Met de moedermelk ingezogen of met de paplepel ingegeven. Een onderzoek naar de houding tegenover borstvoeding in België tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw. (Anneleen Jachowicz)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

INLEIDING

 

Het doel van deze verhandeling is de houding tegenover borstvoeding in de eerste helft van de twintigste eeuw te schetsen. Met deze scriptie behandelen we een onderwerp dat ook nu nog de aandacht trekt van verschillende partijen.

Vandaag de dag staat elke aanstaande moeder voor de keuze tussen het geven van borstvoeding of  het opteren voor moedermelk vervangende flesvoeding. De kwaliteit van dit laatste staat niet meer ter discussie, maar toch duikt de vraag omtrent een verantwoorde keuze terug op.

Tot voor enkele jaren bood menig kraamverpleegster weinig weerstand als een jonge moeder opteerde voor het geven van flesvoeding. Aan de basis van deze houding lagen ondermeer gemakzucht en commerciële doeleinden. Enerzijds was het voor de verpleegsters en dokters minder tijdrovend de moeder een flesje in de hand te duwen in plaats van haar geduldig te helpen om de baby goed aan te leggen. Uiteraard zien ook moeders vaak het gemak van flesvoeding in, je bent minder aan je kindje gebonden en verliest dus je mobiliteit veel minder. [1]

Een echt gemotiveerde moeder zet haar wil door ondanks weinig bereidwillig kraampersoneel. Anderzijds staan medische instellingen niet afkeurend tegenover de grote sommen geld die de producenten van melkpoeders aanbieden als hun product exclusief verspreid en gebruikt wordt op de kraamafdeling. Hierbij moeten we wel opmerken dat we vaak te maken hebben met een precair evenwicht tussen het zoeken naar extra middelen om projecten op te starten die kinderlevens kunnen redden, een vorm van sponsoring dus, en zuiver geldgewin. [2]

Deze houding zowel bij medici als moeders is mogelijk omdat heden ten dage kindjes in de westerse wereld geen directe nadelen meer ondervinden van het ontbreken van moedermelk. In onze huidige welvaartsstaat hebben de algemene hygiënische normen en de kwaliteit van de melkpoeders zo’n hoog niveau bereikt dat de overlevingskansen van een kunstmatig gevoede baby niet meer gehypothekeerd worden.  Ooit was dit anders.

Ondanks de beperkte populariteit van het geven van borstvoeding lijkt men de laatste jaren  meer en meer op verschillende niveaus op de voordelen ervan te wijzen. De propagandacampagnes voor borstvoeding lijken een reveil door te maken.  Eind de  jaren tachtig werden verschillende VZW’s ter bevordering van borstvoeding opgericht om moeders op te vangen  die hun kindje zelf wilden zogen maar te weinig praktische steun en hulp vonden binnen de medische kringen.  Ook  in universitair onderzoek, binnen medische en psychologische faculteiten,  duikt het belang van de moedermelk, vaak gekoppeld aan thema’s die het vandaag goed doen, steeds vaker terug op. Zo zouden volgens recente onderzoeken kindjes aan de borst gevoed een hoger IQ ontwikkelen, minder aan zwaarlijvigheid lijden, minder allergieën hebben en minder vatbaar zijn voor bepaalde infectieziekten.[3] Ook psychologische factoren worden vaak in de verf gezet. Niets kan de affectieve band die ontstaat tussen moeder en kind  bij het geven van borstvoeding evenaren. De overheid oppert de mogelijkheid een commissie voor borstvoeding op te richten en ‘Kind en Gezin’ voert campagne om moeders te overtuigen van het belang van de moedermelk.[4] Het is maar de vraag  of de  geëmancipeerde op haar vrijheid gestelde moeders op deze evolutie zullen inspelen.

Vandaag nemen we vaak aan dat moeders tot vóór enkele decennia standaard borstvoeding gaven bij gebrek aan  ‘leefbare’ alternatieven. In verschillende pseudo-wetenschappelijke pleidooien voor borstvoeding, maar ook algemeen onder de mensen wordt die veronderstelling vaak overgenomen.  Ook Noami Baumslag vertrok van deze hypothese  “Our grandmothers never thought twice about nursing their children.”[5]    Het is maar de vraag of we de zaken zo eenvoudig kunnen voorstellen. 

Met deze verhandeling willen op deze en andere vragen rond het geven van borstvoeding een antwoord zoeken. Werden er initiatieven genomen ter bevordering van het zogen van zuigelingen?  Zo ja, van welke instanties gingen deze uit en bereikten zij hun doel? Wat deed de overheid zelf, wat gebeurde er op lokaal niveau, welke rol speelden de zuilgebonden verenigingen? Hadden de ideologisch verschillende zuilen eenzelfde visie inzake kinderzorg of waren er opmerkelijke verschillen?   

Reeds na  het lezen van enkele werken rond de problematiek van de zuigelingensterfte en de zuigelingenzorg gedurende de vorige eeuwen bleek dat het geven van borstvoeding helemaal niet zo algemeen verspreid was als we zouden verwachten. Altijd en overal waren er omstandigheden waarin het voor moeders onmogelijk was hun kindje zelf te voeden.

Deze verhandeling bestaat uit vier grote delen. In een eerste inleidend deeltje trachten we  een historische evolutie te schetsen aan de hand van iconografisch materiaal.

Het is natuurlijk niet voldoende te stellen dat moeders vaak verzaakten aan het geven van borstvoeding. Het wordt pas interessant wanneer we ook nagaan op welke alternatieve wijzen de moeders hun kindjes voedden. Zo belanden we in het tweede deel waar in een eerste hoofdstuk de algemene kenmerken van borstvoeding en de eigenschappen van moedermelk uiteengezet worden. Daar tegenover staat uiteraard de kunstmatige voeding.  Hierbij onderscheiden we het eeuwenlange gebruik van dierenmelk  en de evolutie naar een  industrieel geproduceerde moedermelkvariant. We gaan na hoe deze producten de markt en de moeders veroverden. Welke strategieën gebruikte men en op welke bondgenoten kon men rekenen ? Welke rol heeft de medische wereld gespeeld in de institutionalisering van deze producten in de samenleving?

Eens we kennis genomen hebben van de  mogelijke voedingswijzen voor zuigelingen in de eerste helft van de twintigste eeuw kunnen we nagaan welke houding de verschillende betrokkenen aannamen tegenover  het zogen van de kindjes. 

Uiteraard is de houding van de moeders hierin doorslaggevend, maar het belang van de medici, de zuilen en de overheid mag niet onderschat worden. Door de aard van de beschikbare bronnen zijn we grotendeels afhankelijk van deze laatste instanties om een totaalbeeld te creëren. Buikema en Smelik wezen er in het kader van de vrouwenstudies reeds op dat het bronnenmateriaal rond vrouwen vaak een problematisch karakter heeft.[6] Het beschikbare bronnenmateriaal is zelden van de hand van de onderzochte vrouwen zelf. Er wordt een beeld naar voor geschoven van hoe de vrouwen gezien werden door een bepaalde categorie mensen, een zienswijze die niet noodzakelijk overeenstemde met de realiteit.  Er is een overvloed aan  beschrijvende, opvoedende lectuur en voordrachten voor jonge moeders vanuit medische en moraliserende hoek.  Deze bronnen vertellen zelden hoe de vrouwen zelf iets ervoeren of leefden, maar hoe men zou willen dat ze leefden.  De talloze brochures en werken waarin gewezen werd op het belang van het geven van borstvoeding en op de hygiënische wijze om flesvoeding te gebruiken, laten vermoeden dat moeders deze adviezen niet zonder meer opvolgden. Vermits de stem van de moeders zelf zelden te horen is, zijn we toch voornamelijk op deze indirecte bronnen aangewezen.  We moeten er dus over waken dat we het door de medische wereld en de overheid naar voor geschoven beeld van de vrouwen en moeders niet klakkeloos voor waar aannemen, maar we moeten bewust rekening houden met de belangen die de auteurs van de bronnen zelf te verdedigen hadden. Voor een mogelijke reconstructie van het handelen van die moeders hebben we ons dus moeten baseren op het beeld dat in medische werken  en moedersbladen van hen werd opgehangen. 

De eigenlijke houding van de moeders is onlosmakelijk verbonden met de heersende sociaal–economische omstandigheden waarmee mannen en vrouwen geconfronteerd werden tijdens de behandelde periode.  De sociale omstandigheden verschilden vaak erg sterk, waren afhankelijk van de rang en stand waartoe men behoorde en konden leiden tot een totaal andere beleving van het moederschap en de voedingsproblematiek. In dezelfde lijn is het de vraag of  het moederschap verschillend beleefd werd in de rurale gebieden in vergelijking met de  geïndustrialiseerde steden. Moeders wiens loon niet gemist kon worden als aanvulling op het ontoereikend inkomen van de vader, konden zelden bewust de keuze maken tussen het geven van borstvoeding of kunstmatige voeding.[7]  Maar was dit een voldoende reden om helemaal af te zien van het geven van borstvoeding of speelden nog andere elementen een rol? Voor moeders uit de gegoede middens was de situatie helemaal anders. Wanneer zij afzagen van het geven van borstvoeding moeten andere dan economische  motieven gespeeld hebben.   

Bladen als Journal des mères, Maman, Moedersblad, maar ook vele andere bladen uitgaande van de zuilen leverden een grote bijdrage tot het beantwoorden van deze vragen. Hierbij moeten ook de publicaties van de voordrachten uitgaande van de verschillende zuilen gerekend worden. Uit de wijze waarop de moeders aangesproken werden, kan afgeleid worden hoe de ‘deskundigen’ hun publiek zagen. Daarnaast hebben we ons ook gebaseerd op tijdschriften uit medische kringen, waarvan het Vlaamsch Geneeskundig Tijdschrift naast het Tijdschrift voor verpleegkunde, vroedkunde en sociale geneeskunde en De Vroedvrouw de voornaamste waren.  Hierbij moet wel opgemerkt worden dat deze medische bijdragen en de specifiek op het moederschap gerichte literatuur  zeer  vaak een katholieke inslag hebben. Het profiel van de moeders dat uit alle bronnen gedestilleerd kan worden, wordt belicht in het tweede hoofdstuk van deel II.

Daarbij aansluitend werden voor het derde hoofdstuk dezelfde bronnen opnieuw aangewend, maar nu aangevuld met een selectie uit de massa populistische medische uitgaven. Dit om een vergelijking mogelijk te maken tussen de doelstellingen en ideeën van de medische wereld enerzijds en de gewoonten en vooroordelen die onder de bevolking bleven leven anderzijds. Tijdens het onderzoek is gebleken dat in de Koninklijke Bibliotheek massa’s van deze opvoedkundige medische uitgaven bewaard gebleven zijn.  Tenslotte gaan  we ook na hoe de medische wereld de toename van het aantal bevallingen in ziekenhuizen evalueerde in het kader van de bevordering van borstvoeding. Indirect komt de rol van de vroedvrouw geregeld aan bod vermits zij vóór de medicalisering veel dichter bij het hele gebeuren van zwangerschap tot bevalling en kinderzorg betrokken was.

Aansluitend bij de medische kant van de borstvoeding liggen uiteraard de overlevingskansen van zuigelingen en andere effecten van borstvoeding op de demografie. Zo wordt borstvoeding in de literatuur rond demografie heel vaak naar voor geschoven als een verklarende factor  voor regionale verschillen in de kindersterfte.[8] Daarbij wordt tegelijk gewezen op de voedende en beschermende kwaliteiten van de moedermelk die de levenskansen verhogen, maar ook op de tijdelijke en relatief afremmende invloed op de vruchtbaarheid van de moeders. Op deze en andere effecten van het geven van borstvoeding op de demografie gaan we slechts in, in de mate dat het demografische vraagstuk rechtstreeks invloed had op het handelen van de medici en overheid.

Eens we het beeld voor ogen hebben dat leefde onder de beleidsmakers en medici konden de initiatieven die vanuit die hoek zowel op nationaal als regionaal niveau genomen werden in een juist perspectief geplaatst worden. Dit wordt in een derde en vierde deel behandeld. Om de activiteiten inzake zuigelingenzorg en meer specifiek de houding ten aanzien van borstvoeding na te gaan, moesten verschillende archieven bezocht worden.

In eerste instantie richten we ons in het derde deel op het nationale, wetgevende niveau. In tweede instantie spitsen we onze aandacht op de regionale toepassing van de wetten en initiatieven, voornamelijk gerealiseerd door de  3 grote zuilen,  door te lichten.  De rol van de overheid was dikwijls bepalend voor de houding die moeders aannamen tegenover de zuigelingenvoeding. Door de wettelijke bepaling van  een verplicht bevallingsverlof, echter onbetaald, verkeerden moeders in principe in de praktische mogelijkheid een echte keuze te maken tussen moedermelk en flesvoeding al was het maar voor enkele weken. Ook initiatieven als de uitreiking van borstvoedingspremies door de overheid kunnen beschouwd worden als een actieve politiek ten gunste van borstvoeding. Vooreerst consulteerden we in  het  Gentse Rijksarchief  het fonds van het Nationaal Hulp- en Voedingscomité, bevoegd voor de nationale coördinatie van de zorg over zuigelingen en kleine kinderen tijdens de eerste wereldoorlog. Op die manier konden we de werking van de voorloper en wegbereider van het in 1919 opgerichte Nationaal Werk voor Kinderwelzijn, het huidige Kind & Gezin,  analyseren.

Vervolgens maakten we een studie van het NWK. Welke waren de achterliggende  motieven voor de oprichting van de melkdruppels, de raadplegingen voor zuigelingen, kinderkribben, moederkeukens, lactaria en andere initiatieven? Het archief van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn wordt bewaard in de hoofdzetel van Kind & Gezin. Jammer genoeg is dit archief alles behalve volledig en niet geïnventariseerd waardoor we volledig afhankelijk waren van de bereidwilligheid en archiefkennis van de archivaris. Helaas bleven de resultaten vrij beperkt. Jaarverslagen bleken onvolledig, net als de verslagen van de zittingen van de Hoge Raad,  het Dagelijks Bestuur en andere sturingsgroepen. Het archief van de lactaria kwam helemaal niet boven water evenmin als de meerderheid van de inspectieverslagen van de meeste Gentse zuigelingenconsultaties gesubsidieerd door het NWK.  Gelukkig kon de ontbrekende informatie tot op een zeker niveau aangevuld worden dankzij de berichtgeving in het van bij de oprichting  van het NWK uitgegeven maandblad, dat vanaf 1945 de titel ‘ Het kind’ meekreeg. Ook de drie uitgaven van Dr. Velge, directeur- generaal van het NWK, waarin respectievelijk de werking over de periode 1915 tot 1940 en tijdens de tweede wereldoorlog wordt toegelicht, groeide uit tot een onmisbare aanvulling bij de verslagen van het Dagelijks Bestuur en de Hoge Raad.  Al bij al bleef waakzaamheid geboden vermits iemand actief binnen de beschreven organisatie schrijft vanuit een subjectieve positie.

Naast de coördinerende werking van dit nationaal orgaan gingen we na hoe de initiatieven van het NWK  in de praktijk omgezet werden. Het resultaat van deze zoektocht komt aan bod in het vierde hoofdstuk van deel 3. Hier bestuderen we de drie zuilen die van het NWK de bevoegdheid kregen de initiatieven inzake kinderzorg uit te werken. Hierbij dient opgemerkt dat de consultatie van materiaal in de zuilgebonden archieven niet over een leien dakje liep. Zo verleende het KADOC geen toestemming voor de inzage van die fondsen waarvan het meest verwacht werd. Daartegenover stond wel dat we vele  katholieke tijdschriften gericht op de moeders konden consulteren. In het AMSAB deed zich net het omgekeerde voor. Dankzij onder andere bronnen van de Gentse Bond Moyson kon een goed beeld gevormd worden van de activiteiten van de socialistische zuil. Het uit tijdsgebrek niet geconsulteerde archief van het SVV had eventueel de kennis over haar werking nog kunnen aanvullen en verduidelijken. De zoektocht naar  ‘De stem der vrouw’ uitgegeven tussen 1900-1950, in het AMSAB, de centrale bibliotheek van de RUG tot uiteindelijk in de Koninklijke Bibliotheek Albertina was teleurstellend en leverde slechts enkele exemplaren op. In het liberale archief was weinig te vinden doordat binnen de liberale zuil vrijwel niets op nationaal of provinciaal niveau verzameld is. Voor alle zuilen hebben we de archiefgegevens aangevuld met de ruim voorhanden zijnde literatuur.

In het vierde deel tenslotte  bekijken we de activiteiten op lokaal vlak aan de hand van de casus Gent. Voor de periode vóór Wereldoorlog I bood het Gentse stadsarchief enkele interessante bronnen gebaseerd op de strijd tegen de zuigelingensterfte; daarin werd ruim aandacht besteed aan de rol van het geven van borstvoeding.  Deze gegevens hebben we aangevuld met informatie uit het archief van het weldadigheidsbureau, nu nog bewaard in het archief van het OCMW  zelf.  De werking van de zuigelingenconsultaties in het Gentse konden we deels afleiden uit een beperkt aantal verslagen van het NWK, verslagen opgesteld door de inspecteurs naar aanleiding van hun bezoek elk kwartaal aan de zuigelingenraadplegingen  erkend door het NWK.

 

Met de verwerking van de verworven inzichten hopen we met de hier volgende  verhandeling  de gewekte verwachtingen in te lossen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1]-Borstvoeding in de kraaminrichting in 1949, Het Kind, XXVIII, 1951, p. 338.

  -Informeel gesprek met een Gents gynaecoloog met 35 jaar ervaring.

[2] Informeel gesprek met een voormalig commercieel directeur van Nutricia-België.

[3]Langer en meer borstvoeding, De bond, weekblad voor het gezin, Brussel, Gezinsbond, 3 augustus 2001, p.3.

  Moedermelk maakt baby slimmer, Het Nieuwsblad, 3 december 2001, p. 1.

[4] Borstvoedingscomité kan aan de slag, Het Laatste Nieuws, 25 oktober 2001, p. 3.

[5] N. BAUMSLAG, Milk, money and madness. The culture and politics of breastfeeding, Londen, Bergin & Garvey,  p. XX.

[6] R. Buikema & Smelik A., Vrouwenstudies in de cultuurwetenschappen, Muidenberg, Dick coutinho, 1993, p.40.

[7] F. VAN POPPEL, Sociale ongelijkheid voor de dood, het verband tussen sociaal- economische positie en zuigelingen- en kindersterfte in Nederland in de periode 1850-1940, Tijdschrift voor sociale geschiedenis, jrg. 8, n° 1982, pp. 231-281.

[8] R. LESTHAEGE, De borstvoeding als verklaring voor regionale verschillen in vruchtbaarheid en zuigelingensterfte; Nederland en België in het midden van XIXe eeuw, Bevolking en Gezin, n° 2, 1982, pp. 61-84