Een interdisciplinair model voor ostentatieve consumptie. (Thomas Pollet)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Bijlagen

 

1. Casestudy: de Kwakiutls(What’s in a name?)

 

1.1 inleiding

 

     In wat volgt trachten we enkele van Veblen’s ideeën te illustreren aan de hand van een casestudy van een indianenstam. Het gaat hier om een illustratie, van een merkwaardige vorm van ostentatieve consumptie: potlatch. Tevens zal hier duidelijk worden hoe er een verband tussen geweld en bezit mogelijk is. Voor onze verdere uiteenzetting is deze illustratie niet van fundamenteel belang.

 

     Vooraleer we het fenomeen potlatch bespreken we eerst kort de levenswijze van de Kwakiutls bespreken. We maken daarbij gebruik van werken van onder meer Boas , Benedict en Mauss. Voor een uitgebreidere bespreking van de Northwestcoast Societies verwijzen we naar de literatuur: Boas, 1966; Codere , 1972; Rosman & Rubel, 1971; Rosman & Rubel, 1986

 

     De Kwakiutls (of Kwakwaka’wakw of Kwagul) is een verzamelterm voor de indianen  die de kusten rond Vancouver (Brits Columbia) bevolkten. De dertig Kwakiutlsubgroepen worden ingedeeld eerder aan de hand van hun taal, dan op basis van hun economische of politieke organisatie[287] (Nielsen, 2001: 138, 141; Rosman & Rubel, 1971). Het onderscheid tussen de Kwakiutls en hun buren gebeurt eveneens aan de hand van taal. De Kwakiutls behoren tot de Wakashan-taalgroep (Nielsen, 2001: 138; Rosman & Rubel, 1986).

 

Kaart 1 : De Kwakiutls en hun naburige stammen in 1880 (Nielsen, 2001: 137)

 

 

De Kwakiutls zijn uitvoerig bestudeerd door Franz Boas [288]. Hij observeerde hen tussen 1897-1890 (Rosman & Rubel, 1990). Hoewel Boas hun levenswijze uitvoerig beschreef, zijn de Kwakiutls één van de minst onderzochte gemeenschappen.[289]

Hun aantallen zijn sterk afgenomen door de komst van de Europeanen, vooral ten gevolge van epidemies (Codere, 1972; cfr. ). Mede door de afname van de populatie en door het contact met de westerse cultuur, met de kolonisering van Vancouver-Island, veranderden hun gebruiken, waaronder de potlatch en het winterceremonieel, grondig (Codere, 1972: 82-97; Suttles, 1991).

     Als gevolg van de verregaande effecten van het contact met de kolonisator bestaat er buiten het etnografisch materiaal van Franz Boas [290], niet veel data omtrent de Kwakiutls (Rosman & Rubel, 1971). Hoewel het denken van Boas onderworpen is aan kritiek (cfr. infra), blijven zijn data zeker hun waarde behouden, gewoonweg omdat er geen andere data zijn over de Kwakiutls. Hun cultuur was toen nog niet grondig veranderd was door het westers contact.

     We zullen kort even dieper ingaan op het denken en de kritiek op Boas en zijn leerlinge Benedict onder 2.5.

 

Tabel 4 Demografische evolutie (1836-1934) van de Kwakiutls (Codere , 1972: 52)[13]

jaar

populatie

Ziektes

 

 

 

precontact

17300

 

1836-41

23586

 

1837

 

Pokken

1853

7000[14]

 

1872

3500

 

1876

 

Pokken

1877

3000

Pokken

1880

2500

 

1881

 

mazelen, soa, tbc

1882

2264

mazelen, soa

1883

2264

Mazelen

1884

1889

 

1885

1969

 

1887

 

Soa

1889

1898

Soa

1890

1797

Griep

1891

1732

Griep

1892

1678

Griep

1896

1639

 

1897

1605

 

1898

1597

 

1903

1345

 

1904

 

tbc, pneumonie, bronchitis

1905

1317

 

1906

1278

 

1907

1257

 

1908

1305

Mazelen

1909

1294

 

1910

1263

 

1911

1238

 

1912

1208

 

1913

1199

 

1914

1183

 

1917

1134

 

1924

1039

Tbc

1928

1088

 

1934

1173

 

 

1.2 Een gevorderde subsistentie-economie

 

     De Kwakiutls leefden vooral van de visvangst en het verzamelen van bessen (Benedict , 1970: 145; Codere, 1972: 4; Nielsen, 2001: 142). Het was een jager-verzamelaars-economie. Ze hadden een vrij lage sociale organisatie. Hoewel hun economie, een subsistentie-economie was, hadden de Kwakiutls een uitgebreide economische structuur.

     Ondanks het feit dat de Kwakiutls jager-verzamelaars waren, hadden ze zeer grote eigendommen, ten dele het gevolg van hun rijke omgeving (Boas , 1966; Benedict , 1970; Codere , 1972; Rosman & Rubel, 1971; Suttles, 1991).[291] Net als andere stammen van de noordwestkust van Amerika hadden de Kwakiutls een notie van privé-bezit, en overerving. Land en zee, het viswater, waren geen gemeenschappelijk goed maar bleven in handen van enkele “families”[292]. Het was wel zo dat enkel de jachtterreinen privé-bezit waren, de bewoonde gronden waren geen privé-bezit. Er was een strikte afbakening tussen de familie-eigendommen. Schending van het eigendom werd niet getolereerd. Niemand mocht het eigendomsrecht van een “familie” schenden ook al moest een familie ver reizen eer ze hun eigendom bereikten (Rosman & Rubel, 1971: 130). Verder is het belangrijk te onthouden dat de Kwakiutls een duidelijke notie hebben van een begrip als rente. De interestvoeten waren naar onze normen bijzonder hoog (zie: Tabel 5). Bij de Kwakiutls is deze rente moeilijk los te zien van de potlatch(Codere, 1972: 68-69). We merken op dat deze logica aansluit bij Veblen’s opvatting dat van zodra er bezit is, er een vorm van accumulatie optreedt.

 

Tabel 5: interestvoeten bij de Kwakiutl (Codere , 1972: 70)

 

Kwakiutl- interestvoeten

 

 

 

 

 

 

 

Duur

Hoeveelheid dekens

aantal dekens teruggevorderd

interestvoet

beneden de 6 maand

5

6

20%

6 maand

5

7

40%

12 maand

5

10

100%

12 maand voor een "onkredietwaardige" lener

5

17

233%

 

 

     Nog een merkwaardig gegeven bij de Kwakiutls is hun “ritueel kannibalisme”. Er was een kannibalengemeenschap, een soort religieuze, geheime gemeenschap die alle andere overvleugelde tijdens het winterceremonieel (Benedict , 1970: 148; Lévi-Strauss, 1992: 105). Deze gemeenschap is verbonden met de potlatch . De rechten om een bepaalde functie uit te oefenen worden ‘geclaimd’ door potlatch, waarover verder meer. Een bespreking van deze geheime gemeenschappen is interessant maar zou ons te ver leiden, we verwijzen hier naar de literatuur: Boas (1966); Jonaitis (1991).

 

1.3 Potlatch

 

1.3.1 Inleiding

 

“The Kwakiutl potlatch is the ostentatious and dramatic distribution of property by the holder of a fixed ranked and named social position to other position holders.” (Codere , 1972: 63)

 

     Potlatch betekent in Chinook letterlijk: geschenk (Mauss, 2001: 151; Masco, 1995). Boas dacht dat potlatch : investering van eigendom voor interest betekende, maar kwam hier later op terug (Masco, 1995). Volgens Benedict (1970: 161) betekent het: feest van de gehele stam. Potlatch is een verschijnsel dat niet enkel in het noordwesten van Amerika voorkomt maar eveneens in Nieuw Guinea (Melanesië)[293] (Benedict, 1970: 204; Codere , 1972: 63; Mauss, 2001: 196-e.v.). Het is dus niet cultuurspecifiek. Potlatch is een gebeurtenis waarbij rivaliserende “stamhoofden” indruk op elkaar proberen te maken door (extravagante) goederen te vernietigen of weg te geven, onder het oog van hun clans. Er werden bijvoorbeeld kano’s, dierenhuiden, koperen platen, handgeweven dekens, of eten aan elkaar gegeven. Het is zelfs mogelijk dat al deze dingen op een groot vuur, aangewakkerd door dure olie, worden verbrand. Meestal gaat een potlatch gepaard met een feest (Suttles, 1991). Omgekeerd, gaan feesten niet noodzakelijk gepaard met een potlatch

     Potlatch vindt echter niet alleen plaats tussen stamhoofden maar ook binnen de samenleving (Boas , 1966; Suttles, 1991). “Iedereen doet eraan mee”. De potlatch maakt deel uit van het dagelijks leven en is de manier bij uitstek om conflicten te beslechten. De verliezer lijdt gezichtsverlies en de winnaar wint aan status. De alledaagsheid van de potlatch sluit aan bij Veblen’s idee dat ostentatieve consumptie geen voorrecht is voor de leisure class : alle leden van de samenleving participeren.

     Potlatch is te typeren als een vorm van ostentatieve consumptie. Veblen (1899) gaf immers aan dat ook het weggeven van goederen. Bovendien gaat het hier duidelijk om verspilling . Meer zelfs de potlatch lijkt het voorbeeld bij uitstek van verkwisting, het is de vernietiging (of het uitdelen) van een surplus aan goederen (Cheater, 1989: 124, Mauss, 2001: 151-152; Wright, 2000: 47). Dat surplus zou vanuit economisch oogpunt op meer efficiënte wijze aangewend kunnen worden. Er zijn echter sommige auteurs, bijvoorbeeld Riches (1984) en Wright (2000), die opperen dat de potlatch oorspronkelijk niet verkwistend was maar een soort elementaire vorm van sociale zekerheid. De potlatch wordt dan voorgesteld als een bijeenkomst van stamhoofden die informatie uitwisselden, en als blijk van oprechtheid, goederen aan elkaar gaven. Om de sociale controle op deze gebeurtenissen te vergroten, werd potlatch geïnstitutionaliseerd als een vorm van feest, zodat iedereen van de stam de betrekkingen kon waarnemen (Cheater, 1989: 124; Riches, 1984; Wright, 2000: 47). We merken op dat dit aansluit bij een idee van zichtbaarheid en herkenbaarheid . De potlatch werd bovendien pas zeer verkwistend na het contact met de westerse beschaving, door dat de populatie van de Kwakiutls afnam, kwamen steeds grotere hoeveelheden van bezit in steeds mindere handen terecht. (Tabel 6; Masco, 1995).

     Gezien sommige goederen echter vernietigd werden, lijkt de these van potlatch als sociale zekerheid echter weinig waarschijnlijk. Het gaat hier, vanuit economisch oogpunt, duidelijk om ‘irrationele’ verkwisting, het is verspilling met als doel ‘esteem’ te verwerven. In die zin kunnen we potlatch duidelijk typeren als een vorm van ostentatieve consumptie. Tevens sluit de idee van openbaarheid, onder het oog van de clans, aan bij de idee dat consumptie an sich niet volstaat. Ostentatieve consumptie vereist als het ware een publiek om ‘de consument’ status te verlenen.

 

Tabel 6 Grootste potlatches (in periodes van twintig jaar) (Codere , 1972: 94)

 

Grootste potlatch in periodes van twintig jaar

 

 

data

aantal dekens

voor 1849

320

1849-1869

9000

1870-1889

7000

1890-1909

18000

1910-1929

14000

1930-1949

33000

 

1.3.2 Een mythe over de oorsprong van potlatch

 

     Mauss (2001: 209) verhaalt over de mythische oorsprong van de potlatch [294]. Een mythe vertelt hoe een stamhoofd zijn kleinzoon ,Little Otter, voorstelt tijdens een feestmaal gegeven door dat stamhoofd. Hij vertelt zijn gasten dat de vis die ze eten gevangen is door zijn kleinzoon. Het stamhoofd vraagt aan de andere stamhoofden hem niet te vermoorden wanneer hij aan het jagen is in zijn dierlijke vorm, als otter. Het stamhoofd wordt rijker wanneer de andere opperhoofden gedurende de winter honger lijden en goederen ruilen voor het eten, dat Little Otter ving. Maar één stamhoofd was bij vergetelheid niet uitgenodigd. Op een dag zagen de Indianen van de vergeten stam Little Otter al vissend op zee. De boogschutter schiet hem dood en neemt zijn buit. De grootvader en alle andere stammen zoeken tevergeefs naar Little Otter, totdat ze horen van de vergeten stam. De vergeten stam verontschuldigt zich, ze hadden nog nooit gehoord van Little Otter. Het stamhoofd dat ongewild schuldig was aan de moord, overstelpte de grootvader met allerlei cadeaus. De mythe eindigt als volgt: Dit is de reden waarom we grote feesten houden wanneer de zoon van een stamhoofd geboren wordt en zijn naam ontvangt, opdat niemand zijn naam niet zou kennen (Mauss, 2001: 209).

 

1.3.3 Naamgeven, huwelijk en potlatch

 

“The little ones who have no ancestors who were chiefs. The little ones who have no names coming from their grandfathers, Coming from insignificant places in the world and who now try to go to high places . . . But he does not work and plan at all, the great real one, the great one whose voice is true; He continues as one from one generation to the other in this world, he continues as one who is made to be the highest in rank with his real father.” Extract van een Kwakiut-lied, (Radin, 1953: 262)

 

     Namen worden geërfd en elke (potlatch )naam is verbonden met een rang (Radin, 1953: 295; Rosman & Rubel, 1971: 135; 1986; 1990). De naam wordt meestal aan de eerstgeborene gegeven, niet noodzakelijk via de mannelijke lijn. Als de eerstgeborene een meisje is dan wordt de rang verondersteld doorgegeven te worden door haar. Zelfs als de eerstgeborene een meisje is, en ze jongere broers heeft, dan blijft ze deze positie behouden en behoudt ze het recht om potlatches te organiseren. Er is een wisselwerking tussen de naam en potlatch, de naam geeft het recht potlatches te organiseren en potlatch bevestigt de waarde van de naam. In deze samenleving hangt identiteit duidelijk samen met de potlatch. Dit systeem van naamgeven verbonden met potlatch lijkt sterk op het adellijk systeem dat we in het Westen kennen. Een naam brengt een verplichting mee: “noblesse oblige” Het lijkt ons een duidelijk voorbeeld van hoe ostentatieve consumptie, hier potlatch, een (sociale) norm is: een bepaalde naam vereist een hoeveelheid ostentatieve consumptie om de ‘waarde’ van deze naam hoog te houden. Tevens dienen we op te merken dat potlatch, zelf de titel mogelijk maakt, het is een dynamische wisselwerking.

 

     Bij het huwelijk ligt potlatcheveneens aan de basis (Boas , 1966:53; Rosman & Rubel, 1971). Naast potlatch speelt geweld een belangrijke rol. Volgens uitdrukkingen van de Kwakiutls wordt een vrouw “bekomen” door oorlog met een andere stam (Boas, 1966: 54-55; Nielsen, 2001: 149; Radin, 1953: 294; Wolf, 1999: 96). Het ideaal is, volgens de Kwakiutls, als volgt: de chefs en stamleden voeren oorlog met andere stammen om zo hun prinsessen en vrouwen te veroveren. Er is zelfs een legende bij de Kwakiutls die verhaalt hoe een man een prinses bekomt enkel en alleen door te dreigen met een aanval. Bij de huwelijksceremonie werkt dit idee eveneens door, er vindt bijvoorbeeld een soort van schijngevecht plaats tussen de familie van de bruid en de familie van haar toekomstige man.

     Idealiter gebeuren er slechts huwelijken tussen mannen en vrouwen van gelijke rang (Boas , 1966: 53; Nielsen, 2001: 148; Wolf, 1999: 96). Afgevaardigden van de man benaderen de vader van de toekomstige bruid. De vader van de bruid en de afgevaardigden maken dan afspraken. Er moet een hoeveelheid goederen gegeven worden aan de vader van de bruid, een vorm van bruidschat dus. Boven op de afgesproken bruidschat komt nogmaals een hoeveelheid goederen die gegeven moet worden om de bruid “los te maken van de vloer van haar huis”. Bij verzegeling van het huwelijk wordt er dan een potlatch gegeven.[295]  De vader van de bruid geeft aan zijn schoonzoon goederen die vooral als huisraad bedoeld zijn, de waarde hiervan komt ongeveer overeen met de waarde van de bruidschat. Soms geeft de vader van de bruid ook zijn naam en voorrechten aan zijn schoonzoon, meestal wordt deze overdracht uitgesteld tot de geboorte van een kind. Bij de geboorte van een kind vindt de terugbetaling van de bruidschat plaats. De schoonzoon ontvangt naast een heleboel goederen het recht om de titels van zijn kinderen te beheren. De schoonzoon geeft aan zijn schoonvader weer een hoeveelheid goederen in ruil, dit keer is het echter een ongelijke ruil, de schoonvader ontvangt veel minder in waarde dan de schoonzoon. Na het volbrengen van deze terugbetaling wordt het huwelijk beschouwd als geëindigd. Als een vrouw dan verkiest om bij haar man te blijven, dan wordt er gezegd dat ze blijft “voor niets”, en dat wordt beschouwd als onwaardig. Bij een waardig huwelijk, moet er nieuwe vorm van contract gesloten worden. Er zijn dan echter dikwijls minder extravagante betalingen dan bij het eerste contract.[296] Soms wordt de terugbetaling van het huwelijk uitgesteld tot er verscheidene kinderen geboren worden, de kinderen krijgen dan tijdelijk de titels van de grootvader langs moeders zijde. Uitstel van betaling leidt echter regelmatig tot conflicten tussen beide “families”. Na de terugbetaling van het huwelijk kan een vrouw opnieuw uitgehuwelijkt worden aan een andere man. Het huwelijk wordt dus eerder beschouwd als een vorm van sociale mobiliteit dan “gezinsvorming in de klassieke zin” (Boas, 1966: 54-55; Radin, 1953: 295-297; Rosman & Rubel, 1971: 133; Wolf, 1999: 97).[297]

     Zoals af te leiden uit het bovengaande, vereist trouwen enige materiële welstand. ‘Arme’ Kwakiutls trouwden dan ook zonder enige ceremonie of potlatch . Dit werd echter niet getolereerd voor een persoon met een zekere rang (Nielsen, 2001: 150; Wolf, 1999: 96). Potlatch als vorm van ostentatieve consumptie, was als het ware een noodzakelijk bewijs ‘pecuniary reputation’, vooraleer er een huwelijk gesloten werd.

 

     Samenvattend kunnen we stellen dat potlatch het leven van een individu in de Kwakiutl -samenleving domineerde. Het bepaalde je naam, je identiteit , het was een onderdeel van het huwelijk,… . Bijgevolg wist iedereen door het bijwonen van de potlatches de verscheidene sociale posities binnen de ‘stam’ en tussen ‘de stammen’, namelijk de verscheidene Kwakiutlsubgroepen. In de lijn van wat we reeds schreven over ostentatieve consumptie willen we hier terug wijzen op de rol van de kenmerken zichtbaarheid en herkenbaarheid

 

1.4 Potlatch en statuscompetitie

 

“The leading motive of their lives is the limitless pursuit of gaining social prestige and holding on to what has been gained, and the intense feeling of inferiority and shame if even the slightest part of prestige has been lost.” F. Boas (Codere , 1972: 78)

 

     Eénmaal een jongen een naam verworven heeft, ontvangt hij bij elke potlatch die hij organiseert of waaraan hij deelneemt steeds belangrijkere namen (Boas , 1966: 79, 81; Benedict , 1970: 152-153; Codere , 1972: 64, 71; Rosman & Rubel, 1986: 562). Personen die ietwat aanzien hebben, bezitten verschillende namen. De namen verwijzen niet alleen naar de numaym[298], een vorm van lineage, maar ook naar de rijkdom en het aanzien dat men binnen de stam geniet. Wanneer er een potlatch georganiseerd werd, om welke reden dan ook: huwelijk, uitdaging door een naburig stamhoofd,… , werd deze gelegenheid steeds door de gastheer aangegrepen om zichzelf een nieuwe titel met de daaraan verbonden religieuze, politieke,… voorrechten toe te eigenen. Deze voorrechten zijn te vergelijken met onze adellijke titels, ze zijn overerfbaar. De idee hierachter is dat de drager van zo een titel, een gedeelte van de “grootheid” van zijn voorouders erfde. Het waardig zijn van deze titel moet men bewijzen door op regelmatige tijdstippen rijkdommen en/ of voorrechten uit te delen, het organiseren van potlatches dus. Deze dynamische wisselewerking

     De titels die men bezat bepaalden wie men was in de Kwakiutlcultuur. Slaven was het dan ook verboden een titel te dragen. Het was dan ook de ultieme belediging om iemand een slaaf te noemen (Benedict , 1970: 81, 181).

     Er is dus een vorm van sociale stratificatie verbonden met het eigendomsbezit.[299] De potlatch is duidelijk verbonden met deze vorm van sociale stratificatie (Benedict , 1970; Codere, 1972; Suttles, 1991).[300] Het is echter ambivalent: enerzijds is potlatch een gevolg van sociale stratificatie, anderzijds structureert het mee het sociale leven. Enerzijds geeft een bepaalde rang het recht en de plicht om potlatches te organiseren, anderzijds is de potlatch een manier om een bepaalde rang te verwerven. Belangrijk daarbij is dat er drie niveaus zijn: binnen de ‘familie’, tussen ‘families’ en tussen ‘stammen’.

     Vanuit een ‘functionalistisch’ oogpunt zou men kunnen stellen dat deze stratificatie functioneel is omdat ze zorgt voor een (her)verdeling van de goederen. Dit is echter niet de eigenlijke reden waarom er een adellijk systeem bestaat bij de Kwakiutls . Dit is echter misleidend, niet enkel zijn er aanwijzingen dat er een vorm is van uitbuiting waarbij de top van de Kwakiutlsamenleving systematisch meer ontvangt dan de andere lagen (Ruyle, 1973). Tevens gaat het om een dynamisch systeem, waarbij er regelmatig van positie gewijzigd wordt. In essentie gaat het om een soort competitie .[301]

     De Kwakiutls lijken, volgens Benedict (1970), gefixeerd op het “beschamen” van elkaar. Elk individu wedijvert continu met anderen om hen te overtreffen in het uitdelen van bezit. Van zodra een jongen voor het eerst bezit ontving, haastte hij zich om een andere jongen te kiezen aan wie hij een ‘schenking’ ging doen. De jongen die uitgekozen werd, kon niet weigeren en werd gedwongen de schenking die hij ontving te overtreffen. Wanneer de uitgekozen jongen niet in staat was meer te geven dan wat hij ontving dan schaamde hij zich, hij werd vernederd, de andere daarentegen won aan prestige (Benedict, 1970:156-157; Codere , 1972: 63, 78-79; Radin, 1953: 292).

     Het was duidelijk een vorm van competitie , de Kwakiutlsstelden dan ook: “Wij vechten niet met wapens, wij vechten met bezit” (Boas , 1966: 81; Benedict , 1970:156-157; Codere, 1972: 63, 78-79; Mauss, 2001; Radin, 1953: 292). De potlatch was in die zin een mogelijke vervanging geworden voor de gewapende strijd. Een man die een koperstuk weggaf aan zijn rivaal had hem net zo goed overwonnen als wanneer hij een gevecht zou winnen. Dit sluit merkwaardig goed aan bij Veblen’s idee dat bezit tot op zekere hoogte het equivalent is van geweld . Eénmaal het bezit gevestigd is als instutie, vervangt het geweld als bron van status. De habits of thought verbonden met geweld en competitie, blijven echter doorwerken.

     De Kwakiutl -cultuur is, volgens Benedict (1970), doordrongen van een verlangen om zichzelf superieur te tonen aan zijn rivalen en hen te beschamen. Ongeremde zelfverheerlijking en het verlangen de andere te beschamen bleek ook uit de redevoeringen die tijdens de potlatchgevoerd werden. Ruth Benedict geeft als voorbeeld:

 

“ Ik ben het grote opperhoofd dat mensen beschaamd maakt,

Ik ben het grote opperhoofd dat mensen beschaamd maakt,

Ons opperhoofd brengt schaamte op de gezichten

Ons opperhoofd brengt jaloezie op de gezichten

Ons opperhoofd maakt dat mensen hun gelaat bedekken bij het zien wat hij voortdurend doet in deze wereld.

Door steeds en steeds weer olie-feesten te geven voor alle stammen

 

Ik ben de enige grote boom, ik, het opperhoofd!

Jullie zijn mijn ondergeschikten, stammen.

Jullie zitten in het midden van het achterhuis, stammen.

Ik ben de eerste, die bezittingen aan jullie kan geven stammen.

Ik ben jullie arend stammen!

 

Breng jullie teller van bezit, stammen, opdat hij vergeefs kan proberen de bezittingen te tellen die weggegeven zullen worden door de grote kopermaker, het opperhoofd.

Gaat heen, stel op de onbereikbare potlatchpaal

Want dit is de enige dikke boom, de enige dikke wortel van de stammen,

Nu zal het opperhoofd woedend worden in het huis,

Hij zal de dans van de woede dansen.

Ons opperhoofd zal de dans van de woede dansen

Ik ben de eerste van de stammen,

Ik ben de enige van de stammen.

De opperhoofden van de [andere] stammen zijn slechts plaatselijke opperhoofden.”

(Benedict , 1970:157-158)

 

     Deze hymnen van zelfverheerlijking werden door het opperhoofd en de volgelingen van het opperhoofd gezongen. Ruth Benedict (1970) stelt dat in de Kwakiutlsamenleving alle gedragingen hun oorsprong vinden in een drang naar superioriteit. De sociale organisatie, de religie, de geboorte en de dood drukken deze drang naar superioriteit uit (Benedict, 1970: 159). Het zou echter verkeerd zijn een volledige cultuur te typeren op basis van één psychisch kenmerk. Wel zijn er sterk aanwijzingen dat statuscompetitie een belangrijk rol heeft op de psychè en vice versa. Er zijn sterke aanwijzingen voor een relatie tussen predatory institutions (hier: potlatch ) en  de predatory habitsin deze cultuur zoals Veblen dat zag. Het zou interessant zijn om op deze wijze een heranalyse te doen van de data verzamelde door Boas .

 

1.5 Ter zijde: Over de Antropologie van Boas en Benedict .

 

     In dit gedeelte zal ik kort de antropologie van Boas en Benedictbespreken. Gezien we ons totnogtoe hebben vooral gebaseerd op de teksten van deze auteurs, zonder iets te zeggen over hun antropologie.[302] We zullen kort stilstaan bij de waarde van hun antropologie binnen de “hedendaagse” antropologie.

 

1.5.1 Boas (1858-1942)

 

     Zonder een uitvoerige biografie te willen weergeven van Boas , zijn er toch verschillende elementen die noodzakelijk zijn om het Boasiaans paradigma ten volle te begrijpen. Men kan Boas niet los zien van de Duitse “Kultur” en de dimensies “Geisteswissenschaften” en “Naturwissenschaften” (Liss, 1996: 155-183).

     Het is bijvoorbeeld niet toevallig dat een concept zoals Volksgeist centraal staat binnen zijn antropologie. Boas studeerde aanvankelijk wetenschappen en geografie (Bunzl, 1996: 17-78; Kluckhorn & Prufer, 1959: 5). Deze wetenschappelijke benaderingswijzen hebben zijn etnografie grondig beïnvloed. Verder is Boas duidelijk beïnvloed door de Humboldtiaanse traditie die sterk de nadruk legde op de volkerenidee binnen de antropologie.[303] Er zijn eveneens merkwaardige parallellen te trekken tussen de pragmatische theorie (Dewey, James) en het denken van Boas. Het zou ons te ver leiden de verschillende andere denkers te bespreken die het denken van Boas hebben beïnvloed. [304] Het bespreken van Boas’ invloed op andere denkers zou ons eveneens te ver leiden. Toch zouden we hier willen pleiten voor een ‘heranalyse’ van zijn denken.

     Boas staat binnen de antropologie vooral bekend omwille van zijn gedachtegoed omtrent het historisch particularisme. Volgens Boas komen culturen tot stand door een ingewikkelde samenloop van toevalligheden, herinterpretaties en acculturatiefenomenen (Roossens, 1984: 105; Scupin, 1998: 108-109).

     Het is dan ook niet verwonderlijk dat  Boas bekend staat omwille van zijn sterke afwijzing van het cultureel evolutionisme. Het cultureel evolutionisme is de idee dat culturen, net als biologische wezens, op ”rechtlijnige” wijze evolueren van minder naar meer complex (Scupin, 1998: 108-109).

     Boas was tevens de pionier van het louter empirisch veldwerk. Boas maakte als één der eersten gebruik van participerende observatie als wetenschappelijke methode binnen de antropologie. Boas werkte daarenboven multidisciplinair. In tegenstelling tot vele andere antropologen, bestudeerde hij bijvoorbeeld niet enkel de cultuur maar ook de taal, de geografie, “de psychologie” en zelfs fysiologische kenmerken van volkeren. Boas weigerde een theoretische synthese te maken van wat hij waarnam als antropoloog. Boas hield zich enkel bezig met beschrijving, etnografie in zijn zuiverste vorm (Scupin, 1998: 109; Lewis, 2001).

     Heden ten dage staat het belang Boas ’werk en denken ter discussie (Lewis, 2001).[305]

Sommigen, waaronder Marshall Sahlinsbeschouwen Boas’ methode als de enige en beste methode om antropologie te bedrijven (Roossens, 1984: 158; Stocking, 1995).

     Hoe dan ook, het werk en de ideeën van Boas heeft diepe sporen achtergelaten binnen de antropologie. Dit niet alleen omwille van zijn nalatenschap maar eveneens door de vele directe volgelingen die hij begeleidde. Eén van die leerlingen, naast Radin, Sapir en Mead, is Benedict .

 

1.5.2 Ruth Benedict (1887-1948)

 

“Culture is Personality writ large” Benedict (cit. in Roossens, 1984: 106)

 

     Voor haar studies hield Ruth Benedict zich bezig met schrijven, dichten en “sociale werken”. Ruth Benedict begon pas op 32-jarige leeftijd antropologie te studeren aan de Columbia university, waar ze net als haar collega en hartsvriendin Margaret Mead, assistente werd van Boas . Het zou me hier te ver leiden om alle auteurs te noemen, en hun denken te behandelen. De voornaamste naast Boas zijn Dewey, Spengler, Nietzsche (Benedict, 1970: 50; Roossens, 1984: 105-106).

Het voornaamste werk van Benedict is Patterns of Culture (eerste editie: 1934).[306] Benedict veronderstelt zoals Boas dat culturen tot stand komen door een complex proces van toevalligheden, herinterpretaties en acculturatiefenomenen.[307] Benedict stelt echter dat er merkwaardige samenhang is binnen cultuur. Mensen leven op een “ordentelijke” wijze met elkaar. Wat zorgt er voor dat er binnen een cultuur samenhang en orde is, in plaats van radicale chaos? Voor haar is het antwoord op deze vraag is dat elke cultuur een dieperliggende grondkenmerk heeft, dat van psychische aard is. Dit dieperliggende grondkenmerk kleurt bijgevolg alle instituties en eigenschappen van die cultuur. In Patterns of Culture, bestudeert Benedict drie verschillende culturen: de Zuni (Nieuw-Mexico), de Dobu (Stille oceaan), en de Kwakiutls (Roossens, 1984: 105-106; Scupin, 1998: 57-58).

     Benedict heeft zelf enkel veldwerk verricht bij de Zuni, voor de andere volkeren maakte ze gebruik van reeds verzamelde, maar soms nog ongebruikte data. Benedict karakteriseert deze drie volkeren aan de hand van Nietzsche’s begrippen: Apollonisch en Dionysisch. De Kwakiutls , in tegenstelling tot de Zuni[308], zijn volgens haar een Dionysisch volk. De Kwakiutls zijn gericht op extase. Verder schuilt er, zoals eerder besproken, in alle Kwakiutlgebruiken, een sterke competitie en een drang naar prestige. (Benedict, 1970: 157-158; Roossens, 1984: 106-107; Scupin, 1998: 57)

     Uit verschillende biografische werken, waaronder die van Mead, blijkt echter dat Benedict een erg zwak veldwerker was. Benedict heeft bijvoorbeeld nooit de taal van de Zuni geleerd, maar baseerde zich op de gegevens van enkele “informanten” (Roossens, 1984: 107).

     Uit later meer nauwkeurig onderzoek blijkt de onmogelijkheid om een volk met één enkel psychische of andere trek te karakteriseren, of te stereotyperen.[309] Heden ten dage wordt het dus niet meer aanvaard een hele cultuur te benaderen vanuit één enkel kenmerk. Men kan hooguit stellen dat dit kenmerk slechts een ”tendens” is, naast andere aanwezige kenmerken. De werkelijkheid is dus meer genuanceerd dan Benedict voorstelt (Roossens, 1984: 108; Scupin, 1998: 59).

     De theoretische en empirische waarde van het werk van Benedict is heden ten dage dan ook achterhaald. Het dient hier dan ook duidelijk vermeld te worden dat ik het werk van Benedict vooral heb gebruikt als feitenmateriaal. We maakten daarom slechts gebruik van haar beschrijvingen van de Indianen van de Noordwestkust, en niet haar interpretatie. Het gaat hier dus vooral om feitenmateriaal dat echter niet door Benedict zelf verzameld is, het gaat hier om onverwerkte data van Boas . We delen Benedict’s visie op de “Dyonische” Kwakiutls , die slechts gericht zijn op het beschamen van elkaar, niet. Wel erkennen we dat er een zekere tendens bestaat tot competitie binnen deze cultuur, het is echter niet het enige kenmerk van hun cultuur. De werkelijkheid is multidimensioneel en complex (Suttles, 1991; Roossens, 1984: 108).

 

1.6. Conclusie

 

     We hebben hier geprobeerd ostentatieve consumptie en andere inzichten van Veblen (1899) te illustreren aan de hand van de Kwakiutls . Bij deze bespreking hebben we vooral gebruik gemaakt van de werken van Boasen Benedict. Zo goed als alle feitenmateriaal gaat echter terug op Boas. Ondanks zijn intensieve en uitgebreide etnografie, dienen we er rekening mee te houden dat de Kwakiutls één van de minst bestudeerde “volkeren” zijn.

     Potlatch kunnen we typeren als een vorm van ostentatieve consumptie. Het is het weggeven of vernietigen moeilijk los te zien de bijhorende stratificatie bij de Kwakiutls . Er lijkt hier een wisselwerking tussen wat Veblen predatory habits en predatory institutions noemde. Verder stonden we stil bij openbaarheid, zichtbaarheid bij de potlatch. Een verdere analyse van potlatch als ostentatieve consumptie zou een interessant onderwerp zijn voor een antropologische studie.

 

 

2.  Ostentatieve Consumptie & het prisoner ’s dilemma

 

2.1    Wat is het prisoner ’s dilemma?

 

     Het prisoner’s dilemma is (PD) onderdeel van de speltheorie (voor een overzicht zie: Rapoport, 1967). Het prisoner’s dilemma heeft veel toepassingen binnen de biologie (bijvoorbeeld Koeslag, 1997; Koeslag et al., 2003). We geven hier slechts weer hoe we ostentatieve consumptie vanuit het PD kunnen zien.

 

     Het verhaal van het prisoner’s dilemma gaat als volgt (Wright, 2000: 415; Morgan, 2001):

Twee medeplichtigen worden onafhankelijk van elkaar ondervraagd door de officier van justitie. Er zijn geen afdoende bewijzen dat de beklaagden een (zware) misdaad hebben gepleegd, maar er zijn genoeg bewijzen om beiden te veroordelen voor een lichtere misdaad. De officier van justitie wil echter een veroordeling voor de zware misdaad, dus worden de gevangen elk apart onder druk gezet om te bekennen en de andere als medeplichtige aan te duiden. Er wordt elke beschuldigde een voorstel gedaan, als hij de ander als schuldige aanduidt, dan gaat de verklikker vrijuit. Maar als de ander, hem aanduidt en hij zwijgt dan gaat diegene die zwijgt de gevangenis in voor de zware misdaad. Als ze allebei zwijgen, dan worden ze slechts veroordeeld voor de lichte straf. Als ze elkaar aanduiden dan krijgen ze een zwaardere straf dan die voor de lichte misdaad, maar deze is nog altijd (veel) lichter dan de straf die men zou oplopen moest men zwijgen en de ander zou klikken. De gevangenen kunnen niet onderling communiceren en zo een strategie afspreken. Het prisoner’s dilemma is dus een niet-co-operatief niet-nulsomspel, er is geen enkele vorm van communicatie tussen de twee gevangenen mogelijk. De verschillende strategieën die worden samengevat in de onderstaande matrix.

 

Tabel 7: Prisoner’s dilemma met ordinalen in matrixvorm (Kuhn, 1997)

 

C

D

C

R,R

S,T

D

T,S

P,P

 

In de bovenstaande tabel:

C = “cooperate” (samenwerken met de andere gevangene)

D = “defect” (klikken)

R = “reward” (die beide gevangenen ontvangen als ze samen werken)

S = “sucker” (verlies van diegene die samenwerkt en de andere niet

T = “temptation” (winst van diegene die klikt, en de andere niet)

P = “punishment” (verlies als beide gevangen klikken)

Voor de bovenstaande tabel geldt de volgende rangorde van preferentie:

 

T>R>P>S

 

Vanuit ‘egoïstisch’ oogpunt, is het logisch om te klikken, de straf ( T of P) zal dan sowieso lichter zijn dan mee te werken. (R of S).

Vanuit het oogpunt van de twee gevangen tezamen, lijkt het voordeliger om samen te werken op voorwaarde dat 2R>S+T. Met andere woorden, het is dan belangrijk een kosten-batenanalyse van de verschillen tussen de winst van “samenwerking” en de winst van “klikken” te maken, als 2R > S+T dan spreekt men over het co-operatiesurplus. De keuze tot samenwerking wordt de suboptimale keuze genoemd, ze is immers vanuit egoïstisch standpunt ondergeschikt aan het “klikken”, de optimale oplossing. (T of P > R of S).

Of men al dan niet kiest voor samenwerking hangt dus af van hoe zwaar de verschillende straffen of winsten zijn. Als T,R,S,P dicht bij elkaar liggen zal er makkelijker co-operatie ontstaan, de suboptimale oplossing ligt dan dichter bij de optimale (Kuhn: 1997; Wright, 2000: 415-416, zie: Morgan, 2001).

 

2.2    Ostentatieve consumptie: een prisoner’s dilemma?

 

We kunnen ostentatieve consumptie zien als een Prisoner’s dilemma. De idee als zou ostentatieve consumptie een prisoners’s dilemma vinden we echter niet terug in de literatuur.

Het prisoner’s dilemma leent zich echter makkelijk voor een analyse van ostentatieve consumptie.Voor 2 personen vertalen we dit als volgt, (een theoretische uitbreiding naar n-personen is mogelijk):

 

C = “cooperate” (niet participeren aan ostentatieve consumptie van een goed)

D = “defect” (wel participeren aan ostentatieve consumptie van een goed)

R = “reward” (beide kunnen middelen die ze niet gebruiken voor ostentatieve consumptie, investeren, sparen of gebruiken voor de ander goed)

S = “sucker” (verlies aan status van diegene die niet consumeert)

T = “temptation” (winst van status van diegene die wel consumeert)

P = “punishment” (verspilling wanneer beiden consumeren, consumotie levert geen onderscheid op)

 

 

3. Bijkomende tabellen en figuren

 

Tabel 8 gemiddelde aantal werkuren per jaar in de VS (George, 1997: 35)

 

 

 

Tabel 9The Good Life” (Schor , 1998: 16)

 

Percentage respondenten dat aangeeft dat een item deel uitmaakt van the good life[15]

 

 

1975

1991

Vakantiehuis

19

35

zwembad

14

29

kleurentelevisie

46

55

tweede kleurentelevisie

10

28

buitenlandse reizen

30

39

heel mooie kleren

36

44

auto

71

75

tweede auto

30

41

een eigen huis

85

87

veel geld

38

55

een job die meer dan het gemiddelde betaald

45

60

een gelukkig huwelijk

84

77

één of meer kinderen

74

73

een boeiende job

69

63

een job die bijdraagt tot het welzijn in de samenleving

38

38

% respondenten die denken een zeer goede kans te maken

 

op het bereiken van "the good life"

35

23

 

 

Figuur 4 : lensmodel (Miller & Todd, 1998: 194)

 

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 

[287] Volgens Boas zijn er twintig Kwakiutlsubgroepen. (Boas, 1966: 38-40)

[288] Voor een overzicht van de werken van Franz Boas en zijn beknopte levensgeschiedenis, zie: American Philosophical Society:  http://www.amphilsoc.org/library/browser/b/boas.htm 

[289] Rosman et al. (1971: 128) stellen het als volgt: “Yet, "despite Boas ' `five-foot shelf' of monographs on the Kwakiutl , this tribe falls into the quartile of those whose social structure and related practices are least adequately described"”

[290] Verder is ook de bijdrage George Hunt, met wie Boas correspondeerde erg belangrijk (Suttles, 1991)

[291] De Kwakiutls waren zelfs in staat zulke grote voorraden te verzamelen, zodat ze zich niet moesten bezighouden met economische activiteiten maar louter met ceremoniële activiteiten, gedurende de winter. Boas spreekt dan ook van het winterceremonieel. (Boas, 1966: 171-298; Codere , 1972: 4)

[292] Het gaat hier niet om families in de strikte zin van het woord. Het gaat om numayms (Suttles, 1991). Leden van een numaym hoeven niet per se met elkaar verwant te zijn. De numaym bestaat uit verschillende huizen.

[293] Zie bijvoorbeeld: Knauft, 1993: 67-79; Scupin, 1998: 207

[294] Mauss baseert zich echter wel op de mythen van buurvolkeren van de Kwakiutls

[295] Als men potlatch als een gevecht beschouwt wordt de idee van het huwelijk door oorlog versterkt.

[296] Het is eveneens mogelijk dat de vrouw wordt getrouwd met een andere man. Bij de Kwakiutls is het de gewoonte dat de vrouw na 4 maal met dezelfde man gehuwd te zijn, dat ze bij die man blijft (Boas , 1966: 54-55; Nielsen, 2001: 149).

[297] Er ontstaan problemen wanneer er geen dochters zijn waardoor de naam kan worden doorgegeven. Het doorgeven van een naam kan immers niet via de zoon gebeuren. Hoe werden dit soort situaties opgelost? Een voorbeeld om dit te verduidelijken. Er was een chef met twee vrouwen maar slechts één zoon. De chef “veranderde de linkerzijde van zijn zoon in een vrouw” en gaf zodoende de naam die toebehoorde aan zijn oudste dochter, die hij niet had, door aan zijn zoon. Voor het verdere verloop van het huwelijk werden de gewone gebruiken gehanteerd (Boas , 1966: 55).

[298] De “numayma” kunnen we vergelijken met de ‘houses’ zoals we die kenden bij de (Engelse) adel.

[299] Boas(1966) en Benedict (1970) veronderstellen impliciet dat deze systemen “stabiel” zijn. Volgens Donald & Mitchell (1975) zijn er cyclische fluctuaties aan de hand van de zalmvangst

[300] Ik ga hier niet verder in op de mogelijkheden van sociale mobiliteit binnen dit systeem.

[301] Verder zou men kunnen aanvoeren dat de verdeling van bezit binnen een relatief primitieve cultuur vrij eenvoudig is en dat een adellijk systeem daarom overbodig is.

[302] Verder baseren alle andere teksten zich direct dan wel indirect op de data van Boas .

[303] Verder werd er een opdeling gemaakt: Naturvolk tegenover Kulturvolk.

[304] Zie hiervoor: Kluckhorn & Prufer, 1959: 4-29

[305] Leslie White beschreef het werk van Boas bijvoorbeeld als: “planless hodge-podge-ism” (Lewis, 2001). Omtrent de ontvangst van Boas’ denken en dan vooral binnen de linguïstiek zie: Darnell, 1998

[306] In het Nederlands verschenen als: Mozaïek van Cultuurvormen.

[307] Benedict schrijft bijvoorbeeld: “Door toevallige historische omstandigheden heeft de westerse beschaving zich wijder verspreid dan die van enig ander volk,...”(Benedict,1970: 12)

[308] Benedict karakteriseert de Zuni als een volk dat de gulden middenweg kiest (Roossens, 1984: 107).

[309] Benedict ging zelfs zover dat ze durfde stellen dat culturele waarden volledig los te koppelen zijn van autonome materiële omstandigheden. Verder heeft Benedict zo goed als geen oog voor biologische determinanten van gedrag. (Scupin, 1998: 59)

 

[12] vertaald door LOF E. & SYKORA C.

[13] De exacte bronnen van de populatiegegevens zijn weggelaten, voor verder informatie zie: Codere , 1972: 52

[14] schatting.

[15] Data afkomstig van het Roper center. De grootte van de steekproef wordt niet gerapporteerd.