Het Klooster van Boudelo 1700-1800 (Yves Beaurain)
|
HOOFDSTUK
I:
OMKADERING VAN HET ONDERWERP
1.
KORTE
GESCHIEDENIS VAN DE ABDIJ VAN
BOUDELO
Vooraleer de echte onderzoeksresultaten te bespreken, toch even een kort overzicht van de geschiedenis van de abdij van Boudelo. Het was niet de bedoeling een uitgebreide historie van de abdij neer te schrijven. Dit is al voldoende gebeurd in voorgaande publicaties. We hebben ons op deze werken gebaseerd om de belangrijkste data in de geschiedenis van de gemeenschap weer te geven. Deze data kunnen dan dienen als oriëntatiepunt tijdens het verdere verloop van deze verhandeling.
De
geschiedenis van de abdij kan men opsplitsen in drie periodes. De eerste periode
loopt van 1197 tot 1578, de tweede periode van 1578 tot 1584 en de derde periode
van 1584 en 1796.
De
eerste periode vat aan met de stichting van de abdij in 1197. In dat jaar
verliet een monnik de Sint-Pietersabdij te Gent en begaf zich op weg naar het
Land van Waas[1]. Boudewijn van Boekel,
want zo heette deze benedictijnenmonnik, trok zich terug in Boudelo, een plaats
gelegen in het latere Klein-Sinaai[2].
Boudelo werd als plaats waarschijnlijk niet toevallig gekozen. Opgravingen
hebben aangetoond dat de bewoning tot ver in de prehistorie teruggaat[3].
Bovendien lag Boudelo in de nabijheid van een belangrijke weg van Gent naar
Antwerpen en zorgde een net van waterwegen voor verbindingen met Gent en Hulst.
De uitgekozen vestigingsplaats was met andere woorden bijzonder gunstig gelegen.
Het is onduidelijk of Boudewijn alleen is vertrokken of dat hij samen met een
aantal andere broeders de Sint-Pietersabdij heeft verlaten. In ieder geval was
het zo dat hij na een tweetal jaar niet meer alleen in Boudelo verbleef[4].
De kleine groep geestesverwanten die er nu verbleven vormden de kiem waaruit
enkele jaren later de Onze-Lieve-Vrouwabdij van Boudelo zou groeien. De reden
waarom Boudewijn van Boekel de Sint-Pietersabdij verliet, moet waarschijnlijk
gezocht worden in de problemen die de abdij kende op het einde van de 12de
eeuw[5].
De
erkenning en officialisering van de gemeenschap kwam er aan het begin van de 13de
eeuw. In 1200 vaardigde graaf Boudewijn IX een oorkonde uit waardoor Boudewijn
van Boekel en zijn volgelingen o.a. een molen, 30 bunder akkerland en
vrijstelling van tienden in en rond Boudelo verkregen[6].
In 1203 verleende de bisschop van Doornik zijn kerkelijke goedkeuring aan het
inrichten van een klooster te Boudelo en in december van het zelfde jaar
plaatste paus Innocentius III de gemeenschap onder zijn bescherming[7].
In 1204 werd de gemeenschap door de graaf officieel tot abdij verheven[8].
In een oorkonde van 1213 wordt voor het eerst van Boudelo melding gemaakt als
een abdij[9].
Een ander belangrijk moment in de vroege geschiedenis van de abdij, is de overgang van benedictijnenabdij naar cisterciënzerabdij. Aanvankelijk werd deze overgang geweigerd door Boudewijn van Boekel, maar een tiental jaar na diens dood werd de abdij in 1215 geïncorporeerd in de orde van Cîteaux[10]. De abdij van Clairvaux nam de voogdij over Boudelo op zich en stuurde enkele monniken om de nog jonge abdij te helpen organiseren[11]. De abdij van Boudelo schijnt het in deze periode echter zeer moeilijk te hebben gehad, aangezien de monniken van Clairvaux aan hun abt vroegen te mogen terugkeren. Als reden voerden ze de armzalige levensomstandigheden in de abdij aan. De voogdij werd daarop toevertrouwd aan de abdij van Cambron. De moeizame start van de abdij leidde er zelfs toe dat paus Innocentius IV in 1247 een oproep deed aan de gelovigen van de bisdommen Doornik, Kamerijk en Utrecht om door middel van aalmoezen de abdij te ondersteunen[12]. De toestand zou echter verbeteren naar het einde van de 13de eeuw, getuige de aankoop van gronden door de abdij ter waarde van meer dan duizend pond.
De
abdij kende na een moeilijke start ook een woelig bestaan in deze eerste periode.
Ze werd het slachtoffer van zowel mens als natuur. Omdat de abdij bij conflicten
tussen de graaf en de steden steeds de kant van de graven koos, is zij vaak het
onderwerp geweest van de vernielzucht van opstandige Gentenaars. Tweemaal na
elkaar, in 1381 en 1382, werd de abdij door Gentenaars verwoest[13].
De abdij werd gerestaureerd in de eerste jaren van de 15de eeuw, maar
zou enkele decennia later betrokken raken in het conflict tussen Filips de Goede
en de stad Gent. Het leidde ertoe dat de abdijgebouwen in 1452 voor de derde
keer werden verwoest door oproerige Gentse burgers. Opnieuw zou de abdij worden
hersteld en in 1460 waren de gebouwen gerenoveerd. Het begin van de 16de
eeuw bracht voor de abdij problemen van een andere aard, meer bepaald financiële
problemen. De oorzaken waren tweeledig. Enerzijds werden grote delen van het
grondbezit van de abdij getroffen door overstromingen, wat leidde tot
inkomstenverlies. Anderzijds weigerden verschillende schuldenaars hun schulden
te betalen, zodat de abdij verwikkeld raakte in verscheidene langlopende en dure
processen. Aan dit laatste probleem werd een einde gemaakt door Filips de Schone,
die de weerspannige schuldenaars beval hun schuld af te lossen. In 1570 kreeg de
gemeenschap van Boudelo dan te maken met natuurkrachten, want de bliksem sloeg
in op de toren van de kerk, met een brand als gevolg die de toren in vlammen
deed opgaan[14].
Al
het voorgaande werd echter overschaduwd door de gebeurtenissen in de tweede
helft van de 16de eeuw, die het einde betekenden van het verblijf van
de gemeenschap in Klein-Sinaai. Op 8 augustus 1578 viel de abdij namelijk ten
prooi aan Gentse Calvinisten, die de abdij in beslag namen en de monniken
verjaagden[15]. De gebouwen werden
openbaar verkocht en gedeeltelijk afgebroken. De kloosterbroeders van hun kant
trokken naar het veilige Keulen en zouden nooit meer terugkeren naar hun
oorspronkelijke vestigingsplaats.
De
korte periode 1578-1584 betekende een keerpunt in de geschiedenis van de
gemeenschap. Gedurende 6 jaar zouden de broeders in het buitenland verblijven[16].
Nadat Alexander Farnese Gent en het Land van Waas had heroverd op de
protestanten, keerden ze in 1584 terug. Ondertussen hadden ze wel de verkochte
gebouwen weten terug te kopen. Bij hun terugkomst gingen ze echter niet over tot
de heropbouw van de abdij, maar besloten ze om definitief uit te wijken naar een
van hun refugiehuizen[17].
De keuze viel op Gent, waar de kloosterlingen al sedert 1259 een refugie hadden
uitgebouwd in de schaduw van de Sint-Jakobskerk. Bovendien was dit refugiehuis
niet geplunderd door de Calvinisten. Ze zouden nooit meer terugkeren naar hun
oorspronkelijke verblijfplaats te Klein-Sinaai. De abdijgebouwen in Klein-Sinaai
zouden enkel nog gebruikt worden als toeleveringsplaats van bouwmateriaal.
1584
vormt dus het begin van de derde periode in de geschiedenis van de abdij van
Boudelo. Een geschiedenis die zich voortaan vanuit Gent zou laten schrijven. In
1602 werd het refugiehuis met goedkeuring van de Sint-Pietersabdij als klooster
erkend[18].
Het klooster werd gedurende de laatste twee eeuwen van haar bestaan steeds
welvarender en de rijkdom werd vooral ten dienste gesteld van de culturele
uitbouw en uitstraling van het convent[19].
Er werd een kerk gebouwd (voltooid in 1616) evenals een klooster met dormitorium
en pandgang. Het klooster werd eveneens voltooid in de 17de eeuw. In
de jaren 1630 werd ook begonnen met de bouw van een nieuw abtshuis. Kerk,
klooster en abtshuis werden in de loop der jaren steeds verder uitgebouwd als
weerspiegeling van de rijkdom van het klooster. De welvaart van het convent
uitte zich niet alleen in het optrekken en voortdurend verbouwen van deze
gebouwen, maar ook in de aankoop van kunstwerken. Gedurende de 17de
en 18de eeuw werden er talrijke wandtapijten, schilderijen, beelden
en dergelijke aangekocht die dienden om de kloostergebouwen te verfraaien[20].
De kerk werd voorzien van een orgel en een beiaard en samen met de kerk werd het
klooster voorzien van talrijke brandglasramen. De gebouwen werden zo almaar
luxueuzer aangekleed en de monniken, met hun abt als exponent, gingen steeds
wereldlijker leven. Ze trachtten wel stap voor stap hun grondbezit in de Gentse
Waterwijk, waar de gebouwen gelegen waren, uit te breiden. In de loop der jaren
werden de aanpalende percelen allemaal aangekocht. Hoewel de aandacht van de
monniken zich vooral concentreerde op de Gentse bezittingen werd in 1660 nog het
Boudelohof opgetrokken, vlak bij de overblijfselen van de abdij in Klein-Sinaai[21].
Deze derde en laatste periode kende een veel voorspoediger verloop dan de twee voorgaande. Toch zou deze periode het einde van de cisterciënzergemeenschap beleven. Het waren de Fransen die de ondergang brachten. Nadat de Fransen de oorlog tegen de Oostenrijkers definitief hadden gewonnen, legden ze begin 1795 de abdij een oorlogsbelasting op van 800 000 pond[22]. Een enorm bedrag, dat de abdij probeerde bijeen te garen door de verkoop van onroerende goederen te organiseren. Een jaar later werden de kloosterbroeders onderworpen aan een nieuwe belasting, een ‘geforceerde lening’, die deze keer een dikke 200 000 pond bedroeg. De abdij kon onmogelijk aan beide belastingen voldoen en de Franse republikeinen bezetten daarop de gebouwen. De gemeenschap zou opgeheven worden in september 1796[23]. De kloosterbroeders werden uit de gebouwen gezet en de inboedel en de bezittingen van de abdij werden in beslag genomen en verkocht. De gebouwen werden gerecupereerd. De kerk deed eerst dienst als Tempel van de Rede en theater voor republikeinse feesten[24]. Later werd de kerk gebruikt als departementsbibliotheek (Bibliothèque Départementale). Een deel van de kloostergebouwen werd gebruikt als school (École Centrale d’ enseignement moyen du Département de l’ Escaut), terwijl een aantal andere gebouwen werden afgebroken (onder andere de brouwerij en de bakkerij). Op deze manier werd de voormalige abdij van Boudelo onttrokken aan haar monastieke leven en opgenomen in het wereldlijke leven. De gevluchte monniken stierven verspreid over Europa.
Tot
slot nog twee opmerkingen.
Ten eerste is uit de hierboven kort weergegeven geschiedenis van Boudelo duidelijk geworden dat de abdij van Boudelo in de door ons behandelde tijdsperiode (zijnde de zeventiende en achttiende eeuw) eigenlijk geen abdij meer was. De verwoesting in 1578 betekende de feitelijke vernietiging van de abdij. De gemeenschap van monniken zou in 1602 enkel nog erkend worden als klooster en niet meer als abdij. Vandaar dat wij er in deze licentiaatsverhandeling de voorkeur aan geven te schrijven over het klooster van Boudelo daar waar het de zeventiende en de achttiende eeuw betreft.
Ten
tweede een woordje over de schrijfwijze van Boudelo.
In de literatuur komen er een aantal verschillende schrijfwijzen voor, waarbij
het in de eerste plaats gaat om de spelling met ou of au. Wij opteren voor
de schrijfwijze met ou en volgen
hierin de Oudheidkundige Kring van het Land van Waas[25].
De Annalen gebruiken ook steeds de spelling Boudelo
en baseren zich hiervoor op de bevindingen van M. Gysseling. Ten eerste is de
spelling met ou ouder dan de spelling
met au[26]
en ten tweede weerspiegelt de spelling met au
zeer waarschijnlijk het dialect uit het Waasland. Wij halen hierbij M. Gysseling
aan zoals die geciteerd werd in de Annalen van de Oudheidkundige Kring van het
Land van Waas : “…De spelling Baudeloo
berust inderdaad op de dialectische overgang ou naar
au. Omdat het beter is voor de spelling van alle plaatsnamen in het gehele
Nederlandse taalgebied één enkele norm aan te leggen, namelijk die van de
huidige Nederlandse spelling, schrijft men best Boudelo.
Genormaliseerde algemeen Nederlandse spelling en fonetische notering van de
dialectische uitspraak zijn twee verschillende dingen…”. Daarom
gebruiken ook wij de spelling Boudelo.
Afbeelding
1 : wapenschild van Boudelo[27]
|
[1] G. HENDRIX, “Acht eeuwen Boudelo”, in : Annalen van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, deel 100, Sint-Niklaas, Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, 1997, p. 179.
[2] Vanuit toponymisch oogpunt betekent Boudelo zoveel als : onvruchtbaar klein bos op hooggelegen zandrug. A. DE BELIE, De Boudelo-abdij archeologisch onderzocht (de opgravingen vanaf 1971 tot 1986 op het terrein van de verdwenen abdij te Klein-Sinaai, Stekene), Belsele, Culturele Kring Boudelo, 1997, p. 2 en M. GYSSELING, Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (voor 1226). Deel I (A-M), Brussel, Belgisch Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek, 1960, p. 171.
[3] G. ASAERT, Het archief van de abdij van Boudelo te Sinaai-Waas en te Gent. Deel I – inventaris, Gent, Algemeen Rijksarchief, 1976, p. 5.
[4]
U. BERLIERE, “Baudouin de Boucle et les origines de l’ abbaye de Baudelo”,
in : Revue Bénédictine, dl. 9, Maredsous, Abbaye de Maredsous,
1892, p. 309.
[5]
G. HENDRIX, art. cit., p. 179.
[6]
G. ASAERT, “Abbaye de Baudelo à Sinaai-Waes puis à Gand”, in : Monasticon
Belge, tome VII, Province de Flandre Orientale, Troisième Volume, Liège,
Centre National de Recherches d’ Histoire Réligieux, 1980, p. 250.
[7] P.F. VYNCKE, Geschiedkundige
schets der abdij van Baudelo, Gent, Vyncke, 1921, p. 18.
[8] P. PAS, De Wase en Gentse Boudelo-abdij. Van paleis in de moerassen tot eiland in de Waterwijk, Belsele, Culturele Kring Boudelo, 1998, p. 3.
[9]
G. ASAERT, “Abbaye de Baudelo…”, p. 250.
[10]
P. GROSJEAN, “Vie de Baudouin de Boucle”, in : Analecta Bollandiana,
dl. 70, Bruxelles, Sociétés des Bollandistes, 1952, p. 182 en p. 190.
[11] P. PAS, op. cit., p. 5.
[12] P. PAS, op. cit., p. 10.
[13] F. DE POTTER EN J. BROECKAERT, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, derde reeks, arrondissement Sint-Nicolas, derde deel (Sinaai), Gent, C. Annoot-Braeckman, 1877-1879, p. 60 e.v.
[14] F. DE POTTER EN J. BROECKAERT, op. cit., p. 66.
[15] A. DE BELIE, op. cit., p. 3.
[16] F. DE POTTER EN J. BROECKAERT, op. cit., p. 68.
[17] A. DE BELIE, op. cit., p. 3.
[18]
G. HENDRIX, art. cit., p. 184.
[19]
P. PAS, op. cit., p. 56 e.v.
[20] F. DE POTTER EN J. BROECKAERT, op. cit., p. 75 e.v.
[21] P. PAS, op. cit., p. 69.
[22] F. DE POTTER EN J. BROECKAERT, op. cit., p. 81.
[23] P. PAS, op. cit., p. 106.
[24] P. PAS, op. cit., p. 108 e.v.
[25] M. DEWULF, “ Reakties van lezers. I : waarom de spelling Boudelo?”, in : Annalen van de Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, deel 76, Sint-Niklaas, Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, 1973, pp. 305-306.
[26] M. GYSSELING, op. cit., p. 171.
[27] P.F. VYNCKE, op. cit., pagina tussen p. 62 en p. 63.