Criminaliteit in het land van Waas . 1700 - 1750. (Peter Catthoor). |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
ALGEMEEN BESLUIT
In deze studie hebben we gepoogd een beeld op te hangen van de criminaliteit in
het Waasland tijdens de eerste helft van de achttiende eeuw. We willen nog eens
benadrukken dat het hier geen totaalbeeld van de aanwezige criminaliteit
betreft. Omwille van allerlei redenen die reeds in de inleiding zijn aangehaald
kunnen we het voorgaande beschouwen als een studie over “criminaliteit in het
Waasland” en niet over “dé criminaliteit in het Waasland”. Toch zijn de grote
lijnen en de zwaartepunten, vooral dan van de zwaardere criminaliteitsvormen,
ons bekend en zijn we op basis daarvan tot enkele besluiten en conclusies kunnen
komen die we hier kort nog eens zouden willen aanhalen en overlopen.
Bijna de helft van alle gepleegde criminele feiten bestond in de door ons
bestudeerde periode uit vermogensmisdrijven (41%). Op de tweede plaats kwamen de
politieovertredingen (29%); dit was één van de redenen waarom aan dit
verschijnsel van landloperij en bedelarij een apart deel werd gewijd. Opvallend,
en dit tegen enkele algemene opvattingen en vroegere studies in, was het, in
relatieve termen, geringer aantal gewelddelicten (19%). Het aandeel van de
overige misdrijven (politieke misdrijven en zedendelicten) was nog veel
geringer.
Binnen de categorie van de
gewelddelicten nam de subcategorie fysiek geweld de grootste plaats in (52%). In
deze subcategorie kon een onderscheid gemaakt worden tussen fysiek geweld zonder
wapens (12 gevallen) en fysiek geweld met wapens (23 gevallen). Voor deze
laatste groep geldt dat zowel gewone als minder traditionele wapens (stok,
stoel,…) werden gehanteerd. Wapendracht was in die tijd trouwens een vrij
normale zaak. Dit verklaart waarom in die dagen zoveel geschillen een
noodlottige afloop kenden. Deze zaken werden geklasseerd onder doodslag. Een
andere verklaring voor de vele vechtpartijen lag in het overmatige drankgebruik.
Het verklaart mede het feit dat 60% van alle gevallen van doodslag in een
herberg plaatsvonden.
De gewelddelicten kenden een vrij gelijk verloop, op uitzondering van de periode
1740- 1750 waarin ze veel minder frequent voorkwamen.
Zowel bij de geweld- als bij de vermogensdelicten kon men spreken van het
verschijnsel ‘intern geweld’. De armere lagen van de bevolking vormden een
gevaarlijke klasse voor zichzelf. Ze vochten met elkaar en beroofden in vele
gevallen elkaar in plaats van leden van een hogere klasse.
Zoals gezegd vormden vermogensdelicten de meest omvangrijke categorie van
misdrijven. Binnen deze categorie stak diefstal er met kop en schouders bovenuit
Ondanks een gunstige ligging waren er in het Waasland weinig gevallen van heling
bekend. De gestolen goederen bleven meestal dan nog in lokale circulatie wat de
pakkans van de helers vergrootte. Ook het aantal gevallen van straatroof en
struikroverij waren beperkt.
De gestolen goederen bestonden voornamelijk uit kledij en textiel (samen 43%).
Daarnaast waren geld, voedsel, gouden sieraden, zilver-, koper- en tinwerk en
dieren betrekkelijk populair bij dieven. De overige producten werden zelden
gestolen.
Er bestond in het Waasland in die dagen een spectaculair geval van afpersing:
aan de overzetdienst van het Veer hadden een aantal corrupte soldaten en
“guarden van den tol” een verbond gesloten om reizigers en handelaars af te
persen.
Het aandeel van vrouwen als dader van een vermogensdelict lag hoger dan bij de
gewelddelicten (32 vrouwen tegenover 94 mannen), maar toch bleek het
misdaadmilieu eerder een mannenwereld te zijn. 86% van de daders bevond zich in
de leeftijdscategorie 10- 39 jaar. Opvallend was het groot aantal tieners; veel
jongeren bleken reeds op erg jonge leeftijd op het dievenpad te zijn. In
vergelijking met de gewelddelicten waren ook veel meer daders van buiten het
Waasland afkomstig; negen kwamen zelfs uit het buitenland. De groepsvorming was
meestal beperkt: de meeste daders waren alleen of met twee op stap.
Georganiseerde dievenbenden kwamen, op één uitzondering na, niet in het Waasland
voor. Andere groepjes dienden te worden gezien als korte en tijdelijke vormen
van samenwerking tussen een paar misdadigers die daarna elk hun eigen weg
gingen. Het recidivisme lag bij deze mensen ontzettend laag, maar de oorzaak
hiervan dient waarschijnlijk gezocht te worden in de onefficiënte werking van
het toenmalige politieapparaat. Opvallend is ook dat veel soldaten zich
misdroegen en tot misdaden overgingen.
Een apart deel werd gewijd aan landlopers en bedelaars. Ook hier konden, na
analyse van de gegevens, enkele besluiten en conclusies getrokken worden. Het
Waasland kende een opstoot van bedelaars en zwervers, zowel autochtone als
exotische zwervers, met name de zigeuners of egyptenaars, in de periode 1730-
1750. Die zwervers werden in die periode als een gevaar voor de openbare gezien.
Daarom werden ze als onbetrouwbaren, onmaatschappelijken en criminelen beschouwd
en dienden ze met strenge, repressieve maatregelen te worden benaderd. De
sociaal- economische oorzaken van al die armoede stonden in die tijd nooit ter
discussie. Pogingen om het pauperisme tegen te gaan draaiden uit op een
mislukking.
Op een aantal van 77 sententies werden in totaal 105 personen voor vagebonderen
en/of bedelen veroordeeld. Samen met diegenen die de dans ontsprongen was dit
goed voor een aantal van 140 personen. Opmerkelijk was dat er meer vrouwelijke
zwervers en bedelaars werden veroordeeld dan mannelijke (63 tegenover 42).
De meeste van deze personen bevonden zich in de leeftijdscategorie van 20 tot 39
jaar. Toch had men ook hier te maken met vele rondzwervende jongeren en tieners.
Deze waren meestal wel in gezelschap van oudere mensen. Onder de landlopers
heerste een relatief grote mobiliteit. Diegenen die het Waasland aandeden hadden
veelal reeds een lange tocht of tal van omzwervingen achter de rug.
Tegen vele vooroordelen, beeldvorming en vroeger historisch onderzoek in hebben
we kunnen vaststellen dat, alvast wat het Waasland betreft, de veroordeelde
landlopers en bedelaars geen onverbeterlijke misdadigers bleken te zijn. Slechts
twintig personen hadden naast landloperij en/of bedelarij nog een ander delict
op hun kerfstok. Meestal betrof het diefstal. Het recidivisme lag hoger dan bij
daders van geweld- en vermogensdelicten, maar ook niet opmerkelijk hoog (33
personen op 105).
Dankzij figuren als Cesare Beccaria, Montesquieu, Voltaire en Villain XIV ging
men ernstig nadenken over problemen van strafrecht en konden uiteindelijk een
aantal hervormingen doorgevoerd worden die de rechtszekerheid verhoogden en een
humanere behandeling mogelijk maakten.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |