Leidersvorming in Chirojeugd (1941-1978). (Geert Sevenhans)

 

home lijst scripties inhoud  

 

INLEIDING

 

Er zijn slechts weining landen waar de jeugdbeweging zoveel betekend heeft als in Vlaanderen. Terwijl in onze omringende landen de jeugdbeweging de jaren zestig nauwelijks overleefde, kon zij zich bij ons beter handhaven. Vooral Chirojeugd kende tot eind jaren zeventig een spectaculaire groei. Nog steeds komen elke zondagmiddag tienduizenden chirojongens en –meisjes samen om rond hun chiroheem te spelen en nog steeds beleeft Vlaanderen iedere zomervakantie een ware volksverhuizing wanneer deze jongens en meisjes op bivak vertrekken. Die ontelbare uren jeugdwerk blijken een grote impact te hebben op leden en leiding. Vele toonaangevende figuren in onze samenleving beschouwen hun jaren in één van de Vlaamse jeugdbewegingen als een belangrijke voorbereiding op hun latere maatschappelijke engagement. [1]

Een belangrijke eigenschap van een jeugdbeweging als Chiro is dat de leiding in handen is van jongeren (volwassenen houden wel een oogje in het zeil). De waarde van een jeugdbeweging kunnen we meten aan de bekwaamheid van haar leiding. Om haar doelstellingen in de praktijk om te zetten, moet ze haar leiders en leidsters vormen. Een jeugdbeweging leert haar leiding in de eerste plaats haar eigen werking aan, maar wat een leider of leidster er leert, mag hij of zij na zijn chiro-tijd niet zomaar vergeten. Chiro vormt niet enkel voor haar vergaderingen, maar voor het leven. Het uitzicht en de inhoud van deze vorming is niet constant. Wanneer de doelstellingen van de beweging veranderen, evolueert de vorming mee. In deze verhandeling zullen we de veranderingen in het uitzicht en inhoud van de leidersvorming van de Jongenschiro bekijken in relatie met wijzigingen in de algemene doelstellingen en werkwijzen van Chirojeugd, vanaf de stichting tot eind jaren zeventig.

Er is al heel wat onderzoek verricht over de geschiedenis van Chirojeugd. Naar aanleiding van het vijftigjarig bestaan van Chiro verschenen het gedenkboek Vijftig jaar Chiro-zondag en het verzamelwerk Vijftig jaar Chiroleven.[2] Patronaten worden Chiro van de hand van Walter Baeten verscheen in 1993 en behandelde de periode van 1918 tot 1950.[3] Dit werk was gebaseerd op de doctoraatsverhandeling van Baeten, Hier spelen en hier bidden wij.[4] Verder gaven enkele plaatselijke chirogroepen de geschiedenis van hun eigen groep uit.[5]

Het meeste historische onderzoek over Chiro werd niet uitgegeven. In het departement Geschiedenis van de K.U. Leuven verschenen onder leiding van Louis Vos enkele Licentiaatsverhandelingen over het ontstaan van de meisjeschiro, de visie van Chiro op de noord-zuidverhoudingen, de jongenschiro van 1954 tot 1970, chiro Kreato in Westerlo en chiro Bloeiland in Borgloon.[6] In de faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen verschenen meerdere licentiaatsverhandelingen over Chiro onder de leiding van Maurits De Vroede en An Hermans. Hermans lanceerde in het academiejaar 1978-1979 een project om via verhandelingen een globale studie van Chiro te maken.[7] De onderwerpen van de verhandelingen waren de Antwerpse patronaten in het interbellum, de overgang van patronaat naar Chirojeugd, het ontstaan van Chirojeugd in het Brusselse, de Kroonwacht, het beeld van leidsters en meisjes in de pedagogische opvattingen van 1942-1964 en de doelstellingen van Chiro van 1946 tot 1964.[8] In de faculteit Godgeleerdheid in Leuven werden enkele verhandelingen geschreven over de pastorale visie van Chiro en in Louvain-la-Neuve verscheen de dissertatie van Jef Van Den Ouweland, nationaal proost van Chirojeugd van 1976 tot 1982, over de pastorale visie en praktijk van Chirojeugd en Parochiale Jeugdzorg.[9]

Aan de faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen werden ook enkele verhandelingen geschreven over leidersvorming in Chiro.[10] Het ging hier echter steeds om momentopnames uit de vorming, ze werden niet geschreven vanuit een historisch oogpunt.

Zowel over de geschiedenis van Chirojeugd en leidersvorming in Chirojeugd is dus onderzoek verricht maar nog niet over de geschiedenis van de leidersvorming. De belangrijkste bron voor deze verhandeling is het leidersblad, dat in de periode van 1941 tot 1978 is verschenen onder vier verschillende titels: Mededeelingen van Chirojeugd, Gloed, Licht & Gloed en Dubbelpunt. Daarnaast maken we ook gebruik van uitgaven van Chirojeugd en van documenten uit het archief van Chirojeugd in het KADOC, zoals planningen en verslagen van scholingsbivakken, werkbundels voor de begeleiding van de scholingsbivakken, voorstellen voor gewestbijeenkomsten, enz. De meeste informatie uit deze bronnen is van normatieve aard.

De verhandeling is opgebouwd uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk geeft een schets van het ontstaan van Chirojeugd uit de patronaten. Het tweede hoofdstuk behandelt de leidersvorming vanaf de stichting tot de ‘Top ‘64’, het grote belijdenisfeest van de beweging in het Antwerpstadion. In het derde hoofdstuk wordt de leidersvorming tot 1970 behandeld, het jaar van het impulsmanifest. Het laatste hoofdstuk geeft een overzicht van de leidersvorming van 1970 tot 1978, het jaar dat Chiro het Aktieboek uitgaf.

Deze verhandeling was ondenkbaar geweest zonder de steun van vele personen. In de eerste plaats willen we Prof. Dr. L. Vos bedanken omdat hij ons de kans gaf dit onderwerp uit te werken en ons met raad bijstond. Verder mijn familie en vrienden in Brasschaat en Leuven voor hun aanmoedigingen en steun. Als laatste ook het KADOC-personeel voor een fijne werksfeer en daadwerkelijke hulp.

 

 

Hoofdstuk 1: Patronaten en Chirojeugd

 

1. De patronaten

 

In België werd de leerplicht pas ingevoerd in 1914. In de 19de eeuw gingen niet alle kinderen naar school of slechts ongeregeld, voor een korte periode of tot ze 11 à 13 jaar waren en konden gaan werken. Voor deze kinderen ontwikkelde de burgerij enkele aanvullende opvoedingsinitiatieven zoals de patronaten. Vanaf 1850 werden de eerste patronaten in België opgericht, vooral door Sint-Vincentiusgenootschappen. Hun activiteiten kan men samenvatten in drie woorden: bidden, spelen en leren. Kinderen uit het arbeidersmilieu werden door hun ouders blootgesteld aan de negatieve invloeden van de buitenwereld. De patronaten trachtten hen daartegen te beschermen.[11]

Deze vorm van jeugdwerk kreeg al in de 19de eeuw, maar vooral na WO I, concurrentie van een andere methode die het ‘jong zijn’ als een waarde op zichzelf beschouwde: de jeugdbeweging.[12] In 1914 werd de leerplicht tot 12 jaar ingevoerd, in 1921 tot 14 jaar. Aan het front kwamen jongeren in contact met leeftijdsgenoten uit andere streken en sociale lagen met andere politieke en levensbeschouwelijke achtergronden.[13] Het begrip ‘jeugd’ betekende steeds meer dan enkel een levensfase, het werd een ideaal. De doorbraak in Vlaanderen van methoden en bewegingen als Scouting, het AKVS en de KAJ en het verval van de patronaatswerking deed de tussenoorlogse patronaten zoeken naar nieuwe “kaders en vormen”.[14] De traditionele patronaatswerking was toe aan vernieuwing. Zo werden in sommige patronaten scoutsgroepen opgericht. Voor de volksjeugd was scouting echter financieel niet haalbaar en enkele principes van scouting waren niet in overeenstemming met de mentaliteit van de patronaatsheren.[15]

 

 

2. Katholieke Actie

 

In de jaren ’20 bond de kerk onder impuls van Pius XI de strijd aan met de vrije jeugdbewegingen door de jeugd in te schakelen in de Katholieke Actie.[16] Van zijn aantreden meende Pius XI dat de medewerking van leken aan het apostolaat van de kerk noodzakelijk was. De Katholieke Actie werd het officiële orgaan van het lekenapostolaat.[17] Alle leden van de kerk waren ‘milites Christi’, soldaten van Christus, en moesten de sinds 1789 door de kerk verloren greep op de maatschappij heroveren. ‘Christus Koning’ moest terug regeren over zijn koninkrijk. In Vlaanderen werden bestaande katholieke jeugdwerken overkoepeld door het Jeugdverbond voor Katholieke Actie. De andere katholieke jeugdbewegingen werden beschouwd als concurrenten.[18] Het AKVS moest plaats ruimen voor de Katholieke Studentenactie. De patronaatswerking werd gedegradeerd tot een hulpwerk van de katholieke actie.

Jos Cleymans, in 1932 benoemd tot secretaris van het JVKA, trachtte in 1934 de patronaten nieuw leven in te blazen en zorgde voor de bouwstenen van een nieuwe jeugdbeweging. Hij introduceerde de Christus-Koning-gedachte in de patronaten en propageerde stijlmiddelen als vlaggen, marcheren en zingen. Terwijl de standsgebonden jeugdbewegingen als KAJ, KSA, BJB en anderen zich richtten op een bepaald milieu, dienden de patronaten uit meerdere sociale lagen te rekruteren en zich meer met godsdienstbeleving en minder met sociale problemen bezig te houden.[19] Ook na Cleymans zette de vernieuwing zich verder. In 1938 werd Leo Van Hoebroeck landsbondproost. Tijdens vormingsweekends werden patronaatsleiders in de nieuwe chiro-actie ingeleid. Op het programma stonden religieuze oefeningen, liederen en spelen. Het accent van de vernieuwende beweging lag in de religieuze vorming en de opvoedende ontspanning.[20] De beweging werd ‘Chiro’ genoemd. Dit was afgeleid van de Griekse letters X en P (X=chi en P=ro) die de eerste letters van Christus vormden. De eerste christenen tekenden ten tijde van de vervolgingen een XP in het zand om elkaar te herkennen.[21]

 

 

3. Chirojeugd

 

Binnen en buiten de patronaten ontstonden lokale kernen van nieuw jeugdwerk. Eind jaren dertig en tijdens WO II kreeg deze beweging zowel structureel als inhoudelijk vaste vorm.[22] Van Hoebroeck startte binnen het verbond Antwerpen met een studiekring, met als belangrijkste leden Van Hoebroeck zelf, Edward Van Roey en de jonge priester Albert F. Peeters. In 1941 zetten ze Het Katholiek Patronaat voort onder de titel Mededeelingen van de Chirojeugd, het eerste nummer werd naar alle bekende adressen van proosten en leiders verstuurd. De studiekring vormde in 1942 zichzelf om tot landsbondraad. Van Roey werd landsbondleider. Het nieuwe programma van Chirojeugd door Van Roey in 1941 voorgesteld, steunde vooral op de belijdenis, de vendel- en eisenwerking.[23]

De belijdenis moest een soort ‘wet’ voorstellen. De studiekring typeerde het als een “goed omschreven ideaal gebaseerd op de ridderromantiek dat door zijn positieve formulering kon bezielen tot de beleving ervan.” Een lid moest zelf voorstellen om zijn ridderwoord of de belofte tot de belijdenis uit te spreken. De vendelwerking werd ontleend aan scouting. Het vendel was een groep van een achttal jongens binnen dezelfde afdeling.[24] De leiding stelde de vendelleider en de voorman aan die het vendel leidden. De eisenwerking diende om de belofte voor te bereiden en het vendelleven meer inhoud te geven. Deze methode hield in dat de leden bepaalde kennis en vaardigheden dienden te verwerven.[25]

De Belijdenis:[26]

 

Ik ben een fiere Vlaamse Kristi-jongen,

verheven tot Gods adel,

gewijd tot Zijn strijd.

Daarom ben ik blij;

daarom sterk ik mij in vroom gebed.

Daarom ben ik kranig;

daarom ben ik eenvoudig en rein;

daarom gehoorzaam ik kordaat;

daarom zoek ik kracht in Biecht en Kommunie.

Daarom ben ik voor ieder een trouw kameraad

daarom ben ik een veroveraar voor Kristus, m’n Koning.

 

In 1945 werd zowel de jongens- als meisjeschiro officieel door kardinaal van Roey erkend.[27] Deze evolutie was niet uniek. Ook buiten Vlaanderen groeiden uit de vernieuwing van de patronaten nieuwe jeugdbewegingen zoals de Jonge Wacht in Nederland en de Coeurs Vaillants in Frankrijk.[28]

Na 1945 werd er gewerkt aan de verdere uitdieping van de grondslagen en methode van de jonge beweging. In 1945 benoemde de kerkelijke overheid A.F. Peeters als nieuwe landsbondproost van zowel jongens- als meisjeschiro. Hij bleef landsbondproost van de jongenschiro tot 1968 en van de meisjeschiro tot 1969. Peeters herformuleerde in 1947 de doelstellingen in De Grondslagen der Chirowerking.[29] Sterker dan vroeger werden de algemene doelstelling vertaald in pedagogische werkdoelen. Het Chiro-ideaal werd geconcretiseerd in de drie “pedagogische groeimotieven”: blijheid, kranigheid en kameraadschap.[30]

Blijheid werd gerealiseerd door plezier in het spel, het contact met de natuur, de stijl, avontuur en een aangenaam belevingsklimaat. Van daaruit kon men verder streven naar zielsblijheid, naar geloof (vreugde in het besef van de aanwezigheid van Christus) en naar een gebedsleven (hoogste blijheid in eenheid met Christus). De kranigheid sloot aan bij de geestelijke en lichamelijke geldingsdrang en strijdlust van de jongens en werd bereikt door dapper en hevig spel, tucht en strijdlust. Zodoende kwam de jongen tot edelmoedigheid (overwinning van egoïsme ter wille van een hoger doel), offervaardigheid (onderwerping aan Christus’ wil) en eucharistisch leven (beleving van het misoffer). De kameraadschap beantwoordde de behoefte aan ‘samen zijn’. De jongens in de Chiro speelden en leefden samen. De kameraadschap leidde de jongen naar een familiegeest (oprechte genegenheid voor elkaar), broederlijke liefde (respect voor de medemens) en apostolaatsgeest (bereidheid tot Katholieke Actie). De groeimotieven werden ook vastgelegd in de nieuwe belijdenis.[31]

De kerksheid in België gedurende de periode 1950 tot 1964 daalde van 50 % naar 44,7 % van de totale bevolking. Het gaat hier om het geregeld bijwonen van eucharistievieringen en niet enkel bij doopsels, huwelijken etc. De kerksheid en kerkelijkheid in Vlaanderen zou pas echt beginnen te dalen vanaf het einde van de jaren zestig. Het aantal intredingen begon in Vlaanderen pas echt vanaf de jaren zestig te dalen.[32] Toch spraken vele katholieken al na WOII en in de jaren vijftig van een zedelijke en een geloofscrisis.[33] Daarom was er nood aan katholieke actie zodat de geestelijke wereldorde heropgebouwd kon worden.[34]

Chirojeugd was een opvoedingswerk. Het eerste opvoedingsmilieu was de familie, die de godsdienstige opvoeding moest inzetten. De school was de aanvulling van de huiskring en draaide vooral om wetenschappelijke vorming. De jeugdbeweging was het derde opvoedingsmilieu en richtte zich op het karakter van de jongen. Zowel school als jeugdbeweging moest in dienst staan van de kerk. De belangrijkste eigenschap van een goede leider was dan ook het “bovennatuurlijke inzicht”.[35]

Chirojeugd wilde “een jeugd- en geloofsbeweging zijn, die tegemoet komt aan de eigentijdse noden van de jeugd.”[36] Als KA-beweging moest Chirojeugd mee helpen de maatschappij te bevrijden van de voortschrijdende materialisering. Film, dans, jazz, slechte ouders en slechte kameraden brachten het leven van de jongens in gevaar.[37] Chiro vormde niet voor haar vergaderingen maar voor het leven.[38] Haar leden moesten veroveraars voor Christus worden. Jongeren kampten met een geloofscrisis. Chirojeugd wilde haar leden terugbrengen tot een diepgaand christelijk geloofsleven.[39] De nieuwe jeugdbeweging onderscheidde zich van andere KA-jeugdbewegingen doordat ze zich richtte op alle jongeren uit de parochie en niet alleen de jeugd uit een bepaald milieu. Ze werd beschouwd als de ideale voorbereiding op de gespecialiseerde KA-bewegingen.[40]

Chirojeugd moest een antwoord bieden op de noden van de jeugd enerzijds en de jeugd omvormen tot een actief apostolaat anderzijds. Deze doelstelling werd aangepast aan haar doelgroep. Men speelde in op de innerlijke verlangens van de jeugd. De jeugd was volgens Chiro op zoek naar een levensdroom, Chirojeugd bood haar één aan. Andere innerlijke verlangens waren “het streven naar levensvreugde, strijd en kameraadschap en het willen jong-zijn.” Uiterlijk verlangde de jeugd echter naar ontspanning en plezier. Voor velen was dit de primaire drijfveer om naar de Chiro te komen. De Chiro trok de jongens aan door het spel en doordat ze zich al spelend konden uitleven werden ze ontvankelijk voor de Chiro-idealen.[41] Het spel werd bovendien beschouwd als een middel tot lichamelijke, geestelijke, morele, esthetische en sociale ontwikkeling van de jongen.[42]

De kerngedachten van de nieuwe jeugdbeweging werden daarom niet op een intellectualistische en formalistische manier doorgegeven zoals gebruikelijk was bij catechismusonderricht. Bedoeling was dat de leden de Chirogeest of het Chiro-ideaal zelf beleefden.[43] Zo werden de kerngedachten in een voor de leden aantrekkelijke vorm gegoten: in een spel, een verhaal of bijvoorbeeld een poppenspel als ‘De Chiro vloert de duivel’.[44]

Om dit te bereiken ontwikkelde men enkele werkvormen: de familiale, de intuïtieve en de actieve methode. De familiale methode hield in dat de leden van een Chiro één familie vormden en het lokaal was hun thuis. Zoals gezinsleden van elkaar leerden, zo konden ook chiroleden van elkaar het Chiro-ideaal leren. De esthetische of intuïtieve methode had als doel de leden via de uitwendige stijlmiddelen ‘Chiro’ te doen beleven. De actieve methode omvatte vendel- en eisenwerking en andere actieve middelen om tot geloofsopvoeding te komen.[45]

Van leden en leiding werd verwacht dat ze de christelijke deugden uitoefenden tijdens het spel en buiten de jeugdbeweging. Bovendien moesten ze bidden, de zondagsheiliging verzorgen, te biecht en te communie gaan en actief de liturgische kalender volgen. Vooral aan de meimaand en de zondag van Christus Koning werd veel aandacht geschonken. De leiders werden aangemoedigd om in het dagelijkse leven steeds als christen te leven. Naast het belevingsonderricht waren er ook enkele vormen van studieonderricht, zoals het korte avondwoordje voor de jongere leden en de studiekring voor de oudere. Ook het individuele contact tussen de priester-bestuurder en zijn leiders en leden was een belangrijke bron van godsdienstige vorming. Al deze werkvormen werden geïntegreerd in een geheel van ontspannende activiteiten. Het spel was de basis van het geheel.[46]

Bijna heel de zondagvergadering werd aan het spel besteed. Zonder het spel was de Chirowerking niet mogelijk. Chiro was een opvoedingswerk en het wou de lichamelijke opvoeding niet verwaarlozen. Maar het spel en lichamelijke opvoeding waren meer dan training van het lichaam. Het was een totale training. Het ontwikkelde je spieren, je uithoudingsvermogen, je verstand, je wil, je karakter, je zelfbeheersing, je kameraadschaps- en je gemeenschapsgeest. Lichamelijke opvoeding was een doeltreffend middel tot morele, karakter- en persoonlijkheidsvorming. Er kon slechts van godsdienstige vorming sprake zijn indien de persoon een sterke persoonlijkheid en sterk karakter had. Om tot bovennatuurlijke vorming te komen mocht men de lichamelijke opvoeding dus niet verwaarlozen.[47]

Een van de werkvormen waarmee Chiro zijn idealen trachtte te concretiseren was de wachtwoordtechniek. Het is een voorbeeld van de actieve methode. Deze techniek was een vrij eenvoudige bezielingmethode voor de leden. Elke maand kreeg een wachtwoord dat naast de Chiro-ideologie vaak probeerde aan te sluiten bij de liturgische kalender of bij het godsdienstonderricht in de school. Elke zondag van die maand moest in teken staan van het wachtwoord. Aan het wachtwoord waren twee actiepunten verbonden: een godsdienstig punt (een gebed of mis) en een zedelijk punt (een offer). Het wachtwoord werd kort uitgelegd in de opening en de priester-bestuurder kwam er mogelijk in zijn avondwoordje op terug. De leider kon het wachtwoord inpassen in zijn zondagprogramma, bij het knutselen, een lied (een wachtwoord werd soms uit de tekst van een lied gehaald), in de inkleding van een spel of bij de vendelprijskamp. Zo werd het wachtwoord door de leden ‘beleefd’ en niet onderricht.[48] Bijvoorbeeld: het wachtwoord van maart 1954 luidde: ‘Weer u scherp’, doelend op de aankomende vastentijd. Het godsdienstige actiepunt was: ‘De H. Mis’, de leden moesten deelnemen aan de grote Misactie van de parochie. Het zedelijke actiepunt was: ‘Dagelijkse versterving’, voor de jongsten betekende dit bijvoorbeeld niet snoepen.[49]

Uit de vorige paragraaf zou men misschien kunnen afleiden dat Chirojeugd meer een vorm van catechese was dan ontspanning of spelen. Toch werd er ’s zondags met de jongens bijna uitsluitend gespeeld. De redenen hiervoor waren volgens Chirojeugd zelf dat de jongen nog niet klaar was voor de verovering van het milieu en dat de jongen pas volledig zich zelf kon zijn in het spel.[50] De jongens moesten zich natuurlijk ook amuseren opdat ze naar de Chiro zouden blijven komen. Het spel was volgens Chirojeugd echter geen lokmiddel. Het spel was voor de jongen niet simpelweg ontspanning maar “de eerste realiteit, waarin de jongen zijn ideaal beleeft. Het spel is echt voor hem, een belangrijke en waardevolle werkelijkheid.”[51]

De eerste twee decennia van Chirojeugd, vanaf de stichting tot het belijdenisfeest Top ’64 worden meestal getypeerd als de periode waarin de jonge jeugdbeweging haar plaats in het jeugdlandschap nog moest en tevens zou veroveren. Daarom was ze in deze periode sterk op zichzelf gericht. Pas in de jaren zestig werd er opnieuw gesleuteld aan haar doelstellingen en methodes[52] Deze stelling vindt men terug bij De Ridder die de doelstellingen van Chirojeugd tot 1964 trachtte te vatten door de analyse van de wachtwoorden.[53] De wachtwoordwerking kende in deze periode een grote mate van continuïteit inzake taalgebruik, vorm en inhoud. Andere auteurs die Chirojeugd vanuit een pedagogisch oogpunt onderzochten kwamen tot dezelfde conclusie.[54]

De krachtlijnen van Chirojeugd, de doelstellingen en methoden, zouden onaangeraakt blijven tot 1964. Pas na het orgelpunt van de oude Chiro, het belijdenisfeest ‘Top ’64’, zou er gezocht worden naar nieuwe doelstellingen en methoden die beter pasten in de zich sterk wijzigende kerk en samenleving.[55] Toch kan men de twee decennia Chirojeugd na WOII niet simpelweg als statisch beschrijven. Soms wordt ze opgedeeld in twee fasen. De eerste fase liep dan tot 1954 en was de uitbouw van de methodiek. Tijdens de tweede fase, 1954 tot 1964, werd de jonge beweging versterkt en gezocht naar nieuwe formules voor jongeren en massa.[56] In 1954 werd er met nieuwe parochiale werkvormen gestart om een groter deel van de parochiejeugd te bereiken. Na 1954 werd er verder gezocht naar nieuwe formules om de jeugd te bereiken, al bleef het veelal enkel bij woorden.[57]

Belangrijkste evolutie binnen Chirojeugd na WOII was haar enorme groei tot de grootste jeugdbeweging van Vlaanderen. De jaren vijftig en zestig waren een bloeitijd voor de Vlaamse jeugdbewegingen. De groei van Chirojeugd en VVKSM hield zelfs aan tot 1977. KSA, VKSJ en de standgebonden jongerenbeweging kenden al vroeger een daling van hun ledenaantal.[58] Chirojeugd kende een spectaculaire groei. Het aantal aangesloten jongensgroepen steeg van 146 in 1944 tot 372 in 1954 en 587 in 1964.Het ledenaantal bij de jongenschiro klom van 7.674 in 1945 tot 21.528 in 1955 en 40.979 in 1965.[59]

 

 

Hoofdstuk 2: “Voor Christus ons leven te geven”

De leidersvorming tot 1964

 

“Vorming is een een proces van sociale van stelselmatige beïnvloeding in de richting van een waardevol geacht individueel en sociaal levensontwerp” (Leirman). Op de achtergrond van een vormingsproces spelen o.a. de vormingsconcepten een rol. Een vormingsconcept is een opvatting over het doel van de vorming. Vormingsconcepten kunnen gericht zijn op verstandelijke vorming (leren zien, onderscheiden en begrijpen van allerlei verschijnselen), technische vorming (gericht op handvaardigheid, manipulatie van objecten), vitale vorming (levensvorming, gericht op de ontplooiing van de mens als vitaal-kosmisch wezen, bijvoorbeeld religieuze of creatief-expressieve vorming) en sociale vorming (gericht op communicatie en interactie met medemensen, groepen en gemeenschappen). De vorming kan ook gericht zijn op één of meerdere van drie bestaanskringen. Leirman onderscheidt een persoonlijke bestaanskring (gezin, vrienden, ... ), een functionele bestaanskring (werkmilieu, school, buurt, ...) en een structurele bestaanskring (land, partij, grote vereniging, ...).[60] De vorming kan bijgevolg opgedeeld worden in respectievelijk persoonsgerichte, groepsgerichte en maatschappijgerichte vorming.[61] Het model van Leirman geeft ons een kader om de leidersvorming in Chirojeugd beter te karakteriseren.

In het tweede hoofdstuk behandelen we de leidersvorming tot aan de Top. Qua doelstellingen en methodiek kende de beweging tot 1964 een sterke continuïteit. Het belang van deze periode is dat in deze jaren de beweging werd uitgebouwd tot de grootste jeugdbeweging in Vlaanderen. Ook de leidersvorming zou in deze twee eerste decennia na de stichting verder moeten worden opgebouwd, beginnende van wat men had geërfd van de patronatenwerking.

 

 

1. Leidersvorming bij de patronaten

 

Één van de kenmerken van de vernieuwing van 1934 was de toegenomen interesse voor leidersscholing en -vorming. Het was noodzakelijk de leiding de nieuwe werking bij te brengen. Bovendien werden de patronaten niet meer geleid door volwassen patronaatsheren, maar door de jongeren zelf. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers van de eerste studieweek voor leiders in 1935 bedroeg amper 17 jaar, 16% was zelfs jonger dan 16.[62]

De nieuwe werking werd in de eerste plaats verspreid via het leidersblad Het Katholieke Patronaat, dat heel wat artikels bevatte die gericht waren op de vorming van het nieuwe leiderscorps. In het tijdschrift werd ook de nodige aandacht besteed aan spel en ontspanning en het kon de leider helpen bij het samenstellen van een zondagprogramma. Om de nieuwe methodiek dieper te kunnen bestuderen werd er door de landelijke leiding jaarlijks een studieweek georganiseerd voor de leiders. Ze duurde drie volle dagen. De eerste studieweek ging door in 1935 en kon rekenen op circa 100 deelnemers. Het programma bestond uit lessen over de toekomst van de patronaatswerking, de leidersvorming, het spel, de persoonlijkheid van de leider en dergelijke. De vijfde studieweek, in 1939, werd al bijgewoond door ongeveer 200 leiders en besteedde vooral aandacht aan het aanleren van spelen.[63] De diocesane verbonden organiseerden diocesane studiedagen en studieweekends. Op deze weekends werd de nieuwe werking bestudeerd, nieuwe spelen en liederen aangeleerd en bezonnen. Men organiseerde ook spelavonden waar de leiding telkens ca. 20 spelen werden aangeleerd.

De leidersvorming gebeurde eerst en vooral op plaatselijk en parochiaal vlak. Elk patronaat moest regelmatig een leiderskring houden. Op deze vergadering werd religieuze vorming gegeven en het godsdienstige leerplan voor de leden besproken. Daarnaast overliep men de vorige zondagbijeenkomst en het programma voor de volgende zondagen. De leiderskring werd geleid door de proost die hiervoor de nodige documentatie kon vinden in Het Katholiek Patronaat. Het leidersblad was zowel bestemd voor de leiding als voor de proosten en bevatte ook schema’s en onderwerpen voor de leiderskring.[64]

 

 

2. Leidersvorming na 1941

 

De eerste jaren na de oprichting zocht men naar leiders in andere jeugdbewegingen. Terwijl in 1947 nog maar 46,7 % van de leiding uit Chiro zelf afkomstig was, was dit drie jaar later al gestegen tot 60 % van het leiderscorps.[65]

De landsbond probeerde langs meerdere wegen de ‘Chirogeest’ en methodiek tot bij de leiders te brengen. De vorming van de leiding was vooral gericht op het leiden van de leden maar ook op de leider zelf. Eerst en vooral gebeurde dit via de leiderskring, georganiseerd door de groepsleider en met een bezielend woordje van de priester-bestuurder achteraf. Het leidersblad, in mei 1946 herdoopt in Gloed, bevatte naast toelichtingen bij de vernieuwingen in de beweging en praktische informatie, zoals spelen en verhalen, vooral op studie en bezinning gerichte artikels die de leiders hielpen nadenken over de werking van hun jeugdbeweging. Van de leider werd bovendien verwacht dat hij zichzelf zou vormen en zou werken aan zijn persoonlijk geloofsleven.[66]

Naast de individuele en plaatselijke vorming werden er op regionaal en nationaal niveau cursussen en andere activiteiten georganiseerd. Een leider kon na het volgen van de leiderscursus en het succesvol afleggen van een schriftelijke proef het leidersbrevet ontvangen. Het hoogtepunt van de leidersvorming waren de nationale leidersbivakken. Daar kon de nieuwe leiding de ‘Chirogeest’ zelf ervaren. In functie van de vorming van gewest- en verbondsleiding werd er een aanvullende vorming op poten gezet waar dieper op de grondbeginselen van de jonge jeugdbeweging werd ingegaan. Naast de cursussen en vormingsbivakken werden er ook leidersdagen georganiseerd. Op de nationale leidersdagen konden de leiding massaal de stijl van hun jeugdbeweging beleven. Het psychologische effect was hier belangrijk. Voor de leidersvorming gold hetzelfde als voor de vorming van de leden, men leerde de ‘Chirogeest’ begrijpen door het zelf te beleven en niet door de instructies en lessen.[67] Men kan dit zien als een reactie tegen een te intellectualistisch opgevatte opvoeding. Hiertegenover stelde Chirojeugd een vormingsmethode die steunde op de kracht van een ‘belevingsgemeenschap’. Het samenleven en samen opnemen van een geest is belangrijker dan intellectuele overdracht en beïnvloeding van het verstand. Deze methodiek waardeerde ook de stimulerende mogelijkheden van het zintuiglijke, affectieve en intuïtieve leven. In plaats van het ontvankelijk maken van de jeugd door het verwoorden van de idealen en motieven, trachtte Chiro gebruik te maken van de “intuïtieve krachten van de jeugd.” Het ging ook om een methodiek van zelfwerkzaamheid en creativiteit die de drang naar zelfbevestiging van de jongen aansprak. Deze techniek van beleving vond men vooral terug op de nationale leidersdagen en op de opleidingskampen zoals de leiders- en scholingsbivakken.[68]

 

 

3. Het Leidersblad

 

In maart 1941 werd het eerste leidersblad van Chirojeugd uitgegeven onder de titel Mededeelingen van Chirojeugd. Het was de voortzetting van Het Katholiek Patronaat, het leidersblad van de patronaten en de jaartelling van het Mededeelingen ging terug op dat van Het Katholiek Patronaat.[69] De jaargangen 1942-1944 ontbreken en het blad zou pas weer verschijnen in januari 1945. In mei 1946 verscheen het eerste exemplaar van Gloed, het leidersblad van Chirojeugd. Wat de inhoud betreft, bracht de nieuwe naam weinig verandering. Het zou in de loop van de jaren wel steeds verder groeien. De eerste jaargang van Gloed in 1946 telde 160 bladzijden, zeventien jaar later in 1963 was dit aantal geleidelijk aan gestegen tot 472 bladzijden. Op aandringen van de landsbond was vanaf 1947 bijna elke leider geabonneerd op Gloed.[70] Zelf noemde Chirojeugd het een “strijdblad, een periodiek die voortdurend den geestdrift voedt, het inzicht verdiept en het praktische werkmateriaal van onze leiders aanvult.”[71] Het blad bevatte artikels over de leiderstaak, de ideologie van de beweging, over de vernieuwingen, godsdienstige instructies, technische informatie en meer. De kernredactie bestond uit leden van de landsbond die voor bepaalde rubrieken een beroep deden op specialisten.

Gloed was in de eerste plaats een leidersblad, het tijdschrift voor de leiders van Chirojeugd. Van de leiders werd verwacht dat ze het blad zouden bestuderen, bespreken met hun medeleiders, verslijten en verwezenlijken.[72] In die zin bevatte het heel wat artikels die gericht waren op studie en bezinning zodat de leiding de bezieling van hun jeugdbeweging beter zouden kunnen aanvoelen en de bedoeling beter begrijpen. De leiders konden zo leren wat het betekende een leider van Chirojeugd te zijn. De behandelde thema’s waren de Chirogeest, de Chiromethoden, de leiderstaak, vernieuwingen binnen de beweging, Katholieke Actie en anderen. Elke aflevering bevatte een bezinnend of bezielend tekstje voor de leiders. Daarvoor diende vanaf eind jaren veertig tot in de jaren zestig bijvoorbeeld de rubriek ‘Diepgang’ die men in de meeste jaargangen van Gloed kon terugvinden. Vaak bleef het zelfs niet bij deze rubriek en vond men naast ‘Diepgang’ nog een bezinnend artikeltje of een gebedje.[73]

Elke leider was in de jaren vijftig automatisch geabonneerd op het leidersblad. Een enquête in het gewest Antwerpen bewees dat Gloed ook daadwerkelijk werd gelezen door de leiding. Van de 280 leiders waren er slechts 19 die Gloed enkel soms bij de hand namen en slechts twee die Gloed nooit lazen. De artikels en documentatie voor de afdelingswerking (187 van de 280) werden het meest gelezen. Al vond ook de rubriek ‘Frisse Lucht’, de equivalent voor de rubriek ‘Diepgang’ in 1959, voldoende publiek (165 van de 280).[74]

Gloed riep de leiding meermaals op om zich verder te scholen door deel te nemen aan leidersbivakken, scholingsbivakken, Heibrandcursussen en andere initiatieven voor leidersvorming.

Naast een leidersblad was Gloed ook een technisch blad. Met technische documentatie wordt vooral de praktische informatie bedoeld die de leiders moest bijstaan bij het samenstellen van hun zondag- en bivakprogramma. Het leidersblad bevatte tips (vb. hoe de jongen leren luisteren etc.), bezinnende woordjes (vb. in verband met Vasten), kernwoordjes (bezinnende woorden voor de kernleden), verhalen, hele zondagprogramma’s rond een bepaald thema, losse spelen, theoretische artikels over de geest van de afdeling of de psychologie van de aspirant[75] enzovoort. Nadat in 1953 de landbond commissies belastte met de werking van de afdelingen, werd de praktische informatie voor het houden van de zondagvergaderingen steeds meer geordend in aparte afdelingsrubrieken.[76]

Leidersvorming kan men vanuit twee gezichtspunten bekijken, vanuit het perspectief van de organisatie of vanuit het perspectief van het individu. Wanneer we de inhoud van de vorming bekijken als de vorming van een individu komt men in contact met de leider als een persoon met bepaalde vaardigheden, inzichten, methoden, technieken en een bepaalde houding. Zo hebben we door gebruik te maken van het leidersblad een schets gemaakt van het ideale leiderstype van de beweging in de jaren vijftig.[77]

Chiro was de bergtrein die de materialistische en egoïstische jongens, die enkel plezier wilden maken en alleen bekommerd waren om zichzelf, vanuit het dal naar boven voerde. In het dal, beneden aan de berg, moest men de jongens meelokken door hen te geven wat ze verlangden: plezier, spel en kameraden om mee te spelen. Eenmaal op de trein kon Chiro ze naar de bergtop brengen waar Christus op hen wachtte.[78]

Leiderschap was de leiding en vorming van de jongens tot biddende, offerende en apostolische Christenen. Een leider was een strijdend lid van de Heilige kerk en moest meebouwen aan het Godsrijk Vlaanderen.[79] Zijn inwendig leven werd niet ongemoeid gelaten. Chirojeugd verwachtte dat hij geloofde in het “Vaderschap van God, de Verlossing door Christus en de Heiligmaking door den H. Geest.” Hij moest beseffen dat hij op de wereld was gekomen om God te dienen in de strijd tegen “den duivel, de wereld en het vleesch.”[80] Van de leider werd verwacht dat hij zelf werkte aan zijn persoonlijk geloofsleven. Om de veertien dagen moest een leider te biecht gaan bij zijn vaste biechtvader. Hij diende regelmatig de H. Mis bij te wonen en te communie te gaan. Andere vereisten waren elke zondag het leidersgebed en dagelijks de morgenopdracht en een tientje van een rozenhoedje bidden, er een vaste dagorde op na houden, zijn wachtwoord beleven en trouw zijn aan zijn leiderstaak.[81]

Het leiderschap werd in Gloed vergeleken met de vier jaargetijden. De lente was de periode waarin de jonge leider vooral zelfvoldoening vond in zijn leiderstaak. Hij genoot van het zingen, spelen, marcheren, commanderen en organiseren. De bezieling was echter nog te vaag. Hij moest nog beseffen dat hij er voor de jongens was en niet andersom. Om in de zomer van zijn leiderschap te komen, moest hij verzaken aan het nieuwe gevonden genot en bezinnen over de leiderstaak.[82] Hij zou dan pas leider worden voor zijn jongens, die hem nodig hadden. De zondagactiviteiten werden een gelegenheid om de jongens te vormen. Terwijl buitenstaanders het spelen zouden noemen, zou de leider inzien dat het eigenlijk ‘heiligen’ was, “de jongens dichter bij hun Koning brengen.” Samen met deze ontdekking besefte de leider nu ook dat hij zelf nog ver stond van het ‘Ideaal’. Hij moest zelf ook de wachtwoorden beleven, altijd blij en eenvoudig zijn en leren bidden.[83] Dan volgde de grote beproeving, de leider zag rond hem leden waar hij zoveel tijd had ingestoken toch verloren lopen en ook zijn medeleiders gaven hun missie op. Ze waren als blaren en takken in de herfst die de storm niet overleefden. De leider die de storm wel overleefde zou inzien dat het nooit om hem had gedraaid maar steeds om ‘Hem’. De leider kwam nu in de herfst van zijn leiderschap en was nu een christen voor het leven, een ‘apostel’. De winter kwam er niet, want in het echte leiderschap was er geen sterven.[84]

Zoals Chirojeugd meer wenste te zijn dan een spelbeweging, zo moest een chiroleider veel meer zijn dan een spelleider. Een leider moest natuurlijk een goed zondagprogramma kunnen samenstellen, gezag en tucht in zijn afdeling kunnen bewaren, een zang leiden, kunnen knutselen, marcheren enzovoort. De nodige scholing en documentatie hiervoor vond men in het leidersblad en kreeg de nodige aandacht op cursussen en scholingsbivakken. Het was evenwel minstens zo belangrijk dat een leider een goed voorbeeld was voor de jeugd binnen en buiten de groep. Zo werd bijvoorbeeld van een chiroleider verwacht steeds Algemeen Nederlands te spreken tegen zijn jongens.[85]

Van de leider werd ook verwacht dat hij zijn ontspanningsleven opofferde voor zijn leiderstaak. Het moderne ontspanningsleven zorgde er alleen maar voor dat steeds meer jeugd er hopeloos in verloren liep. Het was volgens Chirojeugd in vele gevallen “verkeerd, vals, tegen het leven in, zondig.” Ook voor gemengde ontspanning waren de jongere leiders nog niet klaar, er werd van de leiding dan ook ”radikale onthouding” verwacht en verkering diende uitgesteld te worden omwille van zijn leiderschap. Uit de vele reacties en commotie rond dit thema bleek dat de leiding hier niet mee akkoord was.[86]

Om een goede leider en opvoeder te zijn moest hij lichamelijk gezond zijn, over alles kunnen meepraten en letten op zijn gelaatsuitdrukkingen, gebaren en beleefdheid tegenover de jongens. Hij moest met jongens kunnen omgaan, de Chirowerking begrijpen en een man zijn van ‘beginselen’. Men verwachtte dat hij diep godsdienstig was, een verantwoordelijkheidsgevoel had tegenover God en de ouders van zijn jongens. Om gezag af te dwingen moest hij wilskrachtig en geduldig zijn.[87] In de chiro werd er ‘s zondags en op bivak echter voornamelijk gespeeld. Het minste dat men dan kan zeggen is dat de leidersvorming in de jaren vijftig dan proportioneel veel aandacht schonk aan de godsdienstige vorming van de leiding. Dit was vooral het geval voor het leidersblad, op opleidingsbivakken kreeg de technische scholing meer aandacht.

De leider moest het spel voorbereiden, in handen houden en leiden. Tijdens het spel moest hij kind zijn met het kind, jongen met de jongen, kerel met de kerel. Om zijn gezag bij de jongens te vestigen en te behouden moest hij een persoonlijkheid zijn, beslist zijn, niet aarzelen, kalm blijven. Hij moest zich doen eerbiedigen en geen familiariteit dulden, maar wel los en broederlijk met de jongens omgaan. Door zijn vertrouwelijke, eenvoudige maar ook besliste houding zou de leider de tucht in zijn afdeling handhaven.[88]

Het ideale leiderstype van Chirojeugd stond nog ver van het democratische type uit de jaren zestig en sloot eerder aan bij het autocratische type. De leider bepaalde zelf zonder inspraak van de leden wat er in de afdeling gebeurde. Maar we zouden de ideale chiroleider uit de jaren vijftig geen ‘alzijdige Führer’ willen noemen zoals Leirman het pre-sixties leiderstype noemt. Hij moest wel alzijdig zijn: hij moest initiatieven kunnen nemen, plannen maken, de actie coördineren, goed kunnen spreken, een toonbeeld zijn voor de groep, zijn leden kennen, al de juiste vaardigheden bezitten en gezag en tucht bewaren in de afdeling. Maar de leider moest daarnaast ook kameraadschappelijk omgaan met zijn leden. Hij speelde mee met zijn leden en was tijdens het spel een lid tussen zijn leden. Dit paste in het ideaal van kameraadschap van Chirojeugd. Een chiroleider was dus meer dan een leider of een ‘Führer’.[89]

 

 

4. De leidersvorming op nationaal en regionaal niveau en de brevetten

 

Voor de eerste nationale opleidingsbivakken werden gepland werden er op regionaal niveau voor de leiders studiebijeenkomsten georganiseerd. Elke week kregen de deelnemers een theoretische les over de Chirowerking en een bepaalde activiteit voorgeschoteld. Het programma van 1942 werd gespreid over 15 avonden van 15 juni tot 21 september en bevatte lessen over de Chiro als opvoedingswerk, als parochiaal en bovennaturrlijk werk, de Chirogeest, de opvoedkundige waarde van het spel, de afdelingen en meer. De geplande activiteiten waren het aanleren van de formaties, turnen, toneel, zang, atletiek, stapoefeningen en het spel.[90] In 1946 werd er door de landsbond een handleiding uitgegeven voor deze vorming. Het boekje was een compilatie van de instructies gegeven op de leiderscursussen van 1940, 1941 en 1942.[91] Het bleef nog tot midden jaren vijftig in gebruik.[92] Een leiderscursus bestond oorspronkelijk uit ongeveer 12 avondbijeenkomsten, maar omdat voor landelijke gewesten de verplaatsing vaak een probleem was schakelden meeste gewesten vanaf 1947-1948 over naar drie of vier trainingsweekends.[93] Zo slaagde men er ook in een “diepere bezieling mede te geven door het samen blijven gans de avond en te eindigen met een flink meegeleefde avondwijding met avondwoordje.” Men hoopte dat de vlaggegroet ’s morgens, de gezamenlijke H. Mis en het gezamenlijke ontbijt “de nodige stemming, godsdienstige sfeer en kameraadschap” zou teweegbrengen.[94]

In 1945 werd voor het eerste een leidersbivak georganiseerd door de landsbond. De eerste nationale leidersbivakken van 1945, 1946 en 1947 hebben een aanzienlijke invloed gehad op de latere leidersvorming. Tot het einde van de jaren vijftig zouden scholingsbivakken en algemene leidersbivakken georganiseerd worden met de eerste leidersbivakken als voorbeeld. Één van de verklaringen hiervoor is dat de opleidingskampen tot eind jaren vijftig meestal geleid werden door dezelfde personen uit de landsbond.[95] Basisdoelen van de eerste bivakken waren “de leiders Chirojeugd leren beleven in kameraadschap, tucht en bezielende studie, hen technisch scholen in de belangrijkste chiroproblemen, het praktisch tonen en aanvoelen hoe zij een bivak moeten leiden en de Chirogeest moeten realiseren.”[96]

Nadat een eerste landsbondbivak enkel werd opengesteld voor gewestelijke proosten, gewestleiders, werd van 11 tot 15 augustus 1945 te Oud-Heverlee een 2de landsbondbivak georganiseerd voor 160 leiders en proosten. Het eerste leidersbivak werd uiteindelijk bijgewoond door 210 deelnemers en werd als een succes beschouwd daar “de Chirogeest er niet alleen [was] belicht maar praktisch beleefd” en de leiders de “Chiro-idealen geconcretiseerd [hadden] in hun eigen bestaan.” Men hoopte dat het leidersbivak het geloof van de leiding in hun “heerlijk Chiro-apostolaat” had verdiept en verstevigd. [97] ’s Voormiddags kregen de leiders een inleiding over een bepaald onderwerp in verband met Chiro dat ze daarna in debatvorm samen bespraken. De eerste dag was het onderwerp “Chiropedagogie”, de tweede dag “Jeugdtehuis en openluchtleven”, de derde “Wachtwoordtechniek”, de vierde “Leiderschap”. De namiddagactiviteiten werden per afdeling georganiseerd en waren vooral gericht op het spel. Minstens even belangrijk voor de vorming van de leiders en de bivaksfeer waren de zangstonde, de vlaggegroet, de gezamenlijke vieringen en gebeden, de avondwandeling, het bivakvuur en het avondwoordje. Niet toevallig stonden in de lijst van benodigdheden voor het leidersbivak van 1945 kerkboek en rozenhoedje helemaal bovenaan, voor regenjas, wandelschoenen, tandenborstel, pyjama enzovoort.[98]

Het programma van de leidersbivakken van 1947 te Loppem (zaterdag 19 tot woensdag 23 juli) en Wespelaar (donderdag 14 augustus tot maandag 18 augustus) ging als volgt: de leiders kwamen de eerste dag aan tussen 15 en 18 uur. Om 18 uur werden ze verdeeld in vendels en werd de eerste vendelronde gehouden. Om half zeven volgde de openingsformatie waarin het bivak werd toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw. Na het avondmaal was er voor het slapengaan een avondwandeling gepland. ’s Morgens om zes uur stonden de leiders op om 20 minuten te ochtendturnen. Na het wassen, het opruimen van de slaapzalen en de rugzakken, de vlaggegroet en een kwartiertje meditatie volgde de H. Mis. Na het ontbijt en de diensten kreeg de leiding een marsoefening gevolgd door een instructie over de Chirowerking. Voor het middagmaal werd om half één nog eerst het Angelus[99] gebeden. Om 15 uur begon het middagprogramma. De leiders werden bos- en pleinspelen aangeleerd en lessen over vertellen, het spel, de Liturgie en meer. Om half acht begon het avondmaal waarna de completen[100] werden gebeden. Op het avondprogramma stond een avondwandeling, bonte ring of een bivakvuur. Om half elf ging iedereen slapen na het avondwoordje van A.F. Peeters. De volgende dagen werd hetzelfde schema gevold. De laatste dag werd om 15 uur het bivak beëindigd met een slotformatie.[101] De landsbond hoopte dat de leiders de geest die ze op het leidersbivak voelden leven, zouden uitdragen naar hun jongens.[102]

Als we alle momenten optellen waarop de leiding moest bidden of bezinnen: het Angelus, de completen, de dagelijkse misviering, het kwartiertje meditatie, het gebedje voor en na het ontbijt, middag- en avondmaal, de vlaggegroet en het avondwoordje van de landsbondproost, kunnen we het leidersbivak net zo goed een retraite noemen. Er werd een gebedssfeer doorheen het bivak gevlochten die net zo belangrijk was als de opleiding zelf.

 

Tabel: programmaleidersbivak 1947: [103]

Dag

Uur

Burchtknapenl.

Knapenl.

Kerelsl.

Mannenl.[104]

Geestelijken

2

15

Inlijving

Inlijving

Inlijving

Psychologie

Chirogeest

 

16

Bosspelen

Balspelen

Basketbal

Atletiek

Pers. Contact

 

17

Bosspelen

Liturgie

Basketbal

Onderricht

Vrij

 

18

Vertellen

Pleinspelen

Liturgie

Org. Afdeling

Rol bestuurder

3

15

Stijl

Stijl

Stijl

Stijl

Stijl

 

16

Spel

Turnspelen

Bosspelen

Pleinspelen

Vrij

 

17

Liturgie

Vendelwerking

Bosspelen

Openluchtleven

Liturgie

 

18

Spel

Vendelspelen

Onderricht

Liturgie

Vrij

4

15

Kernwerking

Kernwerking

Kernwerking

Kernwerking

Kernwerking

 

16

Spel

Bosspelen

Vendelwerking

Pers. contact

Vrij

 

17

Vendelwerking

Bosspelen

Basketbal

Turnspelen

Taak op het bivak

 

18

Spel

Vertelling

Openluchtleven

Flirt

Geestelijke l.

 

Het aantal opleidingsbivakken kon in 1948 worden opgevoerd doordat Chirojeugd nu in Wilrijk over een eigen opleidingscentrum beschikte. Het huurde daartoe kasteel Hof ter Beke. In 1950 ging de landsbond over tot de aankoop van een eigen buitencentrum voor leiders- en leidstervorming, met 7 ha. bossen en pleinen. 5 mei 1950 kocht Chirojeugd het landgoed Heibrand te Westmalle.[105] In 1945 werd slechts één leidersbivak en één kaderbivak georganiseerd, in 1954 werden al zeven leidersbivakken, scholingsbivakken en kaderbivakken georganiseerd, waarvan vijf te Heibrand.[106]

De eerste Scholingsbivakken werden georganiseerd in het werkjaar 1947-1948 en waren een equivalent van de trainingsweekends. Hetzelfde jaar kreeg de leidersscholing meer structuur. De brevettering werd hervormd. Van 1945 tot 1948 kon men het leiderbrevet halen door het volgen van een leiderscursus en het slagen in een schriftelijke proef.[107] Vanaf 1948 kon een leider van 17 jaar een scholingsattest behalen na het volgen van een reeks van scholingsweekends (of avondcursussen met dezelfde stof) of een scholingsbivak, het inleveren van goede nota’s en het afleggen van een lichamelijke proef. [108] Het scholingsattest werd dan aangetekend in het stamboekje van de leider. Het was een eerste onderdompeling in het leiderschap. Men moest tot een eerste elementair inzicht komen in de beweging, gekoppeld aan elementaire technische scholing. De leider werd ook ‘psychisch’ geschoold doordat hij ‘Chiro’ op scholingsweekends en –bivak daadwerkelijk beleefde. Hij leerde daarnaast ook de techniek gebruiken.[109]

Na het behalen van het scholingsattest kon een leider van minstens 19 jaar en met minstens één jaar ervaring het leidersbrevet behalen. Hij moest daartoe een leiderscursus en een algemeen leidersbivak volgen. Vervolgens moest hij een vragenlijst beantwoorden aan de hand van zijn nota’s. De bedoeling was dieper in te gaan op de methodiek van de beweging dan op de leidingskringen, de maandelijkse gewestavonden en sectorrondes en scholingsbivakken.[110]

Uit een enquête van 1951 bij de 627 leiders (39 % van alle leiders) van het gewest Antwerpen bleek dat 41,4 % een scholingsbivak had meegemaakt en 23,9 % een algemeen leidersbivak. Toch bezat slechts 14,5 % een scholingsattest en een schamele 5,9 % een leidersbrevet. Blijkbaar was het indienen van goede nota’s of de vragenlijst voor velen te hoog gegrepen ofwel werd er geen waarde geschonken aan de brevettering.[111] Het aantal bivakken en deelnemers bleef stijgen. Zoals we in onderstaande tabel kunnen zien was de stijging niet alleen te danken aan de verdere uitbouw van de leidersvorming maar liep ze voor een groot deel samen met de groei van de hele beweging.

 

Tabel: deelnemers leidersbivakken, Heibrandcursussen, scholingsbivakken en kaderbivakken[112]

Werkjaar

Deelnemers

Totale leiderscorps

Verhouding deelnemers tot het totale leiderscorps

1944-45

190

 

 

1945-46

290

810

36 %

1946-47

328

 

 

1947-48

431

 

 

1948-49

324

 

 

1949-50

434

 

 

1950-51

378

 

 

1951-52

601

1565

38 %

1952-53

475

1715

28 %

1953-54

588

2093

28 %

1954-55

511

2266

23 %

1955-56

611

2626

23 %

1956-57

877

2803

31 %

1957-58

697

3055

23 %

 

Van 17 tot 21 juli 1954 werd te Heibrand de eerste Heibrandcursus en van 27 tot 30 augustus werd het eerste afdelingsbivak georganiseerd. Beide moesten het leidersbivak vervangen. Het was de voortzetting van het Scholingsbivak en enkel leiders die al aan een SB hadden deelgenomen werden toegelaten. Een Heibrandcursus was “training in de techniek van het jeugdleiderschap, dieper besef van de eigen taak van elke afdeling en ruimer begrip voor de methode van het jeugdtehuis.” Wie een Heibrandcursus had gevolgd, had recht op een Heibrandbrevet en kon deelnemen aan een afdelingsbivak waar men zich verder specialiseerde in een bepaalde afdeling.[113] Later zou de Heibrandcursus zelf volledig per afdeling georganiseerd worden en het afdelingsbivak overbodig maken. Inhoud en vorm werden aan de afdelingscommissies overgelaten. Wie een Heibrandcursus volgde, kreeg vanad dan een afdelingsleiderbrevet.[114]

In 1956 werd op initiatief van het Belgische episcopaat het (Katholiek) Centraal Kaderinstituut opgericht. Het doel was de inmiddels sterk gegroeide en gesystematiseerde leidersvorming van de katholieke jeugdbewegingen te bundelen en te verbeteren.[115] De stichting van het CKI was het resultaat van jarenlange samenwerking tussen al de katholieke werken, jeugdbewegingen en instellingen die zich op gebied van het vrijetijdsleven wijden aan de opvoeding van jeugd.

 

De taak van het CKI: [116]

1. De waarde erkennen van de vorming der monitors, monitrices (zowel vrijetijdsmonitors als beroepsmonitors en monitrices) en instructeurs, gegeven door de aangesloten kaderscholen[117]. Deze homologatie werd verleend onder de volgende voorwaarden:

2. Vormingscursussen te organiseren, op aanvraag van de leden.

3. Alle andere opdrachten te vervullen die met zijn doelstellingen overeenstemmen.

 

De oprichting van het CKI was dus een stap verder in de ‘professionalisering’ van de leidersvorming in katholieke jeugdbewegingen en dus ook Chirojeugd. Vanaf 1957 moesten cursussen gegeven worden door instructeurs die door het CKI erkend waren. De brevettering kreeg nu een officieel karakter. Grote wijzigingen werden echter niet in het vooruitzicht gesteld. Sommige vormen van leidersscholing moesten wel worden aangepast om nauwer aan te sluiten aan de eisen van het CKI.[118]

Wie een gewestelijke scholingscursus (zes avonden of drie weekends) en een diocesaan of nationaal scholingsbivak volgde, kreeg een leidersbrevet dat recht gaf op een monitorbrevet. Eens monitor kon men deelnemen aan een leiderscursus en een Heibrandcursus. Indien dit tot een goed einde werd gebracht ontving men een afdelingsleidersbrevet dat gehomologeerd kon worden tot een brevet van hoofdmonitor. Wie 21 jaar was, een leidersbrevet bezat en een Heibrandcursus, Hogere Leiderscursus en een Kadercursus had meegemaakt, had recht op een Kaderbrevet en brevet van Algemeen Instructeur. Dit was belangrijk aangezien het CKI eiste dat de leidersscholing geleid werd door erkende instructeurs.[119]

Het CKI legde ook extra voorwaarden op. Het toekennen van een brevet mocht niet langer afhangen van lichamelijke prestaties. Het volstond in de loop van het jaar een medisch onderzoek te laten ondergaan (scopie van de borstkas, algemeen medisch onderzoek en enkele functionele testen). Een minimum van tien volle dagen (of 20 namiddagen) als stage. De zondagvergaderingen in de Chiro waren hiervoor geldig.[120] De monitorcursus moest minimum een duur hebben van 48 uur praktische opleiding, waarvan 12 uur theoretische lessen en 36 uur praktische lessen en oefeningen. Het CKI bepaalde ook gedeeltelijk de stof van de cursus.

 

Door het CKI opgelegde inhoud van de monitoropleiding: [121]

Kennis van bijzondere activiteiten: zang, knutselen, klein toneel

 

 

5. De basisvorming: Inhoud scholingsbivakken doorheen de jaren vijftig


Het scholingsbivak (vanaf 1957 samen met de scholingscursus de monitoropleiding van Chirojeugd) kunnen we beschouwen als de ‘basisvorming’. Een SB was volgens Chirojeugd zelf “een bivak van vier overnachtingen dat een inleiding geeft op het leiderschap, geestelijk en technisch.”
[122] Wie zijn leiderschap verder wilde vormen moest eerst deze inleiding met succes doorstaan hebben. Gevolg was dat er aanzienlijk meer leiders een scholingsbivak gevolgd hebben dan bijvoorbeeld een Heibrandcursus. In het werkjaar 1958/59 kende de negen georganiseerde scholingsbivakken 661 deelnemers terwijl de zeven Heibrandcursussen met slechts 181 deelnemers tevreden moesten zijn.[123] Scholingsbivakken werden in de jaren vijftig zowel nationaal als door de verbonden georganiseerd.[124] Het eerste scholingsbivak ging door in december 1947.
Het SB duurde minimum vier volle dagen. Opzet van deze meerdaagse cursussen was de leiders grondig de Chiro leren beleven en dit als leiders in een gemeenschap van andere leiders, een eerste kijk bieden op de elementaire methodes van de Chiro en de onmiddellijke toepassing ervan in het dagelijkse chiroleven en aansluitend hierbij een technische training van deze voornaamste toepassingen. Het voornaamste doel was bij de leiders een inzicht te doen groeien in de beweging door de eigen beleving van de bezielende idealen van Chirojeugd.[125]

De Chirogeest op een SB moest bewerkstelligd worden door de wachtwoorden en gebedsogenblikken. Zij moesten doorheen de dag een gebedsatmosfeer vlechten. Een SB was voor Chirojeugd pas geslaagd indien het voor de ganse leidersgemeenschap de ontdekking van het gebed had bijgebracht. Elke dag had zijn eigen wachtwoord. De leiding moest ondervinden dat het mogelijk was zich volledig aan een wachtwoord te geven. Tijdens de dagelijkse misviering werden de gebeden samen ritmisch opgezegd en lette men erop dat de gebedshouding van de leiding en de communie goed verzorgd werd. De avondwijding bestond uit het avondwoordje van de proost, de completen[126], een lied en de zegen. Verder werd elke dag het Angelus gebeden, waren er gebeden voor en na de vlaggegroet en voor en na het eten. Belangrijk was dat de leiders leerden traag en ritmisch te bidden. Bedoeling was ook dat de bivakleiding de leiders vroeg éénmaal de kapel te bezoeken en trachtte de leiders één of meerdere dagen per vendel een rozenhoedje of tientje te doen bidden.[127]

De deelnemers werden op SB vertrouwd gemaakt met de kern- en vendelwerking. De leiders werden opgedeeld in vendels met vendelleiders. Op het bivak werden vendelleidersvergaderingen, een vendelwedstrijd en vendeldiensten gehouden. Van de zes vaste theoretische instructies waren er vier die handelden over de specifieke methoden en het doel van Chirojeugd, Één instructie over het voorbereiden en begeleiden van de activiteiten. En één instructie over de begeleider zelf, zijn houding, stijl, visie, ... Verder leerde men de leiding zingen en enkele nieuwe liederen. Men deed keuroefeningen om de leider vertrouwd te maken met deze techniek. Ze leerden nieuwe spelen en werden getraind in het spel zelf, meerbepaald de aanpassing aan de leeftijden en hoe een leider zich diende te gedragen tijdens een spel.[128]

 

 De theoretische instructies op SB voor 1957: [129]

Instructie

Inhoud

De afdelingswerking

De jongens werden per leeftijd opgedeeld in afdelingen met een eigen afdelingsleven.

De stijl

Waarom en hoe.

De kernwerking

Waarom en hoe.

De Chiro

Chiro was een jeugdbeweging die met eigen middelen jongens wou vormen tot gelovige jongens, afgericht op het apostolaat. Methoden: de jeugdfamilie en het samenspelen, de stijl, het wachtwoord en de belofte, het onderricht.

Hoe spelen wij

De spelen moesten voorbereid worden en aangepast worden aan de leeftijd van de jongens, plaats, weersomstandigheden en materiaal. De leider moest gebruik maken van de nodige speldocumentatie.

Het leiderschap

Leider zijn was volgens Chirojeugd een roeping (instrument in Gods hand, brenger van een blijde boodschap), een verantwoordelijkheid (tegenover Christus, de ouders, de jongens, zichzelf en Vlaanderen), een bekwaamheid (plicht tot leidersvorming) en een gave, een leider moet jong zijn, geloven, zich onthechten van bepaalde ontspanningsactiviteiten en meisjes, zijn gebedsleven ernstig nemen etc. Een leider moest een levende belijdenis zijn.

 

De stichting van het Centraal Kaderinstituut in 1956 en de invoer van de nieuwe brevetten in 1957 dwong Chirojeugd de inhoud van het scholingsbivak te wijzigen. Wie een scholingsbivak en een scholingscursus volgde had recht op een monitorbrevet. Het CKI legde gedeeltelijk de inhoud van beide vast. Op een scholingscursus werden zes instructies verspreid over vijf uur en kreeg men minstens zeven uur scholing in techniek. Van zes instructies handelden vier over de werking van Chirojeugd (de afdelingswerking, de stijl, het vendel en de kernwerking) en twee instructie over het voorbereiden en leiden van de activiteiten (hoe spelen wij en het zondagprogramma).

Vier van de zes instructies die vroeger op het scholingsbivak werden gegeven, werden vanaf toen op de scholingscursus gegeven. De zeven uur techniek bevatte drie uur scholing in speltechniek waarbij men o.a. een spelprogramma van drie uur voor een afdeling diende op te stellen. Verder werd er 2,5 uur gespendeerd aan stijltechniek en anderhalf uur aan liederen en gebeden. Daarnaast moesten de leiders anderhalf uur aan persoonlijk werk besteden. Het nieuwe scholingsbivak bestond uit zeven vaste instructies: vier instructies over de specifieke werking van Chirojeugd, één instructie over de leefwereld en de beleving van de jongen, één instructie over het begeleiden van de jongeren en één instructie over de begeleider zelf, zijn houding, stijl, visie, ... [130]

 

Instructie op SB na 1957:

Instructies

Inhoud

Chiro – Jeugdtehuis

De Chiro was een thuis, een familie, een zondagtehuis (zondag is een geg van heiliging door spel, wachtwoord en vorming) en een parochiaal tehuis (men moet de jongens samenbrengen rond priester en altaar).

De Chirogeest

Blijheid, Kranigheid en Kameraadschap, Chiro was een boodschap over God, over ons eigen leven en over ons leven met de anderen. De leider moest deze boodschap in het afdelingsleven leggen. “De jongens moesten groeien en leven in die geest” samen met de instructie ‘Chiro – Jeugdtehuis’ was de inhoud vergelijkbaar met de inhoud van instructie over Chiro tijdens vorige SB’s.

De wachtwoordwerking

 

Chirogeest in de afdelingen

De afdelingsgeest en middelen om ze te verwerken.

De psychologie van de jongen

Beknopte psychologie van de jongknaap, burchtknaap, knaap en kerel.

Gezag en tucht

Wat gezag was, hoe men het moest vestigen en hoe men tucht in de afdelingen bekwam.

Het leiderschap

Inhoud bleef hetzelfde als in het oude SB.

 

Er was dus geen instructie over de opgave van de opvoeder zoals het CKI eiste, de opvoedende taak van de leider kwam slechts sporadisch aan bod tijdens sommige instructies.

Naast een theoretische inleiding op Chiro was het SB ook een technische inleiding in de Chiromethode en werd er een groot deel van de tijd besteed aan de technische scholing van de leiding. Elke morgen kregen de leiders geleid morgenturnen. Veel aandacht ging er naar de speltechniek, de deelnemers leerden een spel uitleggen, gezelschapspelen, twee grote terreinspelen, welke spelen pasten bij die of die afdeling en nieuwe spelen voor elke afdeling. Naast speltechniek werd men ook geschoold in stijltechniek. Men oefende de vlaggegroet en bevelen in, ter plaatse of tijdens een mars. De leiders kregen zangles werden nieuwe liederen aangeleerd en leerden hoe men een zangstonde moest verzorgen. Bij de technische scholing hoorde ook de bivakinstructies die handelden over de bivakuitrusting, ordening der slaapzaal, diensten enzovoort. Het ging dus niet om kampeertechnieken. Kunnen koken op een houtvuurtje en andere kampeertechnieken, belangrijk bij veel jeugdbewegingen, waren op een chirobivak immers bijzaak.[131] Verder werd de leiding geschoold in EHBO, knutselmethoden en verteltechnieken.[132]

De leiding werd net als vroeger opgedeeld in vendels. De dagordening bleef ongewijzigd. Er werd evenveel gebeden, men ging elke dag naar de misviering en de wachtwoorden en avondwoordjes bleven hetzelfde.[133] Voor de scholingsbivakken goldhetzelfde als voor de eerste nationale leidersbivakken. De leiders waren de helft van de tijd aan het bidden of aan het bezinnen.

De scholingsbivakken maakten de regionaal georganiseerde leiderscursussen uiteindelijk overbodig. De verbonden, gewesten en sektoren behielden echter hun belang op het vlak van de leidersvorming. De meeste scholingsbivakken werden geörganiseerd door de verbonden en de scholingscursussen door de gewesten. De landsbond bezorgde wel de richtlijnen en bepaalde zo grotendeels de inhoud. De gewesten en sektoren organiseerden maandelijks gewest- of sektorrondes. De inhoud kon enorm variëren van meer theoretische lessen zoals ‘het gezag van de leider’ tot meer praktische zoals ‘het knutselen’en religieuze onderwerpen zoals ‘gebeden in de Chiro’ of de eerder ongewone instructie over ‘Mariale opvoeding’ (“het aangroeien en verdiepen van geloof in Onze-Lieve-Vrouw”). De meeste lessen gingen over de Chirowerking (stijl, vendelwerking, wachtwoorden, de afdelingen), de leider (‘de leider thuis’, ‘de leider en zijn milieu’, ‘leiderskameraadschap’, ‘persoonlijkheid van de leider’) en de activiteiten (speltechniek, het zondagprogramma, zang, tochten). De avonden werden steeds begonnen met een openingsformatie en naast de instructie konden er ook andere activiteiten gepland zijn zoals spelen en/of zingen.[134]

 

 

6. Leiders- en landdagen

 

Van 1946 tot 1954 werd er door de landsbond eens per jaar een nationale leidersdag georganiseerd. Deze vorm van leidersvorming zou later steeds minder gebruikt worden. Tussen 1954 en 1978 werden er enkel nog leiders- en landdagen gehouden in 1956, 1959, 1960, 1961, 1963, 1965, 1970 en 1978. Het waren stijlvolle dagen van bezieling met honderden deelnemers uit heel Vlaanderen.[135] Kenmerkend waren de massale openingsformatie, het hijsen der vlaggen, de trompetten. Hier kon de leider pas echt de kracht van de stijl van Chirojeugd of de werking van de intuïtieve methode ervaren. Vaak werd van de leidersdag gebruik gemaakt om nieuwe initiatieven te lanceren, zoals de Pinkstermilitie in 1951 en de Patwerking in 1954.[136]

Als voorbeeld geven we het programma van de landdag van 30 maart 1959. 2248 chiroleiders, bijna 70 % van het leiderscorps, zakten deze paasmaandag af naar Gent voor hun nationale leidersdag. Men opende met een vlaggegroet en de introductie van het nieuwe jaarparool ‘Geen tijd is als onze’. Dan volgden de verwelkoming door het verbond Oost-Vlaanderen en een boodschap van de Nationale Proost, Albert Peeters. Na het middagmaal volgde een grote gezamenlijke zangstonde. Om 15 uur werd een toespraak gehouden over de Chiro sinds de Paasjubel ’56 en Lourdes ’58. Omstreeks half vier begon de landsbondproost aan zijn bezielende toespraak over het leiderschap dat moest uitgroeien tot “een getuigenis van Kristus’ liefde” en de vernieuwde wachtwoordwerking. Na de rede van de nieuwe landsbondleider Jef De Wolf marcheerden de leiders naar de Sint-Baafskathedraal voor de gezamenlijke mis. De dag werd afgesloten met een slotformatie.[137]

 

 

7. De plaatselijke en persoonlijke leidersvorming

 

Bij plaatselijke en persoonlijke leidersvorming rekenen we de leiderskring, de pinkstermilitie, het leidersstamboek en de leidersbelofte.

Chirojeugd noemde de leiderskring de motor van het groepsleven op het gebied van leidersvorming en leidersbezieling. Van de leiderskring moest een sterke bezieling uitgaan, de leiderskring moest aan het leiderschap een zin, een ziel geven. Haar eerste en voornaamste taak was het omvormen van de leiders tot apostolische christenen. Daarom moest ze in de eerste plaats een gebedsgemeenschap zijn.[138] Bovendien is ze noodzakelijk voor een goede organisatie van de groepswerking. Elk leiderscorps diende wekelijks te vergaderen, in uniform, steeds op hetzelfde uur en dezelfde dag. In de eerste jaren werd de leiderskring vaak op zaterdagavond georganiseerd, zo werd de leiding belet een andere (minder katholieke) ontspannende avondactiviteit te verzinnen.[139] De vergadering werd begonnen met een gebed, waarin de vergadering onder de hoede van de Heer werd gesteld en men hulp vroeg zodat de besprekingen en besluiten zouden overeenstemmen met Gods wil.[140] Na dit gebed werd er nog een rozenhoedje gebeden. Dan volgde een godsdienstig-bezielend woordje van de priester-bestuurder die de nodige stof daarvoor kon putten uit de rubriek Diepgang in het leidersblad of vanaf 1949 in Ignis het tijdschrift voor de priester-bestuurders. De leidersvorming was een van de voornaamste taken van de bestuurder. Het contact met een “bovennatuurlijke persoonlijkheid, die onweerstaanbaar uitstraalt en zich meedeelt” was fundamenteel voor Chirojeugd.[141] Hierop volgde een instructie van een oudere leider of de groepsleider. De activiteiten van de afgelopen en volgende zondagen en andere activiteiten werden overlopen. Vervolgens moest er even aandacht worden besteed aan de technische vorming. Dit kon de uitleg van een spel of een knutselwerkje zijn. Na de leiderkring werd er opnieuw gebeden.[142]

Een deel van de leiderskring, de studiekring, moest besteed worden aan de studie van de Chirowerking of aan de techniek, zoals spelen, marcheren, zingen, …. Voor de studie van de werking kon men een beroep doen op het leidersblad. In welke mate de richtlijnen van de landsbond nagevolgd werden is moeilijk te achterhalen. Men waarschuwde de leiders om de leiderskring niet te laten ontaarden in een sporadische wanordelijke vergadering of enkel een gezellige wekelijkse babbel.[143] Al moest er tijdens een leidingskring af en toe wel eens ‘gezwansd’ en een mop verteld worden.[144]

Om de studie op de leiderskring op peil te houden werden er in Gloed wedstrijden georganiseerd. De leiders kregen vragen over het Chiroleven en leidersproblemen voorgeschoteld die gezamenlijk in de leiderskring werden opgelost. Zo kreeg het hoofdkwartier ook een idee over het leven in de plaatselijke groepen en de meest nijpende problemen. Elke maand kon men punten verdienen, de beste antwoorden en het klassement werden in het leidersblad gepubliceerd. Aan het eindklassement waren bovendien prijzen verbonden. Een eerste poging in 1949 was niet erg succesvol, slechts 38 leidersploegen namen deel aan de quiz. Op de laatste vraag kwamen slechts twaalf antwoorden binnen.[145] Het leiderskringtoernooi van 1950 kon op 93 deelnemende leidersploegen rekenen, iets minder dan 1/3 van de toen aangesloten groepen.[146] Een jaar later werd dezelfde formule herhaald onder de titel ‘Pinkstertornooi’ en de uitslagen zouden bekend gemaakt worden op de nationale leidersbijeenkomst ‘Pinkstergloed’, een bezielingsdag.[147] Deze keer waren er slechts vier prijsvragen en opgaven en 59 leiderskringen zouden aan het toernooi deelnemen. In 1955 werd voor de laatste maal een leidingskringquiz georganiseerd. Operatie T.B.A., Operatie Tegen Bloedarmoede, moest een operatie zijn tegen “bloedarmoede in vegeterende leiderskringen.” 91 van 412 groepen namen deze keer deel.[148]

De leiderskring verzamelde de leiders van één groep en moest ze omvormen tot een ‘vechtploeg.’ De leidersploeg moest regelmatig samenkomen, plannen maken en elkaar helpen en steunen.[149] Naast de leiderskring werd van de leiders verwacht dat ze ook zondagavond samenbleven in de chirolokalen om “ploeg te vormen.”[150]

De pinkstermilitie typeerde de leidersvorming van de jaren vijftig en zou in de jaren zestig verdwijnen. Het was een initiatief van de landsbond, maar we kunnen het best als persoonlijke vorming beschouwen. Op de landdag in Schoten van 1951 deed Albert Peeters, de landsbondproost, een oproep aan alle leiders om toe te treden tot deze ‘militie’. Men streefde een diepere en meer consequente beleving van het leiders-minimumprogramma na. Het minimumprogramma hield in: veertiendaagse biecht, regelmatige H. Mis en Kommunie, dagelijks 10 minuten bezinning, dagelijks de morgenopdracht en het avondgebed bidden, de voorbereiding van het zondagprogramma, een dagelijks tientje van het rozenhoedje, elke zondag het leidersgebed bidden voor de jongens, het wachtwoord beleven, trouw zijn aan zijn leiderstaak, een ogenblik van ingetogenheid voor elke belangrijke leiderstaak.[151]

Een leider die lid werd van de pinkstermilitie moest maandelijks zijn “trouwe nastreven” van het godsdienstige programma laten controleren door een priester of een oudere leider. Elke maand bracht de leider mondeling of schriftelijk verslag uit van zijn persoonlijk geloofsleven. Het woord militie is een beetje misleidend. Het ging enkel om een persoonlijk engagement van een leider.[152] Er waren geen uiterlijke vormen of vergaderingen aan verbonden, alles gebeurde anoniem, individueel en in “grootse stilte”. Er werden in 1953 in het leidersblad artikels gepubliceerd over de “pylonen van de Pinkstermilitie”, de tien punten uit het leiders-minimumprogramma waarvoor een lid van de Pinkstermilitie zich hardnekkig zou moeten inzetten. De pinkstermilitie waren dus leiders die zich individueel extra inzette om er een consequent en bewust gebedsleven op na te houden. Aangezien het opvoeden van leden en leiding tot voobeeldige christenen in deze periode het voornaamste doel was van de jeugdbeweging, kunnen we de leden van de pinkstermilitie beschouwen als een elite tussen de leiders. In 1954 waren 202 van de circa 2000 leiders lid, ongeveer 10 % van het leiderscorps dus.[153] Dit aantal steeg in de jaren, deels door de groei van de gehele beweging. In 1958 waren 450 leiders ofwel ongeveer 14 % van de leiding lid. In 1959 zou echter slechts 280 van de 450 aangesloten leiders hun inschrijving vernieuwen. Dit wil zeggen dat op dat moment minder dan 10% van de leiding lid was.[154] Ward Bruyninckx, toen coördinator van de pinkstermilitie, vermoedde en betreurde dat de leiders het uiterlijke gebedsleven meer en meer als bijzaak beschouwden en hun godsdienst liever innerlijk wilden beleven.[155]

Een andere methode van persoonlijke leidersvorming was het leidersstamboekje. Het leidersboekje was een klein boekje in zakformaat dat de leider steeds bij zich moest hebben. In het leidersboekje werden persoonlijk gegevens van de leider genoteerd: zijn toetreding tot de Chiro, wanneer hij aangesteld werd als leider, de leidersbelofte aflegde of groepsleider werd, welke vormen van leidersscholing hij had gevolgd en welke brevetten hij had gehaald. In het leidersboekje kon de leider het leidersminimumprogramma terugvinden. Daarnaast bevatte het de belijdenis, de morgenopdracht, het leidersgebed, de gebeden voor en na de leiderskring, welke brevetten de leider al behaald heeft (scholingsattest, leidersbrevet of kaderbrevet), wat een leider moest doen wanneer een jongen een ongeval had en nuttige adressen. Een latere uitgave zou nog meer informatie bevatten, meerbepaald instructies over het gezag en de spelstijl van de leider en de speltechniek van de Chiro.[156]

De leidersbelofte diende door een beginnende leider afgelegd te worden in aanwezigheid van de proost, de medeleiders en de jongens. De tekst van de belofte geeft een goed idee van de kern van Chirojeugd in de eerste twee decennia na de stichting, meer bepaald het vormen van jongeren tot goede christenen.

 

De leidersbelofte: [157]

 

Ik aanvaard het leiderschap uit de handen van de H. Kerk als een dienst van Christus .

Ik zweer op mijn eer, door de kracht van mijn H. Vormsel,

alles te doen wat de trouw aan de kerk en aan Vlaanderen mij oplegt.

Mijn leiderstaak zal ik nauwgezet volbrengen

met ’n vast betrouwen op Gods hulp en met de steun van onze Lieve Vrouw.

 

 

8. Vernieuwingen begin jaren zestig

 

De vernieuwingen begin jaren zestig waren slechts een aanloop naar de omwenteling die zou volgen na 1964. Vanuit de kant van de leiding klonk steeds duidelijker een roep voor vereenvoudinging van de theoretische stof en een uitbreiding van de technische scholing.[158] De landsbond vond echter dat in de leidersvorming meer aandacht besteed moest worden aan het doorgeven van een “geest, apostolische bezieling en bewustzijn van kameraadschappelijke verbondenheid” dan aan techniek.[159] Om aan techniek te doen moest het hart van de leiding “bij Hem en bij de jongens” zijn. Chirogeest werd volgens de landsbond niet geschapen door technische leidersbekwaamheid.[160]

Een element van de ommekeer was de opkomende stroming rond creativiteit. Chirojeugd lanceerde in 1960 het creatieve spel. Deze spelen moesten inspelen op de fantasie van de jongen, het waren spelen voor de geest.[161] Vanuit een zomerafdelingsbivak in 1962 groeide een werkgroep die zichzelf ‘Kreabo’ noemde en uitzocht hoe op cursussen ‘totaalexpressie’ kon aangepakt worden. Ze wilden ook de afdelingswerking losweken uit de verouderde vormen en ruimte scheppen voor meer spontaneïteit. Nieuwe activiteiten zoals dansen, acteren, schilderen, musiceren enz. moesten steeds meer aandacht krijgen. Van 21 tot 24 augustus 1963 werd de eerste kreabocursus georganiseerd. De deelnemers kregen te horen dat het niet in de eeste plaats ging om de techniek en de activiteiten maar om een creatieve levenshouding die in heel de beweging moest doordringen.[162] Het veeleisende ideaal van de ‘algehele persoonlijkheidsvorming’ werd zo steeds meer achterwege gelaten. In plaats daarvan kwam er meer aandacht voor creativiteit en individuele zelfontplooiing.[163] Het doel van het spel bleef wel hetzelfde. De persoonlijkheid van de jongen sterken en hem ontvankelijk maken voor het bovennatuurlijke.[164]

Een andere impuls tot vernieuwing kwam van buiten de beweging. Op 11 oktober 1962 werd in Rome het tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie geopend. 2778 bisschoppen uit alle werelddelen kwamen samen om het wezen van de kerk en haar zending naar buiten opnieuw te definiëren.[165] Twee belangrijke punten die aan de orde kwamen waren de taak van de leek in de kerk en de aanpassing van het apostolaat aan de moderne wereld. De kerk wou via het Concilie haar gelaat vernieuwen voor de wereld van vandaag en richtte zich daarbij vooral op de jeugd.[166] Chirojeugd trachtte als jeugdbeweging ook zijn steentje bij te dragen bij de opbouw van een lekenapostolaat en verwachtte meer medezeggenschap van de leek om het leven van de kerkelijke gemeenschap uit te bouwen.[167] In 1958 stelde Chirojeugd nog dat leken wel mochten en moesten meewerken aan de opbouw van de kerk maar zeker niet mee mochten beslissen over geloofszaken.[168]

Chiro hoopte net als het Concilie de ontkerkelijking een halt toe te kunnen roepen door terug te keren naar de kern van het geloof. Het jaarparool van 1962-1963, ‘Getuige van Zijn liefde’, was doordrongen van de geest van het Concilie. Men verwachtte van leden en leiding een ‘breeddenkenheid voor de anderen die anders zijn dan wij’.[169] Ieder verbond en sommige gewesten planden jaarlijks leidersretraites, meestal van een vrijdagavond tot een zondagvoormiddag. In het werkjaar 1962-1963 werd hier extra aandacht aan besteed en werden de leiders, onder het motto ‘Elke leider zijn leidersretret’, via het leidersblad meermaals opgeroepen om deel te nemen.[170] Zoals de kerk zich terugtrok om te bezinnen over de ‘Boodschap van Kristus’, zo verwachtte Chiro dat elke leider enkele bezinningsdagen volgde om “zijn leiderschap te zien in het licht van het Evangelie.”[171] 1963-1964 moest een jaar worden van bezinning omtrent de werking.[172] De kerk wou via het Concilie haar gelaat vernieuwen voor de wereld van vandaag en richtte zich daarbij vooral op de jeugd. 1963-1964 moest daarom een belijdenisjaar worden waarin de ganse beweging zich “opspant voor een sprong voorwaarts.” Een jaar waarin de Chirogeest niet alleen in de afdelingen ging leven maar vooral zou “doorstromen naar het volle, werkelijke dagelijkse leven”.[173] Dit belijdenisjaar moest een klimaat scheppen waarin gedurfde hervormingen doorgevoerd en nieuwe horizonten geopend konden worden.[174] Het hoogtepunt van het jaar werd het belijdenisfeest ‘Top ‘64’. Op zondag 24 mei 1964 trad, tien jaar na de nationale meivaart, de ganse beweging, leiders, leidsters, jongens en meisjes, weer naar buiten door middel van een massale landdag in het Antwerpstadion. Meer dan 60.000 aanwezigen maakten van de Top een uniek en overgetelijk moment in de geschiedenis van Chirojeugd.[175]

Herhaaldelijk werd er door leiders gevraagd om in Gloed meer ‘brede-interesse-artikelen’ aan te bieden: reportages, standpunten, bezinning, opiniepeilingen, ontspanning, brede actualiteit en kerkelijk leven. In 1961 kwam ook voor het eerst een sociaal thema aan bod in Gloed. Chirojeugd publiceerde een reeks van artikels over het misbruik van werkende jongeren, beroepsopleiding, het leercontract en over veiligheid en gezondheid van jonge arbeiders.[176] In de drie jaargangen na 1961 verschenen nog enkele maatschappijgerichte artikels over racisme, de honger in de wereld, marxisme, communisme en de vakbeweging.[177]

Omdat de landsbond vond dat Gloed in de eerste plaats een leidersblad diende te blijven met hoofdzakelijk praktisch materiaal en vorming voor de leiderstaak gaf Chirojeugd een nieuw maandblad uit onder de redactie van Ward Bruyninckx , met de titel J 63, dat “jong, modern en aktueel” trachtte te zijn en bestemd was voor “jonge mensen van vandaag”. De doelgroep bestond uit leiders, leidsters en aspiranten van de Chiro en iedereen die iets te maken had met de jeugdtehuiswerking van Chirojeugd. Het eerste nummer was een proefnummer en zat gratis bij Licht[178] en Gloed. Van 1964 zou het blad tweemaandelijks verschijnen tot 1973, elk jaar onder een andere titel (1964: J 64, 1965: J 65, ...). Kunst, sport, boeken en platen, de Derde Wereld, politiek, seksualiteit, emancipatie en geloof waren de thema’s die aan bod kwamen in het tijdschrift.[179] Het september-oktobernummer van J 64 bevatte artikels over de jeugdtehuiswerking, abstracte schilderkunst, een reportage over sport, bedenkingen bij de zaligsprekingen van de paus, wetenswaardigheden over de hulp aan ontwikkelingslanden, vriendschap tussen jongens en meisjes en over boeken en platen.[180] Terwijl Chiro tot eind jaren vijftig haar leiders waarschuwde voor de slechte invloed die pers, radio, film en televisie op hun geloofsleven kon hebben[181], leek ze vanaf 1963, net zoals de kerk via Vaticanum II, toenadering te zoeken met de moderne wereld en de contemporaine populaire cultuur.

Het Centraal Kaderinstituur van de katholieke jeugdbewegingen reikte inmiddels jaarlijks 6.000 brevetten van monitor en monitrice uit aan jeugdleiders in jeugdbewegingen, vakantiecentra, speelpleinen, sportverenigingen enz. Het CKI wees er echter op dat deze opleiding van onderuit is gegroeid in katholieke verenigingen en nu bedreigd werd door overheidsinmenging via instanties als het N.I.L.O.S. (Nationaal instituut voor lichamelijke opvoeding en sport, vanaf 1969 BLOSO) en het N.D.J. (Nationale dienst voor de jeugd). Enerzijds werd er van deze instanties officiële erkenning en steun (bijvoorbeeld vergoedingen voor het full-time kaderpersoneel) verwacht, anderzijds mocht dit niet ten koste gaan van het “eigen karakter en de pedagogische waarde der opleiding”. Etatisatie betekende verminking volgens het CKI.[182] Vanuit het ACW kwam een oproep aan de overheid om de leidersvorming te steunen door rechtstreekse betoelaging van vormingsactiviteiten, ter beschikking stelling van installaties en materiaal en door toelagen aan het jeugdwerk in het algemeen te differenciëren, rekening houdend met de inspanningen op het gebied van kadervorming.[183]

Begin jaren zestig begon de overheid zich steeds meer in te laten met jeugdwerk en jeugdbeleid terwijl de jeugdbewegingen het echter nog steeds met belachelijke financiële tegemoetkomingen moesten stellen. Andere vormen van jeugdwerk, zoals de jeugdhuizen konden vanaf 1960 wel rekenen op subsidiëring van de staat. Vanuit de jeugdbewegingen werd officiële erkenning en steun gevraagd om de groeiende financiële last (lokalen, uitrusting, secratariaten, tijdschriften, kadervorming en kadervorming) te kunnen dragen. Aan de andere kant waren de katholieke jeugdbewegingen ook bang dat door de toenemende overheidsinmenging het eigen karakter en eigen pedagogische inhoud van hun bewegingen in gevaar was.[184]

In 1962 werd de Katholieke jeugdraad opgericht, het nieuwe overkoepelende orgaan voor katholieke jeugdbewegingen. Het JVKA zou haar werking in 1971 opschorten. De KA had haar doel niet bereikt, integendeel, de laïcisering, onkerkelijkheid en onkerksheid nam toe in Vlaanderen in de jaren vijftig en zestig.[185] De KA-filosofie rijmde ook niet met de nieuwe richting die de katholieke kerk wilde opgegaans ten tijde van Vaticanum II.[186]

Dat de vernieuwingen begin jaren zestig nog aarzelend gebeuren en men nog dichter aanleunde bij de Chiro van de jaren vijftig dan de Chiro van na 1964 blijkt duidelijk uit het besluit van de landsbond om 22 van de 32 schema’s uit de in 1946 uitgegeven leiderscursus te herwerken en in Gloed op te nemen.[187] Een groot deel van de bladzijden van Gloed bleef gereserveerd voor godsdienstige en bezinnende artikels. Nieuw was wel dat sommige bezinnende tekstjes een niet-religieus onderwerp hadden. Bijvoorbeeld een
gedichtje over een jongen uit de derde wereld
[188], een artikeltje over een Parijse clochard en egoïsme[189] en eentje over soberheid en “de vreugde van de simpele dingen.”[190]

We zien begin jaren zestig nog grotendeels continuïteit met de Chiro van de jaren vijftig maar mede onder impuls van Vaticanum II ontstond er een geest van vernieuwing.

 

 

BESLUIT HOOFDSTUK 2

 

In de jaren vijftig kreeg de leidersvorming vooral steeds duidelijker structuur. Terwijl de inhoud van de opleidingskampen de tand des tijds niet zou doorstaan, zou aan de structuur van de opleidingskampen en de brevetten in de jaren zestig en zeventig nauwelijks geraakt worden. Door de oprichting van het CKI kregen de brevetten ook een officieel karakter zodat ze ook erkend werden buiten Chirojeugd. De overheid mengde zich nog niet in de opleiding van de leiding in jeugdbewegingen, noch konden de bewegingen rekenen op financiële steun voor de scholing. Er werden enkele instructeurs ter beschikking gesteld van de jeugdbewegingen, gespecialiseerd in bepaalde technieken waar ze gratis gebruik van konden maken.[191]

Wanneer we teruggrijpen naar het conceptueel kader van Leirman, merken we op dat de leiders vooral vitale of levensvorming voorgeschoteld kregen. Deze vitale vorming was meestal religieus gemotiveerd. De leiders werden aangemoedigd om te bidden, de liederen die werden gezongen hadden quasi altijd een christelijk thema. De technische vorming kreeg vooral aandacht op de opleidingsbivakken. Het ging dan wel vooral over speltechniek. Het spel stond centraal in Chiro, kunnen knutselen was belangrijk maar sjorren, koken en andere kampeertechnieken was iets voor andere jeugdbewegingen, zoals scouting.

De vorming was ook vooral persoons- en groepsgericht. De persoonsgerichte vorming was er vooral op gebrand van de leider een apostolische christen te maken, terwijl de groepsgerichte vorming vooral betrekking had op het afdelingsleven en de werking van de leidingsploeg. In het afdelingsleven moest de leider zich autocratisch opstellen, hij moest steeds alles onder controle houden, maar anderzijds wel vertrouwelijk omgaan met zijn jongens. De vorming was zelden maatschappijgericht, tenzij we de parochie tot de structurele bestaanskring rekenen. De maatschappij kreeg enkel aandacht wanneer men de leiding op het hart drukte dat ze in een heidense wereld leefden die ze moesten heroveren in naam van Christus Koning. Maar de jeugdbeweging was slechts een voorbereiding hierop. Chirojeugd bleef vooral op zichzelf gericht en “bleef in grote mate werken in haar zelf gecreëerde jeugdrijk”[192] Van de leiding werd niet verwacht dat ze zich buiten de Chiro of de parochie zou engageren.

Begin jaren zestig kwam voor het eerst verandering. Chirojeugd lanceerde een nieuw tijdschrift J 63 en in het leidersblad werden voor het eerst maatschappijgerichte artikels gepubliceerd. In 1960 intoduceerde Chiro het creatieve spel in de beweging en in 1963 werd de eerste kreabocursus georganiseerd. De echte omwenteling zou echter pas in de tweede helft van de jaren zestig plaats vinden.

 

 

Hoofdstuk 3: “De wereld is een toverbal”

De Leidersvorming van 1964 tot 1970

 

De tweede helft van de jaren zestig was een periode van contestatie en vernieuwing. De jeugd werd mondiger, de ‘protestgeneratie’ kwam naar voren. Traditionele normen en waarden werden in vraag gesteld. Een jeugdbeweging die niet open stond voor de vernieuwingen was gedoemd leden te verliezen.[193] In Nederland verloren jeugdbewegingen door het starre vasthouden aan dezelfde stijl en ideologie een groot deel van haar ledenaantal.[194] In Vlaanderen zouden de jeugdbewegingen de roerige jaren zestig wel overleven. Chiro en VVKSM konden zelfs nog steeds rekenen op een stijgend aantal leden. Blijkbaar wisten de Vlaamse jeugdbewegingen beter in te spelen op de noden en behoeften van de verschillende generaties. De jaren zestig richtten de jeugdbewegingen weer naar de bredere maatschappij.[195]

Chiro zou onder invloed van een nieuwe tijdsgeest en de geest van vernieuwing die door de postconciliaire kerk waaide, grondig beginnen sleutelen aan haar doelstellingen en methodiek. In zijn inleiding op het jaarthema op de nationale kaderweekends noemde de landsbondproost het ‘Ruimteprogramma’, het thema van 1965-1966, een thema dat niet enkel in het teken stond van het nieuwe jaar maar even goed in het teken van de weg die Chiro in de daaropvolgende jaren zou moeten opgaan. Hij noemde het een stroming die moest doordringen, haar gang moest gaan in de loop van de komende jaren, een stroming die haar weerslag zou hebben op de jongens, maar in de eerste plaats op de leiders en leidsters.[196] De drie voornaamste stromingen die in de jaren zestig het aanzicht van de jeugdbeweging voor goed zouden veranderen waren volgens Chiro zelf: democratie (een nieuwe kijk op de mens en zijn gemeenschap), secularisatie (een nieuwe kijk op de verhouding tussen mens en God, nieuwe waardering voor al het menselijke, in vraagstelling van oude en zoeken naar nieuwe belevingsvormen voor de kerk, de sacramenten en de liturgie) en coëducatie (een nieuwe kijk op de verhouding tussen jongen en meisje).[197]

In dit hoofdstuk zullen we de nieuwe tendensen (democratisering, secularisering, maatschappijkritiek en coëducatie) van naderbij bekijken en in het bijzonder hun invloed op de leidersvorming.

 

 

1. Democratisering en medeverantwoordelijkheid

 

Na de top werd alles anders. De democratische stromingen aanwezig in de postconciliaire kerk en het anti-autoritarisme dat in de tweede helft van de jaren zestig voelbaar was bij jongeren in Vlaanderen, waren ook merkbaar in Chirojeugd.[198] Het belangrijkste document van het tweede Vatiaans concilie was het decreet over de kerk, Lumen Gentium. Het plaatste de notie van de ‘Mensen van God’ in de katholieke leer, zowel geestelijken als leken omarmend en brekend met de kerk als een rigide hiërarchisch geheel.[199] Op Vlaamse universiteiten en middelbare scholen eisten studenten en scholieren eind jaren zestig meer inspraak. In Chiro werd steeds meer getracht de beweging op te bouwen van onderuit. De rol van gewest- en verbondsleiding groeide. Er ontstonden meer en regelmatige vergaderingen waar vertegenwoordigers uit de verbonden elkaar ontmoetten. Vanaf 1963-’64 kwam maandelijks een Nationale Raad samen.[200] Chiro werd steeds minder een beweging waar de top haar ideologie aan de basis oplegde. In plaats daarvan kwam een omgekeerde stroming op gang, waarbij vragen en experimenten van de lokale groepen via de gewesten en verbonden de top bereikten waar dan raden en commissies er een algemene lijn uit destilleerden.[201]

Democratie betekende voor Chiro niet alleen inspraak van onderuit, het was “iedereen evenveel kansen geven zichzelf te worden.”[202] Chiro werd in de tweede helft van de jaren zestig “een jeugdgemeenschap, gericht op iedereen, die kansen biedt voor elk.” Er was ruimte voor “openheid, variatie en keuzemogelijkheid.”[203] Daarvoor moest ook de stijl hervormd worden. De oude keure werd voor het laatst herdrukt in 1962. In het leidersblad verscheen in 1967 de rubriek ‘keurig samen zijn’. De stijl mocht wat minder militaristisch en autoritair zijn, in de plaats kwam dan ‘gezelligheid’. Zo werd in de opening niet meer ‘gebedshouding’ geroepen, maar ‘laten wij samen bidden’.[204] Het harde gezag en tucht moesten meer en meer plaats ruimen voor het algemeen belang.[205] Dit betekende echter niet dat iedereen in de Chiro mocht doen waar hij zin in had. Om deze reden gebruikte het leidersblad liever de term ‘medeverantwoordelijkeid’ in plaats van democratie.[206] Naast een minder autoritaire stijl betekende ‘iedereen de kans geven zichzelf te worden’ voor Chirojeugd ook meer aandacht voor creatief-expressieve vorming. Creativiteit was meer aandacht geven aan het individu en aan de persoonlijke mogelijkheden. Voor vele leiders was het echter nog steeds niet meer dan wat spelen met klei. Het cultuurpeil van de activiteiten in de Chiro moest verhoogd worden door meer aandacht te schenken aan uitbeeldende, plastische en muzikale creativiteit.[207]

De democratisering was ook voelbaar in de leidersvorming. In rubrieken als ‘Opiniepaneel’ en ‘Arena’ kon de leiding zelf haar mening geven in het leidersblad over onderwerpen als het gezin in de hedendaagse maatschappij, de democratisering van het gezag of coëducatie.[208] Op de leiderkring had elke leider medezeggenschap over alle belangrijke dingen. Voordien had de priester-bestuurder steeds het laatste woord. Na 1964 werd de priester steeds meer begeleider in plaats van geestelijk bestuurder en gezaghebber.[209] De term ‘priester-bestuurder’ werd in deze periode dan ook steeds minder gebruikt en vervangen door ‘proost’.[210] De leiding van de groep moest nu waargenomen worden door heel de leidingsploeg, dit wil zeggen de leiders, de groepsleider en de proost samen. De proost moest samen met de groepsleider de leiderskring voorbereiden, rekening houdend met de groepssituatie en de meningen van de leiders. Samen leidden ze ook de LK, maar met een minimum aan ingrijpen en deelnemen. Een leider die iets wilde zeggen op de vergadering kon dit vrij doen. Elke leider kon een puntje op de dagorde zetten. Van de leiders werd wel verwacht steeds de mening van anderen te respecteren.[211] In sommige leidersploegen was de proost echter de enige volwassene, zodoende bleef een groot deel van de verantwoordelijkeheid op zijn schouders rusten.[212]

Er werd meer en meer van een chiroleider gevraagd zich te gedragen als een ‘democraat’. Een afdelingsleider moest zijn medeleiders en de leden betrekken bij zijn beslissingen.[213] Ook waren nu alle jongens welkom in de kern van een afdeling. Kernlid worden gebeurde niet meer op vraag van de leider maar op eigen initiatief van de jongen.[214] De autoritaire gezagsverhouding werd steeds meer vervangen door een meer democratische. De leiders moesten minder uitdrukkelijk de leiding nemen, gewoon meedoen tussen de jongens, kunnen verdragen dat er eentje te laat kwam, vroeger wegging of van idee veranderde. Ze moesten de jongens voldoende vrijlaten en genegen begeleiden.[215] Er werd gereageerd tegen de harde tucht, tegen de leider als ‘Führer’, maar dit betekende niet dat er geen tucht meer mocht zijn. Enkel bepaalde vormen van tucht: het strak aantreden, de inspectie, harde bevelen, etc., moesten vermeden worden. Om de orde en de tucht te bewaren in het gemeenschapsleven moesten er duidelijke afspraken gemaakt worden.[216]

De verbondsleiding zocht ook naar methoden om de vernieuwde geest toe te passen op de scholingsbivakken. Deze werden nu bijna uitsluitend per verbond georganiseerd, slechts uitzonderlijk nationaal.[217] Inhoudelijk waren de bivakken over heel Vlaanderen bijna volledig gelijk. De verbondsleiding kreeg richtlijnen van de landsbond, zodoende werden ongeveer dezelfde theoretische en technische instructies gegeven van verbond tot verbond. De discipline op de scholingsbivakken werd steeds meer gewaarborgd door gemeenschappelijke afspraken.[218] In Oost-Vlaanderen ging men op zoek naar een methode om voor de deelnemende leiders meer kansen te scheppen tot het zelf nemen van verantwoordelijkheid. Als zijnde ‘verouderd’ werd het vendelsysteem in 1967 op Oostvlaamse scholingsbivakken vervangen door een werkgroepensysteem waarbij de leiders bij hun aankomst konden opteren voor een bepaalde werkgroep. Elke werkgroep werkte tijdens het kamp rond een bepaald aspect van het gemeenschapsleven, vb. religieuze vormgeving, de zang, creativiteit. De leiders bepaalde zo ook deels mee de inhoud van het scholingsbivak, de werkgroep rond religieuze vormgeving bepaalde mee de inhoud van de eucharistie, de werkgroep rond zang de zangstondes etc. De werkgroepen hadden net zoals de vendels ook een organisatorisch nut, de diensten werden bijvoorbeeld per werkgroep volbracht.[219] Op een scholingsbivak in 1969 van één van de BAM-verbonden[220] werden de vendels dan weer vervangen door ploegen die moesten uitgroeien tot leefgemeenschappen. De technieken en het ploegwerk werden georganiseerd als een keuzeruimte. De verbondsleiding bood een aantal technieken aan waarvan de deelnemers er dan één konden kiezen. De technieken op dit SB waren gesprekstechniek, volksdans, ‘spirit’-spelen, woord en beweging en manuele technieken. Driemaal moesten de leiders ook in groepsverband leren werken. De eerste dag leerden de leiders in het ploegwerk een tocht voorbereiden, de tweede dag een toneelstukje voor bij het bivakvuur, de derde dag een activiteit voor een propagandadag.[221] De creativiteit van de leiding kreeg ook extra aandacht. Niet alleen op de scholingsbivakken, door de verbonden werden er voor de leiders kreabocursussen geörganiseerd. Op de kreabocursus op Heibrand van 21 tot 24 augustus 1967 kregen de deelnemers instructies over dans, werken met klei, verbale expressie, muziek, kostuums maken voor toneel, creatief vertellen, gebarenspel, kleinkunst, poppenspel en meer.[222]

 

 

2. Pluralisme en secularisering

 

Democratie betekende ook pluralisme: dat mensen, groepen en strekkingen in wederzijdse eerbied samenleven, op basis van verdraagzaamheid. Na Johannes XXIII en het afsluiten van Vaticanum II door Paulus VI werd levensbeschouwelijk pluralisme ook steeds meer door de kerk vooropgesteld. Johannes’ eerste encycliek Mater et Magistra brak met de Vaticaanse achterdocht tegenover het socialisme. Zijn laatste encycliek, Pacem in Terris, was gericht aan ‘alle mensen van goede wil’ en riep het recht uit van ieder persoon op de persoonlijke en openlijke uitoefening van zijn religie. Dit was een breuk met de stelselmatige ontkenning van dat recht sinds Gregorius XVI. Tussen 11 oktober 1962 en 8 december 1965 werd op het tweede Vaticaanse concilie ieder aspect van het kerkelijk leven onder de loep genomen en veranderd. De decreten Lumen Gentium en Gaudium et Spes markeerden de theologische heroriëntatie. Gaudium et Spes was niets minder dan een complete omverwerping van de pauselijke en conciliaire veroordelingen van de moderne wereld uit het ultramontaans tijdperk. De kerk moest in dialoog treden met de contemporaine wereld en maatschappij.[223]

Voor het katholieke jeugdwerk betekende dit dat men steeds meer naar een pedagogisch pluralisme diende te streven.[224] In Nederland gingen er meerdere stemmen op om het katholieke jeugdwerk te ‘desacraliseren’. Chirojeugd wou niet zo ver gaan en vond geloofsopvoeding nog steeds zinvol. Een jeugdbeweging was immers meer dan een methodiek van vrijetijdsleven en gemeenschapvorming. Het was voor Chiro steeds in de eerste plaats een gezamenlijke bezieling geweest, een gemeenschap gebonden door een engagement.[225] Chirojeugd heeft na de top wel getracht de kerk en het geloofsleven dichter bij de tijd te brengen. Als ‘jonge moderne christenen’ moesten de leiders de wereld proberen positief te benaderen.[226] Steunend op Gaudium et Spes werden in Chirojeugd het lof, het morgengebed, het avondgebed, het te communie gaan en het regelmatig bidden in vraag gesteld.[227] Op de landdag te Wieze van 11 november 1965 hield de nationale proost A.F. Peeters een toespraak over het nieuwe jaarthema ‘Ruimte’ waarin hij de leiders en leidster opriep tot openheid voor de medemens en verdraagzaamheid tegenover andersdenkenden.[228] De landdag was niet meer te vergelijken met alle vorige. Hij werd gekenmerkt door een nieuwe, meer eigentijdse sfeer en stijl. Duizenden leiders en leidsters zagen hun jeugdbeweging op haar groepsfeesten voor het eerst gebruik maken van humor en zelfrelativering. Het schalkse koldercabaret op de landdag was het signaal dat het einde van het ‘rijke Roomse chiroleven’ gekomen was.[229] In 1968 werd ook komaf gemaakt met de oude groepsnamen. Als men de oude namen van de groepen achter elkaar plaatste, kreeg men een litanie van alle heiligen in tien exemplaren. De landsbond deed een beroep op de creativiteit van elke groep om een nieuwe naam te vinden die meer paste bij de tijd waarin men wilde leven.[230]

In de leidersvorming was er een duidelijke tendens naar secularisering. De priester-bestuurder werd de proost. Ignis, het contactblad voor priester-bestuurders en later proosten van Chirojeugd verdween in 1968 en werd drie jaar later vervangen door Manjeet, het contactblad voor groepsleiding en proosten.[231] De bezinning in het leidersblad werd beperkt en in een moderner kleedje gestoken. Men vertaalde bijvoorbeeld een populair lied, zoals ‘T’es venu de loin’ van Gilbert Bécaud en ‘La Vérité’ van Guy Béart.[232] Vanaf september 1967 werd in Gloed maandelijks een kort bezinnend gedichtje van Ward Bruyninckx gepubliceerd. Het ging vaak om niet-religieuze onderwerpen als ploeggeest, liefde of onrecht. Via het leidersblad werd de leiding het zinvolle van gewetens- en godsdienstvrijheid aangeleerd.[233] Één van de streefpunten van het jaarthema van 1968-’69 was een ruimte te scheppen waarin plaats was voor groei en verscheidenheid in werkelijke godsdienstvrijheid. Tegen het eind van de jaren zestig heerste er in Chiro steeds meer verdraagzaamheid ten aanzien van niet gelovig zijn van leiding en leden.[234] Ook de leiderskring mocht gemoderniseerd worden. De bezinning op de LK moest eigentijds en echt zijn. In plaats van het traditionele gebed kon de leiderskring beginnen met een momentje stilte of een door de leiding gekozen eigentijds gebed, zelfgemaakt of uit een boek.[235] Op de scholingsbivakken werd er steeds minder gebeden. Het Angelus verdween, de avondwijding werd vervangen door een ‘balansgesprek’ waarin de leiders napraatten over de afgelopen dag. Op een SB van 1969 op Heibrand werd slechts één misviering gepland. Het oude altaar werd er nu gebruikt als tafel in het lokaal van de bivakleiding.[236] Op de scholingsbivakken van het verbond Oost-Vlaanderen in Sint-Martens-Latem trachtte men de bezinnende momenten te ontdoen van overdreven ‘romantisch gevoel’ en ze los te maken van disciplinaire druk. Er werd nog steeds dagelijks een eucharistie georganiseerd maar ze werden door de leiders enkel op vrijwillige basis bijgewoond.[237]

De beweging werd steeds meer een jeugdgemeenschap waarbij religie niet meer op de eerste plaats kwam. Chirojeugd bleef wel een geloofsbeweging, maar dan één die aandacht had voor het anders zijn van de anderen.[238] De ‘verouderde vormen’ en autoritaire stijl van de kerk werden opzij geschoven.[239] Chiro wou een jeugdbeweging zijn waar “jonge mensen intens en onder getuigende en inspirerende begeleiding van jonge volwassenen mekaar helpen meer mens te worden, leren leven en de waarden van het leven al spelend door een interessant jeugdleven geleidelijk aan verwerven.” De basis van de Chirowerking bleef wel bestaan uit het geloof.[240] Van een leider werd toch nog steeds gehoopt dat hij diep en echt geloofde en dagelijks bad. Een degelijk sacramenteel leven bleef belangrijk.[241] Sommigen klaagden wel dat er te weinig aandacht was voor gebedsmomenten bij de jongens, dat een leider een harde tocht in elkaar kon steken maar niet wist wat te doen indien hij wou bidden met zijn afdeling. Ze hoopten dat hier op gewestbijeenkomsten aandacht aan geschonken zou worden.[242] De kerksheid en kerkelijkheid ging echter steil bergaf in de periode na 1964, vooral bij jongvolwassenen.[243]

 

 

3. Maatschappijkritiek en maatschappelijk engagement

 

De kerk probeerde in het concilie weer in contact te komen met de wereld, door de noden van de maatschappij waarin zij werkte te interpreteren. In schema 13, De Kerk en de moderne wereld of Gaudium et spes, werden de grote wereldproblemen besproken en gezocht naar de verhouding tussen de kerk en de moderne wereld.[244] De in 1967 door paus Paulus VI gepubliceerde encycliek Populorum Progressio bouwde voort op de conciliaire decreten. Deze radicale encycliek over sociale rechtvaardigheid ging verder dan Gaudium et Spes, betreurde het ongebreidelde liberalisme en riep op de overtollige rijkdom van de rijke landen aan te wenden ten gunste van de arme naties.[245] De jeugd werd in de tweede helft van de jaren zestig steeds kritischer en mondiger. Ook de Vlaamse jeugdbewegingen zouden onder invloed van de tijdsgeest evolueren naar een steeds sterkere maatschappijgerichtheid.[246]

Volgens Chirojeugd droegen chiroleiders als christenen verantwoordelijkheid in het leven. Niet alleen over de jongens, maar ook over de Vlaamse cultuur, het milieu, de Derde wereld, enz.[247] De landsbondproost riep op de landdag in Wieze de leiders op tot openheid voor de problemen van deze tijd en benadering van de wereld. Ze moesten in hun leiderschap zien naar de wereld die op hen wachtte en waren verantwoordelijk voor het gezins-, parochie-, godsdienstige, culturele, sociale en politieke leven van morgen.[248] Een leider moest als oprecht christen doen wat hij kon om onrechtvaardigheid in de wereld te verhelpen en zich niet laten ontmoedigen door al het onrecht waartegenover hij machteloos stond.[249] Één van de streefpunten van het jaarthema van 1968-’69, ‘’n Nieuw ritme’, was dat de leiding zich als leider individueel of met alle leiders als één grote gemeenschap durfde in te zetten voor een betere wereld “door meer aandacht te besteden aan hun studie als voorbereiding op hun levenstaak, door meer kennis van de problemen van hun volk en het Vlaamse bewust-zijn, door daadwerkelijke ontwikkelingshulp en steun aan de grote vredesacties en door toenemende aandacht voor de politieke en sociale bewustwording van onze samenleving inzake jeugdbeleid, onderwijs, volksontwikkeling en politiek bestel.[250]

Een goede leider verzorgde niet alleen de zondagvergaderingen en het jaarlijkse bivak voor de jongens en zorgde niet enkel voor diepte en bezinning in het leiderscorps en zijn persoonlijk leven etc. Hij volgde ook wat er er in kerk en wereld omging.[251] Daarvoor kon hij nog steeds terecht bij het jongerenblad J, de leiders werden in Gloed geregeld aangeraden zich op dit tijdschrift te abonneren, maar ook in het leidersblad zelf. Na 1965 zien we in Gloed een groeiend aanbod van ‘brede-interesse-artikelen’. In Gloed verscheen naast losse artikels van oktober 1965 tot september 1967 de rubriek ‘Aktueel’ en werd in januari 1967 gestart met de reeks ‘De krant der kranten’ die in oktober 1968 werd verdergezet onder de titel ‘De vrije zender’ en werd beëindigd in december 1969. De redactie klaagde dat er van de kant van de leiding maar weinig reacties binnenkwamen op deze rubriek.[252] In die twee reeksen en andere artikels werd aandacht besteed aan actuele onderwerpen als de Praagse lente, communistische guerrillabewegingen, de Amerikanisering, ‘Leuven Vlaams’, de Derde Wereld, het Nederlandse Pastoraal Concilie, nieuwe encyclieken en meer.[253] Het bleef wel zo dat in het leidersblad bijvoorbeeld de paus meer aandacht kreeg dan de Viëtnamoorlog.

Een leider moest zich niet enkel verdiepen in wat er in de samenleving gebeurde, hij was er zelf ook verantwoordelijk voor. Hij droeg in de eerste plaats verantwoordelijkheid op parochiaal en gemeentelijk vlak. Midden jaren zestig was men op nationaal, provinciaal en gemeentelijk vlak druk bezig met het vormen van jeugdraden. Wilden jeugdbewegingen hun woord laten horen in het jeugdbeleid van hun gemeente dan hoefde dit niet via een jeugdraad, maar indien men de dialoog met de gemeentelijke overheid systematisch en blijvend wilde organiseren konden de verschillende jeugdgroepen onder elkaar zulk een jeugdraad oprichten. Chiro vond dat interesse voor het gemeentelijk jeugdbeleid van haar leiding niet alleen nodig was om toelagen los te krijgen, de verschillende overheden besteedden nog steeds veel te weinig middelen aan de subsidiëring van het jeugdwerk[254], maar ook omdat ze vond dat de ‘jeugdbeweging’ de noden van de jeugd beter kende.[255] Wanneer op gemeentelijk of parochiaal vlak de inspraak van de jeugd nodig was, moest een chiroleider er voor zorgen dat hij erbij was om zijn jeugdgroep te vertegenwoordigen.[256] Daar bleef het niet bij, in 1970 stelde Chiro dat aspiranten en leiders “als jonge revolutionairen” actief moesten zijn in jeugdraden, parochieraden, schoolraden, kerkraden, de jeugdmis, gezinsraden en de catechesewerkingen.[257] Chirojeugd gaf de leiding nog andere voorstellen om de gemeentelijke jeugdpolitiek te volgen en mee te bepalen. Ze konden de gemeenteraadszitting bijwonen en de gemeentelijke begroting inkijken om te zien hoeveel de overheid uitgaf aan de verschillende aspecten van haar beleid. Zij konden gemeenteraadsleden uitnodigen op de leidingskring die dan hun beleidsvisie aan de leiders konden uiteenzetten of uitleg geven over de post die ze bekleedden. Of ze konden een colloquium organiseren waar de overheid en jongeren samen rond de tafel gingen zitten om uit te zoeken wat kon en moest gedaan worden voor de jeugd van de gemeente. Alles moest gericht zijn op het bekomen van meer zeggingskracht, men moest bekomen dat de jeugd een waardige gesprekspartner werd voor de overheid waneer het ging over hun eigen nood en belangen.[258]

De leiders droegen ook verantwoordelijkheid voor de Vlaamse cultuur. Chirojeugd zou in de jaren zestig veel meer Vlaamsgezind naar buiten treden dan voordien. Amnestie, het federalisme, Brussel en de taalgrensproblematiek konden voortaan op ruimere aandacht rekenen. Op Vlaamse manifestaties was Chiro nu ook steeds van de partij.[259] Chiro en haar leiders spraken Nederlands en waren leden van de Vlaamse Gemeenschap. Uit solidariteit met de gemeenschap waarin men leefde kon men er volgens Chirojeugd niet buiten ook uitgesproken tot die gemeenschap te behoren en dus Vlaamsgezind te zijn. Chiro en haar leiding moesten meewerken aan de beschaving en de ontplooiing van de wereld en zorgen dat in Vlaanderen “rechtvaardigheid en liefde” heerste.[260] De leiders werden opgeroepen deel te nemen aan de jaarlijks IJzerbedevaart die het Vlaamse bewustzijn had “gewekt, aangewakkerd en gestuwd.”[261] Chiro stelde in 1968 aan de gewestleiding ook voor om een gewestavond te organiseren waarin de leiding bewust gemaakt zou worden dat de machtsstructuren in België zo gevestigd waren dat ze ten koste kwamen van Vlaanderen en ontvoogding van de Vlaamse Gemeenschap noodzakelijk was.[262] Chiro wees haar leiders bijvoorbeeld over het Belgisch cultuurbeleid. Het cultuurbudget werd ondanks een bevolkingsverhouding van 3 tegen 5, gelijk verdeeld tussen Wallonië en Vlaanderen.[263] Ze maakte haar leiders ook bewust van de situatie van nederlandstaligen in het verfranste Brussel. Volgens Chiro was er een tekort aan Nederlandstalige scholen voor Vlamingen in Brussel.[264]

De situatie in Leuven vond men al even onaanvaardbaar. De Katholieke Universiteit Leuven bestond uit een Nederlandstalige afdeling en een Franstalige, die zich op eentalig Vlaams grondgebied bevond. De Vlaamse beweging evolueerde steeds meer naar de eis ‘Walen buiten’, de overheveling van die afdeling naar Wallonië. Het bisschoppelijk mandement van mei 1966 ten voordele van het behoud van de Franstalige afdeling te Leuven kon rekenen op een scherpe afwijzing van de Vlaamse studenten, omwille van haar inhoud maar ook vanwege haar autoritaire stijl.[265] Chirojeugd en de overige leden van de Katholieke Jeugdraad richtten een protestbrief aan de Belgische bisschoppen die in juni 1966 in het leidersblad werd overgenomen.[266] Chirojeugd wou niet alleen de franstaligen uit Leuven. Er waren ook te veel Vlamingen die Frans spraken, volgens Chiro uit snobisme. Dit ‘franskiljonisme’ werd gevoed door dialectgebruik in het openbaar leven, Chirojeugd verwachtte dan ook van haar leiders dat ze ‘A.B.N.’ spraken.[267] De contestatie rond ‘Leuven Vlaams’ en democratisering van de universiteit bereikte een hoogtepunt in januari 1968 toen de expansieplannen van de Franstalige afdeling publiek gemaakt werden. In februari viel de Belgische regering over de kwestie en daarna werd beslist om de Franstalige afdeling over te hevelen naar Wallonië.[268] Chirojeugd had volgens Gloed ook haar “duit in het zakje gedaan” en men citeerde niet zonder enige trots het Franstalige Antwerpse dagblad La Métropole:[269]

«... dès qu’il s’agit de l’expulsion des francophones de Louvain, c’est desormais le ‘studentenfront’ qui fait la loi en Flandre, au nom d’une solidarité qui unit la Chirojeugd aux étudiants communistes et les Vlaamse leergangen aux incendiaires louvanistes.»

De Leuvense studentenbeweging was na 1966 inmiddels geëvolueerd van democratische Vlaamsgezindheid naar een meer globale maatschappijkritiek die anticlericaal en anti-autoritair was. In de januarirevolutie koos ze na kennismaking met buitenlandse studentenbewegingen op internationale congressen, voor het Marxistisch analyseconcept en het Leninistische voorhoedeprincipe.[270] 1969-1974 waren de jaren van het ‘rode Leuven’. Chirojeugd was echter een katholieke beweging en nam in het leidersblad duidelijk standpunt tegen het communisme.[271] Chirojeugd vroeg zich ook af waarom er in studentenbetogingen over heel de wereld steeds ‘ge-anti-viëtnamd’ werd maar niet werd geprotesteerd tegen de agressieve bezettingspolitiek van de U.S.S.R. in Tsjechoslovakije na de Praagse Lente.[272] Niet dat Chiro de oorlog in Viëtnam steunde, oorlog en geweld werden principiëel afgekeurd. Gloed riep de leiders meermaals op deel te nemen aan vredes- en anti-atoommarsen.[273] Omtrent andere thema’s nam de beweging soms een meer teruggehouden houding aan. Toen de paus in juli 1968 zijn encycliek Humanae Vitae publiceerde waarin kunstmatige geboortebeperking werd verboden, lokte dat bij katholieken, ook bij chiroleiding, een storm van protest uit, maar de landsbondleiding hield zich eerder afzijdig.[274]

In hoeverre de contestatie de leiders in de plaatselijke groepen bereikte kunnen we moeilijk zeggen. In 1965 werd er in Gloed een referendum gehouden waaraan 578 leiders deelnamen. Daaruit bleek dat de meerderheid van de leiders na hun middelbare studies meteen ging werken en dus niet in het hoger of universitair onderwijs terechtkwam.[275] Slechts een minderheid kon dus het studentenprotest zelf hebben meegemaakt. De Loonse Chiro Bloeiland bijvoorbeeld had in 1968-1969 in zijn leiderscorps elf leiders waarvan twee te Leuven studeerden. Wat zij in Leuven als toehoorders meepikten op vergaderingen met Paul Goossens en Ludo Martens, probeerden ze naar hun chiro mee te brengen. Leuven werd in Borgloon het onderwerp van vele gesprekken en discussies in de leidingskring. Zolang het over de ‘Vlaamse strijd’ ging konden ze de meeste leiders wel meekrijgen, maar de bezorgdheid om de concrete politieke toestand in België en Leuven werd niet altijd gedeeld met hun collega’s. Pas toen er in 1969 een generatiewissel gebeurde in de Loonse leidingsploeg brak er echt een periode van contestatie en vernieuwing aan.[276]

De contestatie eind jaren zestig richtte zich ook op de derde-wereldproblematiek. Een onderwerp waar Chirojeugd zich goed in thuis moest voelen. Benoit noemde de traditionele belangstelling voor het Zuiden zelfs een katalysator voor de andere vernieuwingen binnen de beweging, het vehikel waarlangs de beweging tot een bredere maatschappijkritiek kwam. De aandacht voor het Zuiden was van meet af aan aanwezig binnen de Chirowerking. In sommige gebieden waar zich een groot aantal Vlaamse missionarissen bevonden, waren chirogroepen ontstaan. Tot en met 1967 werd er jaarlijks een financiële steunactie ten voordele van deze overzeese groepen georganiseerd. Deze missieacties waren aanvankelijk een vorm van christelijke caritas die paste in het religieuze opvoedingsproject van de beweging. Het Godsrijk diende uitgebreid te worden en daar kwam ook materiële steun bij kijken. Deze caritatieve benadering werd gaandeweg vervangen door solidariteit gebaseerd op een gevoel van verantwoordelijkheid van de mens voor heel de schepping. In 1968 kwam Chiro tot een overeenkomst met Broederlijk Delen dat de zorg voor Chiro Overzee op zich nam op voorwaarde dat Chirojeugd steeds deelnam aan haar jaarlijkse vastenactie en de 11.11.11.-campagne.[277] Gloed besteedde de nodige aandacht aan de Derde Wereld. De leiders werden bewust gemaakt van de verantwoordelijkheid die het rijke noorden droeg over het arme zuiden. Kapitalisme, economisch kolonialisme en eenzijdige arbeidsverdeling stonden wereldsolidariteit in de weg volgens het leidersblad. Chiroleiders werden geacht door studie en gesprek de publieke opinie te sensibiliseren en voor te gaan. Heel de gemeenschap moest inzien dat de noord-zuidverhouding een structureel probleem was.[278] De leiding kon helpen door jaarlijks deel te nemen aan de campagnes van Broederlijk Delen en 11.11.11. en met hun afdeling en groep geld in te zamelen. Éénmaal stelde men in Gloed de leiding zelfs voor om als vrijwilliger naar een ontwikkelingsland te gaan.[279]

 

 

4. Coëducatie

 

Een andere vernieuwing na de Top was de introductie van een nieuw concept van vorming, meer bepaald coëducatie. Concreet betekende dit gemengde werking. In mei 1966 werden in het ‘Opiniepaneel’ in het leidersblad 16 leiders- en 16 leidsterscorpsen gevraagd hun mening te geven omtrent de waarde van gemengde ontmoetingen.[280] Men kwam tot het besluit dat gemengde ontmoetingen verrijkend waren. Een normale verhouding tussen jongens en meisjes was noodzakelijk, de taboes er rond moesten doorbroken worden. De vorm en de frequentie van gemengde werking diende aangepast te worden aan de leeftijd. De ontmoetingen moesten inspannende en vormende activiteiten zijn, gericht naar het leven en mochten niet leiden tot flirten en vroegtijdige verkering.[281] Twee jaar later werd aan de leiders de zelfde vraag opnieuw gesteld in Gloed. Uit de reacties bleek dat bij meerdere leiders het verlangen naar gemengde werking aanwezig was.[282] Chirojeugd besloot dat indien men de leden en leiding wilde begeleiden op hun weg naar volwassenheid, men naast karaktervorming, inzet, het democratisch opbouwen van de gemeenschap, geloofsinzicht- en inhoud, ook aandacht moest schenken aan het leren samenleven van jongens en meisjes.[283] Gemengde werking betekende echter niet dat jongens- en meisjesgroepen moesten fuseren. Chiro geloofde dat jongens en meisjes een eigen gemeenschap nodig hadden om zichzelf te worden.[284]

De gemengde werking werd eerst toegepast op het niveau van de gewesten en verbonden. De landsbond stelde de gewestleiding in 1967 voor om in april eventueel een bezinningstocht te organiseren voor de leiders én leidsters van het gewest. De gewestleiding diende zelf te oordelen of men hier rijp voor was, rekening houdend met wat al vroeger werd gedaan op gemengd vlak en met de eigen situatie. [285] Het verbond Brussel organiseerde in 1968 als experiment een gemengd scholingsbivak. Een groot deel van de activiteiten verliepen echter gescheiden.[286] In 1970 was de gemengde gewestwerking al wat beter ingeburgerd in de gewestelijke kaders. Een gewestleider prees de gemengde werking en riep de andere gewesten op samen te doen wat samen gedaan kon worden.[287] Eind jaren zestig zouden de leiders op scholingsbivakken instructies krijgen omtrent wat coëducatie juist inhield voor Chirojeugd.[288] Op het plaatselijke niveau zouden sommige groepen ook al experimenteren met gemengde werking. De Merksemse chiro Bart organiseerde bijvoorbeeld in 1969 een gemengd speelclubbivak.[289]

 

5. Het impulsmanifest

 

Democratie, politiek engagement, coëducatie, ... In de tweede helft van de jaren zestig werd er ijverig gesleuteld aan de doelstellingen en methodiek van de jeugdbeweging. Zes jaar na Top 64 was de tijd rijp voor een synthese, een herformulering van de beginselen van Chirojeugd. Donderdag 7 mei werd op de landdag in Brasschaat in aanwezigheid van 8000 leiders en leidsters het impulsmanifest gelanceerd. Het werd voorgesteld als “de vrucht van jaren zoeken, denken en bespreken in alle geledingen van de beweging.” Na een ‘postconciliaire’ eucharistie in het park van Brasschaat werd er in elf ‘spreekhoeken’ gediscussiëerd rond de facetten van het impulsmanifest. [290]

Impulsmanifest (Ward Bruyninckx):[291]

Impuls

Wil zijn

Een nieuw ritme

Naar de hartslag van de tijd

Naar het kloppend verlangen

Van de jonge mens

Om eerlijk te leven

In vriendschap en vrede

 

Een impuls van hoop

En ondoorgrondelijk optimisme

Van geloof in de toekomst

Van jong dynamisme

Omdat we geloven

In de mens van goede wil

 

Een impuls

Tot een nieuw ritme

Staccato-hard als het moet

Tegen onrecht en leugen

Een nieuw ritme

Breed en open

Bij het taai en geduldig werken

Aan een betere wereld

 

Een nieuw ritme

Blij en opgetogen

Omdat wij in elk liefdevol samenzijn

God nabij weten

 

Een impuls

Tot aanpakken, doorzetten, volhouden

Om een interessant, vormend jeugdleven

Te realizeren

Chiro te doen

Honderd ten honderd

 

Een impuls

Tot een ritme

Dat wakker schudt

Meetrekt

Aangrijpt

Doortrilt

Tot in het merg

Van het leven

 

Het manifest definiëerde Chiro als een grote gemeenschap van jongens en meisjes waar iedereen zich bij kon aansluiten. Alle groepen samen vormden één Chiro, daardoor werkten ze in eenzelfde richting. In Chiro moesten alle meisjes en jongens een kans tot volledige ontplooiing van hun persoonlijkheid krijgen en geholpen worden op te groeien tot een diep besef van verantwoordelijkheid tegenover de medemens. Daarom probeerden ze samen het Evangelie te beleven en zo mee te bouwen aan de maatschappij waarin ze leefden. Door veel bij elkaar te zijn en samen te werken als in een grote familie zetten zij zich in voor het leven van hun jonge gemeenschap. Vele vormen van vreugdevol spel en al wat leidde tot echt menselijk contact stond hierbij vooraan. De jeugdbeweging diende zich onvermijdelijk aan met steeds nieuwe verantwoordelijkheden, nieuwe noden en nieuwe methoden. Aan al wie in de beweging leidingsverantwoordelijkheid droeg werd gevraagd de vormen en de doelen blijvend aan te passen aan de vraag van de jongeren. Verstarring tot een instituut was een gevaar dat ook Chiro bedreigde.[292]

Chiro stond of viel met de leidingsploeg. Het waren de leiders en leidsters van de plaatselijke groepen die bepaalden wat de jeugdbeweging waard was. Wat de nationale en verbondsleiding aan inspiratie, opleiding en hulpmiddelen aanboden kwam slechts terecht bij de jongens en meisjes door elke leider en leidster. Zij wilden dit begeleidingswerk beleven als volwaardig maatschappelijk werk. Om de inzet van Chirojeugd opvoedkundig en sociaal volwaardig te maken, moest men kunnen steunen op een kern van leiders en leidsters die voldoende volwassen zijn om zich oprecht aan de begeleiding van jongeren te kunnen geven en jongere leiding te kunnen opleiden. Chiro steunde op echte verantwoordelijkheid, inzet en opleiding. Verantwoordelijkheid dragen in de jeugdbeweging mocht geen afsluiting betekenen. De vraag naar verantwoordelijken in het maatschappelijk werk met volwassenen was nog veel groter dan bij de jeugd. Chiro moest die overgang vanzelfsprekend maken.[293]

Opgroeien stond volgens Chiro te veel in teken van een succesvolle beroepsloopbaan. Vrijwillige inzet in het jeugdwerk werd als tijdverlies en energieverspilling gezien en tot een onschuldige vorm van vrijetijdsbesteding herleid. De beweging wilde de erkenning van de inzet van de leiding als een volwaardige vorm van sociaal engagement.[294] De manier van begeleiden moest een hoger peil bereiken, zodat het jeugdwerk een waardevolle partner werd in het gehele opvoedingssysteem en als zodanig ook meer recht op waardering zou hebben. De beweging had de opdracht voortdurend te voorzien in opleiding en informatie op alle vlakken door het inrichten van cursussen en de verzorging van leidingsbladen. Van staat, provincie en gemeente vroeg Chirojeugd een rechtvaardige subsidiëring op alle vlakken van jeugdwerk en leidingsvorming. De overheid diende te voorzien in cultureel verlof voor jonge mensen en verantwoordelijken uit alle organisaties en moest een merkelijke inspanning doen om de nodige ruimte voor het jeugdwerk ter beschikking te stellen: lokalen, groene zones, speelpleinen en speelstraten. Chiro wilde zijn leden meerdere ‘zelf-actieve’ en creatieve activiteiten aanbieden om iedereen de mogelijkheid te geven het beste van zichzelf te geven. De materiële mogelijkheden diende daarvoor dringend aangepast te worden. Zowel in de opleiding als in de middelen beschikte de jeugdbeweging niet over dezelfde mogelijkheden als andere opleidingsmilieus.[295]

Chiro had middelen nodig om een eigen levenssfeer onder jonge mensen te creëren, een gemeenschap waar het fijn was om samen te zijn. Door enkele vaste afspraken maken, actief zorgen voor een sfeer van onthaal, door de materiële omstandigheden verzorgen, door kleine attenties, door een eigen uniform te dragen waar dit kon bijdragen en door eigen liederen konden de jongeren elkaar helpen meer van de gemeenschap te mee te delen aan elkaar dan woord en inzicht het zouden gekund hebben. Dit eigen ‘leven-in-familie’ was geen vorm van afzondering, het bood de kans de jonge mensen intuïtief op te voeden tot volwassenen. Chiro wenste de totale mens opvoeden. Gemengde opvoeding werd gezien als een deel van de totaalmenselijke rijping en niet alleen als opleiding tot het huwelijk. Chirojeugd wou voorzien in beide vormen van samenleven: zowel gemengd als gescheiden, beide vormen werden noodzakelijk geacht. Chiro vroeg de kerk en overheid om de verspreiding van de nieuwe geslachtsmoraal te bevorderen. De jongeren dienden grondig voorbereid te worden op het huwelijk. Men vroeg de opleiding van specialisten in de seksuele problematiek. De jongeren zelf moesten zich er van bewust zijn dat de grotere vrijheid die ze namen hen voor een grotere verantwoordelijkheid plaatste en dat ze morele begeleiding moesten vragen.[296]

Hoewel de kerkelijke binding bij vele jongeren afnam, was er volgens Chiro toch een grote aandacht voor echte kerkvorming op evangelische basis. Chiro wou een ruimte scheppen voor en een uitnodiging zijn tot gelovig mens worden met een verdiept en levensecht geloof. De beweging moest een ruimte zijn van echtheid, waarin jongeren vrij, creatief en ‘breed-menselijk’ met elkaar konden leven. Tegelijkertijd wilde het ook een ruimte van bezinning zijn, binnen de gemeenschap moest ook getuigenis gegeven worden van de boodschap van Christus. De nodige aandacht moest besteed worden aan bezinnings- en duidingsmomenten, zinvol experimenteren moest hier mogelijk gemaakt worden. Tegenover de jongeren in de beweging stond men met het volste respect voor hun persoonlijke groei en overtuiging. Haar geloof mocht Chiro niet verhinderen in dialoog en concrete samenwerking te treden met mensen van een andere levensbeschouwing. De Kerk werd gevraagd de eenheid in de verscheidenheid tot stand te brengen, eerder een uitnodigende gemeenschap dan een autoritaire organisatie te worden en van specialisten in jeugdpastoraal op te leiden.[297]

Chiro stelde vast dat jongeren die zich zelfstandig probeerde te ontplooien in conflict kwamen met een sterk georganiseerde maatschappij die hen te weinig inspraak gunde. Chiro wou hun de kans geven tot de opbouw van hun wereld bij te dragen en de overgang naar de volwassen wereld vergemakkelijken door alle vals ervaren autoriteit op de korrel te nemen. Ze hoopte ook de jongens en meisjes op te voeden tot democratische medezeggenschap en medeverantwoordelijkheid. Binnen de eigen beweging wilde ze alle vormen van samenzijn, structuren en verantwoordelijken echt democratisch opbouwen. En ook buiten de eigen gemeenschap moesten jonge mensen meer kansen krijgen tot engagement. Ze vroeg de autoriteiten te streven naar een democratische medewerking van jongeren op scholen, in het werkmilieu en in de politieke formaties, met werkelijke deelname aan de besluitvorming.[298]

Chiro stelde dat jongeren geen politieke vorming kregen. Politiek engagement bij jongeren werd in de samenleving niet uitgelokt en voor meisjes en vrouwen zelfs afgewezen. Daarom wilde de beweging een zakelijk-kritische opstelling tegenover de structuur van de samenleving en het economische systeem innemen en de oordeelkansen verhogen door open discussie te bevorderen. De jongens en meisjes dienden aangemoedigd te worden verantwoordelijkheid te nemen en de wegen te zoeken om standpunten en eisen te verdedigen in verband met belangrijke binnenlandse en internationale vraagstukken. Chiro wilde rechtstreeks contact nemen met jongeren die een mandaat droegen. In de leidersvorming moest informatie ingebouwd worden over de inzichten van verschillende partijen in verband met jeugdbeleid, derde wereld, oorlog en vrede, bewapening, vrije tijd, ruimtelijke ordening enz. De beweging wilde bekwame elementen helpen bij hun vorming en hun overgang van het jeugdwerk naar een politieke verantwoordelijkheid. Op nationaal vlak bestond er een open vrije studiegroep: AOW (aktie op de wereld), op plaatselijk vlak verdiende vooral de gemeentelijke jeugdraad bijzondere aandacht. Als vertrekpunt diende studie en informatiewerk gedaan te worden met alle jongeren in verband met de plaatselijke situatie. Als breder actieterrein zag Chiro de uitbouw van de eigen Vlaamse volksgemeenschap met al haar culturele en sociale achterstand. Indien de politieke partijen het politiek engagement van de jongeren wilden opvangen moesten ze zichzelf herstructureren en hun motieven in het reine te trekken. De jongeren waren op zoek naar een politieke formatie die informatie wilde leveren zonder indoctrinatie en die hun elemantaire eisen in verband met rechtvaardigheid, vrede en ontwikkelingssamenwerking onderschreven. Bij de uitbouw van voorzieningen en diensten voor de jeugd zou Chiro tenvolle haar verantwoordelijkheid opnemen.[299]

Chiro stelde vast dat jongeren waren opgegroeid met steeds nieuwe vlagen van oorlogsgeweld. Chirojeugd wilde opvoeden tot vrede en overal waar het kon haar stem laten horen om volwassenen op te roepen tot vrede. Men wilde stap voor stap meewerken aan het vredesbewustzijn. Alle technieken en activiteiten moesten doordrongen zijn van de idee van vrijheid en verdraagzaamheid en oprechte goede wil met anderen te leven. Waar dit nodig was zou men met kracht protesteren en meewerken aan het onthullen van manipulaties die de vrijheid en de vrede bedreigden. Men wilde meebouwen aan de internationale vredesbeweging. Van de overheid werd verantwoording gevraagd voor wapenleveringen, officiële houdingen bij conflicten, militaire uitgaven, enz. De beweging stelde ook vast het westerse neo-kapitalistische systeem op de ene plaats voor toenemende welvaart zorgde maar op de andere toenemende armoede. Chiro wilde jonge mensen bewust maken van het probleem van uitbuiting en ellende van een groot deel van de wereldbevolking en door acties, informatie en studie de volwassen samenleving tot gepaste actie dwingen. Van zowel de Kerk als de staat werd een ondubbelzinnige houding gevraagd ten aanzien van de problematiek. België was gevraagd het initiatief te nemen tot een supranationale en politieke regeling van het probleem. Aan de leiders en leidsters van de beweging werd gevraagd bij zichzelf te beginnen en het niet enkel bij woorden te laten. Het werkelijk afstaan van wat tijd en geld betekende een begin van oplossing.[300]

 

 

BESLUIT HOOFDSTUK 3

 

In de jaren vijftig was Chiro er bijna uitsluitend op gericht leden en leiding te vormen tot apostolische christenen die mee het Godsrijk zouden helpen uitbouwen. Onder invloed van de tijdsgeest, Vaticanum II en een vernieuwende geest in de beweging zelf zou de beweging haar doelstellingen en methodiek wijzigen. De autoritaire stijl en het autoritaire leiderstype werden vervangen door een maar democratische stijl en leider. De hiërarchie in de beweging werd in vraag gesteld. De ‘E.H. Bestuurder’ werd de proost en inspraak van onderuit werd gestimuleerd. Iedereen in de beweging moest een gelijke kans krijgen om zichzelf te ontplooien. Waarden als gewetens- en godsdienstvrijheid werden verdedigd. De verouderde stijl en vormen van de katholieke kerk werden opzij geschoven. Maatschappijkritiek kreeg een plaats in het leidersblad. Chiro wilde meebouwen aan een betere wereld door haar steentje bij te dragen bij de Vlaamse ontvoogdingstrijd, het oplossen van de derde-wereldproblematiek en meer. Taboes rond gemengde opvoeding werden in vraag gesteld. Deze nieuwe ideeën en doelstellingen werden door de beweging in 1970 vastgelegd in het impulsmanifest, dat de leidraad zou vormen voor de beweging in de komende jaren.

Op een scholingsbivak op Heibrand in 1970 werd op de derde dag een gesprek georganiseerd waarbij de leiders konden kiezen uit de volgende onderwerpen: gelovig mens zijn, politiek, groepsverhoudingen en democratie, sociaal engagement, coëducatie, opvoeden tot vrede, jeugdtehuis-Chiro en de Derde Wereld.[301] Dit was tien jaar eerder nog ondenkbaar geweest. De vernieuwingen waren dus merkbaar in de leidersvorming. Leiders werden niet enkel gevormd tot begeleiders van jongeren die de leden activiteiten en een eigen levenssfeer aanboden waarin elk een kans kreeg zichzelf te ontplooien, maar ook tot democratisch ingestelde en maatschappelijk geëngageerde leden van de samenleving De leiders werden opgeroepen zich in de samenleving te engageren, niet enkel in hun plaatselijke groep en parochie en mee te bouwen aan een betere wereld.

 

 

Hoofdstuk 4. “Als wij samen spelen gaan”

De leidersvorming van 1970 tot 1978

 

In de jaren zestig hadden de Vlaamse jeugdbewegingen zich weer uitdrukkelijk naar de bredere maatschappij gericht. De jaren zeventig waren echter een tijd van economische crisis. Na de oliecrisis van 1973 werden werkloosheid en inflatie frequent gebruikte begrippen in het westen. De crisis na 1973 zou aanvankelijk weinig aan de maatschappijgerichtheid veranderen. Het was pas vanaf eind jaren zeventig dat de maatschappelijke betrokkenheid weer zou beginnen doven en de jeugdbewegingen weer in zichzelf zouden keren.[302]

Ook Chirojeugd was na de Top ‘64 steeds meer een maatschappijgerichte beweging geworden. Op de landdag te Brasschaat was het naar buiten gekomen met een ambitieus programma. Het had zichzelf enkele doelstelling opgelegd omtrent democratisering, coëducatie, politiek en sociaal engagement, enz.

In dit vierde hoofdstuk zullen we zien of de beweging het impulsmanifest trouw bleef en welke punten er wel of niet gerealiseerd werden.

 

 

1. De impuls wordt doorgegeven

 

De impulsideeën werkten heel wat reacties op en er werd hevig gediscussiëerd over thema’s als coëducatie, Chiro en politiek, Chiro als christelijke jeugdbeweging, enz. Het impulsmanifest schetste echter eerder een beeld van de beweging die Chiro wenste te zijn dan van de beweging die ze werkelijk was. Het belangrijkste objectief na de landdag te Brasschaat was het impulsmanifest waar maken. Meerdere jaarslogans na 1970 riepen op tot actie: ‘Het kan anders’ (1971-1972), ‘We hebben je hard(t) nodig’ (1975-1976), ‘We kunnen er iets aan doen’ (1976-1977).[303] Op 2 mei 1971 plande Chiro Jimp, een ‘impulsdag’. Op deze dag trachtten duizenden chirojongens en -meisjes ter plekke een leefbaar alternatief te realiseren voor de maatschappij. Dit kon vele vormen aannemen, een speelstraat animeren, een jeugdmis rond de Jimpgedachte, een ziekenbezoek met zelfgemaakte attenties, versierde fietsen- en autotochten, acties voor meer groen, een gesprek met de burgemeester enz. [304] Dezelfde bezieling was ook voelbaar op het Topbivak, van 20 tot 25 augustus 1971 waar 1300 leiders en leidsters ervaarden dat ‘het anders kon’. [305]

De democratisering zette zich verder. In het leidersblad was dit merkbaar doordat steeds meer ruimte werd vrijgemaakt voor lezersbrieven. Chiro begon echter steeds meer op een aktiegroep te lijken. In 1970-1971 verscheen in het leidersblad de rubriek ‘Aktie in de Wereld’ met bijdragen over 11.11.11., het groene manifest dat Chirojeugd en andere katholieke jeugdbewegingen hadden ondertekend, subsidiëering van jeugdbewegingen, de nood aan vernieuwing binnen de Kerk, de nood aan herverdeling van de welvaart en Dom Helder Camara.[306] De jaarlijkse campagnes van 11.11.11 werden steeds in Gloed aan de leiders bekendgemaakt en men riep de groepen op de acties te steunen.[307] Daarnaast vond men in het leidersblad bijdragen waarin de leiding werd opgeroepen tot sociaal engagement en om Welzijnszorg, het Nationaal Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking en de strijd om een leefbaar milieu te steunen.[308] Het jaarthema van 1972-1973 “Feest voor alleman” riep de leiding op om van de samenleving ook een ‘feest’ te maken voor de minderbedeelden.[309] In het leidersblad vond men artikels over minder-validen, over kinderen met integratiemoeilijkheden en over gastarbeiders en hun kinderen.[310] Hetzelfde jaar vond men in Gloed de rubriek ‘Ik zit hier namens de Chiro’ waarin de leiding kon lezen waar de beweging vertegenwoordigd was en actie voerd. De aandacht was in deze rubriek hoofdzakelijk gericht op het jeugdbeleid in België.[311] In 1973 kreeg ook de ‘1 % aktie’ voor het eerst aandacht in het leidersblad. Deze actie was ontstaan op ‘Naspika’, het nationaal aspirantenkamp 1968, en hield in dat men 1 % van zijn loon of 10 % van zijn zakgeld stortte in een fonds ten voordele van ontwikkelingssamenwerking.[312]

Terwijl Chiro verder bouwde met het impulsmanifest als leidraad, kwam vanuit de basis de eerste kritiek naar boven. Een leider uit Waarschoot klaagde in 1971 in Gloed dat er twee Chiro’s waren ontstaan. Een triomf-Chiro die Impuls uitgaf en een ‘loopgraven-Chiro’ waar de impulsideeën, kreatief werk, keuzeruimte, enz. niet realiseerbaar waren en onbereikbaar ver leken.[313] Ook de voorstelling van het nieuwe uniform in 1974 zorgde voor veel beroering en lokte heel wat reacties uit tegen Chiro Nationaal van leiding die om principiële of sentimentele redenen trouw bleven aan het oude uniform. Anderen vonden het dan weer tijd dat Chirojeugd met een eigentijds uniform naar buiten kwam.[314]

 

 

2. Een maatschappijgerichte spelbeweging

 

De leiders verlieten in 1970 Brasschaat met de woorden van nationale leider Jef Dumoulin dat Chiro geen spelletje was maar een volwaardige vorm van sociaal engagement. Vanaf 1972-1973 werd het verlangen geformuleerd om duidelijkheid te scheppen rond wat Chiro wilde zijn: een aktiegroep of een spelbeweging voor kinderen en jongeren. Het jaarthema van 1973-1974 ‘Spelenderwijs’gaf een eerste antwoord. De aandacht van de beweging werd weer wat meer naar binnen gericht. Chiro vroeg zich af of het niet verkeerd was “de kinderwereld te willen volstoppen met problemen van grote mensen” en voor het eerst sinds de impulslanddag zette men het kind en het spel weer centraal. ‘Spelenderwijs’ was in feite een compromis tussen twee stromingen die in Chiro leefden: Chiro als spelbeweging en Chiro als maatschappijbeweging: het spel werd in een breed maatschappelijk kader geplaatst, al spelend kon men de stroom van de maatschappij op varen. Het belangeloze speelse bezig zijn was een tegengewicht voor productie en winstbejag. Samenwerken en samen spelen moesten in de plaats komen van concurrentie.[315]

Volgens Chirojeugd werd het kind langs het spel een volwassen met een eigen manier van zijn en een eigen mentaliteit. Spelbegeleiding had dus iets te maken met mentaliteitsvorming en Chiro kon al spelend de mentaliteit van de samenleving veranderen. Het was aan de leiding om te zoeken naar een ‘speelse’ begeleiding en alternatieve en creatieve spelen waarin lichaam en geest werden aangesproken, het kind zichzelf en de omgeving kon verkennen en zichzelf kon worden.[316] Op 5 mei 1974 organiseerde de beweging ‘Jimping’, een nationale speldag die werd opgezet in de geest van het jaarthema.[317] ‘Kies samenspel’, het jaarthema van 1974-1975, ging verder op dezelfde weg: spelen was leren en al spelend kon je iets aan de wereld veranderen. ‘Spelenderwijs’ en ‘Kies samenspel’ zorgden voor een herwaardering van het spel en brachten het zoeken naar alternatieve spelen op gang. Onder alternatieve spelen verstond men anti-competitieve spelen, speelse methodieken en spelen die kinderen in contact brachten met de maatschappelijke realiteit, spontane spelen, altenatieve waardenspelen enz.[318]

Deze nieuwe inzichten omtrent het spel werden in 1974 verwoord in de spelleeflijn en het spelhandvest.

 

 

De Spelleeflijn:[319]

In de Chiro kiezen we voor het spelend opvoeden,
omdat in het spelend samenzijn
volgende waarden ten volle een kans krijgen:

fantasie
creativiteit
iets belangeloos doen
zichzelf riskeren
zichzelf relativeren
genieten van het samenzijn
zelf normen vinden en aannemen
verwondering
ploeg bevorderen.

Zo is echt spelen, leren leven!

 

Leiders die akkoord gingen met de Spelleeflijn moesten ook de stap zetten naar het spelhandvest. Dit manifest was een uitnodiging naar de leiding toe om een doelbewuste stap te zetten naar spelend opvoeden. Spelbegeleiding was enorm belangrijk voor de beweging. Gaf de spelleeflijn het doel van de beweging aan dan was het Spelhandvest de kaart die de wegen aanwees. “Het spelhandvest in de praktijk omzetten is de chiro tot waarachtige spelbeweging maken!”[320]

 Het Spelhandvest:[321]

1. De begeleidingstaak is zo belangrijk dat ik er voldoende tijd aan moet besteden.

2. Met het zondagprogramma staat of valt de chirowerking.

3. Ons chiroheem is een “thuis”.

4. Programma’s moeten plezant-boeiend zijn.

5. Wat we doen moeten we kritisch durven bevragen.

6. Wie begeleidt moet zich ook laten verrijken.

7. Chirospel is samenspel.

 

Aan elk van de zeven punten van het handvest waren één of meerdere opdrachten verbonden voor een leider of leidster individueel of voor de leidingsploeg in haar geheel. De individuele opdrachten waren voor het eerste punt drie jaar te blijven als leider en zes maanden voor men de groep verliet, dit mee te delen op de leidingskring. Bij het tweede punt waren dit voor elke bijeenkomst het spelprogramma schriftelijk klaar hebben en ‘s zondagsavonds met alle leiders het voorbije programma bespreken. Het derde puntje droeg de leiders op 15 minuten voor de leden in het chiroheem aanwezig te zijn en samen met hen het heem in orde te brengen na de bijeenkomst. Het vierde had als opdracht elke maand een nieuw spel te zoeken en de afdelingswerking op de voet te volgen in het leidings- en ledenblad en uit te werken in de eigen afdeling. Het vijfde puntje hield in dat men activiteiten niet enkel naar de eigen smaak koos maar omdat ze verantwoord waren. Het zesde betekende dat de leiding actief diende deel te nemen aan gewestbijeenkomsten en één stap vooruit deed in de leidingsvorming (inleidingscursus, scholingsbivak, afdelingsbivak, technisch bivak, kaderbivak). Het laatste puntje legde de leiders op geregeld tien minuten te bezinnen of stil te zijn om na te denken over hun houding tegenover anderen, binnen en buiten de groep.[322]

Een leider uit Dilbeek die in 1976 een half jaar lang elke avond bijna één Gloed of las en begon met januari 1965, merkte op dat de inhoud van het leidingsblad in de voorbije tien jaar sterk was veranderd. Men was afgestapt van pure ideologische stellingen (over de beweging, geloof, stijl, tucht, ...) om meer concrete informatie (spelen, technieken, ...) aan te bieden. Hij merkte ook op dat voor 1965 de uniformiteit binnen de beweging beter werd gewaarborgd, terwijl de verschillende groepen na 1965 vrijer werden gelaten.[323] Dat er meer praktische informatie te vinden was in het leidingsblad wilde niet zeggen dat Chiro zich in de jaren zeventig weer helemaal naar binnen keerde. Nog heel wat maatschappelijke thema’s bleven aan bod komen. De nodige aandacht werd besteed aan jeugdbeleid op nationaal en plaatselijk vlak.[324] Zo werd in de rubriek ‘Aktueel’, die in 1975 weer haar intrede deed in het leidersblad, meermaals het Belgische jeugdbeleid bediscussiëerd.[325] Andere thema’s die in ‘Aktueel’ aan bod kwamen waren de schendingen van de rechten van de mens in Latijns-Amerika, de uitgaven van de overheid aan het Belgische leger, het jeugdparlement in Antwerpen in 1975, 11.11.11., Vredeseilanden, de Belgische wapenhandel, de apartheid in Zuid-Afrika, politieke gevangenen en meer.[326] De beweging bleef jaarlijks deelnemen aan de campagnes van Broederlijk Delen en 11.11.11. In 1974 besteedde het leidingsblad ook de nodige aandacht aan het ‘Jaar van de rechtvaardigheid’ en Chiro schaarde zich achter de ‘Bevrijdingsactie’ die als doel had solidariteit te betuigen met de bevrijdingsbewegingen in Zuidelijk Afrika.[327] Chiro vond dat de beweging op politiek vlak niet langs de zijlijn moest blijven staan en in het leidingsblad politieke stellingen mocht innemen. Daarom stelde de beweging, onder impuls van Guido Vereecke, een politieke leiding aan die de maatschappelijke oriëntatie van Chiro moest sturen.[328]

Geregeld kwam er echter kritiek van sommige leiders op de maatschappelijke oriëntatie van Chirojeugd. In 1975 stelde een leider uit Avelgem dat het leidersblad steeds meer op een politiek pamflet leek. Hij vond dat Chiro-nationaal niet het recht had een politieke stelling in te nemen in naam van heel de beweging.[329] Vlaamsgezinde leiders betreurden dan weer dat Chiro in de jaren zeventig steeds meer inboette aan Vlaamsgezindheid. Het was pas nadat de redactie van Gloed meerdere brieven had ontvangen met de vraag hoe het zat met het Vlaamse karakter van Chirojeugd dat men in het leidersblad weer een artikel publiceerde over de Vlaamse strijd.[330] Een linkse leider beklaagde echter dat Chiro elk jaar reclame maakte voor de IJzerbedevaart waar extreem rechtse groepen als VMO en Were di op aanwezig waren, maar geen aandacht besteedde aan manifestaties en betogingen van AMADA, RAL, Wereldscholen enz.[331] Omgekeerd klaagde een waarschijnlijk meer rechtsgezinde leider over de verlinksing van het leidingsblad. Hij noemde de weergave van de problematiek in Zuid-Afrika eenzijdig anti-kapitalistisch, subjectief en vals.[332]

Maatschappelijk engagement bleef in ieder geval een doel binnen de beweging. We kunnen dit bijvoorbeeld illustreren met het leidingswoord. Dit was het bewust uitspreken van een leider of leidster van zijn of haar inzet in de beweging en de betekenis ervan. Met andere woorden: “ja” zeggen tegen zijn of haar leidingstaak. In het tekstje dat in het leidingsblad werd voorgedragen als leidingswoord stonden drie zaken centraal: ten eerste het kind en het spel, ten tweede democratisch werken in de leidingsploeg en tenslotte werken aan een betere samenleving.[333]

 Voorstel tekst leidingswoord in het leidingsblad:

 

leider of leidster zijn betekent...

 

kinderen en jonge mensen gaarne zien

hen eerlijk tegemoet gaan

meezoeken

hen ruimte van zichzelf laten

en geheel jezelf zijn

meedoen in spel en gesprek

de vreugde en de pijn delen

niet bezitten maar laten leven.

 

Het betekent ook

werken in ploeg

geen persoonlijk sukses nastreven maar

eerlijk zoeken wat het beste is voor de

ploeg en de groep

met volheid voor je eigen mening en

overtuiging uitkomen.

Streven naar een gemeenschappelijke beslissing

oor en oog hebben voor elkeen in de ploeg

je loyaal aansluiten bij de groepsbeslissing.

 

En ten slotte betekent het ook

in deze maatschappij

het opnemen voor zwakken en machtelozen

werken aan rechtvaardigheid

getuigen van wat je bezig houdt en bezielt

zelf kritisch leven.

 

 

3. De basisvorming: het Scholingsbivak

 

Het spelhandvest stelde dat wie begeleidde, zich moest laten verrijken. Hiermee bedoelde men dat van de leiders werd verwacht dat leiders zich zouden vormen door deel te nemen aan gewestbijeenkomsten, IKaa’s[334], scholingsbivakken, enz. [335] IKaa en scholingsbivak werden door de beweging beschouwd als basisvorming.[336] Aan de hand van een werkbundel voor de begeleiding van een scholingsbivak te Hamont georganiseerd door het verbond Limburg van 6 tot 10 april 1976, zullen we proberen een schets te geven van wat basisvorming toen inhield.

Het bivak begon met het onthaal van de leid(st)ers en kennismakingspelletjes. Na de kennismaking werden de leefregels besproken. Van de deelnemers werd gevraagd zich 100 % in te zetten, respect te hebben voor ieders mening en zich durven uit te spreken. ‘s Avonds was er een spelavond gepland en werd het thema voorgesteld. In Licht & Gloed werd het verhaal van ‘De Koning van Katoren’ gesuggereerd als thema voor de komende groepsbivakken. Op het SB te Hamont werd aan de leiders getoond hoe men dit kon aanpakken. De tweede dag stond in het teken van ‘het spelend samenzijn’. Men wilde de deelnemers laten inzien dat in het ‘spelend samen zijn’ enorm veel waarden ten volle een kans kregen en aan welke voorwaarden een waardevol spel moest voldoen. De leiders moesten vaardig worden in de evaluatie van een zelf gegeven spel of zelf uitgebouwd spelprogramma door confrontatie met een verantwoord spel of spelprogramma. Ze moesten een houding van aandacht voor de aanwezigheid van verschillende waarden in het spelend samen zijn aankweken. Daarnaast werd veel aandacht besteed aan democratisch leiding geven en zelfactiviteit. Met zelfactiviteit werd bedoeld dat een programma zo moest opgebouwd zijn dat de jongens en meisjes gestimuleerd werden om zelf actief te zijn en een beroep gedaan werd op hun totale persoonlijkheid. ’s Avonds werd er een keuzeruimte georganiseerd rond allerhande expressievormen. De derde dag stond in het teken van het kind. Bedoeling was dat de leiding leerde dat reacties van kinderen te begrijpen waren vanuit maatschappelijke situaties in enge en ruime zin, dat een kind een eigen persoonlijkheid had en de begeleiding van kinderen gericht moest zijn op het ontdekken en verstevigen van die persoonlijkheid, dat het kind groeide naar volwassenheid door het voortdurend uitbouwen van een relatie met het eigen ik, de anderen, de groep en de maatschappij. De leiders en leidsters moesten een begeleidingshouding leren aannemen die er op gericht was open te staan en in te gaan op de vragen en de noden van elke jongen en elk meisje afzonderlijk. ’s Avonds was er een speelse quiz gepland en een poëzietocht. De teksten voor de poëzietochten werden meegebracht door de deelnemers en de bivakleiding. De vierde dag stond in het teken van ‘verantwoord programmeren’. De deelnemers moesten in kleine groepjes zelf spelprogramma’s uitwerken die dan ’s namiddags werden uitgewisseld en besproken. ’s Avonds was er een bezinning en een eucharistie. Op de slotdag werden de leiders en leidsters, voor ze werden teruggestuurd naar hun eigen groep en leidingsploeg, getest om te zien wat hun van het SB het best was bijgebleven.[337]

De begeleiding hoopte op het bivak een klimaat te scheppen waarbinnen veel kansen tot onderlinge contactname aangeboden werden, waarin de verschillende leefgroepen elkaar konden vinden rond gemeenschappelijke aandachtspunten, waarin de deelnemers een injectie kregen tot het nemen van een grotere en bewuste verantwoordelijkheid, waarin op een plezante speelse manier ploeg gevormd werd, waarin de eigen geloofsvragen losgeweekt werden en een stukje antwoord kon gevonden worden. Ze hoopten de leid(st)ers op te roepen tot een consequentere inzet voor de jongens en meisjes in de chiro.[338]

 

 

4. Verspreiding van de gemengde werking

 

Chiro zou na de landdag te Brasschaat, ondanks een herwaardering van het spel, maatschappijgericht blijven werken. De opvallendste evolutie in de jaren zeventig was misschien eerder de verspreiding van de gemengde werking. In de jaren zestig werden de taboes rond coëducatie al doorbroken maar begin jaren zeventig werkten vele jongens- en meisjesgroepen nog steeds naast elkaar alsof ze niets met elkaar te maken hadden. Er was hoogstens een gemeenschappelijke proost. In de jaren zeventig werden de muurtjes echter afgebroken. Sommige groepen begonnen nauw samen te werken en gingen samen op bivak.[339]

In het werkjaar 1971-1972 organiseerde de nationale leiding een steekproefonderzoek rond coëducatie en gemengde werking. Ongeveer 10 % van de groepen werden in het onderzoek opgenomen. Van die 148 groepen bleken 65 % aan coëducatie te doen maar slechts met grote tussentijden of enkel bij speciale gelegenheden.[340] Het waren de overkoepelende bestuursorganen ( de landsbond en de commissies) die na 1970 het eerst gemengd werden. Sommige gewesten en verbonden waren al in de jaren zestig met gemengde werking begonnen en deze tendens zette zich verder. Inleidingscursussen en scholingsbivakken werden steeds vaker gemengd georganiseerd.[341] Dit ging niet altijd van een leien dakje. Het gewest Aymon Dendermonde had in 1971 voor het eerst een gemengd IKaa georganiseerd maar wilde het de volgende jaren weer apart doen daar de leiders en leidsters er volgens hen nog niet rijp voor waren en de eigenheid van het leider of leidster zijn niet meer voldoende aan bod kwam.[342] Vanaf 1973 zou echter zowat elk IKaa en Scholingsbivak gemengd doorgaan. In december 1974 verschenen Licht, het leidingsblad van de meisjeschiro, en Gloed voor het laatst. Voortaan was er één leidingsblad voor chiroleiders en –leidsters dat tot juli 1976 de titel Licht & Gloed meekreeg. Vanaf september 1976 verscheen het leidingsblad van Chirojeugd onder de titel Dubbelpunt.

In de jaren zeventig merken we ook een wijziging in de houding van de beweging omtrent seksualiteit en verkering tussen leiders en leidsters. In navolging van het impulsmanifest werd er steeds vrijer gepraat over lichamelijkheid. In 1971 stelde Gloed nog dat de leiding coëducatie serieus moesten aanpakken en niet de indruk mochten wekken dat “koëdukatie niet meer is dan een groot woord om een verkapte vorm van vrijage tussen leiders en leidsters te kamoefleren”.[343] In 1978 werd in het leidersblad veel losser gepraat over lichamelijkheid. Gloed stelde dat men iemand anders niet zomaar moest beoordelen omdat men anders omsprong met seksualiteit, bijvoorbeeld “jongens die verliefd worden op jongens”. Een leider of leidster die samensliep met zijn of haar lief moest daar niet meer scheef bekeken voor worden. Chiro wees er wel op dat wanneer een leider of leidster het bijvoorbeeld zinvoller vond om eerst samen te wonen en niet onmiddellijk te huwen, deze levensvisie door kerels, tiptiens[344] of aspiranten kon overgenomen worden en dan niet verenigbaar was met een leidingstaak. De kern van het desbetreffende artikel was echter dat leiders en leidster hun eigen ideeën omtrent seksualiteit niet als enige waarheid en enige geldige norm mochten beschouwen.[345]

Inzake coëducatie wijzigde de houding eveneens. Aanvankelijk was men niet te vinden voor gemengde groepen die soms gescheiden activiteiten organiseerden voor jongens en meisjes. Chiro zag liever aparte jongens- en meisjesgroepen die geregeld gemengde activiteiten planden. Rond 1975 wijzigde de beweging echter haar opvatting hierover en achtte men gemengde groepen wel mogelijk. In het werkjaar 1977-1978 waren er slechts 50 chirogroepen op een totaal van 1559 (3,2 %) die zichzelf als gemengd definiëerden en als dusdanig bij Chirojeugd waren aangesloten. Dit aantal zou echter jaar na jaar blijven stijgen. Het kon gaan om groepen waar enkel de leidingsploeg gemengd werkte of groepen die zowel met leiding als met leden volledig gemengd werkten.[346]

 

 

5. Het decreet van 1975

 

De formele bevestiging van het gemengde karakter van Chirojeugd kwam er in 1975 toen Chiro zich ook juridisch als één beweging liet erkennen naar aanleiding van het decreet op het landelijk jeugdwerk. In 1975 werd de V.Z.W. Chirojeugd Vlaanderen opgericht. Er was nu nog slechts één Chiro. [347]

Chiro had al jaren geijverd voor een betere subsidiëring van jeugdbewegingen. In het impulsmanifest had de beweging de overheid al gevraagd om een rechtvaardige subsidiëring op alle vlakken van jeugdwerk en leidersvorming.[348] Begin jaren zeventig was er wat de ondersteuning vanuit de gemeente betrof, al een evolutie in positieve zin merkbaar.[349] De tussenkomst van de nationale overheid moest echter nog steeds aanzienlijk verhoogd worden. Een 100 % subsidiëring van de kadervorming zoals al jaren door de overheid en door het jeugdwerk werd voorgestaan was nog verre van gerealiseerd. Een wettelijke regeling werd noodzakelijk geacht.[350] Op 22 januari 1975 kwam die regeling er toen het ‘Decreet tot regeling van de erkenning en subsidiëring van het landelijk georganiseerd jeugdwerk’ officiëel werd afgekondigd. Het derde hoofdstuk van het decreet, artikel 11 tot 13, handelden over de subsidiëring van de kadervorming. Honoraria en reiskosten van lesgevers en medewerkers, huur en gebruik van lokalen en apparaten, documantatie en didactisch materiaal en verblijfkosten van de leidinggevende personen en deelnemers werden voor 75 % door de overheid gesubsidiëerd. De maximumbedragen die voor subsidiëring in aanmerking kwamen werden op 18 september 1975 per Koninklijk Besluit bepaald.[351]

IKaa’s, scholingsbivakken, afdelingsbivakken, enz. konden dus vanaf nu rekenen op serieuze ondersteuning van de overheid.

 

 

6. Volwassen begeleiding

 

Hetzelfde jaar gaf Chirojeugd een brochure uit met de titel Verbouwing?... Verbastering?... Verbetering?... Volwassen begeleiding!.[352] Zoals het impulsmanifest haar opdroeg, probeerde Chiro “ruimte te scheppen voor en begeleiding te geven tot een groei naar volwassen eigentijds geloof.”[353] Ze hoopte de leiders te overtuigen weer de stilte op te zoeken en te bidden.[354] In 1974, 1975 en 1976 verscheen in Gloed de rubriek ‘Ga er eens wat dieper op in...’ met als doel de leiding eens wat te laten bezinnen, meestal over geloof maar soms ook rond een meer aards thema zoals armoede of de leiderstaak.[355] In het werkjaar 1976-1977 verscheen ongeveer elke twee maanden in het leidersblad een bijbelverhaal dat in de leidingskring diende besproken te worden. Er rezen echter problemen rond de geloofsbegeleiding. Door de daling van het aantal roepingen in Vlaanderen werd het voor de priesters in de parochies steeds moeilijker om nog voldoende tijd vrij te maken voor de plaatselijke Chiro. Soms viel de proost zelfs helemaal weg. De V.B. of de Volwassen Begeleid(st)er moest dit gemis opvangen.[356]

Jeugd moest door jeugd geleid worden. Volwassen Begeleiding mocht geen afbreuk doen aan een belangrijk doel van de jeugdbeweging: dat de begeleiding van de jongens en meisjes in handen lag van de leiders en leidsters. De V.B. moest meewerkend lid zijn van de leidingsploeg. Van daaruit moest hij contact zoeken met gewest, verbond, parochie en de gemeenschap in ’t algemeen. Hij was niet het gezag boven de ploeg maar vanuit eigen verantwoordelijkheid, kennis, ervaring of persoonlijkheid zou hij wel een eigen gezag bezitten. De V.B. moest iemand zijn bij wie de leiding steeds te rade kon gaan. Daarnaast moest hij proberen een brug te zijn met de ouders, volwassenenorganisaties en de instanties van gemeente en parochie. Dit wou echter niet zeggen dat hij daar vertegenwoordiger was in de plaats van de leiding. Zij moesten zelf hun afgevaardige sturen naar alle mogelijke raden. De V.B moest ook zorgen dat de werking steeds doorging ondanks wisselvalligheden, ruzies, wegvallen van leiding, enz. Ten slotte kreeg de V.B. ook een pastorale opdracht mee. Hij moest proberen “voorganger te zijn in geloof en zichzelf, de anderen en de werking kritisch te bevragen vanuit zijn evangelische inspiratie.”[357] De idee van volwassen begeleiding sloeg niet in heel de beweging aan en had aanvankelijk vooral succes in het verbond Mechelen en in mindere mate ook in het verbond Antwerpen.[358]

 

 

7. Samen beweging maken: het Aktieboek

 

Vanaf de Nationale Kaderwerkdagen van 9 tot 13 april werd er hard gewerkt aan een mens- en maatschappijvisie voor de beweging. Er ontstonden ontwerpteksten rond religie, seksualiteit die in het werkjaar 1977-1978 getoetst werden via de ‘prikparlementen’ in Dubbelpunt.[359] De onderwerpen van de prikparlementen waren ‘Kompetitie in het spel, kan dat nog?’, ‘Als ieder eens voor zijn eigen deur veegt’, ‘Evangelie is mijn hobby’, ‘Je mag mensen gaarne zien maar niet aanraken’, ‘Nieuwe levensstijl’, ‘Hoe Konsumptief is onze chiro?’, ‘Dat is me wat met dat vrijen!’, ‘Mogen kinderen alle vragen stellen?’, ‘Met de gemeente hebben wij (gelukkig) niets te maken’ en ‘Kerk’. Elk artikel werd twee maanden voor publicatie naar 20 leidingsploegen gestuurd. Hun mening werd mee in het artikel opgenomen. Aan alle andere leidingsploegen werd telkens gevraagd de onderwerpen in hun LK te bespreken.[360]

Deze discussies waren een aanloop naar de landdag in Gent op 1 mei 1978 onder het thema ‘Samen beweging maken’. In de namiddag werd er op de landdag een ‘landdagmarkt’ gepland waar rond elf thema’s werd gewerkt: milieu, nieuw gaan leven, school, arbeid, de Chiro, vrije tijd, beleid, oorlog en vrede, de Derde Wereld en spelen. Het slotspektakel was een kritiek op wat er verkeerd liep in de maatschappij: consumptie, macht, geweld,... De eucharistie stond in het teken van strijd en inkeer vanuit Jezus’ Boodschap.[361]

De visie op mens, maatschappij en religie werd ook opgenomen in het Aktieboek dat in 1978 door Chirojeugd werd uitgegeven. Het was een boek waarin Chirojeugd voor zichzelf en voor de buitenwereld meedeelde in welk perspectief ze kinderen en jongeren wilden begeleiden en hoe men dit in de praktijk van het groepsleven wilde gestalte geven. Het boek was opgebouwd rond acht accenten van de Chirowerking: ‘samen leid(st)er zijn’, ‘een eigen jeugdgroep en betrokken op de buurt’, ‘met jongens en meisjes samen’, ‘wij spelen’, ‘wij werken democratisch’, ‘uitnodigen tot gelovig mens worden’, ‘open op de wereld’, ‘openheid naar alle kinderen en jongeren’, ‘en eigen chirostijl’. Centraal stond de streeflijn. Wanneer men deze ernstig nam werd kinderen en jongeren begeleiden geen vrijblijvende zaak, maar een volwaardige vorm van sociaal engagement.[362]

 

De streeflijn:[363]

 

Het Aktieboek bevestigde Chiro als een maatschappijgerichte beweging. Veel ideeën uit het impulsmanifest werden herhaald, maar deze keer werd er meer aandacht besteed aan Chiro als spelbeweging voor kinderen. Het boek was een opdracht, een droom. De kern van de droom was dat “kinderen en jonge mensen in de Chiro een thuis mochten vinden waar ze terecht konden met hun vraag naar spel en avontuur, met hun onrust en hun twijfel, met hun zoeken naar vriendschap en sterkte.”[364]

24 bladzijden van het Aktieboek werden besteed aan de leiding. De streeflijn kon enkel waarheid worden door een ploeg van leiders en leidster die zich er ten volle voor engageerden. Het Aktieboek droeg de leiding op te werken aan de ploeggeest langs ploegvormende activiteiten zoals gesprek over de ploeg of een leidingsweekend. De begeleidingsstijl van Chiro was democratisch. Beslissingen werden gezamenlijk genomen, conflicten werden niet uit de weg gegaan maar samen opgelost, niemand werd buitengesloten. De leiding moest ook zorg dragen voor de wekelijkse leidingskring. Het engagement binnen de ploeg en de afdeling werd uitgesproken door middel van het leidingswoord of door onderschrijving van het spelhandvest maar het uitte zich pas in de inzet in de afdeling, de inzet in het leidingscorps en in de houding als persoon. Het leidingsengagement moest echter ook doorgetrokken worden buiten Chiro. De leiders en leidsters moesten de chirowaarden thuis en op het werk of op school laten doorleven. Een leid(st)er kon zich ook engageren in een jeugdhuis, op speelpleinen of voor buurtwerk. De leiding moest ook solidair zijn met de kleinen, de armen, de zwakken, enz. Daarom steunde de beweging de acties van Broederlijk Delen, 11.11.11 en de uitbouw van wereldwinkels. Daarom vroeg Chirojeugd solidair te zijn met arbeiders en zich te laten syndiceren als uitdrukking van solidariteit met hen die in de samenleving het meest en het eerst verdrukt werden. Daarom werd de leiding ook gevraagd op te komen voor vrede en ontwapening en zich steeds in te zetten voor elk initiatief dat kon bijdragen tot een menselijkere samenleving. Op een bepaald moment zou elke leider of leidster plaats moeten maken voor jongere mensen. Maar ook na de chiro-tijd moesten ze werken aan een betere wereld. Ze moesten blijven ijveren voor participatie, voor het recht van de gewone man en samen bouwen aan een nieuwe levende kerk.[365]

 

 

BESLUIT HOOFDSTUK 4

 

Begin jaren zeventig werd er hard gewerkt om de impulsideeën waar te maken. Democratisering, coëducatie, een rechtvaardige samenleving, enz. bleven belangrijke doelstellingen in de beweging. Steeds vaker werd echter de vraag gesteld of Chiro een actiegroep was of een spelbeweging. Er werden daarom nieuwe accenten gelegd en het kind en het spel kregen weer meer aandacht. De spelleeflijn en het spelhandvest werden gelanceerd. Dit betekende echter geen breuk met het impulsmanifest. Er werd een compromis gezocht tussen Chiro als maatschappijbeweging en Chiro als spelbeweging voor kinderen. De maatschappelijke betrokkenheid zou nog niet doven in de jaren zeventig ondanks kritiek van sommige leiders die vonden dat Chiro te links was of helemaal geen politieke stelling mocht innemen. Wel geraakte de Vlaamse strijd, een thema dat in de jaren zestig nog expliciet aan bod kwam, steeds meer op de achtergrond. Het geloof bleef een belangrijke pijler binnen de beweging maar de geloofsbegeleiding van de leiding leek in gevaar te komen door een groeiend tekort aan geëngageerde proosten. Dit probleem moest opgevangen worden door de V.B. Dit stond voor Volwassen Begeleid(st), die een pastorale opdracht meekreeg.

De meest opvallende evolutie in de jaren zeventig was de verspreiding van de gemengde werkging. Eerst op Nationaal niveau en gewestelijk en verbondelijk niveau. Vanaf 1973 werden alle scholingsbivakken gemengd georganiseerd. Vanaf 1975, na de fusie van jongens- en meisjeschiro, zouden ook de eerste gemengde groepen ontstaan. In deze groepen zouden de leiding dus wekelijks gemengd werken. Dat dit tot ‘onverantwoorde vrijage’ kon leiden was steeds minder relevant door een steeds vrijzinnigere houding van de beweging omtrent seksualiteit.

1975 was ook het jaar van het decreet. Chiro en andere jeugdbewegingen hadden al jaren geijverd voor een rechtvaardige subsidiëring van de overheid en dit leek nu haar vruchten af te werpen. Ook de kadervorming kon vanaf 1975 op een degelijke ondersteuning van de staat rekenen. Vanaf 1975 werd er ook hard gezocht naar een nieuwe synthese die het impulsmanifest zou vervangen. Deze kwam er na de landdag van 1978 te Gent. Het Aktieboek was een veel omvangrijker document dan Impuls maar qua inhoud was er veel overlapping. Het Aktieboek besteedde wel meer aandacht aan de eigen werking en gaf ook praktische richtlijnen die de groepen moesten helpen de idealen van de beweging in realiteit om te zetten.

We kunnen besluiten dat de impulslanddag geen maat voor niets was geweest en Chiro van een in zichzelf gekeerde geloofsbeweging was uitgegroeid tot een spelbeweging die haar leden en leiding wou vormen tot democratisch ingestelde wereldverbeteraars.

 

 

ALGEMEEN BESLUIT

 

De patronaten, een opvoedingsinitiatief van de katholieke burgerij, kwam tijdens het interbellum in verval ondermeer door concurrentie van de eerste jeugdbewegingen. Onder impuls van Jos Cleymans, secretaris van het JVKA, ontstond er vanuit de patronaten een nieuwe jeugdbeweging, Chiro. In 1941 werd Chirojeugd officiëel opgericht met Edward Van Roey als landsbondleider van de jongenschiro en Albert F. Peeters als landsbondproost van zowel jongens- als meisjeschiro. Chirojeugd was een KA-beweging. Dit betekende dat het omvormen van haar leden en leiding tot ‘veroveraars van Christus’ haar voornaamste doelstelling was. Chiro onderscheidde zich van andere KA-bewegingen doordat ze zich richtte op alle jongeren van de parochie en niet alleen de jeugd uit een bepaald milieu. Centraal in de beweging stond het spel dat gezien werd als een middel tot lichamelijke, geestelijke, morele, esthetische en sociale ontwikkeling van de jongen. De krachtlijnen en doelstellingen van de jeugdbeweging werden vastgelegd in de ‘Belijdenis’ en zouden min of meer onaangeroerd blijven tot 1964. In die periode groeide Chiro uit tot de grootste jeugdbeweging in Vlaanderen.

De patronaten werden omgevormd tot een echte jeugdbeweging, d.i. een beweging waar jeugd door jeugd begeleid werd. Leidersvorming werd toen noodzakelijk. De leiding werd voor de oprichting van Chirojeugd gevormd via het leidingsblad van de patronaten, studieweken, spelavonden en op de plaatselijke leidingskring. Na de oprichting kreeg het leidingsblad een nieuwe titel: Mededeelingen van Chirojeugd. In 1946 kreeg dit maandblad voor chiroleiders de titel Gloed. Het leidersblad bevatte toelichtingen bij de vernieuwingen in de beweging, praktische informatie zoals uitgewerkte spelprogramma’s en vooral op studie en bezinning gerichte artikels, meestal over de chirowerking. Tijdens WO II werden er op regionaal niveau leiderscursussen georganiseerd. Het eerste leidersbivak ging door in 1945, het eerste scholingsbivak in 1947. Doel van deze kampen was dat de deelnemende leiders de ‘Chirogeest’ er zelf zouden beleven. Ze kregen een opleiding als leider: ze bestudeerden de chirowerking, leerden hoe een chirobivak georganiseerd moest worden, kregen zanglessen, leerden een spel leiden, etc. Kenmerkend voor de periode voor 1964 was dat doorheen de kampen een gebedsatmosfeer gevlochten werd. Een SB was voor Chirojeugd pas geslaagd indien het voor de deelnemende leiders de ontdekking van het gebed had bijgebracht. Chiroleider worden was een roeping, een leider was een instrument in Gods handen. In 1954 werden de leidersbivakken vervangen door de Heibrandcursus en het afdelingsbivak dat later zou verdwijnen nadat Heibrandcursussen per afdeling werden georganiseerd.

Vanaf 1945 deelde Chirojeugd brevetten uit aan de deelnemers van leiderscursussen, leidersbivakken, scholingsbivakken, etc. Nadat in 1956 op initiatief van het Belgische episcopaat het CKI werd opgericht, kregen deze brevetten een officiëel karakter. Wie een gewestelijke scholingscursus en een diocesaan of nationaal scholingsbivak had gevolgd, had recht op een monitorbrevet. Een monitor die deelnam aan een leiderscursus en een Heibrandcursus kon een brevet van hoofdmonitor verdienen. Bovendien werden de cursussen vanaf toen ingericht onder leiding van door het CKI erkende instructeurs.

Een andere vorm van leidersvorming waren de nationale leidersdagen. Dagen waarop de leiders via de massale openingsformaties, het hijsen der vlaggen en de trompetten, de kracht van de stijl van Chirojeugd konden voelen. Gewestelijk werden er maandelijks gewestrondes georganiseerd waarin de leiders zowel lessen kregen over de Chirowerking.

Verder werden de leiders ook plaatselijk gevormd en moesten ze zelf werken aan hun persoonlijke vorming. De leiderskring was de motor van het groepsleven, ze verzamelde de leiders van één groep en moest ze omvormen tot een ‘vechtploeg’. Ze werd geleid door de ‘E.H. Bestuurder’ en haar eerste taak was het omvormen van de leiders tot apostolische christenen. Ze moest in de eerste plaats een gebedsgemeenschap zijn. Daarnaast was de LK een studiekring over de Chirowerking en de leidersproblemen. Haar derde taak was de evaluatie en planning van de eigen groeps- en afdelingswerking. De leiders werden ook gevraagd om zelf te werken aan hun godsdienstige vorming. Chirojeugd stelde het leiders-minimumprogramma op dat de leiders oplegde om de veertien dagen te biechten, dagelijks tien minuten te bezinnen, dagelijks een tientje te bidden, etc. Een leider die zich extra wenste in te zetten om er een bewust en consequent gebedsleven op na te houden kon zich inschrijven bij de Pinkstermilitie. Dit hield in dat hij maandelijks bij een priester of een oudere leider verslag uitbracht van zijn “trouwe nastreven” van het minimumprogramma en zijn persoonlijke geloofsleven. In 1954 was ongeveer 10 % van de leiding lid van de pinkstermilitie. Deze methode van persoonlijke leidersvorming zou de jaren zestig niet overleven.

De leidersvorming tot 1964 beperkte zich tot godsdienstige vorming van de leiding en de opleiding tot goede spelleiders die een bivak konden organiseren, de Chirowerking begrepen, enz. Begin jaren zestig kwam hier voor het eerst verandering met de lancering van het creatieve spel, de eerste kreabocursus en J 63, een nieuw tijdschift voor jongeren met aandacht voor de actualiteit. De oprichting van de Katholieke Jeugdraad luidde het einde in van het Jeugdverbond voor Katholieke Actie. Toch zou de beweging pas echt een nieuw gezicht krijgen na de ‘Top ‘64’, het hoogte- en eindpunt van de traditionele Chiro.

Eind jaren zestig was de klemtoon in de doelstelling van de Vlaamse katholieke jeugdbewegingen verschoven van een expliciet christelijk naar een maatschappelijk opvoedingsproject. Onder invloed van een een geest van vernieuwing in de kerk, naar boven gebracht door het tweede Vaticaanse concilie, en een nieuwe tijdsgeest, begon Chiro in de tweede helft van de jaren zestig te sleutelen aan haar doelstellingen en methodiek. Vier nieuwe tendensen veranderden het aanzicht van de beweging voor goed: democratisering, secularisatie, maatschappelijk engagement en coëducatie.

Democratie betekende voor Chiro “iedereen evenveel kansen geven zichzelf te worden.” De stijl werd minder militaristisch en minder autoritair. Meer aandacht voor het individu en zijn persoonlijke mogelijkheden betekende dat Chiro meer aandacht zou besteden aan creatief-expressieve vorming. In het leidersblad werd meer plaats vrijgemaakt voor de opinie van de leiders. Op de leiderskring had de priester-bestuurder niet meer het laatste woord maar elke leider kreeg medezeggenschap. Chiroleiders moesten de autoritaire begeleidingstijl achterwege laten ten voordele van een meer democratische. De leiders moesten de jongens voldoende vrijlaten en genegen begeleiden. Bepaalde vormen van tucht moesten vermeden worden: inspectie, strak aantreden. De orde moest bewaard worden door middel van afspraken. Op scholingsbivakken kregen de deelnemers steeds meer kansen om zelf verantwoordelijkheid op te nemen en werd meer aandacht besteed aan leren samenwerken.

Democratie betekende ook pluralisme. Net als de kerk op Vaticanum II werd Chiro als katholieke jeugdbeweging een voorstander van gewetens- en godsdienstvrijheid. Daarnaast trachtte Chiro de kerk en het geloofsleven dichter bij de eigen tijd te brengen. De landdag van 1965 in Wieze luidde het einde van het ‘rijke Roomse chiroleven in’. De priester-bestuurder werd in 1966 de proost. De bezinning in het leidersblad werd in een moderner kleedje gestoken. Op scholingsbivakken werd steeds minder gebeden. Chiro bleef wel een geloofsbeweging maar dan één die het anders zijn van anderen respecteerde.

De jeugd werd in de tweede helft van de jaren zestig steeds mondiger en de Vlaamse jeugdbewegingen evolueerden naar een sterkere maatschappijgerichtheid. Volgens Chirojeugd droegen chiroleiders verantwoordelijkheid over de Vlaamse cultuur, het milieu de Derde wereld, enz. Een leider moest als christen doen wat hij kon om de onrechtvaardigheid in de wereld te bestrijden. In het leidersblad werd steeds meer aandacht besteed aan wat er in de wereld gebeurde. Een leider moest niet alleen de actualiteit bestuderen, hij was zelf ook verantwoordelijk voor de samenleving. In de eerste plaats voor het gemeentelijk jeugdbeleid, maar ook voor de Vlaamse gemeenschap. Chiro maakte haar leiders bewust omtrent de problematiek rond ‘Brussel Vlaams’ en ‘Leuven Vlaams’. De meeste aandacht van de beweging ging echter naar de noord-zuidverhoudingen. De bezorgdheid voor de Derde Wereld evolueerde na 1964 van christelijke caritas (het Godsrijk moest uitgebreid worden en daar kwam materiële steun bij kijken) naar solidariteit gebaseerd op een gevoel van verantwoordelijkheid voor heel de schepping. De leiding werd bewust gemaakt van de verantwoordelijkheid van het rijke noorden voor het arme zuiden en jaarlijks opgeroepen de campagnes van 11.11.11 en Broederlijk Delen te steunen.

Een andere vernieuwing na 1964 was de introductie van coëducatie. Taboes rond gemengde werking moesten doorbroken worden. Het was in de leidersvorming dat de gemengde werking eerst werd toegepast, al was het voor 1970 slechts sporadisch en niet overal.

De nieuwe doelstellingen van de beweging werden in 1970 vastgelegd in het impulsmanifest dat in 1970 op de landdag in Brasschaat werd voorgesteld. Het was nu aan Chiro en haar leiding om dit manifest waar te maken. De democratisering zette zich verder en de beweging bleef maatschappijgericht werken. Steeds vaker werd echter de vraag gesteld of de beweging een aktiegroep was of een spelbeweging voor kinderen. Vanaf de jaarthema’s ‘Spelenderwijs’ en ‘Kies samenspel’, de spelleeflijn en het spelhandvest stond het spel weer meer centraal. Ook op scholingsbivakken kwam het spel en het kind uitdrukkelijk aan bod. Verder leerden leiders er in groepsverband te werken en een democratische begeleidingsstijl aan te nemen.

Spelen was leren en al spelend kon je de wereld veranderen volgens Chiro. Het was aan de leiding om naar creatieve, anti-competitieve spelen en maatschappijgerichte spelen te zoeken voor de leden. De herwaardering van het spel betekende dus niet dat Chiro niet meer maatschappijgericht bleef werken. In het leidingswoord stonden drie zaken centraal: het kind en het spel, democratisch werken in de leidingsploeg, en werken aan een betere samenleving. De leiding moest het in de maatschappij opnemen voor zwakken en machtelozen en werken aan rechtvaardigheid. Ondanks kritiek van leiders die vonden dat Chiro geen politieke standpunten mocht innemen, te links was of meer aandacht moest besteden aan de Vlaams strijd, bleef de beweging in het leidersblad maatschappijgerichte artikels publiceren.

De opvallendste evolutie in de jaren zeventig was de verspreiding van de gemengde werking. Vanaf 1973 werden alle scholingsbivakken gemengd georganiseerd. In 1975 werd voor het eerst één leidingsblad uitgegeven voor chiroleiders en –leidsters. Hetzelfde jaar werd naar aanleiding van het ‘Decreet tot regeling van de erkenning en subsidiëring van het landelijk georganiseerde jeugdwerk’ de V.Z.W. Chirojeugd Vlaanderen opgericht. De fusie van de jongens- en meisjeschiro was een feit. Na 1975 zouden ook de eerste gemengde groepen ontstaan. In het leidingsblad werd ook steeds vrijer gepraat over lichamelijkheid. De beweging werd steeds permissiever inzake verkering van leiders of leidsters. Ongehuwd samenwonen moest kunnen, al mocht een leider of leidster zijn eigen seksuele ethiek niet zomaar doorgeven aan zijn of haar leden.

De beweging kampte in de jaren zeventig ook steeds meer met een tekort aan geëngageerde proosten. Dit gemis moest opgevangen worden door de Volwassen Begeleid(st)er, een leek die een pastorale opdracht meekreeg.

Op de landdag in Gent in 1978 kwam de Chiro naar buiten met een nieuwe synthese die het impulsmanifest overbodig maakte. Het Aktieboek bevestigde dat Chiro een maatschappijgerichte spelbeweging was. Veel ideeën uit Impuls werden herhaald. Een goede chiroleider was een ‘democraat’ die zich inzette voor zijn leden en de leidingploeg, opkwam voor de zwakkeren in de samenleving, zich sociaal en politiek engageerde en mee bouwde aan een nieuwe levende kerk.

Chiro evolueerde na 1941 van een geloofsbeweging naar een maatschappijgerichte spelbeweging. De leidersvorming was tot begin jaren zestig was vrij eng en beperkte zich grotendeels tot een opleiding als spelleider en religieuze vorming. De leiders moesten ‘soldaten van Christus’ worden die de maatschappij zouden heroveren voor hun Koning. In de jaren zestig en zeventig verliet de beweging haar zelf gecreëerde jeugdrijk en richtte zich voor het eerst op de bredere maatschappij. Dit resulteerde in maatschappijgerichte vorming. De leiders werden voorgespiegeld dat ze verantwoordelijk waren voor de samenleving waarin ze leefden en dat ze deze konden veranderen. De beweging hechtte ook steeds meer belang aan democratische waarden zoals gewetens- en godsdienstvrijheid. De leiders moesten verdraagzaam zijn voor het anders zijn van anderen. Leren samenwerken in ploegverband werd steeds belangrijker. De begeleidingsstijl van een goede spelleider voor Chirojeugd evolueerde van het autoritaire naar het democratische leiderstype, de harde tucht moest verdwijnen, een leider moest zijn medeleiders en leden betrekken in de beslissingen. Vanaf de jaren zestig won ook creatief-expressieve vorming aan belang. Handvaardigheid werd echter nooit als belangrijk beschouwd door Chiro. De technische vorming beperkte zich tot speldidactiek.

 

 

BIBLIOGRAFIE

 

BRONNEN:

 

Archivalische bronnen:

Uitgegeven bronnen:

LITERATUUR:

 

AFKORTINGEN

 

ACJV = Archief Chirojeugd Vlaanderen

AKVS = Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond

BJB = Boerinnen Jeugd Bond

CKI = Centraal Kaderinstituut

JVKA = Jeugdverbond voor Katholieke Actie

KSA = Katholieke Studentenactie

KA = Katholieke Actie

KADOC = Katholiek Documentatie- en Onderzoekscentrum

LK = leidingskring

SB = scholingsbivak

VVKSM = Vlaams Verbond van Katholieke Scouts en Meisjesgidsen

 

home lijst scripties inhoud  

 

[1] L. VOS, “Katholieke jeugdbewegingen in Vlaanderen: ontstaan en evolutie”, in: BRAL, L. ed., Jeugdbeweging vandaag: identiteit en plaats in de plaats in de samenleving, Deurne, 1987, p. 3, 10-11.

[2] F. ROBBERECHT en G. LETTANY, G. ed., Vijftig jaar Chiro-zondag. Een verhaal van vroeger en nu, Antwerpen, 1984; M. DE VROEDE en A. HERMANS, ed., Vijftig jaar Chiroleven. Aspecten uit verleden en heden van een jeugdbeweging (KADOC jaarboek 1984), Leuven, 1985.

[3] W. BAETEN, Patronaten worden Chiro. Jeugdbeweging in Vlaanderen. 1918-1950, Leuven, 1993.

[4] W. BAETEN, Hier spelen en hier bidden wij. Het einde van de patronaten en het ontstaan van de Chiro in Vlaanderen, 1918 – 1950, Doctoraatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, dept. Geschiedenis, Leuven, 1991.

[5] DISCART, J. e.a., Vijftig jaar chirowerking in de H. Hartparochie van Boom, Antwerpen, 1992; K. LANDUYT, St.-Jozefspatronaat - Jongerenchiro Bart, 1894-1994: 100 jaar pattre en chiro: historiek van een eeuw patronaats- en chirowerking in de Sint-Bartholomeusparochie te Merksem, Merksem, 1994; F. SANTY e.a., Tussen gisteren en morgen. 50 jaar Chiro Don Bosco, Kortrijk, 1984; L. SCHOKKAERT, Chirojeugd Kalfort... een geschiedenis: 30 jaar jeugdleven (1956-1986), Puurs, 1986; J. VANHEE, Chiro Lourdes: 35 jaar als een spelende beweging, Oostakker, 1980.

[6] E. VAN ACOLEYEN, Het ontstaan en de beginwerking van de meisjeschiro (1941-1954), Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, dept. Geschiedenis, 1995; D. BENOIT, De visie van de nationale leiding van Chirojeugd Vlaanderen op noord-zuidcontacten tussen 1950 en 1978. Herkomst en evolutie, Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Dept. Geschiedenis, 2002; M. VANHAVERBEKE, Chirojeugd 1954-1970. Van gesloten jeugdrijk naar open jeugdruimte, Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, dept. Geschiedenis, 2003, G. JANSSENS, 50 jaar Chiroleven in Westerlo 1946-1996, Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Dept. Geschiedenis, 1996; J. VANDENBROUCKE, 50 jaar Chiroleven in Borgloon (1946-1996), Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Dept. Geschiedenis, 1998.

[7] W. BAETEN, “Patronaten en Chirojeugd. Status quaestionis van het onderzoek”, in: DE VROEDE, M. en HERMANS, A., ed., Vijftig jaar Chiroleven. Aspecten uit verleden en heden van een jeugdbeweging (KADOC jaarboek 1984), Leuven, 1985, p. 246.

[8] J. COUPÉ, De Antwerpse patronaten tussen de twee wereldoorlogen. Een historisch-agogische analyse, Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Fac. Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, 1978; L. PROOST, De overgang van patronaat naar Chirojeugd, Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Fac. Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, 1978; S. DIERICKX, Ontstaan en ontwikkeling van de Chirojeugd in het Brusselse, Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Fac. Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, 1982; C. DE RYCKERE, Kroonwacht (1943-1965): een historisch-pedagogische analyse van een jeugdwerk voor meisjes in West-Vlaanderen, Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Fac. Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, 1983; G. VERHOEVEN, Een analyse van het beeld van leidsters en van jonge meisjes in de pedagogische opvattingen van chirojeugd (1942-1964), Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Fac. Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, 1980; E. DE RIDDER, De algemene doelstellingen van Chiro zoals ze geconcretiseerd werden in de wachtwoorden van 1946 tot 1964, Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit psychologie en pedagogische wetenschappen, 1981.

[9] H. LAVENS, Chirojeugd - jongens 1945-1978. Godsdienstpedagogische evolutielijnen, Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Fac. Godgeleerdheid, 1978; G. LEENKNECHT, De evolutie van de pastorale visie in de Chiro tot 1990, Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Fac. Godgeleerdheid, 1992; K. DE SMIJTER, Van ver-beelding naar ver-woording: analyse van elf jaargangen (1971-1982) van het chiro-tijdschrift voor 14-16 jarigen, Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Fac. Godgeleerdheid, 1983; H. SIEBENS en F. GRAUWEN, De +13-werking in Bisdom Antwerpen 1970-1979: ontwikkeling en ontleding van een nieuwe aanpak van buitenschoolse jeugdcatechese, Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Fac. Godgeleerdheid, 1979; J. VAN DEN OUWELAND, Ervaring - openbaring: stilstaan bij visie en praktijk van Chiro en P.J.Z, Licentiaatsverhandeling, Université Catholique de Louvain, Institut national de catéchèse et de pastorale Lumen Vitae, 1984.

[10] J. DAVID, De taak en de vormingsbehoeften van de groepsleidingen in chiro: een empirisch onderzoek, Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Fac. Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, 1979; C. VAN HOOF, De taak en de vormingsbehoeften van de groepsleidingen in Chiro: een empirisch onderzoek. Analyse van de vormingsbehoeften en de gewenste methoden in het verbond Mechelen, Katholieke Universiteit Leuven, Fac. Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, 1979; M. VAN OLMEN, Kadervorming in het jeugdwerk: een explorerend onderzoek naar processen van sociaal leren in gewestwerkingen in de Chiro en de bijdrage van de KIK’s hierin, Katholieke Universiteit Leuven, Fac. Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, 1999; K. DE VISSCHER, Kadervorming in het jeugdwerk: na het applaus: een interpretatief onderzoeksinstrument naar het effect van kadervorming in het jeugdwerk, Katholieke Universiteit Leuven, Fac. Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, 1999.

[11] A. HERMANS, “Negentiende-eeuwse patronaten: “beschermplaatsen” voor volkskinderen”, in: DE VROEDE, M. en HERMANS, A., ed., Vijftig jaar Chiroleven. Aspecten uit verleden en heden van een jeugdbeweging (KADOC jaarboek 1984), Leuven, 1985, p. 13-17.

[12] H. CAMMAER, “Geschiedenis van het jeugdwerk vanuit pedagogisch en cultureel perspectief”, in: Gids sociaal-cultureel werk, afl. 3, 1982, p. 3-7.

[13] H. CAMMAER, “Jeugdwerk, jeugdbeweging en contestatie”, in: Twintig eeuwen Vlaanderen, vol. 9, p. 287.

[14] A. HERMANS, “Nieuwe “kaders en vormen” in de tussenoorlogse patronaten”, in: DE VROEDE, M. en HERMANS, A., ed., Vijftig jaar Chiroleven. Aspecten uit verleden en heden van een jeugdbeweging (KADOC jaarboek 1984), Leuven, 1985, p. 53; “Geschiedenis van het patronaat. Het familie-album”, in: Gloed, 54(1961), p. 294-296.

[15] W. BAETEN, Patronaten worden Chiro. Jeugdbeweging in Vlaanderen. 1918-1950, Leuven, 1993, p. 44-46.

[16] L. VOS, “Katholieke jeugdbewegingen in Vlaanderen: ontstaan en evolutie”, in: BRAL, L. ed., Jeugdbeweging vandaag: identiteit en plaats in de plaats in de samenleving, Deurne, 1987, p. 8-9.

[17] J. VAN HAVER, Voor u, beminde gelovigen. Het Rijke Roomse Leven in Vlaanderen. 1920-1950, Tielt, 1995, p. 181.

[18] L. VOS, Bloei en ondergang van het AKVS. Geschiedenis van de Katholieke Vlaamse Studentenbeweging. 1914-1935, II, Leuven, 1982.

[19] L. VOS, “Het dubbelspoor van de Katholieke Actie tijdens het interbellum”, in: DE VROEDE, M. en HERMANS, A., ed., Vijftig jaar Chiroleven. Aspecten uit verleden en heden van een jeugdbeweging (KADOC jaarboek 1984), Leuven, 1985, p. 45-48.

[20] A. HERMANS, “Nieuwe “kaders en vormen” in de tussenoorlogse patronaten”, p. 69-72.

[21] F. ROBBERECHT en G. LETTANY ed., Vijftig jaar Chiro-zondag. Een verhaal van vroeger en nu, Antwerpen, 1984, p. 115.

[22] A. HERMANS, “Krachtlijnen in de doelstellingen van Chirojeugd (tot medio jaren ’60)”, in: DE VROEDE, M. en HERMANS, A., ed., Vijftig jaar Chiroleven. Aspecten uit verleden en heden van een jeugdbeweging (KADOC jaarboek 1984), Leuven, 1985, p. 77.

[23] W. BAETEN, Patronaten worden Chiro, p. 146-149.

[24] De leden van een Chirogroep werden per leeftijd in afdelingen opgedeeld. Na de stichting kende men vier afdelingen: de jongknapen (9 tot 12 jaar), de knapen (12 tot 14 jaar), de kerels (14 tot 16 jaar) en de mannen (16 tot 18 jaar). Later werd dit respectievelijk burchtknapen, knapen en kerels, de mannenafdeling verdween officiëel.

[25] W. BAETEN, Patronaten worden Chiro, p. 149-154.

[26] A.F. PEETERS, De grondslagen der chirowerking. Schematisch overzicht, s.l., 1947, p. 16; Inhoudelijk bleef de belijdenis steeds gelijk, er werden slechts enkele woorden en zinswendingen aangepast zo werd ‘Kristi-jongen’ ‘Chirojongen’.

[27] M. HEYNS en W. BAETEN, Inventaris van het archief van chirojeugd Vlaanderen, 1944-1987, Leuven, 1989, p. 5-6.

[28] “Jeugdtehuis en massa”, in: Gloed, 40(1947), p. 102.

[29] A.F. PEETERS, De grondslagen der chirowerking. Schematisch overzicht, s.l., 1947.

[30] A. HERMANS, “Krachtlijnen in de doelstellingen van Chirojeugd”, p. 81.

[31] A. HERMANS, “Krachtlijnen in de doelstellingen van Chirojeugd”, p. 83-85.

[32] J. ART, “De evolutie van het aantal mannelijke roepingen in België tussen 1830 en 1975. Basisgegevens en richtingen voor verder onderzoek”, in: Belgisch tijdschrift voor nieuwste geschiedenis, 11(1979), p. 366.

[33] K. DOBBELAERE, “De parochie in sociologisch perspectief. Diagnose en prognose voor Vlaanderen”, in: WERKGROEP NEDERLANDSTALIGE CANONISTEN ed., De parochie. Hoofdlijnen voor de structuren van een geloofsgemeenschap, Leuven, 1988, p. 35; K. DOBBELAERE., Het Volk-gods de mist in? Over de kerk in België, Leuven, 1987, p. 45-51.

[34] M. VAN DAMME, “Katholieke Actie. Enkele losse beschouwingen”, in: Sacerdos. Tweemaandelijks tijdschrift voor predikatie en zielzorg, 14(1947), p. 131-132.

[35] “Jongens opvoeden tot kerels”, in: Gloed, 45(1952), p. 222-225.

[36] A.F. PEETERS, De grondslagen der chirowerking, p. 7.

[37]Sabotage”, in: Gloed, 43(1950), p. 58.

[38] CHIROJEUGD, Leiderscursus. 32 schema's van lessen voor leidersvorming, s.l., 1946, p. 108-110.

[39] A.F. PEETERS, De grondslagen der chirowerking, p.10-11.

[40] W. BAETEN, Patronaten worden Chiro, p. 203-204.

[41]Jonge leider”, in: Gloed, 40(1947), p. 84.

[42]L.O. in de Chiro”, Gloed, 47(1954), p. 180.

[43] W. BAETEN, Patronaten worden Chiro, p. 207-209.

[44] “Poppenspel. De Chiro vloert de duivel”, in: Gloed, 40(1947), p. 78.

[45] W. BAETEN, Patronaten worden Chiro, p. 211-215.

[46] W. BAETEN, Patronaten worden Chiro, p. 215-217.

[47]L.O. in de Chiro”, Gloed, 47(1954), p. 178-180.

[48]Het wachtwoord”, in: Gloed, 40(1947), p. 62-64.

[49] “Wachtwoord. Weer u scherp”, in: Gloed, 47(1954), p. 72.

[50] “Katholieke Actie!”, in: Gloed, 43(1950), p. 208-210.

[51] “De toverstok”, in: Gloed, 53(1960), p. 9-10.

[52] M. HEYNS en W. BAETEN, Inventaris van het archief van chirojeugd Vlaanderen, p. 6 en 15.

[53] E. DE RIDDER, De algemene doelstellingen van Chiro zoals ze geconcretiseerd werden in de wachtwoorden van 1946 tot 1964, Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit psychologie en pedagogische wetenschappen, 1981, p. 58.

[54] A. HERMANS, “Krachtlijnen in de doelstellingen van Chirojeugd”, p. 77-88; E. VAN BALLAER, Van bestuurder tot begeleider. Een analyse van de rol van priesters in de Vlaamse jeugdbeweging Chirojeugd (1934-1997). Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Dept. pedagogische wetenschappen, 1997, 39.

[55] M. HEYNS en W. BAETEN, Inventaris van het archief van chirojeugd Vlaanderen, p. 7-8.

[56] L. BILSEN-SCHODTS, Katholiek Jeugdwerk. Documentatie, Leuven, 1971, p. 13-14.

[57] M. VANHAVERBEKE, Chirojeugd 1954-1970. Van gesloten jeugdrijk naar open jeugdruimte, Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, dept. Geschiedenis, 2003, p. 16-19 en 46.

[58] L. VOS, “Katholieke jeugdbewegingen in Vlaanderen”, p. 10-11.

[59] F. ROBBERECHT en G. LETTANY ed., Vijftig jaar Chiro-zondag. Een verhaal van vroeger en nu, Antwerpen, 1984, p. 44, 51 en 119.

[60] W. LEIRMAN, “Vormingswerk in het menselijk bestaansveld. Een conceptueel netwerk”, in: W. LEIRMAN en L. VANDEMEULEBROECKE ed., Vormingswerk en Vormingswetenschap. Een agologisch handboek. Deel I. Achtergrondsvragen en uitgangspunten, Leuven, 1981, p. 20-34.

[61] L. VOS, Bloei en ondergang van het A.K.V.S., p. 26.

[62] W. BAETEN, Patronaten worden Chiro, p. 128.

[63] J. COUPÉ, De Antwerpse patronaten tussen de twee wereldoorlogen. Een historisch-agogische analyse, Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Fac. Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, 1978, p. 141-150.

[64] S. DIERICKX, Ontstaan en ontwikkeling van de Chirojeugd in het Brusselse, Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Fac. Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, 1982, p. 25-32.

[65] “Kanttekeningen bij de leidersdag”, in: Gloed, 40(1947), p. 99; “Referendum Leidersdag 1950”, in: Gloed, 43(1950), p. 144.

[66] W. BAETEN, Patronaten worden Chiro, p. 219-221.

[67] W. BAETEN, Patronaten worden Chiro, p. 221-224.

[68] M. HAAZEN, “Krachtlijnen in het groeiproces van de Vlaamse jeugdbewegingen. 1940-1961”, in: Dux. Katholiek maandblad voor allen die medewerken aan de vrije jeugdvorming in Nederland en België, 29(1962), p. 98-99.

[69] Van juni 1902 tot mei 1914: Bondsbericht der Katholieke Antwerpsche Patronaten, van juni 1914 tot mei 1940: Het Katholiek Patronaat, van maart 1941 tot april 1946: Mededeelingen van Chirojeugd, van mei 1946 tot december 1974: Gloed, de ondertitel variëerde bijna jaarlijks; M. DE VROEDE, De Periodieken. 1896-1914 (Bijdragen tot de geschiedenis van het pedagogische leven in België in de 19de en 20ste eeuw, deel 3), Leuven, 1987, p. 644.

[70] M. DE VROEDE, De Periodieken, p. 652.

[71] “Doorbraak”, in: Gloed, 39(1946), p. 1.

[72] “Veertig Jaar Jeugdleiding”, in: Gloed, 40(1947), p. 1.

[73] “Bijvoorbeeld: Het Antwoord”, in Gloed 47(1954), p. 254; soms waren er meerdere bezinnende rubrieken naast ‘Diepgang’ zoals ‘Gloed van de stilte’ in 1955 en ‘Bezieling’ in 1958.

[74]Eerlijk duurt het langst. Gloed over Gloed”, in: Gloed, 53(1960), p. 16.

[75] In 1955 werd met twee nieuwe afdelingen begonnen: de jongknapen (7 tot 9 jaar) en de aspiranten (16 tot 18 jaar). De aspirantenwerking moest de overgang verbeteren van kerel naar leider opdat nieuwe leiding beter voorbereid zou zijn op hun taak.

[76] M. DEVROEDE, De Periodieken, p. 683.

[77] M. JOURNEE, Kadervorming bij Vlaamse jeugdorganizaties in relatie tot het Centraal Kaderinstituut (CKI). Analyse van inhoudelijke en strukturele problemen, Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Fac. Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, 1972, p. 32.

[78] “De Bergtrein”, in: Gloed, 45(1952), p. 190-191.

[79] CHIROJEUGD, Leidersboekje, s.l., s.d, p. 10.

[80] CHIROJEUGD, Leiderscursus, p 43.

[81] CHIROJEUGD, Leiderscursus, p. 12.

[82] “De vier jaargetijden. Lente”, in: Gloed, 42(1949), p. 2-5.

[83] “De vier jaargetijden. Zomer”, in: Gloed, 42(1949), p. 34-36.

[84] “De vier jaargetijden. Herfst”, in: Gloed, 42(1949), p. 58-60.

[85] Opmarsj van onze beweging, in: Gloed, 45(1952), p. 114.

[86] Liefde vermag alles, in: Gloed, 49(1956), p. 106-107; Radikaal, in: Gloed, 49(1956), p. 139, 151-152, 251, 282-283; Radikaal in de houding tegenover meisjes, in: Gloed, 50(1957), p. 6-9; Verliefdheid, Verkering en Radkalisme, in: Gloed, 50(1957), p 34-35.

[87] Sabotage, in: Gloed, 43(1950), p. 59-60.

[88] CHIROJEUGD, leiderscursus, s.l., 1946, 72-86; CHIROJEUGD, Leidersboekje, p. 25-29.

[89] W. LEIRMAN, “Organisatie, groepen en leiders in het jeugddwerk”, in: J. VAN ECHELPOEL e.a., Jeugdwerk in perspektief, Antwerpen, 1969, p. 126-131.

[90] KADOC, ACJV, Afdeling I: Jongenschiro, 8.1.1.2.5

[91] CHIROJEUGD, Leiderscursus, p. 5.

[92] W. BAETEN, Patronaten worden Chiro, p. 221-222.

[93] W. BAETEN, Patronaten worden Chiro, p. 222.

[94] “Uit alle Vlaamse gouwen ….”, in: Gloed 41(1948), p. 60.

[95] W. BAETEN, Hier spelen en hier bidden wij. Het einde van de patronaten en het ontstaan van de Chiro in Vlaanderen, 1918 – 1950, Doctoraatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, dept. Geschiedenis, Leuven, 1991, p. 349.

[96] KADOC, ACJV, I, 5.1.4.2.

[97] Landsbondleidersbivak, in: Mededeelingen van Chirojeugd, 38(1945), p. 135.

[98] Landsbondleidersbivak, in: Mededeelingen van Chirojeugd, 38(1945), p. 107.

[99] Het Angelus Domini of Engel des Heren. In de rooms-katholieke traditie een gebed waarin de menswording van Jezus Christus uit Maria wordt herdacht. Het bestaat uit driemaal het weesgegroet, voorafgegaan door een evangelievers en besloten door een samenvattende gebedstekst. Het wordt volgens een oud gebruik één- of driemaal per dag gebeden.

[100] De completen werden voor het slapengaan gebeden en maakten deel uit van het officiële gebed van de Kerk, het zogenaamde officie.

[101] KADOC, ACJV, I, 5.1.4.3.

[102] “Kanttekeningen bij het leidersbivak”, in: Gloed, 40(1947), p. 190.

[103] KADOC, ACJV, I, 5.1.4.3.

[104] Naast de officiële burchtknapen-, knapen- en kerelsafdelingen hadden sommige groepen ook een mannenafdeling voor leden tussen 16 en 18 jaar.

W. BAETEN, Patronaten worden Chiro, p. 251.

[105] “Heibrand. Buitenheem van Chirojeugd te Westmalle”, Gloed, 43(1950), nr. 6.

[106] KADOC, ACJV, I, 5.1.1.2.7.

[107] “Leidesscholing”, in: Gloed, 41(1948), p. 146-147.

[108] CHIROJEUGD, Leidersstamboek, s.l., [1955], p. 19, 22; de lichamelijke proef was: 100 meter loopen binnen de 14 seconden, 3,50 meter verspringen, 1000 meter binnen de 3min.50sec., 7 km snelmarsj binnen het uur en 1,10 meter hoogspringen.

[109] KADOC, ACJV, I, 5.1.1.2.7.

[110] KADOC, ACJV, I, 5.1.1.2.7.

[111] W. BAETEN, Hier spelen en hier bidden wij, p. 352.

[112] Taal van de Leidersvorming, in: Gloed, 51(1958), p. 187; Band met het hoofdkwartier, in: Gloed, 51(1958), p. 266; KADOC, ACJV, I, 1.5.1./1.

[113] Leidersvorming op nieuwe baan, in: Gloed, 47(1954), p. 163.

[114] KADOC, ACJV, I, 5.1.1.3.

[115] M. HAAZEN, Krachtlijnen in het groeiproces van de Vlaamse jeugdbewegingen, p. 98.

[116] CENTRAAL KADERINSTITUUT, Het Centraal Kaderinstituut, s.l., s.d., niet gepagineerd.

[117] Onder kaderscholing en kadervorming werd hier verstaan: “De methodische en geprogrammeerde kennisoverdracht en vorming van de leiders of toekomstige leiders betreffende animatie van jeugdgroepen op basis van organisch geheel.”

A. VANTHILLO, De draaschijffunctie van het centraal kaderinsituut, dissertatie Hoger Instituut voor Maatschappelijk en Cultureel Werk, Brussel, 1978, p. 27.

[118] Het centraal Kaderinstituut, in: Gloed, 50(1957), p. 11.

[119] KADOC, ACJV, I, 5.1.1.3.

[120] CENTRAAL KADERINSTITUUT, Het Centraal Kaderinstituut, niet gepagineerd.

[121] CENTRAAL KADERINSTITUUT, Het Centraal Kaderinstituut, niet gepagineerd.

[122] “Kleine encyclopedie voor jonge leiders”, in: Gloed, 51(1958), p. 245.

[123] “Leidersvorming bereite hoogtepunt”, in: Gloed, 52(1959), p. 296.

[124] Chirojeugd deelde Vlaanderen op in verbonden en de verbonden werden opgedeeld in gewesten.

[125] KADOC, ACJV, I, 5.1.2.3.

[126] De completen was de laatste van de dagelijkse gebedstijden van de rooms-katholieke Latijnse liturgie. Het was het officiële kerkelijke gebed dat men moest bidden voor het slapen gaan.

[127] KADOC, ACJV, I, 5.1.2.3.

[128] KADOC, ACJV, I, 5.1.2.3.

[129] KADOC, ACJV, I, 5.1.2.3.

[130] KADOC, ACJV, I, 5.1.2.2.

[131] “Krabbels uit de bivakwereld”, in: Gloed, 49(1956), p. 166.

[132] KADOC, ACJV, 5.1.2.3.

[133] KADOC, ACJV, 5.1.2.3.

[134] KADOC, ACJV, 6.3.2.2./1.

[135] F. ROBBERECHT, Vijftig jaar Chiro-zondag, p. 48 en 122-123.

[136] “Dit is de tijd”, in: Gloed, 47(1954), p. 2.

[137] “Gent. Landdag der 1500”, in: Gloed, 52(1959), p. 85; “Geen tijd is als de onze. De Landdag”, in: Gloed, 52(1959), p. 142-144; 1959: “Geen tijd is als de onze!”, in: Gloed, 58(1965), p. 92.

[138] “De leiderskring”, in: Gloed, 49(1956), p. 3-5.

[139] S. DIERICKX, Ontstaan en ontwikkeling van de Chirojeugd in het Brusselse, p. 89.

[140] CHIROJEUGD, Leidersstamboek, p. 15.

[141] A.F. PEETERS, De bestuurder in de Chiro, s.l., [1959].

[142] “Leiderskringschema”, in: Gloed, 49(1956), p. 9.

[143] “Bouwstenen. Wekelijkse leiderskring”, in: Gloed, 41(1948), p. 118-121.

[144] “God, wat is het leven schoon!”, in: Gloed, 49(1956), p. 91.

[145]Discussiesport”, in: Gloed, 42(1949), p. 243.

[146] “Postscriptum bij het L.K.T. 1950”, in: Gloed, 43(1950), p. 220-221.

[147]Pinkstertornooi”, in: Gloed, 44(1951), p. 2-3.

[148] “Operatie T.B.A.”, in: Gloed, 48(1955), p. 10, 150.

[149] “Een Vechtploeg”, in: Gloed, 47(1954), p. 216-217.

[150] “Het signaal staat op rood!”, in: Gloed, 52(1959), p. 4-6.

[151] CHIROJEUGD, Leidersstamboek, p. 7; CHIROJEUGD, Leidersboekje, p. 12.

[152] CHIROJEUGD, Leidersboekje, p. 18; “De fakkel in jonge handen”, in: Gloed, 44(1951), p. 134-135; “De Pinkstermilitie”, in: Gloed, 44(1951), p. 136.

[153] KADOC, ACJV, I, 1.4.2.1.

[154] KADOC, ACJV, I, 1.5.1./2.

[155] KADOC, ACJV, I, 5.1.7.2.

[156] CHIROJEUGD, Leidersstamboek, s.l., [1955]; CHIROJEUGD, Leidersboekje, s.l., s.d.

[157] “De Leidersbelofte”

CHIROJEUGD, Leidersboekje, p. 11

[158] KADOC, ACJV, I, 5.1.1.3.

[159] KADOC, ACJV, I, 6.2.5.

[160] “Hart of techniek”, in: Gloed, 53(1960), p. 166-167; “Levensgemeenschap van jong kristenen”, in: Gloed, 53(1960), p. 290.

[161]Kreatief spel”, in: Gloed, 53(1960), p. 49.

[162] “Kreabo. Werkgroep voor vrije expressie. Vrije expressie als basis”, in: Gloed, 56(1963), p. 135; “Telelenzen. Akteren”, in: Gloed, 56(1963), p. 168; “Telenzen. De kulturele aktiviteit in de Chiro”, in: Gloed, 56(1963), p. 342; F. ROBBERECHT, 50 jaar Chiro-zondag, p. 84-85, 121.

[163] W. BAETEN, Geschiedenis van het jeugdwerk sedert 1945 tot heden, p. 19.

[164] CHIROJEUGD, Plan Kortrijk, Antwerpen, 1961, p. 24-25.

[165] J.Y.H.A. JACOBS, Het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie. Een terugblik, in: J.Y.H.A. JACOBS ed., Is Pinksteren voorbij?. Het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie tussen geschiednis en actualiteit, Hilversum, 1989, p. 11, 18.

[166] Jonge Kristenen... NU!!, in: Gloed, 56(1963), p. 350-351.

[167] Het concilie en wij, in: Gloed, 55(1962), p. 346-347.

[168] De Big 4, in: Gloed, 51(1958), p. 230-232.

[169] Getuige van Zijn Liefde, in: Gloed, 55(1962), p. 306-307.

[170] Getuige van Zijn liefde, in: Gloed, 54(1962), p. 312.

[171] Getuige van Zijn liefde, in: Gloed, 56(1963), p. 13; Sta niet leeg voor uw jongens en niet stuurloos in uw eigen leven, in: Gloed, 56(1963), p. 59.

[172]Start. Chiro 1963-1964”, in: Gloed, 56(1963), p. 310-311.

[173] “Jonge Kristenen... NU!”, in: Gloed, 56(1963), p. 350-351.

[174] “Klimaat van vernieuwing”, in Gloed, 57(1964), p. 54.

[175] F. ROBBERECHT, 50 jaar Chiro-zondag, p. 68-71; “Beste leiders en leidsters”, in: Gloed, 57(1964), p. 222-225.

[176]Oog voor hun leven!. Een sociaal programma speciaal voor de jeugd!”, in: Gloed, 54(1961), p. 23; “Onthaal op de onderneming”, in: Gloed, 54(1961), p. 72; “De beroepsopleiding”, in: Gloed, 54(1961), p. 107, 139; “Het leerkontrakt in ambachten en neringen”, in: Gloed, 54(1961), p. 175; “Het stelsel van de leerkontrakten”, in: Gloed, 54(1961), p. 195; “Het kultureel verlof”, in: Gloed, 54(1961), p. 232; “Veiligheid en gezondheid”, in: Gloed, 54(1961), p. 315.

[177] L. CRAYE, “Vandaag. Welk soort van mens?”, in: Gloed, 55(1962), p. 12-13; “De honger in de wereld”, in: Gloed, 57(1964), p. 121-124; “Rassendiskriminatie”, in: Gloed, 57(1964), p. 184-186; “Marxisme en kommunisme”, in: Gloed, 57(1964), p. 251-254; “Waarvoor dient een vakbeweging?”, in: Gloed, 57(1964), p. 266-267;

[178] Licht was het leidstersblad van de meisjeschiro.

[179] F. ROBBERECHT, 50 jaar Chiro-zondag, p. 76; J 63, in: Gloed, 56(1963), p. 105; “Vandaag”, in: Gloed, 57(1964), “Pik aan. J 64”, in: Gloed, 57(1964), p. 103

[180]Wat staat in J 64”, in: Gloed, 57(1964), p. 309.

[181]De big 4”, in: Gloed, 51(1958), p. 230-232.

[182] A. F. PEETERS, “De moniteurs voor de jeugd”, in: VERBOND DER INSTELLINGEN VOOR ONAANGEPASTE JEUGD EN OPENLUCHTLEVEN, Kadervorming in dienst van de jeugd, Brussel, 1963, p. 9.

[183] ACW, Naar een jeugdpolitiek, p. 110-111.

[184] K. PEETERS, Jeugdbeleid en jeugdwerk in Vlaanderen, Brussel, 1977, p. 19-20; ACW, Naar een Jeugdpolitiek. Verslag van de middenraad van het ACW, Brussel, 1963p. 106-109; A. PEETERS, “De moniteurs voor de jeugd”, p. 9;
J. VAN GAENS,
Genese van het decreet op het gemeentelijk jeugdwerkbeleid, http://www.wvc.vlaanderen.be/jeugdbeleid/subsidiering/gemeente/colloquium/geschiedenisJWBP.doc, 2003, p. 1-2.

[185] J. BILLIET en K. DOBBELAERE, Godsdienst in Vlaanderen. Van kerks katolicisme naar sociaal-kulturele kristenheid? (horizonreeks, nr. 33), Leuven, 1976, p. 36-45.

[186] E.M. DE SMET, Vlaanderen voor Christus. Ontstaan en ondergang van het Jeugdverbond voor Katholieke Actie (1928-1971), Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Dept. Geschiedenis, 1989, p. 126 en 144.

[187] KADOC, ACJV, I, 1.4.1.

[188]Ik weet niet...”, in: Gloed, 56(1963), p. 273.

[189]Van het leven uit bekeken”, in: Gloed, 56(1963), p. 102-103.

[190]Soberheid”, in: Gloed, 56(1963), p. 449.

[191] R. TOTTÉ, “Het overheidsbeleid ten aanzien van de jeugdbewegingen”, in: Dux. Katholiek maandblad voor allen die medewerken aan de vrije jeugdvorming in Nederland en België, 29(1962), p. 130, 134.

[192] M. VANHAVERBEKE, Chirojeugd 1954-1970, p. 47.

[193] M. MATTHIJS, Cultuur en leefwereld (De mythe van de jeugd, deel 1), Groningen, 1993, p. 186.

[194] P. SELTEN, Het apostolaat der jeugd. Katholieke jeugdbewegingen in Nederland 1900-1941, Leuven, 1991, p. 244.

[195] L. VOS, “Katholieke jeugdbewegingen in Vlaanderen”, p. 3-15.

[196] A.F. PEETERS, “Inleiding tot het jaarthema 1965-66 op de nationale kaderweekends”, in: Ignis. Kontaktblad voor E.H. Bestuurders van chirogroepen, 17(1965), p. 2, 29.

[197] CHIROJEUGD, Lichtgloedeke. Speciaal nummer van Licht-Gloed leidingsblad van Chirojeugd, oktober 1969, p. 5-6.

[198] L. VOS, “Onze Alma Mater, Leuven en het Vlaamse land”, in: Onze Alma Mater. Driemaandelijks tijdschrift van Vlaamse Leergangen, 50(1996), p.86; “Ploeg vormen”, in: Gloed, 58(1965), p. 210-212.

[199] E. DUFFY, Heiligen en zondaars. Een geschiedenis van de pausen, Tielt, 1998, p. 273.

[200] F. ROBBERECHT, 50 jaar Chiro-zondag, p. 82-83.

[201] M. VANHAVERBEKE, Chirojeugd 1954-1970, p. 53.

[202]De draaischijf van de Chiro”, in: Gloed, 62(1968), p. 334.

[203]De groep Chiro met krachtlijn ‘K’”, in: Gloed, 63(1969), p. 347.

[204]Tijdens de stermars van de Top 64”, in: Gloed, 57(1964), p. 288; “Keurig samen...”, in: Gloed, 60(1967), p. 36, 57, 187, 261; “Arena. Uw Chiro”, in: Gloed, 61(1967), p. 347.

[205] “Zijn gezag en gehoorzaamheid uit de mode”, in: Gloed, 58(1965), p. 174-175; Arena, in: Gloed, 62(1968), p. 112-115.

[206] “Demokratie in de jeugdbeweging. Kan dat wel?”, in: Gloed, 62(1968), p. 461.

[207] A.F. PEETERS, “Inleiding tot het jaarthema”, p. 20.

[208] “Opiniepaneel 2. Het gezin”, in: Gloed, 58(1965), p. 374-379; “Arena”, in: Gloed, 62(1968), p. 112-115 en 288-291.

[209] E. VAN BALLAER, Van bestuurder tot begeleider, p. 49

[210] In september 1966 werd de ondertitel van Ignis veranderd van Kontaktblad voor E.H.Bestuurders van chirogroepen naar Kontaktblad voor proosten van chirogroepen in plaats.

[211]Ploeg vormen”, in: Gloed, 58(1965), p. 210; “Groepsleider-proost en hun leiderskroost”, in: Gloed, 61(1967), p. 396-397; “Een ploeg ploegt recht”, in: Gloed, 62(1968), p. 453;De draaischijf van de Chiro”, in: Gloed, 62(1968), p. 334-339.

[212]Een proost. Hebben wij die nog nodig?”, in: Gloed, 63(1969), p. 6-7.

[213] “Zo en zo. De afdelingsleider”, in: Gloed, 57(1964), p. 336-337.

[214]Zo en zo. Kern”, in: Gloed, 58(1965), p.97.

[215] “Proberen of niet proberen”, in: Gloed, 63(1963), p. 418-419.

[216]De tucht is weg... Leve de tucht!”, in: Gloed, 63(1969), p. 95-97.

[217] Nationaal werden er bijvoorbeeld nog verkorte SB’s georganiseerd voor werkende leiders die geen verbondelijk SB konden volgen; KADOC, ACJV, I, 5.1.4.8; “Belangrijke data” , in: Gloed, 62(1969), p. 404.

[218] KADOC, ACJV, I, 5.1.2.3.

[219] KADOC, ACJV, I, 8.3.1.2.3.

[220] De BAM-verbonden waren de verbonden van het aartsbisdom. BAM stond voor Brussel Antwerpen Mechelen.

[221] KADOC, ACJV, I, 8.1.1.2.6; Een propagandadag was een opendeurdag waarbij de groepen nieuwe leden probeerden aan te trekken.

[222] KADOC, ACJV, I, 5.1.5.6.

[223] E. DUFFY, Heiligen en zondaars, p. 270-274.

[224] J. VAN ECHELPOEL, “Aktuele vragen”, in: J. VAN ECHELPOEL e.a., Jeugdwerk in perspektief, Antwerpen, 1969, p. 145-148.

[225] “Pluralisme of eigen jeugdwerken”, in: Ignis. Kontaktblad voor E.H.Bestuurders van chirogroepen, januari 1965, p. 1-2; “Heeft geloofsbeweging nog zin”, in: Ignis. Kontaktblad voor proosten van chirogroepen, juni 1967, p. 2.

[226] “Ruimte. Landsdag-toespraak Z.E.H. Peeters”, in: Gloed, 59(1966), p. 2; Deining, in: Gloed, 62(1968), p. 447.

[227] G. LEENKNECHT, De evolutie van de pastorale visie in de Chiro tot 1990, Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Fac. Godgeleerdheid, 1992, p. 28-29.

[228] “Ruimte. Landsdag-toespraak Z.E.H. Peeters”, in: Gloed, 59(1966), p. 3.

[229] F. ROBBERECHT, 50 jaar Chiro-zondag, p. 80.

[230] “Een nieuwe groepsnaam”, in: Gloed, 62(1968), p. 375.

[231] H. LAVENS, Chirojeugd - jongens 1945-1978. Godsdienstpedagogische evolutielijnen, Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Fac. Godgeleerdheid, 1978, p. 109.

[232]De graankorrel”, in: Gloed, 58(1965), p. 151; “De waarheid”, in: Gloed, 62(1968), p. 430-431.

[233]Vernieuwd geweten”, in: Gloed, 59(1966), p. 50-51;

[234] “’n Nieuw ritme”, in: Gloed, 62(1968), p. 372-374; E. VAN BALLAER, Van bestuurder tot begeleider, p. 44.

[235] “Een ploeg ploegt recht”, in: Gloed, 62(1968), p. 452.

[236] KADOC, ACJV, I, 5.1.2.3; KADOC, ACJV, I, 8.1.1.2.6.

[237] KADOC, ACJV, I, 8.3.1.2.3

[238]Arena”, in: Gloed, 62(1968), p. 155.

[239] “Zwaartepunten van de werking”, Gloed, 64(1970), p. 88.

[240]De groep: Chiro met krachtlijn ‘K’”, in: Gloed, 63(1969), p. 346-347.

[241]Leider van formaat word je niet geboren”, in: Gloed, 63(1969), p. 218.

[242] J. VERSTEYHE, “Uit een gewestbijeenkomst”, in: Gloed, 64(1970), p. 94.

[243] J. BILLIET en K. DOBBELAERE, Godsdienst in Vlaanderen. Van kerks katolicisme naar sociaal-kulturele kristenheid? (horizonreeks, nr. 33), Leuven, 1976, p. 40.

[244] “Wij zijn in concilie”, in: Gloed, 58(1965), p. 303.

[245] E. DUFFY, Heiligen en zondaars, p. 276.

[246] W. BAETEN, “Geschiedenis van het jeugdwerk sedert 1945 tot heden”, in: J. BOEY en A. STORME ed., Gids sociaal-cultureel werk. Praktijkboek voor volwasseneneducatie, jeugdwerk, samenlevingsopbouw en cultuurspreiding met beschrijvende inventaris voor Vlaanderen, afl. 5 (1983), p. 19; De katholieke jeugdbewegingen op internationaal plan, in: Gloed, 58(1965), p. 250-251.

[247]De struisvogel en de paraplu”, in: Gloed, 58(1965), p. 130-131; “Zo en zo. Leiderschap: Kristelijke verantwoordelijkheid in het leven”, in: Gloed, 58(1965), p. 217-224.

[248] “Ruimte. Landsdag-toespraak Z.E.H. Peeters”, in: Gloed, 59(1966), p. 2-5.

[249] L. CRAYE, “Ons ergerlijk bestaan en de drogredens waarmee wij het blijven goedpraten”, in: Gloed, 62(1968), p. 134-135.

[250] “’n Nieuw ritme”, in: Gloed, 62(1968), p. 374.

[251]Met scherp. Onderwaardering van het leiderschap”, in: Gloed, 62(1968), p. 408.

[252]De vrije zender”, in: Gloed, 63(1969), p. 58.

[253]Aktueel”, in: Gloed, 58(1965), p. 367; “Aktueel”, in: Gloed, 59(1966); “De krant der kranten”, in: Gloed, 60(1967), p. 3; “De vrije zender”, in: Gloed, 62(1968), p. 376; “De vrije zender”, in: Gloed, 62(1968), p. 419; “De vrije zender”, in: Gloed, 63(1969), p. 8.

[254] J. VAN GAENS, Genese van het decreet op het gemeentelijk jeugdwerkbeleid, http://www.wvc.vlaanderen.be/jeugdbeleid/subsidiering/gemeente/colloquium/geschiedenisJWBP.doc, 2003, p. 2; W. LEIRMAN, Naar een volwaardig jeugdbeleid, Leuven, 1968.

[255] “De gemeentelijke jeugdpolitiek”, in: Gloed, 58(1965), p. 149.

[256]Met scherp. Onderwaardering van het leiderschap”, in: Gloed, 62(1968), p. 408.

[257]De groep chiro. Ik stel mij de vraag wat de chiro is, wat ze zou moeten zijn”, in: Gloed, 64(1970), p. 94.

[258] L. WIELOCKX, “Jeugdbeleid. In het kader van een gemeentepolitiek”, in: Gloed, 64(1970), p. 150-151.

[259] T. PEETERS, Jeugdbeweging en Vlaamse Kwestie. Alsof de taaltwisten hersenschimmen van oude mannen waren, Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Dept. Geschiedenis, 1989, p. 30 en 106.

[260] “Zo en zo. Chiro en Vlaamse opvoeding. Vlaamsgezind zijn? Waarom aan Vlaamse beweging doen”, in: Gloed, 58(1965), p. 257-259.

[261] “De grote jaarlijkse wederkeer”, in: Gloed, 58(1965), p. 349; “IJzerbedevaart 21 oogst 1966”, in: Gloed, 59(1966), p. 240.

[262] KADOC, ACJV, III, 6.2.4.1.

[263]De krant der kranten. Belgisch Kultuurbeleid”, in: Gloed, 60(1967), p. 136.

[264]Aktueel. Brief aan Sokrates”, in: Gloed, 60(1967), p. 123.

[265] L. VOS, “Onze Alma Mater”, p. 85-86; “Aktueel. Leuven”, in: Gloep, 59(1966), p. 87.

[266]Leuven”, in: Gloed, 59(1966), p. 232.

[267]Walen buiten”, in: Gloed, 62(1968), p. 15.

[268] L. VOS, “Onze Alma Mater”, p. 86-87.

[269]De opstand der tieners”, in: Gloed, 62(1968), p. 108.

[270] L. VOS, “Onze Alma Mater”, p. 87-91.

[271]Krant der kranten. Het demokratisch centralisme”, in: Gloed, 62(1968), p. 332.

[272]De vrij zender. Exit Doubcek”, in: Gloed, 63(1969), p. 232.

[273]Aktueel”, in: Gloed, 58(1965), p. 376; “23 april. Anti-atoommars”, in: Gloed, 60(1967), p. 142; “Brussel 9 maart Grote Zavel 14 u.”, in: Gloed, 63(1969), p. 121; “Gesprek met de overheid”, in: Gloed, 64(1970), p. 103.

[274] “De vrije zender. De encycliek en de pil”, in: Gloed, 62(1968), p. 419; J. VANDENBROUCKE, 50 jaar Chiroleven in Borgloon (1946-1996), Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Dept. Geschiedenis, 1998, p. 89-90.

[275] Van die 578 leiders waren er 244 werkende (of werkzoekende) en 334 studerende, waarvan 204 die de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt hadden en dus nog in het middelbaar onderwijs zaten. Ongeveer 130 leiders zaten dus in hoger of universitair onderwijs. Volgens Gloed waren het trouwens de studerende leiders die het vlugst naar de pen grepen wat een oververtegenwoordiging mogelijk maakte. Deze cijfers zijn onvolledig maar kunnen gestaafd worden aan exactere cijfers uit 1980-’81 waaruit bleek dat toen 59,4 % van de leiders die niet meer in het middelbaar onderwijs zaten, werkte of werkzoekende was, 27, 6 % volgde hoger onderwijs en 13 % volgde universitair onderwijs.; “Gloed-referendum”, in: Gloed, 59(1966), p. 82; F. LANGERAERT en L. SCHODTS, “Omvang en sociale afkomst van het Chiropubliek”, in: DE VROEDE, M. en HERMANS, A., ed., Vijftig jaar Chiroleven. Aspecten uit verleden en heden van een jeugdbeweging (KADOC jaarboek 1984), Leuven, 1985, p. 127-129.

[276] J. VANDENBROUCKE, 50 jaar Chiroleven in Borgloon (1946-1996), p. 87-95.

[277] D. BENOIT, De visie van de nationale leiding van Chirojeugd Vlaanderen op noord-zuidcontacten tussen 1950 en 1978. Herkomst en evolutie, Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Dept. Geschiedenis, 2002, p. 135-137.

[278]10 × méér voor sigaretten”, in: Gloed, 63(1969).

[279] “Aktueel. Als vrijwilliger naar een ontwikkelingsland”, in: Gloed, 59(1966), p. 40-41.

[280]Oiniepaneel 8. Verhouding jongens en meisjes”, in: Gloed, 59(1966), p. 188-189.

[281]Verslag over opiniepaneel verhouding jongens-meisjes”, in: Gloed, 59(1966), p. 297-300.

[282]Arena”, in: Gloed, 62(1968), p. 288-291.

[283]De groep Chiro. Ko-educatie”, in: Gloed, 64(1970), p. 139.

[284]De groep Chiro. Gemengde werking is niet een fuzie van groepen”, in: Gloed, 64(1970), p. 142.

[285] KADOC, ACJV, III, 6.2.4.1.

[286] KADOC, ACJV, III, 10.1.2.1.2.1. en 10.1.2.3.1.2.4.

[287] L. DEMAN, “Gemengde gewestelijke werking na één jaar”, in: Gloed, 64(1970), p. 188.

[288] KADOC, ACJV, I, 8.1.1.2.6. en 8.3.1.2.3.

[289] Speelclub was de nieuwe naam voor de jongste afdeling. Jongknapen werd speelclub, burchtknapen rakkers, knapen toppers, kerels bleef kerels en aspiranten aspiranten.
K. LANDUYT e.a.,
St.-Jozefspatronaat - Jongenschiro Bart (1894-1994). 100 jaar Pattre en Chiro. Historiek van een eeuw patronaats- en chirowerking in de Sint-Bartholomeusparochie te Merksem, s.l., 1994, p. 108.

[290] ’s Namiddags werd er een keuzeruimte geörganiseerd waarin de leiding enkele sporten, dansen, spelen en meer werden aangeleerd; “23 sekonden T.V. maar een ganse dag leven! Impuls-landdag Chirojeugd 7 mei Brasschaat”, in: Gloed, 64(1970), p. 220-223.

[291] CHIROJEUGD, Impuls, Antwerpen, 1970, p. 45-46.

[292] CHIROJEUGD, Impuls, p. 8-10.

[293] CHIROJEUGD, Impuls, p. 22-23.

[294] CHIROJEUGD, Impuls, p. 38.

[295] CHIROJEUGD, Impuls, p. 12-15.

[296] CHIROJEUGD, Impuls, p. 16-21.

[297] CHIROJEUGD, Impuls, p. 30-32.

[298] CHIROJEUGD, Impuls, p. 26-28.

[299] CHIROJEUGD, Impuls, p. 34-38.

[300] CHIROJEUGD, Impuls, p. 40-42.

[301] KADOC, ACJV, I, 8.3.1.2.3.

[302] L. VOS, “Katholieke jeugdbewegingen in Vlaanderen”, p. 13-15.

[303] F. ROBBERECHT, 50 jaar Chiro-zondag, p. 123.

[304] F. ROBBERECHT, 50 jaar Chiro-zondag, p. 90-91; “Impulsdag. Uitgewerkt projekt: gemeente Terhagen”, in: Gloed, 66(1971), p. 85; “Impulsdag 2 mei. Uitgewerkt projekt: gemeente Heist-Op Den-Berg”, in: Gloed, 66(1971), p. 90; “De Jimp jimpte in Vlaanderen! In Vlaanderen jimpte de Jimp!”, in: Gloed, 66(1971), p. 198-201.

[305] F. ROBBERECHT, 50 jaar Chiro-zondag, p. 91.

[306] “Aktie in de Wereld”, in: Gloed, 65(1970), p. 366-367, 403 en 450; “Aktie in de Wereld”, in: Gloed, 66(1971), p. 12, 52-53, 164-167.

[307] “Solidariteitskampanje 11.11.11”, in: Gloed, 66(1971), p. 348-350; “11.11.11: uitdaging verscherpt”, in: Gloed, 67(1972), p. 342-343; “Over 11.11.11”, in: Gloed, 68(1973), p. 392-393

[308] “Doeboetiek. Jeugdbeweging en sociale aktie”, in: Gloed, 67(1972), december, p. 8; “Uitdaging voor de jeugd. Kampagne Welzijnszorg”, in: Gloed, 65(1970), p. 404; “Voor een milieu dat leefbaar moet zijn”, in: Gloed, 67(1972), p. 290-291; “Het Nat. Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking”, in: Gloed, 68(1973), p. 395-396.

[309]Zie j’er wat in? Maak er wat van! Feest voor alleman!?”, in: Gloed, 67(1972), oktober, p. 3-5.

[310] “Er zijn geen gehandikapten in Vlaanderen... er zijn wel minder-validen in uw straat, in: Gloed, 67(1972), p. 163; “Week van de gehandikapten” , in: Gloed, 67(1972), p. 173; “Waar zijn wij gestoord?” , in: Gloed, 67(1972), p. 218-219; ‘Gehandikapten in de mode”, in: Gloed, 68(1973), p. 108-109; “Kinderen met integratiemoeilijkheden” , in: Gloed, 68(1973), p. 151-152 en 300-301; “Doorkijkpost. Gastarbeiders en –kinderen. Feest voor alleman?...” , in: Gloed, 68(1973), p. 112-113.

[311] “Ik zit hier namens de Chiro”, in: Gloed, 68(1973), p. 18-19, 58, 105-106, 153 en 250-251.

[312] “1 % aktie”, in: Gloed, 68(1973), p. 405.

[313] “Reaktioneel!. Twee Chiro’s ?”, in: Gloed, 66(1971), p. 48-49.

[314] F. ROBBERECHT, 50 jaar Chiro-zondag, p. 100.

[315] F. ROBBERECHT, 50 jaar Chiro-zondag, p. 91-92; “Dossier. Ons nieuw jaarthema: Spelenderwijs” , in: Gloed, 68(1973), p. 338-339; “Dossier. Kan het ook anders? Ja! Spelenderwijs” , in: Gloed, 68(1973), p. 483-486.

[316] “Spelenderwijs kan het anders!” , in: Gloed, 68(1973), p. 523-525; “Spelbegeleiding” , in: Gloed, 69(1974), p. 154-155.

[317]Jimping = samenspel realiseren”, in: Gloed, 69(1974), p. 103.

[318] “Doe eens een ander spel”, in: Licht & Gloed, 70(1975, p. 208; F. ROBBERECHT, 50 jaar Chiro-zondag, p. 92.

[319] “Aktieprogramma voor ons leidsters en leiders”, in: Gloed, 69(1974), p. 359; F. ROBBERECHT, 50 jaar Chiro-zondag, p. 92; De spelleeflijn wordt nog steeds door Chiro gebruikt en is terug te vinden op de officiële website van de beweging (http://www.chiro.be/artikel.php?id=182).

[320] “Aktieprogramma voor ons leidsters en leiders”, in: Gloed, 69(1974), p. 355; F. ROBBERECHT, 50 jaar Chiro-zondag, p. 93.

[321] “Aktieprogramma voor ons leidsters en leiders”, in: Gloed, 69(1974), p. 356-359.

[322] “Aktieprogramma voor ons leidsters en leiders”, in: Gloed, 69(1974), p. 356-359.

[323] “Woord...wederwoord”, in: Licht & Gloed, 70(1976), p. 267.

[324] “Om jeugdbeleid geeft men geen donder”, in: Gloed, 69(1974), p. 19-20; “Dit willen wij aan de overheid zeggen”, in: Gloed, 69(1974), p. 149; Testbeeld: gemeentelijk jeugdbeleid”, in: Licht & Gloed, 70(1976), p. 231-238.

[325] “Aktueel. Jeugd en gemeente”, in: Licht & Gloed, 69(1975), p. 347; “Aktueel. Jeugd en gemeente”, in: Licht & Gloed, 70(1976), p. 39.

[326] “Aktueel. Tribunaal Russel II te Brussel”, in: Licht & Gloed, 69(1975), p. 93; “Aktueel. Voor 30 miljard halen we het leger uit de ijskast”, in: Licht & Gloed, 69(1975), p. 139-141; “Aktueel. Jeugdparlement”, in: Licht & Gloed, 69(1975), p. 199; “Aktueel. Waarom 11.11.11 nu meer dan ooit?”, in: Licht & Gloed, 69(1975), p. 384; “Aktueel. Aktie Vredeseilanden”, in: Licht & Gloed, 70(1976), p. 38; “Aktueel. Aktie tot steun aan het wetsvoorstel Glinne i.v.m. Belgische wapenhandel”, in: Licht & Gloed, 70(1976), p. 78; “Aktueel. Je hoeft er niet geweest te zijn”, in: Dubbelpunt, 71(1977), p 80-82; “Aktueel. 13 jaar gevangen zonder aanklacht”, in: Dubbelpunt, 72(1978), april, p. 46.

[327] “Bevrijdingsaktie ’74”, Gloed, 68(1974), p. 161-163.

[328] “Zogezegd. Heeft een chirogroep iets te maken met de gemeenteraadsverkiezingen?”, in: Dubbelpunt, 70(1976), 318-323.

[329] “Woord...wederwoord. Het gaat te ver”, in: Licht & Gloed, 69(1975), p. 281.

[330] “Woord...wederwoord”, in: Licht & Gloed, 70(1976), p. 55; W. MAES, “Woord...wederwoord. Chiro en de Vlaamse beweging”, in: Licht & Gloed, 70(1976), p. 178-180.

[331] “Woord...wederwoord”, in: Licht & Gloed, 69(1975), p. 475.

[332] “Woord...wederwoord. Verlinksing”, in: Dubbelpunt, 72(1978), april, p. 38-39.

[333] “Over het leidingswoord”, in: Dubbelpunt, 71(1977), p. 6

[334] IKaa was afgeleid van I.K., de afkorting voor ‘Inleidingskursus’.

[335]Handvest handvast. Wie begeleidt, moet zich laten verrijken”, in: Licht & Gloed, 69(1975), p. 43-46.

[336]Scholingsbivak”, in: Gloed, 65(1971), p. 377.

[337] KADOC, ACJV, III, 10.2.2.2.4.

[338] KADOC, ACJV, III, 10.2.2.2.4.

[339] F. ROBBERECHT, 50 jaar Chiro-zondag, p. 94-95.

[340] KADOC, ACJV, III, 2.6.3.

[341] F. ROBBERECHT, 50 jaar Chiro-zondag, p. 95.

[342] KADOC, ACJV, III, 2.6.3.

[343] “Grabbelton. Ko – edukatie”, in: Gloed, 65(1971), p. 17

[344] Tiptiens was het equivalent van de kerelsafdeling in meisjeschiro’s.

[345] “Prikparlement. Je mag mensen gaarne zien... maar niet aanraken”, in: Dubbelpunt, 72(1978), januari, p. 4-14; Prikparlement. Dat is wat met dat vrijen”, in: Dubbelpunt, 72(1978), januari, p. 3-7.

[346] M. DIERCKX, “Na vijftien jaar gemengde werking”, in: DE VROEDE, M. en HERMANS, A., ed., Vijftig jaar Chiroleven. Aspecten uit verleden en heden van een jeugdbeweging (KADOC jaarboek 1984), Leuven, 1985, p. 161-164.

[347] F. ROBBERECHT, 50 jaar Chiro-zondag, p. 95.

[348] CHIROJEUGD, Impuls, p. 12.

[349]Onderzoek naar jeugdbeweging – gemeente”, in: Gloed, 67(1973), p. 227.

[350] A. DEVOS, “Om jeugdbeleid geeft men geen donder!”, in: Gloed, 68(1974), p. 19-20.

[351] MINISTERIE VAN NATIONALE OPVOEDING EN NEDERLANDSE CULTUUR, Inventaris van wettelijke regelingen, criteria, voorschriften, voor het jeugdwerk in Vlaanderen, Brussel, 1975, p. 6, 13-14 en 21.

[352] CHIROJEUGD, Verbouwing?... Verbastering?... Verbetering?... Volwassen begeleiding!, Antwerpen, 1975.

[353] CHIROJEUGD, Impuls, p. 30.

[354] R. VAN DEN BERGE, “Stilte en bidden”, in: Gloed, 68(1974), p. 362-363.

[355] “Ga er eens wat dieper op”, in: Gloed, 69(1975), p. 76-77, 100-101 en 276-277; “Ga er eens wat dieper op”, in: Gloed, 70(1976), p. 28-29 en 52-53.

[356] F. ROBBERECHT, 50 jaar Chiro-zondag, p. 96.

[357] CHIROJEUGD, Verbouwing?... Verbastering?... Verbetering?... Volwassen begeleiding!, p. 5-13.

[358] F. ROBBERECHT, 50 jaar Chiro-zondag, p. 96-97.

[359] F. ROBBERECHT, 50 jaar Chiro-zondag, p. 97.

[360] “Prikparlement”, in: Dubbelpunt, 71(1977), p. 296.

[361] F. ROBBERECHT, 50 jaar Chiro-zondag, p. 97-98.

[362] CHIROJEUGD, Aktieboek, Antwerpen, [1978], p. 2-3.

[363] CHIROJEUGD, Aktieboek, p. 24.

[364] CHIROJEUGD, Aktieboek, p. 210.

[365] CHIROJEUGD, Aktieboek, p. 33-57 en 119-121.

[366] In 1967 was er een fout in de jaartelling van Gloed. In oktober schakelde men over van jaargang 60 naar 61. De ondertitel wijzigde bijna jaarlijks. Hiervoor verwijzen we naar: M. DE VROEDE, De periodieken, p. 645-646.