie, de Gnaei Lucceii, die bij talloze andere bouwprojecten in deze periode betrokken waren. De precieze veranderingen tijdens de regering van Augustus in de benedenstad zijn momenteel niet goed te bepalen doordat de archeologische en de epigrafische bronnen moeilijk met elkaar verbonden kunnen worden. Toch is het erg opvallend dat in beide categorieën deze halve eeuw overduidelijk domineert als geen enkele periode ervoor of erna. Op het forum werd de laatste fase van de nieuwe portieken gerealiseerd, gevolgd door de definitieve bevloering van het plein zelf in kalkstenen plaveien. De Oskische tempel aan de westzijde werd afgebroken, herdoopt al Capitolium en herbouwd met onder meer de toevoeging van een monumentale toegangstrap in het oosten. Daarnaast werd de zuilengalerij van de “Tempel met porticus” gerealiseerd, gevolgd door het aanpalende heiligdom van de Genius Municipii. Aan de oostzijde werd tenslotte een monumentaal nymphaeum opgericht. Hoogstwaarschijnlijk werden aan het forum nog andere publieke gebouwen gerealiseerd, maar verdere opgravingen moeten hierover meer duidelijkheid brengen. In elk geval is uit opschriften bekend dat er in de benedenstad nog een belangrijke cultusplaats voor Augustus was en dat er door de Lucceii nog een tempel voor Demeter en minstens twee andere grote, niet-religieuze constructies werden opgericht. Ook op andere plaatsen in de benedenstad zijn wellicht nog ingrepen in deze periode gebeurd, maar de datering van veel andere Romeinse gebouwen staat nog niet op punt om ze toe te wijzen aan een specifieke fase.
Op de acropolis werd in de tijd van Augustus eveneens enorm veel veranderd. Ten eerste werd de toegang verlegd en gemonumentaliseerd door twee zware torens. Ten tweede werd het volledige terras met het Apolloheiligdom heringericht met de realisatie van een nieuwe toegang in het zuiden, een herbouw en heroriëntatie van de tempel door de toevoeging van een monumentale pronaos en een herstructurering van het kleine cultusgebouw in het noorden. Ook de “Tempel van Jupiter” op de top van de acropolis werd in de Romeinse tijd vanaf het oude podium volledig nieuw opgebouwd, al is er nog steeds onduidelijkheid of deze realisatie wel onder Augustus of later in de 1ste eeuw n.C. plaatsgevonden heeft. Ook de periferie bij de zee werd uitgebouwd met maritieme villa’s en de uitbouw van een Isisheiligdom.
Na Augustus is er in de Julisch-Claudische dynastie schijnbaar minder werk verricht, al werden sommige bouwwerken die onder de eerste keizer begonnen waren, waarschijnlijk toen pas afgewerkt. Behalve het nymphaeum bij de zuidoostelijke hoek van het Capitolium en de tweede fase van de “Tempel met porticus” zijn in feite nog geen bouwwerken gekend die met zekerheid aan deze periode kunnen toegewezen worden. Enkele beelden en opschriften laten vermoeden dat er nog enkele andere projecten uitgevoerd zijn ten tijde van de Julisch-Claudische keizers, maar de resten zijn zo beperkt dat het zeer waarschijnlijk is dat het aantal realisaties toen veel geringer was dan tijdens de regering van Augustus.
In de Flavische periode, meer bepaald onder Domitianus, kreeg de stad een nieuwe elan, vooral door de aanleg van de Via Domitiana die een snelle verbinding creëerde tussen Rome en Puteoli. Deze weg liep via Cumae en zorgde voor een stimulans van de economie. In het kader van deze realisatie werd ook het stratennet wat aangepast en werd aan de oostzijde van de stad een monumentale toegangspoort gebouwd, de Arco Felice. Tezelfdertijd kreeg het Capitolium zijn definitieve vorm met drie cellae en werd aan de zuidoostelijke zijde van het forum een nieuw tempelcomplex opgericht, waarschijnlijk in functie van de keizercultus en misschien opgedragen aan Vespasianus. Tenslotte werd de “Romeinse crypte” aangepast en gemonumentaliseerd door de bouw van een hoge vestibule aan de westelijke toegang en de oprichting van een ereboog aan de oostelijke ingang.
Over de 2de eeuw n.C. zijn we tot nu toe erg slecht ingelicht. Meestal wordt betoogd dat vanaf dan de urbanisatie van zeer veel steden, zeker in Campanië, min of meer afgerond was. Ook in Cumae zijn er weinig aanwijzingen voor grote activiteit, zeker niet meer naar het einde van de eeuw toe. Ten tijde van Hadrianus is wel activiteit bij het Apolloheiligdom vastgesteld en in dezelfde periode zijn ook nog aanpassingen verricht aan het Capitolium. De enige echte grote realisatie die tot nu toe geattesteerd is, zijn de Forumthermen die waarschijnlijk dateren uit de tijd van Antoninus Pius. Verdere informatie over de 2de eeuw n.C. is er nauwelijks en nog minder over de eeuwen erna. Cumae is zeker wel goed blijven functioneren tot minstens het einde van de 4de eeuw n.C., maar werd toen mogelijk getroffen door een zware aardbeving die het monumentale centrum verwoestte. Daarna zijn er nog duidelijke sporen van bewoning, die vooral uit de 6de eeuw v.C. dateren toen de Byzantijnen op de acropolis een versterking uitbouwden, maar van een echte stad was toen al geen sprake meer.
Als slotconclusie kunnen we stellen dat vooral door het grote opgravingsproject van de laatste tien jaar de kennis over de topografie en de urbanistische evolutie van Cumae sterk toegenomen is. Enkele hoofdkenmerken en tendensen worden stilaan duidelijk. Sommige hiervan wijken af van het traditionele patroon van de antieke steden in Zuid-Italië, bijvoorbeeld het onregelmatige stratennet, terwijl andere er juist wel goed mee overeenkomen, zoals de sterke monumentalisering in de late republiek en de vroege keizertijd met een hoogtepunt in de Augusteïsche periode. Het is ook duidelijk gebleken dat Cumae helemaal geen verlaten stad was vanaf de Romeinse tijd zoals vroeger vaak beweerd werd. Hoewel ze in de schaduw stond van haar grote buur Puteoli, was ze zeker nog in de eerste twee eeuwen n.C. een bloeiende Campaanse nederzetting die qua omvang en rijkdom goed kan vergeleken worden met Pompeii.
Toch zijn er nog tal van problemen en hiaten die nog erg veel toekomstig onderzoek vergen. Behalve de acropolis, de noordelijke stadsmuur, de tunnels en iets meer dan de helft van het forum zijn slechts hier en daar verspreide structuren gekend. Een groot gedeelte van Cumae is nog niet onderzocht zodat er nog geen inzicht is in de globale structuur van de stad, ook niet in de Romeinse tijd waarvan de meeste overblijfselen bekend zijn. Voor de Griekse en de Oskische periodes is het nog veel slechter gesteld.
Gelukkig is men tot het besef gekomen dat Cumae een waardevolle en interessante site is die ons enerzijds meer inzicht kan geven in de urbanistische evolutie van Campanië en geheel Italië, en anderzijds ook in de ontwikkeling van nieuwe constructietechnieken en types gebouwen die in de late republiek in Campanië gerealiseerd werden. Het onderzoek is sinds 1994 definitief van start gegaan en loopt nu onverminderd voort. Behalve de eigenlijke opgravingen wordt nu ook eindelijk werk gemaakt van de studie van heel wat archeologisch materiaal dat in de vorige generaties naar boven gehaald is. Publicaties hiervan worden voor de komende jaren aangekondigd. Tenslotte draagt ook de epigrafie haar steentje bij en zal binnenkort de uitgave van de enkele honderden Latijnse opschriften van Cumae een feit zijn. Al deze bijkomende gegevens zullen ongetwijfeld heel wat nieuwe perspectieven openen en de mogelijkheid bieden om de conclusies van deze verhandeling aan te vullen, te bevestigen of te corrigeren.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |