Geen cent te veel. Armoede en armenzorg op Zuid-Beveland, 1850-1940. (Albert Louis Kort)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Woord vooraf

 

Nadat ik het doctoraalexamen geschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam in 1982 had afgelegd, was ik van plan ooit nog eens aan een onderwerp te beginnen, waarin verschillende zaken die in de loop van mijn studie mijn belangstelling hadden gewekt, tot hun recht zouden komen.

Eén van die onderwerpen betrof de geschiedenis van de armoede en de armenzorg. De interesse voor de wijze waarop de minder bedeelden in de samenleving werden en worden behandeld, had ik al geruime tijd en werd alleen maar groter tijdens mijn studieperiode in de jaren zeventig en tachtig, toen de aandacht voor de geschiedenis van de ‘gewone man’ in de geschiedschrijving een hoogtepunt bereikte.

De belangstelling voor lokale geschiedenis en dan vooral de mogelijkheden die deze ‘tak’ van geschiedenis biedt voor zowel professionele geschiedkundigen als amateurhistorici, heb ik voor een groot deel opgedaan tijdens de werkcolleges ‘buurtgeschiedenis’, die begin jaren tachtig aan de Vrije Universiteit door de heer dr. G.R. Zondergeld werden verzorgd. Hij was het die ons wees op de schatten aan historisch materiaal die in de verschillende archiefbewaarplaatsen liggen opgestapeld en die er als het ware om vragen door historici te worden onderzocht. Het werd me al snel duidelijk dat het niet slechts het overvloedige bronnenmateriaal was dat lokale geschiedenis zo aantrekkelijk maakt voor onderzoekers. Veel sterker dan in de algemene geschiedenis waar het accent ligt op algemene ontwikkelingen die zich in veel gevallen voltrekken buiten de ervaringswereld van de gewone burger, komen we in de buurt- of dorpsgeschiedenis in aanraking met de realiteit van alledag. We stuiten op het kerkelijk leven, het onderwijs, de politie, de sociale zorg, de volksgezondheid, kortom, zaken die het leven van alle mensen direct raken. 

Een onderzoek naar de lokale geschiedenis van de armoede en de armenzorg lag dus voor de hand. Dat de keuze viel op Zuid-Beveland had te maken met het feit dat daar mijn woon- en werkterrein lag en nog steeds ligt. 

Een drukke, tijd- en energievretende, baan in het middelbaar onderwijs leek echter de uitvoering van dit ambitieuze plan in de weg te staan en lange tijd zag het er dan ook naar uit dat het bij een plan bleef. Afgezien van wat kleiner onderzoek in de plaatselijke archieven kwam er van een grootschalig project voorlopig niets terecht. Het idee liet me echter niet los en in 1995 hakte ik de knoop door. In de persoon van prof.dr. H. van Dijk vond ik een enthousiast en meelevend promotor. Een promotor die niet alleen belangstelling had voor het onderwerp, maar vooral begrip toonde in moeilijke tijden. Op die momenten waarop het onderzoek vast dreigde te lopen of wanneer ik als gevolg van het vele verzamelde materiaal door de bomen het bos niet meer zag, was hij het die me uit de brand hielp. Zijn commentaar en suggesties hebben me het vertrouwen gegeven dat het onderzoek uiteindelijk met succes kon worden afgerond.

Naast prof.dr. H. van Dijk zijn vele andere mensen van onschatbare waarde geweest bij de totstandkoming van dit proefschrift.

Allereerst mijn vrouw Corry, die heel veel geduld heeft moeten opbrengen tijdens de vele uren die ik ‘s avonds, in de weekends, in de meeste vakantieweken en op de vrije zaterdagen besteedde aan het onderzoek. Geduld was echter niet haar enige bijdrage. Ook daadwerkelijk heeft ze me geholpen. Als docente Engels was de vertaling van de samenvatting bij haar in goede handen.

De gemeentearchivaris van Goes, Allie Barth, dank ik voor de steun die ik van hem mocht ontvangen. Steun in de vorm van gesprekken die ik met hem voerde, maar ook in de vorm van allerlei faciliteiten die hij verleende. Ook de overige medewerkers van het Goese gemeentearchief ben ik erkentelijk voor hun behulpzaamheid op alle mogelijke denkbare terreinen. Hun klantvriendelijkheid is voor mij na al die jaren spreekwoordelijk geworden.

De archiefinspecteur, de heer drs. O.W. Hoogerhuis, ben ik dankbaar voor zijn nuttige aanwijzingen en beschikbaar stellen van archiefmateriaal dat hij ter wille van zijn eigen promotieonderzoek heeft verzameld.

Ook de medewerkers van de archiefdiensten van de gemeenten Borsele, Kapelle, Middelburg en Reimerswaal wil ik op deze plaats hartelijk danken.

Cock van den Wijngaard ben ik erkentelijk voor het kritisch doornemen van de gehele tekst. Zijn op- en aanmerkingen over de inhoud en de stijl van de verschillende hoofdstukken zijn voor mij van grote waarde geweest.

Caroline Diepeveen komt de eer toe het boek van een uitgebreide index te hebben voorzien.

Tenslotte wil ik Tineke Overbosch, secretaris van de redactieraad van de publicaties van de Faculteit der Historische en Kunstwetenschappen, en Anja van Leusden van uitgeverij Verloren hartelijk danken voor het vele werk dat nog op het laatste moment aan deze dissertatie moest worden verricht.  

                 

home lijst scripties inhoud vorige volgende