Vrouwen en Ontwikkelingssamenwerking in Vlaanderen. De Commissie Ontwikkelingssamenwerking (COS) van de Nationale Vrouwenraad (1979-1993). (Daniëlle De Vooght)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL 2

DE COMMISSIE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING VAN DE NATIONALE VROUWENRAAD

 

Hoofdstuk 6: Ontstaan van de COS en haar organisatiestructuur

 

Om de werking van de bestudeerde commissie te kunnen plaatsen binnen het geheel van de Nationale Vrouwenraad, is het interessant na te gaan of deze commissie misschien enige voorlopers kende doorheen het bestaan van de Vrouwenraad. Was er reeds in een vroegere periode aandacht voor de minder ontwikkelde gebieden, werd deze aandacht toegespitst op vrouwen en op welke manier werkte men rond het ontwikkelingsthema? Aansluitend hierop moet worden bekeken uit welke idee de commissie ontwikkelingssamenwerking ontstaan is. Verder is het noodzakelijk te weten op welke manieren de COS tewerk kon gaan. Hiermee wordt bedoeld of de commissie eigen statuten had en welke deze waren en welke positie de COS bekleedde binnen de totale werking van de Nationale Vrouwenraad. Kon de COS eigen standpunten naar voren brengen en zelf initiatief tot actie nemen of werd de werking eerder bepaald door het Bureau van de Nationale Vrouwenraad?

 

 

1.De interesse voor ontwikkelingskwesties binnen de Nationale Vrouwenraad

 

Zoals reeds duidelijk werd uit het eerste deel, bestond de Nationale Vrouwenraad reeds in het begin van de twintigste eeuw. Bijgevolg maakte zij nog een groot deel van de koloniale periode mee. Binnen de Nationale Vrouwenraad bestond daarom een Commission coloniale du Conseil Nationale des Femmes Belges[328]. Deze commissie kan bekeken worden als de voorloper van de bestudeerde Commissie Ontwikkelingssamenwerking, hoewel uiteraard een koloniale commissie en een commissie ontwikkelingssamenwerking misschien wel elkaars tegenpolen kunnen genoemd worden. Uit het archief werd echter niet duidelijk waarvoor deze koloniale commissie stond en hoe zij tewerkging. Na de onafhankelijkheid van de Belgische kolonies werd deze commissie omgedoopt tot Commission de la coöpération au développement[329] . De COS had dus een voorloper gedurende de jaren zestig. Sinds 1964 richtte de Vrouwenraad zich naar de ontwikkelingslanden, volgens de richtlijnen van de Internationale Vrouwenraad. Deze laatste zag in haar rangen namelijk meer en meer vrouwenraden uit die zogenaamde ontwikkelingslanden en wilde haar invloed gebruiken, opdat “het westen zich meer betrokken zou voelen met de hongerlijdende Derde Wereld[330]”. Hieruit blijkt onmiddellijk de ‘ideologie’ achter de interesse. Het ‘rijke westen’ moest een oplossing zoeken voor de honger in de wereld. De Nationale Vrouwenraad handelde vooral vanuit caritatief oogpunt, wat, zoals reeds aangehaald in hoofdstuk vijf, op dat moment de heersende tendens was in de geïndustrialiseerde wereld.

Deze betrokkenheid wilde de commissie bekomen door sensibilisering van de Belgische[331] vrouw door middel van lezingen[332]. Zo werden bijvoorbeeld een Japanse vrouw en een Afrikaniste uitgenodigd om over hun ervaringen te komen vertellen. Deze lezingen behandelden vooral de levensomstandigheden in de Derde Wereld en niet noodzakelijk de rol van de vrouw binnen die wereld. Zoals reeds gesteld in hoofdstuk vijf was er vanuit het Belgische ontwikkelingsbeleid in de jaren zestig nog geen specifieke aandacht voor de vrouw in de Derde Wereld ontstaan. De Nationale Vrouwenraad bleek in deze traditie mee te gaan: “voor het officiële beleid zijn sociaal-feministische aandachtspunten niet interessant,..., daarom worden voorlopig enkel lezingen gehouden[333]”. In hoofdstuk twee werd reeds aangehaald dat de Nationale Vrouwenraad vooral haar slag wilde thuishalen door een gematigde opstelling. Deze was telkens het resultaat van een consensus die bereikt werd onder haar vele leden. Van bij de oprichting bestond de Vrouwenraad immers uit verschillende verenigingen[334]. Ook voor wat betreft ontwikkelingssamenwerking in de jaren zestig bleek de raad niet te willen ingaan tegen het officiële beleid.

Gedurende de tweede helft van de jaren zestig werkte de commissie voornamelijk samen met de Commissie Migratie[335] en met de Commissie Internationale Betrekkingen. Samen bestudeerden zij onder andere de ontvangst van buitenlandse arbeidsters in België.

De Commissie Ontwikkelingssamenwerking bestond nog in het begin van de jaren zeventig, maar had geen concrete werking meer, ondanks goede ideeën van de medewerksters: “De commissie voor ontwikkelingssamenwerking, en haar voorzitster ... hadden veel inzichten; de drukke bezigheden... hebben nochtans niet toegelaten hiervoor concrete vorm te geven[336]”. Vanaf 1974 is echter geen sprake[337] meer van de Commissie Ontwikkelingssamenwerking. Er bestaan nog wel commissies voor arbeid, huisvesting, familiaal leven en migratie. Na de splitsing van de Nationale Vrouwenraad in een Franstalige en een Nederlandstalige[338] afdeling werkte de Nederlandstalige afdeling eveneens met commissies. Ook hier werd tijdens de eerste werkingsjaren geen Commissie Ontwikkelingssamenwerking opgestart, wel commissies voor onderwijs, migratie, pers, recht, kinderwelzijn en leefmilieu. Misschien kan deze afwezigheid verklaard worden door de economische crisis in het westen?

 

 

2. De Commissie voor Ontwikkelingssamenwerking van de Nationale Vrouwenraad van België, Nederlandstalige afdeling

 

In 1979 organiseerde de NVR[339] een lessencyclus omtrent bronnen en achtergronden van actuele internationale problemen. Onderwerpen waren: het gezinsleven in de westelijke Sahara, het samengaan van ontwikkelingslanden en geïndustrialiseerde landen, de inkadering van de ontwikkelingspolitiek in de globale politiek, het Palestijnse vraagstuk, de zin van ontwikkelingssamenwerking en de plaats van de vrouw in de ontwikkelingslanden. Binnen de NVR ontstond blijkbaar opnieuw interesse in het ontwikkelingsvraagstuk, hoewel de plaats van de vrouw binnen ontwikkelingsprojecten nog niet werkelijk aan bod kwam.

In datzelfde jaar tenslotte, werd een werkgroep opgericht ter voorbereiding[340] van de VN-conferentie van de Vrouw in Kopenhagen in 1980. Uit deze werkgroep groeide een nieuwe Commissie voor Ontwikkelingssamenwerking. De Commissie Ontwikkelingssamenwerking groeide dus uit een praktische behoefte, maar eveneens uit een idee van toenmalig voorzitster van de NVR, Lily Boeykens[341]. Lily Boeykens was één van de spilfiguren van de Nederlandstalige Vrouwenraad: “Met het aantrekken van feministe Lily Boeykens… werden de werking en het uitzicht van de vrouwenorganisatie grondig veranderd[342]”. Zij was actief lid van VOK en PAG en was voorzitter van de Nederlandstalige Vrouwenraad bij de splitsing, dus 1976-1979 en opnieuw van 1981 tot 1992. Bovendien was mevrouw Boeykens voorzitter van de Internationale Vrouwenraad van 1988 tot 1992. Het is erg interessant om te zien dat één van de belangrijkste figuren van de Vrouwenraad, medeoprichtster was van de COS. Men hechtte hieraan blijkbaar veel belang. Lily Boeykens had immers via de Internationale Vrouwenraad veel contacten met de vrouwenraden uit de zogenaamde ontwikkelingslanden[343] en leerde op die manier de behoeften kennen van de vrouwen uit deze landen. Via haar eigen Vrouwenraad wilde zij deze vrouwen helpen, met als resultaat de heroprichting van een commissie voor ontwikkelingssamenwerking.

 

De statuten

 

Op 17 februari 1981 werd de COS een vzw[344]. Deze maatregel was nodig om erkend te kunnen worden als NGO. NGO’s hadden recht op overheidssubsidies, waaraan de commissie behoefte had om projecten in de Derde Wereld te kunnen steunen[345]. De vereniging werd opgericht in de schoot van de vzw Nationale Vrouwenraad van België, Nederlandstalige afdeling, onder de benaming: ‘Commissie voor Ontwikkelingssamenwerking van de Nationale Vrouwenraad van België, Nederlandstalige afdeling’ en werd gevestigd te Brussel. Naast Lily Boeykens waren de stichtende leden allen ‘ronkende namen’[346] uit de Vrouwenraad. Tot het Bureau behoorden: Georgette De Wit (personeelschef Agfa Gevaert, voorzitter van de Commissie Arbeid in de jaren zeventig en tachtig; vanaf 1988 lid van de Commissie Vrouwen en Tewerkstelling van de Internationale Vrouwenraad), Maureen Wittock (sociologe, voorzitter van de Commissie Verbruikers in de jaren tachtig, lid vanwege de Coöperatieve Vrouwenbeweging), Violette Vansteenlandt (planoloog, vice-voorzitter van de Nederlandstalige afdeling van de Vrouwenraad sinds 1977, voorzitter van de Commissie Leefmilieu in de jaren tachtig), Marguerite Blancke (advocaat, lid vanwege CMBV, vice-voorzitter van de NVR vanaf 1979), Cecilia Andersen (doctor in de rechten, ervaring op gebeid van ontwikkelingswerk en werder nog personen die allen bij de splitsing van de Nationale Vrouwenraad waren betrokken geweest[347].

De hoofddoelstelling van de vereniging was de ontwikkelingssamenwerking. De verwezenlijking van deze doelstelling trachtte zij te bereiken binnen het kader van de Nationale Vrouwenraad van België, Nederlandstalige afdeling, onder andere via het organiseren van voorlichtingsactiviteiten en het uitvoeren van studies. De vereniging werd opgericht voor onbepaalde duur en mocht alle roerende en onroerende goederen bezitten, noodzakelijk ter verwezenlijking van haar doel.

De leden bestonden uit:

De leden werden verkozen voor drie jaar en waren herkiesbaar, ze werden verkozen door de algemene vergadering van de vzw. De verkiezing gebeurde volgens eenvoudige meerderheid van de stemmen.

 

Eén of meerdere leden werden onder meer met het dagelijks bestuur van de vereniging belast, via machten verkregen van het Bureau. De leden van het Bureau hadden geen persoonlijke verplichting met betrekking tot de verbintenissen van de vereniging. Hun verantwoordelijkheid beperkte zich tot het vervullen van hun opdrachten. Het Bureau had de meest volstrekte bevoegdheden voor het beheer van de vereniging, zoals het doen van betalingen en het ontvangen van betalingen, het aanvaarden van subsidies, het afsluiten van contracten en het benoemen en ontslaan van bedienden en leden van het personeel van de vereniging. Het Bureau nam de dringende beslissingen, kon de Algemene Vergadering bijeenroepen en bepaalde de dagorde.

 

De Algemene Vergadering was de opperste macht van de vereniging en had de volgende bevoegdheden:

De Algemene Vergadering werd bijeengeroepen door het Bureau en kwam minstens eenmaal per jaar samen. Verder mocht het bureau een Algemene Vergadering bijeenroepen telkens dit noodzakelijk[349] was voor het belang van de vereniging.

 

De vereniging legde haar programma ter goedkeuring voor aan het Bureau van de vzw Nationale Vrouwenraad van België, Nederlandstalige afdeling. Zij moest eveneens verslag uitbrengen over haar werkzaamheden, minstens eenmaal per jaar en telkens wanneer het nodig werd geacht[350]. Ook de inkomsten en uitgaven van het voorbije dienstjaar en de begroting van het volgende dienstjaar moesten ter goedkeuring[351] worden voorgelegd aan de jaarlijkse Algemene Vergadering. Tenslotte kon enkel tot wijziging van de statuten en ontbinding van de vereniging besloten worden door een Algemene Vergadering.

 

Tweemaal werden wijzigingen in de statuten doorgevoerd, telkens in verband met een verandering in het Bureau. In 1987 werd een nieuw Bureau samengesteld. “Omwille van hun verbondenheid met organisaties werkzaam op het vlak van de ontwikkelingssamenwerking, en tevens omwille van hun reeds verschillende jaren op vrijwillige basis meewerken bij de COS, worden volgende personen aanvaard als lid van de vzw: Frieda Hermans voor de Socialistisch Vooruitziende Vrouwen wordt secretaris, Marleen Sannen van de Studie- en ActieGroep voor Ontwikkelingssamenwerking wordt penningmeester en Lisette Caubergs van ATOL (Aangepaste Technologie voor OntwikkelingsLanden) en Chris Quirijnen van het NCOS worden lid[352]”. Belangrijke opmerking hierbij is dat deze personen werden opgenomen omwille van hun verbondenheid met derdewereldorganisaties. In 1989 werd het Bureau opnieuw aangepast naar aanleiding van het ontslag van enkele bestuursleden. Marleen Sannen, Frieda Hermans en Lisette Caubergs boden hun ontslag aan, omdat zij de werking van de COS niet langer konden combineren met hun andere bezigheden en omdat zij het niet eens waren met de toekomstplannen van de commissie[353]. Later zal blijken dat de commissie op het einde van de jaren tachtig meer aandacht ging schenken aan de werking in eigen land, terwijl deze personen liever projecten in de Derde Wereld wilden steunen en liever iets minder ‘voorzichtig’ tewerkgingen[354]. Hieropvolgend besliste Cecilia Andersen, jarenlang voorzitter van de COS, eveneens haar activiteiten binnen de commissie te stoppen. Zij kon de COS steeds moeilijker combineren met haar beroeps- en privébezigheden en vond het ontslag van de drie bovengenoemde leden een enorm verlies voor wat betreft technische expertise[355]. Zij werden opgevolgd door Aline Beernaerts (Vrouwen in de VU, voorzitter van de Commisie Kinderwelzijn) als voorzitter, Denise Deslee (werkzaam in onder andere de Commissie gezondheid) als penningmeester en Jeanette Remaut als secretaris[356]. De ‘Derde Wereld-experten’ werden dus vervangen door medewerkers van binnen de vrouwenbeweging!

In datzelfde jaar 1989 werd bovendien de naam van de commissie veranderd in ‘Commissie Ontwikkelingssamenwerking van de Nationale Vrouwenraad’. Op 8 september 1993 werd de Commissie Ontwikkelingssamenwerking van de Nationale Vrouwenraad ontbonden, hoewel de activiteitet reeds werden stopgezet in april 1991[357]. Het ontbinden van een vzw kan echter wat tijd in beslag nemen, omdat alle bestuursleden terug moeten samenkomen en dergelijke[358].

 

De identiteit van de commissie

 

De belangrijkste doelstelling van de COS was de ontwikkelingssamenwerking, zo bleek uit de statuten. Toch was het niet eenvoudig deze doelstelling verder in te vullen en ten uitvoer te brengen. De COS kampte doorheen haar bestaan met een ‘identiteitscrisis’. Was de commissie een overkoepelend[359] orgaan dat alle vrouwen die iets met ontwikkelingssamenwerking te maken hadden, vertegenwoordigde of was de commissie een gewone niet-gouvernementele organisatie met kleine projectjes? Men was het erover eens dat de COS zich moest blijven richten op specifieke kleine projecten in verband met vrouwenwelzijn. Daarnaast was het de bedoeling de aandacht van andere organisaties te vestigen op typische ‘vrouwenkwesties’. Op deze manier wilde de COS een bijdrage leveren aan de strijd om meer vrouwvriendelijkheid binnen projecten. De COS wilde vooral kleine projecten steunen omwille van het contact met de hulpvragende organisatie en omwille van het feit dat deze projecten meestal genegeerd werden door de grotere hulporganisaties. Belangrijk hierbij is te beseffen dat hieraan pas aandacht besteed werd vanaf het moment dat de zogenaamde experten waren toegetreden. Tijdens de beginjaren 1981 en 1982, waarin het Bureau voornamelijk bestond uit NVR-leden, waren vooral de toetreding tot het NCOS belangrijk en de bijdrage die de COS moest leveren aan het NVR-tijdschrift. “Als eerste punt op de agenda werd de aansluiting van onze vereniging bij het NCOS besproken. … De voorzitter vestigde de aandacht op de noodzaak een publicatieblad uit te geven[360]”. De profilering van de COS kwam helemaal nog niet aan bod. Dit veranderde bij de komst van Marleen Sannen van Sago. Haar aanwezigheid werd de eerste keer vermeld op 15 maart 1983. Onmiddellijk pleitte zij voor een duidelijke strategiebepaling: welke continenten wilde de COS helpen, aan welke soort ontwikkelingssamenwerking wilde men doen[361]? Vanaf dat moment werden deze vragen geregeld gesteld[362]. Er werd echter nooit een duidelijk antwoord op geformuleerd. Volgens Marleen Sannen botsten hier de NVR-leden met de leden uit de derdewereldbeweging[363]. De NVR-leden bepaalden voor een groot deel mee de standpunten waarmee naar buiten werd gekomen, maar legden zich niet toe op een werkelijke strategiebepaling. Hun bedoeling was de vrouw in de Derde Wereld helpen, maar eigenlijk hadden zij te weinig expertise om dit op een efficiënte manier te doen. “De beheerders vanuit de Vrouwenraad lid, waren afwezig bij de strategische discussies omtrent de COS, waardoor de experten het werk deden en de strategie bepaalden. De NVR-leden namen wel de beslissingen[364]”. “De COS heeft de infrastructuur niet om projecten te beheren. We behelpen ons door de ervaring van Marleen Sannen vanuit Sago[365]”. Uiteraard mag hierbij niet uit het oog verloren worden dat de Belgische ontwikkelingssamenwerking gedurende de jaren tachtig nog erg weinig aandacht had voor de vrouw binnen de ontwikkelingssamenwerking[366]. Misschien vond de NVR het hierom verstandiger ‘voorzichtig’ tewerk te gaan en zich vooral bezig te houden met de sensibilisatie van de publieke opinie? Het was toch dit verschil in opvatting dat leidde tot de ontslagindiening van bovengenoemde bestuursleden.

Belangrijk is dus te weten wat de positie van de COS binnen de Nationale Vrouwenraad was, omdat het Bureau van de NVR voor een groot deel de beleidslijnen voor alle commissies uitstippelde[367].

 

 

3. De positie van de COS binnen de Nationale Vrouwenraad

 

Het vorige deel maakte de officiële werking van de commissie duidelijk. Hieruit bleek dat de COS nog altijd gebonden was aan de Nationale Vrouwenraad. Er moest immers jaarlijks een werkingsverslag en een financieel verslag uitgebracht worden. Vanaf 1982 werden bovendien alle verslagen van vergaderingen doorgestuurd naar het Bureau van de NVR. Op welke manier beïnvloedde de Vrouwenraad de COS echter nog meer? Wat was de positie van de COS binnen de Nationale Vrouwenraad en had dit een invloed op de slagkracht van de COS?

Aanvankelijk was de band tussen de Commissie Ontwikkelingssamenwerking en de Nationale Vrouwenraad niet zo duidelijk. Een groot verschil met alle andere commissies was het feit dat de COS een vzw[368] was en daarom eigenlijk buiten de bevoegdheden van de NVR viel. Deze erkenning als vzw was noodzakelijk om in aanmerking te komen voor overheidssubsidies. Toch werd uit de statuten duidelijk dat de COS gebonden was aan de NVR en als gevolg daarvan geen eigen standpunten mocht innemen, zonder goedkeuring vooraf[369]. Nog een verschil met de andere commissies was dat de COS een drukkingsgroep naar binnen[370] toe was, terwijl de anderen druk uitoefenden op de buitenwereld. Hiermee wordt gewezen op de sensibilisering die de COS wilde bewerkstelligen binnen de andere lidverenigingen[371] van de NVR. De COS kreeg van de NVR de opdracht de NGO’s te stimuleren om meer aandacht te schenken aan vrouwenprojecten en om kritiek[372] te leveren op de projecten van andere organisaties, wanneer bleek dat er te weinig aandacht werd besteed aan vrouwen. De COS moest samenwerken met het NCOS, omdat deze koepelorganisatie ervaring had in het ontwikkelingswerk. Tenslotte kreeg de COS de opdracht als tussenpersoon op te treden tussen initiatiefnemers van projecten en financiële of technische hulpverleners of om zelf kleine projecten te ondernemen, hoofdzakelijk maatschappelijk gerichte. Op deze manier kon de COS belangrijke dingen doen voor mensen die bij andere organisaties niet aan de bak kwamen en “bewijzen dat ze geen groepje babbelende dametjes waren[373]”.

Om de positie van de commissies binnen de Vrouwenraad duidelijk te maken werden huishoudelijke reglementen en raamakkoorden opgesteld tussen die commissies en de NVR. Pas in 1987, de COS bestond dus al langer dan zeven jaar (hieruit blijkt opnieuw de moeilijke profilering), werd een raamakkoord[374] opgesteld om de band tussen de NVR en de COS duidelijk te maken. Wat werd van de COS verwacht, waarin kon de NVR tussenkomen?

De COS werd opgericht door het Bureau van de NVR en kon met verschillende studies en werkzaamheden belast worden. Het studieprogramma moest telkens worden voorgelegd aan het Bureau van de NVR en de handelingen moesten goedgekeurd worden. Bovendien was een jaarlijks verslag over de werkzaamheden vereist. De COS had het statuut van vzw en kon hierdoor op 9 september 1981 door het ABOS erkend worden als NGO voor ontwikkelingssamenwerking, waardoor de commissie in aanmerking kwam voor co-financiering van projecten door de Belgische overheid. Als NGO was de COS aangesloten bij het NCOS, dat een pluralistische koepelorganisatie is en dus verschillende niet-gouvernementele organisaties voor ontwikkelingssamenwerking bijeenbrengt.

De opdracht van de COS kaderde binnen de doelstelling van de Nationale Vrouwenraad, namelijk om door samenwerking tussen verenigingen, instellingen en personen, de economische, sociale en culturele belangen van de vrouwen en de rechten en de plichten in de samenleving en in de familie te bevorderen[375]. De specifieke opdracht van de COS situeerde zich op het terrein van ontwikkelingssamenwerking. Ontwikkeling werd gezien als een multidimensioneel dynamisch proces dat verankerd moest worden in het menselijk waardesysteem. Daarbinnen moest rekening gehouden worden met zowel sociale als economische behoeften. Het ultieme doel van ontwikkeling was volgens de NVR: “een verbetering in de materiële levensomstandigheden van de mens, een verruiming van zijn deelnemingskansen in wat gebeurt in de directe en verder verwijderde omgeving en een steeds grotere capaciteit om te beschikken over de inhoud van zijn menselijk bestaan[376]”. De COS mocht zich speciaal toeleggen op het steunen van initiatieven die betrekking hadden op het verbeteren van de economisch-sociale positie van vooral de vrouw in de Derde Wereld. Dit kon gerechtvaardigd worden binnen de werking van de NVR, aangezien de bijzondere situatie van de vrouw in de ontwikkelingslanden en omdat de doelstellingen aansloten bij de doelstellingen van de NVR. Belangrijke opmerking hierbij is het feit dat gewezen werd op de gelijkwaardige betrokkenheid van vrouwen en mannen binnen de ontwikkelingsinitiatieven. Net zoals bleek in hoofdstuk twee, streefde de NVR ook binnen ontwikkelingssamenwerking naar een samenwerking met de mannen, naar het verwerven van invloed binnen de bestaande instellingen. Vraag is of de werking van de COS kan gezien worden als een exponent van het gedachtegoed van de NVR en of zij daardoor een aanhanger van de WID of de GAD-benadering kan genoemd worden. Dit zal verder nog geanalyseerd worden aan de hand van de concrete projecten[377], aangezien ‘woorden en daden’ niet altijd hoeven overeen te stemmen.

Binnen de NVR was men ervan overtuigd dat ontwikkelingssamenwerking met de zogenaamde ontwikkelingslanden, evenzeer een invloed zou hebben op het eigen ontwikkelingsproces. Daarom kreeg de COS ook de opdracht zich toe te leggen op het bewustmakingsproces van de Belgische[378] bevolking, en vooral de vrouwen, rond de ontwikkelingssamenwerking. Ten eerste moest zij de lidverenigingen van de NVR informeren, aangezien zij met deze verenigingen samenwerkte. Idee hierachter was dat de lidverenigingen hun taak van politieke beïnvloeding beter zouden kunnen uitoefenen, indien zij bekend waren met de vraagstukken omtrent vrouwen en ontwikkelingssamenwerking. De COS kon bovendien als commissie van de NVR, maar wel onder het toezicht van het Bureau, initiatieven uitwerken voor de NVR als koepelorganisatie. De NVR kon daardoor politieke druk uitoefenen op Belgische en internationale instanties die verantwoordelijk waren voor het ontwikkelingsbeleid.

Verder kreeg de COS als opdracht de ontwikkelingsngo’s attent te maken op de rol van de vrouw binnen de ontwikkelingsprojecten en de projecten eveneens te evalueren voor wat betreft dit aspect.

In verband met financiële ondersteuning van projecten in de Derde Wereld mocht de COS eventueel een beroep doen op de lidverenigingen van de NVR.

Medewerkers en personeelsleden van de COS konden elk initiatief nemen voor het uitvoeren van de hierboven beschreven opdracht. Men mocht op eigen verantwoordelijkheid contact zoeken met andere NGO’s en deelnemen aan vergaderingen van het NCOS of van andere NGO’s. In te nemen standpunten dienden echter vooraf te worden voorgelegd aan en goedgekeurd door het Bureau van de NVR. Belangrijk was dat er altijd rekening werd gehouden met het pluralistisch[379] karakter van de Nationale Vrouwenraad.

In 1987 deed de COS een voorstel tot enkele wijzigingen binnen dit huishoudelijk reglement. Uiteraard mocht de pluralistische ingesteldheid nooit geschaad worden. De COS zou standpunten betreffende ‘vrouwen en ontwikkeling’ mogen innemen, zonder telkens het Bureau te moeten raadplegen. De COS verbond zich er echter toe in geval van twijfel en bij officiële standpuntbepaling het Bureau toch te raadplegen. Dit raamakkoord werd echter niet goedgekeurd door de NVR, wat opnieuw op voorzichtigheid zou kunnen wijzen.

In 1989 werd een nieuw huishoudelijk reglement van de NVR opgesteld. Volgens dit document konden de commissies met specifieke werkzaamheden en studies belast worden. Zij konden ook op eigen initiatief voorstellen van werkzaamheden en studies ter goedkeuring voorleggen aan het Bureau. Alle uitgevoerde studies en werkzaamheden moesten eveneens voorgelegd worden ter goedkeuring en er moest jaarlijks verslag uitgebracht worden en telkens wanneer het nodig geacht werd door het Bureau. Verder hadden de commissievoorzitters niet het recht in naam van de NVR naar buiten te treden zonder toestemming. Binnen een debat mochten enkel standpunten naar buiten worden gebracht die goedgekeurd waren door de NVR. De commissies moesten de evoluties in de nationale regering, gemeenschap en gewestraden, binnen de Europese Gemeenschap en op internationaal niveau volgen en hierop anticiperen. Standpunten en resoluties moesten voorbereid worden, maar moesten eveneens goedgekeurd worden door de Algemene Vergadering. Tenslotte mocht enkel actie gevoerd worden indien er volledige financiering en een degelijke follow-up kon verzekerd worden[380].

Ondanks dit raamakkoord bleken nog niet alle problemen van de baan. De band NVR-COS was dan ook zeer complex[381]. De COS was een vzw en de beheerders van de commissie hadden een strategische verantwoordelijkheid om te zorgen voor de leefbaarheid van de vzw. De NVR had dan weer het recht bepaalde beslissingen niet te laten uitvoeren. Hierom was het erg belangrijk dat de beheerraad optimaal functioneerde. Dit was echter niet altijd het geval. Dikwijls was er niemand van de NVR aanwezig[382] op de vergaderingen van de COS, terwijl er wel beslissingen met betrekking tot de COS genomen werden binnen de NVR. Vanaf 1988 gingen daarom de secretaris-generaal van de NVR en een bureaulid van de NVR de vergaderingen van de COS bijwonen. Bedoeling was de complexe band tussen de twee te behouden en optimaal te reflecteren in het beleid.

 

 

4. Besluit

 

De COS werd opgericht in 1979, naar aanleiding van de VN-conferentie voor de Vrouw in Kopenhagen in 1980 en door de contacten met buitenlandse vrouwenraden in de Internationale Vrouwenraad. Ook de voorloper van de COS, die functioneerde tijdens de jaren zestig, werd opgericht naar aanleiding van contacten in de Internationale Vrouwenraad.

In 1981 werd de COS een vzw, opgericht door verschillende belangrijke leden van de NVR. Statutair bleef de commissie wel verbonden aan de NVR, zij mocht geen standpunten innemen zonder goedkeuring vooraf. Dit zorgde af en toe voor problemen bij de profilering van de COS. De NVR-leden hadden veel zeggenschap omtrent de werking van de COS, maar zij waren niet dikwijls aanwezig bij strategiebepalingen. De derdewereld-experten deden daarentegen al het werk. Dit leidde op het einde van de jaren tachtig tot enkele ontslagindieningen van leden afkomstig uit de derdewereldbeweging. Hun plaats werd ingenomen door NVR-leden.

Er kan dus gesteld worden dat de commissie voor haar werking afhankelijk was van de koepelorganisatie Nederlandstalige Vrouwenraad.

 

 

Hoofdstuk 7: De werkingsmogelijkheden van de commissie

 

 

Het vorige hoofdstuk ging na hoe de Commissie Ontwikkelingssamenwerking officieel en intern gestructureerd werd en op welke manier deze structuur een invloed kon hebben op de werking van de COS.

Met de werkingsmogelijkheden worden de verschillende aspecten van het laten functioneren van een vereniging bedoeld. Een eerste is uiteraard de financiële kant van de zaken. Bedoeling is na te gaan of de commissie een eigen budget had, waar dit vooral vandaan kwam en waarvoor dit bestemd was. Hierbij zal ook het belang van de erkenning als NGO bestudeerd worden, aangezien NGO’s recht hadden op subsidies en deze toelagen een deel van het werkingsbudget uitmaakten. Het is eveneens interessant te bekijken of de financiële situatie van de commissie haar werking belemmerde. Die laatste vraag zal vooral beantwoord worden in hoofdstuk negen.

Een tweede factor binnen de werking van een vereniging is het personeel. Werkte de commissie met vaste personeelsleden of met vrijwilligers, werden deze bezoldigd en kan er een profiel opgesteld worden van de medewerkers van de commissie? Voor dit laatste aspect zullen de curricula van de sollicitanten onder de loep genomen worden, aangezien de personeelsdossiers moesten gesloten blijven. Deze informatie zal aangevuld worden met de ‘herinneringen’ van Marleen Sannen[383].

Tenslotte zal de samenwerking met andere organisaties behandeld worden. Een goede samenwerking kan immers leiden tot een grotere respons bij bepaalde informatie- en educatieactiviteiten.

Uiteraard stonden al deze aspecten in verband met elkaar. Wanneer de samenwerking met de andere organisaties goed was, hadden de activiteiten waarschijnlijk meer succes en kon de opbrengst groter zijn. Hierdoor zou de COS meer middelen ter beschikking hebben om andere dingen te organiseren. Aan de erkenning als NGO hingen subsidies vast. Deze subsidies mochten voor een deel gebruikt worden om medewerkers te bezoldigen. Wanneer er echter meer medewerkers zouden kunnen aangenomen worden, zouden er ook meer acties kunnen ondernomen worden, waardoor de COS beter bekend zou raken bij het grote publiek en eventueel op meer (financiële) steun zou kunnen rekenen. Deze steun zou dan opnieuw kunnen leiden tot een meer uitgebreide werking. Een meer uitgebouwde werking zou dan weer kunnen zorgen voor een recht op meer overheidssubsidies. Dit zou echter de ‘ideale gang van zaken’ zijn. Bedoeling is na te gaan of dit in werkelijkheid ook gebeurde binnen de bestudeerde commissie.

 

 

1. De financiële (schaduw)zijde van het verenigingswerk

 

“De Commissie Ontwikkelingssamenwerking van de Nationale Vrouwenraad had geen geld[384]”.

Misschien is dit een beetje cru gesteld, maar de COS was inderdaad van vele andere organisaties afhankelijk voor het verkrijgen van voldoende financiële middelen[385].

Die middelen waren nodig voor het werkingsmateriaal. Hiermee worden banale[386] zaken als postzegels, treintickets en bureaumateriaal bedoeld, maar eveneens het animatiemateriaal. De COS hield namelijk geregeld informatieavonden, waarvoor materiaal moest aangekocht worden, zoals posters, diareeksen en videobeelden. Verder werden boeken aangeschaft en nam men een abonnement op verschillende tijdschriften om op de hoogte te blijven van de recente ontwikkelingen omtrent vrouwen in de Derde Wereld. Af en toe werd een beroep gedaan op spreeksters van andere verenigingen, die moesten vergoed worden voor hun bijdrage. De medewerkers van de COS zelf werden voor de studiedagen niet vergoed door de organiserende vereniging, zij ontvingen enkel hun verplaatsingsonkosten en eventueel een terugbetaling van de huur van de materialen. De uitgave van enkele publicaties moet eveneens tot de werkingskosten gerekend worden. Tenslotte vroeg de NVR een vergoeding voor de behuizing. Hiermee werden zaken als telefoon, elektriciteit en water bedoeld. Uiteraard ging het bij deze kosten niet om enorme bedragen, maar er moest wel rekening mee gehouden worden bij het opstellen van de begrotingen en zij konden een beperking voor de werkelijke activiteiten betekenen. Men trachtte hiervoor zoveel mogelijk financiële steun te verkrijgen van andere vrouwen- en derdewereldorganisaties, bijvoorbeeld door middel van giften[387] of door de verkoop van bepaalde publicaties. Vanaf 1984 werden giften boven de duizend frank belanstingvrij[388] gemaakt, opdat meer mensen de stap zouden zetten naar het schenken van een hoger bedrag. Af en toe werd een beroep gedaan op de lidorganisaties van de NVR voor het organiseren van plaatselijke, winstgevende activiteiten waarvan de opbrengst ging naar de derdewereldprojecten van de COS, of voor het verspreiden van folders, voor het organiseren van voordrachten en voor het toelaten van COS-standen op tentoonstellingen en beurzen. Probleem was echter dat vele zuilgebonden organisaties al eigen kanalen voor ontwikkelingssamenwerking hadden[389]. De COS klopte eveneens aan bij gemeenten die een budget hadden voor ontwikkelingssamenwerking, opdat deze een informatiecampagne van de COS binnen deze gemeenten zouden kunnen subsidiëren. De concrete contacten met andere organisaties,... worden verderop onder de loep genomen. Voor de bezoldiging van het personeel rekende de COS op subsidies, zoals eveneens verder zal blijken. Zij beschikte over te weinig financiële middelen om zelf personeel aan te nemen[390].

De grootste bedragen werden besteed aan de werkelijke ontwikkelingsprojecten en sensibiliseringsactiviteiten. Om deze te financieren rekende de COS op medefinanciering vanwege de overheid. Daarom was de erkenning als NGO erg belangrijk voor de werking van de commissie. Het deel van het project dat niet gesubsidieerd werd door de overheid, werd meestal gefinancierd in samenwerking met andere derdewereldorganisaties. Dit zal duidelijk worden bij de studie van de concrete projecten. In wat volgt zal de aanvraag van de COS tot erkenning als NGO van naderbij bekeken worden.

 

 

2. De erkenning als Niet-Gouvernementele Organisatie

 

Op 9 september 1981 werd de COS door het ABOS erkend als NGO voor ontwikkelingssamenwerking, waardoor ze kon rekenen op medefinanciering bij ontwikkelingsprojecten. Deze toelagen waren erg belangrijk voor een kleine vereniging[391] zoals de COS, aangezien zij zelf niet over een voldoende groot budget beschikte om ontwikkelingsprojecten volledig te financieren. Na de erkenning als NGO[392] voor ontwikkelingssamenwerking kon de COS voor elk project een aanvraag indienen voor medefinanciering. Wanneer het ABOS het project geschikt[393] achtte, voorzag het in 75% van de nodige financiële middelen. De COS moest dan zelf nog slechts voorzien in 25%. Aangezien de COS als NGO eveneens lid was van het NCOS, werden bepaalde projecten ook medegefinancierd door deze koepelorganisatie.

Ook in 1981, werd een aanvraag ingediend tot erkenning als NGO belast met een voorlichtingsopdracht. Deze aanvraag gebeurde in naam van de overkoepelende organisatie, de Nationale Vrouwenraad, Nederlandstalige Afdeling. Deze aanvraag werd gemotiveerd door het feit dat de NVR deel uitmaakte van de Internationale Vrouwenraad die door de Verenigde Naties als NGO erg hoog werd ingeschat en door de aandacht die de NVR al sinds jaren besteedde aan ontwikkelingssamenwerking en daarom sinds kort een speciale commissie had opgericht die belast werd met deze problematiek. Om als NGO voor activiteiten inzake ontwikkelingssamenwerking erkend te worden, mocht een vereniging niet gebonden zijn aan financiële, commerciële of industriële belangen. Verder moest uit de statuten blijken dat het belangrijkste sociale doel ontwikkelingssamenwerking was en moest men een gedetailleerd verslag kunnen aanbieden van reeds uitgevoerde informatieactiviteiten. Op deze aanvraag kwam echter een negatief antwoord van het ministerie: “ondanks alle waardering... laat het dossier niet toe te besluiten dat uw organisatie op voldoende wijze beantwoordt aan de voorwaarden die uitgestippeld zijn in het KB[394]”. Er werden te weinig activiteiten georganiseerd, de COS functioneerde nog niet optimaal.

Men richtte opnieuw een aanvraag tot erkenning tot de minister. In deze aanvraag vestigde men de aandacht op de initiatieven die de commissie in het voorbije jaar genomen had in verband met de ontwikkelingssamenwerking. Er werd bijvoorbeeld een nota gepubliceerd over de plaats van de vrouw in de Belgische ontwikkeling, die overhandigd werd aan de bevoegde minister, er werd een studiedag georganiseerd en er werd een vrouwenproject in Kenia begeleid. Bovendien had de COS deelgenomen aan de werkgroep die door de minister werd opgericht in verband met de vrouw in de Belgische ontwikkelingssamenwerking. De COS was daarenboven in haar werkzaamheden gesteund door de band met de NVR en door de goede samenwerking met de Internationale Vrouwenraad. Dit zou in de toekomst mogelijk maken dat, door projecten die in aanmerking zouden komen voor co-financiering, lokale vrouwenorganisaties uit de Derde Wereld (leden van de Internationale Vrouwenraad) geholpen zouden kunnen worden bij het realiseren van initiatieven ten bate van vrouwen. Er werd echter opnieuw geen positief antwoord gegeven. Het activiteitenverslag was opnieuw niet overtuigend genoeg[395].

 

Op 18 juni 1985 werd het voorvermelde KB gewijzigd op enkele punten. De vereniging moest over een specifieke structuur beschikken die de sensibilisering van de Belgische bevolking voor de ontwikkelingsproblemen van de Derde Wereld op zich nam. Voorlichtingsorganisaties waren deze die tenminste een jaar één voltijds bediende in dienst hadden, die zich bezighield met het uitbrengen van publicaties of een tijdschrift of die een toegankelijk documentatiecentrum organiseerde. Bovendien moesten jaarlijks minstens vijf tentoonstellingen, tien informatiedagen of vijfentwintig informatieavonden uitgewerkt worden. Er werden ook enkele wijzigingen opgetekend in verband met de betoelaging voor personeelskosten. Zestig procent van eventuele toegekende budgetten was bestemd voor de personeelskosten, de overige veertig procent voor werkingskosten. Werkingskosten waren onder andere uitgaven met betrekking tot het uitgeven van tijdschriften of publicaties, secretariaatskosten en reiskosten gemaakt namens de vereniging.

Pas in 1987 werd opnieuw melding gemaakt van de erkenning als NGO voor voorlichtingsactiviteiten. “Cecilia dringt erop aan zo snel mogelijk het dossier voor erkenning als NGO voor voorlichtingsactiviteiten in te dienen[396]”. In de voorgaande jaren was er geen personeel dat zich uitsluitend met de voorlichting kon bezighouden. In 1986 werd echter een BTK-project[397] goedgekeurd, met de bedoeling deze kracht te gebruiken om een documentatiecentrum uit te bouwen. Tenslotte zorgde het EG-project[398] ervoor dat er meer activiteiten konden georganiseerd worden. Hierop wordt verder nog ingegaan.

Bij deze aanvraag werd opnieuw gewezen op de ontwikkelingssamenwerking als belangrijkste maatschappelijke doel van de COS en op het feit dat de beheerders de Belgische nationaliteit hadden. Men verzekerde de autoriteiten ervan dat er geen bindingen waren met financiële, commerciële of industriële belangen en dat er inderdaad voldoende voorlichtingsactiviteiten werden ingericht, verspreid over minimum drie provincies. Aan deze aanvraag werd een gunstig gevolg gegeven De beslissing trad in werking op 1 januari 1988.

De erkenning als NGO hield echter wel in dat de informatieactiviteiten van de COS geregeld werden opgevolgd. Zo moest bijvoorbeeld een exemplaar van alle publicaties, tijdschriften, rapporten, nota’s e.d. waarvoor de COS een subsidie wenste te krijgen, bezorgd worden aan het ABOS.

In 1989 maakte een bedrijfsrevisor[399] een verslag op, noodzakelijk tot de regeling van de erkenning en de subsidiëring van niet-gouvernementele organisaties voor activiteiten inzake ontwikkelingssamenwerking. Dit verslag gebeurde aan de hand van financiële verslagen en uittreksels. Probleem bij dit onderzoek was echter het feit dat er net een bestuurswissel[400] gebeurd was en dat de boekhouding door een vroegere medewerkster werd bijgehouden. Op basis van de bekeken documenten werd echter beslist geen erkenning tot NGO aan te raden, aangezien uit die documenten bleek dat de COS slechts bij één project betrokken was en dit project reeds door de Europese Gemeenschap werd ondersteund. Enkele maanden later werd dit onderzoek echter overgedaan, op basis van alle documenten. Uiteindelijk bleken de financiën van de COS wel overeen te stemmen met wat er op papier stond en hoefde de erkenning als NGO niet ongedaan gemaakt te worden.

In 1990 werd de COS door Staatssecretaris Geens gefeliciteerd voor haar informatie- en educatie-inspanningen met het oog op een ruimere en bredere deelname van de bevolking aan de internationale verstandhouding en samenwerking[401]. De COS bleef een NGO, zowel voor wat betrof ontwikkelingssamenwerking, als voor wat betrof voorlichtingsactiviteiten in verband met ontwikkelingssamenwerking.

 

Deze erkenning als NGO had dus gevolgen voor het projectwerk van de commissie, maar eveneens voor het personeelsbeleid. In het vernieuwde KB van 1985 werd immers melding gemaakt van een subsidie voor de bezoldiging van een medewerker die onder andere zou instaan voor de uitbouw van een documentatiecentrum.

 

 

3. Het personeel

 

Statuut van het personeel

 

Van bij het ontstaan van de COS werd voornamelijk gewerkt met vrijwilligers. Er waren enkele personeelsleden die het statuut hadden van een ‘Bijzonder Tijdelijk Kader’ (BTK). Op het einde van de jaren tachtig zal de COS ook gebruik maken van het DAC (Derde Arbeidscircuit)- en het Gesco (Gesubsidieerde contractuelen)-statuut[402]. De belangrijkste taken van de BTK’s hadden te maken met de sensibilisering van de NGO’s en de publieke opinie omtrent de situatie van de vrouw in de ontwikkelingslanden. Om in aanmerking te komen voor de toewijzing van een Bijzonder Tijdelijk Kader moest men een aanvraag indienen bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid. Er moest bijvoorbeeld meegedeeld worden waar het project zou uitgevoerd worden, of het project zou afhangen van de ministeriële beslissing, of er eventuele onderbrekingen voorzien werden, of er voldoende omkaderingspersoneel was zodat de nieuwe werknemers voldoende zouden begeleid worden bij hun taken en of de infrastructuur voldoende was voorzien op een uitbreiding van het aantal werknemers. Nadeel van deze manier van werken, was dat dat hiervoor telkens verlengingen moesten aangevraagd worden[403].

Vanaf 1 september 1987 werd Mieke Van der Veken aangenomen als bediende voor onbepaalde tijd. Zij werd echter reeds een jaar later ontslagen, omwille van financiële problemen.

 

Profiel van het personeel

 

Voor haar personeelsbeleid steunde de Commissie Ontwikkelingssamenwerking dus op vrijwilligers en op medewerkers met een bijzonder statuut of waarvoor zij een overheidstoelage kreeg. Gevolg hiervan was dat bij sollicitatiegesprekken altijd moest rekening gehouden worden met de voorwaarden die werden opgelegd door de overheidsdiensten[404]. Zo werd bijvoorbeeld bepaald hoeveel mensen zij mocht aannemen die in het bezit waren van een universitair diploma en hoeveel personen zij een voltijdse job mocht aanbieden. De COS moest deze regels navolgen, aangezien haar eigen budget te beperkt was om medewerkers te bezoldigen. Toch is het interessant na te gaan of er een profiel op te stellen valt van de medewerkers. Zoals reeds vermeld, was het niet toegelaten de personeelsdossiers te openen. Daarom werd getracht na te gaan wie interesse had in een job bij de Commissie Ontwikkelingssamenwerking van de Nationale Vrouwenraad, via sollicitatiebrieven[405] en in welke vaardigheden de commissie geïnteresseerd was, via een advertentie[406], geplaatst voor een BTK-project.

De commissie zocht een medewerker met een ruime kennis van de ontwikkelingsproblematiek en van de situatie van de vrouw daarin en met een kennis van de NGO-wereld. Redactionele vaardigheid in Engels en Nederlands waren belangrijk, naast tenminste een passieve kennis van het Frans. Spaans was aanbevolen. Verder moest men enige onderzoekservaring hebben en noties van boekhouden en dactylo. Men moest bereid zijn zelfstandig te werken, eventueel ’s avonds en teamwork was eveneens belangrijk.

Waren de personen die reageerden mannen of vrouwen, hadden zij een universitair diploma, hadden zij ervaring in de sector, welke leeftijd hadden zij? Uiteraard is dit een erg beperkt onderzoek. Bedoeling is echter een idee te krijgen van wie er meedraaide in de commissie en eventueel waarom zij dit deden.

Er werden zesentwintig sollicitatiebrieven teruggevonden in het archief. Hierbij viel onmiddellijk de overheersing van de vrouwen op. Slechts één van de brieven werd geschreven door een mannelijke kandidaat.

Het grootste aandeel van de sollicitaties, namelijk negentien van de zesentwintig kandidaturen, betrof de betrekking voor de licentiaatsmedewerker waarin door het BTK-project en het latere DAC-project voorzien werd. Slechts drie van deze universitair gediplomeerden waren afgestudeerd in een exacte wetenschap, namelijk in de scheikunde, de plantkunde en de kinesitherapie. De mannelijke kandidaat hoorde hier niet bij, hij had het diploma van licentiaat in de wijsbegeerte. Binnen de humane wetenschappen waren de meeste sollicitanten afgestudeerd als sociologe of als historica. Verder was er een kandidatuur van een licentiaat tolk Nederlands-Engels-Spaans, van een regentes en een onderwijzeres, van een A2-gediplomeerde moderne talen en van een maatschappelijk werkster.

Negentien brieven werden verstuurd in de periode 1986-1987. In deze periode had de COS namelijk advertenties geplaatst voor een BTK-medewerker. Dit gebeurde voornamelijk in de tijdschriften van andere vrouwen- en derdewereldorganisaties. Eén brief, die van de mannelijke kandidaat, werd verstuurd in 1991.

Van eenentwintig kandidaten werd de leeftijd achterhaald, zeventien hiervan bleken op het moment van hun sollicitatie tussen de 22 en 36 jaar oud te zijn. Drie personen waren ouder, slechts één was jonger.

Zes kandidaten maakten melding van hun kennis van verschillende talen. Opvallend hierbij is dat deze het Spaans beheersten. Uiteraard komt deze taal van pas in het ontwikkelingswerk, maar dan specifiek gericht op Latijns-Amerika.

In die periode had de COS zelf ook een aantal projecten lopen in Latijns-Amerika, waardoor deze kandidaten misschien een meerwaarde zouden kunnen bieden aan de projecten. Waarom de commissie zich richtte op dit subcontinent zal later nog aan bod komen. Verschillende kandidaten hadden eveneens reeds langer interesse in het vrouwenvraagstuk. Zo waren enkele kandidaten betrokken geweest bij de opvang van migrantenvrouwen.

Verschillende medewerkers van de COS waren reeds werkzaam bij een derdewereldorganisatie in België. Vanuit deze vereniging ontdekten zij het schrijnend gebrek aan vrouwen binnen de ontwikkelingssamenwerking, zowel voor wat betreft binnen de projecten, als voor wat betreft het ontwikkelingsbeleid in eigen land. Hieraan wilden zij iets veranderen en op die manier kwamen zij terecht bij de COS. De COS kon hen iets leren omtrent vrouwenwerking, terwijl zij de COS (eigenlijk de NVR) iets konden bijbrengen omtrent derdewereldwerking[407].

 

Bij deze poging tot het opstellen van een profiel van ‘de COS-medewerker’ kwamen een paar kenmerken naar boven. De COS-medewerker was een vrouw tussen de 22 en de 36 jaar oud, was universitair geschoold, overwegend in een humane wetenschap, en was reeds langer geïnteresseerd in de derdewereldproblematiek of in de vrouwenkwestie. De kennis van het Spaans was een pluspunt. De meeste medewerkers kwamen bij de COS terecht omwille van de ontdekking dat vrouwen in het ontwikkelingswerk nog steeds afwezig waren. Enkele van deze sollicitanten kwamen in het bestuur van de COS terecht, namelijk Marleen Sannen en Frieda Hermans. Ook Lisette Caubergs werd als lid van de vzw opgenomen. Bovendien werden een aantal mensen als medewerker aangenomen. Francine Dooremont (licentiate in de geschiedenis, medewerkster oxfam en deelneemster verschillende projecten in Bolivia), Gerda Bauwens (wereldwinkel, verschillende reizen in Latijns-Amerika en actief in de vrouwenbeweging) en Heidi Vanhille (licentiate in de plantkunde, taalcursussen)[408]. Deze personen werden weerhouden door Cecilia Andersen en Frieda Hermans voor de COS en vervolgens geïnterviewd door Georgette De Wit voor de NVR. Maureen Wittouck en Lily Boeykens keurden deze kandidaten goed in naam van de NVR[409]. Opnieuw worden de sterke banden met de NVR duidelijk.

 

 

4. De samenwerking met andere verenigingen

 

Om na te gaan of de Commissie Ontwikkelingssamenwerking voldoende bekend was bij andere verenigingen is vooral de briefwisseling[410] interessant. Uit deze briefwisseling bleek dat er contacten waren met organisaties van allerlei aard. Toch hoefde dit niet te betekenen dat de COS op steun van deze verenigingen hoefde te rekenen. Meestal vroegen deze brieven immers zelf om hulp of steun. Dit kon gaan om financiële steun, zoals een groep Chileense vrouwen die hun terugreis naar Chili[411] wilde organiseren, of om organisatorische steun. Zo werd aan de COS (aan de NVR in het algemeen) geregeld gevraagd advertenties te plaatsen omtrent een bepaalde activiteit of om een bepaalde groepering bekend te maken onder haar leden door middel van ‘mondelinge reclame’.

Andere organisaties wilden dan weer reclame maken voor bepaalde producten, bijvoorbeeld landbouwmaterialen, opdat de commissie bij hen een bestelling zou plaatsen wanneer zij een project in de Derde Wereld ten uitvoer wilde brengen.

Het was voornamelijk de bedoeling[412] van de COS de lidverenigingen van de Nationale Vrouwenraad vertrouwd te maken met de ontwikkelingsproblematiek, opdat zij hiermee rekening zouden houden in hun eigen beleid. Op deze manier werd de COS eigenlijk een drukkingsgroep naar binnen toe, terwijl de andere commissies van de NVR druk uitoefenden naar de buitenwereld toe. De NVR-verenigingen trachtte men te bereiken via de katern in de NVR-publicatie[413]. Hierin werden bepaalde ontwikkelingslanden onder de loep genomen, met de nadruk op de positie van de vrouw binnen deze landen. Verder werd er aandacht besteed aan de activiteiten van de COS en aan de resultaten hiervan. De interesse was echter erg beperkt. Daarom werd in 1985, de COS bestond toen al meer dan vijf jaar, een vragenlijst[414] rondgestuurd naar de verschillende lidorganisaties van de NVR. De COS-leden wilden te weten komen wat van hun commissie verwacht werd door de lidorganisaties, wat de visie omtrent ontwikkelingssamenwerking was die binnen deze verenigingen leefde en of de organisaties van mening waren dat gemeenschappelijke acties met de COS mogelijk waren. Hierop kwam echter erg weinig reactie. Volgens Marleen Sannen werd er vanuit de andere NVR-organisaties nooit enige interesse getoond voor ontwikkelingssamenwerking, zij waren ieder met hun eigen werking bezig[415]. Bovendien functioneerde de COS niet op een al te goede manier, zodat het maken van publiciteit voor bepaalde activiteiten dikwijls op het achterplan verdween. De COS-leden wisten zelf niet altijd of zij een overkoepelende, informatieverstrekkende organisatie waren of eerder een kleine project-NGO. Op deze manier was het erg moeilijk publiciteit[416] te maken voor de werking van de commissie.

In 1987 werd toch nog opnieuw een informatiecampagne opgestart. Er werden brieven[417] rondgestuurd naar vrouwen- en derdewereldorganisaties met de vraag een advertentie te plaatsen betreffende de Commissie Ontwikkelingssamenwerking van de Nationale Vrouwenraad. In deze advertentie werd duidelijk gemaakt waarvoor de commissie stond, namelijk het bijeenbrengen van informatie omtrent de vrouw in de Derde Wereld en het onderzoek naar de aanwezigheid van de vrouw binnen de ontwikkelingsprojecten. Verder werd aangekondigd hoe men dit wenste in de praktijk te brengen. Er werd immers pas een documentatiecentrum opgestart en er werd een animatiepakket samengesteld voor organisaties geïnteresseerd in de problematiek van vrouwen in ontwikkelingssamenwerking. Tenslotte wees deze advertentie op twee concrete projecten in de Derde Wereld, ondersteund door de COS. Na deze voorstelling in de tijdschriften zou er eventueel een persoonlijk gesprek kunnen plaatsvinden met de bedoeling het voorgestelde aanbod en de wensen-mogelijkheden aan elkaar te toetsen. Later zou dan het aanbod van animatiemogelijkheden aangepast worden aan de animatieactiviteiten van de andere organisaties. Ondanks al deze inspanningen bleef de respons erg miniem. Het feit dat een commissie die al zeven jaar bestaat zich nog moet bekend maken bij de andere verenigingen van haar koepelorganisatie, spreekt eigenlijk voor zich.

 

De COS was beter bekend bij derdewereldorganisaties dan bij vrouwenorganisaties. Reeds van bij het ontstaan van de vzw Commissie Ontwikkelingssamenwerking werd de COS lid van het NCOS, de koepelorganisatie van de Vlaams niet-gouvernementele organisaties. Binnen deze organisatie werkte zij mee binnen de verschillende werkgroepen en was zij afgevaardigd in de Raad van Beheer. Hierdoor was de COS bekend bij andere ontwikkelingsorganisaties. Aangezien deze verenigingen reeds bekend waren met de problematiek van de ontwikkelingssamenwerking, was het voor de COS makkelijker zich tegenover deze organisaties te profileren dan tegenover de vrouwenorganisaties. Bovendien was de aansluiting bij het NCOS ook weloverwogen uit praktische[418] aard. Wanneer men lid werd, kon men immers activiteiten organiseren in de zalen van het NCOS en kon men deze activiteiten aankondigen in het tijdschrift van het NCOS. Af en toe kon de samenwerking met het NCOS echter ook belemmerend werken. Het NCOS[419] vond immers dat men beter grotere projecten kon steunen, omdat de administratieve kosten even groot waren dan voor een klein project. De COS wilde dit echter niet, omdat zij financieel niet sterk genoeg waren om dan het beheer[420] in eigen handen te houden en omdat de commissie juist deze projecten wilde steunen die bij andere organisaties uit de boot vielen.

Vanaf de tweede helft van de jaren tachtig werd de samenwerking met het NCOS nog concreter, omdat in die periode de NCOS-Vrouwengroep[421] opgericht werd. Samen met deze groep werd een project ingediend bij de Europese gemeenschap, om meer financiële en organisatorische draagkracht te hebben. Hierop zal later verder ingegaan worden. Bedoeling was echter duidelijk te maken dat de samenwerking met andere verenigingen een invloed kon hebben op de werking van de commissie. Een ander voorbeeld was bijvoorbeeld de samenwerking met Sago[422]. Dit centrum diende niet elk jaar eigen projecten in, maar wilde wel projecten steunen die door de COS werden ingediend. Op deze manier werd opnieuw de werking van de COS beïnvloed door een andere organisatie.

 

 

5. Besluit

 

De COS was voor haar werking afhankelijk van vele factoren. Dankzij de erkenning als NGO voor ontwikkelingssamenwerking in 1981 kon de commissie rekenen op medefinanciering bij projecten in de Derde Wereld. Deze projecten moesten uiteraard wel voorgelegd worden aan het ABOS, opdat kon beslist worden of deze relevant waren voor een bepaalde, liefst zo groot mogelijke, bevolkingsgroep. Deze medefinanciering was dus zowel een steun in de rug als een belemmering voor het beleid van de COS. Vanaf het einde van de jaren tachtig werd de COS eveneens erkend als NGO voor voorlichtingsactiviteiten. Hierdoor kreeg de commissie een toelage om een vast personeelslid aan te nemen. Ook dit had een invloed op de werking. Aanvankelijk werd een beroep gedaan op medewerkers met een BTK-statuut en op vrijwilligers. Aangezien telkens opnieuw een aanvraag moest worden ingediend voor deze speciale medewerkers, werd de uitwerking van de activiteiten van de COS vertraagd. Waneer men echter zeker was van een vast medewerker, kon men beter naar de toekomst toe werken. Probleem hierbij was dat men de toelage van de overheid moest afwachten of voorschieten, hiertoe verkeerde de COS echter niet altijd in de mogelijkheid.

In het bovenstaande werd op zoek gegaan naar ‘het profiel van de COS-medewerker’. Vrouwen waren in de overgrote meerderheid, meestal in het bezit van een universitair diploma en tussen de 22 en de 36 jaar oud. De COS ging op zoek naar medewerkers met een kennis van zaken betreffende ontwikkelings- en vrouwenproblematiek en een zekere talenbeheersing. In het midden van de jaren tachtig werden enkele van de sollicitanten opgenomen in het bestuur van de COS. Hierdoor gold dit profiel dus ook voor een deel van de bestuursleden, naast een deel van de ‘oudere’ generatie NVR-leden.

Tenslotte werd nagegaan hoe het gesteld was met de samenwerking met andere verenigingen, omdat deze een invloed kon hebben op de financiële situatie van de COS. Er werd immers beroep gedaan op giften van andere verenigingen en op medewerking bij het bekendmaken van activiteiten. Er werd duidelijk dat de COS gedurende haar hele bestaan ijverde om bekendheid te verwerven bij de lidorganisaties van de NVR. Dit is echter nooit helemaal gelukt. Ontwikkelingssamenwerking was geen prioriteit bij de vrouwenorganisaties. Dit was uiteraard wel het geval bij de derdewereldorganisaties. De COS kreeg dan ook meer respons van deze verenigingen, bij wie de commissie bekend werd dankzij haar aansluiting bij het NCOS.

 

 

Hoofdstuk 8: De concrete werking van de COS

 

Nadat werd nagegaan welke mogelijkheden de Commissie Ontwikkelingssamenwerking had om zich te organiseren, is het noodzakelijk aandacht te besteden aan de concrete verwezenlijkingen van de commissie. Hoe trachtte men de publieke opinie te informeren en sensibiliseren en welke projecten in de Derde Wereld kregen de steun van de COS? Verder zal de invloed van de commissie op het Belgische beleid bestudeerd worden. Hoofdstuk negen zal de verwezenlijkingen analyseren in het licht van de bevindingen uit het eerste deel[423].

 

 

1. Sensibilisering van de Belgische bevolking

 

Een van de opdrachten van de Commissie Ontwikkelingssamenwerking van de Nederlandstalige Vrouwenraad was de Belgische[424] publieke opinie informeren en sensibiliseren omtrent de problematiek van ‘vrouwen en ontwikkelingssamenwerking[425]’. In de inleidende hoofdstukken werd reeds duidelijk gemaakt dat er wel degelijk zulk een problematiek[426] bestaat. Toch werd eveneens duidelijk dat de Belgische ontwikkelingssamenwerking dit niet als een prioriteit beschouwde gedurende de jaren tachtig[427]. De COS hield zich hier echter wel mee bezig. Deze commissie wilde zowel de ‘lekenbevolking’ sensibiliseren, als de vrouwenorganisaties en de derdewereldbewegingen op de kwestie wijzen. Dit deed zij op verschillende manieren. In wat volgt zullen de campagnes en activiteiten van de COS bestudeerd worden. Erg belangrijk voor de sensibiliseringswerking van de COS vanaf het einde van de jaren tachtig, was de erkenning als NGO. Hieraan werd reeds aandacht besteed en er werd al duidelijk dat de erkenning als NGO belangrijk was voor de gehele werking van de COS[428]. Hierdoor konden meer activiteiten georganiseerd worden en kon meer personeel in dienst genomen worden.

Voor elke activiteit werden enorm veel uitnodigingen verstuurd naar scholen, gemeenten, vrouwenorganisaties, derdewereldorganisaties, politieke partijen. Er werd niets aan het toeval overgelaten[429].

 

Voorlichtingsactiviteiten

 

Een vrij eenvoudige manier om de bevolking te bereiken, was het organiseren van voorlichtingsavonden en vormingssessies. Deze gebeurden voornamelijk op aanvraag van andere verenigingen[430]. Bedoeling was dat een van de COS-leden met behulp van een diamontage of videobeelden een voordracht hield omtrent de situatie in een bepaald land. De COS wilde dit wel op een concrete manier aanpakken. Daarom werden de verschillende ledenorganisaties van de Nationale Vrouwenraad aangespoord samen te werken met de COS. Hen werd gevraagd naar hun concrete werking en behoeften, opdat het animatiemateriaal hierop kon ingesteld worden[431]. Bovendien werd getracht de mensen met de meeste kennis ter zake een bepaalde vormingssessie te laten houden. Zo stond bijvoorbeeld Francine Dooremont in voor de thema-avonden omtrent Bolivia, omdat zij een aantal jaren werkzaam was geweest met vrouwen op de Boliviaanse hoogvlakte[432].

Deze vormingssesies waren gratis, de organiserende vereniging moest enkel de verplaatsingskosten van de spreker vergoeden en eventueel een kleine bijdrage betalen voor de huur van materiaal, bijvoorbeeld een diamontage[433]. Uiteraard is dit een belangrijk gegeven. Aangezien men zoveel mogelijk mensen wilde bereiken, mocht men de informatieve avonden niet onbetaalbaar maken. Deze manier van werken had echter ook een invloed op de financiële situatie van de COS, zoals reeds werd bestudeerd.

De voordrachten behandelden verschillende[434] onderwerpen, zoals ‘vrouwen en technologie’, de ‘participatie van vrouwen in ontwikkelingsprojecten’, ‘de evaluatie van vrouwenprojecten’ en verder de situatie van vrouwen in een welbepaald gebied. Af en toe nodigde men ook een gastspreekster uit om over de leefsituatie van vrouwen in haar thuisland te komen vertellen. Vele organisaties maakten hiervan gebruik, zoals Oxfam Wereldwinkels, Zuid-Afrika-overleg en Socialistische Vrouwen[435]. Ook scholen deden af en toe beroep op de commissie om een bijdrage te leveren aan de ‘mundiale vorming’ van de leerlingen.

De COS werkte eveneens mee aan het opstellen van brochures. Zo deden verschillende gemeentebesturen een beroep op de ervaring en het materiaal van de commissie om brochures op te stellen over de derdewereldgroeperingen in hun gemeente. Op deze manier werkte de COS mee aan het informeren van bredere lagen van de bevolking[436].

Een iets uitgebreider manier van informeren was de organisatie van tentoonstellingen. In 1991 was er bijvoorbeeld de tentoonstelling ‘Techniek op mensenmaat[437]’ in Gent, gedurende twee weken, en een tentoonstelling en diavoorstelling omtrent ‘Vrouwen in de Derde Wereld aan het woord’ in het stadhuis van Brugge, gedurende bijna een maand. De tentoonstelling in Gent gebeurde in samenwerking met Unesco Vlaanderen, Unicef België, Unifem België en de stad Gent. Deze tentoonstelling werd opgesteld door het Unicef-comité van Duitsland en ter gelegenheid van de Internationale Vrouwendag van 1990 door de COS naar België gehaald. Het opzet van deze tentoonstelling bestond erin de geïndustrialiseerde wereld erop te wijzen dat haar technologieën niet zonder meer kunnen overgeplant worden naar de Derde Wereld. De concrete leefsituatie, de economische, sociale en culturele ontwikkeling zijn daarvoor te verschillend, ook voor wat betreft de ontwikkelingslanden onderling. Deze landen hebben aangepaste technieken nodig, technieken die rekening houden met de lokale behoeften en omstandigheden. De tentoongestelde objecten lieten de mensen kennismaken met aangepaste technieken voor vrouwen in de Derde Wereld, niet alleen omdat vrouwen vaak vergeten worden, maar ook omdat zij in hun zwaar belastende dagelijkse bezigheden de grootste nood hebben aan verbeteringen die hun werk, zowel binnenshuis als erbuiten, kunnen verlichten. De opbouw van de tentoonstelling was geordend rond drie basisbehoeften, namelijk energie, water en voedsel. Hierin moeten immers meestal vrouwen en kinderen voorzien. De meeste voorgestelde voorwerpen werden eveneens reeds uitgetest in een project in Kenia.Voor de tentoonstelling in Brugge deed de stad Brugge beroep op het materiaal van de COS, namelijk tentoonstellingspanelen en een diamontage. Bovendien werden enkele leden van de COS gevraagd als spreker.

Voorlichtingsactiviteiten werden meestal ‘opgevrolijkt’ door een diamontage, een boekenstand, etensstandjes, een zanggroep of een film-of videovertoning[438]. Vanaf 1988 kon de COS haar collectie uitbreiden dankzij subsidies van de Europese Gemeenschap in het kader van een project. Dit project wordt verder nog besproken.

 

Animatiemateriaal

 

De COS maakte gebruik van verschillende soorten animatiemateriaal, om haar educatieopdracht te vervullen. Zo had zij bijvoorbeeld informatiepakketjes rond bepaalde derdewereldlanden. Binnen die pakketten werd aandacht besteed aan actuele problemen, maar men trachtte eveneens tegeninformatie te geven om het beeld dat uit de media naar voren komt omtrent de Derde Wereld, te verlichten. Zo ging men bijvoorbeeld in op het voedselprobleem binnen een bepaald land, maar gaf men naderhand ook enkele typische recepten, om aan te duiden dat er wel degelijk tradities bestonden binnen deze landen. Men wilde de culturele verscheidenheid aanduiden en waarderen. Er bestonden ook verschillende diareeksen van de COS zelf, of ze werden uitgeleend bij andere organisaties, zoals de Wereldmediatheek of bij de vzw Bevrijdingsfilms[439]. Bovendien was de COS geabonneerd op verschillende tijdschriften. Deze werden bijgehouden in het documentatiecentrum, maar waren uiteraard ook studiemateriaal[440] voor de COS-leden zelf. Zo was er UCOS-perspectief, het Maandblad van de derdewereldraad van Leuven en CREW, een tijdschrift van de Raad van Europa. Een mooi animatiepakket ging uit van Christian aid. Dit was een project-focus-pack, waarin aan de hand van foto’s en korte commentaren werd duidelijk gemaakt waarom men aandacht moest besteden aan vrouwen in de Derde Wereld. Het aandeel van vrouwen in de landbouw, de onrechtvaardige vergoedingen die vrouwen krijgen voor hun werk ten opzichte van mannen en gewoon het feit dat vrouwen de helft van de wereldbevolking uitmaken[441] werden op deze manier in beeld gebracht. Deze publicatie was vrij beperkt, maar kon toch gebruikt worden voor een eerste kennismaking met de problematiek.

In 1988 werd een diamontage met klankband[442] samengesteld over de thematiek van de vrouw in de Derde Wereld: “Vrouwen in de Derde Wereld in beeld”. Deze montage werd niet ‘De vrouwen van de Derde Wereld’ genoemd, omdat men besefte dat het onmogelijk was zo een ruim onderwerp te behandelen in twee diamontages van 12 minuten. Hieruit blijkt dat de COS bewust bezig was met haar opdracht. De eerste montage, ‘hun leven’, onderlijnde de verscheidenheid die er is in het leven van de vrouwen in de Derde Wereld. In drie taferelen werden het dagelijks leven van vrouwen in West-Afrika en Bangladesh en de harde levensvoorwaarden van vrouwen in de krottenwijken van de grootsteden in Zuid-Amerika ontdekt. Dit eerste gedeelte was vooral beschrijvend en afgestemd op jongeren of op personen die nog maar weinig afwisten van de situatie. In een tweede deel, ‘hun strijd’, werd de strijd om in leven te blijven en gezond te blijven getoond, de strijd om zichzelf en het gezin te voeden, de strijd voor de eigen bevrijding en voor de bevijding van het volk. Ter illustratie werden een vrouwengroep uit de Sahel en een uit Bolivië aangehaald. Er werd afgesloten met de vragen ‘Kunnen wij deze vrouwen helpen?’ en ‘Hoe zit het met de positie van de vrouw in het westen?’. Bij de montage zaten steekkaarten, waarop werd uitgelegd hoe de montages moesten gebruikt worden, de teksten zoals ze op cassette staan werden uitgeschreven en er werd technische informatie over de behandelde onderwerpen aangereikt. Er werden eveneens tips gegeven over hoe de montage kon aangewend worden, bijvoorbeeld in het onderwijs. Men zou de dia’s kunnen tonen en dan de leerlingen kunnen laten nagaan hoe hun moeder haar tijd doorbrengt. Op die manier kan een vergelijking gemaakt worden en wordt eveneens nagedacht over de positie van de vrouw in de westerse wereld. Verder werd een animatiepakket uitgewerkt met diareeksen en video’s per land, met spreeksters, met animatiemogelijkheden, zoals kookdemonstraties en met interessante adressen. In datzelfde jaar werden foto’s verzameld per continent en per land met de bedoeling tentoonstellingspanelen rond deze problematiek te maken.

De COS had eveneens een bordspel ter beschikking, Manomiya[443]. Dit spel was gebaseerd op case studies van ontwikkelingsprojecten in Afrika. De idee achter het spel lag bij vrouwelijke vrijwilligers die teruggekeerd waren na een ontwikkelingsproject bij een vrouwenorganisatie. Zij vonden het noodzakelijk dat de problematiek in verband met vrouwen in ontwikkeling meer naar buiten werd gebracht. Het woord Manomiya betekent ‘vrouwelijke boer’ in een West-Afrikaanse taal. Bedoeling van het spel was te illustreren hoe in verschillende delen van Afrika vrouwen een centrale rol spelen in de gemeenschap als zelfstandige boeren; hoe zij onafhankelijk voedsel produceren voor hun familie en om te verkopen en hoe zij dan ook nog de meeste huishoudelijke taken verrichten. Verder wilde het spel aantonen hoe ontwikkelingswerkers dit meestal over het hoofd zien en hoe dikwijls verondersteld wordt dat vrouwen en kinderen automatisch profiteren van ontwikkelingsprojecten. Tijdens het spel kregen de deelnemers een specifieke ‘boerenrol’ en moesten zij de vier seizoenen doorlopen en op die manier aanvoelen hoe ontwikkeling hun leven kon beïnvloeden. Aanvankelijk wisten de deelnemers niet dat zij opgedeeld werden in mannelijke en vrouwelijke boeren. Dit werd echter duidelijk doorheen het spel, naargelang de situaties waarin men terecht kwam, bijvoorbeeld of men krediet kreeg of niet. Die situaties lagen vast, aangezien het materiaal gebaseerd werd op werkelijk gebeurde feiten. Er was eveneens een spelcoördinator, de ontwikkelingswerker. Door de opmerkingen van deze ontwikkelingswerker werd langzaamaan duidelijk dat de groep verdeeld werd in mannen en vrouwen. Uiteindelijk moest het spel leiden tot een discussie over ‘het jaar’ dat de deelnemers zojuist doorliepen. Op die manier dacht men na over de verschillen in levensomstandigheden bij mannen en vrouwen en over de resultaten van ontwikkelingshulp.

 

Sensibiliseringsprojecten

 

Gedurende twee jaar was een project met subsidies van de Europese Gemeenschap[444] lopende, onder de noemer ‘Informatie over vrouwen in de Derde Wereld’. Dit project werd door de NVR en COS gezamelijk ingevoerd voor co-financiering bij de EG. De COS had het dagelijks beheer van het project, maar er moest ieder kwartaal een werkingsverslag en een financieel verslag bezorgd worden aan het bureau van de NVR en aan de EG, om op die manier de uitgaven te verantwoorden. De COS moest bepaalde zaken vergoeden aan de NVR, zoals brandverzekering en dergelijke. De personeelsaanwerving gebeurde in gemeenschappelijk overleg. Onder dit project resorteerden een enquête[445] in de openbare bibliotheken en een aantal verspreide publicaties. Bedoeling was ook nog via scholen informatie te verspreiden. Het project werd uitgevoerd met anderhalve permanente kracht en twee vrijwilligsters[446] voor tentoonstellingen en voordrachten. Het totale budget, waarvan de helft door de EG werd gesponsord, bedroeg drie miljoen frank. Op 4 maart 1985 werd dit project voorgelegd aan het Kernbureau van de Nationale Vrouwenraad. Men kon akkoord gaan zolang er geen belangenvermenging ontstond met de NCOS-Vrouwengroep, aangezien ook deze groep sensibiliserend werkte. Aanvankelijk was het de bedoeling ook onderzoek te doen ‘op het terrein’, maar er werden slechts anderhalve BTK-kracht toegekend. Hierdoor was er onvoldoende personeel beschikbaar om dit onderzoek te doen. Opnieuw bleek de COS te afhankelijk van subsidies en beslissingen van overheidswege. Er werd daarom beslist een beroep te doen op vrijwillige medewerksters van de COS en op de verslagen van de NGO-coördinatoren ter plaatse, om een evaluatie door te voeren. Hierdoor konden enkele kosten geschrapt worden.

In 1988 werden in het kader van dit EG-project checklists gepubliceerd in het Nederlands, Engels, Frans en Spaans. Deze waren bedoeld als werkinstrument voor projectorganisaties en financieringsorganisaties in Europa, maar ook voor NGO’s in de Derde Wereld. Ze boden de mogelijkheid om zowel een algemeen project als een vrouwenproject te toetsen op de vrouwvriendelijkheid en op de reële rol van de vrouwen in elke fase van het project. Deze lijsten werden uitgetest in verschillende landen en de neerslag hiervan werd verspreid naar de NGO’s toe.

De rechtvaardiging van dit project werd gevonden in het feit dat de NVR een koepelorganisatie was die vele filosofische en politieke strekkingen overdekte. Er was een waaier van activiteiten, waaronder het bewustzijn van haar leden ten aanzien van derdewereldproblematiek vergroten. De NVR maakte daarenboven deel uit van het NCOS, wat eveneens een koepelorganisatie was. Daar werden de standpunten in verband met vrouwen en ontwikkeling verdedigd, maar eveneens de algemene standpunten van de NVR als lidorganisatie. De NVR formuleerde geregeld adviezen aan de overheid en speelde een actieve rol in de Internationale Vrouwenraad. De commissie was een interne werkgroep, maar zij was eveneens een medegefinancierde NGO, een actieve deelnemer van het NCOS en haar leden waren ook actief bij andere derdewereldorganisaties. De COS-leden waren tot de conclusie gekomen dat het bewustzijn in verband met Derde Wereld erg beperkt was binnen ontwikkelingsngo’s. Er bestonden te weinig data in verband met vrouwen en ontwikkeling, bovendien hadden niet alle ontwikkelingsprojecten een gunstige invloed op de ontwikkeling van vrouwen. Ontwikkelingsorganisaties in Vlaanderen hadden te weinig bruikbaar sensibiliseringsmateriaal, namelijk niet te technisch en Nederlandstalig, ter beschikking.

In 1988 werd een tussentijds verslag gegeven aan de EG en aan de NVR. In 1989 volgde het eindverslag waarin de acties, en de resultaten hiervan, aan bod kwamen.

Het doel van het EG-project was het bewustmaken van vrouwen en mannen in verband met de toestand van vrouwen in de Derde Wereld, voornamelijk met betrekking tot de dubbele dagtaak. Daarvoor richtte de COS zich naar de lidorganisaties van de NVR en naar andere NGO-projectorganisaties in Vlaanderen. De doorsnee projectverantwoordelijke was zich niet bewust van het probleem en was meestal een man. De projecten komen terecht bij NGO’s, waar ook de meerderheid van het personeel uit mannen bestaat. Naar het brede publiek toe was het de bedoeling de eigen cultuur te laten kennismaken, en te confronteren, met andere culturen, maar zich niet alleen te richten op de problemen, ook op de intellectuele en artistieke vrouwen uit de andere culturen. Via literair werk komt het werkelijke verhaal beter naar boven dan via wetenschappelijke studies. Naast deze sensibilisatieactie bij het brede publiek, wilde de COS het beleid wakkerschudden in verband met het gebrek aan vrouwelijke kaders in de ontwikkelingssamenwerking en in verband met het gebrek aan vrouwelijke aanwezigheid in projecten. Eind 1988 werd een onderzoek ingesteld naar de bekendheid met de literatuur uit derdewereldlanden en meer specifiek naar vrouwelijke auteurs. Er werd een enquête uitgevoerd in openbare bibliotheken in Vlaanderen. Het leesgedrag werd geëvalueerd naar sekse, leeftijd, opleidingsniveau en locatie en eveneens het aankoopgedrag van de bibliotheken werd onderzocht[447].

Vervolgens werd de publicatie ‘Vrouwen uit de Derde Wereld aan het woord[448]’ voorgesteld. Bedoeling was mensen aan te sporen deze romans te lezen, om op een herkenbare manier geconfronteerd te worden met de problematiek in de Derde Wereld. Dit zou moeten leiden tot een beter begrip, maar ook tot een daadwerkelijke solidariteit met de Derde Wereld en met migranten in onze eigen samenleving. Omdat de uitbuiting en onderdrukking van vrouwen in de Derde Wereld beter zichtbaar is dan in eigen land, zouden de westerse vrouwen inzien dat die onderdrukking werkelijk bestaat en misschien zouden in een later stadium toch parallellen opgemerkt worden met de eigen situatie, wat de emancipatie van de Belgische vrouwen zou bevorderen. Om deze publicatie aan een zo groot mogelijk publiek voor te stellen werd hieromtrent een persconferentie[449] georganiseerd, er werden een radioprogramma en artikels in tijdschriften aan gewijd. Enkele bibliotheken kochten het boek, om zich te laten leiden bij hun aankoopbeleid.

Om de sensibilisering van de publieke opinie meer visueel te kunnen bewerkstelligen, werd een diamontage van ongeveer dertig minuten met tekst en muziekband samengesteld, in nauwe samenwerking met vrouwenorganisaties in België[450]. Deze montage was bedoeld als inleiding bij de behandelde problematiek en werd veelvuldig gebruikt op informatieavonden. Hoger werd deze diamontage reeds voorgesteld. Verder werden er tentoonstellingspanelen gemaakt die de verschillende aspecten van het leven behandelden, zoals moeder-dochter relatie, meisje-jongen relatie, arbeid, solidariteit.

Vrouwen uit de ontwikkelingslanden en Belgische vrouwen namen deel aan een ‘kook en eet-actie’. Migrantenvrouwen kookten hun nationale gerechten en de lokale bevolking kwam eten. Op die manier werd de ‘kloof’ makkelijker overbrugbaar. Tenslotte werden er lijsten[451] van publicaties en organisaties met betrekking tot de derdewereldproblematiek samengesteld.

Naar de NGO’s toe werden er seminaries georganiseerd, onder andere over vrouwen en inkomensverwervende activiteiten. Bedoeling was aan te tonen dat ook vrouwen behoefte hebben aan geld, hoewel dit vaak genegeerd wordt door ontwikkelingswerkers. Tevens werd er een evaluatielijst opgesteld in samenwerking met ATOL, waardoor projecten in elke fase zouden kunnen geëvalueerd worden en later ook aangepast worden. Bij de voornaamste NGO’s werd onderzoek gedaan naar de plaats van vrouwen in de projecten. De resultaten hiervan werden gepubliceerd in het boek ‘Women in development cooperation: Europe’s Unfinished business’, uitgegeven door Cecilia Andersen en Isa Band, 1987. Er werden verschillende rapporten en animatiebrochures opgesteld en de NGO’s op Europees vlak hadden een meeting in 1989[452].

In februari 1989 gaven verschillende bestuursleden van de COS hun ontslag. Het nieuwe bestuur nam de taken over en voerde de lopende projecten verder uit. Er werden niet echt wijzigingen aangebracht, wel liep het eindverslag van het EG-project vertraging op omwille van financiële onnauwkeurigheden die gebeurden onder de leiding van het vorige bestuur. Deze werden allemaal opgelost en de acties van het project werden allemaal uitgevoerd.

Bij het opstarten van het project bleek reeds grote interesse[453] bij de doelgroepen. De nauwe samenwerking met organisaties als Sago, ATOL e.d. zorgden voor een dagelijkse follow-up van het project. Er werd een groot NGO-publiek bereikt, waardoor in hun beleid eveneens meer aandacht werd besteed aan vrouwen, hiervoor was de evaluatielijst erg nuttig. Dankzij het verzamelde animatiemateriaal, kon de problematiek op een levendige manier worden voorgesteld aan het grote publiek[454].

Bedoeling was een vervolg aan het project te breien. Dit project zou opgestart worden ter bevordering van de Europese[455] bewustmaking en van NGO-activiteiten in verband met de problematiek van ‘vrouwen en ontwikkeling’. Het algemeen opzet was ‘networking’, omdat in het kader van de naderende Europese eenmaking, het wenselijk was ook op het vlak van ontwikkelingshulp een groter Europese samenwerking na te streven. Men zou ervaringen kunnen uitwisselen en de kosten zouden gedrukt worden, door de grotere schaal waarop zou gewerkt worden. Het project zou verdergebouwd worden op het kleinere project dat reeds in Vlaanderen plaatsvond, om op die manier een leidraad ter beschikking te hebben. Het zou lopen van 1990 tot 1993 en zou uitgevoerd worden door de Nationale Vrouwenraden van België, Nederland, Luxemburg en Duitsland. De Commissie Ontwikkelingssamenwerking van de Nationale Vrouwenraad van België zou als coördinerend orgaan optreden, aangezien zij zeer centraal gehuisvest was en aangezien zij erg goede contacten onderhield met de Internationale Vrouwenraad via voorzitster Lily Boeykens. De doelstelling van het project was drievoudig: 1) bevorderen van de Europese samenwerking op het vlak van ontwikkelingshulp 2) horizontale bewustmaking, dit wil zeggen sensibilisering van niet-deelnemende vrouwen in verband met de problematiek in de Derde Wereld en solidariteit met de vrouwenraden uit de ontwikkelingslanden, aangesloten bij de Internationale Vrouwenraad en 3) verticale bewustmaking, dit wil zeggen sensibilisering van de bredere lagen van de bevolking van de deelnemende landen. De sensibilisering van de bevolking en van de NGO’s bleek nog steeds noodzakelijk na het eerste project. Vaak beoogt men in ontwikkelingsprojecten voornamelijk het belang van de hele bevolking, zonder oog te hebben voor de gevolgen voor bepaalde bevolkingsgroepen. Bedoeling was animatiemateriaal aan te maken, zoals catalogi, waarin het bestaande audiovisuele materiaal met betrekking tot de vrouw in de Derde Wereld zou opgenomen worden. Er zouden geluidsbanden ter begeleiding van de diareeksen opgenomen worden in de eigen landstaal en de bibliotheekenquête en het bijhorende boekje zouden ook door de andere vrouwenraden nagevolgd worden. Verder wilde men een gecomputeriseerde databank opbouwen van publicaties over de situatie van vrouwen in ontwikkelingslanden en deze informatie ook dadelijk verspreiden in bibliotheken en eventueel scholen. Er zou een forum opgestart worden omtrent vrouwen en ontwikkeling als basis voor informatiewisseling, voor gezamelijke activiteiten en voor pressieacties. Bovendien zou dit tweede EG-project een Europese werkingsgroep krijgen en zouden de acties op Europees niveau bekend gemaakt worden. De resultaten die het Vlaamse project geboekt had mochten niet teniet gedaan worden door de beëindiging van dat project. Het moest integendeel uitgebreid worden over de grenzen heen. Daarom werd geijverd voor een verderzetting van het project op Europees niveau.

Het EG2-project gebeurde in samenwerking met de NCOS-Vrouwengroep. Het projectvoorstel werd samen ingediend, omdat men dan meer kans zou hebben op goedkeuring, bovendien zou dit de financiële draagkracht vergroten. Er bestond een overlegcomité tussen de twee organisaties dat instond voor de noodzakelijke coördinatie en de verslaggeving naar de EG toe. Dit comité zou ook instaan voor de organisatie van bepaalde initiatieven en voor het uitwerken van standpunten. Deze moesten wel in overeenstemming zijn met de basisbeginselen van de NVR en het NCOS.

Uit het verslag van de vergadering van 10 april 1991[456] blijkt dat men op dat moment in een wachtfase zat betreffende het vervolg van dit project. Kort daarna werd de werking van de commissie echter stopgezet, waardoor dit project niet kon ten uitvoer gebracht worden.

 

Een groot project in Vlaanderen was ‘Tuinen van de Vrede[457]’. In de eerste plaats was ‘Tuinen van de Vrede’ te situeren op het Kaapverdische eiland Sal. De Gentse kunstenaar Frank Liefooghe ontwierp een tuin op dat eiland in de vorm van een vredesduif. Dit was een artistieke bijdrage, maar tegelijkertijd zou deze bijdrage een eetbaar kunstwerk worden, aangezien in de tuin groenten en fruit zouden kunnen geteeld worden. De belangrijkste doelstelling voor het project in Vlaanderen was ruchtbaarheid te geven aan dit project in alle steden en gemeenten. Dit gebeurde op verschillende manieren, namelijk via de promotie van een kleurboek Art Color, dat getekend werd door verschillende bekende Belgen en waarvan de opbrengst integraal naar het project ging. Verder was het de bedoeling dat er voordrachten en tentoonstellingen werden georganiseerd en dat ‘Tuinen van de Vrede’ werd bekend gemaakt in kranten en op radio en televisie. Het project werd georganiseerd in 1990 en moest volledig ondersteund worden door de Commissie Ontwikkelingssamenwerking[458]. Het kwam tot stand met de steun van de Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Openbaar Ambt, Luc Van Den Bossche. Belangrijke opmerking hierbij is dat dit project niet uitsluitend voor vrouwen bestemd was en dat er zelfs niet werd ingegaan op de gevolgen voor de positie van de vrouw binnen dat project. Er mag echter wel verondersteld worden dat de ‘Tuinen’ een invloed zouden hebben op de rol van de vrouw, aangezien zij meestal instaat voor de voedselverzameling.

Uit de bestelbonnen[459] die in het archief werden teruggevonden, bleek dat verschillende aangeschreven organisaties en gemeenten wel wilden meewerken aan de verkoop van de kleurboekjes, maar dat weinigen interesse hadden in een meer grondige doorlichting van het project. Men wilde dus wel solidair zijn op een bepaald moment, maar men had er geen behoefte aan een geweten geschopt te worden, terwijl dit eigenlijk wel de voornaamste doelstelling was van de COS in het binnenland.

Ondanks het feit dat vele kleurboeken verkocht werden, kwam de samenwerking tussen de COS en het ABOS omtrent dit project nooit op gang en de COS kon helemaal niet alles doen wat gepland was. Daarom werden de opbrengsten van de verkoop teruggestort[460] aan ‘Tuinen van de vrede’ en een deel werd gebruikt om de administratieve kosten te dekken. De COS hing voor een erg groot deel af van subsidies om projecten ook werkelijk te kunnen realiseren.

 

Bepaalde projecten van de COS beoogden het verbeteren van de levensomstandigehden van vrouwen uit de Derde Wereld, die zich in België gevestigd hadden.

De doelstelling van een project[461] uit 1989 bestond uit twee luiken. Een eerste deel betrof de sensibilisering van de Belgische bevolking, vooral de vrouwen, om zo samen naar een betere leefsituatie te streven. Samen met organisaties die onmiddellijk betrokken waren bij de situatie van migrantenvrouwen ging men een informatiepakket opstellen. De COS was hiervoor goed geplaatst omdat de NVR een koepelorganisatie was en door de goede samenwerking met de Internationale Vrouwenraad. Ten tweede wilde de COS een bijdrage leveren aan de integratie van derdewereldvrouwen in België door middel van taallessen, eigenlijk vervolmakingscursussen, opdat deze vrouwen hogere studies zouden kunnen aanvatten of een gepaste job zouden kunnen vinden. De doelgroep bestond uit vrouwen afkomstig uit derdewereldlanden. Het is niet duidelijk of dit project werd afgewerkt.

 

Studiedagen

 

Geregeld werden studiedagen georganiseerd, meestal in samenwerking met andere organisaties, zoals het NCOS, en dan vooral met de NCOS-Vrouwengroep in de tweede helft van de jaren tachtig[462].

In 1980 werd een studiedag georganiseerd met als doel het sensibiliseren van vrouwenorganisaties in België voor de ontwikkelingssamenwerking en het voorlichten betreffende mogelijke effecten van ontwikkelingsprocessen op het leven van de vrouwen in ontwikkelingslanden. Dit was een vervolg op studiedagen van het ABOS uit 1978 en een reactie op de VN-conferenties van 1975 en 1980. Er kwamen experten betreffende ‘het belang van ons begrip voor de groeiende interdependentie op wereldvlak[463]’ aan het woord en Minister van Ontwikkelingssamenwerking Eyskens zou het hebben over de vrouw in de Belgische ontwikkelingssamenwerking. In die periode werd minister Eyskens echter vervangen door minister Coens. Na deze studiedag publiceerde minister Coens zijn bevindingen en zijn doelstellingen betreffende de vrouw in de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Bovendien werd de werkgroep opgericht die reeds in hoofdstuk vijf werd aangehaald.

In 1981[464] werd een seminarie georganiseerd door de beide afdelingen van de Belgische Nationale Vrouwenraad ter gelegenheid van de vergadering van het Executief van de Internationale Vrouwenraad, in verband met ‘vrouwen deelneemsters in het ontwikkelingsproces’. De participatie van de vrouw aan het ontwikkelingsproces was een voornaam thema van de VN. Aspecten van dit onderwerp werden reeds bestudeerd tijdens de verschillende bijeenkomsten georganiseerd door de IVR. Nu wenste men stil te staan bij de deelname van de vrouw in het rurale ontwikkelingsproces. De leden van de vrouwenraden[465] wilden op een dynamische wijze bijdrage leveren aan het tot stand komen van de noodzakelijke maatschappelijke aanpassingen. Tevens wilden zij waarborgen dat de bijdrage van de vrouw daarin naar waarde geschat werd. Belgische vrouwen namen actief deel aan de activiteiten van de IVR en vervulden daarin verantwoordelijke functies. De Belgische raad toonde op haar beurt een steeds groeiende belangstelling voor de noodzakelijke participatie van de vrouw aan het ontwikkelingsproces van de Derde Wereld. Tijdens het seminarie kon men onder andere een lezing van Ester Boserup[466] bijwonen.

In 1984 werd een studiedag omtrent het vluchtelingenprobleem georganiseerd. Tijdens deze studiedag werd de werking van de COS toegelicht en werd nagegaan hoe het statuut van vluchteling in België ontstaan was. Verder werd iemand van de Oecumenische vluchtelingendienst van het Protestants Sociaal centrum aan het woord gelaten om haar werk toe te lichten en de problematiek vanuit sociaal standpunt te belichten. Tenslotte kwamen drie vrouwelijke vluchtelingen aan bod. Er waren slechts 21 aanwezigen, waaronder voornamelijk Nederlandse vrouwen.

Samen met de NCOS-Vrouwengroep en ATOL werd een ronde tafel rond ‘Vrouwen en projectwerking’ op poten gezet. Deze studiemiddag was zeer specifiek bedoeld voor projectmedewerkers in de NGO’s en voor de verantwoordelijken in de uitzendorganisaties. Op de eerste plaats had deze studiedag als doel de medewerkers te sensibiliseren voor het belang van vrouwen in ontwikkeling en voor de gevolgen van ontwikkelingswerk zonder specifieke aandacht voor vrouwen. Men wilde echter ook perspectieven bieden voor verdere begeleiding en vorming rond dit thema. Tijdens deze studiedag werd de publicatie ‘Vrouwen, technologie en ontwikkeling’ voorgesteld aan het publiek. Deze publicatie zal verderop nog aan bod komen.

In 1988 werd een studiedag rond ‘Vrouwen en inkomensverwervende projecten[467]’ georganiseerd. Deze studiedag bood de gelegenheid een boekenstand en een kleine tentoonstellling van materiaal uit inkomensverwervende projecten te bekijken. Verder brachten twee Argentijnse vrouwen in beeld wat werk en inkomen voor hen betekende en vervolgens was er een uiteenzetting over de verschillende aspecten die gepaard gaan met zulke projecten, zoals bijvoorbeeld de economische en sociale aspecten van de inkomensverwerving, de vorming en begeleiding van vrouwengroepen. Tenslotte kwamen enkele concrete voorbeelden aan bod. Het is duidelijk dat hier wel specifiek aandacht werd besteed aan de positie van de vrouw in de ontwikkelingsprojecten.

Het doel van deze studiedag was de idee te verspreiden dat projectaanvragen ook een sociale dimensie hebben. De projectselectie- en begeleiding moeten bewust gebeuren en niet enkel met het oog op de economische rendabiliteit, zoals vaak het geval is en zeker bij inkomensverwervende projecten voor vrouwen. Daarom werd ook deze studiedag georganiseerd met het oog op projectorganisaties en -medewerkers en niet met de bedoeling de volledige publieke opinie te sensibiliseren. Ook dit was echter een belangrijke taak van de COS, aangezien in een vorig hoofdstuk[468] duidelijk werd dat dit vaak geen prioriteit was bij projectorganisaties.

In hoofstuk vijf werd reeds gesteld dat de NCOS-Vrouwengroep zich vooral bezighield met de sensibilisering van de projectorganisaties zelf. Daarom werd tijdens de studiedagen die georganiseerd werden in samenwerking met die Vrouwengroep, vooral aandacht besteed aan deze thematiek, terwijl de eigen initiatieven van de COS meer gericht waren op de sensibilisering van de publieke opinie.

 

De COS werd geregeld gevraagd om studiedagen mee op te starten, bijvoorbeeld door de Socialistische Vrouwengroep. Deze groepen wilden vooral hun eigen positie binnen het ontwikkelingsbeleid duidelijk maken, maar zij hingen hieraan een volledige studiedag op, die door de COS moest opgevuld worden. Ook hiervoor werden diareeksen en dergelijke gebruikt. Meestal waren deze dagen bedoeld voor de animatrices en secretaresses van de groepen zelf, aangezien ‘het thema de afdelingsbesturen niet bijzonder interesseerde[469]’. Ook hier bleek dus de sensibilisering van het eigen personeel de voornaamste doelstelling.

 

Einde 1990 werd een tweedaags seminarie[470] op poten gezet voor vrouwen uit Franstalige Afrikaanse landen, in samenwerking met de Internationale Vrouwenraad. De deelnemende vrouwen waren allemaal lid van een vrouwenorganisatie die aangesloten was bij de Internationale Vrouwenraad. Aangezien de COS op dat moment erkend was als NGO voor voorlichting met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking, kon men op medefinanciering rekenen van het ABOS (voor reis- verblijf- en logiesonkosten). Uiteraard moesten hiervoor de nodige facturen kunnen worden voorgelegd.

De idee voor dit seminarie kwam er tijdens een bureauvergadering van de Internationale Vrouwenraad, in maart, waar van overal de vraag kwam een seminariedag te organiseren over ‘Hoe een ontwikkelingsproject opstellen en evalueren?’. Daarom werd (opnieuw) besloten het seminarie enkel open te stellen voor niet-gouvernementele organisaties.

Tijdens deze tweedaagse werden verschillende onderwerpen onder de loep genomen. Men ging na hoe een ‘goed’ project er moest uitzien, hoe een project moest geïdentificeerd, opgevolgd en geëvalueerd worden en wanneer een project voldeed aan de eisen gesteld voor medefinanciering door het ABOS. Verder bekeek men de positie van de vrouw in de verdragen van Lomé[471], die belangrijk waren voor de deelnemende Afrikaanse vrouwen, en werden verschillende concrete projecten geanalyseerd. Tenslotte namen nog enkele beleidsmensen het woord. De pers besteedde heel wat aandacht aan het seminarie. Als gevolg van deze tweedaagse kreeg de COS twee volwaardige projecten uit Madagascar in handen, waarvoor onmiddellijk medefinanciering werd aangevraagd. Bovendien werd beslist een jaar later opnieuw een seminarie te organiseren voor Engelssprekende vrouwen uit Afrikaanse en Aziatische landen. Ook hiervoor zou steun verleend worden door het ABOS. Dit seminarie werd gepland over vijf dagen en behandelde, naast het indienen van projecten, het thema seksueel overdraagbare aandoeningen, waarvoor experten uit verschillende landen zouden worden uitgenodigd. Dit laatste deel zou gebeuren in samenwerking met de Wereldgezondheidsorganisatie, omdat het ABOS niet voldoende middelen ter beschikking had om een seminarie van dezelfde omvang als het voorgaande te financieren. Ook dit vervolg was in een wachtfase op het moment dat de werking van de COS werd stopgezet, waardoor ook dit initiatief niet kon volbracht worden[472].

 

Publicaties

 

De COS gaf vier maal per jaar een thema-brochure uit, aangevuld met actuele informatie. Deze brochure werd opgenomen als katern in het tijdschrift van de Nationale Vrouwenraad en werd verspreid onder alle lidorganisaties van de NVR en de NGO’s. Voor deze publicatie kon de COS, na de erkenning als voorlichtingsngo, subsidies krijgen van het ABOS. De katern behandelde de eigen projecten van de COS in de Derde Wereld en gaf verder algemene informatie over de situatie van vrouwen in bepaalde ontwikkelingslanden. De geografische elementen binnen een land kwamen aan bod, net als de politiek-economisch-sociale leeftoestand, om dan de link te leggen tussen de leefsituatie van de vrouwen en de algemene leefomstandigheden. Aan het einde van deze bijdragen werden telkens bibliografische gegevens aangereikt voor wie meer informatie met betrekking tot het behandelde onderwerp wilde. Opvallend was echter dat ook hier recepten aangeboden werden. Verder zorgde deze katern voor informatie omtrent de activiteiten van de COS, naar de leden van de NVR toe en naar de steunverlenende leden van de COS zelf toe.

 

Een groots opgezette publicatie was de brochure ‘Vrouwen uit de Derde Wereld aan het woord. Voorstelling van dertig romans’. Naast een inleiding en een overzicht van het ontstaan en de resultaten van het VN-decennium voor de vrouw, bevatte deze brochure een, uitgebreid besproken, overzicht van romans geschreven door en over vrouwen uit derdewereldlanden[473]. Er werd eveneens een bibliografie aangereikt met daarin achtergrondwerken over vrouwen in de Derde Wereld. De romans[474] werden uitgekozen aan de hand van boekenbijlagen van bepaalde tijdschriften, zoals bijvoorbeeld de boekenbijlage van het tijdschrift van het NCOS. Aangezien deze organisatie zich eveneens bezighield met derdewereldproblematiek, werden hierin boeken opgenomen die interessant konden zijn voor de publicatie van de COS. Bedoeling was enerzijds de openbare bibliotheken te stimuleren in hun aankoopbeleid, in navolging van de resultaten van de reeds vermelde enquête. Anderzijds wilde men de vrouwen in Vlaanderen via de literatuur kennis laten maken met de leef-en denkwereld van vrouwen uit andere culturen. De publicatie wees op de schat aan informatie over hoe vrouwen leven en over hun visie op het sociaal-economisch-politiek gebeuren in hun land, die te vinden is in de door hen geschreven boeken. De lijst werd wel beperkt tot die werken die reeds in het Nederlands beschikbaar waren. Opvallend hierbij was de idee dat enkel vrouwen geïnteresseerd zouden zijn in de leefwereld van andere vrouwen. Blijkbaar was de COS in 1987 nog niet klaar voor een beleid gericht op vrouwen en mannen.

In 1988 vroeg de COS een ISBN-uitgeversnummer[475] aan voor de publicatie ‘Vrouwen uit de Derde Wereld aan het woord’. Hieruit blijkt dat de publicatie inderdaad groots werd opgevat, aangezien men dit nummer nodig had om het werk op grote schaal te verspreiden. Op deze manier werd het eveneens opgenomen in de collectie van de Koninklijke Bibliotheek van België. De respons op deze publicatie was erg groot.

‘Vrouwen, technologie en ontwikkeling[476]’ is de titel van een publicatie uitgegeven door de ATOL-Vrouwengroep in naam van de COS. Binnen de publicatie werd getracht een zicht te krijgen op de plaats van vrouwen in het ontwikkelingsproces. Bedoeling was de voorwaarden waaraan technieken moesten voldoen en de omstandigheden waarmee rekening moest gehouden opdat een techniek een bruikbaar middel zou zijn voor de verbetering van de situatie van vrouwen, te formuleren. Er werd aandacht besteed aan de plaats van vrouwen binnen de projectwerking en tenslotte werd de publicatie aangevuld met een handleiding voor onderzoek. Deze handleiding bestond uit checklists om de rol van de vrouw in de ontwikkeling van de samenleving te herkennen. De lijsten waren bedoeld om alle domeinen van een interventie, dit wil zeggen identificatie, monitoring en evaluatie, te bestuderen voor wat betreft de situatie van vrouwen, met als einddoel de verbetering van die situatie. Hierbij moest rekening gehouden worden met de behoeften van de vrouwen, de participatie van de vrouwen, een evenwichtige taakverdeling, verhoogde productiviteit van het werk van vrouwen, verbeterde economische situatie van vrouwen, vergrote mondigheid van vrouwen, verhoogde participatie in het economische en politieke leven, verhoogde intellectuele en technische kennis.

 

Documentatie- en informatiecentrum

 

Op het einde van de jaren tachtig werkte de COS aan de uitbouw van een documentatie- en informatiecentrum over de problematiek van vrouwen in de Derde Wereld. Iedereen die wilde kon op deze diensten beroep doen. De COS wilde dus niet enkel zelf sensibiliseringsactiviteiten organiseren, maar eveneens een pakket aanbieden om andere ontwikkelings- en vrouwenorganisaties vertrouwd te maken met de problematiek, opdat ook deze verenigingen aandacht aan de problematiek zouden besteden.

Het materiaal was ter plaatse te raadplegen en te kopiëren. Bovendien beschikte de COS over een verzameling van animatiemateriaal over de problematiek. Lidorganisaties van de NVR en NGO’s voor ontwikkelingssamenwerking konden beroep doen op de COS om hun animatieaanbod uit te breiden. Het waren echter diezelfde lidorganisaties en bevriende verenigingen die het documentatiecentrum hielpen uitbouwen[477]. Deze verenigingen schonken hun publicaties in verband met vrouwen in de Derde Wereld aan het documentatiecentrum van de COS. Ook het ABOS[478] gaf geregeld een lijst uit van de nieuw aangekochte publicaties, waaruit interessante titels konden gehaald worden. Via een internationaal persbureau trachtte de COS artikels te verzamelen, verschenen in buitenlandse publicaties[479], die betrekking hadden op de vrouw in de Derde Wereld. Het documentatiecentrum werd voornamelijk geraadpleegd door verantwoordelijken van vrouwenorganisaties en scholen in verband met het opzetten van informatieactiviteiten[480].

 

 

2. Steun aan projecten in de Derde Wereld

 

De projecten die gesteund werden door de COS, gingen meestal uit van een organisatie uit het hulpvragende land zelf. De commissie bood deze verenigingen financiële en soms ook praktische hulp aan. Alvorens men echter tot financiële steunverlening kon overgaan, moest het volledige project voorgelegd worden aan de Belgische regering. Op die manier kon de COS eventueel op medefinanciering van het ABOS rekenen. De voorstelling van het project moest aan verschillende voorwaarden voldoen. Ten eerste moest er een volledige beschrijving gegeven worden van de doelgroep- of organisatie, met daarin een korte historiek, de algemene doelstellingen van deze organisatie en gegevens in verband met personeel, werkmethode en infrastructuur. Vervolgens was de rechtvaardiging van het project noodzakelijk. Het project moest immers bedoeld zijn voor sociale of economische ontwikkeling. De vooropgestelde doelstellingen van het geplande project moesten duidelijk geformuleerd worden en deze doelstellingen moesten verwezenlijkt kunnen worden met de aanwezige middelen en in de vooropgestelde periode. Verder waren de plaats, de werkmethode en de duur van het project belangrijk en werd een curriculum vitae gevraagd van de projectcoördinator. Uiteraard werd een preciese presentatie van de kosten verlangd. Verder werd vereist dat het project door gekwalificeerde en competente mensen geleid zou worden en tenslotte moest een opvolging van het project duidelijk maken of de thuisorganisatie het project goed had overgenomen.

 

Voorbeelden van projecten[481]

 

De financiering van gemeenschappelijke ontwikkelingsactiviteiten door vrouwengroepen in 25 dorpen in Kenia[482]

 

Naar aanleiding van het vrouwenjaar in 1978 deed het ABOS een oproep om projecten te steunen die de positie van de vrouw in de Derde Wereld konden verbeteren. Daarom nam de Nationale Vrouwenraad contact op met het Women’s Bureau in Nairobi. Hieruit groeide een project dat de dorpsactiviteiten van de plaatselijke vrouwengroepen wou steunen. De Nationale Vrouwenraad steunde dit project in samenwerking met SOS Honger.

Bedoeling van het project was het bevorderen van de integratie van de vrouwen in de landbouw. Aangezien Nairobi voornamelijk een ruraal gebied is en de vrouwen numeriek belangrijk zijn (vrouwen maakten zeventig procent uit van de plattelandsbevolking)[483], was het noodzakelijk dat hun inbreng in de landbouw duidelijk gemaakt werd. De rol van de vrouw binnen die landbouw werd steeds meer divers en ingrijpend, maar toch was de productiviteit van de vrouw niet evenredig met hun inzet. Dit had alles te maken met het gebrek aan opleiding. Daarom nam het vrouwenbureau van Nairobi het initiatief om verschillende socio-culturele activiteiten in te richten en betere landbouwtechnieken in te voeren, om op die manier de algemene levensstandaard op te trekken en de sociale en economische productie van de vrouw te verbeteren. Twee belangrijke activiteiten binnen het project waren irrigatie/watervoorzieningswerken en het oprichten van gemeenschappelijke boerderijen of landbouwbedrijven. Bedoeling was de waterbron naar het dorp te brengen via grachten, leidingen en pompen. De volledige werkzaamheden zouden uitgevoerd worden door vrouwen, met de technische begeleiding van Keniaanse ingenieurs. Het gemeenschappelijke landbouwbedrijf wilde alle vrouwenkrachten verzamelen op één productieve boerderij. Ieder lid deed een financiële bijdrage of werkte mee. De vrouwen wensten een opleiding in de bewerking van land en in de moderne technieken, omdat zij zich ervan bewust waren dat zij anders niet zouden kunnen blijven concurreren met de meer gemoderniseerde landbouwbedrijven. Dit project liep over het hele land, in de rurale gebieden. In Nairobi bestonden op dat ogenblik ongeveer vijfduizend vrouwengroepen die gebaseerd waren op het principe van ‘self-help’, dit wil zeggen dat zij trachtten door middel van groepsactiviteiten zelf hun problemen op te lossen. Dit project wilde deze activiteiten bijstaan. De specifieke doelstellingen hiervan waren: het vergroten van de aangroei van het familiaal inkomen, de leiding van de vrouwengroepen vormen, de hygiënische toestand in de dorpen verbeteren en het voedingspatroon evenwichtiger maken. Belangrijk om weten is dat de mannen in de loop van het project bijdraaiden en hun steun verleenden. ‘Dit is niet zonder belang willen wij met de emancipatie van de vrouw in de verschillende maatschappijen komen tot een integratie en een gelijkwaardigheid voor elk menselijk wezen zonder rekening te houden met de sekse’. De projecten waren gegroeid vanuit de specifieke noden van elk dorp en liepen daarom sterk uiteen. Het vrouwenbureau stond in voor de instructies en de leidinggeving en dienstverlening, de Keniaanse regering betaalde de salarissen van de medewerkers en stelde gebouwen, vervoer en communicatiemiddelen ter beschikking. Het project zou ongeveer twee miljoen frank kosten, waarvan 25% zou gedragen worden door SOS Honger en de Nationale Vrouwenraad, voor de resterende 75% werd een beroep gedaan op de Belgische overheid. Aangezien de projecten reeds opgesteld werden door de plaatselijke vrouwengroepen, vormde de opvolging geen enkel probleem. Het project werd goedgekeurd door het ABOS en was het eerste project waaraan de Commissie Ontwikkelingssamenwerking steun verleende.

 

Casa de la Ciudadana, Ecuador[484]

 

De Union Nacional de Mujeres de Ecuador plande de oprichting van een vormingscentrum in nauwe samenwerking met de plaatselijke vrouwen, teneinde haar doelstellingen op het vlak van vorming van vrouwen betreffende hun rechten en plichten, te kunnen uitvoeren. Er werd medefinanciering aangevraagd voor de oprichting en uitrusting van het vormingscentrum gedurende een jaar. Het centrum zou gelegen zijn in een landelijke gemeente tussen bergen en kust. De belangrijkste economische activiteit was (is) landbouw. Men leefde in een eigen gesloten systeem om zich te beschermen tegen grooteigenaars. In deze economische en sociale toestand kon de vrouw moeilijk zichzelf ontplooien en op een juiste wijze deelnemen aan het economisch en sociaal leven. De traditionele dominerende rol van de Latijns-Amerikaanse mannen overschaduwde de vrouw, terwijl zij vooral op ondergeschikte wijze werkzaam was in de landbouw, huishoudelijke taken moest vervullen en voor de kinderen zorgde. Weinig groeperingen hielden zich bezig met haar lotsverbetering. De UNME werd erkend door het Ministerie van Opvoeding en Cultuur. De beweging stelde zich tot doel het de Ecuadoriaanse vrouw mogelijk te maken om zowel voor de eigen als voor de gemeenschappelijke lotsverbetering te werken. De beweging had vertakkingen over heel Ecuador. De leden waren vrouwen van de middenklasse en lagere inkomens, vooral uit de rurale bevolking. Het project wilde vormingsactiviteiten mogelijk maken die in algemene zin kaderden in de doelstellingen van het Decennium van de Vrouw. Het wilde aan de plattelandsvrouw de mogelijkheid bieden om haar plaats in de gemeenschap te verbeteren. Specifieke doelstellingen waren het verschaffen van vorming aangaande huishoudelijke-, gezondheidskundige- en voedingsaspecten, het aanleren en verwezenlijken van een eigen inkomensverschaffende activiteit, het functioneren als pilootproject voor 14 andere centra op te richten in gemeenschappen over heel Ecuador. In de periode 1977-1980 werden reeds enkele activiteiten uitgewerkt in verband met onderwijs in lezen en schrijven en in verband met eigen productie en de verkoop hiervan. In de tweede periode 1981-1982 zouden deze activiteiten moeten geherbergd worden in een eenvoudig gebouw. Hierdoor zou stabiliteit verzekerd worden en zou de verdere uitbouw kunnen gebeuren. De verkoop van de eigen productie zou kunnen gecentraliseerd worden in een eigen winkel. In een derde periode stond de autonome ontwikkeling van de activiteiten centraal, waardoor de vrouwen zelf verantwoordelijk werden en tewerkgesteld konden worden. De UNME verschafte de noodzakelijke vrouwelijke deskundigen op het gebied van algemene coördinatie, handelstechnieken en gezondheidszorg. Vrouwelijke vrijwilligers zouden instaan voor de uitvoering van de eigenlijke activiteiten. Op lokaal vlak was dus de noodzakelijke menselijke infrastructuur beschikbaar. De UNME vroeg een medefinanciering gedurende één jaar voor de bouw van het centrum. Zowel het initiatief als de uitwerking en het beheer van het project was in handen van Ecuadorianen. Er werd 75% medefinanciering gevraagd van de Belgische overheid (184500bef). Na de aanvraag werkte UNME het project verder uit en er werd bekomen dat Nederland de bouw van het centrum voor zich zou nemen. De COS (en de Belgische overheid) zou instaan voor de inrichting van het gebouw (360000bef in totaal).

Het project liep een serieuze vertraging op omwille van overstromingen en omwille van de late goedkeuring van het Nederlandse rapport. Er werd pas gestart met de bouw van het centrum in 1983. Het ABOS verleende goedkeuring voor de medefinanciering. Ondertussen had de COS zich echter geëngageerd in een project in Bolivia, waardoor steun moest worden gevraagd aan de IVR om het project in Ecuador van start te kunnen laten gaan. In 1985 was het gebouw af en er werd meteen gestart met de opzet van drie cursussen, namelijk eerste hulp op het platteland, snit- en naad en hoofd- en haarverzorging. Het project kende duidelijk een goede afloop. “De behandeling van dit project was voor de COS een goede leerschool voor het werken met cofinanciering. Wij hopen in de toekomst nog verder en beter met het ABOS te kunnen werken[485]”.

 

Promotie van vrouwen door de uitbouw van twee productiecentra in zelfbeheer, IFFI, Bolivia[486]

 

IFFI, Instituto de Formacion Femenina Integral, startte zijn activiteiten in 1981, in Cochabamba, Bolivia. Hoofddoel was vrouwen uit de marginale wijken te motiveren om actief deel te nemen bij het zoeken naar oplossingen voor verschillende sociaal-economische problemen waarmee de marginale wijken te kampen hadden. IFFI zocht (zoekt) naar middelen om precaire situaties te verbeteren via een actieve participatie van vrouwen. Daarom trachtten zij een bewustwording op gang te brengen bij de vrouwen, zodat zij als een kritisch persoon een bijdrage zouden kunnen leveren aan het ontwikkelingsproces van hun gezin, hun wijk en misschien zelfs hun dorp en hun land. Concreet hield dit in: 1) vrouwen uit de sociale wijken de kans geven op sociale promotie door vorming op het vlak van gezondheid, opvoeding, economie... 2) de inschakeling van vrouwen bij het oplossen van problemen in de wijk en 3) ervoor zorgen dat vrouwen actief zouden deelnemen aan de werking van reeds bestaande organisaties. IFFI werkte hiervoor onder andere samen met een gezondheidsorganisatie, met het Ministerie van Volksgezondheid en met de Federatie van de Clubes de Madres. IFFI werd volledig beheerd door Boliviaanse vrouwen, waardoor de opvolging gegarandeerd was. In 1983 kwam dit project terecht bij de COS. Men wilde de promotie van de vrouw bewerkstelligen via de oprichting van een experimenteel productiecentrum waar wasserijzeep zou gemaakt worden, vanuit de idee dat dit product dagelijks door iedereen moest gebruikt worden. Wanneer men zou produceren tegen lagere prijzen dan de marktprijzen, zou het voortbestaan van het bedrijfje gegarandeerd worden. Vrouwen moesten bij het productieproces betrokken worden, opdat het gezinsinkomen zou verhoogd worden.

De vrouwen waren op de eerste plaats moeder en dus verantwoordelijk voor de voeding, gezondheid, kleding en algemeen welzijn van iedereen die tot de familie behoorde. Verder moesten zij goederen en diensten produceren om het gezinsinkomen te verhogen. Ze namen echter niet deel aan publieke activiteiten. Daarom moesten vrouwen in het productiecentrum ingeschakeld worden, opdat men zou komen tot een gevoel van solidariteit en collectieve verantwoordelijkheid. Bovendien zouden de vrouwen een vorming krijgen die te maken had met alle taken die in het centrum moesten uitgevoerd worden, zoals het in orde brengen van de boekhouding. Bij de oprichting en consolidatie ging men in vier fasen werken: 1) motivatie, het belang van het centrum erkennen en beslissen wat men zou produceren 2) opbouw, een lokaal kiezen, materialen aankopen, ... 3) organisatie, administratief en commercieel 4) consolidatie, vorige fasen uitwerken.

De COS wilde dit project medefinancieren en vroeg hiervoor steun aan de overheid. (53550fr voor COS, 160650fr voor overheid.). De aanvraag werd goedgekeurd in mei 1984.

Uit het activiteitenverslag van 1985 blijkt dat het opstarten van een productiecentrum niet zo simpel was. De economische situatie in Bolivie was er bovendien nog op achteruit gegaan. De crisis zorgde ervoor dat de lokale goederen niet konden concurreren met geïmporteerde goederen. Men had moeilijkheden grondstoffen aan te kopen en er was een gebrek aan gas. Men had gekozen te werken met een verantwoordelijke voor de boekhouding, voor de productie en voor de commercialisering. Deze personen werden per groep gekozen om de zes maanden. Maandelijks werd een verslag voorgelegd betreffende de evaluatie en de planning. Voor de dagelijkse activiteiten, zoals kinderopvang, werd gewerkt met een tweewekelijkse beurtrol. Met de verkoop van 5% van de zeep werd de opvang van de kinderen, en dus ook de maaltijden, verzorgd. Op die manier hoopte men de ondervoeding tegen te gaan. De vrouwen werkten vier uur per dag, omdat voltijds werk niet te combineren was met hun andere taken. Hun lonen lagen boven het minimum. Tijdens het eerste jaar kon men de geïmporteerde grondstoffen vervangen door nationale grondstoffen, door het aanleggen van een voorraad en werden alle vrouwen technisch gevormd. Er werden gezamelijk statuten opgesteld en er werden ontmoetingsdagen georganiseerd, waardoor ervaringen konden worden uitgewisseld. De kinderopvang werkt ondertussen onafhankelijk van het productiecentrum. De vrouwen nemen stilaan deel aan de vergaderingen van de wijkraad.

Een tijdje later werd opnieuw een aanvraag tot medefinanciering ingediend bij het ABOS, dit keer voor twee productiecentra in zelfbeheer. IFFI voerde deze projecten uit in samenwerking met de plaatselijke vrouwengroepen van de productiecentra. Deze centra waren hun experimentele fase voorbij en konden overgaan tot semi-industriële productie. Het ene bedrijfje produceerde zeep, het andere produceerde marmelade en verwerkte groenten om de continuïteit van de marmeladeproductie te verzekeren in periodes waarin er weinig groenten te verkrijgen waren. Erg belangrijk aspect van deze bedrijfjes was het feit dat, naast de verbetering van de economische situatie van de vrouwen, men alles zelf beheerde en dat de vrouwen een algemene vorming kregen. Om de overgang naar een semi-industriële productie te maken, was er behoefte aan een verhoging van het werkkapitaal en moest de technische aanpak verbeterd worden door het invoeren van betere productie- en opslagtechnieken. Op deze manier wilde men de economische leefbaarheid van de centra verzekeren en met de financiële overschotten activiteiten financieren voor het algemeen welzijn van de wijk. Ook voor deze fase van het project werd medefinanciering gevraagd aan het ABOS en aan het NCOS. Het ABOS verleende medefinanciering, evenals SAGO- het Latijns-Amerikacentrum- en bijvoorbeeld Socialistische Solidariteit en er werden bijdragen gevraagd aan gemeenten met een budget voor ontwikkelingssamenwerking. Voor de werking van het jaar 1987 werd een som toegekend van de 11.11.11-actie van het jaar 1986 en ook voor de werking van het jaar 1988 werd een deel van deze actie afgestaan. Het project werd goed opgevolgd door de COS. Marleen Sannen - medewerkster Sago en COS - bezocht het project in 1985 en IFFI stuurde regelmatig activiteitenverslagen.

Voor dit project werd in een later stadium (1989) een beheersoverdracht uitgewerkt tussen de COS en het Boliviacentrum Antwerpen[487], waar Marleen Sannen op dat moment werkzaam was. De COS bleef echter wel de verantwoordelijkheid behouden ten opzichte van de financierders, ABOS en NCOS. Een halftime personeelslid zou hiervoor moeten aangeworven worden, tegen vrijstelling van stempelvergoeding en verplaatsings- en crèchekosten. De COS zou deze uitgaven zelf bekostigen via giften gestort voor de NVR. Bedoeling was de afwerking van de lopende projecten te garanderen[488].

In 1990 bleek dat de COS achterstallige betalingen had, waardoor de verdere activiteiten in het gedrang kwamen. Het Boliviacentrum Antwerpen, dat wel alle verplichtingen nakwam, eiste van de COS hetzelfde te doen. Het grootste deel van de financiering gebeurde immers door het NCOS, waardoor de COS weinig problemen kon hebben bij de afhandeling. Uiteindelijk kwam de afhandeling toch in orde. In 1990 vroeg Marleen Sannen, die ondertussen niet meer bij de COS werkte, of de commissie het project nog verder wilde steunen. Hierop werd echter een negatief antwoord gegeven, omdat het project volledig in handen was geweest van Sannen zelf. De COS zag het niet zitten deze werking over te nemen, wegens gebrek aan ervaring[489].

 

Cursus boekhouden ‘Clubes de Madres’, Bolivia[490]

 

In 1988 werd via een vrijwilligster in Bolivia het project voor een cursus ‘boekhoudkundig beheer’ aan vrouwenverenigingen in Bolivia voorgesteld. De eerste clubs van de ‘Federatie Clubes de Madres’ werden einde jaren zeventig opgericht op het platteland en in perifere wijken. Zij werkten onder andere met de steun van Caritas en de Kerk. De doelstelling van de Federatie in het algemeen was bijdragen tot de verbetering van de levensomstandigheden van de families die deelnamen aan de ontwikkelingsactiviteiten van de streek. Specifiek hield dit in: de vorming van productieve eenheden voor de eigen ontwikkeling en het creëren van tewerkstelling, de vorming van diensten voor gezondheid, onderwijs en verbruik, de realisatie van activiteiten die ervoor zorgden dat meer georganiseerde Boliviaanse vrouwen konden deelnemen aan de economische en sociale activiteiten van hun streek en land, het realiseren van eigen projecten in de vorm van coöperatieven.

Dankzij PMA, een wereldorganisatie voor voedsel afhankelijk van de UNO, en de EG konden de vrouwen reeds enkele kleine productieprojecten opstarten, bijvoorbeeld het kweken van dieren. Het grootste probleem binnen de clubs was echter de boekhouding. De Federatie vroeg daarom om samenwerking zodat zij een boekhoudster in dienst konden nemen en werkmateriaal en transport zouden kunnen vergoeden. Bovendien was het opzet medewerking te bieden bij de vorming van de penningmeesters en advies te geven in verband met rekeningen en balansen.

Het project zou lopen over twee jaar en zou 12800$ kosten. Het ABOS nam hiervan 75% voor haar rekening.

 

Gemeenschappelijke gaarkeukens als overlevingsstructuur in Lima, Peru[491]

 

Dit project werd uitgevoerd in Comas, het armste dictrict van Groot-Lima. Het land in Peru was (is) erg beperkt bebouwbaar. Bovendien werden de grenzen opengesteld voor voedselimport, waardoor de schulden van het land groter werden. Daarom moest de eigen landbouw gestimuleerd worden, vooral de productie van basisvoedsel voor de consumptie van de bevolking. In 1984 werd gestart met de oprichting van gaarkeukens, gefinancierd door Novib Nederland. Hierdoor werden voedingsmiddelen goedkoper. Vooral vrouwen organiseerden zich om samen goedkoper te koken en zo te kunnen overleven met een beperkt gezinsinkomen. Op deze manier leerden de vrouwen bovendien verschillende taken op zich te nemen en raakten ze los uit het isolement van hun eigen huishouden. Er werd gewerkt met een rotatief bestuur, er was een beurtrol voor het inkopen doen, voor het koken enz. Sinds 1984 werden reeds honderden gaarkeukens erkend als zelfbeheerde organisatie, zij worden wel nog bijgestaan door Fovida. Er wachtten echter nog vele gaarkeukens op omkadering en deze omkadering vormde dit project. In 1986 diende de COS een aanvraag in bij het NCOS omtrent medefinanciering voor dit project, dat uitgevoerd werd door FOVIDA (Fomento de la Vida). Bedoeling was op die manier een alternatief commercialisatiesysteem op richten, waardoor er zonder tussenpersonen goedkoper voedsel kon aangekocht worden; een selectieve subsidie te bieden voor voedingsrijke ingrediënten; vorming en promotie van de vrouw te bekomen door de bijeenkomsten en het onderwijs; steun voor materiaal en basisinfrastructuur te bieden. Het project werd uitgewerkt in contact met lokale partners en aangezien de keukens in zelfbeheer waren, was de opvolging verzekerd. Bovendien was er een NCOS-medewerker ter plaatse die het project op het terrein zou opvolgen.

De crisissituatie in Peru was structureel, onder andere door de grote rol die multinationale ondernemingen speelden bij de verwerking van nationale en ingevoerde landbouwproducten en door het gebrek aan kapitaal voor noodzakelijke investeringen in landbouwinfrastructuur. Hierom mocht geen noodhulp geboden worden, men moest de plaatselijke bevolking steunen in haar initiatieven, zodat de crisis kon overleefd worden.

Het project zou ongeveer 800 000 frank kosten, hiervan werd bijna 600 000 frank gegeven door ABOS en nog 200 000 door 11.11.11-1987. Bovendien werd een diamontage over het project aangemaakt. Fovida bracht geregeld verslag uit van de werking en bezorgde alle nodige documenten voor wat betreft de statuten van de organisatie. Men had deze laatste nodig, omdat er een gelijkaardig project bestond bij Caritas en het NCOS wilde dit niet steunen. Men wilde zeker zijn dat het ging om een vereniging zonder winstgevend doel.

In 1987 werd een aanvraag ingediend om een voortzetting van het project te financieren. Men deed deze aanvraag voor voortzetting, omdat men het niet aandurfde in 1986 een tweejarig project in te dienen, aangezien de COS over beperkte financiële middelen beschikte en eigenlijk zelf weinig projecten uitvoerde, men deed vooral aan sensibilisering in het binnenland. Bedoeling van deze voortzetting was daar waar Novib haar plafond bereikte, toch de mogelijkheid tot uitbreiding te bieden. Deze financieringsproblemen van Novib hadden vooral te maken met het feit dat de keukens steeds meer verspreid raakten en er dus meer vervoerskosten moesten gemaakt worden en doordat Fovida trachtte zoveel mogelijk taken over te dragen aan de groeperingen zelf, waardoor de infrastructuur moest uitgebreid worden, bijvoorbeeld voor de stockering. ABOS en NCOS zetten hun medefinanciering verder.

Begin 1989 werd het project overgenomen door het Fonds voor Ontwikkelingssamenwerking[492], maar officieel bleef de COS verantwoordelijk voor het geheel. Dit was noodzakelijk, opdat men de COS niet van de medefinancieringslijst zoud schrappen, omdat ze zogezegd te weinig projecten indiende. Er moesten telkens verslagen opgesteld worden voor de COS, opdat zij het project kon blijven opvolgen.

 

Het verbeterd gebruik van beperkte koopkracht door arme stedelijke vrouwen in La Paz, Bolivia[493]

 

Bedoeling van dit project was de vorming van vrouwen uit de lage inkomensgroepen, opdat zij hun lage inkomen, met steeds dalende koopkracht, oordeelkundig zouden kunnen besteden aan voeding en gezondheid. Bovendien kon misschien een maximaal behoud aan voedingswaarde bereikt worden door een adequate voedselbereiding. Het algemeen doel was de evenwichtige besteding van het familiaal budget, het rationeel gebruik van de beschikbare middelen voor de voeding door een adequate bereiding van de spijzen, het aanleren van groententeelt op kleine opervlakten grond. De COS vroeg medefinanciering voor de begeleiding en uitvoering van dit vormingsproject. Het vormingsproject werd meer specifiek gericht op de leden van de Clubes de Madres, waarmee ook al samengewerkt werd in een ander project, omdat vrouwen instaan voor de gezinsvoeding. Het initiatief, de uitwerking en het beheer van het project berustten volledig bij de Bolivianen, waardoor de opvolging verzekerd was. Dit project zou ongeveer vijf maanden in beslag nemen en 182000 frank kosten. Hiervan nam de COS 25% voor haar rekening, de rest zou gefinancierd moeten worden door het ABOS. Verder zouden twee kerkgemeenschappen niet-financiële steun verlenen. De dienst medefinanciering van het ABOS had wel enkele bedenkingen bij het ambitieuze plan, maar gaf toch een positief antwoord. Dit advies werd echter niet opgevolgd, het project werd afgekeurd omdat de kosten vooral personeelskosten leken en daarom niet prioritair waren voor medefinanciering.

 

Support to Women’s Socio-Economic groups in rural areas in Rwanda[494]

 

Dit project werd volledig bestudeerd en opgesteld door UNIFEM (United Nations Development Fund for Women). UNIFEM beschikte niet over de financiële middelen om eigen projecten uit te voeren. Dit fonds beperkte zich tot het identificeren en opstellen van projectvoorstellen en tot het zoeken van donors. Voordeel van een organisatie als UNIFEM was het feit dat de samenwerking bevorderd werd tussen vrouwencellen binnen officiële administraties, NGO’s in de donorlanden en de ontvangende landen en multilaterale organisaties. Daarom hadden projecten georganiseerd in samenwerking met UNIFEM de steun van zowel officiële instanties als van NGO’s. Hierom deed de COS in 1988 het voorstel dit project te ondersteunen met hulp van ABOS, NCOS en het Belgische UNO-Fonds voor de vrouw.

Het project zou in Rwanda uitgevoerd worden door een cel voor de promotie van de vrouw binnen het Ministerie van Volksgezondheid en Sociale Zaken en het zou drie jaar in beslag nemen. Doelstellingen waren 1) de situatie van landelijke vrouwen en hun familie te verbeteren door een verhoging van de landbouwproductie en van het inkomen 2) de cohesie en strijdbaarheid van vrouwengroepen vergroten 3) uitwisseling tussen de vrouwengroepen vergemakkelijken 4) werkdruk verlagen en inkomen verhogen door de invoer van nieuwe technologieën 5) opleiding voorzien in verband met landbouw voor vrouwen 6) oogstverliezen reduceren 7) de output van artisanale producten verhogen 8) een inleiding geven in zakendoen en krediet 9) training in coöperatieven en ondernemerschap 10) voedselvoortbrengende technologieën introduceren 11) lokale groepen gevoelig maken voor ruilnetwerken.

De vrouwengroepen in Rwanda wonnen steeds aan belang. Bovendien was het grootste deel van de vrouwen actief in de landbouw, hoewel er bijna niets overbleef om te verkopen. Door training en dergelijke wilde men de productiviteit van de landbouwactiviteiten verhogen, waardoor de vrouwen hun levensomstandigheden en die van hun familie zouden kunnen verbeteren. Op deze manier zouden de vrouwen eveneens leren zichzelf te organiseren en meer onafhankelijk kunnen worden. Zij zouden actief deelnemen aan de uitbouw van de toekomst van hun gemeenschap.

Het project werd afgekeurd door het NCOS, omdat men dacht niet veel eigen inbreng te kunnen hebben, door de banden met de UNO. Bovendien bleek uit de voorstelling van het project niet voldoende wat de vrouwen zelf wilden en of de situatie werkelijk zo was. Er werd immers geen marktstudie gedaan en er was geen identificatie van de groepen. Tenslotte vond het NCOS het een lacune dat er geen vorming voorzien was voor de cel die verantwoordelijk zou zijn voor het project ter plaatse.

 

Ruraal ontwikkelingsproject Matalaque, Peru[495]

 

In 1989 diende de COS een aanvraag in voor een project in Peru. Het object van dit project was de oprichting van vier gemeenschapscentra, de verbetering van de landbouwproductie door het ter beschikking stellen van technische hulpmiddelen en de oprichting van een onafhankelijk transportcomité voor de landbouwgebieden. Op korte termijn wilde men de nodige infrastructuur realiseren, nodig voor een betere landbouwproductie en veeteelt. Dit zou gebeuren via de oprichting van gemeenschapscentra die betrekking hadden op landbouwgebieden, kwekerijen, preventieve verzorging en de verdeling van runderen. Op lange termijn was het de bedoeling de bevolking naar zelfontplooiing te leiden door het verhogen van de landbouwproductie, het oprichten van een onafhankelijk transportsysteem samen met een lokaal financieringssysteem voor de afzetmarkten in de steden en door voor een voordelig aanbod van voedingsstoffen te zorgen. Dit project werd voorbereid in samenwerking met de verantwoordelijke afgevaardigde van de verschillende landbouwgebieden die als organisatie door de Peruviaanse staat erkend werden. De belangrijkste doelstellingen van deze organisatie waren: de organisatie van de landbouwers in de regio van de vallei, het uitwerken van ontwikkelingsplannen, de integratie van de betrokken families bij de uitwerking van deze plannen.

Het project zou drie jaar in beslag nemen. Tijdens de duur van het project zouden de landbouworganisatie en een Belgische vrijwilliger instaan voor het beheer van het project en voor de vorming van de autochtone bevolking. Na de beëindiging van de Belgische inbreng zou de organisatie nog instaan voor het beheer van enkele machines en de eigenlijke doelgroep zou suggesties en inspraak kunnen hebben in verband met de collectieve landbouwproductie en de preventieve verzorging van het vee.

 

Uitrusting voor de ziekenhuizen en internaten in de vluchtelingenkampen van de Sahraouis[496]

 

In 1985 kreeg de COS een oproep tot hulp van de Sahraouis-vrouwen in Algerije. Deze mensen leefden (leven) al sinds 1975 in vluchtelingenkampen, in barre levensomstandigheden. Zij wachtten op vredesonderhandelingen om te kunnen terugkeren naar hun vaderland (Marokko), nadat zij in 1976 de République Arabe Sahraoui Démocratique als hun staat hadden uitgeroepen. Zij hadden vooral een tekort aan water en aan gezond en gevarieerd voedsel. Bovendien leefden zij in tenten, waardoor zij weinig beschermd waren tegen het klimaat. Gelukkig waren de sanitaire voorzieningen goed georganiseerd, zodat er nog geen enkele epidemie was uitgebroken. De vluchtelingen hadden op eigen krachten hospitalen en scholen gebouwd en hadden nood aan materialen die zij niet plaatselijk konden maken, zoals zeep, medicijnen, potloden, kleding. Hierop werd echter niet ingegaan door de commissie.

In 1990 ging één van de leden van de COS mee op een reis naar dit volk, georganiseerd door Oxfam. Een tijdje later kwamen enkele van de vrouwen naar België om aandacht te vragen voor hun situatie. Er werden gesprekken georganiseerd met de verschillende vrouwenorganisaties. Op deze manier hoopten deze vrouwen dat hun republiek zou erkend worden door België, dat er een stopzetting zou komen van de wapenleveringen van België aan Marokko en dat er materiële hulp en projecten zouden geleverd worden in de sectoren gezondheid, onderwijs en opleiding voor vrouwen. Uiteraard organiseerde ook de COS een informatiedag omtrent deze problematiek. Eigenlijk was dit dus een combinatie van sensibilisering in eigen land en projectwerking in de Derde Wereld.

 

 

3. Invloed op het ontwikkelingsbeleid in België

 

Uitoefenen van politieke druk

 

Zoals reeds aangehaald kon de COS, als commissie van de NVR, standpunten uitwerken met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking en deze voorleggen aan het Bureau. Op deze manier kon de NVR eventueel politieke druk uitoefenen op Belgische en internationale instanties die verantwoordelijk waren voor het ontwikkelingsbeleid.

In 1988 kon bijvoorbeeld aan de commissie Politiek van de NVR een voorstel geformuleerd worden, naar aanleiding van de gemeenteraadsverkiezingen. Er werden vijf prioriteiten ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking vooropgesteld: 1) in elke gemeente moest noodzakelijkerwijs een schepen voor ontwikkelingssamenwerking zijn, die ook een daadwerkelijke bevoegdheid zou krijgen 2) deze schepen moest over een budget beschikken om aan bewustmaking binnen de gemeente te doen en om projecten te steunen via bestaande NGO-werkgroepen en comité’s; hierbij moest aandacht besteed worden aan de vrouw in ontwikkelingssamenwerking 3) een beleidsnota over ontwikkelingssamenwerking was noodzakelijk 4) de schepen van ontwikkelingssamenwerking moest de belangstelling van de vrouwenorganisaties voor de ontwikkelingsproblematiek stimuleren 5) binnen de hele aanpak moest telkens bewust stilgestaan worden bij de vrouwenproblematiek. Dit voorstel werd echter nooit definitief uitgewerkt.

 

Partijgebondenheid?

 

De COS maakte deel uit van de Nationale Vrouwenraad. Deze raad was pluralistisch samengesteld. Verschillende politieke groeperingen waren lid van de Vrouwenraad. Ook de COS was pluralistisch samengesteld. Van werkelijke partijgebondenheid kon dus geen sprake zijn vanwege de ideologie van de koepelorganisatie. Het pluralisme moest gewaarborgd worden.

Wel deden verschillende partijen een gooi naar steun van de COS. Zo werd een brief teruggevonden van een SP-kandidaat[497] die zijn herverkiezing in het gedrang zag komen, aangezien hij maar op de vierde plaats op de lijst stond. Hij hield zich echter al jaren bezig met de derdewereldproblematiek en hoopte daarom op de steun van de COS.

Lily Boeykens, lid van de COS en jarenlang boegbeeld van de NVR, was actief binnen de liberale partij. In het archief werden verschillende stukken teruggevonden van Livos[498], Liberalen voor ontwikkelingssamenwerking. Ook binnen deze partij was mevrouw Boeykens blijkbaar geïnteresseerd in ontwikkelingssamenwerking. Er was echter niets dat op partijgebondenheid wees. De COS was niet afhankelijk van een bepaalde politieke partij voor haar werking.

 

Het formuleren van aanbevelingen

 

De COS organiseerde enkele studiedagen in verband met de problematiek rond vrouwen en ontwikkeling. De bevindingen van deze studiedagen werden aan de bevoegde beleidsmensen bezorgd in de hoop dat zij in de toekomst rekening zouden houden met de aanbevelingen.

In 1985[499] was er zulk een studiedag. In het verslag hiervan werden niet enkel aanbevelingen aan het officiële beleid geformuleerd. Vrouwenorganisaties moesten namelijk ook voldoende aandacht besteden aan de ontwikkelingssamenwerking en ervoor zorgen dat het standpunt van vrouwen, het Belgische ontwikkelingsbeleid zou gaan beïnvloeden. Zij moesten ook de samenwerking met de migrantenvrouwen verbeteren, opdat deze een betere leefsituatie zouden kunnen bekomen. De COS eiste dat er meer concentratie kwam in de Belgische ontwikkelingssamenwerking, zodat er meer concrete hulp zou geleverd worden. Zoals reeds aangehaald in het eerste deel, werd pas in de jaren negentig aan deze eis[500] gehoor gegeven. Uiteraard eiste de COS eveneens meer aandacht voor de vrouw in de ontwikkelingsprojecten en een grotere vertegenwoordiging van vrouwen binnen de hulpverlenende organen, zoals ABOS en andere voorbereidingscommissies. Deze eisen werden eveneens gesteld aan de Belgische NGO’s betrokken bij ontwikkelingssamenwerking. Tenslotte moest door NGO’s, vrouwenorganisaties en beleidsmensen aandacht besteed worden aan de afsluitende vrouwenconferentie van het VN-decennium van de Vrouw in Nairobi.

Ter gelegenheid van de VN-conferentie ter promotie van de vrouw in 1980 in Kopenhagen formuleerde de COS haar standpunten[501] over de huidige inbreng van de Belgische ontwikkelingssamenwerking aan de ‘Commissie Status van de vrouw’. Dit advies behandelde drie onderwerpen: 1) de betrokkenheid van de Belgische vrouw bij het ontwikkelingsproces en haar inbreng in het uitwerken van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van België op dat moment, 2) de mate waarin specifiek rekening gehouden werd met de specifieke behoeften van de vrouw in de ontwikkelingslanden binnen de Belgische ontwikkelingssamenwerking en 3) uitgangspunten en mogelijkheden voor toekomstig handelen. Volgens de commissie waren structurele verbeteringen in de contacten tussen de Derde Wereld en de geïndustrialiseerde wereld noodzakelijk. Dit was een kwestie die iedereen aanging en dus ook de Belgische vrouwen. Deze vrouwen en hun organisaties hadden dan ook de verantwoordelijkheid zich te verdiepen in de ontwikkelingsproblematiek om op deze manier een deskundigheid te verwerven die zou kunnen aangewend worden bij het opstellen van een Belgisch ontwikkelingsbeleid. Volgens de commissie konden vrouwen een eigen specifieke en waardevolle bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de maatschappij. Er moest rekening gehouden worden met de vrouwen, zowel bij de uitvoering van ontwikkelingsprojecten, als bij het opstellen van een ontwikkelingsbeleid. Er moest aandacht besteed worden aan de vorming van vrouwen in de Derde Wereld, opdat zij zouden kunnen overleven in een markteconomie. Volgens de commissie was het aan de vrouwen in het westen de beleidsmakers hierop te wijzen. Het lot van alle vrouwen was immers met elkaar verbonden door het feit dat alleen de vrouwen kinderen krijgen. Voor alle projecten zouden de criteria voor keuze en evaluatie moeten worden gesteld, met aandacht voor de promotie en de deelname van de vrouw. De COS wees echter vooral op de verantwoordelijkheid van de vrouwenorganisaties om zich in deze problematiek te verdiepen. De commissie eiste echter wel de nodige subsidies vanwege de overheid. Als reactie hierop wijdde minister Coens zijn ‘maiden speech’ aan de vrouw binnen de ontwikkelingsamenwerking[502].

 

Sinds 1980 reikt de Koning Boudewijnstichting om de twee jaar de ‘Internationale Koning Boudewijnprijs voor Ontwikkelingswerk’ uit, een beloning voor ‘personen of organisaties die een belangrijke bijdrage leveren tot de ontwikkeling van de Derde Wereld of tot de solidariteit en de goede betrekkingen tussen de geïndustrialiseerde landen en de ontwikkelingslanden en tussen hun bevolking’. In 1986 en 1988 diende de NVR via enkele vrouwelijke parlementsleden de kandidaturen in van de Indische vrouwenvakbond SEWA. Voor 1990 had de NVR een nieuwe kandidaat, namelijk de ‘Women’s World Banking’[503].

In 1990 deed de NVR-COS een voorstel voor de prijs ontwikkelingswerk van de Koning Boudewijnstichting, namelijk Women’s World Banking. Het project werd eigenlijk voorgesteld door onder andere Miet Smet en Leona Detiège, maar het dossier werd samengesteld door de NVR. De Wereldvrouwenbank werd opgericht naar aanleiding van de VN-Conferentie voor de Vrouw in Mexico in 1975. Het is een onafhankelijke financiële instelling met als voornaamste doelstelling de ongelijkheid tussen vrouwen en mannen in de ontwikkelingslanden uit de wereld te helpen. Ook vrouwen moesten bankleningen tegen normale rentevoeten kunnen krijgen, zodat ook zij een eigen onderneming zouden kunnen oprichten. De bank verstrekt zelf geen leningen, maar verleent garanties die vrouwelijke ondernemers introduceren bij de gevestigde financiële kanalen. Op deze manier kunnen vrouwen economisch zelfstandig worden. De prijs werd niet in de wacht gesleept.

 

In hetzelfde jaar vatte het ABOS opnieuw de idee op een cel ‘vrouwen en ontwikkeling’ op te starten. Deze vereniging zou alle middens groeperen die belang hadden bij ontwikkelingssamenwerking. De voornaamste doelstelling zou zijn het operationeel maken van het thema ‘vrouw en ontwikkeling’ in de ontwikkelingssamenwerking en dit door 1) het onderzoek en de analyse van de gegevens, 2) de vorming en de bepaling van de strategieën, 3) de ontwikkeling van de expertise, 4) de promoties van de informatie- en sensibiliseringsactiviteiten van het groot publiek en 5) de coördinatie van de acties van de verschillende hulpverlenende groepen. Daarom wilde men starten met de oprichting van een geïnformatiseerde gezamelijke gegevensbank. De deelnemende organen (de ngo’s, waaronder bijvoorbeeld vrouwenorganisaties, en de universiteiten) zouden optreden als raadgever of coördinator van bepaalde activiteiten. De leden van de cel zouden vertegenwoordigers zijn van het NCOS en de Franstalige tegenhanger, van de Nederlandstalige en Franstalige Vrouwenraad, van de interuniversitaire raden en van het ABOS. Bovendien zouden ook tien experten voorgedragen worden. De COS werd gevraagd de werking van deze cel mee uit te werken[504]. De COS nam deze vraag erg serieus. Dit bleek uit de rapporten die werden teruggevonden betreffende de oprichting van de cel. Er werd gewezen op verschillende onduidelijkheden in de nota verspreid door het kabinet van de Minister van Ontwikkelingsamenwerking. Volgens de COS (NVR) werd er niet duidelijk gemaakt wat de werkelijke doelstellingen waren, maar waren de doelstellingen eerder middelen om operationeel te kunnen zijn. Bovendien vond de COS dat de nota deed uitschijnen dat de nieuwe cel de opdrachten van de NGO’s zou overnemen, wat toch niet de bedoeling kon zijn. Er werd rekening gehouden met de verzuchtingen van de NVR, want in een volgende rapport werd gesteld dat er absoluut geen sprake mocht zijn van ‘dubbel werk’ en dat men moest komen tot een evenwichtige belangenbehartiging, de cel mocht geen verlengstuk worden van het ABOS. De belangrijkste doelstellingen waren het versterken van de leden via coördinatie, overleg en uitwisseling en het uitoefenen van politieke druk via het geven van advies of het formuleren van aanbevelingen. Uit het voorstel tot KB blijkt eveneens dat er rekening werd gehouden met de adviserende organen. Enkele aanpassingen in de tekst, voorgesteld door de NVR, werden inderdaad doorgevoerd.

De COS had dus invloed bij de oprichting van dit orgaan en zou er ook in vertegenwoordigd zijn, maar werd begin jaren negentig ontbonden. De NVR is echter nog steeds afgevaardigd in deze cel[505].

 

Invloed uitoefenen via de NGO-werking

 

De COS was vertegenwoordigd in verschillende koepelorganen voor NGO’s. Zo was er de groep van de Niet-Gebonden leden van het NCOS[506], de pluralistische en ongebonden groep die een vertegenwoordiging had binnen de NCOS-beleidsorganen. Vervolgens was er Coprogram[507], het overkoepelende orgaan van de Vlaamse educatie-ngo’s. Deze organisatie hield zich vooral bezig met zaken betreffende medefinanciering door de overheid en dan vooral de wetgeving daaromtrent. Tenslotte was er het Vlaams Overleg Educatie Strategie (VLOES)[508]. In 1985 werd door het NCOS het initiatief genomen een forum te organiseren waarin NGO’s ervaringen zouden kunnen uitwisselen over hun eigen animatie- en sensibiliseringswerk ten aanzien van het Vlaamse publiek. Hieruit moest dan een betere strategie groeien voor elke NGO.

De COS was binnen deze organen vertegenwoordigd, maar haar inbreng was blijkbaar minimaal. Uit de notulen van deze groepen blijkt nergens een tussenkomst van een COS-afgevaardigde, als die al aanwezig was. Bovendien werd de werking van deze groepen ook nooit besproken tijdens de vergaderingen van de COS.

Belangrijker was de NCOS-Vrouwengroep.

Vanaf 1985 startte het NCOS, de koepelorganisatie voor NGO’s betreffende ontwikkelingssamenwerking, met een concrete vrouwenwerking, namelijk de NCOS-Vrouwengroep. Deze groep werd samengesteld uit vrouwelijke leden[509] van de lidorganisaties van het NCOS, die iets wilden veranderen aan het gebrek aan vrouwen binnen de NGO-werking en aan de nadelige invloed die sommige ontwikkelingsprojecten konden hebben op vrouwen in de Derde Wereld. Ook de COS was afgevaardigd binnen deze groep. Eigenlijk was dit de belangrijkste ‘grotere organisatie’ waarin de COS meewerkte, aangezien het opzet van deze groep niet veel verschilde van de werking van de COS. De commissie wilde ook meer vrouwen binnen de NGO-werking, zoals bleek uit enkele sensibiliseringsprojecten, en zij wilde eveneens projecten die beter afgestemd waren op vrouwen. Het grootste verschil was echter dat de NCOS-Vrouwengroep geen projecten in de Derde Wereld organiseerde of steunde, haar acties waren vooral gericht op de ondersteuning van derdewereldorganisaties in België bij het integreren van het vrouwenvraagstuk binnen hun beleid. De COS was meer gericht op vrouwenorganisaties en wilde het officiële beleid beïnvloeden[510]. Er werd samen een aanvraag ingediend voor het vervolg op het eerste EG-project, om op die manier de slagkracht te vergroten. Deze samenwerking werd reeds besproken. De COS-leden waren afgevaardigd op de vergaderingen van de Vrouwengroep en omgekeerd was ook het geval. Bovendien kon de COS via de NCOS-Vrouwengroep een invloed uitoefenen op het ABOS. Volgens Marleen Sannen was de vrouwenwerking van het ABOS immers voornamelijk gebaseerd op de werking en de adviezen van de NCOS-Vrouwengroep[511]. Op het einde van de jaren tachtig bleek de samenwerking tussen de twee groepen verwaterd. Waarschijnlijk had dit te maken met de interne problemen bij de COS in verband met de bestuurswissel en met het feit dat verschillende leden de overstap maakten naar de NCOS-Vrouwengroep. Eigenlijk bleef de samenwerking tussen de groepen vrij beperkt. Er werden enkele studiedagen georganiseerd, zoals ook reeds duidelijk werd uit het voorgaande, en er werd een project ingediend bij de Europese Gemeenschap. De afhandeling van dit project is echter niet geheel duidelijk. Uit het archief van beide organisaties blijkt dat men bang was beperkt te zullen worden door de overkoepelende organisaties NVR en NCOS. Dit had uiteraard een negatieve invloed op de slagkracht van beide organisaties, wat ook blijkt uit de ontbinding ervan begin jaren negentig.

 

 

4. Besluit

 

De Commissie Ontwikkelingssamenwerking van de Nationale Vrouwenraad trachtte op verschillende manieren de bevolking te informeren en te sensibiliseren over de kwestie ‘vrouwen en ontwikkeling’. Niet alle projecten hadden echter evenveel succes, af en toe was de opkomst erg beperkt. De analyse van deze acties en de gevolgen ervan voor de werking van de COS zal in een volgend hoofdstuk gebeuren.

Het is eveneens duidelijk dat de COS allerlei verschillende soorten projecten steunde, niet noodzakelijk specifiek op vrouwen gericht. Of dit een gevolg was van de opkomst van de GAD-benadering, die de vrouwen wilde integreren, zal verder nog onderzocht worden.

Vooral Latijns-Amerikaanse landen werden gesteund, hoewel dit volgens Marleen Sannen toeval was, aangezien er niet echt voorwaarden werden vooropgesteld om een project wel of niet te steunen. Toch werden in het archief de volgende opmerkingen teruggevonden: “er moet een project gekozen worden, best in Latijns-Amerika, gezien de verantwoordelijke ambtenaar op het ABOS”[512] en ‘er moet een nieuw project worden ingebracht. Marleen wordt gevraagd hiervoor te zorgen, zal dus nog een project in Zuid-Amerika worden, maar dit is voorlopig geen bezwaar[513]’.Meestal werden de projecten immers aangebracht door de leden van de COS die werkzaam waren in een derdewereldorganisatie[514]. In een volgend hoofdstuk zullen de projecten van naderbij geanalyseerd worden. Er zal bijvoorbeeld nagegaan worden of de projecten werden afgehandeld zoals beschreven in hoofdstuk vier.

De commissie formuleerde blijkbaar af en toe adviezen aan de overheid, waarmee in beperkte mate rekening werd gehouden. Dit gebeurde echter niet op regelmatige basis. Via overkoepelende NGO’s zou de COS een invloed kunnen uitoefenen hebben op het officiële beleid. Ook op dit vlak had de COS echter geen echte beleidsvisie. Enkel met de NCOS-Vrouwengroep werd werkelijk samengewerkt.

In een volgende hoofdstuk zal de invloed bekeken worden aan de hand van de reeds voorgestelde begrippen policy influence en policy access en aan de hand van de variabelen van Hooghe, zoals die aangehaald werden in hoofdstuk vier.

 

 

Hoofdstuk 9: De werking van de COS geanalyseerd

 

Het eerste deel van deze studie behandelde verschillende contextuele aspecten, nodig om de werking van de Commissie Ontwikkelingsamenwerking van de Nationale Vrouwenraad beter te begrijpen. Er werd een overzicht gegeven van de vrouwenbeweging in Vlaanderen en de positie van de Nationale Vrouwenraad daarin. Er werd aangegeven hoe binnen de Vrouwenraad gewerkt wordt en welke rol de verschillende commissies daarin spelen. Een derde hoofdstuk behandelde de verschillende theorieën met betrekking tot vrouwen/gender en ontwikkeling. Wat zijn de gelijkenissen, wat zijn de verschillen en op welke manier werden bepaalde kritieken weerlegd? Vervolgens werd bestudeerd op welke manier een ontwikkelingsorganisatie een genderbewust beleid kan voeren, hoe kan nagegaan worden of een sociale beweging invloed uitoefent op het overheidsbeleid en welke variabelen het bestaan van een sociale beweging bepalen. Tenslotte kwam de ontwikkelingssamenwerking in België aan bod, zowel de gouvernementele als de niet-gouvernementele. Welke waren de achterliggende ideeën van de Belgische ontwikkelingshulp en wat was de positie van de vrouw binnen dit beleid?

 

Een tweede deel ging van start met de vraag naar het ontstaan en de organisatiestructuur van de COS. Had de COS voorlopers binnen de Vrouwenraad, volgens welke officiële bepalingen werd de COS opgericht en welke positie had de COS binnen de NVR? Dit zijn de structuren waarbinnen de commissie moest werken. Een volgende hoofdstuk onderzocht de mogelijkheden die de COS in werkelijkheid had om tot een goede werking te komen. Hoe was de financiële toestand van de commissie, werkte de COS met vaste of tijdelijke krachten of eerder met vrijwilligers en hoe was de samenwerking met andere vrouwen- en derdewereldorganisaties? Hierbij werd eveneens belang gehecht aan de erkenning als NGO, die erg belangrijk was voor wat betreft subsidies. Tenslotte werd eeen hoofdstuk gewijd aan de concrete verwezenlijkingen van de COS. Er werd een ‘opsomming’ gegeven van de sensibiliseringsacties, van de ontwikkelingsprojecten in de Derde Wereld en van de druk die uitgeoefend werd op de Belgische overheid.

Dit hoofdstuk zal de link leggen tussen het eerste deel en het tweede deel en op die manier reeds voor een groot deel een antwoord trachten te geven op de vraagstelling. Er zal nagegaan worden of de COS de ideeën achter de NVR onderschreef en eventueel wat haar positie in het Belgische feministische landschap was[515]. Vervolgens zal bestudeerd worden of de COS één van de theorieën met betrekking tot ‘vrouwen en ontwikkeling’ aanhing en eventueel of zij dit ook bewust deed[516]. Een volgende deel zal het in de praktijk brengen van een genderbewust ontwikkelingsbeleid onder de loep nemen. Op welke manier werden projecten voorbereid en geëvalueerd, hoe werden de medewerkers getraind en hoe werden projecten (en dus partners) gekozen? De antwoorden hierop zullen vergeleken worden met de theorieën beschreven in hoofdstuk vier. Er zal ook gekeken worden naar de policy influence en de policy access van de COS en er zal bestudeerd worden of de overlevingsvariabelen voor een sociale beweging aanwezig waren. Tenslotte wordt de plaats van de COS binnen de ontwikkelingssamenwerking in België bepaald.

 

 

1. De COS:deel van een vrouwenorganisatie

 

De COS was een deel van de Nationale Vrouwenraad, Nederlandstalige afdeling. Hieraan was zij statutair verbonden voor wat betreft het bepalen van een beleid. Er werd reeds vastgesteld dat de NVR vrij gematigd[517] tewerkging en dat dit waarschijnlijk ook haar sterkte was. De NVR wilde op elk vlak een ‘integrerende’ politiek voeren. Hiermee werd bedoeld dat het vrouwenthema niet geïsoleerd moest worden, maar vanuit een langzame integratie in de ‘mannenwereld’, op het voorplan moest gebracht worden. Deze houding werd op het einde van de jaren zeventig en aan het begin van de jaren tachtig echter niet echt geapprecieerd door de publieke opinie. Het feminisme bevond zich in een crisisperiode omwille van de traagheid waarmee bepaalde veranderingen doorbraken.

Hierbij kwam ook het feit dat men stilaan begon in te zien dat ‘de vrouw’ niet bestond. Het vrouwenvraagstuk werd geïnternationaliseerd. Ook niet-blanke vrouwen[518], uit de zogenaamde ontwikkelingslanden, kwamen op voor hun rechten. Hun rechten ten opzichte van hun mannen, maar eveneens ten opzichte van hun ‘rijke’ seksegenoten. De vrouwenbewegingen moesten een nieuwe strategie aan de dag leggen. Men moest streven naar gelijke behandeling van iedereen in alle verscheidenheid. Zoals reeds aangehaald, werd, dankzij de contacten met vrouwenraden uit allerlei landen, beslist een Commissie Ontwikkelingssamenwerking op te richten binnen de Nederlandstalige afdeling van de Nationale Vrouwenraad op het einde van de jaren zeventig. De COS werd dus opgericht door een sterke[519], maar gematigde, overkoepelende vrouwenorganisatie in een periode van crisis.

Volgens Marleen Sannen[520] bleek die gematigdheid voornamelijk uit het gebrek aan durf binnen de NVR. De Vrouwenraad wilde de bevolking in de Derde Wereld helpen vanuit caritatief oogpunt, maar men was nog niet klaar om te strijden voor maatschappelijke veranderingen, zowel in de hulpontvangende landen, als in de hulpverlenende landen (voor wat betreft ontwikkelingsamenwerking). Aangezien de COS voor haar werking gebonden was aan de mening van de NVR, kon ook deze commissie geen grote veranderingen doorvoeren.

Haar werking mag echter niet geminimaliseerd worden. Uit de projecten[521] blijkt immers dat de COS wel degelijk interessante ontwikkelingsprojecten heeft ondersteund. Bij deze projecten werd aandacht besteed aan de positie van de vrouw in een bepaalde regio. Men vroeg zich af of de vrouw baat zou hebben bij dit project, terwijl de officiële Belgische ontwikkelingshulp zich hiermee pas begin jaren negentig echt mee is gaan bezighouden. Er werd immers altijd vanuit gegaan dat iedereen van ontwikkelingsprojecten profiteerde. Uit het overzicht van de projecten die de commissie ondersteunde, werd eveneens duidelijk dat de vorming van de vrouwen steeds een doelstelling was. Men wilde niet enkel praktische of financiële hulp bieden, maar men wilde ervoor zorgen dat de bevolking, ook de vrouwen, volledig zelfstandig het project zou kunnen verderzetten. Zo werd bijvoorbeeld telkens aandacht besteed aan de verdeling van de taken binnen de nieuw opgestarte bedrijfjes en zorgde men ervoor dat alle deelnemers, voornamelijk vrouwen, alle aspecten van de onderneming onder de knie kregen. Het project van de gaarkeukens in Lima[522] werkte bijvoorbeeld met een rotatiesysteem voor alle taken, zoals het doen van de inkopen, het koken zelf, het onderhouden van de keukens en het in orde houden van de boekhouding. Op deze manier leerden de vrouwen zich eveneens zelfstandig organiseren, waardoor hun mogelijkheden in het openbare leven uitgebreid werden. De volkskeukens in Peru bestaan nog altijd.

Verder werkte de COS altijd samen met een plaatselijke vrouwenorganisatie. Deze werking paste binnen de ideologie[523] van de NVR. De Vrouwenraad wilde immers door samenwerking tussen verenigingen, instellingen en personen, de sociale, economische en culturele belangen van de vrouwen en de rechten en de plichten in de samenleving en in de familie bevorderen. De COS kreeg als opdracht dit te doen op het terrein van ontwikkelingssamenwerking.

 

Een tweede taak van de commissie binnen de Vrouwenraad was het sensibiliseren[524] van de Belgische bevolking. Ook hiervoor moest men zich specifiek op de vrouwen richten. Dit kan echter als een teken van gematigdheid begrepen worden. Misschien was de NVR er nog niet van overtuigd dat Belgische mannen interesse konden hebben voor de positie van de vrouw in de Derde Wereld, als ze nog niet gewend waren aan de veranderende positie van de Belgische vrouwen? Dit kan echter opgevat worden als een tegenspraak met de gevolgde strategie, namelijk die van de integratie in de mannenwereld. Aangezien de ontwikkelingsprojecten voornamelijk werden voorbereid en uitgevoerd door mannelijke projectmedewerkers, was het net interessant die mannen bewust te maken van ‘de vrouwenkwestie’. Het is wel zo dat enkele sensibiliseringsacties[525], voornamelijk diegenen die in samenwerking met het NCOS gebeurden, gericht waren op de NGO-projectmedewerkers. Uiteraard hoorden hier ook de mannen bij. Misschien moet bovenstaande kritiek dus afgezwakt worden.

Het grootste probleem bij deze sensibiliseringsacties was het gebrek aan interesse[526] vanwege de Belgische bevolking. Begin jaren tachtig werd zelfs een lezing georganiseerd waarop niemand[527], behalve de organisatoren, aanwezig was. De COS had van de NVR de opdracht gekregen allereerst de lidverenigingen van de NVR te sensibiliseren, omdat zij met deze organisaties samenwerkte. Het waren echter deze organisaties[528] die erg weinig interesse hadden in ontwikkelingssamenwerking. Zij hielden zich voornamelijk bezig met hun eigen activiteiten en deze waren nog steeds voornamelijk gericht op de positie van de vrouw in België. Bovendien werd reeds gewezen op het feit dat verschillende zuilgebonden organisaties eigen kanalen voor ontwikkelingssamenwerking[529]. Hierbij komt dan nog het eerder vermelde probleem van de algemene crisis binnen de feministische beweging en de economische crisis in België. De Belgische bevolking wilde misschien eerst ‘zichzelf redden’?

Om een idee te krijgen waar de COS (NVR) zich bevond in het Belgische feministische landschap, moet even stilgestaan worden bij de vraag welke manier van denken deze organisatie hanteerde. Uit bepaalde standpunten en acties zou kunnen afgeleid worden dat men in het verschildenken geloofde, zeker in het begin van de jaren tachtig. Bij het formuleren van haar standpunten over het Belgisch ontwikkelingssamenwerkingsbeleid in 1980, deed de COS de volgende uitspraak: “Het is aan de vrouwen om te wijzen op het feit dat het lot van de vrouwen in alle maatschappijen sterk verbonden is met het feit dat zij- en zij alleen- kinderen kunnen krijgen[530]”. Ook de activiteiten en projecten wijzen in dezelfde richting. De COS steunde voornamelijk projecten waarbij vrouwen ‘typisch vrouwelijke’ zaken deden. De eerder vermelde gaarkeukens in Lima richtten zich immers op één van de typische taken van de vrouw, namelijk koken. Er werden ook geregeld hygiëne-cursussen gegeven binnen de context van een project, omdat dit een zorg van de vrouwen was. Ook de acties in België maakten dit man-vrouw-onderscheid. Er werden bijvoorbeeld kookavonden georganiseerd, waarbij migrantenvrouwen een uitheemse maaltijd verzorgden en Belgische vrouwen deze kwamen proeven. Men besteedde bij de sensibilisering vaak aandacht aan migranten en aan het ‘vluchtelingenprobleem’. Dit is echter niet echt aspect van de ontwikkelingsproblematiek in de Derde Wereld. Opnieuw blijkt hier de voorzichtigheid: men moest de Belgische bevolking eerst vertrouwd maken met ‘de andere culturen’, alvorens men grootscheepse mentaliteitsveranderingen wilde bekomen. Hierbij mag niet vergeten worden dat men zich voornamelijk moest richten op de lidverenigingen van de NVR, waarvan de meerderheid van de leden vrouwen waren. Wilden deze vrouwen niet iets anders, zij waren toch allen lid van een vrouwenvereniging en dus geïnteresseerd in ‘de feministische zaak’?

Toch moet ook hierbij een kanttekening gemaakt worden. Zoals reeds gesteld, werd het Belgische beleid zich pas in de jaren tachtig stilaan bewust van de problematiek omtrent de vrouw in de ontwikkelingssamenwerking. Eigenlijk hield de COS zich bezig met een volledig nieuwe materie en misschien was het daarom verstandig voorzichtig te werk te gaan?

 

 

2. De COS: eerder een derdewereldorganisatie?

 

Gedurende haar hele bestaan worstelde de COS met haar identiteit. Was zij een koepelorganisatie[531] die alle vrouwen die zich met ontwikkeling bezighielden vertegenwoordigde of was zij eerder een NGO die af en toe kleine projecten in de Derde Wereld steunde? Eigenlijk stelde men zich dus de vraag of men een vrouwengroep was of eerder een ontwikkelingsorganisatie.

De hoofddoelstelling van de COS, zoals die verscheen in het Belgisch Staatsblad bij de oprichting van de vzw, was de ontwikkelingssamenwerking. Ook binnen de relatie met de NVR werd duidelijk gemaakt dat de COS als voornaamste opdracht de ontwikkelingssamenwerking kreeg, maar met betrekking tot de vrouw. Door de oprichting van de vzw werden echter de banden met de NVR minder duidelijk voor de buitenwereld, waardoor misschien ook minder duidelijk werd of de COS een vrouwenorganisatie was of een derdewereldvereniging.

In hoofdstuk zeven werd reeds aangehaald dat de samenwerking met verschillende derdewereldorganisaties beter was dan die met vrouwenverenigingen. Waarschijnlijk is dat te verklaren door de samenstelling van het ledenaantal van de commissie. Volgens Marleen Sannen was er niemand van de lidverenigingen van de NVR, lid van de commissie. Enkele bestuursleden van de NVR waren van rechtswege lid, en vooral Lily Boeykens nam dikwijls[532] deel aan de vergaderingen. De meerderheid van de leden was echter afkomstig uit derdewereldorganisaties, zij werden lid als ‘experten[533]’. Zij waren geïnteresseerd in de COS om op die manier iets bij te leren over het vrouwenvraagstuk. Het waren dan ook vooral deze leden die de projecten aanbrachten en opvolgden, wat, zoals gezegd, spanningen kon opleveren bij de strategiebepalingen[534].

Voor de commissie was de deelname aan de overkoepeling van al de derdewereldorganisaties in het NCOS erg belangrijk. Aangezien het NCOS een koepelorgaan was, kon de COS als lid, deelnemen aan een ruimer, meer invloedrijk beleid, zij kon haar activiteiten bekend maken bij de andere leden en zij kon eventueel op praktische en financiële hulp rekenen bij haar acties. Reeds in 1981 werd de aansluiting bij het NCOS een feit, vanaf de tweede helft van de jaren tachtig nog verstevigd door de oprichting van de NCOS-Vrouwengroep. In 1988[535] dacht men er zelfs aan het secretariaat van de COS te verhuizen naar de gebouwen van het NCOS. De NVR was echter tegen, men wilde niet dat de werking van de COS ging overlappen met die van de NCOS-Vrouwengroep.

De derdewereldorganisaties stelden ook meer belang[536] in de acties en voorlichtingsactiviteiten van de commissie. Er werden voornamelijk inschrijvingen teruggevonden van derdewereldverenigingen bij bepaalde activiteiten. De COS werd ook dikwijls aangeschreven wanneer bijvoorbeeld scholen hulp nodig hadden bij de uitbouw van een mundiale dag of door gemeenten[537] die een lijst wilden opstellen van alle derdewereldorganisaties in hun regio.

Vele acties in België waren bovendien gericht op de NGO’s voor ontwikkelingssamenwerking. Deze hulpverenigingen moesten zich in hun werking bewust worden van de positie van vrouwen binnen de projecten. Er werd reeds gewezen op de checklist die werd opgesteld in het kader van het EG-project. Deze lijst wees de hulpverenigingen op de ‘genderonvriendelijkheid’ binnen ontwikkelingsprojecten. Verder was er de tentoonstelling ‘Techniek op mensenmaat’, die wilde duidelijk maken dat technologische hulpmiddelen niet zomaar konden overgeplant worden naar de Derde Wereld. Tenslotte wilde men een beeld van de Derde Wereld ophangen dat veel ruimer was dan datgene wat in de media naar voren werd gebracht. Men besteedde aandacht aan de culturele diversiteit en de schoonheid daarvan, er werd niet enkel gewezen op hongerproblemen en dergelijke. Hierin verschilde de COS eigenlijk niet van andere derdewereldorganisaties.

 

De COS was officieel een vrouwenorganisatie, aangezien zij statutair verbonden was aan de Nationale Vrouwenraad. Bovendien werd de werking afgestemd op de vrouw binnen de ontwikkelingssamenwerking. Toch kon de commissie vergeleken worden met een derdewereldorganisatie. Waarschijnlijk was dit te verklaren door de samenstelling van de groep, die voornamelijk bestond uit derdewereldspecialisten met een grote interesse voor de vrouw binnen het ontwikkelingswerk. Deze samensmelting zorgde echter toch voor een zekere meerwaarde. Volgens Marleen Sannen[538] waren het immers vooral de medewerkers uit de derdewereldorganisaties die de projecten aanbrachten en die een beetje minder gematigd waren in hun doelstellingen. Zij wilden niet enkel hulp bieden, maar eveneens zorgen voor werkelijke veranderingen. Het volgende deel zal nagaan welke soort veranderingen werden nagestreefd en of er kan gesteld worden dat de COS een bepaalde theorie navolgde.

 

 

3. Women in Development of Gender and Development?

 

Tijdens de jaren zeventig[539] kwamen beleidsmakers stilaan tot het inzicht dat het verbeteren van de levensomstandigheden in de Derde Wereld niet enkel mogelijk was door het overplanten van technologische hulpmiddelen en kapitaal. Om de levensomstandigheden te verbeteren was het immers noodzakelijk de sociale ongelijkheid te bestrijden. Op deze manier zouden alle lagen van de bevolking van de hulp kunnen genieten. Tegelijkertijd groeide het besef dat men aandacht moest besteden aan de rol van de vrouw binnen het ontwikkelingsproces. Deze interesse kwam voort uit de ideologie van zelfbeschikking die de jaren zestig beheerste en, hiermee samenhangend, uit de tweede feministische golf, waardoor het vrouwenvraagstuk opnieuw op de voorgrond was verschenen. Hierbij kwam het vele onderzoek dat werd gedaan in het licht van het VN-decennium van de Vrouw in 1975 en het erg belangrijke werk van Ester Boserup[540].

Uit dit besef groeide de theorie Women in Development (WID). Deze werd reeds uitgebreid behandeld in hoofdstuk drie. De belangrijkste kenmerken worden nog even op een rijtje gezet. WID wilde voornamelijk de bijdrage van vrouwen aan ontwikkeling aan het licht brengen en op deze manier verantwoorden waarom specifieke aandacht moest besteed worden aan deze helft van de bevolking binnen het ontwikkelingswerk. WID streefde vooral praktische genderbehoeften na. Dit houdt in dat men wilde voorzien in enkele behoeften van de vrouwen, zoals betere drinkwatervoorzieningen, maar dat men geen structurele veranderingen nastreefde, zoals in de verdeling van de huishoudelijke taken tussen man en vrouw. Wanneer deze veranderingen wel nagestreefd worden, spreekt men van het voorzien in strategische genderbehoeften. Binnen de WID-benadering bestaan vijf stromingen[541]. De welfare-benadering is erg behoudsgezind en besteed vooral aandacht aan familieplanning, omdat de vrouw hierin een erg belangrijke rol speelt. De equity-benadering wilde gelijkheid voor de vrouwen binnen het ontwikkelingsproces en streefde dan ook strategische genderbehoeften na. Deze idee werd echter afgewezen door de vrouwen in de Derde Wereld zelf, omwille van ‘te westers en bourgeois’. De anti-poverty stroming wilde voornamelijk de productiviteit van de arme vrouwen verhogen. Armoede was volgens deze benadering een gevolg van onderontwikkeling, niet van onderdrukking. Ook hier werden vooral praktische genderbehoeften nagestreefd. Ten vierde is er de efficiency-benadering. Deze wil de ontwikkeling efficiënter maken door aandacht te besteden aan de economische bijdrage van de vrouwen. Volgens deze stroming was gelijkheid in economische mogelijkheden gelijk aan gelijkheid tussen man en vrouw. Tenslotte is er de empowerment-benadering die via de realisatie van praktische genderbehoeften, de bevrediging van strategische genderbehoeften wil bekomen. Men wil de capaciteiten van vrouwen ontplooiien, zodat zij zelf het beste kunnen maken van hun leven, er wordt aandacht besteed aan het geheel van de samenleving en aan de genderpatronen en men werkt op korte en op lange termijn, vanuit de vrouwenorganisaties.

Gender and Development[542] was een kritische reactie op WID. Volgens deze idee waren er tussen mannen en vrouwen ook niet-biologische verschillen vastgeroest, waardoor niet elk individu het leven kan leiden dat hij of zij wil. Deze benadering had eveneens aandacht voor de heterogeniteit binnen zogenaamde doelgroepen en voor de algemene welvaart, niet enkel voor de verbetering van de levensomstandigheden van vrouwen. Het verschil[543] met de empowerment-benadering is het feit dat GAD een theoretisch concept is dat bepaalde zaken tracht te verklaren, terwijl empowerment een strategie is waarmee onmiddellijk in actie kan getreden worden.

 

Het is niet makkelijk de theorie achter de COS te bepalen, daarom zal de werking stap voor stap overlopen worden, om dan eventueel tot een besluit te komen.

De specifieke opdracht van de commissie binnen de NVR betrof de ontwikkelingssamenwerking. Ontwikkelingssamenwerking was voor de NVR “een verbetering in de materiële levensomstandigheden van de mens, een verruiming van zijn deelnemingskansen in wat gebeurt in de directe en verder verwijderde omgeving en een steeds grotere capaciteit om te beschikken over de inhoud van zijn menselijk bestaan[544]”. Hierbij werd echter specifiek gewezen op de gelijkwaardige betrokkenheid van vrouwen en mannen binnen de ontwikkelingsinitiatieven. Men wilde de vrouwen niet volledig isoleren, wat zou kunnen wijzen op de invloed van de GAD-theorie. Wanneer echter verder gekeken wordt, lijkt dit toch niet echt het geval te zijn. De tentoonstelling ‘Techniek op mensenmaat’ werd bijvoorbeeld opgebouwd rond de basisbehoeften energie, water en voedsel, omdat vrouwen en kinderen hierin moeten voorzien. Hierin werden vrouwen dus bekeken in hun traditionele rollen. Het is uiteraard moeilijk een tentoonstelling in te richten rond ‘alternatieve taken’ voor vrouwen, wanneer deze taken nog nergens in de praktijk werden gebracht. Ook de kookavonden en de recepten die werden meegegeven in de NVR-katern zijn getuigen van een ‘voorzichtige’ aanpak.

Belangrijker is de analyse van de projecten in de Derde Wereld. Wat waren de doelstellingen van deze projecten? Waren zij rolbevestigend of helemaal niet? Was het de bedoeling strategische genderbehoeften te bevredigen of eerder praktische genderbehoeften? Werd er samengewerkt met plaatselijke vrouwenorganisaties of eerder met de regeringen?

 

De financiering van gemeenschappelijke ontwikkelingsactiviteiten door vrouwengroepen in 25 dorpen in Kenia[545]

 

Dit project wilde de integratie van vrouwen in de landbouw bevorderen. Aangezien vrouwen numeriek in de meerderheid waren in een ruraal gebied, was het noodzakelijk hun inbreng in de landbouw duidelijk te maken. Uit onderzoek bleek immers dat de productiviteit van de vrouwen erg gering was omwille van hun gebrek aan opleiding. Bedoeling was via de invoer van betere landbouwtechnieken en via het inrichten van socio-culturele activiteiten de algemene levensstandaard op te trekken en de sociale en economische productie van vrouwen te verhogen. Dit zou onder andere gebeuren door irrigatiewerken. Specifieke doelstellingen waren echter het vergroten van de aangroei van het familiaal inkomen, het verbeteren van de hygiënische toestand en het evenwichtiger maken van het voedingspatroon. Er werd wel samengewerkt met het Vrouwenbureau van Nairobi, dat plaatselijke vrouwengroepen steunde die door middel van zelfhulp oplossingen van hun problemen trachtten te bekomen. Dit was tevens één van de doelstellingen van het project, namelijk het vormen van een leiding voor de vrouwengroepen.

Eigenlijk kunnen in dit eerste project van de COS verschillende theorieën teruggevonden worden. De anti-poverty stroming binnen de WID-benadering wilde de productiviteit van de vrouwen verhogen door middel van specifieke aandacht voor de basisbehoeften. De irrigatiewerken boden een mogelijkheid tot het bevredigen van de waterbehoefte en door het verhogen van de productiviteit kon men makkelijker voorzien in de voedselbehoefte. Ook de efficiency-benadering kan teruggevonden worden binnen dit project. Men trachtte ontwikkelingssamenwerking efficiënter te maken door aandacht te besteden aan de economische bijdrage van vrouwen. In Nairobi besefte men dat de inzet van vrouwen groot was, maar dat hun productiviteit hiermee niet evenredig was. Tenslotte zou men kunnen stellen dat de samenwerking met de plaatselijke vrouwengroepen een vorm van empowerment kan genoemd worden. Bovendien wilde men de opbouw van deze vrouwengroepen nog verstevigen via een opleiding. Toch kan van dit project niet echt gezegd worden dat er strategische genderbehoeften voldaan werden. Men had immers vooral aandacht voor zaken als het verhogen van het familiaal inkomen door de verhoging van de productiviteit van de vrouwen, terwijl die productiviteitsverhoging ook zou kunnen leiden tot de economische onafhankelijkheid van vrouwen.

Het eerste project gesteund door de COS wilde de levensomstandigheden van de vrouwen verbeteren, maar zonder te tornen aan de rollenpatronen.

 

Casa de la Ciudadana, Ecuador[546]

 

Via een vormingscentrum wilde de Union Nacional de Mujeres de Ecuador, in samenwerking met plaatselijke vrouwen, de vrouwen opleiden met betrekking tot hun rechten en plichten. Bedoeling was het de vrouwen mogelijk te maken zichzelf te ontplooien en op die manier te werken aan hun eigen lotsverbetering en aan die van de gemeenschap. Specifieke doelstellingen waren opnieuw huishoudelijke, gezondheidskundige opvoeding en een opleiding met betrekking tot voedingsleer. Ook het functioneren als voorbeeld voor andere centra was een doelstelling van dit project. Tenslotte wilde men de vrouwen een eigen inkomensverwervende activiteit aanleren en helpen te verwezenlijken. Ondanks het feit dat de UNME opgericht was door de overheid, was het project volledig in handen van plaatselijke vrouwen.

Ook hier kan gesproken worden van een mengelmoes aan benaderingen. Toch woog bij dit project de empowerment-benadering harder door. Er werd inderdaad aandacht besteed aan typisch vrouwelijke zaken, zoals voedingsleer en hygiëne, maar wat belangrijker was, men leerde de vrouwen een eigen inkomensverwervende activiteit aan en hielp hen die ook verwezenlijken. Vrouwen moesten alle capaciteiten ontplooien om het beste te maken van hun eigen leven. Bovendien was de specifieke doelstelling hiervan niet het verhogen van het familiale inkomen, althans dit werd niet specifiek vermeld en men wilde het lot van de vrouwen verbeteren, maar eveneens dat van de hele gemeenschap. Wanneer men dit aspect bekijkt samen met het feit dat het project volledig in handen was van de plaatselijke, vrouwelijke bevolking, kan men stellen dat dit project een uiting was van de empowerment-benadering.

 

Promotie van de vrouw door de uitbouw van twee productiecentra in zelfbeheer, IFFI, Bolivia[547]

 

IFFI, Instituto de Formacion Femenina Integral, wilde vrouwen uit marginale wijken motiveren om actief deel te nemen bij het zoeken naar oplossingen voor verschillende sociaal-economische problemen waarmee deze wijken te kampen hebben. Hiervoor trachtte men de bewustwording van vrouwen op gang te brengen, zodat zij op een kritische manier een bijdrage zouden kunnen leveren aan de ontwikkeling van hun gezin, hun wijk en misschien zelfs hun land. Specifiek betekende dit dat men vrouwen een opleiding wilde bieden op het vlak van gezondheid, economie,... zodat ook zij een kans zouden maken op sociale promotie. Vrouwen zouden actief ingeschakeld worden bij het oplossen van problemen en ze zouden actief deelnemen aan de werking van reeds bestaande organisaties. De promotie van de vrouw wilde men onder andere verkrijgen door de oprichting van zelfbeheerde productiecentra. Op die manier kregen de vrouwen een eigen verantwoordelijkheid en door de samenwerking met andere vrouwen groeide de solidariteit en de collectieve verantwoordelijkheid. Bovendien namen de vrouwen deel aan de verschillende aspecten van het productieproces, waardoor zij niet volledig in hun traditionele rollen bevestigd werden.

Het feit dat er aandacht is voor het algemene welzijn en dat vrouwen niet persé bevestigd worden in hun traditionele rollen zou kunnen wijzen op een invulling van de GAD-benadering. Er werd echter reeds duidelijk gemaakt dat GAD vooral een theoretisch concept is, dat bepaalde zaken wil verklaren, terwijl dit project eerder van strategische, actieve aard is, met de bedoeling oplossingen te bieden voor bepaalde sociaal-economische problemen binnen een regio. Daarom kan gesteld worden dat opnieuw de empowerment-benadering overheerst binnen dit project. Er wordt gesteund op de plaatselijke vrouwen, men tracht actieve partcipatie te bewerkstelligen en de vrouwen krijgen de kans verschillende capaciteiten te ontplooien. Via het bevredigen van praktische genderbehoeften, zoals de behoefte aan het kunnen werken met nationale grondstoffen, trachtte men ook strategische genderbehoeften in te vullen, zoals de zelfbewustwording van vrouwen door de collectieve activiteiten. Toch werd ook bij dit project de aandacht gevestigd op de mogelijkheid tot het verhogen van het gezinsinkomen door de betrokkenheid van de vrouwen bij het productieproces. Vrouwen mochten wel bepaalde capaciteiten ontwikkelen, maar bleven nog steeds verantwoordelijk voor bepaalde zaken, zoals het welzijn van het gezin. De empowerment-idee was dus nog niet volledig doorgedrongen.

 

Cursus boekhouden ‘Clubes de Madres’, Bolivia[548]

 

De algemene doelstelling van de Federatie Clubes de Madres was het bijdragen tot de verbetering van de levensomstandigheden van de families die deelnamen aan de ontwikkelingsactiviteiten van de streek. Specifiek wilde men productieve eenheden oprichten voor de eigen ontwikkeling en op die manier plaatselijke tewerkstelling creëren, diensten voor gezondheid, vorming en verbruik oprichten en er voor zorgen dat Boliviaanse vrouwen konden deelnemen aan de economische en sociale activiteiten van hun regio en misschien eigen projecten konden realiseren. Men wilde bovendien de vrouwen een opleiding boekhouden geven.

Ook hier werden vrouwen ingewijd in nieuwe sectoren en steunde men op plaatselijke vrouwengroepen, ondanks het feit dat men steun kreeg van een afdeling van de UNO. Bovendien had men aandacht voor de algemene welvaart van de regio. Opnieuw kan gesteld worden dat de empowerment-idee de bovenhand haalde, hoewel eigenlijk te weinig geweten is van het project om dit met zekerheid te kunnen stellen.

 

Gemeenschappelijke gaarkeukens als overlevingsstructuur in Lima, Peru[549]

 

In Peru werden einde jaren zeventig, begin jaren tachtig de grenzen opengesteld voor voedselimport. Dit betekende een instorting van de eigen voedselmarkt. Hierom moest de landbouw gestimuleerd worden, voornamelijk de productie van basisvoedsel. In 1984 werd gestart met de oprichting van gaarkeukens, waardoor de aankoop van voedingsmiddelen goedkoper werd. Vooral vrouwen organiseerden zich om samen te koken, aangezien het hun tradtionele taak was hun gezin te voeden. Door de samenwerking en de organisatie van de gaarkeukens leerden de vrouwen echter ook andere taken op zich te nemen en raakten ze weg uit het isolement van hun huishouden. De gaarkeukens waren gebaseerd op zelfbestuur, hoewel ze wel werden bijgestaan door FOVIDA, een koepelorganisatie. Belangrijk was dat men inzag dat de crisissituatie structureel was en dat er dus geen noodhulp nodig was, maar structurele hulp opdat de bevolking kon zorgen voor haar eigen overlevingskansen.

Ondanks het feit dat dit project gericht was op een van de basisbehoeften, namelijk de voedselvoorziening, kan toch gesteld worden dat ook hier sprake is van empowerment van vrouwen. De vrouwen deden immers veel meer dan enkel koken, bijvoorbeeld het onderhouden van de boekhouding, en zij werden uit het isolement van het huishouden gehaald. Bovendien werd ook dit project gedragen door de plaatselijke vrouwenorganisaties.

 

Het verbeterd gebruik van beperkte koopkracht door ame stedelijke vrouwen in La Paz, Bolivia[550]

 

Door het aanbieden van een vormingscursus aan vrouwen uit de lage inkomensgroep, wilde dit project er voor zorgen dat het lage inkomen van deze vrouwen, met een steeds dalende koopkracht, oordeelkundig zou besteed worden aan voeding en gezondheid. Algemeen wilde dit project een evenwichtige besteding van het familiaal budget, het rationeel gebruik van de beschikbare middelen voor de adequate bereiding van een maaltijd en het aanleren van groententeelt op kleine oppervlakken grond. Het project werd specifiek gericht op vrouwen, omdat zij instonden voor de gezinsvoeding. Het project was volledig in handen van de plaatselijke bevolking.

De empowerment-idee is hier ver te zoeken, ondanks het feit dat men vrouwen een opleiding wilde aanbieden. Alles stond in het teken van de bevrediging van de voedselbehoefte, waarvoor vrouwen traditioneel instonden. Hier kan dus eerder gesproken worden van een toepassing van de anti-poverty benadering, waarbij men armoede eerder zag als een gevolg van onderontwikkeling, niet van onderdrukking en waarbij vrouwen niet in nieuwe sectoren werden geïntroduceerd. Nochtans was dit één van de ‘latere’ projecten die door de COS voor medefinanciering werden ingediend. Het project werd trouwens afgekeurd door het ABOS, omdat men dacht dat de medefinanciering vooral zou dienen voor personeelskosten en dit was niet prioritair voor de overheidsdienst.

 

Ruraal ontwikkelingsproject Matalaque, Peru[551]

 

Op het einde van de jaren tachtig steunde de COS de oprichting van vier gemeenschapscentra in Peru. Op korte termijn wilde men de landbouwproductie verbeteren door het ter beschikking stellen van technische hulpmiddelen. Op lange termijn was het de bedoeling de bevolking naar zelfontplooiing te leiden door het verhogen van de landbouwproductie, door het oprichten van een onafhankelijk transportsysteem en door in een voordelig aanbod van voedingsstoffen te voorzien. De betrokken families zouden hierin actief moeten participeren. Het project was volledig in handen van plaatselijke afgevaardigden van de landbouwgebieden.

Belangrijk bij dit project was de aandacht voor de algemene welvaart en het feit dat de plaatselijke bevolking actief participeerde. Men besteedde echter geen aandacht aan de positie van de vrouw binnen dit proces. Waren de vrouwen voldoende gevormd om met de nieuwe technologische hulpmiddelen te kunnen werken? Waren er mogelijkheden voor de vrouwen om zelf initiatief te nemen? Aangezien er geen specifieke aandacht geschonken werd aan de vrouwen, kan er zelfs niet gesproken worden van een WID-benadering.

 

De COS trachtte verschillende soorten projecten te steunen. Hierbij werd meestal samengewerkt met plaatselijke vrouwenorganisaties. Dit was meestal ook een voorwaarde die door de NVR gesteld werd: een project moest voorgesteld worden door een land waar een vrouwenraad actief was, die aangesloten was bij de Internationale Vrouwenraad. Door de samenwerking met plaatselijke vrouwengroepen werd er gewerkt volgens het principe van bottom-up. De uitwerking van de projecten lag in handen van de plaatselijke bevolking en niet van de overheid, die dikwijls de status quo bepleitte om op die manier niet zelf aan macht te moeten inboeten. De meeste gesteunde projecten beoogden de vorming van vrouwen, opdat deze zich bewust zouden worden van hun rechten en plichten en opdat zij hun capaciteiten ten volle zouden kunnen ontplooien. Hiervan kan afgeleid worden dat de COS een aanhanger was van de empowerment-benadering. Dit was echter niet volledig het geval, aangezien vrouwen dikwijls werden ingeschakeld in traditionele, rolbevestigende sectoren. Bovendien streefden bepaalde projecten de verhoging van de productiviteit van vrouwen na, met de bedoeling het familiaal inkomen te verhogen, niet de economische onafhankelijheid van vrouwen te verkrijgen. De COS wilde dus de ‘empowerment’ van vrouwen in de traditionele sectoren. Men was nog te gematigd om werkelijk structurele veranderingen in de rollenpatronen te eisen bij de uitvoering van de projecten. Bovendien is het mogelijk dat zulke projecten nog niet bestonden, aangezien de aandacht voor vrouwen binnen ontwikkeling nog niet lang was opengebloeid.

 

 

4. De COS als projectorganisatie

 

Een gendergevoelige ontwikkelingssamenwerking veronderstelt[552] de erkenning dat vrouwen andere behoeften kunnen hebben dan mannen en dat zij dikwijls benadeeld worden door de klassieke ontwikkelingshulp, vooral voor wat betreft welvaart en toegang tot en controle over productiefactoren. Wanneer men genderongelijkheid wil veranderen, rijst er dikwijls verzet. Er wordt genderneutraliteit geclaimd of men beschuldigt hulporganisaties van ‘cultuurschennis[553]’. In hoofdstuk vier werd reeds duidelijk gemaakt dat volledige objectiviteit en neutraliteit onmogelijk zijn bij de uitbouw van hulpprojecten. De keuze van een project is al een eerste, noodzakelijke, vorm van subjectiviteit. Belangrijk is de manier waarop hulporganisaties met deze subjectiviteit omgaan, belangrijk is het besef van deze subjectiviteit. Verder is het noodzakelijk dat niet enkel de keuze van projecten genderbewust gebeurt, maar dat eveneens de methoden waarmee projecten worden uitgewerkt, worden aangepast. Zowel de uitbouw van een project als de evaluatie ervan, moeten gericht zijn op het onderzoek naar de gendergelijkheid. Hiervoor is het uiteraard eveneens noodzakelijk dat het personeel een adequate opleiding kreeg omtrent de problematiek.

 

Het projectwerk van de COS vergeleken met de theorie[554]

 

Hoofdstuk vier behandelde de ‘ideale genderbewuste ontwikkelingsprojecten’. Er zal getracht worden te onderzoeken of de COS deze theorie naleefde of niet, aan de hand van de reeds bestudeerde projecten.

 

De voorbereiding van programma’s en activiteiten

 

Hulporganisaties zouden hun projecten moeten starten met een macroanalyse van de politieke, economische, sociaal-culturele realiteit van de maatschappelijke context waar men een ontwikkelingsproject wil gaan uitbouwen. Dit houdt bijvoorbeeld in: aandacht voor de demografische kenmerken waarmee men te maken zal krijgen, behoefte aan een studie van de klimaatsomstandigheden en een analyse van de instellingen waarmee men zou moeten samenwerken. Belangrijk om weten is bijvoorbeeld welke rol vrouwen spelen binnen bepaalde instituties. Een microanalyse moet een beeld geven van de doelgroep van het project: in welke omstandigheden leven deze mensen en hoe beleven zij hun leefsituatie. Belangrijk bij deze analyses is het verzamelen van genderspecifieke informatie, aangezien mannen en vrouwen een bepaalde situatie niet noodzakelijk op dezelfde manier ervaren. Tenslotte is het noodzakelijk alle groepen[555] van bij het begin bij de projecten te betrekken, dus ook bij deze analyses.

De COS werkte zelf geen projecten uit, maar verleende steun aan projecten uitgebouwd[556] door plaatselijke organisaties. Bij de kennismaking met de projecten werd aandacht besteed aan de levensomstandigheden in een bepaald land, later toegespitst op een specifieke regio, namelijk het gebied waar de doelgroep overleefde. Men had hierbij aandacht voor het klimaat, voor de bereikbaarheid van een bepaald gebied, voor de bebouwbaarheid van de grond, voor de politieke situatie, voor de economische problemen veroorzaakt door het openstellen van de grenzen en voor de instellingen binnen het land die zich met de situatie zouden moeten bezighouden. Wanneer de specifieke levensomstandigheden van de doelgroep onder de aandacht gebracht werden, had men het bijvoorbeeld over de drinkwatervoozieningen, de elektriciteitsnetwerken en het aantal scholen en hospitalen in de omgeving. Wanneer een project gericht was op vrouwen, werd apart de aandacht op haar situatie gevestigd. Zo bleek bijvoorbeeld uit de voorstelling van het project Casa de la Ciudadana in Ecuador dat de vrouwen overschaduwd werden door de, over het algemeen, dominante positie van Latijns-Amerikaanse mannen. Deze vrouwen hadden dan ook een andere beleving van hun levensomstandigheden dan de mannen uit hun omgeving.

De projecten die de COS steunde werden duidelijk op een goede manier voorbereid door de hulpvragende organisatie. Men had aandacht voor de macro- en de microanalyse en men trachtte genderspecifieke gegevens te verzamelen. Er kon echter niet met zekerheid achterhaald worden of de analyses gebeurden in samenwerking met de plaatselijke bevolking. Er kan echter verondersteld worden van wel, aangezien de meeste ondersteunde projecten volledig gedragen werden door de plaatselijke bevolking.

 

Planning van programma’s en activiteiten

 

Activiteiten en programma’s worden in verschillende fasen gepland. Hierbij komen meerdere elementen te pas, zoals het bepalen van doelstellingen, het vastleggen van middelen, het afbakenen van de regio en het vastleggen van de duur van een project. Bepaalde zaken zijn op voorhand vastgelegd door beleidsplannen of door financiële omstandigheden, anderen worden bepaald na een identificatiefase. De eigenlijke inhoud van een project wordt zoveel mogelijk vastgelegd in samenspraak met de bevolking. Globale en specifieke doelstellingen moeten bepaald worden en de te verwachten resultaten worden vastgelegd. Op deze manier zouden eveneens de indicatoren voor de latere evaluaties duidelijk gemaakt worden. Tenslotte moeten concrete activiteiten gekozen worden om de doelstellingen te verwezenlijken. Hierbij is het opnieuw belangrijk zich enkele vragen te stellen, zoals: zijn aparte vrouwenthema’s zinvol of is het meer aangewezen ‘gemengd’ te werken?

 

Zoals reeds duidelijk werd, steunde de COS projecten uitgebouwd door andere organisaties. Deze organisaties bepaalden de doelstellingen, de middelen en dergelijke elementen, alvorens zij hun project voorstelden aan de COS. De plaatselijke organisaties konden in hun voorbereiding uiteraard beperkt worden door bepaalde beleidsplannen in hun land van herkomst. Dit kon echter niet afgeleid worden uit de teruggevonden documenten. Voor het financiële welslagen waren zij onder andere afhankelijk van de steun van de COS. Deze commissie was echter voor haar medefinancieringsmogelijkheden eveneens afhankelijk van andere instellingen, namelijk het ABOS en het NCOS. Wanneer de COS een project wilde steunen, moest zij telkens een goed gedocumenteerde aanvraag tot deze instellingen richten om haar hulp te rechtvaardigen. Er werd een volledige beschrijving van de doelgroep vereist, met daarin een korte historiek, de algemene doelstelling van deze organisatie en gegevens in verband met personeel, werkmethode en infrastructuur. Het project moest bedoeld zijn voor sociale of economische ontwikkeling en de doelstellingen moesten verwezenlijkt kunnen worden met de aanwezige middelen en binnen de vooropgestelde periode. Ook werd verwacht dat de medewerkers voldoende expertise hadden om het project tot een goed einde te brengen en er werd een precieze presentatie van de kosten verlangd. De projecten moesten in dergelijke mate opgevolgd worden dat duidelijk werd of de thuisorganisatie het project had overgenomen. Financieel was de COS dus gebonden aan het ABOS en het NCOS. Af en toe kregen projecten dan ook geen medefinanciering van deze instellingen, waardoor de COS eveneens geen medewerking kon verlenen aan de hulpvragende organisatie. Dit was bijvoorbeeld het geval bij het aangehaalde project in La Paz ter verbetering van de koopkracht van vrouwen.

Bovendien was de COS, zoals reeds veelvuldig werd aangehaald, voor haar werking afhankelijk van de standpunten ingenomen door de NVR.

De aanvragen, die teruggevonden werden, besteedden inderdaad aandacht aan globale en specifieke doelstellingen. Zo was de globale doelstelling van het project Casa de la Ciudadana in Ecuador het opbouwen van een vormingscentrum, opdat vrouwen zelf konden opkomen voor hun rechten en plichten. Meer specifiek betekende deze vorming onder andere het aanleren en verwezenlijken van inkomensverschaffende activiteiten. Verder werd binnen verschillende projecten vastgelegd wat op korte termijn moest bereikt worden en wat de bedoeling was op lange termijn te verwezenlijken. Sommige projecten werden in perioden ingedeeld, waardoor de evaluatie van een project doorheen de uitvoering makkelijker werd. Toch kon niet echt vastgesteld worden op basis van welke indicatoren de projecten geëvalueerd werden. Uit de verslagen van de vergaderingen bleek dat de plaatselijke organisaties geregeld financiële verslagen en werkingsverslagen[557] doorgaven aan de COS. Hierin werden de zaken die reeds verwezenlijkt werden, opgesomd en de kosten hiervan werden op een rijtje gezet. Dit was trouwens een vereiste die de NVR stelde aan de COS. De commissie moest immers verslag kunnen uitbrengen van al haar activiteiten. Door volledig te moeten vertrouwen op de rapportage van de plaatselijke organistaties, kwam de COS af en toe zelf in de problemen, voor wat betreft het ontvangen van medefinanciering. Dit bleek bijvoorbeeld bij het project in Ecuador, waar het verslag erg lang uitbleef en de COS in moeilijkheden kwam bij het Rekenhof[558].

 

Partnerkeuze

 

Voorgaande aspecten zijn belangrijk bij de voorbereiding en de planning van een interventiemodel. Ook de partnerkeuze verdient echter de nodige aandacht. De strategieën van beide partners moeten overeenstemmen en moeten kunnen vastgelegd worden in beleidsdocumenten. Bovendien moeten de partners volledig op de hoogte zijn van elkaars doelstellingen en waarden en van eventuele veranderingen die hierbinnen kunnen optreden. Belangrijk bij genderbewuste organisaties is het uitgangspunt dat gender niet zomaar een optie is, maar werkelijk deel uitmaakt van de visie van de vereniging. Alvorens naar een partner op zoek te gaan, is het noodzakelijk een duidelijke eigen identiteit te hebben opgebouwd en om niets op te dringen wat niet binnen de eigen organisatie verwezenlijkt kan worden. Om deze reden is het dikwijls aangewezen samen te werken met vrouwenorganisaties uit het hulpvragende land, omdat deze in ieder geval meer gendergevoelig zullen zijn dan andere organisaties.

Ook de COS werkte, zoals reeds aangehaald, meestal samen met vrouwenorganisaties uit het land waar het project plaatsvond. Dit was trouwens een vereiste van de NVR. De COS moest samenwerken met vrouwenraden die aangeloten waren bij de Internationale Vrouwenraad. Op deze manier was de gendergevoeligheid grotendeels verzekerd, hoewel dit uiteraard niet betekende dat men ook strategische genderbehoeften nastreefde, wat reeds werd aangetoond in een vorige paragraaf.

De COS besteedde voor het overige echter niet erg veel aandacht aan de partnerkeuze. Zo werd bijvoorbeeld erg veel samengewerkt met vrouwenorganisaties uit Latijns-Amerika. De projecten werden immers voornamelijk aangebracht door die medewerkers van de COS die reeds actief waren in derdewereldorganisaties, meestal gericht op Latijns-Amerika. Bovendien werd in het midden van de jaren tachtig een nieuwe ambtenaar verantwoordelijk voor de medefinanciering binnen het ABOS. Deze ambtenaar was persoonlijk het meest geïnteresseerd in Latijns-Amerika[559], daarom werd op een vergadering van de COS gesteld dat het volgende project “best een project in Zuid-Amerika (was), wegens de persoon die ze op het ABOS behandelt[560]”. Hieruit blijkt dat de partnerkeuze van de COS niet gebaseerd werd op duidelijk vastgelegde criteria, maar eerder op de mogelijkheden die men zag om een project te vinden en om het dan ook gefinancierd te krijgen.

 

De eigen organisatie

 

Het probleem bij de meeste ontwikkelingsorganisaties is het totaal gebrek aan een uitgewerkt genderbeleid en aan een genderbewust personeel. Dikwijls heerst de idee dat gender de laatste ‘onopgeloste kwestie’ binnen ontwikkeling is. De institutionele structuren van de verenigingen zouden veranderd moeten worden en er zouden bijvoorbeeld meer vrouwelijke personeelsleden moeten aangenomen worden op alle hiërarchische niveaus.

Dit genderbewustzijn was uiteraard al aanwezig binnen de COS, aangezien deze commissie een deel was van de overkoepelende Nationale Vrouwenraad. Volgens Marleen Sannen was echter het grootste probleem het gebrek aan ‘ontwikkelingsbewustzijn’ bij de leden van de NVR. De COS was volgens haar eerder een vrouwenorganisatie met een gebrek aan ontwikkelingsgevoeligheid, dan een ontwikkelingsorganisatie met een gebrek aan gendergevoeligheid. Daarom werden ook voornamelijk mensen met een zekere expertise omtrent ontwikkelingssamenwerking aangezocht voor de werking van de commissie en waren het ook deze personen die de projecten opspoorden en trachtten uit te werken[561].

 

De verdere uitwerking van projecten

 

Nadat een interventie werd uitgewerkt, moest de uitvoering en de impact van een bepaald programma worden opgevolgd. De plaatselijke bevolking mocht immers niet aan haar lot worden overgelaten. Op geregelde tijdstippen werd informatie over een project verzameld en geanalyseerd om zo een duidelijk beeld te krijgen van de gebruikte methodes, van de aangewende middelen en van de effecten op de doelgroep. Zo kwamen ook eventuele hinderpalen aan het licht.

Ook de COS ontving geregeld verslagen van de gesteunde projecten en hierbij kwamen inderdaad af en toe klempunten aan het licht. Uit de activiteitenverslagen van IFFI werd bijvoorbeeld de achteruitgang van de economische situatie in Bolivië duidelijk, waardoor het bekomen van nationale grondstoffen erg moeilijk werd. De COS kon hieraan echter niets doen, aangezien zij voor haar budget eveneens gebonden was aan andere instellingen. Evaluaties gebeuren ook (vooral) aan het einde van een project en zijn erg nuttig met het oog op de toekomst, om bijvoorbeeld te beslissen een bepaald project voor een tweede termijn te steunen. Belangrijk bij de door de COS gesteunde projecten was het feit dat de plaatselijke bevolking dicht bij de uitwerking van het project betrokken was.

De COS ontving geregeld verslagen, en eiste dit ook van de partnerorganisaties. Dit was echter niet noodzakelijk om de projecten op te volgen en te evalueren. Deze verslagen waren vooral nodig om haar werking te verantwoorden ten opzichte van NVR, ABOS en NCOS.

 

De COS steunde af en toe ontwikkelingsprojecten in de Derde Wereld. Zij bereidde deze projecten voor via een analyse op macro- en microniveau, die haar meestal werd toegestuurd door de plaatselijke vrouwenorganisatie. Haar partnerkeuze gebeurde niet echt ‘volgens de regels’, er werd voornamelijk samengewerkt met Latijns-Amerikaanse organisaties, omdat dit het beste binnen de mogelijkheden lag. Bovendien werden vrouwenorganisaties als partner gekozen, omdat dit werd opgelegd door de NVR. Dit laatste bood echter voordelen om een genderbewust beleid te voeren. Tenslotte moesten projecten worden opgevolgd en geëvalueerd, maar dit gebeurde niet altijd even grondig. De programma’s waren meestal in handen van de plaatselijke bevolking waardoor de opvolging dikwijls reeds verzekerd was. De COS stuurde nooit zelf vrijwilligers, waardoor men volledig moest vertrouwen op de plaatselijke organisatie. Af en toe ondernamen COS-medewerkers vrijwillig een reis naar één van de projecten[562].

 

 

5. De COS als beleidsbeïnvloedende factor in de Belgische ontwikkelingssamenwerking?

 

In hoofdstuk vier werden de begrippen policy influence en policy access gelanceerd. Deze termen werden door de auteurs McBride Stetson en Mazur[563] geïntroduceerd bij hun onderzoek naar het genderbewuste beleid van overheidsinstellingen. Bedoeling is trachten te onderzoeken of ook de COS een invloed op het beleid had en eventueel zelfs een toegang tot bepaalde overheidinstellingen kon krijgen. Er werd reeds aangehaald dat de COS geen overheidsinstelling was en dat de begrippen oorspronkelijk niet bedoeld waren voor andere instellingen. Toch werd beslist om dezelfde begrippen te gebruiken bij dit onderzoek naar de COS als beleidsbeïnvloedende factor. Uiteraard mag hierbij niet uit het oog verloren worden waarvoor deze begrippen in de eerste plaats ontwikkeld werden.

Eveneens belangrijk bij de zoektocht naar de beleidsinvloed van de COS, is de plaats die de COS innam binnen het geheel van de ontwikkelingssamenwerking in België. Daarom zal eerst getracht worden deze te bepalen aan de hand van hoofdstuk vijf. Op die manier kan de werkelijke invloed, of het gebrek daaraan, misschien beter verklaard worden.

 

De positie van de COS binnen het ontwikkelingsbeleid in België

 

1975 was het beginjaar van het VN-decennium voor de Vrouw. Toch was er in de jaren zeventig binnen de Belgische ontwikkelingssamenwerking nog maar weinig te merken van de specifieke aandacht voor ‘vrouwen en ontwikkeling’. Het werk van de economiste Ester Boserup had enkele jaren nodig om binnen te sijpelen in het ontwikkelingsbeleid in België, zowel voor wat betreft de gouvernementele als de niet-gouvernementele hulp. In 1981 werd voor het eerst een aparte paragraaf besteed aan ‘de promotie van de vrouw’ in een verslag van het ABOS. Datzelfde jaar ging de ‘maiden speech[564]’ van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, Coens, eveneens over de promotie van de vrouw binnen de ontwikkelingssamenwerking. Deze minister gaf bovendien de opdracht tot de oprichting van de Cel voor de promotie van de vrouw binnen het ABOS. Er werd echter reeds duidelijk dat deze Cel erg veel opstartmoeilijkheden[565] kende en eigenlijk pas begin jaren negentig werkelijk operationeel werd. De COS[566] werkte trouwens mee aan de totstandkoming van deze groep. Tijdens de jaren tachtig publiceerde het ABOS wel enkele documenten met betrekking tot de vrouw binnen de Belgische ontwikkelingssamenwerking, toch kwam het onderwerp pas werkelijk op de voorgrond begin jaren negentig onder staatssecretaris Derycke. Dat ook hier enkele kanttekeningen moeten gemaakt worden, bleek reeds in hoofdstuk vijf.

Ook de niet-gouvernementele sector kreeg gedurende de jaren tachtig meer aandacht voor de vrouw binnen de ontwikkelingssamenwerking. Vooral de oprichting van de NCOS-Vrouwengroep[567] was in dit opzicht belangrijk, aangezien dit een overkoepeling was van vrouwen uit verschillende derdewereldorganisaties en daardoor meer invloed op het beleid kon uitoefenen.

Men kan besluiten dat de aandacht voor de vrouw binnen het Belgische ontwikkelingsbeleid stilaan groeide gedurende de jaren tachtig, vooral in de niet-gouvernementele sector. Toch werd de problematiek pas in de jaren negentig als volwaardig erkend door van gender één van de sectoroverschrijdende thema’s te maken van de Kaderwet[568] voor Internationale Samenwerking van 1999.

 

Tijdens de jaren zeventig vond de interdependetietheorie gehoor bij veel beleidsmakers. Volgens deze theorie moest elk land zijn eigen troeven uitspelen op de internationale markt en een exportgericht beleid voeren. Ondanks de meningsverschillen tussen de zogenaamde ontwikkelingslanden en de geïndustrialiseerde landen hieromtrent (de eersten wilden een eigen industrie opbouwen, de anderen wilden profiteren van goedkope grondstoffen en arbeidskrachten), bleef ook in de jaren tachtig het geloof in de vrije markt overeind. Het neoliberalisme overheerste. Tijdens deze periode werd economische groei opnieuw (nog steeds?) naar voren geschoven als de factor voor ontwikkeling. Sociale problemen werden naar de achtergrond verwezen. Ook ‘het vrouwenvraagstuk’ was voor deze visie bijgevolg minder belangrijk, om niet te zeggen onbelangrijk[569].

Wanneer het Belgische ontwikkelingsbeleid gedurende de jaren tachtig van naderbij bekeken wordt, kan eigenlijk verwacht worden dat de COS ‘alleen’ stond met haar visie. Uiteraard mag de invloed van de NCOS-Vrouwengroep niet geminimaliseerd worden, aangezien het NCOS bijna alle NGO’s voor ontwikkelingssamenwerking van Vlaanderen overkoepelde. Daarenboven was ook de ‘moederorganisatie’ van de COS, de NVR, een sterke politieke lobby-organisatie. Kon de COS dankzij de steun van deze organisaties toch een politieke invloed uitoefenen of waren eigenlijk de projectwerking en de sensibilisering van de Belgische bevolking belangrijker taken van de commissie?

 

Policy influence

 

Hoofdstuk acht behandelde de concrete acties van de COS op politiek vlak. Hierin werd onder andere aandacht besteed aan de seminariedagen die de COS organiseerde en waarvan de bevindingen werden doorgegeven aan de bevoegde beleidsmensen. Zo eiste de COS in 1985[570] dat er meer concentratie zou komen in de Belgische ontwikkelingssamenwerking, zodat er meer concrete hulp kon geboden worden. Door het innemen van standpunten en het openbaar maken hiervan trachtte de COS een invloed te krijgen op de beleidsvisie van de bevoegde personen. Dit gebeurde reeds in 1980 toen de standpunten van de COS ten aanzien van de Belgische ontwikkelingssamenwerking geformuleerd werd, naar aanleiding van de VN-Vrouwenconferentie van Kopenhagen van 1980[571].

Ook via de Nationale Vrouwenraad trachtte de COS een beïnvloedende factor te zijn, aangezien deze koepelorganisatie meer de kans had om politieke druk uit te oefenen. Dit werd bovendien vastgelegd in het huishoudelijk reglement van de NVR[572]. Als commissie van de NVR kon de COS immers standpunten uitwerken met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking en die voorleggen aan het Bureau van de NVR. De NVR kon daardoor politieke druk uitoefenen op Belgische en internationale instanties die verantwoordelijk waren voor het ontwikkelingsbeleid. Het was ook om deze reden dat de COS voornamelijk moest samenwerken met de lidverenigingen van de NVR, zodat deze hun taak van politieke beïnvloeding beter zouden kunnen uitoefenen. Er werd echter reeds aangehaald dat de lidverenigingen van de NVR weinig interesse hadden voor de commissie. Bovendien moesten de standpunten eerst goedgekeurd worden door de NVR.

Er zou kunnen gesteld worden dat de COS voornamelijk invloed kon uitoefenen via de samenwerking met het NCOS. Dit was ook één van de redenen waarom de commissie reeds van bij haar ontstaan[573] wilde opgenomen worden binnen deze koepelorganisatie. Waarschijnlijk had de COS op deze manier meer invloed, omdat binnen deze koepelorganisatie werkelijk rond ontwikkelingssamenwerking gewerkt werd en omdat in het midden van de jaren tachtig de NCOS-Vrouwengroep werd opgericht. De visies van de COS en van deze Vrouwengroep stemden beter overeen met elkaar dan die van de COS en de andere lidverenigingen van de NVR. In samenwerking met het NCOS werd vooral gewerkt omtrent de sensibilisering van de NGO-werking met betrekking tot vrouwen.

De COS werd eveneens af en toe aangezocht om een advies te formuleren, bijvoorbeeld in verband met de heroprichting van de Cel voor de promotie van de Vrouw binnen het ABOS.

 

De COS formuleerde adviezen en bracht standpunten -goedgekeurd door de NVR- naar buiten bij bepaalde gelegenheden. Deze werden aanhoord door de beleidsmakers en af en toe gedeeltelijk opgevolgd.

Policy influence verwijst naar de deelname van de instelling aan het opstellen van feministische beleidsdocumenten of aan projecten die de status van de vrouw promoten en eventuele genderhiërarchieën ondermijnen. Uit hoofdstuk acht bleek dat de commissie inderdaad deelnam aan het formuleren van bepaalde beleidsvisies en aan projecten die de status van de vrouw promootten, zowel in de Derde Wereld als in België. Er kan dus verondersteld worden dat de COS policy influence uitoefende. Dit gebeurde echter niet op regelmatige basis[574], aangezien de COS voor haar projecten afhankelijk was van medefinanciering (van ABOS, NCOS of NVR). Bovendien moesten haar standpunten telkens worden voorgelegd aan de NVR, waardoor niet snel op de actualiteit kon ingespeeld worden.

 

Policy access

 

Met policy access wordt gedoeld op de mate waarin de mogelijkheid bestaat voor vrouwenorganisaties om een werkelijke invloed uit te oefenen op het officiële beleid.

De COS was een deel van de Nationale Vrouwenraad. Deze koepelorganisatie maakte van lobbywerk haar belangrijkste functie tijdens de jaren tachtig. Bovendien waren verschillende politieke partijen[575] vertegenwoordigd binnen de NVR. Via dit lobbywerk[576] kon de NVR, en dus de COS, zorgen voor een werkelijke invloed op het beleid. Bovendien was tijdens de jaren tachtig de strategie van de NVR aangepast. Men wilde zich integreren in de ‘mannenwereld’ om van daaruit veranderingen te bekomen. Het ‘vrouwenvraagstuk’ mocht niet geïsoleerd worden.

 

De COS was eveneens vertegenwoordigd binnen het NCOS. Deze koepelorganisatie van Vlaamse NGO’s trachtte ook via lobbywerk een invloed uit te oefenen op het Belgische ontwikkelingsbeleid. Via de Raad van Bestuur[577] en via de NCOS-Vrouwengroep probeerde de COS het ‘vrouwenthema’ te integreren in het niet-gouvernementele ontwikkelingsbeleid en op deze manier ook druk te zetten op het gouvernementele beleid. Het NCOS kon immers een invloed uitoefenen op het ABOS[578]. De COS werkte voornamelijk omtrent de vrouwvriendelijkheid van NGO-projecten en NGO-medewerkers, zoals reeds bleek uit het overzicht van de sensibiliseringsacties van de commissie.

 

De COS kon via bepaalde koepelorganisaties werkelijk een toegang hebben tot beleidsmakende instellingen, zoals het ABOS. De COS was echter niet zelf vertegenwoordigd binnen bepaalde beleidsinstanties. Hierdoor was de policy access van de COS vrij beperkt.

 

 

6. De COS: overleven als sociale beweging

 

Het overlevingspatroon van sociale bewegingen kan bestudeerd worden volgens vier variabelen, namelijk de organisatiegraad, de politieke mogelijkheden, de feministische ideologieën en de selectieve uitsluiting van bepaalde organisaties door de autoriteiten.

 

De organisatiegraad

 

Volgense Hooghe wordt de Vlaamse vrouwenbeweging gekenmerkt door een lage organisatiegraad. Deze zou verklaard kunnen worden door de lage politieke participatiegraad van de Belgische vrouwen. Pas in 1948 werd in België het stemrecht voor vrouwen goedgekeurd op nationaal vlak. Dit had eigenlijk bijna geen invloed op de politieke uitslagen, zoals reeds werd aangehaald in hoofdstuk een. Bovendien waren de bestaande netwerken voor vrouwen vaak verzuild, waardoor het vooropgestelde doel niet altijd bereikt werd. Zo bleven de socialistische vrouwen bijvoorbeeld altijd de arbeidersstrijd voor de vrouwenstrijd plaatsen en was de late goedkeuring van het vrouwenstemrecht een gevolg van politiek gebakkelei. Ook het gebrek aan politieke hulpbronnen is niet bevorderlijk voor de efficiëntie van een organisatie.

Het verwerven van voldoende hulpbronnen om te kunnen overleven is volgens Hooghe[579] één van de belangrijkste uitdagingen voor een sociale bewegingsorganisatie. Die hulpbronnen kunnen bestaan uit leden, geld en morele steun. Financiële hulp krijgen de sociale organisaties meestal van hun achterban, soms ook van de overheid of zelfs van de maatschappelijke elite. Hierdoor kunnen de organisaties geïntegreerd worden in een grotere organisatievorm, wat de werking kan beperken.

 

Vooral dit laatste kenmerk kon ook worden teruggevonden bij de werking van de commissie. De COS was voor haar werking financieel afhankelijk van allerlei organisaties. De projecten konden enkele ondersteund worden dankzij de medefinanciering van het ABOS en van het NCOS. Ook de lidverenigingen van de NVR werd om giften gevraagd en verder hoopte de COS via haar activiteiten af en toe geld in het laatje te brengen. De NVR zelf was ook en vzw die moest rondkomen met haar eigen subsidies. In hoofdstuk twee bleek reeds dat deze ontoereikend waren, zelfs voor alleen de werkingskosten[580]. De COS mocht eventueel wel gebruik maken van zaken als het fotokopieertoestel[581]. Tenslotte werd op zoek gegaan naar sponsoring bij andere verenigingen. Uit de verslagen van de vergaderingen blijkt echter dat de COS het moeilijk had om financieel overeind te blijven[582]. Bovendien leek de fondsenwerving niet goed georganiseerd[583]. Zelfs in 1987, de COS bestond toen al bijna zeven jaar, werd volgende opmerking teruggevonden: “De fondsenwerving moet nog op gang komen[584]”.

Door deze financiële afhankelijkheid werd de COS opgenomen in een grotere organisatievorm. De aanvragen voor medefinanciering moesten aan bepaalde voorwaarden voldoen, waardoor de COS niet elk project kon ondersteunen dat zij zou willen. Ook haar integratie in het NCOS was gebonden aan bepaalde voorwaarden, aangezien het NCOS een Handvest[585] had opgesteld dat door de leden moest worden onderschreven. Door de nood aan giften en sponsoring moesten de activiteiten succesvol zijn. Hierdoor moesten ‘populaire’ onderwerpen aangesneden worden, zoals bijvoorbeeld de kennismaking met migrantenvrouwen, hoewel dit niet echt deel uitmaakte van de derdewereldproblematiek.

Naast de fondsenwerving, was ook de ledewerving bij de COS een steeds opnieuw opduikend probleem. Men trachtte nieuwe leden te vinden door het aanschrijven van allerlei verenigingen, de reacties waren echter minimaal[586].

Ook het gebrek aan bestaande bruikbare netwerken was een hinderpaal voor de werking van de COS. Aangezien het thema ‘vrouwen en ontwikkeling’ helemaal nog niet was doorgedrongen tot het Belgische beleid, kon de COS niet steunen op reeds verworven kennis en ervaring van andere groeperingen.

Het absenteïsme[587] tijdens de vergaderingen kan misschien wijzen op een gebrek politieke traditie bij de leden. Dit lijkt echter vergezocht, aangezien mensen die zich engageren in een vrouwenbeweging, ongetwijfeld gedreven worden door een zeker politiek engagement. Waarschijnlijk had dit eerder te maken met organisatorische problemen van de commissie. Uit de verslagen van de vergaderingen bleek het bijvoorbeeld erg moeilijk een tijdstip vast te stellen om te kunnen vergaderen[588].

 

De politieke mogelijkheden

 

De eisen van een vrouwenbeweging zijn vaak ‘zuiloverschrijdend’, waardoor het moeilijk is een compromis te vinden. Hierbij spelen ook de financiële middelen een rol, omdat een gebrek hieraan de onderhandelingsmogelijkheden kan beknotten. Oudere bewegingen, zoals de Nationale Vrouwenraad, hebben hierbij volgens Hooghe wel een voordeel, omdat deze dikwijls nog banden hebben met de politieke elite.

 

De COS was een deel van de Nationale Vrouwenraad en kon daardoor volgens Hooghe misschien voordeel halen uit vroegere banden met de politieke elite. De NVR was echter een pluralistische koepelorganisatie en dit pluralisme moest gewaarborgd worden in haar gehele werking, dus ook in de werking van de commissies. Toch werd reeds aangehaald dat de banden van Lily Boeykens met de liberale partij ook uit het archief van de COS duidelijk werden. Er kon echter niet vastgesteld worden of de COS ook profiteerde van deze politieke banden. Zij kon wel voordeel halen uit de bekendheid van de Lily Boeykens op internationaal vlak, via de Internationale Vrouwenraad, om projecten op te sporen en op nationaal vlak, bij het zoeken van sponsors. Deze voordelen waren echter niet noodzakelijk politiek getint en men mag hieruit dan ook zeker geen voorbarige conclusies trekken.

 

De feministische ideologieën

 

Tijdens de jaren tachtig, en misschien ook nog in de jaren negentig, vonden de radicale en sociale vormen van het feminisme geen gehoor bij het grote publiek. Hierdoor werd de werking van vrouwenbewegingen moeilijker. Enkel het burgerlijk-gematigd feminisme kon eventueel op aanhangers rekenen.

 

De NVR vond haar sterkte in haar gematigdheid en overleefde op deze manier de woelige tweede feministische golf. Hierop werd reeds eerder ingegaan. Deze gematigdheid zorgde echter ook voor beperkingen binnen het beleid van de COS, aangezien de commissie haar beleid moest laten goedkeuren door de NVR. Hierdoor moest de COS soms ‘voorzichtiger’ tewerkgaan dan sommige[589] medewerkers wilden.

Ondanks het feit dat de NVR een eerder gematigd feminisme aanhing, kon de COS toch niet op al te veel aanhangers rekenen bij het grote publiek. Dit bleek reeds bij het overzicht van de activiteiten van de COS in België. Hiervoor was de interesse[590] dikwijls erg beperkt. Bovendien was de interesse bij de leden van de COS ook erg matig[591], zoals ook de aanwezigheden op de vergaderingen doen uitschijnen[592].

 

Uitsluiting door de autoriteiten

 

Dikwijls is het zo dat enkel die organisaties die de politieke consensus onderschrijven, door de officiële beleidsmakers worden gehoord.

Aangezien de NVR een pluralistische koepelorganisatie was en daardoor reeds met eengemaakte standpunten naar buiten kwam, onderschreef deze vereniging de politieke consensus. Op deze manier kon de NVR aan lobbying doen en samenwerken met de politiek, in plaats van tegen te werken. De COS maakte hiervan deel uit. Haar standpunten werden goedgekeurd door het Bureau van de NVR en onderschreven dus eveneens de politieke consensus. Af en toe werd de COS dan ook gehoord door de beleidsmakers, zoals reeds uit het voorgaande bleek.

 

 

7. Is er sprake van evolutie?

 

Tenslotte wordt nog even ingegaan op de vraag of er sprake is van een evolutie in dit alles. Hielp de COS met haar projecten gedurende haar hele bestaan dezelfde regio’s? Veranderde de aard van de projecten, dit wil zeggen ging men van praktische hulp over naar financiële hulp of een andere soort van interventie? Veranderden de uitgangspunten van de commissie doorheen haar werking? Werd de commissie gedurende de jaren op een andere manier georganiseerd, veranderde de band met de NVR? Ging men meer of minder aandacht besteden aan eigen projecten of aan sensibiliseringsacties?

 

Projecten in de Derde Wereld

 

De commissie steunde gedurende haar bestaan enkele ontwikkelingsprojecten in de Derde Wereld. Deze projecten werden meestal aangebracht door de leden van de commissie die reeds ervaring hadden in de ontwikkelingssamenwerking. Het waren meestal de hulpvragende landen zelf die de projecten aan de ontwikkelingsorganisaties voorstelden. Aangezien de commissie dus afhankelijk was van het ‘aanbod’ zat er niet echt een lijn in haar keuzes. Toch kunnen enkele kenmerken worden opgesomd. Meestal ging het om kleinschalige interventies. Dit was een bewuste keuze van de COS, omdat zij die projecten wilde steunen waaraan de grote hulporganisaties voorbij gingen. De COS leverde telkens financiële hulp, waarvoor zij de medefinanciering van het ABOS of het NCOS vereiste. Dit was eveneens een reden waardoor de keuze van de projecten een beetje beperkt werd, aangezien de projectaanvragen aan bepaalde voorwaarden moesten voldoen, zoals reeds werd aangehaald. Omdat niet veel projecten van de COS werden afgekeurd, kan dit niet echt als een beperking worden aanzien.

De commissie bood dus financiële steun aan kleinschalige projecten. Bovendien waren de interventies meestal in Latijns-Amerika gelokaliseerd, om verschillende redenen die reeds werden aangehaald. Tenslotte werd binnen de meeste projecten aandacht besteed aan de empowerment van de vrouwen, zoals eveneens reeds werd bestudeerd. Om deze laatste reden werkte de COS altijd samen met vrouwenraden uit de hulpvragende gebieden. In de eerste helft van de jaren tachtig werd dit bovendien een eis van de NVR. De commissie mocht enkel die projecten steunen die werden voorgesteld door vrouwenraden aangesloten bij de Internationale Vrouwenraad.

 

Van bij haar ontstaan trachtte de commissie één project per jaar te ondersteunen. Op het einde van de jaren tachtig hadden zij hier enkele problemen mee, voornamelijk omwille van de bestuurswissel die in diezelfde periode voor moeilijkheden zorgde binnen de administratie van de COS. Daarom werden sommige projecten overgenomen door andere organisaties, zoals het Fonds voor Ontwikkelingsamenwerking[593] en het Boliviacentrum[594]. Officieel bleef de COS verantwoordelijk voor deze projecten, opdat zij niet van de medefinancieringslijst zou geschrapt worden.

Eigenlijk was dit de enige verandering in de projectwerking van de commissie, hoewel dit niet echt een verandering kan genoemd worden, maar eerder ‘een noodzakelijk kwaad’.

 

Sensibilisering

 

De sensibiliseringsacties van de commissie werden gedurende de jaren steeds belangrijker. Dit was uiteraard een gevolg van het EG-project dat in 1987 van start ging. Hierdoor kreeg de COS onder andere extra subsidies voor de uitbouw van een documentatiecentrum en er werd een enquête georganiseerd bij de openbare bibliotheken. Er werden zelfs extra toelagen toebedeeld om personeel te kunnen aannemen voor deze opdracht. Aangezien dit personeel zich enkel met deze opdracht mocht bezighouden werd er voornamelijk aandacht besteed aan sensibilisering in eigen land.

Ook de sensibilisering van de NGO’s voor ontwikkelingssamenwerking werd een erg belangrijk thema op het einde van de jaren tachtig. Dit had vooral te maken met de samenwerking met de NCOS-Vrouwengroep en eveneens met het EG-project, waarbinnen seminaries voor NGO-medewerkers georganiseerd werden.

De COS werkte met animatiemateriaal zoals diamontages, video’s en dergelijke, er werden seminaries georganiseerd, men gaf een katern uit in de NVR-publicatie en af en toe werd een tentoonstelling op poten gezet. Ook hierin kwam gedurende de jaren weinig verandering. De collectie werd enkel uitgebreid, dankzij de subsidies van het EG-project en de sensibilisering in België werd belangrijker dan de projecten in de Derde Wereld.

 

De organisatiestructuur en de uitgangspunten van de commissie

 

Indien er veranderingen optraden binnen de organisatiestructuur werden deze gepubliceerd in het Staasblad. De belangrijkste veranderingen binnen de COS waren de personeelswissels in de loop der jaren en de naamsverandering, die reeds werden aangehaald. De bestuurswissel op het einde van de jaren tachtig zorgde wel voor enkele problemen. Het EG-project liep vertraging op, er waren financiële moeilijkheden omwille van een chaotische boekhouding en de erkenning als NGO kwam hierdoor zelfs even in het gedrang, terwijl duidelijk werd dat deze erkenning erg belangrijk was voor de gehele werking van de commissie.

Verder kon de COS, dankzij EG-subsidies, vast personeel aannemen, wat de werking uiteraard vergemakkelijkte.

De banden met de NVR bleven even strikt, alle standpunten moesten op voorhand worden goedgekeurd door het bureau van de koepelorganisatie. In 1987 trachtte de commissie hierin een versoepeling aan te brengen. Zij wilde standpunten omtrent ‘vrouwen en ontwikkeling’ kunnen uiten zonder deze eerst aan het Bureau te moeten voorleggen. De NVR ging hier echter niet op in.

De uitgangspunten van de commissie veranderden niet echt doorheen de werking, hoewel deze voor de leden niet altijd even duidelijk waren[595]. De COS wilde vooral kleine projecten steunen, die voor de grote ontwikkelingsorganisaties niet interessant waren. Binnen deze projecten had zij vooral aandacht voor de ontwikkeling van de vrouwen. Verder trachtte de commissie de publieke opinie te sensibiliseren omtrent ‘vrouwen en ontwikkeling’. Er werd gestart met het informeren van vrouwen- en derdewereldorganisaties, hoewel men wilde dat ook de rest van de bevolking meer kennis opdeed omtrent deze kwestie. Tenslotte wilde de COS de NGO-medewerkers er op wijzen dat ook zij meer aandacht moesten besteden aan vrouwen binnen hun werk. Deze aspecten waren gedurende de hele werking van de COS aanwezig in de doelstellingen, hoewel op het einde van de jaren tachtig duidelijk meer aandacht werd besteed aan de werking in eigen land.

Tenslotte trachtte de commissie een invloed uit te oefenen op het Belgische ontwikkelingsbeleid. Er werd reeds aangehaald dat zij dit vooral deed via seminaries en via het formuleren van standpunten omtrent ontwikkelingsbeleid. De belangrijkste evolutie die zich op dit vlak voordeed was de samenwerking met de NCOS-Vrouwengroep vanaf 1986. Aangezien deze groep meer slagkracht had, kon de commissie via deze weg mee invloed uitoefenen op het beleid. Zo werd volgens Marleen Sannen[596] alle invloed op het ABOS uitgeoefend via de NCOS-Vrouwengroep en niet rechtsreeks via de COS. De manier waarop bleef echter dezelfde.

 

Er kan eigenlijk besloten worden dat de commissie gedurende haar bestaan weinig concrete veranderingen heeft ondergaan. Waarschijnlijk kan dit verklaard worden door het feit dat de COS voor vele aspecten van haar werking afhankelijk was van andere organisaties en instellingen en dus niet zelf kon beslissen tot grootscheepse veranderingen.

 

Na deze analyse van de verschillende werkingsaspecten van de Commissie Ontwikkelingssamenwerking van de Nationale Vrouwenraad kan overgegaan worden tot het algemene besluit. Er zal getracht worden deze analyse samen te vatten en op die manier een antwoord te formuleren op de vraagstelling. Verder zal deze studie aan een kritische reflectie onderworpen worden en eventuele nog openstaande vragen zullen geformuleerd worden.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[328] ARA, Archief van de Nationale Vrouwenraad (van België)/ Conseil National des Femmes belges en van de Nederlandstalige Nationale Vrouwenraad v.z.w., nr. 86 (Stukken betreffende de werking van de Commission coloniale, naderhand Commission de la coöpération au développement, dec. 1954, mei 1958-dec. 1967).

[329] ARA, Archief van de Nationale Vrouwenraad van België…, nr. 86 (Stukken betreffende de werking van de Commission coloniale, naderhand Commission de la coöpération au développement, dec. 1954, mei 1958-dec. 1967) tekst in verband met de ad-hoc commissie voor het VN-decennium voor Ontwikkeling 1960-1970.

[330] ARA, Archief van de Nationale Vrouwenraad van België…, nr. 86 (Stukken betreffende de werking van de Commission coloniale…) programma 1967-1968.

[331] De Nationale Vrouwenraad was in de jaren zestig nog niet opgesplitst in een Franstalige en een Nederlandstalige afdeling, waardoor de werking nog op het hele land werd gericht.

[332] ARA, Archief van de Nationale Vrouwenraad van België…, nr. 86 (Stukken betreffende de werking van de Commission coloniale …) programma 1967-1968.

[333] ARA, Archief van de Nationale Vrouwenraad van België…, nr. 86 (Stukken betreffende de werking van de Commission coloniale…) planning van 27 maart 1967.

[334] Dit aspect werd eveneens in hoofdstuk twee reeds behandeld. M. BOEL en Ch. DUCHENE, Le féminisme en Belgique 1892-1914, Bruxelles, 1955, blz. 100-104.

[335] ARA, Archief van de Nationale Vrouwenraad van België…, nr. 67 (Notulen en andere stukken van de vergaderingen van het Kernbureau en het Bureau van de Nederlandstalige afdeling) activiteiten van de commissies 1966-1967.

[336] ARA, Archief van de Nationale Vrouwenraad van België..., nr. 68 (Notulen en andere stukken van de vergaderingen van het Kernbureau en het Bureau van de Nederlandstalige afdeling, september 1973-december 1984) verslag van de werking van de Nationale Vrouwenraad 1972-1973.

[337] ARA, Archief van de Nationale Vrouwenraad van België…, nr. 61 (Stukken betreffende de algemene vergaderingen 1935-1987) Verslagen van de commissies 1973-1974.

[338] ARA, Archief van de Nationale Vrouwenraad van België…, nr. 68 (Notulen en andere stukken van de vergaderingen van het Kernbureau en het Bureau van de Nederlandstalige afdeling) vergadering van de Nederlandstalige Vrouwenraad 19 juni 1975.

[339] Nationale Vrouwenraad van België, Nederlandstalige Vrouwenraad. Driemaandelijks tijdschrift, nr. 5 (1979).

[340] Interview met Marleen Sannen op 28 maart 2001

AVG, COS, nr. 29/3 (Verslagen van vergaderingen) bureauvergadering COS 19 september 1984, korte historiek.

[341] Kort telefonisch gesprek met Lily Boeykens op 8 januari 2001.

[342] S. CROMBOOM, De Nederlandstalige Nationale Vrouwenraad (NVR): ontstaan, programma, organigram, doelstellingen, voorzittersschap van Lily Boeykens, in relatie tot haar feministische strategie als geïnstitutionaliseerde vrouwenorganisatie (1973-1988), Brussel, 2000 (VUB, Letteren en Wijsbegeerte), blz. 140.

[343] Zoals reeds aangehaald, ontstond de voorloper van de COS in de jaren zestig eveneens uit contacten met de Internationale Vrouwenraad.

[344] Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad van 21 mei 1981. Verenigingen zonder winstoogmerk en Instellingen van openbaar nut, blz. 1933-1934.

[345] AVG, COS, nr. 29/3 (Verslagen van vergaderingen) bureauvergadering COS 19 september 1984, korte historiek.

[346] S. CROMBOOM, o.c., blz. 141-142.

[347] S. CROMBOOM, o.c., blz. 168-178.

[348] Die aangesloten verenigingn waren zowel zuilgebonden vrouwengroepen, als meer feministische organisaties. De individuele leden werden vanaf 1979 verzameld in Plura.

Bijvoorbeeld: Liberale Vrouwen, Vrouwen in de Volksunie en VOK, Coöperatieve Vrouwenbeweging.

S. CROMBOOM, o.c., blz. 174.

[349] Zoals bij tussentijdse verkiezingen.

AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag speciale vergadering 12 juli 1989.

[350] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) rapport van de COS voor de jaarlijkse statutaire algemene vergadering op 16/12/1980.

AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) jaarverslag van de COS van de NVR 1982.

AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) activiteitenverslag van de COS voor de Algemene Vergadering 16/02/1984.

AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) financieel verslag COS 01/01/1988-31/12/1988.

[351] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van de Algemene Vergadering 23/12/1986.

“ Het jaarverslag werd goedgekeurd. Het financieel verslag werd goedgekeurd.”

[352] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 23/01/1987.

[353] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 12/07/1989.

[354] Interview met Marleen Sannen op 28 maart 2001.

[355] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 12/07/1989.

[356] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 12/07/1989.

AVG, COS, nr. 26-26/5-7 (Stukken Deslee in verband met Commissie Arbeid, Commissie Cultuur en Commissie Gezondheid).

[357] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) laatste treuggevonden verslag op 10/04/1991.

[358] Volgens een medewerkster van het huidig NVR-secretariaat (die liever als NVR-medewerkster werd vermeld) werd de werking van de COS in 1991 stopgezet, bij gebrek aan interesse.

Telefonisch gesprek met een NVR-medewerkster op 26 april 2001.

[359] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 12/04/1984.

[360] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag juli 1981.

En “De aansluiting bij het NCOS is belangrijk omdat het een overkoepelend orgaan is.” AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 05/01/1982.

“De COS heeft de verplichting aan informatie te doen, dit via het blad van de NVR.” AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 25/01/1983.

[361] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 15/03/1983.

[362] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 04/07/1984, verslag van 19/09/1984 en verslag van 25/05/1988.

[363] Interview met Marleen Sannen op 28 maart 2001.

[364] AVG, COS, nr. 24/1 ( Verslagen van vergaderingen) verslag van 19/10/1988, opmerkingen van Cecilia Andersen.

[365] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 22/08/1989.

[366] Dit werd reeds besproken in hoofdstuk 5.

[367] Dit bleek in 1990 opnieuw uit een vergadering met alle commissievoorzitters waarin de gebondeheid met de NVR nog eens duidelijk werd gemaakt.

AVG, COS, nr. 23/8 (Verslagen van vergaderingen) vergadering met de commissievoorzitters, vice-voorzitters en het Kernbureau op 09/01/1990.

[368] AVG, COS, nr. 29/3 (Verslagen van vergaderingen) COS-bureauvergadering 19/09/1984, korte historiek.

[369] S. CROMBOOM, o.c., blz. 77.

[370] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) bureauvergadering COS 19/09/1984.

[371] Zoals aangehaald in hoofdstuk twee, konden vanaf 1979 enkel verenigingen toetreden tot de NVR. Individuele leden werden verzameld in Plura.

[372] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 22/08/1985.

[373] AVG, COS, nr. 29/3 (Verslagen van vergaderingen) Bureauvergadering van 19/09/1984.

[374] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) raamakkoord NVR-COS van mei 1987.

[375] AVG, COS, nr. 2/4 (Dossier met betrekking tot de erkenning en de betoelaging als NGO 1980-1988) aanvraag erkenning als NGO, 1981, met onder andere een activiteitenverslag.

[376] AVG, COS, nr. 2/4 (Dossier met betrekking tot de erkenning en de betoelaging als NGO 1980-1988) aanvraag erkenning als NGO, 1981, met onder andere activiteitenverslag.

[377] De GAD-benadering streefde immers niet naar een ‘aparte’ behandeling van de vrouw, maar naar een werkelijke integratie binnen de ontwikkelingssamenwerking. De NVR wilde eveneens de mannen niet buitensluiten. Het feit dat de NVR echter wilde werken vanuit de bestaande instellingen, doet al vermoeden dat zij geen echte voorstander was van werkelijke veranderingen binnen de heersende structuren en dat zij dus eerder aanhanger van de WID-benadering was. Hierin werden de bestaande structuren niet in vraag gesteld.

[378] Ze kreeg de opdracht de Belgische bevolking te sensibiliseren, maar eigenlijk spitsten haar activiteiten zich toe op Vlaanderen.

AVG, COS, nr. 1/1 (Stukken betreffende vormingsactiviteiten 1986-1988) lijst met gehouden voorlichtingsactiviteiten.

[379] Aangezien, zoals reeds aangehaald, verenigingen van verschillende strekkingen deel uitmaakten van de NVR.

[380] AVG, COS, nr. 23/8 (Verslagen van vergaderingen) huishoudelijk reglement Nationale Vrouwenraad 1989.

[381] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 16/11/1988.

[382] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 16/11/1988.

[383] Interview met Marleen Sannen op 28 maart 2001.

[384] Interview met Marleen Sannen op 28 maart 2001.

[385] Volgens Hooghe is het verwerven van voldoende hulpbronnen, waaronder geld, één van de belangrijkste uitdagingen van een sociale bewegingsorganisatie. De analyse van de werking van de COS volgens de variabelen van Hooghe zal gebeuren in hoofdstuk negen.

M. HOOGHE, De organisatiestructuur van de Vlaamse vrouwenbeweging, in: Sociologische Gids, 41 (1994), blz. 144-161.

[386] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) financieel verslag 01/01/1988-31/12/1988 en financieel verslag 10/10/1986-31/12/1987.

[387] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 06/09/1982. “Er werd een gift van 1000F ontvangen van de Kredietbank en van 10000F van Zonta Zavel.”

[388] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 20/06/1984. “Toekomstige financiering van projecten: dit punt laten rusten tot vrijstelling van belastingen voor giften aan de NVR bekomen is.”

[389] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 22/08/1985.

[390] AVG, COS, nr. 6/7 (Uitgaande brieven van 1991) reactie op een sollicitatie door Aline Beernaerts.

[391] Mensen als Cecilia Andersen hadden hier erg hard voor geijverd.

ÀVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 22/08/1985.

[392] AVG, COS, nr. 24/5 (Dossier voor de erkenning als NGO 1981-1989).

AVG, COS, nr. 2/4 (Dossier betreffende de erkenning en de betoelaging als NGO, 1980-1987).

[393] De voorwaarden waaraan een projectaanvraag moest voldoen worden in hoofdstuk acht aangehaald.

“Het ABOS waardeert de projecten van de COS omwille van de kleinschaligheid en de onmiddellijke inbreng.” AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 02/02/1982.

[394] AVG, COS, nr. 2/4 (Dossier betreffende de erkenning en betoelaging als NGO 1980-1987) KB van 21 oktober 1980.

[395] AVG, COS, nr. 2/4 (Dossier betreffende de erkenning en betoelaging als NGO 1980-1987).

[396] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 09/06/1987.

[397] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 28/05/1986.

[398] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 09/06/1987.

[399] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van de bedrijfsrevisor in verband met het KB van 21/10/1980 tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van niet-gouvernementele organisaties voor activiteiten inzake ontwikkelingssamenwerking.

[400] Deze die reeds behandeld werd.

[401] AVG, COS, nr. 2/4 (Dossier betreffende de erkenning en betoelaging als NGO 1980-1987) erkenning van de aanvraag.

[402] AVG, COS, nr. 2/8-12 (Documenten betreffende BTK en DAC-statuten).

[403] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 12/03/1987.

[404] AVG, COS, nr. 24/3 (Aanvragen BTK en Gesco 1989-1990).

AVG, COS, nr. 2/8-11 (Documenten betreffende BTK en DAC-projecten).

[405] AVG, COS, nr. 2/12 (Curriculae vitae sollicitanten).

[406] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 28/031986.

Deze advertentie werd verspreid bij de leden van de NVR en bij derdewereldbewegingen.

AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 22/05/1986.

[407] Interview met Marleen Sannen op 28 maart 2001.

[408] AVG, COS, nr. 2/12 (Curriculae vitae sollicitanten) brief van Heidi Vanhille, brief van Gerda Bauwens op 09/07/1986 en brief van Francine Dooremont op 10/08/1986.

[409] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 23/09/1986.

[410] AVG, COS, nr. 1/4 (Briefwisseling mei-december 1989) brief van de Humanistische Jongeren vzw om meer info omtrent de activiteiten, brief van de stad Brugge in verband met het organiseren van een animatiedag,… .

[411] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 19/12/1984.

[412] AVG, COS, nr. 23/8 (Verslagen van vergaderingen) huishoudelijk reglement van de NVR 1989.

AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 19/09/1984.

[413] Gepubliceerd in: Tijdschrift van de Nationale Vrouwenraad, Nederlandstalige afdeling, vanaf juli 1980.

[414] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 05/04/1985.

[415] Interview met Marleen Sannen op 28 maart 2001. Bovendien hadden de zuilgebonden organisaties reeds eigen kanalen voor ontwikkelingssamenwerking, waarop reeds eerder gewezen werd.

[416] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 20/06/1984. “De pers werd te laat verwittigd.”

AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 04/07/1984. “Er is een misverstand gebeurt over de aanpak van onze studiedag. De andere aangesloten verenigingen staan wel open voor onze initiatieven.”

[417] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) brief aan de Bureauleden van de NVR op 02/06/1987.

[418] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 05/01/1982.

[419] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 20/06/1984.

[420] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 20/06/1984.

[421] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 14/11/1986 en 11.11.11./NCOS, Archief van de NCOS-Vrouwengroep, 1985-1988, (Verslagen, werkdocumenten,…) standpunten betreffende de samenwerking met de COS.

[422] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 04/05/1982.

[423] Hoofdstuk 1-5.

[424] Er werd reeds gewezen op het feit dat dit de opdracht was van de NVR, maar dat de activiteiten zich toespitsten op Vlaanderen.

[425] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 19/09/1984. “Wij moeten bijdragen tot bewustwording van het grote publiek.”

[426] Hoofdstuk drie.

[427] Hoofdstuk vijf.

[428] Hoofdstuk zeven.

[429] AVG, COS, nr. 1/1 (Briefwisseling betreffende voorlichtingsactiviteiten 1986-1988).

AVG, COS, nr. 2/5 (Briefwisseling betreffende ‘Vrouwen uit de Derde Wereld aan het woord’ 1988-1989).

[430] AVG, COS, nr. 1/1 (Briefwisseling betreffende voorlichtingsactiviteiten 1986-1988).

[431] AVG, COS, nr. 1/1. (Briefwisseling betreffende voorlichtingsactiviteiten 1986-1988).

[432] AVG, COS, nr. 1/1. (Briefwisseling betreffende voorlichtingsactiviteiten 1986-1988).

AVG, COS, nr. 2/12 (Curriculae vitae sollicitanten) brief van Francine Dooremont op 10/08/1986.

[433] De COS maakte zelf diamontages en ander audiovisueel materiaal, maar af en toe moest iets uitgeleend worden bij een andere organisatie zoals bijvoorbeeld de Wereldmediatheek. Deze organisatie specialiseert zich in de audiovisuele dienstverlening voor vredes-, ontwikkelings- en welzijnswerk.

AVG, COS, nr. 18 (Catalogi films en video’s).

AVG, COS, nr. 18 (Catalogi films en video’s).

[434] AVG, COS, nr. 1/1 (Stukken betreffende vormingsactiviteiten 1986-1988) lijsten betreffende onderwerpen en doelgroepen vormingssessies.

[435] AVG, COS, nr. 1/1 (Stukken betreffende vormingsactiviteiten 1986-1988) aanvragen voor spreekster bij info-avonden.

[436] AVG, COS, nr. 1/4 (Briefwisseling mei-december 1989) brief van de gemeente Hasselt.

[437] AVG, COS, nr. 13/4 (Stukken betreffende de tentoonstelling Technik nach Menslichem Mass.

[438] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen vn vergaderingen) verslag van 29/09/1983.

[439] AVG, COS, nr. 18 (Catalogi van films en video’s).

[440] AVG, COS, nr. 12/1 (Exemplaren van enkele tijdschriften).

[441] AVG, COS, nr. 15 (Spelletjes en didactisch materiaal).

In bijlage werd een foto opgenomen.

[442] AVG, COS, nr. 25/1 (Stukken betreffende de diareeks ‘vrouw en Derde Wereld’, en bijhorende audio-cassette).

[443] AVG, COS, nr. 15/1 (Spelletjes en didactisch materiaal).

[444] AVG, COS, nr. 17/5 (Stukken betreffende co-financiering door EG (1987)).

AVG, COS, nr. 19/1 (Moreel verslag EG-project 1987-1989).

AVG, COS, nr. 19/2 (Financieel verslag EG-project).

AVG, COS, nr. 1/8 (Briefwisseling en nota betreffende opzetten Europees project met vrouwenraden van België, Luxemburg, Nederland en Duitsland 1989).

[445] AVG, COS, nr. 22/1 (Stukken betreffende de verwerking van de enquëteresultaten en rapportage).

[446] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 23/09/1986.

[447] AVG, COS, nr. 20 (Ingekomen reacties op de COS-lezersenquête).

Voorbeelden van de enquête werden opgenomen in bijlage.

[448] AVG, COS, nr. 14/1 (Dossier in verband met publicatie van brochure ‘Vrouwen uit de Derde Wereld aan het woord’).

AVG, COS, nr. 14/3 (Manuscripten en typoscripten van de publicatie ‘Vrouwen uit de Derde Wereld aan het woord’).

[449] AVG, COS, nr. 19/3 (Stukken betreffende de persvoorstelling van ‘Vrouwen uit de Derde Wereld aan het woord’ 1988).

[450] Deze opmerking werd gemaakt in het eindverslag van het EG-project, maar hieromtrent werden geen aanwijzingen teruggevonden in de documenten betreffende de organisatie van de acties.

AVG, COS, nr. 19/1 (Moreel verslag EG-project 1987-1989).

[451] AVG, COS, nr. 26/1 (Brochures, tijdschriften, adressenlijsten van organisaties begaan met ontwikkelingssamenwerking).

[452] AVG, COS, 19/1 (Stukken betreffende de afhandeling van het EG-project 1987-1989).

[453] Opnieuw volgens het eindverslag.

[454] AVG, COS, 19/1 (Stukken betreffende de afhandeling van het EG-project 1987-1989).

[455] AVG, COS, nr. 1/8.

[456] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 10/04/1991.

[457] AVG, COS, nr. 1/5 (Stukken betreffende project ‘Tuinen van de Vrede’).

[458] AVG, COS, nr. 1/5 (Stukken betreffende project ‘Tuinen van de Vrede’).

[459] AVG, COS, nr. 1/6 (Ingekomen bestelbonnen en uitgaande facturen, 1989).

[460] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van vergadering 08/01/1991.

[461] AVG, COS, nr. 23/2 (Nota’s in verband met een projectvoorstel van de COS ter bevordering van de Belgische bewustmaking in verband met de problematiek ‘vrouwen en ontwikkeling’ en van de integratie van vrouwen uit ontwikkelingslanden, 1989).

[462] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag vergadering 14/11/1986..

[463] Tijdschrift van de Nationale Vrouwenraad van België, nr. 10-11 (1981), blz. 53.

[464] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) agendapunten van de vergadering van 1 juli 1981: follow-up van het seminarie tijdens de Executieve van de IVR.

[465] AVG, COS, nr. 27/4 (Stukken betreffende een gezamelijk seminarie NVR-CNFB-IVR naar aanleiding van een Executive Meeting van de IVR, 1981).

[466] De Deense economiste die in hoofdstuk drie reeds werd aangehaald als een van de grondleggers van de theorieën omtrent ‘vrouwen en ontwikkeling’.

[467] AVG, COS, nr. 19/1 (Verslagen, notulen en dergelijke) verslag van de studiedag ‘Vrouwen en inkomensverwervende projecten’, 10/05/1988.

[468] Namelijk hoofdstuk vier.

[469] AVG, COS, nr. 1/1 (Documentn betreffende vormingsactiviteiten) verslagje bezoek Linda Van Torre/SVV nationaal.

[470] AVG, COS, nr. 12/2 (COS-CIF seminarie ‘Femmes francophones d’Afrique’) lijst aan de deelnemers overgemaakte documenten, met onder andere de planning van de tweedaagse.

[471] In 1973 werd de eerste conventie van Lomé afgesloten tussen 57 landen uit Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, en de negen lidstaten van de EEG. Lomé is een intergouvernementeel verdrag dat verschillende terreinen omvat, zoals prijzenpolitiek…, maar recentelijk ook meer sociaal-culturele factoren.

J. VAN CRIEKINGE, De wereld van de ontwikkelingssamenwerking, Brussel, 1996, blz. 72.

[472] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 10/04/1991.

[473] AVG, COS, nr. 14/1 (Dossier in verband met de publicatie ‘Vrouwen uit de Derde Wereld aan het woord’).

Een voorbeeld van een bespreking werd opgenomen in bijlage.

[474] AVG, COS, nr. 14/2 (Documentatie betreffende romans vrouwelijke schrijvers uit het Zuiden).

[475] AVG, COS, nr. 4/8 (Briefwisseling en formulieren betreffende aanvragen van ISBN-nummers door COS).

[476] AVG, COS, nr. 5/4 (ATOL en NVR-COS: Vrouwen, technologie en ontwikkeliing: Handleiding voor onderzoek) manuscript en typoscript.

[477] AVG, COS, nr. 4/1 (ingekomen brieven naar aanleiding van opzetten COS-documentatiecentrum).

[478] AVG, COS, nr. 3/6 (ABOS-documentatiedienst, aanwinstenlijist 1986-1991).

AVG, COS, nr. 8/2 (ABOS-documentatiedienst, aanwinstenlijst 1991-1992).

[479] AVG, COS, nr. 4/6 (Ingekomen artikels Inter Press Service 1988).

[480] AVG, COS, nr. 13/1 (Boekhoudkundige documenten betreffende belastingaangiftes) activiteitenverslagen.

[481] De projecten die behandeld worden zijn diegenen waarvan een verslag werd teruggevonden in het archief. Alle informatie werd uit de dossiers gehaald die in voetnoot vermeld zullen worden bij het begin van iedere projectbespreking.

[482] AVG, COS, nr. 27/6 (Dossier betreffende 11.11.11-project Kenia 1978-1982).

[483] AVG, COS, nr. 1/9 (Briefwisseling en nota’s betreffende co-financiering van ontwikkelingsprojecten 1984-1986). Dit had te maken met het feit dat de mannen makkelijker toegang hadden tot de moderne sectoren van de economie en dus sneller emigreerden naar de steden.

[484] AVG, COS, nr. 27/1 (Dossier project ‘la casa de la ciudadana’ in Ecuador) stukken betreffende opzetten en afrekening 1982-1986.

[485] AVG, COS, nr. 27/1.

[486] AVG, COS, nr. 7/3 (Dossier co-financiering productiecentra in zelfbeheer IFFI, 1988-1990).

AVG, COS, nr. 8/6 (Stukken betreffende de medefinanciering van de projecten van IFFI 1982,1985-1987).

[487] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) overeenkomst tussen COS en Boliviacentrum op 26/01/1989.

[488] AVG, COS, nr. 13/1 (verslag van de algemene vergadering van de COS, 26/01/1989).

[489] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) activiteitenverslag 1990.

[490] AVG, COS, nr. 5/7 (Stukken betreffende medefinanciering ‘Clubes de Madres’ Bolivia).

[491] AVG, COS, nr. 9/1 (Stukken betreffende Fovida-project in Peru).

[492] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) overeenjomst tussen FOS en COS op 25/01/1989.

[493] AVG, COS, nr. 27/9 (Projectaanvraag medefinanciering project ‘vrouw en gezondheid’ in La Paz, 1982-1983.

[494] AVG, COS, nr. 9/2 (Dossier UNIFEM-project Ruanda 1988).

[495] AVG, COS, nr. 17/1 (Dossier betreffende ruraal ontwikkelingsproject Matalaque Peru).

[496] AVG, COS, nr. 6/5 (Dossier betreffende de bescherming van het Sahraoui-volk 1990-1991).

[497] AVG, COS, nr. 1/4 (Briefwisseling mei-december 1989).

[498] AVG, COS, nr. 3b (Stukken betreffende Livos en PVV-vrouwen) lidmaatschap Lily Boeykens.

[499] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 20/02/1985.

[500] J. VAN CRIEKINGE ed., o.c., blz. 92.

[501] Tijdschrift van de Nationale Vrouwenraad, nr. 7-8 (1980), blz. 3-11.

[502] De vrouw in de Belgische ontwikkelingssamenwerking: toespraak van de heer Daniël Coens, Minister van Ontwikkelingssamenwerking, Brussel, 1981. Deze werd reeds behandeld in hoofdstuk vijf.

[503] AVG, COS, nr. 8/4 (Dossier betreffende de voordracht van Women’s World banking voor de Prijs voor Ontwikkelingswerk van 1990, door de Koning Boudewijnstichting).

[504] AVG, COS, nr. 8/5 (Dossier betreffende de voorbereiding van de wet-en regelgeving van de Commissie vrouwen en ontwikkeling in ABOS 1990-1991)..

[505] Gesprek met Yvon Bartelinck in december 2000.

[506] AVG, COS, nr. 3/1 (Notulen van de vergaderingen van de niet-gebonden NGO’s in het NCOS 1988-1991).

[507] AVG, COS, nr. 3/2-7 (Coprogram: notulen, vergaderstukken 1986-1991).

[508] AVG, COS, nr. 28/1 (NCOS-VLOES: uitnodigingen voor en notulen van vergaderingen 1985-1987).

[509] Interview met Chris Quirijnen op 28 februari 2001.

[510] 11.11.11/NCOS, Archief van de NCOS-Vrouwengroep, nr. 1 (Verslagen en werkdocumenten 1985-1988) standpunten rond een mogelijke samenweking met de COS.

[511] Interview met Marleen Sannen op 28 maart 2001.

[512] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 04/07/1984.

[513] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 20/02/1985.

[514] Interview met Marleen Sannen op 28 maart 2001.

[515] Wanneer duidelijk wordt welke positie de COS had binnen de NVR, kan de positie binnen het Belgisch feminisme waarschijnlijk ook afgeleid worden.

[516] Dit zou eventueel kunnen blijken uit bepaalde doelstellingen van de COS.

[517] S.CROMBOOM, De Nederlandstalige Nationale Vrouwenraad (NVR): ontstaan, programma, organigram, doelstellingen, voorzitterschap van Lily Boeykens, in relatie tot haar feministische strategie als geïnstitutionaliseerde vrouwenorganisatie (1973-1988), Brussel, 2000 (VUB, Letteren en Wijsbegeerte), blz. 144.

[518] Hierop werd reeds ingegaan in hoofdstuk drie.

[519] De NVR had immers de woelige tweede feministische golf overleefd en bestaat nu nog steeds.

[520] Interview met Marleen Sannen op 28 maart 2001.

[521] Behandeld in hoofdstuk acht.

[522] AVG, COS, nr. 9/1 (Dossier betreffende het Fovida-project in Peru).

[523] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) raamakkoord NVR-COS, mei 1987.

[524] Ibidem.

[525] Deze zijn, net als de projecten, terug te vinden in hoofdstuk acht.

[526] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 02/01/1983. “De lessencyclus: er is heel weinig belangstelling.”

[527] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 15/03/1983.

[528] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 20/07/1984. “Normaal moeten onze activiteiten gesteund worden door de andere lidorganisaties van de NVR. … Als mogelijke oorzaken werden aangehaald: de moeilijke werking van de info-kanalen binnen de NVR; een algemeen gebrek aan interesse voor ontwikkelingsproblematiek in het algemeen en vluchtelingenproblematiek in het bijzonder.”

[529] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 22/08/1985.

[530] Standpunten over het Belgisch ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, in: Tijdschrift van de Nationale Vrouwenraad van België, nr. 7-8 (1980), blz. 9.

[531] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 12/04/1984.

[532] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) brief van Lily Boeykens aan Cecilia Andersen op 23 november 1983. “De activiteiten van een aantal commissies liggen meer in mijn persoonlijke belangstellingssfeer dan andere. De COS heb ik zelf gecreëerd, en is dus zeker één van de werkgroepen waar ik mij meer zal voor inspannen dan andere.”

Bovendien blijkt de aanwezigheid van Boeykens ook uit de verslagen van de vergaderingen. AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen).

[533] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 14/11/1986.

[534] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 19/10/1988.

[535] AVG, COS, nr. 24/1 (Verlagen van vergaderingen) verslag van 25/05/1988.

[536] AVG, COS, nr. 1/1 (Stukken betreffende vormingsactiviteiten 1986-1988).

AVG, COS, nr. 1/6 (Bestelbonnen en facturen 1989).

AVG, COS, nr. 2/3 (Briefwisseling, bestlbonnen, facturen ‘Vrouwen uit de Derde Wereld aan het woord’, 1988-1989).

[537] AVG, COS, nr. 1/4 (Briefwisseling mei-december 1989) brief van de gemeente Hasselt.

[538] Interview met Marleen Sannen op 28 maart 2001.

[539] Hoofdstuk drie behandelde deze problematiek reeds uitvoerig.

[540] E. BOSERUP, Women’s role in economic development, London, 1970.

[541] Zie hiervoor: C.O.N. MOSER, Gender planning and development. Theory , practice and training, London en New York, 1993. En ook de uiteenzetting in hoofdstuk drie.

[542] N. HOLVOET, Naar een toenemende mainstreaming van gender in het ontwikkelingsdenken en –beleid, iin: Sophia Nieuwsbrief, 20 (1999), blz. 15-20.

[543] F. VAN DRIEL, Gender, vrouwen en/in ontwikkeling: simplificaties en irritaties, in: Derde Wereld, Gender en ontwikkeling, 14/1 (1995), blz. 87.

[544] AVG, COS, nr. 2/4 (Dossier betreffende de erkenning en betoelaging als NGO) activiteitenverslagen.

[545] AVG, COS, nr. 27/6 (Dossier betreffende 11.11.11.-project in Kenia 1978-1992.

[546] AVG, COS, nr. 27/1 (Dossier betreffende het project ‘casa de la ciudadadana’ in Ecuador) Stukken betreffende het opzetten en de afrekening 1982-1986.

[547] AVG, COS, nr. 7/3 (Dossier betreffende de co-financiering van productiecentra in zelfbeheer, IFFI, 1988-1990.

AVG, COS, nr. 8/6 (Stukken betreffende de medefinanciering van projecten, IFFI, 1982, 1985-1987).

[548] AVG, COS, nr. 5/7 (Stukken betreffende medefinanciering ‘Clubes de Madres’, Bolivia).

[549] AVG, COS, nr. 9/1 (Stukken betreffende het Fovida-project in Peru).

[550] AVG, COS, nr. 27/9 (Projectaanvraag medefinanciering project ‘vrouw en gezondheid’ in La Paz, 1981-1983).

[551] AVG, COS, nr. 17/1 (Dossier betreffende een ruraal ontwikkelingsproject in Matalaque, Peru).

[552] S.H. LONGWE, Gender awareness: the missing element in the Third World development project, in: WALLACE, T. en MARCH, C. ed., Changing perceptions. Writings on gender and development, Oxford, 1991, blz. 150.

[553] M. MacDONALD ed., Gender planning in development agencies. Meeting the challenge, Oxford, 1994, blz. 19.

[554] Uiteengezet in hoofdstuk vier, voornamelijk volgens: M. KEUSTERMANS, Gender in de praktijk. Een handleiding, Brussel, 1998. M. MacDONALD, Gender planning in development agencies. Meeting the challenge, Oxford, 1994. En C. MARCH e.a. ed., A guide to gender-analysis frameworks, Oxford, 1999.

[555] M. KEUSTERMANS, o.c., blz. 41.

[556] AVG, COS, nr. 27/6 (Dossier betreffende 11.11.11.-project in Kenia 1978-1992.

AVG, COS, nr. 27/1 (Dossier betreffende het project ‘casa de la ciudadadana’ in Ecuador) Stukken betreffende het opzetten en de afrekening 1982-1986.

AVG, COS, nr. 7/3 (Dossier betreffende de co-financiering van productiecentra in zelfbeheer, IFFI, 1988-1990.

AVG, COS, nr. 8/6 (Stukken betreffende de medefinanciering van projecten, IFFI, 1982, 1985-1987).

AVG, COS, nr. 5/7 (Stukken betreffende medefinanciering ‘Clubes de Madres’, Bolivia).

AVG, COS, nr. 9/1 (Stukken betreffende het Fovida-project in Peru).

AVG, COS, nr. 27/9 (Projectaanvraag medefinanciering project ‘vrouw en gezondheid’ in La Paz, 1981-1983).

AVG, COS, nr. 17/1 (Dossier betreffende een ruraal ontwikkelingsproject in Matalaque, Peru).

[557] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) Met IFFI gaat het goed, 05/02/1988.

[558] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 19/01/1984. ‘Cecilia schreef een brief, nog geen antwoord’.

AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 19/12/1984. ‘Ecuador: er zijn nog niet voldoende precieze rekeningen om voor te leggen aan het Rekenhof. Voorlopig zal het geld niet gestort worden.’

AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 20/02/1985. ‘Eventueel contact opnemen met de Belgische ambassade in Ecuador.’

[559] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 20/02/1985.

[560] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 04/07/1984.

[561] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 23/01/1987.

AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 19/10/1988.

[562] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 29/09/1983. “Marleen vertrekt in november naar Bolivia.

[563] D. McBRIDE STETSON en A.G. MAZUR, Comparative State Feminism, London, 1995.

[564] Een maiden speech is de openingsrede van een persoon binnen een bepaalde functie.

De vrouw in de Belgische ontwikkelingssamenwerking: toespraak van de heer Daniël Coens, Minister van Ontwikkelingssamenwerking, Brussel, 1981.

[565] Dit werd reeds bestudeerd in hoofdstuk vijf.

[566] AVG, COS, nr. 8/5 (Dossier betreffende de voorbereiding van de wet- en regelgeving van de Commissie voor Vrouw en Ontwikkeling in het ABOS, 1990-1991).

[567] 11.11.11/NCOC, Archief van de NCOS-Vrouwengroep, nr. 1 (Verslagen, werkdocumenten,… 1985-1988) Motivatie, doelstellingen en werkmiddelen van de vrouwenwerking binnen het NCOS.

[568] NCOS/11.11.11., De Belgische ontwikkelingssamenwerking in 1999, in: De Wereld morgen, extra nummer (2000), blz. 7.

[569] VAN CRIEKINGE, J. ed., De wereld van de ontwikkelingssamenwerking, Brussel, 1996, blz. 27.

[570] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 20/02/1985.

[571] Standpunten over het Belgische ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, in: Tijdschrift van de Nationale Vrouwenraad, nr. 7-8 (1980), blz. 3-11.

[572] AVG, COS, nr. 23/8 (Verslagen van vergaderingen) huishoudelijk regelement NVR, 1989.

[573] Reeds tijdens de eerste vergadering van de vzw werd dit behandeld.

AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 01/07/1981.

[574] Dit blijkt uit de verslagen van de vergaderingen. AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen).

[575] S. CROMBOOM, o.c., blz. 175-176. Lijsten van de aangesloten verenigingen zijn hier terug te vinden. Onder andere: PVV-vrouwen, Vrouwen van de VU en Socialistische Vooruitziende Vrouw waren vertegenwoordigd in de NVR.

[576] S. CROMBOOM, o.c., blz. 166. “De NVR bracht niet alleen de belangrijkste politieke, sociale en economische discriminaties binnen het beleid aan het licht, maar maakte er ook op een institutionele wijze, via briefwisseling, informatieverstrekking en lobbying, werk van dat de emancipatie zowel in rechte als in feite nagestreefd werd.”

[577] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 02/02/1982. “De COS wordt toegelaten tot het NCOS en krijgt ook een vertegenwoordiger in de Raad van Beheer.”

[578] Interview met Chris Quirijnen op 28 februari 2001 en met Marleen Sannen op 28 maart 2001.

[579] M. HOOGHE, De organisatiestructuur van de Vlaamse vrouwenbeweging. Autonomie en integratie in een gesloten politieke cultuur, in: De Sociologische Gids, XLI (1994), blz. 144.

[580] S. CROMBOOM, o.c., blz. 81-83.

[581] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 23/09/1986.

[582] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 06/09/1982. “Er werden enkele giften van 1000F ontvangen.”

AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 22/08/1985. “De projecten zijn erg kleinschalig en de COS krijgt voor 75% medefianciering van het ABOS. Toch heeft de COS zelf niet voldoende middelen om voor de overige 25% te zorgen.”

AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 23/01/1985. “Er wordt overwogen een diareeks van 6000F aan te kopen samen met andere verenigingen, waaronder Sago.”

[583] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 20/06/1984. “Toekomstige financiële projecten: een studiedag lijkt niet de goede manier; misschien moeten we eerst meer campagne voeren; misschien moeten we de vrijstelling van belasting voor giften aan de NVR afwachten; misschien moeten we trachten permanente opdrachten te bekomen; misschien moeten we eerst informeren en pas dan om giften vragen.”

[584] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 08/09/1987.

[585] Bijvoorbeeld: liever grote projecten financieren, omdat de administratieve kosten toch dezelfde waren. Dit werd reeds eerder aangehaald.

[586] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) brief van Cecilia Andersen op 05/08/1982. “Het doel van ons verzoek is te bereiken dat door een verdeling van het werk de effectieve werking van de commissie bevorderd wordt. Ook kan een stimulerend resultaat verwacht worden van de individuele inbreng van vrouwen met uiteenlopende achtergronden.”

AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 29/10/1987. “Het aantal leden is momenteel vrij beperkt.”

AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 05/01/1987. “Het ledenaantal van de COS loopt nogal terug.”

[587] Interview met Marleen Sannen op 28 maart 2001. “De interesse voor de vergaderingen was erg beperkt.” Uit de verslagen blijkt dat er ongeveer 5 mensen gemiddeld aanwezig waren. AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen).

[588] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 25/01/1983. “Belangstellenden vragen de vergaderingen tussen de middag te beleggen.”

AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 20/03/1985. “’s Avonds vergaderingen trekt niet meer volk, misschien toch niet nodig.”

[589] Dit bleken voornamelijk de medewerkers uit de derdewereldbeweging te zijn.

[590] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 02/01/198. “De lessencyclus! Er is heel weinig belangstelling.”

AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 15/03/1983. “Er was niemand aanwezig op de lezing van Nelly Maes.”

AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslag van 20/06/1984. “Er was slechts een kleine groep aanwezigen op de studiedag en de oorspronkelijke doelgroep, de huisvrouw, werd niet bereikt.’

[591] Interview met Marleen Sannen op 28 maart 2001.

[592] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen).

[593] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) overeenkomst FOS-COS op 25/01/1989.

[594] AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) overeenkomst Boliviacentrum-COS op 26/01/1989.

[595] Interview met Marleen Sannen op 28 maart 2001.

En de verschillende vergaderingen waarin werd nagedacht omtrent de porfilering van de COS.

AVG, COS, nr. 24/1 (Verslagen van vergaderingen) verslagen van 15/03/1983, 04/07/1984, 19/09/1984, 25/05/1988 en 19/10/1988.

[596] Interview met Marleen Sannen op 28 maart 2001 en Interview met Chris Quirijnen op 28 februari 2001.