De visie van Braudel en Wallerstein op de ontwikkeling van het kapitalisme. (Gregory De Vleeschouwer)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Bijlage

 

Bijlage 1

 

AANKLACHT TEGEN EEN IDEOLOGIE

 

Bijna alles dat volgt heb ik overgenomen (zeer vrij vertaald) uit Arthur Koestler's roman "Darkness at noon" (zie de verwijzingen tussen haakjes in de tekst).  Ik recombineerde enkele extracten uit het boek, dit met de bedoeling de Leninistisch-Stalinistische ideologie gebald weer te geven (en aan te klagen).  Het boek gaat over de vervolging van Rubashov, een ex-lid van de Sovjet Communistische Partij.  Dat is de reden waarom ik verkoos de extracten weer te geven in de vorm van een proces, met in de beklaagdenbank nu de Sovjetideologie zelf.  Er is een aanklager (P) - laten we zeggen dat hij ook een ex-Partijlid is, en ja, waarom ook niet, laten we hem tevens Rubashov noemen -, en er is een verdediger van de ideologie (D) - laten we zijn wens respecteren anoniem te blijven.

 

Aan de fictieve Rubashov,

omdat hij echt bestaan heeft.

 

 

P:  Dat de beschuldigde plaats neemt.

D:  Ik verkies recht te staan.  Dat ben ik gewoon.

P:  Natuurlijk.  En nu verwacht je van mij dat ik ook rechtsta, is het niet?

D:  Ik verwacht niets.  Alleen de Partij verwacht.

P:  Goed, laat de Partij verwachten.  Ik blijf zitten.  Kan ik beginnen met het voorlezen van de aanklachten?

D:  Wanneer u maar wil.

P:  De beklaagde, lid van de communistische Partij, wordt ervan beschuldigd zich enkel te hebben laten leiden door de historische noodzaak die de Partij hem opdroeg, en niet door enige sentimentele opwelling die mogelijk in zijn hart ontsproot.  Hij wordt ervan beschuldigd geen gehoor te hebben gegeven aan de smeekbeden van de slachtoffers, en zonder walging te hebben geluisterd naar de argumenten van de Partij die de noodzaak van het offer moesten bewijzen.  Hij wordt ervan beschuldigd de vraag naar schuld en onschuld niet te hebben laten primeren boven de vraag naar nut en onnut.  Aldus wordt hij ervan beschuldigd de abstracte idee van de mensheid boven de singuliere mens van vlees en bloed te hebben geplaatst - ook al stroomde het bloed overvloedig.

D:  Bent u klaar?

P:  U weet dat ik nog uren door kan gaan, maar ja, ik zal hier stoppen.

D:  Goed, dan zijn we klaar, vermits u weet dat ik al de beschuldigingen zonder enig voorbehoud beken.  Ik pleit schuldig.  Schuldig, hoort u mij?  Maar enkel in jullie ethisch systeem.  In mijn ethisch systeem zal ik altijd even onschuldig blijven als het geslachte lammetje in dat van jullie is. (p.153 in Engelse uitgave)

P:  Verduidelijk uzelf.

D:  Er bestaan maar twee visies op de menselijke ethiek, en die twee spreken een verschillende taal.  Ze gaan zelfs niet uit van hetzelfde alfabet.  De eerste visie is de christelijke leer, de blijde boodschap waarin vol naïef optimisme wordt verkondigd dat het individu heilig is, en dat de wetten van de getallenleer niet van toepassing zijn op de menselijke soort.  De andere visie vertrekt van het basisprincipe dat een collectief doel alle middelen heiligt - ja, dat het bereiken van het doel zelfs een mensenleven mag eisen.  In dit tweede systeem behoort het individuele leven toe aan de gemeenschap, die erover mag beschikken zoals de wetenschap over een rat of de priester over een lam.  De eerste visie kan je de anti-vivisectiemoraal noemen, de tweede visie de vivisectiemoraal.  Boerenbedriegers en dilettanten hebben altijd geprobeerd die twee visies door elkaar te gooien, maar vroeg of laat moesten zij ondervinden dat dit in de praktijk onmogelijk is.  Elkeen die met verantwoordelijkheid en macht begiftigd is, zal snel genoeg ondervinden dat hij moet kiezen.  Zo ook met ons.  Wij, van de Partij, wij hebben gekozen; voor het tweede alternatief, voor het doel dat alle middelen heiligt.  En wij zijn consequent geweest. (p.128)

P:  Ja, zodanig consequent dat jullie, in het belang van een juiste verdeling van het land, vijf miljoen boeren en hun families lieten omkomen van de honger.  Zodanig consequent dat jullie in jullie abstract mensenlievende bevrijdingsroes zo'n tien miljoen mensen in krijgsgevangenkampen opsloten om hen daar als geketende wilde dieren te laten werken.  Het belang van de komende generaties dienden jullie zodanig consequent dat jullie de huidige generatie zulke zware beproevingen oplegden dat de levensverwachting met een kwart daalde.  De levensstandaard deden jullie drastisch dalen; de werkomstandigheden maakten jullie een pak zwaarder, en de discipline een hoop onmenselijker.  Van de taaie Russische bevolking is niets over dan een hoopje kermend, apathisch offervlees...  Dat zijn de consequenties van jullie consequentheid.  U noemt het de vivisectiemoraal.  Bij mij komt het eerder over alsof de experimenteerders de huid van het slachtoffer eraf hebben getrokken en het dier maar hebben laten liggen op de slachtbank, met de spieren en zenuwen open en bloot.  Jullie zijn radeloos, want jullie weten niet wat er nu moet gebeuren. (p.129-130)

D:  Wel, en wat zou dat?  Vindt u dat niet geweldig?  Heeft ooit iets fantastischer plaatsgevonden in de mensengeschiedenis?  Wij bevrijden de mensheid van zijn oude, verdorde huid en geven ze een gloednieuwe. (p.130)

P:  Ik zie de gevilde huid van deze generatie: maar ik zie geen spoor van een nieuwe huid.  Jullie dachten met de geschiedenis om te kunnen gaan zoals met een experiment in de fysica.  Het verschil is dat in fysica het experiment duizenden keer herhaald kan worden, maar in de geschiedenis is dat niet het geval.  De tijd laat zich niet terugdraaien. (p.130)

D:  Meneer Rubashov, voor een man met jouw verleden, is dit wilde betoog tegen het experimenteren eerder naïef en wanhopig te noemen.  Elk jaar sterven er miljoenen mensen een zinloze dood door toedoen van epidemies of andere rampen.  De natuur is niet zo terughoudend als u als het op experimenteren met de mensheid aankomt.  Waarom zou de mensheid dan niet het recht hebben op zichzelf te experimenteren?

P:  Laat mij u iets vragen.  Hebt u Misdaad en straf van Dostojewski gelezen?

D:  Dat noem ik tijdverlies.

P:  Hebt u het gelezen of niet?

D:  Ik ken het verhaal.

P:  Goed.  De vraag van het boek luidt: heeft de student Raskolnikov het recht de oude vrouw te vermoorden?  Met haar geld kan hij een wonderlijk en beloftevol leven opbouwen.  Dat vrouwmens is oud, en van generlei waarde voor de wereld.  Hij daarentegen is jong en heeft veel talent; hij bezit als het ware een onafgelost pand op het leven in zijn zak.  Het boek toont echter dat de vergelijking niet opgaat.  In de eerste plaats, omstandigheden verplichten Raskolnikov ertoe een tweede persoon te vermoorden; dat is het onvoorziene en onlogische gevolg van een ogenschijnlijk eenvoudige en logische actie.  Ten tweede, de vergelijking verliest a priori reeds alle waarde, vermits Raskolnikov ontdekt dat tweemaal twee niet meer gelijk aan vier is van zodra de wiskundige eenheden vervangen worden door eenheden van de menselijke soort. (p.127)

D:  Wel, als u mijn mening wil horen, ik vind dat elk exemplaar van het boek verbrand zou moeten worden.  Denk even na waar deze humanitaire drogfilosofie tot zou leiden, indien we het letterlijk zouden nemen; indien we werkelijk vol zouden houden dat ieder individu heilig is, en dat een mensenleven niet thuishoort in een systeem als de getallenleer.  Dat zou willen zeggen dat een bataljon-commandant een patrouille niet zou mogen opofferen om het hele regiment te sparen.  Uw Raskolnikov, die de oude vrouw vermoordt, is een gek en een crimineel; niet omdat hij logisch handelt met de moord op de oude vrouw, maar omdat hij het doet uit eigenbelang.  Het principe dat het doel de middelen heiligt, is en blijft de enige stelregel voor een politieke ethiek; al het andere is slechts vaag geleuter, kinderlijk irrealisme.  Als Raskolnikov de oude vrouw had gedood op commando van de Partij, dan zou de vergelijking opgaan, en dan zou de roman met zijn misleidende problematiek nooit zijn geschreven, en zoveel te beter voor de mensheid. (p.127)

P:  Ik ben het daar niet mee eens.  Voor mij is Raskolnikov schuldig van zodra hij de vrouw vermoordt - of hij dat nu doet uit eigenbelang of uit gehoorzaamheid aan de Partij.  Het enige dat telt, is of hij doodt of niet.

D:  Dat is allemaal zeer mooi, maar u bent niet realistisch.  In deze wereld kan men niet zonder geweld.  Er is maar één vraag die van belang is, en die vraag is zeker niet: heeft hij haar vermoord of niet?  Die vraag is: handelde hij objectief gezien correct of niet?  Diegene die objectief gezien fout handelt, zal boeten; diegene die juist handelt, zal vergeven worden.  Dat is de wet van het historisch krediet; dat is onze wet.  De moordenaar moet zich niet afvragen of hij het persoonlijk met goede bedoelingen deed of niet.  Voor ons is de vraag naar subjectieve bedoelingen en motieven volledig irrelevant.  Het enige dat telt, is of met de daad, de zaak van de geschiedenis gediend is of niet.  De geschiedenis heeft ons geleerd dat leugens haar dikwijls beter dienen dan de waarheid.

P:  Ik luister naar wat u zegt, maar denk voor geen seconde dat ik ermee instem.

D:  Wij hebben de geschiedenis diepgaander dan alle overigen leren kennen.  Wij zijn doorgedrongen tot haar meest duistere dieptes, tot in haar vormeloze, anonieme massa's; wij zijn de eersten die haar bewegingswetten hebben ontdekt, de wetten van haar inertie, van haar traag veranderende moleculaire structuur, en van haar plotse uitbarstingen. (p.71)  Wij weten dat de geschiedenis niet maalt om deugd, en dat misdaden ongestraft blijven.  Maar iedere fout daarentegen roept een keten van onstuitbare gevolgen op, en roept onverbiddelijk om wraak.  Daarom hebben wij ons toegelegd op het voorkomen van fouten en het uitroeien van al haar zaden in de mensheid.  Elk fout idee dat aangehangen wordt, beschouwen wij als een misdaad, begaan tegen toekomstige generaties.  Daarom moeten wij verkeerde ideeën straffen zoals anderen misdaden straffen; met de dood.  Wij lijken op de groot Inquisiteurs in zoverre dat ook wij de zaden van het kwaad niet enkel uitroeien in de daden van de mens, maar ook in zijn gedachten. (p.83)  De beweging van de Partij is zonder schroom; zij rolt belangeloos naar haar doel en werpt de lichamen van de verdronkenen af in de bochten van haar loop.  Haar stroom kent vele kronkelingen en bochten; dat is de wet van haar bestaan.  En iedereen die haar wervelende loop niet kan volgen, wordt genadeloos tegen de oevers gesmakt.  De motieven van het individu deren de Partij niet.  Zij geeft er niet om wat zich afspeelt in het individuele hoofd en hart. (p.83)  Het enige ding waar zij in geïnteresseerd is, is het objectief goede.  Al de rest is nonsens.

P:  Alleen wat u zegt, is nonsens.  U zegt dat hij die objectief juist is, vergeven zal worden.  Maar hoe kan het heden leren wat in de toekomst juist zal blijken en wat niet?  Jullie verrichten het werk van profeten zonder over hun gave te beschikken.  Jullie hebben alle ballast overboord gegooid; jullie hangen nog maar aan één anker; dat van het vertrouwen in jullie zelf.  Geometrie is zondermeer de zuiverste realisatie van de menselijke rede, maar Euclides axioma's kunnen niet bewezen worden.  Hij die niet in ze gelooft, ziet het hele gebouw voor zijn ogen in elkaar storten. (p.83)

D:  Haha, is dat niet grappig?  In vroegere tijden, bezat zonde een vleselijk karakter.  Maar nu hebben ze de zonde vereenzelvigd met de zuivere rede.  De waarden veranderen.  Weet u wat ik graag zou doen?  Ik zou graag een Passie-stuk schrijven waarin ik God en de Duivel laat disputeren om de ziel van de Heilige Rubashov.  Na een leven van zonde, heeft hij zich tot God gericht - tot een God met de dubbele kin van het industrieel liberalisme en de barmhartigheid van soepbedelingen bij het Leger des Heils.  Satan is slank, ascetisch, een fanatiek aanhanger van de logica.  Hij leest Machiavelli, Ignatius van Loyola, Marx en Hegel; hij is kil en onbarmhartig tegenover het mensenras.  Hij is gedoemd altijd datgene te doen waar hij het meest afkeer van heeft: gedoemd een slachter te worden, zodoende het slachten af te kunnen schaffen, gedoemd lammeren te offeren zodat niet nog meer lammeren geslacht kunnen worden, mensen te geselen met een roede opdat ze zouden leren zichzelf niet langer te laten geselen, en de haat aan de duisternis van het menselijke hart te ontlokken omwille van zijn liefde voor de mensheid - een abstracte en geometrische liefde.  Kameraad Rubashov verkiest een martelaar te worden.  Hij heeft namelijk het bewustzijn ontdekt, en het bewustzijn maakt iemand ongeschikt voor de oorlog.  Het bewustzijn vreet aan het brein als een kanker, tot alles van die grijze massa uiteindelijk verslonden is.  Satan is verslagen en trekt zich terug, maar - en nu komt de clue - beeldt u zich maar niet in dat hij zijn tanden knarst of dat hij vuur spuwt van woede.  Weet u wat hij wel doet?  Hij haalt zijn dunne en ascetische schouders op.  Hij denkt: "ik heb al vele zwakkelingen als hem gezien, uit de rangen stappend onder het uitkrijsen van de meest pompeuze voorwendsels.  Lafaards, allemaal lafaards." (p.122)

P:  U hebt gelijk: de waarden veranderen.  En weet u waarom?  We worden wijzer.  We weten nu hoe gevaarlijk het is als iemand zich toelegt op de zuivere, abstracte rede.  Dat hebt u ons geleerd.  U hebt ons geleerd dat in een strijd men met beide voeten stevig op de grond moet staan.  Het oneindige noemt u een politiek verdachte kwantiteit, het "ik" een bedenkelijke kwaliteit.  U erkent het individuele bestaan niet.  U herdefinieert het individuele: 'een individu', zegt u, 'is een veelheid van één miljoen gedeeld door één miljoen'.  Dat alles hebt u ons geleerd.  Maar denkt u werkelijk dat u zo consistent bent als u denkt?  U ontkent de vrije wil van het individu - en terzelfdertijd eist u zijn bereidheid tot zelfopoffering.  U ontkent de capaciteit van het individu om te kiezen tussen twee alternatieven - en terzelfdertijd eist u dat hij voortdurend het enige juiste kiest.  U weigert aan te nemen dat het individu tussen slecht en goed kan onderscheiden - en terzelfdertijd spreekt u bewogen over schuld en verraad.  Het individu kan volgens u niet ontsnappen aan de economische fataliteit, hij is voor u een klein wieltje in een klokwerk dat opgewonden werd voor de eeuwigheid, en dat niet gestopt of bijgestuurd kan worden - en terzelfdertijd verlangt u van dat kleine radertje dat het in opstand komt tegen het ganse klokwerk.  Denkt u niet dat er ergens een foutje in jullie berekeningen zit? (p.204) 

            Weet u wat ik ooit in mijn dagboek schreef?  Ik schreef: "We hebben alle conventies afgezworen, ons enige leidsprincipe is dat van de consequente logica; we zijn aan het zeilen zonder ethische ballast." (p.206)  Nu weet ik dat het de mens niet past volledig bevrijd te zijn van de oude banden en van de voortdurende remmen "Gij zult niet" en "Gij moogt niet".  Het is niet genoeg iemands ogen te richten naar een bepaald doel en een mes in zijn handen te stoppen; de mens is niet gemaakt om met messen te experimenteren.  Misschien later, wie weet?  Maar voor het moment is hij nog jong en onbeholpen - dat alles hebt u mij geleerd, dat is wat ik mezelf heb geleerd.  Hoe zijn wij niet tekeer gegaan in het grote open veld van het experiment, het Vaderland van de Revolutie, de Bastion van de Vrijheid! (p.205)  En waarvoor?  Mozes werd niet toegelaten het Beloofde Land in te trekken.  Maar hij heeft het tenminste nog wel mogen aanschouwen; vanop de top van een berg zag hij het Beloofde Land aan zijn voeten uitgestrekt.  Het was dus gemakkelijk voor hem om te sterven, met de troostende zekerheid dat zijn doel dan toch bestond.  Maar ik, zolang ik heb geleefd, ik heb nooit zulke berg mogen beklimmen; en waar mijn ogen ook zochten, ik zag niets dan woestijn en de duisternis van de nacht. (p.211)

D:  Pompeuze voorwendsels, dat is alles wat ik van u hoor.  Wat wil u van mij?  Moet ík u soms berechten, u vrij pleiten?  U weet dat in mijn systeem alleen de Geschiedenis kan oordelen.  In uw systeem weet ik het niet, maar ik veronderstel dat iedereen daar zijn eigen rechter zal zijn.  Wel dan, hebben we nog iets tegen elkaar te zeggen?  In uw systeem ben ik schuldig.  Maar in mijn systeem ben ik dat niet.  Als u mij wil veroordelen, prima, maar dan doet u wel exact hetzelfde als datgene waarvan u ons juist beschuldigt - dat wat u zo pompeus 'totalitarisme' noemt: de ander geen andere mening toelaten.  Maar, edelachtbare, als u ons niet vernietigt, zullen wij u vernietigen; u hebt dus geen keuze, nietwaar?  Geweld is noodzakelijk.  Beide systemen kunnen niet naast elkaar bestaan; één van de twee moet zijn 'totalitarisme' aan de ander opdringen.  'Totalitarisme' is onvermijdelijk, want de Geschiedenis is zelf 'totalitaristisch'.  Laat mij dus nogmaals vragen: wat bent u met mij van plan?  Wat wil u van mij?

 

Hier moeten wij - luisteraars en kleine lui, die de geschiedenis wel ondergaan, maar haar nooit zelf maken - de rechtbank noodgedwongen verlaten.  Wat we gisteren en vandaag van de geschiedenis geleerd hebben, zal de toekomst ons morgen verklappen.

 

                                                                                                          Gregory De Vleeschouwer    

 

 

Bijlage 2

 

Onderstaande tekst is een bespreking van het deel van Jacob Viner's "Religious thought and economic society" dat handelt over het katholieke intrestverbod in de middeleeuwen.

 

Er is één punt waarin de mening van de scholastici sterk in strijd was met de economische belangen van haar tijd: de intresten.  Alle andere economische problemen waren eigenlijk zo vaag en abstract geformuleerd dat geen enkele handelaar er ooit serieus rekening mee hield (of liever: kon houden).  Maar met intrest lag dat anders: de scholastici konden hun argumenten hier concreter en harder maken, vermits zij hier de Bijbel hadden om op te steunen (vooral het Oude Testament).  Daarbovenop kregen ze nog eens onverwacht hulp van de oude bekende vrienden, Plato en Aristoteles, die ook tegen intrest bleken te zijn.  Wat was er fout met intrest?  Intrest werd beschouwd als woeker.  Er werd een onderscheid gemaakt tussen consumeerbare en niet-consumeerbare goederen.  Consumeerbare goederen, zoals graan, hielden op te bestaan van zodra zij geconsumeerd werden.  Dit gold niet voor niet-consumeerbare goederen (vb. een huis).  Consumeerbare goederen kon je enkel als ding op zich verkopen, terwijl bij een niet-consumeerbaar goed naast het goed op zich ook het gebruik ervan kon worden verkocht.  Cruciaal was dat Thomas van Aquino geld beschouwde als een consumeerbaar goed.  Hier sloot hij aan bij Aristoteles, die meende dat geld enkel waarde had mits men het uitgaf (dus als men er iets mee deed, er iets mee kocht).  Geld op zich bezat dus wel de potentie iets te kopen, maar het was dat ding zelf niet.  Menen rijk te zijn indien men veel geld bezat, was dus illusie; een zogenaamd ‘rijke’ had enkel veel mogelijkheden rijk te worden, maar hij was dat daarmee nog niet.  In die optiek diende een vrek eigenlijk beschouwd te worden als een arm man.  Tevens meende Aristoteles dat elk ding in de Natuur gemaakt was met één specifiek doel.  Als een ding nu gebruikt werd met een ander doel dan hetgeen waarvoor het gemaakt was, ging dit in tegen de Natuurwet - wat de scholastici als zonde beschouwden.  De eigenlijke functie voor geld was er iets mee te doen (het te consumeren, kortom, het te gebruiken als een ruilmiddel).  Als men geld dus ging gebruiken om er nog meer geld mee te verdienen (cf. het vragen van intrest), druiste dit in tegen de wetten van de natuur en dus tegen Gods wil.  De Griekse denkers - door sommige scholastici zelfs ‘christenen avant la lettre’ genoemd - kwamen hier dus goed van pas om de in de Bijbel verboden intrest te funderen.  Het verbod op intrest van de scholastici had het voordeel dat de armen - die de leningen nodig hadden om eten te kunnen kopen - niet uitgebuit werden door hoge intresten.  Toch bleek het in theorie zo mooi en systematisch uitgedokterde verbod, in praktijk gauw op fundamenteel werelds verzet te stuiten.  Aanvankelijk kon de Kerk haar verbod handhaven, maar de druk van de toenemende handel - die ook andere leningen dan consumptieleningen noodzakelijk maakte (cf. handelsinvesteringen, opkomst van de wisselbrief, banken, ...) - werd steeds groter.  Uiteindelijk legden handelaars het verbod gewoon naast zich neer.  Deze ontwikkelingen in de economie maakten dat het verbod op intrest stilaan een achterhaald principe werd.  Vele scholastici herzagen op sommige punten dan ook de mening van hun voorgangers, en sommige gevallen van intrest werden, ofschoon schoorvoetend, officieel door de Kerk toegestaan.  De wereld bleek sneller te evolueren dan het systeem van de scholastici, die eerder achter de feiten van de zich snel uitbreidende economie leken aan te hollen.

Bijlage 3

 

Onderstaande passage is een bespreking van het deel uit Jacob Viner's "Religious thought and economic society" dat handelt over de secularisatie die zich doorzet in het katholieke sociale denken.  Deze secularisatie werd voor een belangrijk deel bepaald door de Renaissance.

 

Secularisatie wordt vaak vereenzelvigd met de Verlichting.  Maar in feite was er een andere stroming die veel beslissender is geweest en die veel fundamenteler de samenleving heeft veranderd, en waar de Verlichting zelf ook schatplichtig aan was, namelijk: de Renaissance.  Op het einde van de Middeleeuwen bloeiden in Italië een aantal welvarende steden op waar de handel hoogtij kon vieren.  Een rijke commerciële aristocratie - verfijnd van cultuur - verwierf de macht (cf. de Borghese familie in Firenze) en in dit kielzog begon een schare intellectuelen (humanisten) - onder bescherming van de rijke handelaars’dynastieën’ die nood hadden aan morele rechtvaardiging - een nieuwe (of liever: een herontdekte) mentaliteit te verdedigen, die niet per se anti-religieus was, maar wel vaak anti-religieuze implicaties met zich meebracht.  In plaats van het menselijke bestaan als zondig te bestempelen, werd de kracht en grootsheid ervan benadrukt.  Een deugdelijk leven lag in het bereik van iedereen en de deugd diende niet gezocht te worden in een onwereldse ascese, maar juist omgekeerd: deugd bestond er juist in rijkdom te vergaren in de wereld, en die vooral op grootse wijze tentoon te spreiden en uit te geven ten voordele van de hele gemeenschap.  De humanisten verwierpen de zondigheid van het opklimmen op de sociale ladder; ambitie op zich was niet verwerpelijk, mits die ambitie op een fatsoenlijke manier werd beleden.  De mens moest vanaf nu geloven in zijn goedheid en zijn kracht, in plaats van nog langer gebukt te gaan onder de talloze schuldbeladende verdachtmakingen van zogezegde ‘zieleredders’.

 

Het zou nog even duren voor deze trend zich in de rest van Europa verderzette - de condities waren dikwijls niet de juiste: óf de plaatselijke landadel - feodaal van aard - behield de controle op de steden, óf een nationale regering onderdrukte de opkomende klasse van handelaars, óf de economische bloei was niet zo groot als in de Italiaanse steden.  Toch dringt de Renaissance ook geleidelijk aan in Europa verder door, maar niet op de manier zoals meestal wordt aangenomen, namelijk als zou de Renaissance en het humanisme zich aan de zijde van de protestanten hebben geschaard.  Volgens Viner is het eerder zo dat vele handelsaristocraten toegewijde katholieken waren (cf. de Fuggers) en de economische belangen van de Kerk dikwijls verweven waren met die van de rijke handelaren.  De uithalen van de protestanten tegen de corruptheid en verdorvenheid van de Kerk was tevens gericht tegen de handelsaristocratie.  De humanisten en de protestanten aten dus zeker niet van één walletje.  Wel is het waar dat vele humanisten kritisch stonden tegenover de Kerk (cf. de vele wanpraktijken), maar de meesten van hen stonden daarom niet minder kritisch tegenover het opkomende protestantisme.  De Renaissance en het humanisme moeten daarom gezien worden als een brug naar de Verlichting, naar religieuze tolerantie, en naar een ethiek gebaseerd op het gezonde verstand, maar niet naar het orthodoxe protestantisme.

 

Bijlage 4

 

Het ontstaan van het patikalisme: een intellectueel spelletje

 

Als een kind (ik stel me daar graag een onschuldig meisje van een jaar of twaalf bij voor) de planken boeken die er over het ontstaan van het patikalisme zijn geschreven, even afgaat en hier en daar een boek doorbladert, zal het kind algauw de indruk krijgen dat grote mensen nog graag spelletjes spelen, zij het dan wel intellectuele spelletjes.  Zij opent bijvoorbeeld een dik, stoffig boek en dadelijk komt daar een kranig mannetje uit gesprongen dat onmiddellijk aan het debiteren gaat van "mijn beste jonkvrouw, wat heerlijk dat u mij gevonden hebt, dan kan ik u gezellig vertellen hoe het patikalisme ontstaan is uit de Westerse Rede die reeds bij de Grieken..."  "Wat bazel jij daar allemaal?", wordt plots een aantal planken verder geroepen uit een boek dat toevallig nog open ligt, "Grieken, Romeinen, allemaal één pot gore decadentie.  Waarom is de industriële revolutie in Engeland ontstaan en niet in Rome?"  Het meisje antwoordt verbaasd dat zij het niet weet.  "Heel eenvoudig toch", antwoordt de man, op zijn beurt verbaasd dat het meisje het niet weet: "Omdat voor een dergelijk avontuur nu eenmaal de Germaanse geest vereist is.  En die Germaanse geest is in zijn zuiverste vorm enkel in Engeland geconserveerd gebleven, vermits de Romeinse verloedering de Engelsen maar eenmaal en gelukkig maar heel even heeft kunnen teisteren.  Ik wed dat zonder Caesar de industriële revolutie nog veel vroeger van start zou zijn gegaan.  Ik heb dat ooit uitgerekend, my lady, als u misschien even op blz. 734 zou willen kijken, dan..."  Met een klap sloeg het meisje het boek dicht, want zij was het beu zijn zagerige, betweterige toon te moeten aanhoren.  Ook het andere boek had zij terug dicht gedaan, maar dat was uit medelijden vermits het kranige heertje bijna een astma-aanval had gekregen - waarschijnlijk te veel stof om hem heen, het arme mannetje.

            Nu liep zij langs een rij met titels die allemaal begonnen met het woordje "Marx-" waaraan een aantal voor haar onbegrijpelijke -ismen gekoppeld waren.  Anders wel leuk die woordspelletjes, vond zij.  Zij besloot een boek met een van de mooist klinkende titels open te slaan: 'De grote sprong voorbij het patikalisme of de marxistisch-leninistisch anti-imperialistische dictatuur van het proletariaat.'  Het zong haar in de oren.  Tot haar aangename verrassing stond het boek vol van zulke kettingspelletjes - zoals zij vroeger op school nog had gespeeld met haar klasgenootjes.  Zouden de heren ook om ter snelste een zin met al die lange woorden lezen?  Maar toen bedacht zij dat het grote mensen waren.  Die doen zoiets natuurlijk niet, die declameren ineens het hele boek.  Zij wilde eens proberen met één zin: "Het patikalistische systeem - waaronder wij verstaan: dat productiesysteem, dat met uitbuiting van het onder andere door religie onmondig gehouden proletariaat en door de instandhouding van de ongelijke productieverhoudingen, de oneindige accumulatie van patikaal beoogt - is het stadium dat, voortgedreven door de Rationele wetten van de Geschiedenis, noodzakelijk op het feodale systeem volgt - waarbij wij het bewezen achten dat het feodale systeem enkel in Europa voorkwam, en niet ook in Japan zoals vele industriëlen durven beweren (niet in het minst uit eigenbelang), omdat Japan geen klassieke oudheid, begrepen als noodzakelijk voorstadium op het ware feodalisme, heeft gekend -, en dat door de aanhoudende klassestrijd zal uitmonden, wederom noodzakelijk vermits het patikalistische systeem haar eigen graf delft - überhaupt met haar eigen machines -, in de Universele Wereldrevolutie met als historisch culminatiepunt het (nakende) uur waarop onze kameraden, staande op de lijken van de heren bourgeois, de dictatuur van het proletariaat zullen uitroepen - uur waarnaar de Geschiedenis ijlings voortschrijdt." 

            Een rij verder, hoorde zij nu en dan een kreet weerklinken: "Hoera voor Engeland!"  En even later: "Hoera voor Italië!"  Zij begon te begrijpen dat de grote mensen zich voor het spel in verschillende ploegen hadden ingedeeld.  Vreemd was wel de uitroep: "Hoera voor het leger!", waarop de christenen ietwat geschrokken antwoorden: "Leve de christelijke wereldvrede!"  Het leek wel of deze laatste uitroep een ganse boekenkast uit een diepe slaap had gewekt, want weldra klonk het bulderend: "Lang lebe der Protestantischer Geist!"  Nu begon er pas echt beweging in de gemoederen te komen.  Hier en daar vielen er zelfs spontaan boeken van de planken - de doffe smakken volgden elkaar steeds sneller op.  Het meisje besloot de heren alleen te laten; zij wou hun plezier niet bederven.  Het was een enig spel, besloot zij, maar zij was er nog een beetje te jong voor.  Misschien later, als zij wat groter was.  En met een smak luider dan tien vallende boeken tegelijk, viel de zware eikenhouten bibliotheekdeur achter haar opnieuw in het slot.   

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende