De Gentse brandweer 1809-1950. Van gewapend pompier tot brandweerman in burger. (Malik Weyns)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

INLEIDING

 

         Wat doet de brandweer? Stel deze vraag aan de mensen in de straat en je krijgt steevast als antwoord: "Brand blussen." Dat is het stereotype beeld dat bij de mensen leeft: de brandweerman([1]) als heldhaftige 'ridder' die de vuurzee het hoofd biedt en bedwingt ([2]). Het is dan ook zijn meest spectaculaire taak. Ook ik ben opgegroeid met die idee en gefascineerd als ik was door het vuur leek een beroep als brandweerman mij als kind voorbestemd. Ik ben ondertussen m'n kinderdromen ontgroeid, maar koos toch opnieuw dit thema uit voor mijn thesisonderzoek. Bij het lezen van diverse geschiedeniswerken over allerhande brandweerkorpsen, o.a. de jubilea-uitgaven van de Gentse Brandweer ([3]), werd ik verrast door het uitgebreide gamma aan taken waarvoor de brandweer wordt ingeschakeld. Vooral de militaire geaardheid van heel wat brandweerorganisaties in de vorige eeuw intrigeerde mij. Daarom besloot ik dit op het eerste zicht vreemde aspect van de brandweer verder uit te diepen in mijn thesiswerk.

 

WERKHYPOTHESE

 

         Als uitgangspunt vertrek ik van volgende werkhypothese: het Gentse brandweerkorps was bij haar oprichting een militaire organisatie en evolueerde doorheen de voorbije twee eeuwen geleidelijk naar een burgerlijke instelling. De titel van mijn verhandeling moet in die zin worden geïnterpreteerd: in den beginne was het korpslid een 'gewapend pompier' (in feite een soldaat([4])), om na een jarenlange transformatie een 'brandweerman in burger' te worden. Dit geldt vooral figuurlijk, als mens onder de mensen, vanwege zijn vele taken die hem dichter bij de bevolking brengen ([5]), hoewel soms ook letterlijk, aangezien bijvoorbeeld een inspectie m.b.t. brandpreventie al eens in burgerkledij kan geschieden.

 

 

WERKDEFINITIE

 

         De voormelde werkhypothese roept meteen een belangrijke vraag op: wanneer spreekt men van een militaire organisatie? Dus wat zijn de karakteristieken ervan? Omdat ik noch in de Koninklijke Militaire School (leerstoel Geschiedenis) noch in het Documentatiecentrum van het Koninklijk Museum van het Leger en van Krijgsgeschiedenis te Brussel een bevredigend antwoord vond op deze vraag ([6]), stelde ik voor mijn studie een werkdefinitie op ([7]), met de naar mijn mening meest algemene kenmerken van een militaire organisatie:

 

                   1/ Takenpakket: een militaire organisatie moet waken   over de onafhankelijkheid en integriteit van het grond-gebied, de wet doen naleven en de orde handhaven ([8]).

 

                   2/ Discipline: een militaire organisatie kent een zeer stricte discipline, met tuchtstraffen bij overtreding (o.a.vrijheidsberoving), wat tot deserties kanleiden ([9]). Behalve blinde gehoorzaamheid is de mindere zijn meerdere ook respect verschuldigd, bijvoorbeeld doorhet brengen van de militaire groet. Om een scherp toezicht op de discipline te verwezenlijken wordt overgegaan tot kazernering van de manschappen.

 

                   3/ Hiërarchie: een militaire organisatie is opgebouwd uit een streng hiërarchische structuur met graden, met als centraal gegeven de idee: 'bevel is bevel'([10]).

                   4/ Uitrusting: de leden van een militaire organisatie dragen allen hetzelfde uniform, met enkelevariaties naargelang hun specialisatie, en kentekens diehun plaats op de hiërarchische ladder specifiëren.Bovendien beschikken zij over wapens en hebben zij het recht deze te gebruiken bij de uitoefening van hun taak.

 

         Als werkdefinitie geldt dan dat van een militaire organisatie sprake is als zij deze 4 fundamentele kenmerken in zich verenigt. Het is nu de bedoeling om deze werkdefinitie te toetsen aan de reële historische situatie van het Gentse brandweerkorps, om op die wijze de antwoorden op volgende vragen te ontdekken: Was het Gentse brandweerkorps bij haar oprichting inderdaad een militaire organisatie? En is dit nu nog het geval? Zoniet, wanneer greep de kentering plaats? Wat waren de achterliggende oorzaken hiervan? Hoe ervaarden de leden van het korps dit en hoe reageerden zij hierop?

 

         Het opgesplitste onderzoek van de verschillende kenmerken van de werkdefinitie brengt heel wat vragen met zich mee:

 

         1/ Voor het kenmerk 'Takenpakket' is het noodzakelijk om het geheel aan taken van het Gentse brandweerkorps onder de loep te nemen. Dus wat waren de verschillende taken? Waarom kreeg de Gentse brandweer deze toegewezen? Hoe vervulde zij deze taken? Hoe en waarom evolueerde dit takenpakket?

 

         2/ Wat de 'Discipline' betreft: Hoe uitte zich deze discipline? Zaten er bijvoorbeeld al disciplinaire maatregelen in de aanwervingsvoorwaarden vervat? Hoe was de sfeer in het korps? Wat waren de verschillende straffen? Hoe werden ze door de manschappen ervaren? Wie gaf de straffen? In welke mate waren deze straffen doeltreffend? In welke mate heerste er daadwerkelijk discipline in het korps? Wanneer werd men ontslagen? Waarom deserteerde men? En hoe vaak deed dit fenomeen zich voor? Kon men daarna nog terug in dienst komen? In welke mate drukte de bevelhebber zijn stempel op het brandweerkorps?

 

         3/ De 'Hiërarchie' is vrij complex: naast een studie van de samenstelling van het korps, dus van de verschillende graden die toen bestonden en de evolutie die zich op dit vlak manifesteerde, moet er ook aandacht worden besteed aan de verschillende verantwoordelijkheden (wat de interne werking van het korps kan overstijgen). Daarom is het nodig een antwoord op volgende vragen te vinden: Welke differentiatie in graden kende men? Hoe evolueerde dit en waarom? In welke mate komt dit overeen met de graden in het leger? Ook een vergelijking met het buitenland kan hier verhelderend werken. Bij wie lag de eindverantwoordelijkheid voor de werking van het korps, de aankoop van nieuw materieel, de aanwerving, enz.? Wie had er nog allemaal deel aan de uiteindelijke beslissingen? Hoe evolueerde dit en waarom?

 

         4/ Tenslotte rest mij nog de 'Uitrusting': Waaruit be-stond de uitrusting van de Gentse brandweerman? Van waar kwam dit? Droeg hij specifieke kentekens m.b.t. zijn graad of de brandweer? Beschikte hij ook over wapens en waarom? Om welke wapens ging het? Wanneer mochten deze wapens worden gebruikt? Wie leverde deze wapens en de munitie?

 

         In de opeenvolgende hoofdstukken, zullen deze vragen telkens in het begin verder worden uitgespit en gepreciseerd. Een kort overzicht van de opbouw van dit werk is hier vermoedelijk wel op zijn plaats:

 

 

STRUCTUUR VAN DE VERHANDELING/TIJDSAFBAKENING

 

         Vooraleer tot de kern van de studie door te dringen geef ik onder de titel "Aanloop: wat vooraf ging, in een notendop" een korte voorgeschiedenis van het Gentse beroepskorps dat in 1809 werd opgericht, met ook wat nadere uitleg over deze oprichting en de vele data die circuleren m.b.t. deze start.

 

         In een eerste deel wijd ik me dan volledig aan de theorie van het onderwerp: de vele reglementen van het korps worden ontleed en met elkaar geconfronteerd. Dit om de scharniermomenten te kunnen vaststellen en een blauwdruk te creëren om de bevindingen uit het tweede deel (de praktijk) aan te toetsen.

 

         Het tweede deel omvat de praktijk van de al dan niet 'militaire organisatie' van het Gentse brandweerkorps. In vier hoofdstukken worden de vier verschillende kenmerken uit de werkdefinitie onderzocht. Elk hoofdstuk kent eenzelfde opbouw: een korte inleiding met de gehanteerde onderzoeksvragen, dan het middenstuk waarbij het gefocuste kenmerk tegen de historische achtergrond wordt geplaatst, om te eindigen met een tussentijds besluit.

 

         Na beide delen wordt dan het algemene besluit getrokken, gevolgd door een 'Uitloop', waarin kort ook de voorbije 50 jaar even aan bod komen. Op die wijze kunnen de gevonden resultaten worden geconfronteerd met deze recente periode, om al enigszins te polsen of de ontdekte evolutie zich voortzet of eerder een radicale ommezwaai vertoont. Wat dan een aanzet kan zijn voor een volgende studie. Ik heb mezelf immers een streng afgebakende periode opgelegd: van 1809 tot 1950. De begindatum die samenvalt met de oprichting van het Gentse brandweerkorps kan men min of meer vanzelfsprekend noemen, voor de einddatum gaat dit al minder op: waarom niet tot heden? Ik besloot doelbewust op te houden bij de Tweede Wereldoorlog en haar uitlopers (tot 1950), omdat de meer recente periode nog te gevoelig ligt bij de betrokkenen, wat mijn onderzoek zou hinderen of misschien zelfs onmogelijk maken ([11]). Toch kon ik het niet nalaten toch al een vluchtige blik te werpen op die voorbije 50 jaar.

 

DE BRONNEN

 

         Tot slot nog een woordje over de bezochte archieven en bibliotheken en de waarde van de verschillende boeken en bronnen waar ik gebruik van maakte. Voor mijn gehele onderzoekswerk heb ik dankbaar gebruik gemaakt van de drie geschiedkundige studies die eerder over de Gentse Brandweer zijn gemaakt ([12]). Zij maakten in de eerste plaats een vlotte en heldere kennismaking met het onderwerp mogelijk. Maar verder hebben zij mij in feite vanaf het begin tot het einde, dus zowel tijdens het bronnenonderzoek als tijdens de verwerking van de gevonden informatie, steeds als een nuttige 'wegenkaart' gediend. Het boek onder redactie van F.Van Tyghem is het meest wetenschappelijke werk van de drie en is zeer duidelijk gestructureerd, de twee andere werken (Gentse Brandweer en M.Sturtewagen) zijn meer anekdotisch van aard, wat een sfeerbeeld geeft van deze historische periode. Het werk van M.Sturtewagen is de meest uitgebreide, en stipt daardoor elementen aan die in de andere studies ontbreken. Het gebrek aan enige bronvermelding maakt het echter niet gemakkelijk de aangehaalde feiten na te gaan. Vandaar dat de drie studies elkaar goed aanvulden en in combinatie een zeer praktische handleiding bleken.

 

         Voor het het eerste deel van mijn onderzoek m.b.t. de reglementen vond ik al het nodige in het Stadsarchief van Gent. Voorheen had ik ook al de verzamelreeksen met wetten en keizerlijke of koninklijke besluiten geraadpleegd, doch daarin trof ik slechts zeer summiere informatie aan (nl. enkel de vermelding dat een bepaalde wet werd goedgekeurd, zonder de inhoudelijke weergave ervan). In het Stadsarchief daarentegen vond ik een reeks met de bundeling van alle gemeenteraadsverslagen ([13]), zodat ik niet enkel de verschillende reglementen bekwam maar ook uitleg over de ontstaansgeschiedenis en gebeurtenissen eromheen. Voor wat de eerste helft van de 19e eeuw betreft kon ik gebruik maken van een doos met briefwisseling i.v.m. de vroegste reglementen, met de voorschriften zelf ook in bijlage ([14]). Ook hier weer gaven de betrokken brieven heel wat nuttige toelichtingen bij de reglementen. De meest relevante verordeningen heb ik achterin de bijlagen opgenomen.

 

         In het tweede deel ging ik dan op zoek naar bronnen die mij iets konden bijleren over de historische realiteit van het Gentse brandweerkorps, dus de praktijk van het vooropgestelde theoretische ideaalbeeld.

 

         Het 'Takenpakket' (hoofdstuk 1) vereiste een brede studie van de historische context, vooral toegespitst op de lokale geschiedenis, maar toch ook met het nationale en internationale kader eromheen. Daarom verzamelde ik geschiedeniswerken uit de Gentse stadsbibliotheek, de universiteitsbibliotheken van Gent en Leuven, maar vond uiteindelijk de boeiendste werken in het Documentatiecentrum van het Koninklijk Museum van het Leger en van Krijgsgeschiedenis te Brussel. De boeken van N.Destanberg en J.Dhondt leverden ook specifieke informatie m.b.t. de aktiviteiten van de pompiers op ([15]). Van een uitgebreide documentatie over het optreden van het Gentse brandweerkorps tijdens en net na de Belgische revolutie, werd ik rijkelijk voorzien door R.Van Aerde in de Ghendtsche Tijdinghen ([16]), en ook door de toenmalige commandant L.Van de Poele zelf ([17]). De bronnen voor de tweede helft van de 19e eeuw waren vrij schaars voor dit aspect, en de Frans-Duitse oorlog in 1870 bleek uiteindelijk niet zoveel impact te hebben gehad op het stadsgebeuren zoals oorspronkelijk gedacht ([18]). Voor de studie van de eerste helft van de 20e eeuw steunde ik dan hoofdzakelijk op de goed gestoffeerde briefwisseling van de opeenvolgende brandweercommandanten ([19]).

 

         Voor het kenmerk 'Discipline' (hoofdstuk 2) had ik ruimschoots genoeg aan 3 reeksen bronnen, die ik verdeeld aantrof over het Stadsarchief en het Brandweerarchief ([20]): strafbladen en -registers, briefwisseling (i.v.m. ontslagen en interne conflicten) en het immatriculatieregister, dat werd opgesteld door M.Polfliet a.h.v. de personeelsdossiers. Dankzij deze primaire bronnen zat ik met mijn neus op de historische realiteit en werd dus niet gehinderd door de persoonlijke interpretatie van een andere auteur, die anderzijds natuurlijk wel een andere en verhelderende invalshoek kan bieden. Bij de briefwisseling moest ik rekening houden met het feit dat deze hoofdzakelijk de visie weergaf van de commandant (hoewel sporadisch, maar dan wel onrechtstreeks, ook de andere zijde aan het woord werd gelaten). Het voorkomen en de aard van de conflicten op zich maakten echter ook al heel wat duidelijk.

 

         Zowel bij de 'Hiërarchie' (hoofdstuk 3) als de 'Uitrusting' (hoofdstuk 4) moest ik voor een deel van het onderzoekswerk overgaan tot het bijeensprokkelen van vele summiere gegevens uit de meest verscheiden bronnen en boeken. Voor het derde hoofdstuk maakte ik verder voornamelijk gebruik van de briefwisseling om de evolutie in de samenstelling en hiërarchische graden van het korps te achterhalen ([21]). Voor het onderdeel 'wapens' van het vierde hoofdstuk vond ik mijn gading in het Stadsarchief, waar in één doos alle briefwisseling omtrent dit onderwerp werd samengebracht ([22]). Behalve een uitgebreide correspondentie trof ik er ook foto's van de diverse geweer-types en specifieke reglementboekjes in aan.

 

         Om documentatie omtrent de laatste 50 jaar te vinden moest ik niet lang zoeken: ik werd er onder bedolven. Maar aangezien dit buiten mijn eigenlijke onderzoeksveld viel heb ik voor dit stukje een zeer strenge selectie doorgevoerd, omdat ik het belangrijker vond bepaalde algemene evoluties aan te stippen, dan echt al iets te gaan uitspitten. Ik maakte dan ook vooral gebruik van mondelinge bronnen. Hier gaf ik er dus wel de voorkeur aan om de subjectieve interpretaties en visies van personen die het historische gebeuren van nabij beleefden met elkaar te confronteren, om daaruit al enkele algemene ontwikkelingen te induceren.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1]: In mijn thesis heb ik het enkel over brandweer'mannen', ook al zijn er ook vrouwen in dit beroep terug te vinden, maar echter niet bij de Gentse Brandweer. Dit korps is op dit vlak echter geen buitenbeentje: het aandeel van de vrouwen in de brandweerkorpsen in Oost-Vlaanderen bedroeg in 1996 amper 1 procent (op een totaal van 3157 brandweerlieden), waarvan dan nog slechts 1 op 6 daadwerkelijk aktief was in de brandbestrijding (de overigen verzekerden ambulancediensten). Gegevens uit: H.Balthazar, De zonen en dochters van Prometheus, Gent, Provincie Oost-Vlaanderen, 1996, p.3.

[2]: Dit valt op in documentaires, zoals "Firefighters" (BBC 1, 4/6/97), waar enkel aan dit aspect van het brandweerwezen aandacht wordt besteed. Maar ook bij historische werken over de brandweer prijkt meestal een 'vurige' foto op de omslag, of richt zelfs de titel zich op deze meest spectaculaire taak van de brandweerman, zoals volgende voorbeelden duidelijk illustreren: "Deux mille ans de lutte contre l'incendie" (Anoniem, in: Gavroche (F), 1986, 30), "Die brand moet uit" (A.C.Broeshart, Amsterdam, 1989), "Courage high: a history of firefighting in London" (S.Holloway, Londen, 1992), "A duty done: the history of fire-fighting in Staffordshire" (J.Powner, Stafford, 1987), "Dennis Smith's history of firefighting in America" (D.Smith, s.l., [1978]), "Fire fighting in America" (A.H.Tamarin, New York, 1970), "Van water en vuur" (R.Van Mele, Assenede, 1991), "In vuur en vlam" (G.J.Verburg, Haarlem, 1967), "Firefighter! The drama and humour of a dangerous profession" (N.Wallington, Exeter, 1992). In elk geval heb ik geen werk gevonden waar in die mate de nadruk werd gelegd op een andere taak van de brandweer, met uitzondering van de taak van gewapend ordehandhaver (haar andere 'spectaculaire' taak in de 19eE).

[3]:   * GENTSE BRANDWEER, 175 jaar Gentse brandweer (1805-1980), Gent, Stad Gent, [1980],

     84p.(ill.).

     * F.VAN TYGHEM [red.], J.VANNIEUWENHUYSE, L.FRANCOIS, e.a., De Gentse Brand-

     weer, 100 jaar in de Academiestraat, Gent, Snoeck-Decaju & Zoon, 1993, 144p.(ill.).

[4]: Verschillende elementen wijzen ook in die richting: zo vindt men in het Koninklijk Museum van het Leger en van Krijgsgeschiedenis bij de sectie 'Burgerwacht' ook een toonkast met brandweeruniformen terug uit de periode van rond de voorbije eeuwwisseling. Bovendien trof ik in het zakenregister van de Bibliographie d'histoire militaire belge des origines au 1e aout 1914 (Brussel, Koninklijk Legermuseum, 1972, 674p.) ook het trefwoord 'pompier' aan met een verwijzing naar 4 werken met als onderwerp een gewapend brandweerkorps, o.a. het boek: A.J.Alvin, Création d'une compagnie de pompiers casernée et militairement organisée, projet élaboré par le colonel Alvin et présenté au collège écheval (de Liège) par M.Neuville, bourgmestre, Luik, 1861, 201p.

[5]: Deze 'toenadering' gebeurt ook door het inrichten van allerhande kampioenschappen waarop de bevolking de brandweerhelden in levende lijve en in een ontspannen sfeer kan komen bewonderen (zie hiervoor de documentaire "Belgian Firefighters Survival Championship '96"; videocassette Gentse Brandweer, 1996, 15').

[6]: Het enige zinnige antwoord dat ik ooit kreeg was dat pas van een militaire organisatie sprake kon zijn als dit onder het Ministerie van Oorlog/Landsverdediging ressorteerde, waardoor echter ook de Burgerwacht uit de boot viel (dat immers in vredestijd afhing van de Minister van Binnenlandse Zaken), nochtans uitdrukkelijk vermeld als "het tweede luik van ons leger" (CHDK, Geschiedenis van het Belgisch Leger (deel 1: 1830-1919), [Brussel], Andre Grisard, 1982, p.46). Het is dus duidelijk dat de Burgerwacht als een 'militaire organisatie' mag worden beschouwd.

Ook een zorgvuldige dissectie van de Bibliographie d'histoire militaire belge des origines au 1er aout 1914 (Brussel, Koninklijk Legermuseum, 1972, 674p.) leverde niets op.

[7]:   Ik maakte hierbij o.a. gebruik van: GENERALE STAF, DIVISIE PERSONEEL, Tuchtreglement

     van het leger, 1991, losbl.

[8]: Dit waren ook de taken van de Burgerwacht (CHDK, loc.cit.).

[9]: Aangezien de discipline een moeilijk meetbaar gegeven is (de inhoud van een begrip als 'zeer streng' varieert sterk van persoon tot persoon), moet er ook gezocht worden naar indirecte aanwijzingen voor de sfeer in het korps en hoe de tucht en de straffen door de manschappen zelf werden ervaren. Het fenomeen van 'deserties' lijkt mij hiervoor een geschikte graadmeter, omdat het ook meteen associaties oproept met het leger.

[10]: Dit aspect van blinde gehoorzaamheid hoort in de eerste plaats thuis onder het kenmerk 'discipline', maar kan ook gehanteerd worden om een nuance-verschil aan te geven in de soorten hiërarchieën (dit is immers geen zuiver militair gegeven). Ik zal in mijn studie een onderscheid maken tussen een militaire of dictatoriale hiërarchie en een burgerlijke of democratische hiërarchie. De eerste houdt in dat elk bevel van een meerdere onmiddellijk en zonder aarzeling wordt uitgevoerd, dus ook zonder erbij na te denken. De tweede categorie van hiërarchie houdt in dat men wel degelijk het 'bevel' (in dit geval beter: 'opdracht') kan evalueren en indien het als onredelijk of onlogisch wordt bevonden, kan men met de meerdere in discussie treden. Deze laatste categorie laat ook ruimte voor eigen initiatieven en voorstellen, zodat ook de 'opdracht' voor interpretatie vatbaar is (binnen bepaalde grenzen).

[11]:   Dit voelde ik enkele keren aan bij de interviews die ik afnam. Zelfs de collaboratie tijdens de

     Tweede Wereldoorlog bleek voor sommigen nog in een taboe-sfeer te hangen.

[12]:   * GENTSE BRANDWEER, op.cit.

     * M.STURTEWAGEN, Geschiedenis door de eeuwen heen over het Gentse brandweerkorps,

     [1967], 95p.

     * F.VAN TYGHEM [red.], J.VANNIEUWENHUYSE, L.FRANCOIS, e.a., op.cit.

[13]: STAD GENT, Gemeentebulletin/Gemeenteblad, Gent.

[14]: SAG, Reeks N, 1/1-2.

[15]:   * N.DESTANBERG, Gent sedert 1831: voornaamste gebeurtenissen, eerste reeks: 1831-1840,

     Gent, Boekhandel J.Vuyhsteke, 1903, 284p.

     * J.DHONDT, Woelingen te Gent in 1848, Gent, s.n., 1948.

[16]:   * R.VAN AERDE, De Gentse pompiers redden de Belgische onafhankelijkheid, in: Ghendtsche

     Tijdinghen, Jrg.10 (1981), nr.2, pp.88-112(ill.).

     * id., De omwenteling van 1830 te Gent (Dagverhaal), in: Ghendtsche Tijdinghen, Jrg.9 (1980),

     nr.3, pp.123-150.

[17]: SAG, Reeks N, 22/1 (briefwisseling 1810-1858).

[18]: M.STEELS, Gent in 1870, in: Ghendtsche Tijdinghen, Jrg.9 (1980), nr.4, pp.182-221.

[19]: AGB, Briefwisseling, 1893-1950.

[20]:   * AGB, Briefwisseling, 1893-1950; Personeelsdossiers, 1895-1950.

     * AGB, Immatriculatieregister, 1895-heden (opgesteld door M.Polfliet).

     * SAG, Reeks N, 11/2 (strafboeken, 1814-1870).

     * SAG, Reeks N, 9/1 (briefwisseling i.v.m. ontslagen, 1810-1885).

[21]: AGB, Briefwisseling, 1893-1950.

[22]: SAG, Reeks N, 18/1-2 (briefwisseling i.v.m. wapens en munitie, 1815-1909).