Geen cent te veel. Armoede en armenzorg op Zuid-Beveland, 1850-1940. (Albert Louis Kort) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Bijlagen
De bijlagen zijn enkel in pdf-vorm te bekijken. (1,6 mb)
Stellingen bij proefschrift:
Geen
cent te veel. Armoede en armenzorg op Zuid-Beveland, 1850-1940
door A.L. Kort
I Lokale geschiedenis is in wezen niets anders dan macro-geschiedenis op micro-niveau. Vrijwel alle ontwikkelingen die we in de geschiedenis van een werelddeel of land waarnemen, zien we in het klein terug in de geschiedenis van een stad of dorp.
II De armoede is in de geschiedenis een vast, onveranderlijk gegeven waarmee iedere cultuur en generatie heeft geworsteld. De vorm die deze worsteling aannam, was echter in sterke mate tijd- en plaatsgebonden.
III De positie van de bedelaars vroeger is te vergelijken met die van de hedendaagse asielzoekers. Beide groepen werden en worden als profiteurs aangemerkt, als ongewenste elementen die zo snel mogelijk dien(d)en te worden verwijderd. Een stadsbestuur behandelde de van het platteland afkomstige bedelaar in wezen niet anders dan de westerse welvaartsstaat de vele migranten uit de derde wereld.
IV De geschiedenis van Zeeland is, zoals C. Dekker in zijn proefschrift terecht opmerkte, lange tijd al te zeer bekeken vanuit het perspectief van de Lange Jan in Middelburg. Dit leidde er niet alleen toe dat de andere (schier)eilanden stiefmoederlijk werden bedeeld, maar had gezien de lengte van de Middelburgse toren tevens tot gevolg dat men in het Zeeuwse te hoog bleef kijken en nauwelijks oog had voor de ontwikkelingen op het platte land.
V Als het waar is dat het peil van de beschaving afgemeten wordt aan de omvang van de armenzorg en het aantal bedelingsinstellingen, kan Nederland en zelfs Zuid-Beveland tot de meest beschaafde gebieden ter wereld worden gerekend.
VI In de provinciale, regionale en plaatselijke archiefbewaarplaatsen bevinden zich schatten aan historisch materiaal, nog steeds wachtend op bewerking door onderzoekers. Alleen daarom al zou ieder zichzelf respecterend historicus zich verplicht moeten voelen om zich, in zijn vrije tijd of na zijn pensionering, bezig te houden met de bestudering van lokale en regionale geschiedenis.
VII Van onderwijsvernieuwing profiteren in de regel slechts twee partijen. Aan de ene kant zien we de vele bureaucraten, werkzaam op ministeries en gefuseerde scholengemeenschappen, voor wie permanente vernieuwing vaak de enige legitimatie van het eigen bestaansrecht is. Aan de andere kant staan de talloze uitgevers van schoolboeken, voor wie onderwijsvernieuwing een financiële noodzaak lijkt.
VIII De invoering van de Tweede Fase en de introductie van het zogenaamde studiehuis dreigen het geschiedenisonderwijs onherstelbare schade te berokkenen. Als gevolg van het verminderde aantal lesuren in geschiedenis en de toenemende zelfwerkzaamheid van de leerling dreigt de charme van het vak verloren te gaan. De vaak sappige vertelling van de leraar maakt hoe langer hoe meer plaats voor de droge analyse van teksten en bronnen.
IX De uitholling van de verzorgingsstaat zal ongetwijfeld leiden tot een herleving van de armenzorg. In de nabije toekomst zullen particuliere en kerkelijke organisaties zich steeds meer moeten ontfermen over hen, die tevergeefs een beroep doen op ondersteuning van staatswege. In plaats van ons bezig te houden met de geschiedenis van de armenzorg, moeten we ons bezighouden met haar toekomst.
X De beëindiging van de Koude Oorlog heeft in onze periode geleid tot de herleving van een ongekend radicaal nationalisme, waarvan tot voor kort algemeen werd aangenomen dat dit in Europa tot de voltooid verleden tijd behoorde. Kennelijk is onze hoogontwikkelde westerse samenleving, die zo trots is op de eigen rationaliteit, niet in staat weerstand te bieden aan deze emotionele vloedgolf, die alleen maar voor dood en verderf kan zorgen.
XI De vele voordelen die de zogenaamde ‘oral history’ de historicus biedt wegen mijns inziens niet op tegen het nadeel van de vaak onbewuste selectiviteit van de menselijke waarneming.
XII Historici werd in het verleden meer dan eens verweten dat ze te weinig blijk gaven van maatschappelijk engagement en zich te vaak ophielden in een ivoren toren. Het verlaten van deze door de buitenwereld zo verfoeide schuilplaats mag er echter niet toe leiden dat de historicus zijn onafhankelijkheid tegenover de samenleving geheel verliest en een speelbal wordt in handen van allerlei maatschappelijke groepen tegenover wie hij voortdurend zijn bestaansrecht moet bewijzen.
XIII Het schrijven van een proefschrift zou voor veel onderwijsgevenden een uitstekende remedie kunnen zijn tegen dreigende burn-out en, wie weet, tevens een alternatieve therapie tegen algehele debilisering
Albert Louis Kort werd op 28 oktober 1955 in Goes geboren. Van 1975 tot 1982 studeerde hij geschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, met als hoofdvak contemporaine geschiedenis. Het doctoraalexamen legde hij in 1982 cum laude af. Vanaf 1983 is hij werkzaam als docent geschiedenis aan het Goese Lyceum.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |