Clinge/De Klinge: dorp(en) aan de grens (1815-1919). (Kenneth Colleman) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
C Conclusie
In dit eindbesluit wil ik de opdeling in een economisch, sociaal, politiek en cultureel aspect overstijgen. Ik zal trachten de vaststellingen uit de diverse hoofdstukken aan elkaar te koppelen om op die manier een antwoord te formuleren op mijn twee hoofdvragen.
De eerste hoofdvraag heeft betrekking op de relaties tussen de De Klingenaren en de Clingenaren na de bestuurlijke scheiding in 1815. Hadden beide gemeenschappen veel onderling contact of vormde de staatsgrens een barrière? Ik wou ook achterhalen of er een evolutie waar te nemen was in deze onderlinge relaties en waarom de twee gemeenschappen al dan niet uit elkaar groeiden.
Ik denk dat de onderzoeksresultaten duidelijk hebben aangetoond dat de eerste helft van de jaren 1870 een breekpunt betekende voor de goede relaties tussen beide dorps-gemeenschappen. In de periode 1815-1870 bleken de beide dorpen er goede en nauwe contacten op na te houden. Het percentage huwelijken tussen een Clingenaar en een De Klingenaar in vergelijking met het percentage huwelijken tussen Clingenaren en De Klingenaren onderling toonde weliswaar aan dat beide dorpen ook in deze periode een aparte gemeenschap vormden. Gemengde huwelijken kwamen echter vaak genoeg voor om van nauwe contacten tussen de twee gemeenschappen te kunnen spreken. Deze nauwe relaties blijken ook uit tal van andere zaken.
Zo kende de onderlinge handel een hoogtepunt in deze periode. De Clingenaren deden een groot deel van hun dagelijkse inkopen in De Klinge, terwijl de inwoners van De Klinge op hun beurt gretige afnemers waren van kaas en vis uit Clinge.
Verder bezochten De Clingenaren wekelijks de kerk van De Klinge. De Klinge en Clinge vormden immers één parochie in deze periode. Dit zorgde ervoor dat de Clingenaren vele belangrijke momenten vierden op Belgisch grondgebied. Hun huwelijk werd ingezegend in de kerk van De Klinge, hun kinderen werden er gedoopt en hun dierbaren begraven. De Clingenaren waren niet ontevreden met deze situatie want het plan van de Nederlandse regering om een aparte parochie op te richten werd afgeblazen wegens een gebrek aan interesse bij de Clingse bevolking. De parochiale eenheid zorgde er eveneens voor dat beide gemeenschappen samen kermis vierden.
Ook de kinderen van De Klinge en Clinge kwamen met elkaar in contact. Tot de zomer van 1831 bleven de kinderen uit Clinge school lopen in De Klinge en toen er in 1848 een school werd opgericht in Clinge verkozen de meer begoede inwoners van De Klinge hun kinderen naar deze school te sturen.
Tenslotte onderhielden ook de plaatselijke bestuurders van De Klinge en Clinge in de periode 1815-1870 goede contacten. Het dient weliswaar gezegd dat er erg weinig gecommuniceerd werd tussen beide besturen. Het gemeentebestuur van De Klinge had echter duidelijk goede herinneringen overgehouden aan de samenwerking met de Clingenaren in de Franse Tijd. Een reünie met Sint-Gillis-Waas was voor het gemeentebestuur uit den boze, maar van een fusie met Clinge zagen de De Klingse bestuurders de voordelen in. Het was immers in het verleden gebleken dat beide gemeenten wederzijdse belangen hadden. In een zeldzame brief van de burgemeester van Clinge aan de burgemeester van De Klinge uitte eerstgenoemde bovendien zijn vriendschap met de hoogste bestuurder van De Klinge.
In de eerste helft van de jaren 1870 gebeurden er echter een aantal zaken die de goede relaties tussen de Clingenaren en de De Klingenaren op de helling zetten. In 1870 was er een conflict tussen De Klinge en Clinge over de onderstandswoonst van een bejaarde behoeftige. Het gemeentebestuur van De Klinge verweet de Clingenaren de bejaarde man uit hun gemeente te hebben verdreven. Dit conflict moet al voor spanningen hebben gezorgd tussen burgemeester Hendricks, de nieuwe burgemeester van De Klinge, en burgemeester Vercauteren van Clinge. Drie jaar later zorgde een gelijkaardig geschil over een zwanger meisje voor een definitieve verzuring van de relaties tussen de bestuurders. Beide burgemeesters weigerden het meisje op hun grondgebied te laten bevallen. Het conflict over de onderstandswoonst van dit zwangere meisje werd erg hard gespeeld, waarbij men alle menslievendheid uit het oog verloor. Het gemeentebestuur van Clinge aarzelde niet om te stellen dat de burgemeester van De Klinge de goede relaties tussen de inwoners van de beide grensgemeenten in gevaar bracht. Voor de Nederlandse regering kon echter ook de handelwijze van het Clingse bestuur niet door de beugel. Burgemeester Vercauteren besloot de eer aan zichzelf te houden en af te treden.
Het aftreden van de Clingse burgemeester zou bepalend blijken voor de verdere relaties tussen de Clingenaren en de De Klingenaren. Sinds een aantal jaren waren de Clingenaren naar een eigen parochie gaan verlangen. De kerk in De Klinge was te klein geworden om alle gelovigen plaats te bieden en bovendien had de oprichting van een zelfstandige parochie in het gehucht De Kauter de jaloezie van de Clingenaren opgewekt. De verbitterde burgemeester Vercauteren besloot bij zijn afscheid om het verlangen van zijn inwoners te vervullen. Hij en zijn stiefdochter droegen beiden tienduizend gulden bij om de stichting van de zelfstandige parochie Clinge mogelijk te maken.
De oprichting van de parochie Clinge op 15 maart 1875 betekende meteen het einde van de nauwe relaties tussen de De Klingenaren en de Clingenaren. In de periode 1875-1919 bleken de onderlinge contacten op bijna alle vlakken terug te lopen.
De stichting van deze zelfstandige parochie zorgde er niet alleen voor dat de Clingenaren niet langer wekelijks de kerk van hun buurgemeente moesten bezoeken. Het wegblijven van de Clingenaren had ook gevolgen voor de onderlinge handel. De handelaars van De Klinge moesten vaststellen dat de afscheuring van de parochie Clinge een negatieve invloed had op hun inkomsten.
In deze periode waren er geen kinderen meer uit De Klinge die school liepen in Clinge of omgekeerd. Ook van goede relaties tussen beide besturen was geen sprake meer na de harde woorden die naar aanleiding van de conflicten van de eerste helft van de jaren 1870 waren gevallen.
Het bestuur van Clinge nam dan ook geen enkel initiatief om de ordediensten van
De Klinge te helpen de nachtelijke baldadigheden van Clingenaren in De Klinge te beteugelen. In 1885 vroeg het gemeentebestuur van De Klinge aan de staat om een brigade rijkswachters in de gemeente te vestigen. Er trokken immers geregeld bendes Clingenaren de grens over om de inwoners van De Klinge te teisteren met nachtlawaai en allerhande baldadigheden zoals het bevuilen van huizen, het stukgooien van vensters en het versperren van de wegen. De plaatselijke politie was niet in staat deze pesterijen te voorkomen en de rijkswacht van Sint-Gillis kwam steeds te laat aangezien de overtreders slechts tot net over de grens moesten vluchten om veilig te zijn. Op zijn minst een gedeelte van de Clingenaren haalde blijkbaar voldoening uit het plegen van baldadigheden in De Klinge. De relaties tussen de beide gemeenschappen moeten in deze periode dus zeer slecht geweest zijn.
De verzuurde relaties na 1875 komen ook duidelijk naar voor bij de analyse van het percentage gemengde huwelijken. In de periode 1876-1885 vonden er opvallend weinig gemengde huwelijken plaats. In 1885 werd de verwijdering tussen beide gemeenschappen voortgezet met het afschaffen van de gemeenschappelijke kermis. Merkwaardig genoeg blijkt het percentage gemengde huwelijken zich na 1885 snel te herstellen.Tot aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog bleef het aantal gemengde huwelijken vrij constant. Dit zou kunnen wijzen op een verbetering van de onderlinge relaties aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw.
Nochtans werd er in 1890 nog steeds melding gemaakt van nachtelijke baldadigheden.
In 1912 diende de gemeente De Klinge echter nogmaals een verzoek in om een brigade gendarmen op hun grondgebied te vestigen en deze keer werd de beteugeling van nachtelijke pesterijen niet als reden opgegeven.
Een ander feit dat in de richting kan wijzen van verbeterde relaties is de hulpverlening van de Clingenaren aan de De Klingenaren in de beginfase van de Eerste Wereldoorlog. Het comité van Clinge noemde het een voorrecht om voor hun noodlijdende buren te mogen zorgen. Het lijkt dus aannemelijk dat er naar het einde van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw toe opnieuw betere relaties waren tussen de twee dorpsgemeenschappen. Van nauwe en vriendschappelijke relaties zoals vóór 1870 was er echter geen sprake meer.
In de loop van de onderzoeksperiode was samen met de houding van de Clingenaren tegenover de De Klingenaren ook de houding van de Clingenaren tegenover een eventuele aansluiting bij België omgeslagen. In 1830 bleken de Clingenaren de revolutionairen gunstig gezind. De Belgische vlag werd gehesen en men doorbrak alle communicatie met de Nederlandse overheid. Bovendien hadden heel wat Clingenaren een petitie met radicale eisen ondertekend en kende Clinge het grootste aantal deserteurs van heel Zeeuws-Vlaanderen. Na de Eerste Wereldoorlog koesterden de Belgische bestuurders opnieuw de ambitie om Zeeuws-Vlaanderen te annexeren. Deze keer reageerden de Clingenaren echter verontwaardigd en stuurden ze spontaan een trouwbetuiging naar de Nederlandse koningin.
In de periode 1815-1870 waren er dus goede en nauwe contacten tussen beide dorpsgemeenschappen. Er vond veel onderlinge handel plaats, de parochiale eenheid zorgde ervoor dat de Clingenaren wekelijks in De Klinge kwamen, kinderen liepen school aan beide kanten van de grens en de relaties tussen de respectievelijke bestuurders waren vriendschappelijk. In de eerste helft van de jaren 1870 ontstonden er echter een paar geschillen tussen beide gemeentebesturen die aanleiding waren voor de afscheuring van de parochie Clinge in 1875. Na 1875 was er een dieptepunt van het aantal gemengde huwelijken, kende ook de onderlinge handel een terugval en gingen er geregeld bendes Clingenaren baldadigheden plegen in De Klinge. Naar het einde van de negentiende eeuw toe, leek er opnieuw een verbetering op te treden in de onderlinge relaties. Van nauwe en vriendschappelijke relaties zoals in de periode vóór 1870 was echter geen sprake meer.
De tweede hoofdvraag peilde naar de rol van de grens op het leven in en de ontwikkeling van beide dorpen. Er bestaat geen twijfel over dat de grens een grote invloed heeft uitgeoefend op het leven in de streek.
Vanaf het prille moment dat de staatsgrens tussen België en Nederland ontstond ondervonden beide gemeenschappen er de nadelige gevolgen van. De Nederlandse overheid had onvoldoende troepen om Zeeuws-Vlaanderen te verdedigen en besloot dan maar een deel van de gronden onder water te laten lopen. Deze inundaties zorgden ervoor dat een groot deel van het Clingse grondgebied overstroomde. Dit had vanzelfsprekend zware gevolgen voor de Clingse landbouwers die deze gronden bewerkten. De landbouwers uit De Klinge leden ook onder deze inundaties aangezien zij bijna allemaal akkers op Nederlands grondgebied bewerkten. In de nasleep van de Belgische Revolutie kregen de De Klingenaren nog met andere problemen te kampen. Zo werden er een aantal soldaten gelegerd in De Klinge en konden de werklieden niet langer in Nederland gaan werken.
De problemen na de Belgische Revolutie hadden De Klingse gemeenschap zo zeer verzwakt dat de aardappelcrisis van het midden van de negentiende eeuw er ongemeen hard toesloeg.
Zo ontvingen in 1845 meer dan zestig procent van de inwoners onderstand. Het gemeentebestuur van De Klinge moest erg inventief zijn om hun inwoners te kunnen onderhouden. Ze trachtten zoveel mogelijk werk te creëren en de behoeftigen ontvingen enkel steun in ruil voor werk. Ondanks deze inspanningen diende het gemeentebestuur meermaals bij de overheid te gaan aankloppen voor financiële steun. In Clinge had de aardappelcrisis minder zware gevolgen.
Een van de redenen waarom Clinge beter gewapend was dan De Klinge om de crisis te bestrijden was de uitgestrektheid van de gemeente. Toen La Clinge in 1815 bestuurlijk opgesplitst werd, kreeg Clinge het merendeel van het grondgebied toegewezen. De Klinge moest het daarentegen met slechts 272 hectare zien te stellen. Door dit kleine grondgebied was De Klinge eigenlijk niet leefbaar. De provincie Oost-Vlaanderen had reeds in 1820 aangedrongen op een fusie met Sint-Gillis-Waas. Het gemeentebestuur weigerde dit echter en een reünie met Clinge werd onmogelijk door het uitbreken van de Belgische Revolutie. De Klinge bleef dus op zichzelf en had het doorheen heel de onderzoeksperiode ontzettend moeilijk om het hoofd boven water te houden.
Naast deze beperkte oppervlakte kreeg de gemeente voortdurend af te rekenen met allerlei negatieve gevolgen van de nabijheid van de grens. Ook de gemeente Clinge ondervond hinder. Een van die problemen was het gebrek aan industrie binnen de gemeenten. Volgens het gemeentebestuur van De Klinge was dit te wijten aan de afgelegen grensligging. De grens oefende dus wel degelijk een invloed uit op de ontwikkeling van de dorpen. De grensdorpen waren moeilijk bereikbaar en het was voor ondernemers dan ook weinig aanlokkelijk om zich in de gemeenten te vestigen. In 1871 werd het isolement van de grensdorpen echter doorbroken door de aanleg van de spoorweg Mechelen-Terneuzen De volgende decennia kende de klompennijverheid een grote bloei. Zowel in Clinge als in De Klinge werden er klompen geproduceerd voor de Nederlandse markt. Ondanks deze vorm van georganiseerde nijverheid bleven De Klinge en Clinge ook toen nog hoofdzakelijk landbouwdorpen.
De grens had ook een negatief effect op de werking van de landbouw. Zo moesten de
De Klingenaren heffingen betalen om hun gronden op Nederlands grondgebied te mogen bemesten. Verder gingen meer en meer landbouwers zich in de loop van de onderzoeksperiode toeleggen op veeteelt. Bijna alle veetelers uit De Klinge lieten hun dieren weiden in Clinge. Wanneer er een veeziekte uitbrak in België werd de Nederlandse grens echter gesloten en konden de De Klingenaren hun dieren niet meer naar de weide brengen. De Clingenaren hielden ook veel vee en verkochten hun dieren op de Belgische markt. Wanneer er in Nederland een veeziekte uitbrak mocht hun vee niet meer uitgevoerd worden en daalden de verkoopprijzen.
Een laatste nadeel was de aantrekkingskracht die de grens uitoefende op mensen met slechte bedoelingen. Criminelen vonden in De Klinge een veilige thuishaven omdat ze snel de grens over konden vluchten.
Er was echter ook een positieve zijde aan het leven in de grensstreek. Ondernemende grensbewoners konden wat bijverdienen door producten de grens over te smokkelen. De omvang van de smokkelhandel is moeilijk te bepalen. Zeker is dat er in de loop van de onderzoeksperiode koeien, linnen en koffie gesmokkeld werden.
De periode waarin de grens de meeste impact heeft gehad op het leven in de beide dorpen was zonder twijfel de Eerste Wereldoorlog. Nederland bleef neutraal tijdens deze wereldbrand en Clinge kreeg massa’s vluchtelingen te verwerken. In oktober 1914 overnachtten er dagelijks tienduizenden vluchtelingen in Clinge. De vluchtelingenstroom veroorzaakte een ware chaos in het Nederlandse grensdorp. Het aantal vluchtelingen zou echter snel afnemen. Enkel de rijke vluchtelingen bleven over en de Clingse handelaars deden gouden zaken. De inwoners van De Klinge kregen het harder te verduren. Het onderhoud van de Duitse bezettingstroepen zorgde voor grote financiële druk en het gemeentebestuur moest talloze leningen aangaan. Het ergste was echter dat heel wat inwoners hun huizen moesten verlaten. De Duitsers hadden reeds in 1915 een electrische draad geplaatst die de grens tussen De Klinge en Clinge onoverbrugbaar moest maken. De smokkelaars slaagden er desondanks in om waren de grens over te brengen. De Duitse militaire overheid reageerde door van het gebied rond de draad een verboden zone te maken. Op deze manier werd de helft van de De Klingenaren dakloos.
De grens heeft dus duidelijk een invloed uitgeoefend op het leven in de streek. Deze invloed was het sterkst in de nasleep van de Belgische Revolutie en tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ook in de tussenperiode bleek de grens voor problemen te zorgen. De marginale grensligging vormde een rem op de ontwikkeling van industrie, de landbouwers moesten extra lasten dragen, de veetelers ondervonden hinder wanneer de grenzen gesloten werden en de grens oefende een grote aantrekkingskracht uit op criminelen. Het grootste probleem voor de De Klingenaren was echter dat hun gemeente door haar beperkte oppervlakte bijna onleefbaar was. Zonder de grens zou niets een fusie met Clinge in de weg hebben gestaan. Op deze manier hadden een aantal belangrijke kosten, zoals bijvoorbeeld deze van het onderwijs, onder de twee gemeenschappen verdeeld kunnen worden Samen zouden de gemeenten de negentiende eeuw dan ook wellicht heel wat makkelijker doorgekomen zijn. De Belgische Revolutie heeft er echter voor gezorgd dat een fusie van De Klinge en Clinge onmogelijk werd en beide gemeenschappen moesten berusten in de nadelige gevolgen die het leven aan de grens met zich meebracht.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |