Criminaliteit in het land van Waas 1700 -1750 . (Peter Catthoor).

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL I: Algemeen tijdskader

 

HOOFDSTUK 1: HET LAND VAN WAAS IN DE EERSTE HELFT VAN DE ACHTTIENDE EEUW.

   

1. ALGEMENE SITUERING VAN HET TIJDSKADER

 

De eerste helft van de achttiende eeuw was een onrustige periode in de Europese geschiedenis. Europa werd opgeschrikt door twee successieoorlogen, namelijk de Spaanse Successieoorlog (1700-1713) en de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748). In beide gevallen kregen de Zuidelijke Nederlanden en het Waasland een aan-zienlijk deel van het oorlogsgeweld te verwerken.

Toen de Spaans koning Karel II stierf zonder voor een nageslacht te hebben kunnen zorgen had hij in zijn testament al zijn bezittingen (dus inclusief de Zuidelijke Neder-landen) nagelaten aan Philips van Anjou, de kleinzoon van de Franse koning Lodewijk XIV. De andere Europese mogendheden protesteerden hiertegen aangezien zij meen-den dat dit tot een machtsonevenwicht zou leiden in Europa. Terwijl Lodewijk XIV besloot zich zo spoedig mogelijk in bezit te stellen van de nieuwe bezittingen en voor de derde maal de Zuidelijke Nederlanden binnen te vallen (ditmaal echter in naam van Philips V, de koning van Spanje en wettige opvolger van Karel II) sloot de Engelse koning Willem III met de Duitse keizer Leopold I het Haags verbond. Hiermee was de Spaanse Successieoorlog losgebarsten.

 Reeds op 6 februari 1701 rukte een leger van 100.000 Franse soldaten over de grenzen heen en nam de steden en het land in bezit.[1] Door zijn ligging was het Waasland voor beide strijdende partijen een strategisch erg belangrijk gebied. De gevolgen van dit alles zouden zich in alle mogelijke aspecten van het leven in het Waasland laten gevoelen. Heel wat informatie over het leven in het Waasland in die tijden is terug te vinden in de kroniek van Frans Jozef de Castro en dit vanuit de perceptie van de tijdgenoot.[2] Eind februari 1701 deed don Isidoro della Cueba de Benavides, de mark-graaf van Bedmar, zijn intrede als landvoogd der Nederlanden.[3] In het noorden van het Waasland werden een hele reeks forten gebouwd (bijvoorbeeld het fort van Bedmar in de Klinge en het fort van Sint-Jan in Kemzeke).

De Hollanders hadden echter ook een reeks forten in die streek. Het leidde tot talrijke gevechten, belegeringen en brandstichtingen in het poldergebied. In en rond het Waas-land werden ook nog een reeks bloedige veldslagen uitgevochten. De strijdkansen waren wisselend waardoor de regio de hele oorlog door geteisterd is geweest en waardoor het Waasland continue bezet is geweest door Spaanse, Oostenrijkse, Franse, Britse en Nederlandse legers.[4]

Voorbeeld ter illustratie uit de kroniek van Frans-Jozef de Castro: nadat in mei 1702 een aanval van 1000 Franse soldaten onder leiding van Bedmar op het fort van Santbergh bij Hulst bloedig was mislukt gingen de geallieerden in de tegenaanval. In 1703 viel het bolwerk tussen Kiekenhage en Steenbrugge in hun handen (“ een bolwerk dat soo veel duysende had aen ’t land gekost”) en daarna werden de forten te Kallo en Doel ingenomen en een paar huizen in brand gestoken.

 De Fransen moesten in die jaren militair veelal hun meerdere erkennen in de Engelse generaal Malborough en de Duitser Eugenius van Savoie. Bij de uiteindelijke vrede van Utrecht van 1713 werd een compromis bereikt. Philips V mocht de Spaanse troon behouden, de Zuidelijke Nederlanden gingen naar de Duitse keizer Karel VI.Hiermee was voor onze gebieden de Oostenrijkse periode aangebroken.

Op 20 oktober 1740 overleed keizer Karel VI. Hij liet een dochter, Maria Theresia, na. Het was de wens geweest van de overleden keizer dat zijn erflanden bijeen zouden blijven (de zogenaamde “Pragmatieke Sanctie”). Pruisen verzette zich echter en algauw braken er ongeregeldheden uit. De bondgenootschappen werden ditmaal gevormd door Pruisen en Frankrijk aan de ene kant en Oostenrijk-Hongarije, Engeland en de Republiek aan de andere kant. Wederom zou een belangrijk deel van deze oorlog op het grondgebied van de Zuidelijke Nederlanden worden uitgevochten. Ook het Waasland kreeg weer zeer hevig te leiden (cf. de kroniek van Frans Jozef de Castro). De gevolgen van al dit oorlogsgeweld waren voor het Waasland talrijk en zwaar en lieten zich in alle geledingen van de samenleving voelen. Vooreerst waren er de talrijke soldatenregimenten die telkens moesten worden ingekwartierd en die het de lokale bevolking erg lastig maakten.[5][5] Hierop zal in een volgend deel dieper worden ingegaan, wanneer wordt gesproken over de verschillende delicten die door soldaten werden gepleegd.

De lokale bevolking werd ingeschakeld als ‘pionniers’ in de fortenbouw, moest paarden, wagens, hooi en voedsel leveren en werd soms zelfs in de milities ingelijfd.[6]

Omwille van allerlei strategische ingrepen werden regelmatig polders en weiland onder water gezet (voorbeeld ter illustratie: op 13 september 1745 werden op verzoek van de Hollanders de sluizen geopend waardoor de polders van Kallo en Melsele onderliepen) [7]. Franse legers brachten ziektes mee die het vee besmetten.[8]

Na de oorlog werd de regio dan nog eens zwaar geteisterd door werkloze huurlingen die een verbond sloten met de reeds aanwezige leeglopers, paupers en buiten de wet gestelden zoals vagebonden die tezamen het land afschuimden.[9]

Ook voor de continuïteit inzake bestuur en voor de economie had dit alles zware gevolgen, maar hierover verder meer.

In deze voor de tijdgenoten onrustige en woelige tijden was het gelukkig niet altijd kommer en kwel. De decennia van de jaren ’20 en ’30 brachten heropleving en een lichte economische groei.

Toch bleef de hoofdtoonde eerste vijftig jaar van de achttiende eeuw vooral gezet door de steeds bestaande oorlogsdreiging en de zware gevolgen ervan.

 

2. DE ECONOMISCHE SITUATIE

 

Het Land van Waas bestaat naast poldergebied, gelegen in het noordoosten, uit zandgebied en zandleemgebied (zuidoosten). [10] Deze zandleemgebieden, bestaande uit de gemeenten Burcht, Kruibeke, Bazel, Rupelmonde, Temse, Tielrode en Elversele, zijn uitermate vruchtbaar. De poldergebieden en de zandgronden, deze laatste gelegen in het centrum en het westen van het Waasland, vragen meer bemesting.

Het Land van Waas was een regio, gekenmerkt door een sterke agrarische activiteit. Hoewel de industriële activiteit van de steden Lokeren en Sint-Niklaas niet mag worden overschat, want ze gaf deze steden een stempel die hen onderscheidde van de overige zuiver landelijke gemeenten, voldeed deze toch maar enkel aan de behoeften binnen het Land van Waas zelf.[11] Vooral de gemeenten Beveren, Temse en Lokeren bekleedden een voorname economische positie in het Waasland. Dit besluit kan men trekken op basis van de transportschaal van de directe belastingen voor het Waasland. Op die schaal stak het aandeel van deze drie gemeenten er duidelijk boven uit.[12] Op uitzondering van de klompen- en kantnijverheid en de weinige textielnijverheid was de niet-agrarische industriële activiteit in het Waasland quasi nul. Afgaande op wat verteld is over de situering van het tijdskader zal het weinig verbazing wekken dat de tweede helft van de achttiende eeuw voor het Waasland heel wat gunstiger was dan de eerste helft.[13]

Toch vormt de periode van 1700 tot 1750 geen periode van diepe crisis. Bij de aanvang van de achttiende eeuw kende het Waasland een, naar Europese normen gemeten, sterk ontwikkelde landbouw.[14]

Over het geheel gezien kende het Waasland vanaf het begin van de achttiende eeuw een stijgende levensstandaard, een aanvaardbaar niveau van tewerkstelling en vormde het een vrij welvarende regio.[15]

 

2.1. DE LANDBOUW

 

Op de paar uitzonderingen na die hierboven werden aangehaaldkan men besluiten dat het Land van Waas een streek was welke quasi uitsluitend leefde van de primaire sector.

Deze landbouw kende in de achttiende eeuw een periode van sterke ontginning en bereikte een hoge bloei. Naar Europese normen stond zij reeds in het begin van de eeuw erg sterk. Ook in publicaties van buitenlandse waarnemers, reizigers en agronomen werd het Land van Waas bijna altijd als een uitzonderlijk welvarende regio beschreven.[16] Dit alles staat in contrast met de rest van West-Europa dat op agrarisch gebied tussen 1650 en 1750 werd getroffen door een langdurige depressie. Onze gewesten (en dus niet enkel het Land van Waas) zijn er vrij goed in geslaagd deze depressie op te vangen. De uitzondering hierop vormt de periode 1740-1750.

Binnen de Wase landbouw kunnen voor de eerste helft van de achttiende eeuw enkele fasen onderscheiden worden.

In de eerste jaren van de achttiende eeuw werd de regio geteisterd door een zware crisis: de nefaste gevolgen van het oorlogsgeweld werden toen nog versterkt door enkele zware misoogsten (1698, 1709).[17]

Hoewel er het volgende decennium een daling optrad van het aantal sterfgevallen, bleef de algemene bevolkingsgroei toch beperkt. Door deze situatie stagneerden zowel de landbouwprijzen als de pachtprijzen. De lonen van kleinere boeren en dagloners bleven constant terwijl de voedselprijzen daalden. Hierdoor moet hun koopkracht in enige mate zijn gestegen.

In het algemeen echter vormden de jaren 1700-1740 een fase van stagnatie. Qua tewerkstelling kan men stellen dat de rurale bevolking in deze fase hoofdzakelijk in de landbouwsector was tewerkgesteld.

Aan de beginnende heropleving van de agrarische conjunctuur vanaf 1730 kwam in de jaren volgend op de misoogst van 1740 echter abrupt een einde. Mede als gevolg van de oorlogsomstandigheden (Oostenrijkse Successieoorlog) werd het Land van Waas opnieuw geconfronteerd met een zware crisis. Tussen 1740 en 1750 was er in de regio zelfs een tijdelijke bevolkingsvermindering. Het oorlogsgeweld was de beslissende factor die het sterfteniveau de hoogte injoeg. Vele honderden hectaren vruchtbare landbouwgrond gingen verloren door de talrijke militaire inundaties en de aanleg van uitgestrekte militaire versterkingen zoals forten en linies (vooral in het noorden van het Land van Waas). De gevolgen van de militaire campagnes waren voor de plattelandsgemeenschap dus vaak catastrofaal.

 

2.2. DE INDUSTRIE

 

Zoals eerder gemeld was de niet-agrarische industriële activiteit in het Waasland dus quasi nul.[18] Zo telde het Waasland in die dagen nauwelijks 31 wevers, 16 blauwver-

vers, 14 steenbakkers (7 te Stekene en te 7 te Bazel) en 2 botenbouwers. Er dient hier wel opgemerkt te worden dat, zoals veel verschillende ambtenaren getuigden, de gevolgen van de oorlog veel kleinere ambachtslui hadden geruïneerd. Zo meldde de griffier van Sinaai dat bijna iedereen in zijn dorp nu landbouwer was.Deze toestand moet tot 1750 onveranderd zijn gebleven. De enige uitzondering daarop vormde de kant- en klompennijverheid.

 Er was in de eerste helft van de achttiende eeuw in het Waasland wel een zeer belangrijke plattelandsindustrie aanwezig, namelijk de vlasbewerking.[19] Het Land van Waas was immers een zeer grote vlasproducent. Het geteelde vlas werd na een ruwe bewerking grotendeels naar de nijverheidsgewesten geëxporteerd. Verder werd vlas gehaald uit de Wase en Zeeuwse polders en uit Brabant. Dat ingevoerde vlas werd meestal door de Wase vlassers zelf gekweekt buiten de regio. De teelt en de bewerking ervan waren zeer arbeidsintensief waardoor een groot deel van de aanwezige arbeidskrachten kon worden benut.

 

2.3. DE BEVOLKING

 

De eerste helft van de achttiende eeuw werd in het Waasland gekenmerkt door een reële bevolkingsgroei van hooguit 5 à 10% of nog geen 0,2% per jaar.[20]

Men kan die vijftig jaar in een paar fasen verdelen.

Van 1698 tot 1740 kende het Waasland een trage bevolkingsgroei van 12 à 13% of nauwelijks 0,3% per jaar. Hiervan nam Sint-Niklaas dan nog een groot deel voor zijn rekening. De iets snellere bevolkingsgroei tijdens de periode 1698-1713 vormde waarschijnlijk een inhaalbeweging op de mortaliteitscrisis van het einde van de zeventiende en de eerste jaren van de achttiende eeuw. Tot 1713 kan dan ook in feite eerder van een herstelfase gesproken worden in plaats van een groeifase.[21]

Tijdens de jaren ’40 was de bevolkingsontwikkeling negatief. Hierdoor kwam aan het trage groeiritme van de periode 1715-1740 een eind. In dit decennium lag de sterfte-

curve jaren na elkaar boven het niveau van de geboortecurve zodat toen van een echte mortaliteitscrisis kon worden gesproken. De beslissende factor die het sterfteniveau omhoog joeg bleek het oorlogsgeweld te zijn. Dit is zonder meer duidelijk voor de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748).

 Wil men de bevolkingsevolutie in het Waasland iets specifieker bekijken, dan kan men een onderscheid maken tussen de verschillende regio’s.

Als we de polders buiten beschouwing laten kunnen we het Waasland in twee subregio’s onderverdelen, namelijk de zandstreek en de zandleemstreek. Tot 1740 was de bevolkingsvermeerdering vooral gesitueerd in de dorpen van de meer vruchtbare zandleemstreek (Burcht, Kruibeke, Bazel, Temse, Tielrode, Elversele en Haasdonk).[22]

Ook deze ontwikkeling werd ten dele bepaald door exogene factoren zoals oorlogs-

omstandigheden. Zo geeft de streekliteratuur (onder andere de kroniek van Frans Jozef de Castro) de indruk dat de westelijk gelegen dorpen (de zandstreek) veel zwaarder te lijden hadden onder de militaire campagnes van de Spaanse Successieoorlog dan de gemeenten uit de zandleemstreek.

 

 

HOOFDSTUK 2: DE GERECHTELIJKE INSTELLINGEN

 

1. DE KEURE VAN HET LAND VAN WAAS

 

Het Waasland was een gebied dat toebehoorde aan de graaf van Vlaanderen. Het ressorteerde onder de rechtsmacht van de Gentse burggraaf. Door de toekenning van de Keure van 1241 van gravin Johanna van Constantinopel werd het Land van Waas tot een afzonderlijk rechtsgebied uitgeroepen. De Keure of algemene wet voor burgerlijke en lijfstraffelijke zaken bleef de grondwet van dit rechtsgebied tot het einde van de achttiende eeuw. Hierbij werd een college van zeven hoofdschepenen ingesteld dat om de twee maanden in Sint-Niklaas zou vergaderen.[23] Door deze Keure werd het Land van Waas ingedeeld in twee administratieve delen: de Keuregemeenten, waar het hoofdcollege in naam van de graaf van Vlaanderen het opperste gezag uitoefende en negen gemeenten die buiten de Keure waren gelegen.[24]

Omdat zes van deze gemeenten in apanage werden gegeven aan de kinderen of gunstelingen van de vorst werden zij ‘Apanagegemeenten’ genoemd. Deze gemeenten hadden hun eigen burgerlijke en strafrechterlijke instellingen. Verder waren ze enkel voor de lasten voor de vorst onderworpen aan het hoofdcollege (bijvoorbeeld voor de inning van de beden in oorlogstijd).[25] Voorbeelden van dergelijke gemeenten vormen Beveren, Burcht, Eksaarde, Rupelmonde en Temse. De gemeenten die onder de Keure ressorteerden waren de volgende: Bazel, Belsele, Daknam, Elversele, Lokeren, Melsele, Moerbeke, Nieuwkerken, Sint-Pauwels, Sinaai, Stekene, Tielrode, Vrasene en Waasmunster. Ook Kruibeke en Zwijndrecht behoorden tot deze groep maar zij werden ‘Vazallen van de Keure’ genoemd.

In 1322 kregen de hoofdschepenen een grotere bevoegdheid inzake rechtsspraak van graaf Robrecht van Bethune. Toen de leden van het hoofdcollege enkele jaren later in verzet traden tegen graaf Lodewijk van Nevers trok deze laatste de Keure in en werden alle privéleges ongeldig verklaard. De oude situatie werd terug hersteld na het betalen van een zware som ten voordele van de graaf. Na de nederlaag in de slag van Gavere verloor het Waasland in 1453 andermaal de Keure en zijn privéleges.[26] Na het betalen van een boete van 8000 Parijse ponden herstelde graaf Filips de Goede het gezag van het hoofdcollege op basis van de Keure.

Maar voortaan eigende de graaf zich de reformatie- en appelatiebevoegdheid in de Wase rechtskwesties toe. Hierdoor konden de inwoners van de gemeenten van de Keure tegen de vonnissen van het hoofdcollege in beroep gaan bij de Raad van Vlaanderen.[27]

Naast de Keure waren er ook nog de Costumen. Hoewel hiervan reeds in 1521 voor de eerste maal een ontwerp was gemaakt, werden de Costumen van het Land van Waas pas in 1618 gehomologeerd door de aartshertogen Albrecht en Isabella.

 

2. DE GERECHTELIJKE INSTELLINGEN IN HET LAND VAN WAAS

 

2.1. DE HOOGBALJUW VAN HET LAND VAN WAAS

 

In 1305 werd het Waasland een apart baljuwschap.[28] Tijdens de regering van Jan Zonder Vrees werd de baljuw van het Land van Waas onafhankelijk van Gent.[29]

De hoogbaljuw van het Land van Waas stond aan het hoofd van het hoofdcollege, het hoogste bestuurlijke en rechterlijke orgaan in het Land van Waas. Hij ontving zijn benoeming uit de handen van de vorst. In het begin van de achttiende eeuw tot aan het jaar 1728 was Ferdinand Philipe, baron van Boneem, de hoofdbaljuw. Op 31 maart 1728 werd hij opgevolgd door Frederick François Hubert Volkaert, de graaf van Welden en Liberchy. Deze droeg reeds in 1730 het ambt over aan Jacob Ferdinande Van der Sare, heer van Maneghem.[30]  

Het was in de achttiende eeuw gewoonte geworden dat de hoogbaljuw zich liet vervangen door een stadhouder. In 1730 was Jan Baptiste De Rechter stadhouder van het Waasland.

 

2.2. DE SCHEPENBANKEN VAN DE KEURE

 

De gemeenten van de Keure, parochies of kleinere territoriale eenheden hadden een eigen lokale schepenbank: de vierscharen van de Keuregemeenten.

Deze vierscharen hadden enkele geringe bevoegdheden wat betreft de strafrechts-

pleging. Ze mochten oordelen over de lichtere criminaliteit. Een voorbeeld hiervan vormen de misdrijven waarbij geen sprake was van aanslag op personen.[31] Na het getuigenverhoor werd de procedure door de stadhouder in werking gezet. De vierscharen konden de beschuldigden veroordelen tot het betalen van een boete, een verbeurdverklaring van goederen of een verbanning.

Kruibeke en Zwijndrecht, vazallen van de Keure, hadden een aparte strafrechterlijke bevoegdheid.[32]

 

2.3. DE SCHEPENBANKEN VAN DE APANAGE

 

De apanagegemeenten hadden eigen strafrechterlijke bevoegdheden. Zij konden de zware criminaliteit zelfstandig aanpakken. Zij konden de verdachten zelfstandig

veroordelen tot lijfstraffen en de doodstraf. Vandaar dat de gemeenten Beveren, Burcht, Eksaarde, Rupelmonde en Temse over een eigen executieplaats beschikten.[33]

Bart De Bruyne schrijft over 2 dergelijke executies in deze apanagegemeenten die worden verhaald in de kroniek van Daniël Braem: “Den 31 ditto is tot Beveren in het landt van Waes levende geraberackt en den hals afgesneden eenen Joos Passemier bals in de Swaen tot Haesdonck, omdat hij eenen Hollander bij hem woonende bij nacht had vermoert. Sijn vrou, A…M… geboortich van Basel, door grote voorspraeck wiert gegeselt ende eenen eeuwigen ban, om dat sij hem in de moert behulpich hadde geweest.” Voor 1719 vermeldt de kroniek: “Dit jaer op vasten avondt heeft men binnen de baronnye van Exaerden in het landt van Waes eenen moordenaar die den weirt uyt den Hul boven Lokeren hadde doot gesteken, onthooft.”[34]

De gevallen van zware criminaliteit binnen deze apanagegemeenten die niet voor het leenhof werden gebracht, maar binnen de apanage zelf werden geregeld (zoals de twee bovenvermelde voorbeelden) zijn dus in de door ons onderzochte bronnen niet terug te vinden en werden in dit overzicht van de criminaliteit niet opgenomen.

De burgerlijke rechtspleging binnen de apanagegemeenten ressorteerde onder de Raad van Vlaanderen. Bij de strafzaken kon geen beroep aangetekend worden. Het vonnis van deze schepenbanken was defenitief.

 

2.4. HET HOOFDCOLLEGE VAN HET LAND VAN WAAS

 

Het hoofdcollege van het Land van Waas werd opgericht naar aanleiding van de uitvaardiging van de Keure van 1241. Er werden zeven schepenen aangesteld en de hoogbaljuw nam het voorzittersschap waar.[35] Het hoofdcollege vergaderde meestal te Sint-Niklaas. In de zestiende eeuw werd het college aangevuld met een raads- pensionnaris, een griffier, een procureur en een ontvanger.[36] In de Keure werd bepaald dat er om de twee maanden zou worden vergaderd maar al spoedig dienden er meer zittingen te komen. In 1725 werd dan bepaald dat het hoofdcollege driemaal per week zou samenkomen: op woensdag, donderdag en vrijdag.[37]

 De bevoegdheden en activiteiten van het hoofdcollege waren veelal van bestuurlijk-

financiële aard. Het hoofdcollege stond in voor het dagelijks bestuur in de kasselrij en stond in voor de inning van de beden, de overhoring van de rekeningen van de lokale vierscharen en dergelijke meer. Ook militaire aangelegenheden lagen binnen haar bevoegdheden.

Op gerechtelijk vlak kon het hoofdcollege vonnissen uitspreken in burgerlijke en criminele zaken. Het hoofdcollege was een beroepshof voor alle gemeenten van de Keure wat betreft civiele zaken. Er was appel mogelijk bij de Raad van Vlaanderen.

Ook voor de lichtere strafzaken die door de lokale schepenbanken gevonnist mochten worden, was beroep mogelijk bij het hoofdcollege. Alle ernstige strafzaken werden echter doorverwezen naar het leenhof. In vergelijking met het leenhof was de straf- rechterlijke bevoegdheid van het hoofdcollege zeer gering. Dit leidde dan ook tot een voortdurende strijd tussen beide instellingen. In de tweede helft van de zeventiende eeuw en de hele achttiende eeuw door zou het hoofdcollege pogen om de bevoegdheid van de “ ’s gravenmannen van den hove van Waes” naar zich toe te schuiven. Deze pogingen draaiden echter op niets uit.[38]

 Het hoofdcollege kende in die eerste decennia van de achttiende eeuw bewogen tijden. Op 13 september 1708 werd Sint-Niklaas door de Fransen ingenomen. Ze namen direct enkele belangrijke gijzelaars: Frans Jozef de Castro, de zoon van de hoofd- schepen, Pieter Zaman en Jacob Ferdinand, de zoon van de ontvanger generaal. Ook François Ramont en Jan Pappelier werden gevangen genomen. Zij werden naar Gent gevoerd waar ze verschillende maanden in verscheidene herbergen dienden te verblijven en uitgangsverbod kregen.[39] Het hoofdcollege werd naar Antwerpen verplaatst waar het verder zou moeten functioneren. De Fransen hadden bij afwezig- heid van het college een eigen gerechtshof opgericht. Dit alles zorgde voor grote onregelmatigheden in het functioneren van de gerechtelijke molen.

Frans Jozef de Castro, die in 1719 zijn overleden vader, de heer van Puivelde, had opgevolgd als hoofdschepen en dit tot 1761 zou blijven, kon tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog de herhaling van dergelijke toestanden vermijden. Het hoofdcollege mocht toen in volle oorlogstijd in het Waasland blijven zodat er op het vlak van bestuur en rechtspraak een grotere continuïteit heerste dan tijdens de eerste jaren van de achttiende eeuw.

 

2.5. HET LEENHOF VAN HET LAND VAN WAAS

 

De hogere criminele rechtspraak in de Keure kwam toe aan het Leenhof. Er waren in het Land van Waas voldoende leenmannen om een leenhof te kunnen instellen. Aanvankelijk werden de zeven leenhouders die in de instelling zouden zetelen door de hoogbaljuw gekozen. Op voorspraak van de hoogbaljuw werd dan vergaderd op het grafelijk slot van Rupelmonde.[40] Door de homologatie van de Costumen van het Land van Waas in 1618 door de aartshertogen Albrecht en Isabella werd beslist dat jaarlijks zeven “’s gravenmannen” werden gekozen. De zeven leenmannen die aftraden moesten dan een lijst voorleggen van veertien mogelijke opvolgers waaruit door de hoogbaljuw dan zeven personen werden gekozen die dan verplicht waren de taak op zich te nemen.[41] Vanaf 1662, na de verkoop van het grafelijk slot te Rupelmonde, vonden de vergaderingen plaats te Sint-Niklaas.

Naast de hoogbaljuw, die voorzitter was en de zeven leenmannen werd ook een ontvanger en een griffier aangesteld. De griffier was de persoon die een verslag van de vonnissen optekende. De optekening vond plaats in de “régistres criminelles”. Zij staan beter bekend als de “criminele sententieboeken”. De optekening van deze registers startte in 1522. Tot het begin van de achttiende eeuw, toen de confrontaties tussen het hoofdcollege en het leenhof heviger werden, waren de griffiers van beide instellingen één en dezelfde persoon.

Het leenhof behandelde alle ernstige strafzaken. Hieronder verstond men onder andere moord, doodslag, verminking, verkrachting, huisbraak en toverij.[42] Via de sententieboeken krijgt men zo een beeld van de zwaardere criminaliteit.

Als de beschuldigde niet tot openbare schuldbekentenissen overging, werd gebruik gemaakt van de tortuur om hem tot bekentenissen te dwingen. Hierbij was echter de aanwezigheid van twee hoofdschepenen vereist. De tortuur of “scherp examen” zou tot in de achttiende eeuw gebruikt worden. Het leenhof sprak na de toegevingen dan meestal zware straffen uit.

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 


1] E. DILIS, “De schipbruggen tussen Antwerpen en het Vlaams Hoofd”, in: Annalen van de koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, XXIII, 1904, p.61.

[2] F. VAN NAEMEN, “Chronique de François-Joseph de Castro”, in: Annalen van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, IX-XII, 1882-1890, s.p.  

[3] E. DILIS, op.cit., p.62.

[4] L.T. MAES, “De criminaliteit te Antwerpen in de achttiende eeuw”, in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden (’s Gravenhage), XCIII, 2, 1978, p.324.  

[5] B. DE BRUYNE, “Van lantloopers ende quaetdoenders, bedelaers ende vagebonden, ballinghen ende rabauwen”, in: Annalen van de koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, XCIV, 1991, 1, p.80.

[6] R. DE BOCK, “Het belastingsstelsel in het Land van Waas in de 17e en 18e eeuw”, in: Annalen van de koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, LXVIII, 1963, p.26.          

[7] F. VAN NAEMEN, op.cit., p. 368.

[8] Ibid., p. 372.

[9] F. VANHEMELRYCK, “Misdaad en straf: Recent onderzoek naar de geschiedenis der criminaliteit”, in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden (’s Gravenhage), XCIII, 2, 1978, p.184.

[10] J. BLOMME, “Bevolking, landbouw en rurale industrie in het Land van Waas (XVIIIe eeuw)”, in: Annalen van de koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, 1984, 1, p. 131.

[11] L. VAN SPEYBROUCK, “De wijziging van- het landschapsbeeld en van het leven van de mens in het Land van Waas in de 18e eeuw”, in: Annalen van de koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, LV, 1947, 1, p. 50.

[12] R. DE BOCK, op.cit., p. 18.

[13] L. VAN SPEYBROUCK, op.cit., p. 51.

[14] J. BLOMME, op.cit., p. 132.

[15] Ibid., p. 170.

[16] J. BLOMME, op.cit., p. 129.

[17] Ibid., p. 146.

[18] J. BLOMME, op.cit., p. 162.

[19] Ibid., p. 163.

[20] Ibid., p. 138.

[21] Ibid., pp. 138-139.

[22] J. BLOMME, op.cit., p. 140.

[23] W. PREVENIER en B. AUGUSTIJN, De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, p. 448.

[24] R. DE BOCK, Het hoofdcollege van het Land van Waas, 1648-1794, Gent, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1964, XXII, p. 223.

[25] Ibid., p. 224.

[26] F. DE POTTER EN J. BROECKAERT, Geschiedenis der stad St-Nicolaas, Gent, Annoot-Braeckman, 1881, p. 32.

[27] R. DE BOCK, op.cit., p. 226.

[28] W. PREVENIER en B. AUGUSTIJN, op.cit., p. 447.

[29] J. DHONDT, “Het Land van Waas in het graafschap Vlaanderen”, in: Annalen van de koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, LIV, 1943, p. 54.

[30] F. VAN NAEMEN, op.cit., p. 380.

[31] R. DE BOCK, op.cit., p. 224.

[32] Ibid., p. 224.

[33] P. DE WIN, “Enkele schandpalen in het Land van Waas”, in: Annalen van de koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, LXXXIIX, 1983, pp. 209-240.

[34] B. DE BRUYNE, op.cit., p. 102.

[35] W. PREVENIER en B. AUGUSTIJN, op.cit., p. 448.

[36] Ibid., p. 449.

[37] F. DE POTTER en J. BROECKAERT, op.cit., p. 34.

[38] R. DE BOCK, op.cit., p. 234.

[39] F. VAN NAEMEN, op.cit., p. 384.

[40] R. DE BOCK, op.cit., p. 226.

[41] Ibid., p. 228.

[42] R. DE BOCK, op.cit., p. 228.