Bethune & fils: linnenhandel Kortrijk, 1735-1856. Voorbereidend onderzoek ter ontsluiting van het handelsarchief, bewaard op het kasteel De Bethune te Marke. (Annik Adriaenssens)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

ALGEMENE CONCLUSIE

We hebben in deze studie geprobeerd een zo veelzijdig mogelijk beeld op te hangen van de vlasnijverheid en de linnenhandel in België. Het accent hierbij lag op de regio Kortrijk en op de periode 1750 – 1850, in functie van het onderzoek van het handelsarchief van de Kortrijkse linnenhandelaars “Béthune & Fils”.

In een eerste hoofdstuk stonden we stil bij de agrarische kant van de linnenindustrie: de vlasteelt en de eerste bewerkingen van de vezels tot spinklaar vlaslint. We schetsten de sfeer met wat zin voor romantiek en formuleerden enkele concrete besluiten: het vlasbedrijf was een “stiel” die heel wat deskundigheid vereiste maar dermate arbeidsintensief was dat massa’s mensen er een broodwinning in vonden, zij het laag verloond. Hoewel de meeste bewerkingen slechts met zwaar labeur konden worden geklaard, duurde het eeuwen vooraleer tot mechanisering werd overgegaan. Wellicht speelde hierbij een gebrek aan kapitaal een rol, maar toch lijkt het dat vooral de technisch onvolmaakte vondsten opzij werden geschoven tot wanneer machines werden aangeboden waarmee de vlaskwaliteit kon worden gegarandeerd. Eer halen uit het werk was m.a.w. een belangrijker motievering voor het vasthouden aan ambachtelijke technieken dan snelle winst boeken met moderne middelen. Daarnaast viel het ons op dat elk onderdeel van de vlasplant werd benut en dat zelfs het kleinste afval nuttig werd aangewend.

Ook bij het vervaardigen van linnen verhinderde de kwaliteitseis het omschakelen op moderne technologie tot ver in de 19e eeuw. Men bleef ambachtelijk werken met eeuwenoude beproefde methoden, slechts her en der aangevuld in de loop der tijden met modernere mechanische snufjes. Vlasverwerking stelde hoge eisen: het materiaal liet zich slechts bewerken mits grote deskundigheid en de nodige feeling, die zich moeilijk leenden tot automatisering. Katoen kende dat probleem niet: de intrinsieke voordelen van linnen wogen mettertijd niet langer op tegen de eenvoudiger, goedkoper en wél gemechaniseerde bereiding van katoenen stofjes. Bovendien omhelsde de bewerking tot linnen een resem tussenstappen, waarbij telkens weer iets kon mislopen: fijne, gelijkmatige garens spinnen vormde wellicht het grootste probleem, maar ook het weven zelf, het bleken, het verven en het appreteren bepaalden de kwaliteit en de degelijkheid van het eindproduct. Dit neemt niet weg dat ons linnen eeuwenlang goed in de markt lag: het linnenbedrijf maakte hoogwaardige gediversifiëerde stoffen, die tot ver buiten onze grenzen gretige afnemers vonden. Toch evenaarden we nauwelijks de behendigheid van illustere voorgangers zoals de Egyptenaren. Het succes van ons lijnwaad stoelde op onovertroffen vakmanschap in vergelijking met buitenlandse tijdgenoten, zowel wat betreft de bereiding van de vezels als de verwerking ervan.

Kortrijk leerden we kennen als een stad waarin vlasteelt en –bewerking de rode draad vormt van haar geschiedenis. Haar ligging in de vruchtbare Leievallei heeft hierin een grote rol gespeeld, maar ook het nooit aflatend geloof van haar bevolking in vlas en aanverwante mogelijkheden, en dit sinds het einde van de 13e eeuw tot op de dag van vandaag. Een economische rol van betekenis speelde de stad op linnenvlak met haar gerenommeerde specialisatie in damast. Toen de terugval hiervan vanaf 1810 onherroepelijk bleek en sommige linnenwerkers het hazenpad kozen, schakelden de meeste Kortrijkzanen over op vlasbewerking. Zo ging het Kortrijkse Leievlas gouden tijden tegemoet op het moment dat de Vlasindustrie in de rest van België ten onder ging. Wanneer ook roten en zwingelen in moeilijkheden kwam vanaf het tweede kwart van de 20e eeuw, reconverteerde Kortrijk naar bijzondere textielproducten, gecombineerd met high tech, waardoor zij eens te meer de titel van leading lady van de Belgische textielindustrie veroverde.

Vanaf de 17e, maar vooral in de 18e en 19e eeuw, was het gros van de Kortrijkzanen op de een of andere manier werkzaam in de vlasindustrie. Een gemakkelijke sector was het niet: men had voortdurend af te rekenen met crisissen allerhande en de verdiensten waren laag. Ondanks massale inzet, deskundigheid en nooit aflatend zwoegen, slaagde slechts een kleine minderheid van de bevolking erin zich te distanciëren van de algemene norm van linnenpaupers, tot ver in de tweede helft van de 19e eeuw. De zaak werd aanzienlijk bemoeilijkt doordat Kortrijk vaak de inzet was bij politieke conflicten: militaire bezettingen van vriend en vijand volgden mekaar op. Het siert de Kortrijkzanen dat zij alle crisissen en tegenslagen steeds hebben weten om te buigen in hun voordeel: een houding waarvan zij vooral in de 20e eeuw de vruchten konden plukken.

In ons vierde hoofdstuk schetsten we een status quaestionis van de Belgische Linnennijverheid, met de nadruk op wat men met zekerheid wéét en waarover wordt gedebatteerd. De discussies zijn vaak geanimeerd omdat bronnen mankeren of onduidelijk zijn en op verschillende wijze kunnen worden geïnterpreteerd. We zijn van mening dat België reeds zeer vroeg voor linnen gewonnen was maar de inspanningen naar export toe lange tijd werden afgezwakt door het succes van de draperie. Toen het klassieke laken, dat te kampen had met toenemende Engelse concurrentie, bovendien wat “uit de mode” geraakte, beantwoordde linnen perfect aan de veranderde vraag. Het succes van het Vlaamse linnen was mede te danken aan de teloorgang van de “Champenoises”, die voordien het aanbod hadden bepaald, en in de 16e eeuw aan het ontstaan van nieuwe afzetmogelijkheden in de Nieuwe Wereld, parallel met forse Europese bevolkingsgroei en toenemende koopkracht. De economische crisis aan het eind van de 16e eeuw vertraagde de opbloei van de lijnwaadindustrie aanzienlijk. Met ingang van de 17e eeuw volgde dan de definitieve productie- en exportgroei die zou aanhouden tot het eerste kwart van de 19e eeuw. Aanvankelijk ging die stijgende dynamiek hand in hand met het realizeren van méérwinsten, een trend die evenwel reeds blijkt te keren vanaf de tweede helft van de 18e eeuw. Kapitaalkrachtige handelaars verdienden nu werkelijk fortuinen en hereboeren-wevers konden de schijn nog hoog houden dankzij winsten uit renten en gediversifiëerde landbouw, erfenissen en uitgekiende huwelijken, maar het gros van de linnenarbeiders – een korps dat steeds maar aanzwelde! – dook een ontzaglijke pauperisatie tegemoet. De redenen voor deze dualiteit zijn divers en moeten vooral worden gerelateerd aan een beter uitgekiende linnenpolitiek van onze concurrenten en hun snellere omschakeling op mechanisering. De voorsprong die zij op die manier realizeerden, gekoppeld aan afnemende markten voor de Belgische producten, eindigend bij éénzijdige gerichtheid op Frankrijk, luidden de doodstrijd van de Belgische linnennijverheid in. De Leiestreek wist de finale ondergang tijdens de industriële crisis van 1845-1848 te rekken als toeleverancier voor onze succesvoller buren, t.t.z. door te reconverteren op vlasteelt en –bewerking. Dat ook deze strijd uiteindelijk roemloos ten onder ging, zagen we in het Kortrijkse luik en heeft vooral te maken met de triomf van katoen in de 19e en synthetische garens in de 20e eeuw.

Aansluitend op het verhaal van de Belgische linnennijverheid, schetsten we deze industrie binnen de Belgische economie. Vooral de in- en uitvoer werd van naderbij bekeken, gekoppeld aan het effect hierop van de diverse douaneregelingen. Opvallend was dat de Belgische industriële export aan een opgang zonder weerga begon, net op het moment dat de linnennijverheid de geest gaf. Tijdens het Ancien Regime werd de handel geplaagd door protectionistische maatregelen van binnen- en buitenland, waardoor onze handelsbalans deficitair was en bleef. Snelle industrialisatie in de metaalnijverheid en in de katoensector luidden geleidelijkaan een kentering in. Het voorzichtig invoeren van vrijhandel legde ons land géén windeieren. Voor de linnennijverheid kwam die spectaculaire opgang evenwel té laat.

De studie omtrent de concrete organizatie van de linnenhandel en de gehanteerde methoden van “negocianten” leverde veel praktische kennis op. We leerden de vele tussenhandelaars kennen, inzonderheid de “commissionairs”. Het aantal linnenhandelaars in het Belgisch gebied 1750-1850 is niet erg duidelijk bij gebrek aan bronnen. Belangrijk is dat velen internationaal bedrijvig waren, zij het verschillend geöriënteerd: Gentse handelaars op Spanje, Kortrijkzanen op Frankrijk. Wat winsten betreft hopen we meer duidelijkheid en inzicht te verwerven via het onderzoek van het handelsarchief “Béthune & Fils”. We zagen dat plaatshandel meer en meer vervangen werd door leveringshandel en dat stilaan beter geörganizeerde hulpdiensten op punt werden gesteld om risico’s van vervoer te limiteren. Verzekering daarentegen stond alles behalve op het peil van vandaag. Betalen deed men nog het liefst cash, hoewel papieren betaalmiddelen stilaan gebruikelijker werden. Hieronder moet men voor de tijd die ons aanbelangt vooral wisselbrieven en promesses zien. Betalingsrisico’s werden opgevangen via delcredere-stelling: andere methoden werden wel uitgedokterd maar kenden voorlopig weinig succes. Zeker is dat handelaars toendertijd veel geduld moesten oefenen en lang op hun geld moesten wachten. Het houden van boeken was aan de kleine handelaar niet of nauwelijks besteed. Groothandelaars zoals “Béthune & fils” pasten het principe van het Dubbelboekhouden toe, zij het à leur façon. Boekhouden werd immers in praktijk geleerd en men opende die hulpboeken die men nuttig achtte. Heel kort stonden we stil bij het fenomeen van de rekenmunten.

Met dit pakket aan achtergrondinformatie stapten we over op een tweede deel, waarin de familie Béthune en het handelsbedrijf “Béthune & fils“ van dichterbij werd bekeken. Uit ons genealogisch overzicht van de familie (de) Béthune bleek dat zij van bescheiden afkomst zijn, met wortels in Noord-Frankrijk. Nadat Pierre de eerste stappen in de zakenwereld had gezet, was het vooral zijn zoon Jean-Baptiste die de knepen van het negocianten-vak leerde. Na zijn huwelijk met een dochter van een Kortrijkse zakenman bouwde hij de linnenzaak uit tot de belangrijkste van de stad. Hun zoon Jean-Baptiste jr. mag wellicht gezien worden als het brein van “Béthune & Fils”: hij introduceerde het “moderne” zakendoen, maar stierf helaas veel te jong. Zijn weduwe nam een vruchtbare beslissing door te hertrouwen met F. Van Ruymbeke, een gewiekst zakenman die het fortuin van de familie uitbouwde en consolideerde. Zoon Felix zette de zaken voort tot hij, geplaagd door stagnerende omzetcijfers en geconfronteerd met een sector in ademnood, overschakelde op het beheer van vastgoed: iets wat zich beter liet combineren met zijn carrière als politicus. Globaliserend mogen we stellen dat de familie behoorde tot die handelaars die in de 18e eeuw, ondanks dalende winsten voor menig betrokkene, een fortuin wisten op te bouwen in de linnenhandel. Hoewel ze linnen lieten bleken, en dat mettertijd ook zelf organizeerden, moet men hen wellicht vooral als grossisten zien. Verder onderzoek zal dat uitwijzen. Als traditionele negocianten kochten ze stukken op waar die veelvuldig voorhanden waren: op de Gentse markt in de eerste plaats, maar evenzeer op die van Kortrijk, Lokeren, Waregem e.a. Werkelijk “ondernemen” interesseerde hen niet echt. Dit valt af te leiden uit het feit dat zij, wanneer de zaken achteruitboerden, niets wezenlijks probeerden om de zaak te redden. Zelfs in de politieke functies die zij bekleedden hielden zij conservatief vast aan de beproefde methoden van weleer en verdedigden het traditioneel linnenbedrijf met hand en tand. Frankrijk werd gezien als de grote boosdoener en gelaten legden zij zich neer bij de consekwenties van de Franse tolpolitiek. Een en ander had ook te maken met het feit dat ze inmiddels kapitaal en gronden genoeg hadden om van hun renten te kúnnen leven. Gezond verstand bij het kiezen van echtgenoten had hiertoe bijgedragen, nadat de linnenhandel hen voldoende rijkdom en aanzien had bezorgd om dergelijke huwelijken mogelijk te maken. Het rentenieren liet hen meer tijd om zich bezig te houden met wat hen écht interesseerde: politiek actief zijn om hiermee een adellijke titel los te weken. Eens dit doel bereikt lag de weg open voor nog méér sociaal paternalisme, gedicteerd door hun overtuigd Katholicisme, ter bevestiging en ondersteuning van hun opgebouwd prestige.

Ons laatste hoofdstuk wijdden we aan onze tribulaties bij het opmaken van een bruikbare inventaris. Uit het overzicht van het boekhoudingsbestand bleek dat het handelsarchief “Béthune & Fils” voldoende materiaal bevat om een bijna volledige omzet te berekenen vanaf het opstarten van de firma tot het sluiten van de boeken. De goudmijn van het archief moet echter worden gezocht in de inkomende correspondentie, die nagenoeg voltallig werd bewaard. De inventarisatie ervan was géén eenvoudige klus en bovendien één van lange adem, waardoor het feitelijk onderzoek binnen het kader van deze verhandeling in het gedrang kwam. We beperkten ons noodgedwongen tot een inleidende statistische duiding. Hieruit bleek dat de firma grotendeels past in het geschetste Kortrijkse beeld: internationale handel met topprioriteit richting Frankrijk. Toenemende gerichtheid op Spanje na het débâcle van Napoleon ligt eveneens in de lijn van de verwachtingen, evenals de teloorgang van de firma in de veertiger jaren van de 19e eeuw. Stijgende contacten met Italië rond 1830 doen echter vermoeden dat het Belgische, inzonderheid Kortrijkse linnenverhaal nog niet volledig werd geschreven. In samenhang met de boekhouding waarover we beschikken en het privé-archief van de familie de Béthune denken we dan ook dat dit handelsarchief grondig en gesystematiseerd onderzoek verdient. Vergelijking waar mogelijk met gegevens omtrent andere linnenhandelaars kunnen wellicht het totaalbeeld van de Belgische linnennijverheid verder verfijnen.

 

De totaliteit van deze verhandeling heeft ons kennis omtrent een boeiende sector bijgebracht: een sector die, zo blijkt, nog veel te weinig werd onderzocht. Het archief Béthune heeft het nodige potentiëel in zich om aan deze lacune te verhelpen. Gewapend met alle hier verzamelde achtergrondinformatie en met een bruikbare inventaris, nemen we alvast meteen optie voor het verder onderzoek van dit bestand. Dit in de hoop een bescheiden steentje te kunnen bijdragen tot de sociaal-economische geschiedenis van ons land, waar we, ondanks alle vallen en opstaan zoals geschetst in deze verhandeling, terecht fier mogen op zijn.

Juli 2000.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende