De Bogomilen. De grootste puriteinen uit de Middeleeuwen. (Bart Rosseels)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

Het onderwerp van deze licentiaatsverhandeling is het bogomilisme, een ketterij die een wezenlijke rol gespeeld heeft in de geschiedenis van de ketterijen in de Middeleeuwen.  De verhandeling begint bij de oorsprong van het bogomilisme en de mogelijke rol die daarin weggelegd was voor de paulicianen en de messalianen.  Ik eindig met de invloed van de bogomilen op de katharen.  Nadat de bogomilen in het westen aan de oorsprong van het katharisme stonden, verdwijnen de bogomilen in de Balkan naar de achtergrond, maar deze laatste etappe in hun geschiedenis wordt hier niet meer besproken. De behandelde periode beslaat ongeveer de periode van de negende tot de twaalfde eeuw. 

 

Over de geschiedenis van het bogomilisme zijn reeds eerder studies verschenen.  Deze werken zijn niet heel recent, maar nog erg bruikbaar.  De belangrijkste zijn: The Bogomils: a study in Balkan neo-manicheism van D. Obolensky (1948), Dualist Heresy in the Middle Ages van M. Loos (1974) en Le traité contre les bogomiles de Cosmas le prêtre van H.C. Peuch en A. Vaillant (1945).  Verder heeft vooral D. Angelov enkele monografieën en een hele reeks artikels geschreven over de bogomilen.  Het belangrijkste artikel voor dit onderzoek was van M. Dando: “Peut-on avancer de 240 ans la date de composition du traité de Cosmas le prêtre contre les Bogomiles?» in het tijdschrift Cahiers d’études cathares 34 (1983) en 35 (1984).  Hierin geeft de auteur een historiografische discussie weer over de datum van één van de belangrijkste bronnen over de bogomilen, het traktaat van Cosmas.  De discussie hieromtrent wordt uitgebreid weergegeven.

 

Zoals voor alle ketterijen, moeten we voor een interpretatie van het bogomilisme vooral gebruik maken van bronnen die opgesteld zijn door de tegenstanders van de bogomilen.  Er schuilt natuurlijk gevaar in deze eenzijdige benadering van de ketterij, maar het bronnenmateriaal laat geen andere benadering toe.  De belangrijkste Slavische bron voor de eerste fase van het bogomilisme in Bulgarije, is het traktaat van Cosmas, dat vertaald en uitgebreid ontleed werd door A. Vaillant en H.C. Peuch.  Naast dit traktaat zijn er nog twee Byzantijnse bronnen die de doctrines van de bogomilen bespreken: de brief van Euthymios van Peribleptos en het traktaat van Euthymios Zigabenos.  Enkele belangrijke feiten voor de geschiedenis van de bogomilen in het Byzantijnse rijk worden aangereikt door de Alexiade van Anna Comnena.  De andere bronnen vertellen ons weinig nieuws en zijn soms gebaseerd op oudere bronnen.  De meeste bronnen in verband met de bogomilen zijn uitgegeven en vertaald door B. Hamilton en J. Hamilton in Christian Dualist Heresies in the Byzantine world, c.650-c.1405 (1998). 

 

Het verslag van het kathaarse concilie te Saint-Félix, het anonieme traktaat De heresi Catharorum in Lombardia, het Tractatus de hereticis van Anselmus van Alessandria en de Summa van Rainerius Sacconi bieden ons belangrijke informatie over de relatie tussen de bogomilen en de katharen.  Via de katharen is er één bron bewaard gebleven die van de bogomilen zelf afkomstig was, namelijk de Interrogatio Iohannis.  Via de antwoorden van Christus op vragen van zijn geliefde leerling Johannes leren we de voornaamste doctrines van de bogomilen.  De Interrogatio Iohannis is de enige bron die ons iets vertelt over de eschatologische visie van de bogomilen.  Verder zijn nog twee verslagen over de rituelen van de katharen erg interessant, hoewel niet zeker is in welke mate deze rituelen ook gepraktiseerd werden door de bogomilen.  De meeste bronnen over de katharen zijn uitgegeven en vertaald in Heresies of the High Middle Ages van W.L. Wakefield en A.P. Evans. 

 

In hoofdstuk I wordt de geschiedenis van de dualistische ketterijen in het christendom vóór de opkomst van de bogomilen geschetst.  Het dualisme poogde een antwoord te bieden op de vraag naar de oorsprong van het kwaad.  De dualistische ketters vonden het antwoord van de christenen immers onbevredigend.  De bekendste ketterleider was Mani, die zijn naam gegeven heeft aan het manicheïsme.  Doorheen de hele Middeleeuwen werden alle dualistische ketterijen echter “manicheïstisch” genoemd, wat de interpretatie ervan er niet eenvoudiger op maakt.  We zouden een rechtstreekse band kunnen vermoeden tussen vroegchristelijke manicheeërs en middeleeuwse ketters.  Waarschijnlijk was het manicheïsme echter reeds uitgestorven ten tijde van de bogomilen en de katharen.  In de oosterse bronnen wordt het bogomilisme vaak een mengeling van paulicianisme en messalianisme genoemd.  Daarom worden deze ketterijen gedetailleerder besproken.  Indien het bogomilisme door deze beide ketterijen werd beïnvloed, dan hebben de bogomilen van de paulicianen het dualisme overgenomen en van de messalianen het ascetisme.

 

Het bogomilisme is in de tiende eeuw in het Eerste Bulgaarse Rijk ontstaan.  In hoofdstuk II wordt eerst de specifieke context geschetst waarbinnen het bogomilisme zijn oorsprong vond, met een vermelding van de oudste bronnen over de bogomilen.  In dit hoofdstuk wordt de permanente aanwezigheid van paulicianen in Bulgarije aangetoond, waardoor de hypothese van de invloed van de paulicianen op de bogomilen overeind blijft.  Van de messaliaanse ketterij vinden we op dat moment echter geen spoor meer terug.  Het ascetische aspect van de bogomilen was waarschijnlijk niet afkomstig van de messalianen, maar van het Bulgaarse monnikenwezen.  Het tweede punt van hoofdstuk II is een bespreking van het traktaat van Cosmas, de belangrijkste bron uit deze periode.  Dit wordt door sommige onderzoekers gecontesteerd.  Met name E. Georgiev plaatst het traktaat in het begin van de dertiende eeuw in plaats van op het einde van de tiende eeuw.  Deze discussie komt pas in hoofdstuk IV ter sprake, waarbij het artikel van M. Dando besproken wordt.  Een inhoudelijke analyse moet aantonen dat het traktaat vóór de twee grote Byzantijnse bronnen werd geschreven.  Dit is meteen de hoofdreden waarom de discussie niet in hoofdstuk II opgenomen is: ik wou de bespreking van Euthymios van Peribleptos en Euthymios Zigabenos aan de discussie laten voorafgaan.  In dit hoofdstuk hoort ook een bespreking van Bogomil, naar wie het bogomilisme werd genoemd.  Dit stuk is echter bewust beknopt gehouden, aangezien over deze figuur nauwelijks iets bekend is.

 

Hoofdstuk III schetst de geschiedenis van de bogomilen in het Byzantijnse rijk, waarbij ook aandacht wordt besteed aan Bulgarije, dat in de elfde en twaalfde eeuw een Byzantijnse provincie was.  De twee andere grote bronnen over het bogomilisme, de brief van Euthymios van Peribleptos en het traktaat van Euthymios Zigabenos, worden uitgebreid besproken.  Deze besprekingen maken duidelijk dat het bogomilisme een hele evolutie onderging: de doctrines, rituelen en organisatie werden steeds meer verfijnd.  In dit hoofdstuk wordt ook duidelijk dat het bogomilisme een politieke factor was in het Byzantijnse rijk.  Er vond een reeks processen plaats tegen (echte of vermeende) bogomilen.  Het proces tegen Basileios was daarbij van cruciaal belang, want het gaf aanleiding tot de bespreking van de ketterij door Euthymios Zigabenos in zijn Panoplia dogmatica.  Uiteindelijk werd zelfs de patriarch van Constantinopel afgezet op beschuldiging van sympathie met de bogomilen.  De processen maakten geen einde aan het bogomilisme, zoals blijkt uit enkele bronnen die opgesteld werden tussen de processen en het begin van het Tweede Bulgaarse Rijk (1185).  Het is dan ook niet verwonderlijk dat veroordelingen van de bogomilen werden toegevoegd aan het Synodicon van de Orthodoxie. 

 

Hoofdstuk IV behandelt het bogomilisme tijdens het Tweede Bulgaarse Rijk.  De belangrijkste gebeurtenis voor de geschiedenis van de bogomilen in deze periode was het concilie van Trnovo in 1211, waarop de bogomilen werden veroordeeld.  Ter gelegenheid van dit concilie werd het Synodicon van Boril opgesteld.  Volgens E. Georgiev werd nog een tweede bron geschreven naar aanleiding van dit concilie, namelijk het traktaat van Cosmas, dat aanvankelijk als redevoering werd gehouden op dit concilie.  In dit hoofdstuk wordt echter getracht deze visie te weerleggen. De enige bron over het bogomilisme in deze periode is dus het Synodicon van Boril, dat echter gebaseerd was op een brief van patriarch Cosmas I (1075-1081).  Er is dus nauwelijks waardevol materiaal voorhanden over de bogomilen uit deze periode. 

 

In het laatste hoofdstuk komt de relatie tussen de bogomilen en de katharen aan bod.  Hoewel het begin van het katharisme en de ketterijen van het jaar Duizend ons voor problemen stellen, is de invloed van de bogomilen op de katharen vanaf de tweede helft van de twaalfde eeuw duidelijk.  De kathaarse bisschoppen ontvingen hun wijding van de bogomilen en meenden dat ze zich zo in de apostolische traditie plaatsten.  In de westerse bronnen vernemen we dat de katharen onderverdeeld waren in verschillende gemeenschappen met verschillende dualistische tendensen.  Grosso modo kunnen we een onderscheid maken tussen gematigd en absoluut dualisme.  De bronnen hierover (De heresi Catharorum in Lombardia, de traktaten van Anselmus van Alessandria en Rainerius Sacconi en het verslag van het kathaars concilie te Saint-Félix)) hebben een hele discussie uitgelokt over het dualisme van de bogomilen.  Deze discussie wordt in dit hoofdstuk weergegeven.  De enige bron afkomstig uit het milieu van de bogomilen zelf, de Interogatio Iohannis, is een uiting van gematigd dualisme.  Het werk moest de katharen van Noord-Italië opnieuw verenigen en dus een einde maken aan het absolute dualisme, maar dit mislukte.  Aan de hand van beschrijvingen van kathaarse rituelen wordt duidelijk dat het kathaarse consolamentum volledig gebaseerd was op het spirituele doopsel van de bogomilen.  We kunnen uit dit hoofdstuk het besluit trekken dat bogomilen en katharen samen één grote ketterij vormden.  Interessant in dit opzicht is de visie van R. Poupin dat de gelijkenis in organisatie en rituelen van bogomilen en katharen zo frappant zijn, dat de doctrinaire verschillen (volgens Poupin kwam het absolute dualisme onder de bogomilen niet voor) minder belangrijk waren.

 

Vele persoonsnamen en plaatsnamen hebben soms een verschillende spellingswijze.  Bij elke naam wordt voor één optie gekozen en wordt deze keuze consequent gevolgd.  Zo eindigen Griekse namen bijvoorbeeld op –os in plaats van op –us laten eindigen (dus Euthymios in plaats van Euthymius, hoewel de tweede schrijfwijze vaker voorkomt).  De namen van ketterijen (bogomilisme, katharisme) worden, behoudens spellingfouten, steeds zonder hoofdletter geschreven.  Termen uit andere talen (bijvoorbeeld consolamentum) en titels van bronnen staan steeds cursief gedrukt.  In voetnoot worden titels van Slavische en Griekse bronnen met een Latijnse titel bedacht of in onze letterwijze gezet, om de leeswijze te vergemakkelijken.  In dit verband wordt zo de methode van de bibliografie in Christian Dualist Heresies in the Byzantine world, c.650-c.1405 van B. en J. Hamilton gevolgd.          

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende