Ambachten en Contrareformatie. Godsdienstige aspecten van de corporatieve wereld na de val van Antwerpen (1585-1633) (Frederik Verleysen)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Besluit

 

De Antwerpse samenleving onderging na 1585 onbetwistbaar een belangrijke transformatie. Ingrijpende sociaal-economische veranderingen gingen gepaard met een culturele gedaanteverwisseling. Beide mutaties hadden ongetwijfeld verstrekkende gevolgen voor de sociale relaties in de corporatieve wereld. De herstructurering van de verhoudingen tussen de ambachten en hun leden kreeg ook een verlengstuk op het vlak van de godsdienstige praktijken.

 

Na 1585 hadden de religieuze gebruiken voor de corporaties duidelijk wèl nog een 'praktisch nut'. Historici van de Contrareformatie in Antwerpen hebben beweerd dat de ambachtsbesturen de kosten van de heroprichting en het onderhoud van hun altaar na 1585 op de eerste plaats gebruikten als voorwendsel om hun corporatie voor buitenstaanders te 'sluiten'. Deze stelling strookt echter niet met de feiten. Slechts een minderheid van de ambachten verzocht de magistraat in de jaren na 1585 om een verhoging van het inkomgeld. Doorgaans werden de kosten veeleer op de leden van het ambacht verhaald. Deze bevindingen sterken ons dan ook in de overtuiging dat de ambachten in de vroegmoderne periode geen lineaire ontwikkeling naar een steeds groter exclusivisme doormaakten.

  Het 'praktisch nut' van de godsdienstige gebruiken moet naar onze mening veeleer gezien worden in de context van de herstructurering van de sociale relaties in Antwerpen na 1585. Volgend op een periode van opstand en 'ketterij', dienden de godsdienstige gebruiken de postie van de ambachten in de samenleving krachtig te legitimeren. De voortschrijdende processen van verarming en proletarisering maakten deze herbevestiging zelfs meer dan ooit noodzakelijk. Investeringen in sociaal kapitaal kwamen niet voort uit 'blinde naijver' of 'ijdelheid', maar waren voor de ambachten een rationele onderneming.

 

Uit ons onderzoek is gebleken dat de investeringen in het ambachtsaltaar voor alle (bestudeerde) corporaties verreweg de belangrijkste waren. Zowel voor rijkere als voor minder gegoede beroepsgroepen vormde een luisterrijk altaar een belangrijk element van prestige. Vooral de dure altaarstukken dienden het aanzien van de ambachten in de ogen van de gegoede burgers te consolideren en, zo mogelijk, te vergroten. Het actieve streven van de (dekens van de) ambachten naar respectabiliteit resulteerde anderzijds in het zich distantiëren van de laagste klassen. In het licht van de proletarisering en verarming van vele ambachtslieden wordt dit gedrag begrijpelijk: het beklemtonen van de eigen status diende waarschijnlijk een algemene sociale degradatie te voorkomen.

 

Het belang van religieuze drukgrafiek voor de ambachten na 1585 moet niet overschat worden. Hoewel devotieprenten een relatief goedkoop medium waren, vormden zij zeker niet voor alle ambachten een aantrekkelijke investering. Waarschijnlijk kan dit relatieve gebrek aan enthousiasme verklaard worden door het afnemend aanzien van de religieuze kleingrafiek. Door de enorme schaalvergroting die de prentproductie na 1585 onderging, werd drukgrafiek meer en meer een goedkoop massamedium, dat de gegoeden geleidelijk niet meer kon bekoren. Hoewel vele Antwerpse ambachten tot het einde van het Ancien Régime nog devotieprenten bleven uitgeven, lijkt 1585 ons een keerpunt te zijn geweest. De manier waarop religieuze drukgrafiek werd gebruikt wijzigde namelijk radicaal, waardoor ook het doelpubliek niet meer hetzelfde zou blijven. Daarom mag men naar onze mening aannemen dat devotieprenten voor de ambachten steeds minder een prestigieuze investering vormden.

 

Processies bleven daarentegen voor de (participerende) ambachten een belangrijk element om zich te profileren. De symbolische betekenis van deze openbare rituelen verklaart de grote rivaliteit onder de ambachten en hun leden. Deze wedijver lijkt ons exemplarisch voor het hiërarchische denken waarvan de corporatieve wereld na 1585 was doordesemd.

 

Wat betreft hun godsdienstige praktijken bestonden er tussen de ambachten aanzienlijke verschillen, die ongetwijfeld een weerslag hadden op het aanzien dat de diverse beroepsgroepen genoten. Zo kregen de grote verschillen in rijkdom een verlengstuk in de materiële uitrusting van de altaren. Ook duurdere processie-attributen en luxueuze feestmaaltijden onderscheidden de welgestelde ambachten duidelijk van hun armere 'collega's'. Het aanzien van de beroepsgroepen werd echter niet alleen door rijkdom bepaald. Symbolische elementen, zoals de plaats van het altaar in een bepaalde kerk of kapel en de rangorde in de processie, waren eveneens van belang.

 

Na 1585 hebben de geestelijke en wereldlijke gezagdragers meer dan ooit te voren getracht de religieuze en wereldse cultuur van de ambachtslieden te hervormen. De ambachten vormden duidelijk geen monolithisch blok dat eensgezind de 'traditionele cultuur' tegen de normering van hogerhand verdedigde. De hervormers genoten regelmatig de steun van diverse groepen uit de corporatieve wereld. Zo lijken de meeste ambachtsbesturen na 1585 felle voorstanders van het heroprichten van de ambachtsaltaren en het opleggen van een grotere godsdienstige discipline te zijn geweest. Zij steunden de initiatieven van de gezagdragers naar onze mening in de eerste plaats om hun eigen gezag binnen de corporaties te herbevestigen. Veel wijst er immers op dat de corporatieve wereld sinds het Calvinistisch Bewind (1578-1585) een ernstige gezagscrisis doormaakte. Sommige ambachtsmeesters steunden dan weer de maatregelen van de gezagdragers tegen de ambachtsmaaltijden. Zij deden echter niet aan 'zelfverheffing', maar verzetten zich tegen het exclusieve karakter van deze banketten. Meesters en dekens streefden anderzijds soms gezamenlijk naar een beter naleving van de zondagsrust. De verklaring hiervoor moet evenwel niet gezocht worden in het overnemen van de strenge moraal van de elitegroepen. Veeleer wensten de handwerkers oneerlijke concurrentie van collega's tegen te gaan.

  Geconcludeerd kan worden dat het succes van het beschavingsoffensief niet enkel afhankelijk was van de strengheid en de consistentie van het overheidsoptreden. De mate waarin de religieuze en wereldse cultuur van de ambachtslieden hervormd werd, was evenzeer afhankelijk van de spanningen in de corporatieve wereld. Initiatieven van de gezagdragers werden door bepaalde groepen meestal slechts gesteund wanneer ze in het belang van de betrokkenen waren.

 

Het is duidelijk dat er achter de godsdienstige gebruiken van de ambachten vaak erg wereldse bekommernissen schuilgingen. Dit betekent niet dat oprechte devotie na 1585 niet meer voorkwam, maar wel dat culturele veranderingen niet los gezien moeten worden van bredere maatschappelijke ontwikkelingen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende