Clinge/De Klinge: dorp(en) aan de grens (1815-1919). (Kenneth Colleman)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

B Corpus

 

5 Cultuur

 

5.1 Onderwijs

 

Na de splitsing in 1815 van de commune La Clinge in De Klinge en Clinge, bleven de kinderen die aan de latere Nederlandse kant van de grens woonden in De Klinge school lopen. Aanvankelijk zag de overheid hier geen graten in, maar in 1828 vond men het plots een probleem. Het gemeentebestuur ontving een brief waarin bezwaren geopperd werden tegen het feit dat het onderwijs in deze gemeente langer blijft toevertrouwd aan de onderwijzer van Clinge, provincie Oost-Vlaanderen, als zijnde dezelve door het bijzondere van zijne betrekking tot twee gemeenten in verschillende provinciën gelegen, niet genoegzaam aan het gezag in deze provincie onderworpen en zulks dikwerf met het belang van het onderwijs der kinderen dezer gemeente strijdig zijn. De provincie moedigde het gemeentebestuur aan om een eigen school in te richten.[350]

            Volgens het gemeentebestuur was het echter onmogelijk om met enig succes tot de vestiging van een school over te kunnen gaan. Dit had alles te maken met de splitsing van 1815 en de uitgestrektheid van de gemeente: Deze gemeente voorheen met die van Clinge Oost-Vlaanderen eene en dezelve gemeente uitgemaakt hebbende, zijn in het jaar 1815 verdeeld en tot twee afzonderlijke gemeenten gevormd door deze splitsing, de limietscheiding der beide provincies achtgenomen zijnde, is het dorp of kom der gemeente met een kleine uitgestrektheid gevoegd aan de provincie Oost-Vlaanderen terwijl alle de afgelegen en verspreide woningen op een afstand van 2,5 uren in zich bevattende vijf polders onder de provincie Zeeland is gerangschikt.[351]

De uitgestrektheid van de gemeente zorgde ervoor dat deze in drie gehuchten was verdeeld

( zie 1.2.2 ). Wanneer men een school zou oprichten in het gehucht Clinge, zou slechts de helft van de schoolkinderen deze school kunnen bezoeken, aangezien de kinderen van Kapellebrug en zeker die van het gehucht De Kauter te ver verwijderd waren van deze school.[352] Omgekeerd zou het plaatsen van een school in De Kauter geen vruchten opleveren voor de kinderen van Clinge en Kapellebrug. Het gemeentebestuur stelde dan ook voor om de zaken op zijn beloop te laten. De kinderen van het gehucht Clinge konden school lopen in De Klinge, de kinderen van De Kauter deden dat in de Belgische gemeente Kieldrecht en die van Kapellebrug konden terecht in het nabijgelegen Sint-Jan-Steen.[353]

 

De provincie berustte in de afwezigheid van een school in Clinge en de volgende jaren bleef de situatie ongewijzigd.[354] De Belgische Revolutie zou echter voor een verandering zorgen. De eerste helft van 1831 liepen de kinderen van Clinge nochtans nog school in De Klinge.

De schoolonderwijzer van De Klinge vroeg het Clingse gemeentebestuur in juli 1831 om het eerste deel van zijn jaarwedde uit te betalen. Overwegende dat het onderwijs bij bovengemelde onderwijzer door de jeugt dezer gemeente, bij voortduring, gelijk voor hun genoten wordt en er tot nu voor dezelve geen andere gelegenheid bestaat om het onderwijs te ontvangen vroeg het gemeentebestuur de toestemming aan de provincie om deze wedde uit te betalen.

 

Deze keer kon de provincie echter niet akkoord gaan. In augustus 1831 moest de gemeenteraad dan ook bijeenkomen om een oplossing te vinden om in het onderricht van hun jeugd te voorzien. Volgens de bestaande verordeningen was alle gemeenschap tussen de Belgische en de Nederlandse overheid immers afgebroken en op deze manier was ook het genot van onderwijs op de naburige Vlaamsche Clinge voor deze gemeente verhinderd.[355]

            Het probleem in verband met de uitgestrektheid van de gemeente dat men in 1828 had aangekaart, was natuurlijk nog steeds van toepassing in 1831. De gemeenteraad vond ook nu geen oplossing en stelde dan maar voor om de kinderen van Clinge en Kapellebrug naar de school van Sint-Jan-Steen te laten gaan en in het gemis van een school voor de jeugd van De Kauter te berusten.[356]

 

Het zou nog bijna twintig jaar duren vooraleer er een school werd opgericht in Clinge. In 1848 ontving de gemeente duizend gulden subsidie van de koning en tweeduizend gulden van de provincie om de bouw van de school te financieren.[357] Al snel werden een wagenmaker en een timmerman uit de gemeente bereid gevonden om de school voor 2650 gulden aan te besteden en in maart 1849 kon men de eerste schoolonderwijzer benoemen.[358]

 

Deze school was ingericht in de kom van de gemeente en het gehucht De Kauter bleef nog steeds op zijn honger zitten. Pas in 1859 kwam het ontbreken van een school in De Kauter weer onder de aandacht van de gemeenteraad. De oprichting van een school in De Kauter was volgens hen hoogstnodig, maar het ontbrak de gemeente aan fondsen om de bouw van die school en de jaarwedde van de onderwijzer te betalen. De gemeente Clinge was als bij uitzondering de eenige in dit district waar het onderwijs onvoldoende is doordien de twee delen waaruit zij bestaat ruim een uur van elkander zijn verwijderd…… zoodat de bewoners van het gehucht de Kauter als te ver van die school verwijderd van het onderwijs verstoten zijn of in de naburige Belgische gemeenten onderwijs voor hunne kinderen moeten verlangen. Het gemeentebestuur vroeg aan de koning een subsidie van 3500 gulden voor de opbouw van de school en een jaarlijkse toelage van negenhonderd gulden als bijdrage in de vaste kosten van beide gemeentescholen.[359] Het duurde echter een tijdje vooraleer de gemeente de noodzakelijke fondsen toegewezen kreeg.[360] De aanvang van de werken liep nog meer vertraging op doordat er onenigheid was over het bouwplan.[361] Dit alles zorgde ervoor dat de gemeenteschool van De Kauter pas begin 1865 in werking kon treden.[362]

 

Een aantal kinderen van rijkere families uit De Kauter liepen tot 1865 school in Kieldrecht of in Meerdonk.[363] Het gemeentebestuur vond het echter noodzakelijk dat de hoofdzakelijk arme bevolking van De Kauter kosteloos onderwijs zou kunnen bekomen. Het lijkt aannemelijk dat Nederlandse kinderen die in België naar school gingen een aanzienlijk schoolgeld moesten betalen. In Clinge gold alvast de regeling dat alle kinderen uit de gemeente kosteloos onderwijs konden genieten, terwijl voor ieder schoolgaand kind van buiten de gemeente schoolgeld werd geheven.[364]

 

Het merendeel van deze betalende schoolkinderen in Clinge kwamen uit De Klinge. Het onderwijs in de school van Clinge was blijkbaar beter van kwaliteit dan dat van de onderwijzer van De Klinge. Volgens het gemeentebestuur van De Klinge werd het onderwijs in de gemeente ongelukkiglijk weinig wordt geschat en in het algemeen wordt verwaarloosd. Een grote reden hiervoor was volgens hen de slechte vooruitgang die de kinderen boekten onder de vorige onderwijzer. Bij zoverre zelfs dat vele ouders en bijna allen die de middelen bezitten om het schoolgeld te betalen hunne kinderen naar een naburige gemeente zonden / Clinge Holland / om aldaar te worden onderwezen. Het gemeentebestuur maakte zich echter sterk dat met de nieuwe onderwijzer de kwaliteit van het onderwijs zou toenemen. Om de onverschilligheid van de armen voor onderwijs aan te pakken, weigerde de gemeente om nog langer onderstand te verlenen aan ouders die nalieten hun kinderen de lessen te laten bijwonen.[365] Deze maatregel bewijst nog maar eens de sociale bewogenheid van de bestuurders van De Klinge.

 

Tot dan werd het onderwijs in De Klinge nog steeds verzekerd door dezelfde onderwijzer als in 1828. Reeds toen was er kritiek op deze onderwijzer, dus het is niet verwonderlijk dat hij bekend stond als een slecht leraar.[366] Na de Belgische Revolutie verloor hij de jaarlijkse toelage van de gemeente Clinge en dit zal zijn werkijver wellicht niet aangemoedigd hebben.[367] In het midden van de negentiende eeuw was de school in zeer slechte staat en moesten er grote herstellingen uitgevoerd worden. Met behulp van een subsidie werden de nodige aanpassingen verricht.[368]

Toen de oude onderwijzer Talboom dan eindelijk op pensioen ging en er een nieuwe onderwijzer werd aangesteld, hoopte het gemeentebestuur dus de kwaliteit van het onderwijs te kunnen opkrikken. Ook de nieuwe onderwijzer bleek echter zijn gebreken te hebben. In maart 1865 was de functie van gemeenteonderwijzer alweer open doordat de beloftevolle nieuwe onderwijzer was veroordeeld door het Hof van Assisen. De gemeenteraad was eenparig van gevoelen… … dat de beweegredenen van gemelde veroordeling en dergelijke gevallen in andere gemeenten sedert enige jaren voorgekomen, onder zedelijk oogpunt hoogst wenschelijk maken dat het lager onderwijs overal waar zulks doenlijk is aan de kinderen van beide geslachten in een afzonderlijk lokaal elk door een persoon van hun geslacht gegeven worden. Hoewel met niet zoveel woorden gezegd, lijkt het dus alsof de onderwijzer zich aan één of meerdere van zijn vrouwelijke leerlingen had vergrepen. Ondanks de zware financiële belasting die dat met zich meebracht, maakten de gemeenteraadsleden hun plannen waar. Het bestaande schoollokaal werd door middel van een houten wand in tweeën verdeeld en er werd een hulponderwijzeres aangesteld.[369]

            De nieuwe onderwijzer moet reeds voor zijn veroordeling een slechte reputatie hebben genoten, want in 1863 trokken er alweer tien schoolkinderen uit De Klinge naar de school van Clinge.[370] Het volgende jaar was dit aantal zelfs opgelopen tot achttien.[371] De maatregelen van het gemeentebestuur van De Klinge waren echter voldoende om het vertrouwen van de ouders terug te winnen, want in 1867 waren er maar drie Belgische leerlingen meer in Clinge en de volgende jaren werd er zelfs helemaal geen melding meer gemaakt van buitenlandse schoolkinderen.[372]

 

In het laatste kwart van de negentiende eeuw drukten de kosten van het onderwijs enorm op de begroting van beide gemeenten. Het aantal schoolkinderen in Clinge groeide gestadig aan en de hoofdonderwijzers van de school van Clinge en de school van De Kauter dienden bijgestaan te worden door een hulponderwijzer.[373] De gemeenteraad rekende op een jaarlijkse subsidie van 1400 gulden voor de kosten van het lager onderwijs, maar daar werd slechts 900 gulden van bekomen.[374]

De toename van het aantal leerlingen zorgde er ook voor dat de schoollokalen te klein werden. Het gemeentebestuur stelde voor om de woning van de onderwijzer toe te voegen aan de school en een nieuwe onderwijzerswoning te bouwen. Dit zou een kost met zich mee brengen van bijna vijfduizend gulden.[375] De overheid ging echter niet akkoord met deze plannen en stelde voor om twintigduizend gulden te verlenen voor de bouw van nieuwe scholen. De gemeente zelf zou dertienduizend gulden moeten bijdragen. De gemeenteraad was furieus. Ze hadden een voorstel ingediend om de bestaande school te verbouwen dat veel goedkoper uit zou komen dan deze nieuwe plannen. Het schooltoezicht had hiermee echter geen genoegen genomen en omdat de gemeente toch zelf niets kon bijdragen had men toegestemd om een volledige nieuwe school te bouwen. De gemeenteraad was zelfs nog verder gegaan en had toegestemd om een derde school op te richten in het gehucht Kapellebrug. Ze hadden hiervoor plannen ingediend ingericht naar de in de laatste jaren in België gebouwde nieuwe scholen, meer dan voldoende voor deze gemeente, maar deze plannen werden afgekeurd. Het nieuwe plan van de rijksbouwkundige zou dubbel zoveel kosten als het oorspronkelijke plan. De gemeenteraad was van mening dat er veel goedkopere gebouwen konden worden geplaatst en dat de bijzondere constructie geheel en al buiten den bouwtrant in deze streken is en die vooral in deze gemeente met haar kleine eenvoudige woningen eene wanverhouding te weeg brengen, die ons aan bespottingen den vreemdelingen blootstelt.

De bestuurders besloten op hun beslissing terug te komen en maar één school te bouwen in Clingedorp en die ook toegankelijk te maken voor kinderen uit Kappelebrug.[376] Er kwam echter snel een bericht van de commissaris des konings dat de gemeente zich had vergist en slechts 3100 gulden moest bijdragen. De gemeenteraad besloot dan maar om het voorstel toch aan te nemen. Indien het financieel interessant was, hechtte men blijkbaar niet meer zoveel belang aan de experimentele constructie van de gebouwen.[377] De gemeente werd wel verplicht om voortaan een beperkt schoolgeld te heffen.[378]

            Door de oprichting van een derde school kwam er een hoofdonderwijzer bij op de loonlijst van de gemeente. Ondertussen was ook de school van De Kauter ( ondertussen Nieuw-Namen genoemd ) aan verbouwingen toe, zodat ook hier kosten werden gemaakt.[379] De overheid had de gemeente een jaarlijkse toelage van 2400 gulden beloofd voor de vaste kosten van het onderwijs. Men kreeg in 1885 echter maar 2000 gulden subsidie. De voorzitter dacht dat de subsidie van de gemeente aan de katholieke bewaarschool hier voor iets tussen zat. Deze toelage werd opgegeven en in 1887 kreeg men 2945 gulden subsidie van het rijk. De kosten van het onderwijs bleven echter nog steeds toenemen. In Clinge, Nieuw-Namen en Kapellebrug was er een hoofdonderwijzer in dienst. In Clinge en Nieuw-Namen was er ook nog een tweede en een derde onderwijzer aan het werk en ook in Kappelebrug werd de hoofdonderwijzer bijgestaan door een hulponderwijzer. Verder was er in alle drie de scholen een onderwijzeres voor de nuttige handwerken aanwezig.[380] De kosten van het lager onderwijs bedroegen in totaal 6490 gulden en slorpten tweederde van het totale budget van de gemeente op.[381]

Ook in het begin van de twintigste eeuw bracht het onderhoud van de scholen grote kosten met zich mee. Een stijging van het aantal leerlingen zorgde ervoor dat men nieuwe lokalen moest inrichten. Voor de financiering van deze werken diende men steeds bij de overheid te gaan aankloppen.[382] De jaarlijkse toelage voor de kosten van het onderwijs liep in deze periode op tot meer dan vijfduizend gulden.[383]

 

Het gemeentebestuur van De Klinge moest eveneens zware inspanningen doen om de school te vergroten. De kosten werden begroot op 24867 frank en de gemeente moest hiervan een kwart bijdragen.[384] In de eerste helft van de jaren 1880 kreeg het gemeentebestuur moeilijkheden om het loon van hun onderwijzers uit te betalen. De overheid had hen een toelage beloofd van 3800 frank voor de vaste kosten van het lager onderwijs, maar hiervan werd uiteindelijk slechts 2600 frank uitgekeerd.[385]

            Dit had alles te maken met de financiële gevolgen van de schooloorlog. De liberale regering Frère-Van Humbeeck ( 1878-1884 ) voerde een laïciserende politiek en het wetsontwerp van Van Humbeeck van 1879 in verband met het onderwijs lag volledig in de lijn van deze politiek. Op het platteland was het gemeentelijk onderwijs tot dan volledig in de klerikale sfeer gebleven. De nieuwe wet streefde er naar de gemeentelijke autonomie op het gebied van onderwijs in te perken ten gunste van de staat om op die manier een einde te maken aan de katholieke machtspositie.

De wet riep een georganiseerde verzetsactie van het katholieke kamp op. De situatie escaleerde en er ontketende zich een ware ideologische burgeroorlog. De Kerk weigerde sacramenten te verlenen aan al wie de openbare school steunde. Tegelijkertijd werd er een grote campagne opgezet om vrije lagere scholen op te richten.[386]

            In De Klinge miste deze campagne zijn uitwerking niet. Kort na de wet van 1879 werden er vrije scholen opgericht in de gemeente en deze werden door bijna de algemeenheid der schoolkinderen bezocht.[387] De gemeente kreeg in deze periode dus ook minder subsidies. Het gemeentebestuur kon de lonen van hun onderwijzers niet langer betalen en de enige mogelijkheid die de gemeenteraad zag om de kosten van het onderwijs te verminderen was de gemeenteschool opnieuw gemengd maken. Er waren amper vijf à zes kinderen die de officiële meisjesschool bijwoonden waardoor deze samenvoeging weinig nadelige gevolgen zou hebben.[388] De gemeentelijke jongensschool had trouwens ook slechts twintig à dertig leerlingen, terwijl de vrije scholen 250 kinderen op hun schoolbanken hadden.[389]

            In augustus 1884 braken er in De Klinge onlusten uit ten gevolge van de schoolstrijd. De inwoners van De Klinge wilden dat de nieuwe wet op het onderwijs afgeschaft werd. Ook het gemeentebestuur was van oordeel dat de wet beter opgeheven kon worden: Overwegende dat de schoolwet van den 1e juli 1879 een aanhoudende oorzaak is van verdeeldheid, van nutteloze en overtollig geldverspilling. Besluit eenpariglijk aan de wetgevende kamers aan te vragen dat de ongelukswet van 1 juli 1879 over het lager onderwijs zo spoedig mogelijk zou afgeschaft worden en vervangen worden door een nieuwe wet opgemaakt in den breedsten zin van vrijheid.[390]

            De liberalen werden in de verkiezingen van 1884 afgestraft voor hun vernieuwende maatregelen en de katholieken kwamen aan de macht.[391] Dit gaf het gemeentebestuur van

De Klinge de kans om orde op zaken te stellen. Men besloot om de vrije jongens- en meisjesschool aan te nemen en de gemeentelijke meisjesschool af te schaffen. Men vroeg ook toestemming om de gemeentelijke jongensschool te sluiten.[392] De aangenomen jongensschool kreeg voortaan een vaste vergoeding van 1200 frank van de gemeente, terwijl de vrije meisjesschool kon rekenen op een jaarlijkse vergoeding van 1000 frank. Er hadden zich bij het gemeentebestuur echter 28 gezinshoofden aangemeld die het behoud van een gemeenteschool wensten. Het gemeentebestuur wees er op dat deze gezinshoofden zonder ondervinding verklaren dat de privaatscholen aan hunne wenschen niet beantwoorden en dat de aanvragers behalve drij allen arm of geringe ingezetenen zijn, die niets kunnen bijdragen tot de bestrijding der kosten.[393] De gemeente was echter wettelijk verplicht om een gemeenteschool te behouden en koos er dan maar voor om de aangenomen jongensschool met de gemeenteschool te versmelten en de onderwijzer van de vrije school tot tweede onderwijzer van de gemeenteschool te benoemen.[394]

            Het onderwijs bleef ook na deze maatregelen een grote verliespost voor de gemeente. De schoolbegroting beliep 5118 frank.[395] De gemeente moest onder andere veertig procent van het wachtgeld van de ontslagen onderwijzeres bijdragen.[396] Bovendien kon de gemeente slechts rekenen op één frank subsidie per inwoner. De gemeente had in deze periode ongeveer 2200 inwoners, waardoor men dus jaarlijks bijna drieduizend frank moest vrijmaken voor de kosten van het onderwijs.[397] Tot aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog zou het financieren van het onderwijs de nodige kopzorgen met zich meebrengen voor de bestuurders van De Klinge.

 

Wat zijn nu de belangrijkste vaststellingen in verband met het onderwijs? Tot 1830 bleven de kinderen uit Clinge school lopen in De Klinge. Na de Belgische Revolutie werd dit door de Nederlandse autoriteiten verboden. Het zou echter tot 1848 duren voor er een school werd gebouwd in Clinge en de inwoners van het gehucht De Kauter bleven zelfs tot 1865 op hun honger zitten. De jaren voordien waren de rijkste kinderen echter alweer welkom in de Belgische scholen. Doordat de kwaliteit van het onderwijs in De Klinge te wensen overliet, gingen rond het midden van de negentiende eeuw bijna alle kinderen uit De Klinge wiens ouders het schoolgeld konden betalen naar de school van Clinge. Toen de nieuwe onderwijzer van De Klinge in opspraak kwam wegens zedenfeiten, trokken er weer een aantal kinderen uit De Klinge de grens over om in Clinge school te lopen. In 1867 werd er echter voor het laatst melding gemaakt van buitenlandse leerlingen.

            In het laatste kwart van de negentiende eeuw drukten de schoolkosten erg zwaar op de begroting van beide gemeenten. In Clinge waren de scholen aan vernieuwing toe en werd er zelfs een derde school opgericht in het gehucht Kapellebrug wat voor een aanzienlijke stijging van de jaarlijkse schooluitgaven zorgde. Het gemeentebestuur van De Klinge kreeg dan weer te kampen met de gevolgen van de schoolstrijd. Er werden vrije scholen opgericht in de gemeente en de gemeentescholen werden nog amper bezocht. Na verloop van tijd kon men de gemeentelijke jongensschool samensmelten met de vrije jongensschool en de gemeentelijke meisjesschool opheffen. Ook toen nog diende het gemeentebestuur jaarlijks drieduizend frank vrij te maken voor de kosten van het onderwijs.

 

5.2 Parochie

 

De Clingenaren bezochten sinds de zeventiende eeuw de kerk van De Klinge. Toen in 1815 de gemeente La Clinge gesplitst werd, bleven De Klinge en Clinge samen één parochie vormen. Dit zorgde ervoor dat de inwoners van Clinge elke zondag en op andere feestdagen naar de kerk van De Klinge trokken. Vele belangrijke momenten in hun leven, zoals het huwelijk en het doopsel van hun kinderen, werden in De Klinge gevierd. Verder werden de overleden Clingenaren begraven op het gewijde kerkhof van De Klinge.[398]

De kerkelijke eenheid schiep zonder twijfel een band tussen de inwoners van beide dorpen. Ook in de moeilijke periode kort na de Belgische Revolutie bleven de Clingenaren de kerk bezoeken. Er was echter één inwoner van De Klinge die problemen had met deze situatie. In een brief aan de provincie deed P.J. Vergauwen zijn beklag over het feit dat de burgemeester van Clinge een ereplaats had in de kerk van zijn gemeente. De gouverneur wees er op dat de burgemeester van de Hollandse Clinge, alsmede de Roomsch Catholique inwoners dier gemeente eene jaarlijksche som betalen tot het bezoldigen van de onderpastoor en aldus tregt hebben evenals de inwoners van de Waesche Clinge. De Clingenaren hadden dus evenveel rechten als de Belgische parochianen.[399] Deze Vergauwen woonde nog maar vier jaar in De Klinge. Hij was dus nog niet echt vertrouwd met de plaatselijke gebruiken en ik denk dan ook niet dat zijn negatieve houding als representatief voor de rest van de bevolking mag gezien worden.

 

Het Nederlandse staatsbestuur deelde blijkbaar wel de mening van Vergauwen dat deze kerkelijke eenheid ongedaan moest worden gemaakt. In het stuk over de Belgische Revolutie is duidelijk naar voor gekomen dat de revolutionairen vooral in de katholieke gemeenten van Oost-Zeeuws-Vlaanderen op bijval konden rekenen. De overheid dacht dat de pastoors het volk hadden warm gemaakt voor de revolutieplannen. In deze context kan ik mij indenken dat de Nederlandse overheid het bezoeken van een katholieke kerk op vijandig grondgebied als een risico beschouwde.

In 1834 vatte de regering dan ook het plan op om een parochiale kerk te stichten in Clinge. Deze plannen werden echter niet uitgevoerd door het gebrek aan interesse bij de Clingenaren. Ze reageerden erg onverschillig op de bouwplannen en weigerden om een kleine som bij te dragen.[400] Het lijkt er dus op dat de Clingenaren op dat moment best tevreden waren met de bestaande kerkelijke eenheid.

 

De volgende decennia bleef de situatie ongewijzigd. In 1847 stond de kerk echter op instorten en moest ze afgebroken worden. Het jaar nadien begon men met de opbouw van een nieuwe kerk. De kosten werden op 35000 frank geraamd.[401] De Clingenaren hielpen mee bij de oprichting van de nieuwe kerk.[402] De bevolking van beide dorpen groeide echter gestadig aan in deze periode en in 1858 stelde men vast dat het kerkgebouw te klein was om aan alle gelovigen plaats te bieden.[403]

 

Datzelfde jaar werd er in het gehucht De Kauter een kerk opgericht. De inwoners van

De Kauter hadden tot dan deel uitgemaakt van de parochie Kieldrecht, maar zouden voortaan de zelfstandige parochie Nieuw-Namen vormen. De gelovigen van het gehucht Clinge, bleven tot de parochie De Klinge behoren. Zij reageerden erg verbolgen op de stichting van de parochie Nieuw-Namen: Niettegenstaande met kracht tegen de stichting op het gehucht de Kauter en niet in de kom der gemeente, waartoe meer dan eens vruchtbare pogingen zijn in het werk gesteld is geprotesteerd is het niet mogen gelukken den wensch en het algemeen verlangen van het meerendeel der gegoede inwoners in de kom der gemeente te bevredigen.[404] Uit dit citaat blijkt dat de Clingenaren naar een eigen parochiekerk streefden. Het lijkt er dus op dat ze niet langer tevreden waren over de vereniging met De Klinge.

De beperkte grootte van de kerk zou hier iets mee te maken kunnen hebben. Hoe dan ook zorgde de oprichting van een kerk in De Kauter voor verzuurde relaties tussen de inwoners van dit gehucht en de overige Clingenaren. Volgens het gemeentebestuur was de enige mogelijkheid om de verdraagzaamheid te herstellen de stichting eener kerk in de kom der gemeente.[405]

Het zou echter nog een aanzienlijke tijd duren vooraleer Clinge de verhoopte kerk kreeg. In de paragraaf over lokale politiek is duidelijk geworden dat er in het begin van de jaren 1870 onenigheid was tussen de hoogste bestuurders van beide gemeenten. Dit leidde tot het ontslag van de burgemeester van Clinge. De burgemeester wilde bij zijn afscheid echter tegemoetkomen aan het vurig verlangen der bewoners van Z. Clinge… … een eigen kerk te hebben en bood daarom tienduizend gulden aan om tot oprichting eener eigen parochie te geraken. Ook zijn stiefdochter bleek bereid om tienduizend gulden bij te dragen. Hun plannen vielen bij de bisschop van Breda in goede aarde en er mocht een parochie worden opgericht op voorwaarde dat er nog meer mensen bereid waren om een bijdrage te leveren. Een huis aan huis inzameling leverde nog eens 8000 gulden op.[406] Dit zorgde ervoor dat de bisschop op 15 maart 1875 de oprichting van de parochie Clinge kon bezegelen.[407]

 

De Clingenaren moesten vanaf dan niet meer elke zondag de kerk van hun buurgemeente bezoeken. De stichting van de parochie Clinge zorgde zonder twijfel voor een vermindering van de contacten van de Clingenaren met de De Klingenaren. Het wegblijven van de Clingenaren had alvast negatieve gevolgen voor de handelaars van De Klinge: Overwegende dat de kerkelijke afscheiding van Clinge Zeeland, onlangs tot afzonderlijke parochie ingericht, een aanzienlijk nadeel aan onze neringdoenden heeft veroorzaakt.[408]

 

Een volgende stap in de verwijdering tussen de twee gemeenten was het afschaffen van de gemeenschappelijke kermis. Reeds in 1876 werd er door de caféhouders van Clinge een verzoek ingediend om een eigen kermis te organiseren. De raad stond open voor dit voorstel, maar de inwoners wilden van geen scheiding van de kermis weten. In 1883 werd er opnieuw een verzoek ingediend door de tappers en herbergiers uit Clinge om midden juli een kermis te mogen organiseren. Raadslid Smet vond echter dat de kermis niet alleen wordt ingesteld om de herbergiers en tappers een grooter debiet te bezorgen maar hoofdzakelijk om al de ingezetenen een paar feestdagen te geven en er alzoo ook van die zijde een beroep van belangstelling behoorde te worden gegeven. Het was immers sinds jaar en dag de gewoonte om de kermis te vieren midden augustus samen met de bewoners van De Klinge en Smet vond dat dit oude gebruik niet kon worden afgeschaft zonder uitdrukkelijk verlangen van de inwoners. De gemeenteraad besloot dan ook het verzoek van de herbergiers niet in te willigen.[409]

De Clingenaren moesten overigens niet voor hun Belgische buren onderdoen voor wat bier drinken betrof. Het gemeentebestuur meldde immers dat de plaatselijke belasting op de sterke dranken erg weinig opbracht ten gevolge van de meer Belgische gewoonten dezer grensgemeente om bier in plaats van sterken drank te gebruiken.[410]

            Twee jaar na deze laatste aanvraag, dienden een aantal inwoners van Clinge opnieuw een zelfde verzoek in. Raadslid Smet wees er op dat de kermis in de laatste jaren, voor deze gemeente van geringe betekenis is geweest en de oorzaak daarvan is gelegen in de meerdere aantrekkelijkheid die het dorp Clinge Waes in dat opzicht aanbied. De gemeenteraad stemde deze keer wel in met het verzoek en vanaf 1885 vierden de De Klingenaren en de Clingenaren op een ander tijdstip kermis.[411] 

 

De Klinge en Clinge bleven dus tot in 1875 samen een parochie vormen. In de eerste helft van de negentiende eeuw hadden de inwoners geen problemen met deze situatie. Op het einde van de jaren 1850 werd de parochiekerk echter te klein. Toen er in 1858 een parochie werd ingericht in het gehucht De Kauter, begonnen de Clingenaren naar een zelfstandige parochie te streven. Een conflict tussen de burgemeester van Clinge en die van De Klinge, deed de eerstgenoemde besluiten een financiële inspanning te leveren om aan de wil van zijn inwoners te voldoen. Dit leidde tot de oprichting van de parochie Clinge in 1875. In 1885 werd de verwijdering tussen beide dorpen verder gezet door het afschaffen van de gemeenschappelijke kermis.

 

5.3 Huwelijken

 

5.3.1 Huwelijken De Klinge

 

Het aantal huwelijken tussen een inwoner van De Klinge en een inwoner van Clinge, kan mij helpen om een beeld te vormen van de relaties tussen de inwoners van beide dorpen. Het lijkt immers niet meer dan logisch dat dorpsgemeenschappen die met elkaar goede contacten onderhielden veel huwelijkspartners uitwisselden.

 

 

            In bijlage is een tabel opgenomen die een overzicht biedt van de huwelijken die in De Klinge zijn afgesloten in de periode 1815-1919.[412] Per jaar heb ik de woonplaats van de huwelijkspartners van de De Klingenaren weergegeven. Wanneer men al de resultaten samen telt, blijken 53 procent van de huwelijken afgesloten te zijn tussen twee inwoners van

De Klinge. De Nederlandse buurgemeente Clinge was goed voor vijftien procent van de huwelijkspartners, terwijl Sint-Gillis-Waas slechts zeven en een half procent van de partners leverde. Een aantal andere dorpen uit de buurt zoals Kemzeke, Vrasene, Meerdonk en het Zeeuws-Vlaamse Sint-Jan-Steen zorgden elk voor ongeveer twee procent van de bruiden of bruidegoms.

            Wat kan ik nu uit deze cijfers besluiten? Enerzijds blijkt het aantal huwelijken tussen De Klingenaren onderling veel hoger te liggen dan het aantal huwelijken tussen

De Klingenaren en Clingenaren. Dit wijst er toch op dat het overdreven zou zijn om te stellen dat de inwoners van beide dorpen samen één dorpsgemeenschap vormden. Indien ze werkelijk één gemeenschap vormden, zou men toch verwachten dat deze cijfers dichter bij elkaar zouden liggen. Anderzijds valt het op dat de gemeente Clinge dubbel zoveel huwelijkspartners leverde als Sint-Gillis-Waas en meer dan vijfmaal zoveel als andere dorpen uit de buurt. Dit toont dan weer aan dat er wel degelijk een nauwe band was tussen de inwoners van beide dorpen.

            Een logische vraag die zich hier opwerpt is of er doorheen de onderzoeksperiode een evolutie te bemerken is in het aantal huwelijken tussen Clingenaren en De Klingenaren. Wanneer ik de gegevens uit de tabel die in bijlage is opgenomen rechtsreeks op een grafiek weergeef, bekom ik een curve met veel pieken en dalen waaruit niets valt af te leiden. Om het

toeval er een beetje uit te filteren heb ik de gegevens gebundeld in periodes van vijf jaar.[413]

 

Verder heb ik ervoor gekozen om de gegevens niet in absolute cijfers, maar wel in procentenweer te geven. In de loop van de onderzoeksperiode nam namelijk samen met de bevolking van De Klinge ook het aantal huwelijken toe en een grafiek in absolute cijfers zou op deze manier een vertekend beeld geven. De grafiek op de vorige bladzijde is volgens de hier beschreven richtlijnen opgesteld.

            De grafiek toont de evolutie van de gemengde huwelijken.[414] Er zijn een aantal zaken die direct in het oog springen. Zo valt het op dat er in de periode voor de Belgische Revolutie weinig gemengde huwelijken voorkwamen. Het is moeilijk om hiervoor een verklaring te vinden. Een mogelijkheid is dat men in deze periode nog geen nauwkeurig onderscheid maakte tussen het Oost-Vlaamse en het Zeeuwse Clinge in de administratie. Na 1830 nam het aantal onderlinge huwelijken echter een grote vlucht. Tussen 1846 en 1855 kwamen er opnieuw weinig gemengde huwelijken voor. Waarschijnlijk was het in deze crisisperiode voor een Clingenaar niet erg aanlokkelijk om met een inwoner van de noodlijdende Belgische buurgemeente te trouwen. Na deze crisisperiode vertoont de curve weer een stijgende trend. Een tiental jaar later begon het aantal gemengde huwelijken echter af te nemen om een absoluut dieptepunt te bereiken in de periode 1876-1885. In de vorige hoofdstukken is meermaals gebleken dat er in deze periode sprake was van verzuurde relaties tussen de inwoners van de respectievelijke gemeenten. De evolutie van het aantal gemengde huwelijken ligt volledig in de lijn van deze vaststelling. Het aantal gemengde huwelijken lijkt dus een valabele waardemeter voor de relaties tussen Clinge en De Klinge. Na 1885 kan men een langzaam herstel van het aantal gemengde huwelijken bemerken. In het eerste decennium van de twintigste eeuw trouwden zelfs meer dan vijfentwintig procent van de De Klingenaren met een partner uit Clinge. Indien het aantal gemengde huwelijken inderdaad een goede waardemeter is, wijst dit er dus op dat de relaties tussen de beide dorpen terug verbeterd waren. Dit zou ook kunnen verklaren waarom er in deze periode geen melding meer werd gemaakt van nachtelijke baldadigheden van Clingenaren in De Klinge en waarom de beproefde De Klingenaren bij de aanvang van de Eerste Wereldoorlog konden rekenen op de welwillende steun van hun meer fortuinlijke buren. Aan het einde van de onderzoeksperiode maakt de curve weer een opmerkelijke daling. Deze moet natuurlijk in verband gebracht worden met de Eerste Wereldoorlog. In deze periode was de grens afgesloten en konden er geen huwelijken tussen De Klingenaren en Nederlanders ingeschreven worden in De Klinge. Het aantal onderlinge huwelijken kan in deze periode dan ook niet gebruikt worden om de relaties tussen de respectievelijke dorpsgemeenschappen te meten.

 

5.3.2 Huwelijken Clinge

 

Ook in Clinge werden er gemengde huwelijken ingeschreven in de huwelijksakten. Net als voor De Klinge, heb ik al de huwelijken die in Clinge zijn afgesloten in de periode 1815-1919 in een tabel gegoten.[415] Per jaar heb ik de woonplaats van de huwelijkspartners van de Clingenaren weergegeven. Het blijkt dat ook in Clinge meer dan de helft van de huwelijken plaatsvonden tussen Clingenaren onderling. Tien procent van de Clingenaren vond een huwelijkspartner in Kieldrecht en negen procent trouwde met een inwoner van De Klinge. Meerdonk en Sint-Jan-Steen leverden elk ongeveer vijf procent van de partners. Verder trouwde men ook geregeld met inwoners van Hulst, Sint-Gillis-Waas, Vrasene en Kemzeke. Het is opvallend dat Clingenaren die niet trouwden met een andere inwoner van Clinge, hun partners meestal in België gingen zoeken. Slechts twaalf procent van de Clingenaren trouwde met een Nederlander van buiten de gemeente, terwijl meer dan één/derde van de inwoners voor een partner uit België koos.

            Deze cijfers leiden tot dezelfde conclusie als de cijfers over de huwelijken in De Klinge. Het percentage Clingenaren dat onderling trouwde lag veel hoger dan het percentage gemengde huwelijken. De inwoners van Clinge en De Klinge vormden dus afzonderlijke gemeenschappen. Het valt echter ook hier op dat er veel meer huwelijken voorkwamen tussen een Clingenaar en iemand uit De Klinge, dan tussen een Clingenaar en een inwoner van de meeste andere gemeenten uit de buurt. De situatie is hier iets complexer dan bij de huwelijken van De Klinge, omdat ook Kieldrecht veel partners leverde. In het eerste hoofdstuk heb ik uitgelegd dat het dorp Kieldrecht en het gehucht De Kauter, net als De Klinge en de kom van de gemeente Clinge, met elkaar vergroeid zijn. Het is dus logisch dat er heel wat huwelijken plaatsvonden tussen inwoners van De Kauter en Kieldrecht. De huwelijkscijfers tonen alvast aan dat de Clingenaren nauwe relaties hadden met de inwoners van De Klinge en Kieldrecht.

            Ik heb het percentage gemengde huwelijken op een grafiek weergegeven om te zien of er in de loop van de onderzoeksperiode een evolutie waar te nemen is. De grafiek is op dezelfde manier opgesteld als de grafiek die de gemengde huwelijken van De Klinge weergeeft. Ik heb ook de huwelijken tussen Clingenaren en Kieldrechtenaren in de grafiek opgenomen.

De curve van de gemengde huwelijken in Clinge vertoont zowel verschillen als gelijkenissen met de curve van het aantal gemengde huwelijken in De Klinge. 


 

Zo werden er in de periode voor de Belgische onafhankelijkheid opvallend meer huwelijken tussen De Klingenaren en Clingenaren afgesloten in Clinge dan in De Klinge. Het eerste decennium van de Belgische onafhankelijkheid liggen de cijfers dan weer erg laag. Wellicht verkozen de Clingenaren in deze periode om hun huwelijk in De Klinge te laten plaatsvinden, aangezien de curve van het aantal gemengde huwelijken in De Klinge na 1830 een hoogtepunt kende. Vanaf 1840 liggen de cijfers vrij hoog om in 1851-1855 een nieuw dal te bereiken. Ook in De Klinge lag het percentage gemengde huwelijken rond de eeuwwisseling erg laag. Bij mijn analyse van die grafiek heb ik reeds vermeld dat het voor Clingenaren in deze crisisperiode weinig aanlokkelijk moet zijn geweest om met een inwoner van de noodlijdende gemeente De Klinge te trouwen. Het percentage gemengde huwelijken ging de volgende decennia weer langzaam de hoogte in. In 1881-1885 kwam de curve echter opnieuw in een diep dal terecht. Op de grafiek over De Klinge had dit dal zich reeds vijf jaar eerder afgetekend. In Clinge duurde het dus blijkbaar iets langer voor de verzuurde relaties tussen beide dorpsgemeenschappen inwerkten op het aantal gemengde huwelijken. Na dit dal klimt de curve snel terug naar een normaal niveau. Dit is een opmerkelijke vaststelling, aangezien in 1885 de gemeenschappelijke kermis van De Klinge en Clinge afgeschaft werd. De beide dorpen vierden voortaan apart, maar dit had dus geen gevolgen voor het aantal onderlinge huwelijken. In de eerste decennia van de twintigste eeuw lag het aantal huwelijken tussen Clingenaren en De Klingenaren echter opvallend laag.

Ik heb de curve van Kieldrecht ook weergegeven op de grafiek, om aan te tonen dat die een ander verloop kent dan die van De Klinge. Het enige wat beide curves met elkaar gemeen hebben, zijn de lage waarden in het eerste decennium na de Belgische onafhankelijkheid. In andere periodes kent de curve van Kieldrecht soms een stijgend verloop, terwijl die van De Klinge daalt of omgekeerd. Het is moeilijk voor mij om de dalen en pieken in de Kieldrechtse curve te verklaren. Misschien zou een studie over het grensgebied Kieldrecht/De Kauter hierop een antwoord kunnen bieden. Het dorp Kieldrecht valt buiten mijn onderzoeksruimte, maar hier ligt zonder twijfel een mogelijkheid voor verder onderzoek.

 

5.3.3 De gemengde huwelijken samengeteld

 

Het is niet duidelijk welke beweegredenen gemengde koppels hadden om in De Klinge dan wel in Clinge te trouwen. Er komen geen overlappingen voor. Men liet zich registreren in Clinge of in De Klinge, maar nooit in beide dorpen. Het geslacht speelde alvast geen enkele rol in deze keuze. Verder leken ook het beroep en de sociale status niet bepalend te zijn. Aan beide kanten van de grens waren er zowel gemengde koppels die een arm beroep uitoefenden, als koppels die een beroep hadden met meer aanzien.[416] Een mogelijkheid zou zijn dat men zich in het dorp liet registreren dat men als woonplaats had uitgekozen. Het kan echter ook zijn dat men gewoon een willekeurige keuze maakte.

Om een totaalbeeld te krijgen van het aantal huwelijken tussen Clingenaren en

De Klingenaren, heb ik de gegevens van de twee vorige grafieken samengebracht op één grafiek. Deze grafiek is weergegeven op de volgende bladzijde. Het zijn opnieuw dezelfde periodes die in het oog springen: het dal rond de eeuwwisseling, het dieptepunt ten tijde van de verzuurde relaties en de steile daling naar aanleiding van de Eerste Wereldoorlog. Het valt ook op dat er in de periode 1831-1845 het meeste gemengde huwelijken voorkwamen. Dit is een beetje merkwaardig omdat de curve van de gemengde huwelijken in Clinge in deze periode juist erg lage waarden kent. De grafiek op pagina 141 toont aan dat deze lage waarden gecompenseerd werden door het grote aantal gemengde huwelijken die in De Klinge werden ingeschreven in deze periode. Kort na de Belgische Revolutie verkozen de gemengde koppels trouwen in België boven trouwen in Nederland. Vanaf 1861 tot het einde van de negentiende eeuw werd Clinge populairder dan De Klinge. De eerste decennia van de twintigste eeuw bleek het merendeel van de gemengde huwelijken opnieuw in De Klinge plaats te vinden. Welke beweegredenen de koppels er toe brachten om in De Klinge dan wel in Clinge te trouwen is zoals eerder gezegd niet echt duidelijk.

 

Dit wil echter niet zeggen dat de analyse van de huwelijkscijfers geen interessante resultaten heeft opgeleverd. In beide dorpen kwamen er veel meer huwelijken tussen twee inwoners uit de gemeente voor, dan huwelijken tussen een Clingenaar en een De Klingenaar. Dit wijst erop dat de twee dorpen wel degelijk aparte gemeenschappen vormden.

 

 

 

Anderzijds wisselden De Klinge en Clinge wel genoeg huwelijkspartners uit om te kunnen besluiten dat er nauwe banden waren tussen beide dorpen. Wanneer de gemengde huwelijken uitgezet worden op een grafiek blijken er een aantal periodes te zijn, waarin het aantal gemengde huwelijken een opvallend dal doormaakte. Dit is vooreerst het geval in het midden van de negentiende eeuw. In deze periode had de gemeente De Klinge erg te lijden onder de aardappelcrisis en het was voor Clingenaren dan ook niet echt aanlokkelijk om met een inwoner uit deze noodlijdende gemeente te trouwen. Ook tussen 1876-1885 tekende er zich een opvallend dal af. In vorige hoofdstukken is reeds naar voor gekomen dat de relaties tussen de De Klingenaren en de Clingenaren niet al te best waren in deze periode. Na enkele conflicten rond behoeftigen kwam er in 1875 een einde aan de kerkelijke eenheid van de twee gemeenten en de daaropvolgende jaren kreeg De Klinge te kampen met nachtelijke baldadigheden van Clingenaren. Het aantal gemengde huwelijken klom, ondanks het afschaffen van de gemeenschappelijke kermis, echter snel terug naar een normale waarde. In het tweede decennium van de twintigste eeuw kwam er opnieuw een forse daling van het aantal gemengde huwelijken. Deze keer waren het niet verslechterde relaties, maar wel het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog die aan de basis lagen van deze daling. Naast deze drie dalen, is er ook een piekperiode die duidelijk in het oog springt. In de eerste vijftien jaar na de Belgische Revolutie lag het aantal gemengde huwelijken erg hoog. Dit is opnieuw een bevestiging van het feit dat de relaties tussen de inwoners van beide dorpen in de eerste helft van de negentiende eeuw erg goed waren.

 

5.4 Besluit

 

Ook op cultureel gebied zorgde het leven aan de grens voor eigenaardigheden. Tot 1830 konden de Clingse kinderen zonder probleem de school van De Klinge bezoeken, maar na het uitbreken van de Belgische Revolutie werd dit door de Nederlandse overheid verboden. Pas in 1848 werd er door het gemeentebestuur van Clinge een school opgericht. De kinderen van het gehucht De Kauter moesten zelfs tot 1865 wachten op een eigen school. Ondertussen konden de rijkste kinderen echter al opnieuw terecht in de Belgische scholen. Na de oprichting van de school in Clinge trokken er ook heel wat kinderen uit De Klinge naar de school van hun Nederlandse buurgemeente. Dit was uit onvrede met het niveau van het onderwijs dat door de onderwijzer van De Klinge werd gegeven. Indien de kwaliteit van het onderwijs aanvaardbaar was, verkozen de ouders van de grensgemeenten hun kinderen in hun eigen gemeente school te laten lopen. Na 1867 werd er dan ook geen melding meer gemaakt van buitenlandse leerlingen.

 

Een ander merkwaardig cultureel feit was dat De Klinge en Clinge tot diep in de negentiende eeuw samen een parochie bleven vormen. De Nederlandse overheid probeerde al snel om deze kerkelijke eenheid ongedaan te maken, maar de Clingenaren zagen geen graten in de samenwerking met de De Klingenaren en het voorstel van het staatsbestuur om een kerk op te bouwen in Clinge werd afgewezen. Op het einde van de jaren 1850 werd de parochiekerk echter te klein. Tegelijkertijd kreeg het gehucht De Kauter een eigen parochie. De Clingenaren begonnen daardoor ook naar een zelfstandige parochie te streven. Een conflict tussen de burgemeester van De Klinge en die van Clinge, leidde tot het ontslag van de Clingse burgervader. Bij zijn afscheid wilde hij een financiële inspanning doen om aan de wil van zijn inwoners te voldoen. Dit leidde tot de oprichting van de parochie Clinge in 1875. In de vorige hoofdstukken is reeds gebleken dat er in het begin van de jaren 1870 strubbelingen waren tussen de beide gemeenten. De afscheuring van de parochie Clinge bezegelde de verzuurde relaties. De verwijdering tussen beide dorpen werd in 1885 verder gezet door het afschaffen van de gemeenschappelijke kermis.

 

Deze verzuurde relaties beïnvloedden ook het aantal gemengde huwelijken. Bij een analyse van het aantal huwelijken tussen een De Klingenaar en een Clingenaar valt meteen op dat er in de periode 1876-1885 zeer weinig gemengde huwelijken voorkwamen. Andere dalen situeren zich in het midden van de negentiende eeuw, naar aanleiding van de crisis, en in het tweede decennium van de twintigste eeuw ten gevolge van de Eerste Wereldoorlog. In de periode 1830-1845 kwamen er opvallend veel gemengde huwelijken voor. Ook toen waren er echter veel meer huwelijken tussen twee inwoners uit de gemeente, dan huwelijken tussen een Clingenaar en een De Klingenaar. Beide dorpen vormden dus wel degelijk aparte gemeenschappen. Het is echter wel zo dat uit de frequentie van de gemengde huwelijken blijkt dat er nauwe contacten waren tussen beide gemeenten.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[350] SAH, GA Clinge, GR 14 november 1828.

[351] idem

[352] De afstand De Kauter-Clinge was anderhalf uur te voet en de afstand Kappellebrug-Clinge was een half uur stappen.

[353] SAH, GA Clinge, GR 14 november 1828.

[354] SAH, GA Clinge, GR 30 november 1829.

[355] SAH, GA Clinge, GR 29 augustus 1831; zoals in 4.2 gezien was de gemeenschap tussen beide dorpen niet volledig doorbroken aangezien men de kerk van De Klinge bleef bezoeken en de landbouwers van De Klinge hun gronden in Clinge bleven bewerken.

[356] SAH, GA Clinge, GR 29 augustus 1831.

[357] SAH, GA Clinge, GR 22 juli 1848.

[358] SAH, GA Clinge, GR 9 september 1848 en 14 maart 1849.

[359] SAH, GA Clinge, GR 30 september 1859.

[360] SAH, GA Clinge, GR 4 september 1860.

[361] SAH, GA Clinge, GR 4 juli 1862.

[362] SAH, GA Clinge, JV 1864.

[363] SAH, GA Clinge, JV 1862.

[364] SAH, GA Clinge, GR 30 september 1859.

[365] GHSGW, GA De Klinge, GR 3 september 1855.

[366] GHSGW, GA De Klinge, GR 28 november 1828.

[367] GHSGW, GA De Klinge, GR 15 september 1835.

[368] GHSGW, GA De Klinge, GR 5 november 1852.

[369] GHSGW, GA De Klinge, GR 13 augustus 1865 en 25 september 1865.

[370] SAH, GA Clinge, JV 1863.

[371] SAH, GA Clinge, JV 1864.

[372] SAH, GA Clinge, JV 1867.

[373] SAH, GA Clinge, GR 25 september 1879.

[374] SAH, GA Clinge, GR 18 december 1879.

[375] SAH, GA Clinge, GR 28 april 1880 en 20 mei 1880.

[376] SAH, GA Clinge, GR 23 mei 1883.

[377] SAH, GA Clinge, GR 31 mei 1883.

[378] SAH, GA Clinge, GR 26 juli 1883.

[379] SAH, GA Clinge, GR 20 januari 1885.

[380] SAH, GA Clinge, GR 30 december 1891.

[381] SAH, GA Clinge, GR 29 oktober 1890.

[382] SAH, GA Clinge, GR 26 juli 1906.

[383] SAH, GA Clinge, GR 29 oktober 1907.

[384] GHSGW, GA De Klinge, GR 15 juni 1877 en 21 november 1877.

[385] GHSGW, GA De klinge, GR 3 januari 1883.

[386] WITTE( Els );CRAYBECKS( Jan ) en MEYNEN( Alain ). Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1997, pp. 93-94.

[387] GHSGW, GA De Klinge, GR 8 oktober 1884.

[388] GHSGW, GA De Klinge, GR 28 april 1884.

[389] GHSGW, GA De Klinge, GR 8 oktober 1884

[390] GHSGW, GA De Klinge, GR 10 augustus 1884.

[391] WITTE( Els );CRAYBECKS( Jan ) en MEYNEN( Alain ). Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1997, p95.

[392] GHSGW, GA De Klinge, GR 8 oktober 1884.

[393] GHSGW, GA De Klinge, GR 18 november 1884.

[394] GHSGW, GA De Klinge, GR 26 december 1884.

[395] GHSGW, GA De Klinge, GR 16 maart 1885.

[396] GHSGW, GA De Klinge, GR 25 maart 1885.

[397] GHSGW, GA De Klinge, GR 11 september 1885.

[398] RAB, GMA De Klinge, nr 34, Uitgaande BW, brief van de burgemeester aan de militaire commandant van Sint-Gillis, 30 juli 1831.

[399] RAG, provinciearchief 1830 - 1850, nr. 230 ( 361B/16 ), Klachten tegen de burgemeesters en schepenen De Klinge, brief van Vergauwen, 22 juni en 11 augustus 1831 .

[400] VERBUNT ( Chris ). Een gouden jubileum van de parochie van de H. Henricus. Clinge, s.n., s.d. p3.

[401] GHSGW, GA De Klinge, JV 1848.

[402] VERBUNT ( Chris ). Een gouden jubileum van de parochie van de H. Henricus. Clinge, s.n, s.d., p3. Het is niet duidelijk op welke manier de Clingenaren meehielpen. Het kan zowel om financiële als materiële hulp gaan.

[403] GHSGW, GA De Klinge, JV 1858.

[404] GHSGW, GA De Klinge, JV 1858.

[405] Idem

[406] VERBUNT ( Chris ). Een gouden jubileum van de parochie van de H. Henricus. Clinge, s.n, s.d.,p4.

[407] GHSGW, GA De Klinge, GR 23 april 1875.

[408] GHSGW, GA De Klinge, GR 23 mei 1886.

[409] GHSGW, GA De Klinge, GR 10 oktober 1883.

[410] GHSGW, GA De Klinge, GR 15 juli 1864.

[411] GHSGW, GA De Klinge, GR 19 juni 1885.

[412] Zie bijlage zes, Akten van de Burgerlijke stand, huwelijken De Klinge 1815-1919.

[413] Voor de overzichtelijkheid heb ik voor de eerste periode zes jaar genomen ( 1815-1820 ) en voor de laatste periode ( 1916-1919) vier jaar.

[414] Met een gemengd huwelijk bedoel ik een huwelijk tussen een inwoner van De Klinge en een inwoner van Clinge. De cijfers waarop de grafiek gebaseerd is, zijn opgenomen in bijlage.

[415] Zie bijlage zeven. Bron: Akten Bugerlijke stand, huwelijken Clinge, 1815-1919

[416] Aan beide kanten van de grens oefenden de personen die een gemengd huwelijk afsloten een brede waaier van beroepen uit gaande van arbeiders, arbeidsters, dagloners, borduursters, over klompenmakers, winkeliersters, tappers en bakkers tot landbouwsters, landbouwers en een enkele keer zelfs een onderwijzer, onderwijzeres of molenaar.