Het internationale bergbeleid. (Maarten Van den Eynde)

 

home lijst scripties inhoud  

 

Inleiding

 

Wat mij het meest fascineert aan de bergen, en wat mij er telkens weer naar toe drijft, is de ambiguïteit van enerzijds de oneindige woestheid (en op het eerste zich ongereptheid): de zware weersomstandigheden, de koude lange winters, de onverwachte koude zomerdagen met sneeuw op grote hoogte die nietsvermoedende wandelaars elk jaar weer verrassen, de dode schapen in afgronden langs alpenweiden, het gegroefde gelaat van de bergbewoner  en anderzijds die immense fragiliteit, de schoonheid, spelende marmotten, prachtige alpenflora, bergmeertjes, rustieke dorpstafereeltjes.

Maar het is juist deze dualiteit die aan de basis ligt voor de steeds groeiende druk op de berggebieden. De jonge actieve bevolking vlucht steeds meer naar de steden of werpt zich in de (meestal) niet duurzame toeristische industrie, de bergdorpen kennen een invasie van stads- en plattelandsmensen die komen werken in die toeristische industrie of die rust komen zoeken op hun oude dag of na de zware werkweek. Het evenwicht wordt doorbroken, zowel op sociaal vlak als op ecologisch vlak. De kennis die van generatie op generatie werd doorgegeven is onderhevig aan erosie en gaat hand over hand verloren. De vele taken die de bergboeren vroeger uitvoerden en die doorheen de geschiedenis noodzakelijke voorwaarden waren geworden voor het ecologische evenwicht in de valleien, worden steeds minder uitgevoerd.

Parallel aan deze verslechtering lijkt er echter een kentering te zijn op vlak van bescherming van berggebieden. In het Nationaal Park Des Ecrins, waar ik al 14 jaar kom, is er een evolutie in bewustmakingscampagnes. De onthaalcentra van de parken worden steeds beter uitgebouwd, er zijn zetels van in grote nabij gelegen steden, in het geval van Les Ecrins bijvoorbeeld in Briançon aan de rand van het historische stadscentrum, waar het merendeel van de toeristen passeert. In West-Europa wordt protectie steeds meer uitgebouwd.

De vraag die ik me stel in deze paper is hoe het in de rest van de wereld gesteld is met het Alpenbeleid. In het eerste deel geef ik dan ook een overzicht van 20 jaar bergbeleid op internationale schaal. In deel twee schets ik de situatie in Europa. Ik concentreer me op de Alpen Conventie. Wat is nu die Alpen Conventie? Wat zijn haar doelstellingen? Maakt ze progressie?

 

 

Hoofdstuk 1. Internationale context

 

Op het internationale niveau zijn er drie belangrijke momenten geweest die impetus hebben gegeven aan de ontwikkeling van een milieuregime rond de duurzame ontwikkeling van berggebieden.

Het eerste was de Earth Summit in 1992 in Rio de Janeiro, waar voor de eerste keer een omvattende topconferentie werd gehouden over ontwikkeling en milieu. In de aanloop naar de top werd gedurende de zogenaamde Prepcoms het idee van een Mountain Agenda gelanceerd. Uiteindelijk werd er in Agenda 21 een heel hoofdstuk geweid aan de problematiek van de duurzame ontwikkeling van berggebieden.

Het tweede belangrijke moment was het International Year of Mountains, in 2002. Gedurende een heel jaar was er speciale aandacht –finacieel, logistiek, politiek- voor de bergproblematiek. Er werden een aantal topconferenties gehouden, en vooral de samenwerking met NGO’s die zich bekommeren om de duurzame ontwikkeling van berggebieden is opmerkelijk geweest.

Het derde belangrijke moment, ook in 2002, was de World Summit on Sustainable Development in Johannesburg. Deze conferentie deed dienst als opvolgings- en evaluatiebijeenkomst voor de Rio-top van 1992. De bedoeling was een implementatieplan te ontwikkelen voor Agenda 21 omdat de uitwerking op het terrein dreigde te verzanden. De vraag die ons bij deze top stellen is in hoeverre hij heeft bijgedragen tot een adequate implementatie van hoofdstuk 13 van Agenda 21.

Doorheen deze belangrijke brandpunten loopt het werk van de verschillende organen uit de VN-familie. Zij hadden allen de betrachting in meer of mindere mate bij te dragen tot een effectief regime voor bergbeleid. In hoeverre zij daar in slagen, zal duidelijk worden doorheen dit hoofdstuk.

 

 

1.1. Aanloop naar de Earth Summit in Rio de Janeiro (1992)

 

In 1987 verschijnt het bekende Brundtland-rapport. De impact van dit rapport op de ontwikkeling van het milieurecht is moeilijk te overschatten. De belangrijkste verwezenlijking van de WCED was waarschijnlijk het definitief vestigen van de term ‘duurzame ontwikkeling’ op het internationale forum. In december 1989 werd UN-Gneral Assembly Resolutie 44/228 gestemd die een UN Conference on Environment and Development bijeenriep.[1] De bedoeling van de conferentie werd in paragraaf 3 als volgt omschreven:

Affirms that the Conference should elaborate strategies and measures to halt and reverse the effects of environmental degradation in the context of increased national and international efforts to promote sustainable and environmentally sound development in all countries.[2]

 

Het UNCED-proces was de culminatie van drie aparte maar onderling verbonden onderhandelingsprocessen: Ten eerste is er de voorbereiding voor de top zelf, die moest leiden tot een politieke verklaring met basisprincipes[3] en een implementatieplan, Agenda 21genaamd.[4] Ten tweede de onderhandelingen die zouden leiden tot de UNFCCC en ten derde de onderhandelingen voor de BDC. In eerste instantie waren berggebieden geen onderscheiden onderwerp in de onderhandelingen. De uit Zwitserland opererende groep ‘Mountain Agenda’ startte een lobby vanuit de overtuiging dat berggebieden zo’n kwetsbare ecosystemen zijn.[5] Ze stelden dat berggebieden aparte aandacht verdienen en niet voldoende beschermd kunnen worden wanneer ze enkel onderwerp zijn van de klassieke regimes, zoals bosregime (dat in Rio een flop zal worden), atmosferisch regime en biodiversiteit. Laat staan dat er een voldoende comprehensief sociaal-economisch beleid zou ontwikkeld worden, hoewel dit één van de hoofdbekommernissen was van UNCED.[6] De lobby van de groep resulteerde in de opname van het thema in de draft agenda voor PrepCom III, meer bepaald agendapunt 3b. Artikel 12 van hoger genoemde UNGA-Resolutie maakte dit mogelijk:

Affirms that, in the light of the foregoing, the following environmental issues, which are not listed in any particular order of priority, are among those of major  concern in maintaining the quality of the Earth’s environment and especially in achieving environmentally sound and sustainable development in all countries: (…)[7] (cursivering aangebracht)

 

De lijst met mandaten was dus niet exhaustief opgesteld, zodat het bergprogramma opgenomen kon worden als onafhankelijk punt.

Uiteindelijk werd het thema aanvaard door de internationale groep van diplomaten en werd er tijdens PrepCom IV meer aandacht aan besteed in werkgroep I.  Op 12 maart 1992 werd het thema voor de eerste keer grondig onder de loep genomen. In de eerste plaats kwam er de late erkenning van berggebieden als specifieke en uiterst kwetsbare ecologische systemen. In de tweede plaats werd er reeds gewag gemaakt van het tweesporenbeleid dat ook in de uiteindelijke tekst terug te vinden is. Enerzijds is er het belang van het versterken en genereren van kennis over bergecosystemen. Anderzijds is er de noodzaak om geïntegreerde ontwikkeling te promoten van berg watersheds en alternatieve levenswijzen.[8] De volgende dag werd er verder onderhandeld. De USA en Oostenrijk dienden een reeks voorstellen in over verschillende thema’s, zoals ‘strengthening or establishment of local or regional institutions to encourage “bottum-up” approaches to solving the problems of fragile mountain ecosystems’.[9] Vervolgens diende de VSA een amendement in tijdens de bespreking van de geprogrammeerde agendapunten, met het idee, van de technologieoverdracht. Dit voorstel werd geblokkeerd door verschillende andere staten, en is typerend voor het hele verloop van de onderhandelingen in aanloop van UNCED: voordat de hete hangijzers zoals technologieoverdracht en financiële bronnen niet van de baan waren, hadden zij een weerslag op de andere  thema’s, zoals de duurzame ontwikkeling van bergecosystemen.[10] Uiteindelijk werd de sneuveltekst van Hoofdstuk 13 aangenomen door de Werkgroep I en doorgestuurd naar Rio.

 

 

1.2. Hoofdstuk 13 van Agenda 21

 

1.2.1. Betekenis van hoofdstuk 13

 

Agenda 21 is een niet bindend instrument dat moet dienen als blauwdruk of actieplan voor een wereldwijde partnerschap voor duurzame ontwikkeling. Toch heeft Agenda 21 invloed als soft law instrument in de zin dat het (samen met de principes die in de Rio Verklaring vervat liggen) de toon heeft gezet voor het beleid van duurzame ontwikkeling, niet in het minst op nationaal niveau (Lokale Agenda 21). Zo werd bijvoorbeeld in België op 20 juli 2000 het Federale Plan voor Duurzame Ontwikkeling goedgekeurd. In dit plan wordt in artikel 4 verwezen naar hoofdstuk 8 § 7 van Agenda 21, waarin wordt opgeroepen dat in elk land een nationale strategie voor duurzame ontwikkeling wordt uitgewerkt. Verder is het Federale plan doorspekt met verwijzingen naar de documenten van de Earth Summit.[11] De Rio-documenten hebben dus in elk geval veel politieke invloed gehad en het beleid wereldwijd in een bepaalde richting geduwd.

Hoofdstuk 13 is één van de 13 hoofdstukken die in sectie II zijn opgenomen. Sectie II van Agenda 21 heeft als titel Conservation and Management of Resources for Development. Het gaat dus om hoofdstukken waarin wordt gekeken hoe de mens op een manier van de natuur kan leven die de belangen van de toekomstige generaties niet in het gedrang brengen (principe 3 Rio Verklaring). Birnie & Boyle benoemen Agenda 21 (en heel het Rio-proces) als utilitaristisch, antropocentrisch en niet-behoudsgezind. De reden ligt volgens hen in ‘because it entails negotiating balanced solutions taking account of environmental and development concerns”.[12]

Waarom was het nu zo belangrijk voor de Zwitserse groep ‘Mountain Agenda’ (zie hoger) om het thema ‘duurzame ontwikkeling van berggebieden in een apart hoofdstuk te krijgen? In mei 1991 kon één van de leden van de ‘Mountain Agenda’, Ruedi Hoegger, een bezoek brengen aan een inter-agency meeting en kon hij daar de eis van Mountain Agenda van een apart hoofdstuk voor bergontwikkeling kracht bijzetten. Vreemd genoeg argumenteerde de vertegenwoordiger van de FAO tegen dit voorstel dat alles wat er in berggebieden kan gebeuren al gedekt werd door de klassieke thema’s die in artikel 12 van UNGA-Resolutie waren opgesomd.[13] (zie hoger) Het voorstel van Hoegger was onwenselijk.

De verder onderhandelingen in Werkgroep I hebben echter duidelijk gemaakt dat de aparte behandeling van het bergthema een noodzaak was, omdat er in toenemende mate rapporten verschenen (en verschijnen) die gewag maakten van steeds groter wordende problemen in berggebieden wereldwijd. Uiteindelijk is het thema niet onbezoedeld uit de onderhandelingen geraakt, in die zin dat in de multi-dimensionele onderhandelingen de moeilijke dossiers –zoals ontbossing, financiering en technologieoverdracht- interfereerden met het bergthema.[14] Ondanks deze uitholling van hoofdstuk 13 betekent de aparte titel de erkenning dat berggebieden bijzonder kwetsbare ecologische complexen zijn, die dringend nood hadden aan bescherming.

 

 

1.2.2. Inhoudelijke bespreking van hoofdstuk 13

 

1.2.2.1. Overzicht

 

Hoofdstuk 13 begint met twee artikels (13.1 en 13.2) die schetsen waarom het belangrijk is dat er speciale aandacht is voor berggebieden. Artikel 13.1 heeft het over enerzijds belangrijke bronnen (water, energie, biologische diversiteit, in principe onuitputtelijke publieke goederen[15], mist duurzaam gebruikt) en anderzijds sleutelgrondstoffen (mineralen, bossen, landbouwproducten en recreatie). De milieuethische dichotemie zit in deze bepaling al vervat. Er wordt echter gesteld dat bergsystemen van cruciaal belang zijn voor het overleven van het globale ecosysteem. Daarom is de snelle verandering in deze gebieden zo zorgwekkend.

In artikel 13.3 wordt de structuur van het hoofdstuk voorgesteld. Er worden twee Programme Areas onderscheiden.  Een eerste (A) gaat dieper in op het probleem van de gebrekkige kennis rond berggebieden. Het tweede (B) gaat over een geïntegreerd watershed ontwikkeling. Deze term verwijst naar één van de basisconcepties uit de bergecologie. De waterscheidingslijn vormen in het algemeen de grens tussen ecologische gebieden. Een geïntegreerd beleid zal dan ook betrekking hebben op alle ecosystemen van verschillende ordes binnen een bepaald rivierbekken. Beide programmagebieden hebben een vergelijkbare structuur. Er wordt eerst een verantwoording gegeven voor de maatregelen die men formuleert. Vervolgens zijn er doelstellingen vastgelegd. Ten derde worden deze doelstellingen geconcretiseerd door activiteiten en ten slotten zijn er de middelen voor de implementatie.

In de paragrafen die volgen behandel ik beide programmadelen één voor één.

 

1.2.2.2. Programma-area A: Genereren en versterken van kennis over de ecologie en duurzame ontwikkeling van bergecosystemen.

 

a. Basis voor actie

In artikel 13.4 wordt in de eerste plaats de diversiteit van berggebieden beschreven. Bijvoorbeeld, door de vele verschillende hoeken en oriëntaties die elke helling kenmerkt, zijn er op één helling vaak verschillende microbiotopen en de daaraan verbonden ecosubsystemen terug te vinden. Het centrale punt is echter dat er een gebrek is aan kennis van deze berggebieden. Wil men goede ontwikkelingsprogramma’s kunnen opzetten, moet men eerst een globaal gegevensbestand creëren.

 

b. De doelstellingen

Hoofdstuk 13, programma A van Agenda 21 moet de stimulans zijn voor het opzetten van een wereldwijd onderzoek waarvan de gegevens in een gezamenlijk gegevensbestand ingevoerd worden. Artikel 13.5 (c) geeft hiervoor een belangrijk principe weer: ‘(…) with the participation of local communities.’ Dit is een toepassing van Rio Principe 22, dat stelt:

Indigenous people and their communities, and other local communities, have a vital role in environmental management and development because of their knowledge and traditional practices. (…)

 

Het Westerse wetenschapsrelativisme dat samen met de postmoderniteit opstak, heeft dit principe mogelijk gemaakt. Men aanvaard hier immers dat het ook mogelijk is om op niet Westers-wetenschappelijke manier kennis te verwerven over bepaalde ecosystemen. Deze kennis is tot stand gekomen tijdens een proces dat eeuwen heeft geduurd en van generatie op generatie is doorgegeven. Vandaar de term traditional. In de Stockholm Declaration was van dit scepticisme nog niet veel te merken. Principe 20 zegt daar:

Scientific research and development in the context of environmental problems, both national and multinational, must be promoted in all countries, especially in developing countries. In this connection, the free flow of up-to-date scientific information and transfer of experience must be supported and assisted, to facilitate the solutions of environmental problems; environmental technologies should be made available to developing countries on terms which encourage their wide dissemination without constituting an economic burden on the developing countries.

 

De tendens is hier eerder die van Westerse superioriteit op vlak van kennis, en in die zin ook een impliciete plicht voor Westerse landen om ontwikkelingslanden te laten meegenieten van deze via wetenschap verworven kennis (free flow, en er kan toch van uit gegaan worden dat er een vraag is van ontwikkelingslanden naar deze kennis). De vraag naar wetenschappelijke kennis van ontwikkelingslanden sluit echter niet uit dat zij ook een aanbod kunnen hebben van traditionele kennis die onontbeerlijk is voor een kosteneffectieve duurzame ontwikkeling. Dit potentiële aanbod wordt pas in Rio erkent door de internationale gemeenschap in principe 22 en toegepast in hoofdstuk 13 van Agenda 21.

In 13.5 (d) wordt de doelstelling geformuleerd om ‘To create and to strengthen the communications network and information clearing-house for existing organizations concerned with mountain issues’.[16] De redenering hierachter is dat veel kennis over berggebieden zinloos is, als die kennis onoverzichtelijk is. Een helder raamwerk waarin alle data geordend kunnen worden, is daarom onontbeerlijk.

Punt (e) heeft het over het verbeteren van de coördinatie van regionale inspanningen om de fragiele berggebieden te beschermen door het in beschouwing nemen van de aangewezen mechanismen, inclusief regionaal wettelijke en andere instrumenten. Dit lijkt een concretisering te zijn van het eerste deel van Principe 7 van de Rio Verklaring. Daarin wordt gesteld:

States shall cooperate in a spirit of global partnership to conserve, protect and restore the health and integrity of the Earth’s ecosystem. (…)

 

De noodzaak van nationale en transnationale samenwerking is een gevolg van de specifieke geografie van berggebieden. Deze vormen immers vaak natuurlijke grenzen tussen soevereine staten. Reeds in artikel 21 van de Stockholm verklaring werd gesteld dat staten enerzijds het recht hebben om de grondstoffen op hun grondgebied te exploiteren, maar dat ze de plicht hebben om te vermijden dat activiteiten op het eigen grondgebied en bijgevolg onder hun jurisdictie valt, schade veroorzaakt aan de natuur. Dit principe werd gedurende de jaren ’80 een basisprincipe uit het internationale milieurecht, waardoor het in de Rio Verklaring in Principe 2 vervat werd. Internationale gecoördineerde samenwerking is dus noodzakelijk voor een duurzaam bergbeleid.

De laatste doelstelling onder punt (f) gaat over het verzamelen van gegevens om beter zicht te krijgen op risico’s en natuurrampen. Het gaat dan over lawine’s, grondverschuivingen en vulkanische activiteit. De gebrekkige kennis over deze fenomenen zorgt ervoor dat het moeilijk is om een beleid te ontwikkelen dat legitiem naar de bevolking is vermits het door gebrek aan bewijs moeilijk te staven valt en door de oppositie daardoor gemakkelijk aan te vallen is. Daarom zou men moeten overgaan tot voorzorgsmaatregelen onder Principe 15 van de Rio Verklaring.

 

c. Activiteiten

Onder de management gerelateerde activiteiten vinden we er zeven die te maken hebben met (a) het versterken van de bestaande instituties of het vestigen van nieuwe instituties indien nodig, (b) het promoten van nationaal beleid dat locale gemeenschappen stimuleert om ten eerste duurzame technologieën en landbouwmethoden te gebruiken en ten tweede (d) om conservation en regeneratieve maatregelen te nemen, (c) het opbouwen van kennis door het creëren van mechanismen voor samenwerking, (e) diversifiëren van de economieën in berggebieden door het versterken van vormen van duurzaam toerisme, (f) het duurzaam integreren van alle activiteiten (landbouw, rangeland en wildlife activiteiten en tenslotte (g) het vestigen van reservaten in gebieden waar een representatief staal van flora en fauna terug te vinden is.

Onder activiteiten die te maken hebben met gegevens en informatie worden zeven concrete voorstellen gedaan: (a) de controle van meteorologische, hydrologische en fysische gegevens, (b) het opbouwen van een inventaris van ecologische rijkdommen, het bewaren van genetische rijkdommen, (c) het identificeren van gebieden die het meest kwetsbaar zijn voor natuurrampen, (d) het identificeren van berggebieden die te maken hebben met luchtvervuiling van naburige industriële en stedelijke gebieden. Het gaat hier niet over de verantwoordelijkheid van een staat zoals vastgelegd in Principe 21 van Stockholm Verklaring en Principe 2 van de Rio Verklaring.

Onder activiteiten die te maken hebben met internationale en regionale samenwerking, wordt er gesproken over samenwerking tussen regionale en internationale instellingen die zich met de bergproblematiek bezighouden, maar wordt ook het belang van NGO’s vermeld en de noodzaak om de netwerken van multi-stakeholders te versterken.

 

d. Implementatiemiddelen

De eerste voorwaarde om bovenvermelde doelstellingen en de daaraan verbonden activiteiten te implementeren, is het voor handen zijn van voldoende financiële middleen. In 13.9 wordt een samenvatting gegeven van hoeveel de activiteiten van het programma zouden kosten. Het secretariaat van UNCED heeft zo voor heel Agenda 21 een schatting gemaakt van de kosten die verbonden zijn met de uiteindelijke uitvoering van het plan. In 13.10 wordt verder ingegaan op de ontwikkeling en de versterking van het wetenschappelijke onderzoek en technologische ontwikkelingsprogramma’s. In 13.11 wordt op het belang van degelijk onderwijs gewezen waarin aandacht is voor de duurzame ontwikkeling van berggebieden. In 13.12 wordt aangegeven hoe regeringen aan capacity building kunnen doen.

 

e. Intermediaire conclusie

Centraal in het eerste programma om een duurzame ontwikkeling van berggebieden te bereiken, staat het belang van het ontwikkelen van kennis over berggebieden. Deze kennis moet toegankelijk en overzichtelijk zijn en kan alleen maar tot stand komen via een coöperatieve ingesteldheid van alle betrokken actoren. Deze actoren zijn overheden op alle niveaus (‘multi-level governance’), internationale instellingen en NGO’s.

 

1.2.2.1. Programma-area B: Het promoten van geïntegreerde waterscheidingontwikkeling en het ontwikkelen van alternatieve levenswijzen.

 

a. Basis voor actie

In de inleidende paragraaf 13.3 wordt erkend en benadrukt dat bijna de helft van de wereldbevolking rechtstreeks afhankelijk  is van de watervoorraad die ligt ingeslagen in de bergen (gletsjers) en die jaarlijks neerkomt in diverse vormen van neerslag. Verder wordt erkent dat bodemerosie veel invloed heeft op de gemeenschappen die afhankelijk zijn van bergecosystemen. Er wordt gewezen op het centrale belang van de participatie van locale gemeenschappen in de duurzame ontwikkeling van berggebieden. Tenslotte wordt er ook gewezen op de noodzaak om de levenstandaard van de bergbewoners te verhogen.

 

b. De doelstellingen

Tegen het jaar 2000 plande men programma’s te ontwikkelen voor het juiste gebruik van landbouw- en niet-landbouwgrond met de bedoeling erosie te voorkomen en de biomassa en het ecologische evenwicht te behouden. Een tweede doelstelling was het promoten van activiteiten die monetair inkomen genereren, zoals duurzaam toerisme, visserij en ecologisch verantwoorde mijnbouw. Tevens wilde men de infrastructuur en de sociale diensten in de berggebieden verbeteren om op die manier de levensstijl van de plaatselijke gemeenschappen te beschermen. Een derde doelstelling is het minimaliseren van natuurrampen door preventieve maatregelen te nemen, risicogebieden af te baken, early warning systemen te ontwikkelen, evacuatieplannen te ontwikkelen en tenslotte door een aanbod van hulpdiensten te voorzien.

Deze doelstellingen liggen in de lijn van Rio Principe 1 (Human being are in the centre of concern for sustainable development). In het bergbeleid is de centrale focus niet de integriteit van de berggebieden vrijwaren, maar zorgen dat de functies van de bergen voor de mens behouden blijven voor de huidige generaties en de toekomstige generaties. Dit ligt dan weer in het verlengde van Rio Principe 3.

 

c. Activiteiten

Deze paragraaf is analoog aan die in Programma I.

In 13.6 worden een reeks activiteiten opgesomd die een regering kan doen.

(a)   de strijd tegen erosie

(b)   creëren van ondersteunende comités

(c)    verhogen participatie

(d)   steun aan niet-staatsactoren

(e)   mechanisme ter protectie van flora en fauna

(f)     stimuleren van landbouwers om op natuurgerichte landbouw over te schakelen

(g)   stimuleren van monetair genererende soorten (katoen, agro-industrie)

(h)   aandacht voor vrouwen, indigenous people en lokale gemeenschappen

In 13.7 wordt opgeroepen dat regeringen zorgen mechanismen ontwikkelen voor de observatie en evaluatie van het beleid en wordt er ten tweede opgeroepen tot het genereren van gegevens over alternatieve levenswijzen (met centrale rol voor vrouwen).

In 13.8 wordt opnieuw gewezen op het belang van coöperatie. Ten eerste op de rol van internationale onderzoekscentra, ten twee het promoten van uitwisseling van informatie tussen land die te maken hebben met dezelfde bergketen of rivier en tenslotte op de rol van de partnerschappen met NGO’s en private groepen.

 

d. Implementatiemiddelen

In 13.21 wordt er zoals in Programma A een kostenraming gedaan. In 13.20 wordt er gesteld dat het promoten van andere ne duurzame levensstijlen moet gezien worden als een deel van de anti-armoedeprogramma’s. Dit is een concretisering van Principe 5 van de Rio Verklaring, waarin wordt gesteld:

All states and all people shall cooperate in the essential task of eradicating poverty as an indispensable requirement for sustainable development, in order to decrease the disparities in standards of living and better meet the needs of the majority of the world. 

 

In 13.21 worden de wetenschappelijke en technische methodes vernoemd (o.a. pilootstudies, rond het verzoenen van intergenerationele en intragenerationele belangen, technologie in de water- en erosieproblematiek). Verder wordt er aandacht besteed aan capacitybuilding en de het belang van de promotie van lokale infrastructuur voor duurzame ontwikkeling.

 

 

1.3. Implementatie van Agenda 21

 

Eén van de belangrijkste verwezenlijkingen van UNCED was het vestigen van de Commission on Sustainable Development (CSD). Pas in de derde sessie van deze commissie werd er integraal aandacht geschonken aan de opvolging van hoofdstuk 13 van Agenda 21. In het rapport van 10 februari 1995[17] wordt (tijdelijk) het onderscheid tussen de twee programma’s uit Agenda 21 losgelaten.[18] Het rapport herbevestigd één van de voorstellen van het netwerk dat in 1993 door de Inter Agency Meeting van maart 1994 werd opgericht. Het gaat om het besef dat er nood is aan een special effort om de Mountain Agenda hoger op de agenda te plaatsen.[19] In het verlengde hiervan wordt in paragraaf 10 één van de grootste problemen gedetecteerd die bergbeleid belemmeren. Het gaat om het feit dat berggebieden te weinig als iets speciaals gezien worden en steeds in de kantlijnen van andere regimes aan bod komen. Ik denk hierbij aan de regimes van Biodiversiteit, klimaat, ozon, LRTAP, etc. De resolutie zelf verwijst expliciet naar drie beleidssectoren: onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur. De reden die ze daarvoor aangeeft is het feit dat de kost per capita om zulke voorzieningen te treffen hoger zijn dan het landelijk gemiddelde. Vandaar dat er nood is aan aparte speciaal voor berggebieden ontwikkelde programma’s die op een interdisciplinaire wijze de problemen op microschaal aanpakken.[20] Deze formuleringen warend eerste stap naar de resolutie van de UNGA die in 1998 het jaar 2002 tot Internationaal Jaar van de Bergen uitriep. (zie verder).

In datzelfde CSD-rapport van 1995 wordt voor de eerste keer door de internationale gemeenschap expliciet het verband erkent tussen enerzijds de biologische diversiteit en anderzijds de culturele diversiteit.[21] In Agenda 21 was de biologische diversiteit reeds expliciet erkend en werd de noodzaak voor verregaande bescherming van soorten verantwoord vanuit een klassiek antropocentrische redenering, vervat in Principe 1 van de Rio Verklaring. Verder was er ook reeds gewezen op het belang van indigenous people voor de kennisverwerving die in het eerste programma beschreven werd. [22] Het verband tussen deze kenmerken van berggebieden ligt niet in het feit dat het eerste (biologische diversiteit) kenmerk een utilitaristische functie heeft t.o.v. het tweede kenmerk. In de resolutie van 1995 wordt erkent dat de link ligt in het feit dat berggebieden op abiotische vlak een grote diversiteit kennen (door vele hellingshoeken en gesteenten). Hierdoor is er (1) een grote biotische diversiteit en (2) parallel daaraan een grote culturele diversiteit gegroeid.[23] Het is echter een zeer traag groeiproces, met als gevolg dat culturen zeer oud en statisch zijn (bergbewoners worden vaak als conservatief bestempeld). De consequentie is dat, in combinatie met de noodzaak van participatie van de bergbewoners, het bergbeleid zeer traag geïmplementeerd zal moeten worden.[24] Daaraan wordt echter onmiddellijk toegevoegd:

However, in such areas as poverty alleviation, management of natural resources and capacity building, significant process and greater support is urgently needed.

 

Hier wordt opnieuw Principe 5 van de Rio Verklaring herbevestigd, waarin de bestrijding van armoede als een noodzakelijke voorwaarde wordt gezien voor duurzame ontwikkeling. Het kan tevens gezien worden als een verwijzing naar hoofdstuk 3 van Agenda 21, dat integraal gewijd werd aan de bestrijding van armoede, of naar de Millenniumgoals.

Het gevolg van de diversiteit van berggebieden is dat algemene ontwikkelingsparadigma’s gedoemd zijn om te mislukken.[25] Er is nood aan multi-adaptieve modellen. Deze modellen kunnen echter alleen tot stand komen in samenwerking met de lokale gemeenschappen die een gedegen kennis van de ecosystemen hebben.[26] De formuleringen ‘Linkages between traditional knowledge and practices and their effect on ecosystems should receive more attention’, ‘these should built on local knowledge[27] suggereren dat er tot op dat moment op dat vlak nog niet veel concrete actie ondernomen was. Tegelijkertijd is het een zachte dwingende formulering, waardoor over deze CSD-Resolutie als soft law instrument gesproken zou kunnen worden en waardoor het toch een invloed zou kunnen hebben op het gedrag van regeringen en internationale organisaties die zich met duurzame ontwikkeling van berggebieden bezighouden. De potentie van de formulering zou anders geweest zijn als de formuleringen in termen van ‘shall’ onderhandeld zijn.

In 1997 werd er een tweede rapport gepubliceerd door de CSD waarin een tweede evaluatie werd gemaakt van de Mountain Agenda vervat in Hoofdstuk 13 van Agenda 21.[28] De CSD maakt onderscheid tussen de evaluatie van de engamenten aangegaan in Agenda 21 en de nieuwe elementen die in het Bergregime opduiken. Eén van de belangrijkste nieuwigheden die in dit verslag wordt erkent, is de religieuze en spirituele waarde van bergen voor de bewoners in de valleien van die bergen. Verder is er nog de verhoogde aandacht voor de link tussen watervoorraden en de bergen en de link tussen water en voedselveiligheid. Ook thema’s als biodiversiteit, economisch potentieel en de bescherming van de belangen van de mensen die aan de benedenstroom van bergrivieren wonen, worden steeds meer in beschouwing genomen.[29]  De CSD onderscheidt drie grote tekortkomingen. Ten eerste is er nog te weinig progressie gemaakt in het integreren van informatie in een zogenaamd clearing house. Ten tweede is er op het niveau van de nationale stat veel te weinig initiatief voor ontwikkelingsprogramma’s. En ten derde is er te weinig specifieke aandacht voor kleine bergeilanden.[30]

Vijf jaar na Rio werd er in de schoot van de UNGA-19th Session een opvolgingsconferentie gehouden waarin de progressie in Agenda 21 werd geëvalueerd. De Resolutie die daarover werd aangenomen op 19 september 1997 was ronduit vernietigend.[31] Er was globaal gezien geen progressie gemaakt in duurzame ontwikkeling. Integendeel, op vele vlakken was er zelfs sprake van een verslechtering van de situatie. In paragraaf 9 stelt de UNGA:

(…) The state of the environment has continued to deteriorate, as noted in Global Environmental Outlook of UNEP, and significant environmental problems remain deeply embedded in the socio-economic fabric of countries in all regions. (…) Overall, however, trends are worsening. (…) In manny poorer regions of the world, persistent poverty is contributing to accelerated degradation of natural resources and desertification has spread. (…) Conditions in natural habitats and fragile ecosystems, including mountain ecosystems, are still deteriorating in alle regions of the world, resulting in diminishing biological diversity.[32]

 

In de resolutie wordt in het algemeen weinig aandacht besteed aan hoofdstuk 13 van Angeda 21, wat natuurlijk indicatief is voor het hoofdprobleem, met name het gebrek aan speciaal op bergproblemen gericht beleid en politiek. Er wordt nog benadrukt dat het belangrijk is om te zoeken naar manieren om duurzame landbouwsystemen te ontwikkelen om bodemdegradatie tegen te gaan. Hierbij moeten de noden van de bergbewoners in acht genomen worden.[33] Maar ook dit is een opmerking over berggebieden in de kantlijn van het landbouwhoofdstuk.[34]

De volgende stap die gezet werd was de Resoluties die het International Year of Mountains op de sporen plaatsten.

 

 

1.4. Het International Year of Mountains van de VN: 2002

 

1.4.1. Inleiding

 

De aanzet voor een Internationaal Jaar van de Bergen werd door Ishenbay Abdyrazakov, Staatssecretaris van Kyrgistan gegeven. Op 22 juni 1997 sprak hij op de 19de sessie de UNGA toe. In zijn statement stelde hij dat ongeveer 5 jaar na Rio, er in aantal domeinen progressie was gemaakt, maar in andere domeinen, zoals hoofdstuk 13 van Agenda 21, was nauwelijks vooruitgang geboekt. Uitzondering waren een aantal conferenties, seminaries en symposia. Op een van die conferenties, in Bishkek (Kyrgystan), werd opgeroepen voor een Internationaal Jaar van de Bergen. De Kyrgische preseident Akaev ondersteunde dit voorstel omdat het land het meest oppervlakte aan berggebied heeft.[35] Het verklaren van een bepaald tot Internationaal Jaar van … ligt in de traditie van de VN, bijvoorbeeld in Resolutie 1980/67 van 25 juli 1980, waarin gesteld wordt dat Internationale Jaren ‘can promote international cooperation and understanding in accordance with the guidelines contained therein’.[36] Andere resoluties zijn UNGA Resolution 50/227 en 53/199, UNGA Decision 35/424 en ECOSOC Resolution 1998/1.

 

1.4.2. Bespreking van de Bronnen

 

1.4.2.1.  De aanloop

 

Het was de ECOSOC die in 1997 en 1998 de eerste internationale stap zette in het verklaren van 2002 als het Jaar van de Bergen. In de preambule van Resolutie 1997/45 verwijst de raad naar de in de inleiding vermelde internationale conferentie rond het onderzoek van berggebieden in Bishkek (1996). In artikel 1-4 vraagt (invites) ze om meer internationale samenwerking rond het bergbeleid. Tegelijkertijd bevestigd ze de bestaande activiteitein. In slotartikel 5 vraagt ze aan de Secretaris-generaal om een raport waarin de wenselijkheid van het verklaren van een Internationaal Jaar van de Bergen wordt onderzocht, alsook manieren voor de duurzame ontwikkeling van bergen. In datzelfde artikel wordt opnieuw de rol van NGO’s in dit proces benadrukt.[37]

Op 17 juni 1998 verschijnt het gevraagde rapport waarin op de vraag naar de wenselijkheid en noodzakelijkheid van een Internationaal Jaar van de Bergen affirmatief geantwoord wordt.

(…) that the proclamation of an International Year of Mountains would provide an impetus for the work still required to achieve the objective of chapter 13, (…)[38] 

 

In antwoord op dit rapport beveelt ECOSOC de UNGA aan het jaar 2002 tot Internationaal Jaar van de Bergen te verklaren.[39] Dit gebeurt uiteindelijk in 1998, wanneer de Algemene Vergadering het jaar 2002 officieel tot Internationaal Jaar van de Bergen verklaard.[40] Tegelijkertijd nodigt de UNGA de FAO uit om de rol van leidende organisatie op zich te nemen,[41] wat reeds door de Secretaris Generaal voorgesteld en beargumenteerd was geweest in diens rapport aan ECOSOC.[42] De FAO zou volgens datzelfde artikel samenwerken met regeringen, UNEP, UNDP, UNESCO en andere relevante organisaties uit het UN-systeem en de NGO-sector. In artikel 5 vraagt de UNGA aan de Secretaris-Generaal tegen 2000 een rapport over de staat van de voorbereidingen voor het Internationale Jaar.

Op 1 augustus 2000 verscheen dit rapport op de agenda van de UNGA. Het werd voorbereid door de FAO in samenwerking met regeringen. FAO op haar beurt werd bijgestaan door een Inter-Agency Group on Mountains.[43] In het rapport worden activiteiten op nationale, regionale en internationale niveau beschreven. Verder worden er ook voorbeelden gegeven van wat bepaalde landen aan speciale maatregelen hebben ondernomen. Het tegenovergestelde van Name en Shame dus. Het rapport wordt afgesloten met een opsomming van domeinen die extra aandacht nodig hebben.[44] Het belangrijkste obstakel voor implementatie van hoofdstuk 13 van Agenda 21 blijft de financiering van alle initiatieven.[45] Op 29 aangeven van een rapport van het Second Committee[46] neemt de UNGA op 25 januari 2001 een resolutie aan waarin voor de tweede keer een evaluatie werd gedaan van de voorbereidingen.[47] De nadruk in deze resolutie ligt echter –in tegenstelling tot het rapport van de Secretaris-Generaal- niet op een inhoudelijke analyse, maar eerder op het stimuleren van nieuwe initiatieven en voorkomen dat het proces stil valt. De belangrijkste formuleringen staan in artikel 2 (van de 4),en blijven algemeen en gericht op aanmoediging:

2. Encourages all States, the United Nations system and all other actors to take advantage of the International Year of Mountains to ensure the present and future well-being of mountain communities by promoting conservation and sustainable development in mountain areas; to increase awareness and knowledge of mountain ecosystems, their dynamics and functioning, and their overriding importance in providing a number of crucial goods and services essential to the well-being of both rural and urban, highland and lowland people, in particular water supply, food security; and to promote and defend the  cultural heritage of mountain communities and societies;

 

Verder wordt er in artikel 4 een rapport gevraagd tegen 2002 over de activiteiten van het jaar en tegen 2003 een rapport met de resultaten van het jaar.

 

1.4.2.2. Het International Year of Mountains

 

Het eerste rapport kwam er op 9 juli 2002 in de vorm van een interim-rapport van de Secretaris-Generaal aan de UNGA.[48] Het rapport bestaat uit 5 grote delen. Het eerste deel geeft een overzicht van de initiatieven op nationaal niveau (de spreiding van de Nationale Comités), het tweede deel naar de internationale initiatieven. De belangrijkste zijn wellicht het Internationale Partnerschap (dat voortkomt uit het WSSD-proces) en het Mountain Platform (dat opgericht zal worden in november 2002 op de Bishkek-summit (zie verder)). In een vierde deel wordt er een opsomming gegeven van de opdat moment bereikte resultaten. Bijvoorbeeld de International Year of Mountains Focus Group (zal zich bezig houden met de opvolging), de verbeterde toegang tot en verspreiding van informatie over de bergen, groeiende publiek bewustzijn van de bergproblematiek, verhoogde donor interesse voor lange termijnprojecten, etc. (In totaal worden er 12 punten opgesomd.)

Het International Year of Mountains culmineert uiteindelijk in (1) de Bishkek-summit en (2) de Resolutie van de UNGA over het International Year of Mountains.

De belangrijkste verwezenlijking van de Biskek Global Mountain Summit is de oprichting van het Bishkek Mountain Platform (BMP). In de slotverklaring van de top wordt het doel van het BMP als volgt omschreven:

The objective of the Platform is to continue with existing initiatives and to develop substantive efforts beyond the Year by mobilizing resources, giving orientation and guidance, and promoting synergies. In particular, it will provide a framework for stakeholders and others to contribute to sustainable development in the world’s mountain regions. It will enable them to act together at all levels from local to global to improve the livelihoods of mountain people, to protect mountain ecosystems and to use mountain resources more wisely.[49]

 

In punt 4 van de Verklaring wordt de inhoudelijke essentie van de Bishkek-Verklaring en heel het International Year of Mountains weergeven:

We, the participants in the Bishkek Global Mountain Summit, the culminating global event of the International Year of Mountains, pledge our long-term commitment and determination to achieving the goals of sustainable development in mountain areas. We are committed to protecting the Earth’s mountain ecosystems, reducing poverty and food insecurity in mountain areas, promoting peace and economic equity, and providing support for current and future generations of mountain people – women and men, girls and boys – to create the conditions in which they can shape their own goals and aspirations.[50] (onderlijning door auteur)

 

De onderlijnde woorden vormen de essentie van het bergbeleid: Duurzame ontwikkeling is beleid dat eerder gericht is op de lange termijn en de noden van de huidige en de toekomstige generaties verzoent. Duurzame bergontwikkeling heeft nood aan vrede, zoals tevens reeds vermeld werd in Principle 24 van de Rio Verklaring. Duurzame bergontwikkeling heeft tevens nood aan de strijd tegen armoede en ongelijkheid, wat in het verlengde ligt van Principle 5 van de Rio Verklaring. Het samenbrengen van de elementen vrede, economische gelijkheid en milieu ligt in de lijn van Principle 25. De basisprincipes voor dit bergbeleid worden in paragraaf 5 verwoord onder de noemer guiding principles:

We support participatory, multi-stakeholder, multi-disciplinary, eco-regional, decentralized and long-term approaches that respect the principles of subsidiarity, human diversity, human rights, gender equity and the environment. We value and build upon both indigenous and scientific information and knowledge.

 

Tenslotte wordt er nog uitgebreid aandacht besteed aan de implementatie van de dit ideale bergbeleid in de vorm van een Framework for Action (artikel 6).

De tweede belangrijke uitkomst van het International Year of Mountains was zoals gezegd de UNGA-Resolutie 57/245, hoewel het belang ervan ook weer niet overschat mag worden. De resolutie is immers bijzonder vaag geformuleerd (takes note, Welcomes the succes, Recommends, notes, also notes with appreciation, encourages, invites, notes, encourages). In de laatste 2 artikels worden twee beslissingen genomen, met name (1) dat 11 december de vaste Dag van de Bergen wordt en (2) dat de Secretaris-Generaal tegen de volgende sessie een rapport moet voorleggen van de resultaten. Het eerste punt is natuurlijk van louter symbolisch belang, en het tweede punt is een herhaling van de vraag in resolutie 55/189 artikel 4. (zie hoger).

 

 

1.5. Conclusie: principes en accenten van het internationale beleid van bergen

 

Uit de studie van het internationale bergbeleid kunnen we één cetrale conclusie trekken. Door hun specifieke eigenschappen zijn berggebieden het voorbeeld bij uitstek om duurzame ontwikkeling in zijn meest pure vorm tot ontwikkeling te brengen. Hieronder wordt verstaan:           

 

Rio Verklaring

Basisprincipes Bergbeleid

Principe 3

een ontwikkeling die aan de noden van de verschillende generaties tegemoet komt,

Principe 10

een ontwikkeling die enkel kan slagen met verregaande participatie van niet-staatsactoren

Principe 1, Principe 4, Principe 5, definitie van Brundlandt rapport

een ontwikkeling die niet mag geclaimd worden door één van de drie peilers van duurzame ontwikkeling (economie, het sociale, het milieu).

principe uit Agenda 21

Een ontwikkeling waar bottum-up implementatie noodzakelijk is

Principe 5

Een ontwikkeling waar armoedebestrijding een basisbekommernis is (vooral in niet-Europese en niet-Noord-Amerikaanse gebergten. De armoede is daar relatief groot, maar niet absoluut)

Principe 7, Principe 2, Principe 13, Principe 12

Een ontwikkeling die enkel kan slagen door verregaande coöperatie van staten

 

Het is duidelijk dat er te weinig politieke wil is om op macroniveau een krachtig en bindend beleid te ontwikkeling zoals in sommige maritieme regimes. Dit neemt niet weg dat de VN-organen nuttig werk doen. De VN functioneert eerder als centraal station voor het uitwisselen van informatie en het stimuleren van nieuwe initiatieven. Het uiteindelijke werk moet op nationaal en regionaal niveau gebeuren en daar kan het ook succesvol zijn, zoals we in het hoofdstuk over de Alpen Conventie zullen zien. Dit is uiteindelijk ook gebleken uit het International Year of Mountains, waarin 77 nationale comités werden opgericht.

 

 

Hoofdstuk 2. De Alpiene Conventie van 1991

 

2.1. Internationale context en politieke betekenis van de Conventie

 

2.1.1. Botsende belangen vanuit een milieu-ethisch perspectief

 

De Alpiene Conventie is een regionaal verdrag dat enerzijds de bescherming van natuur beoogd, en anderzijds het alpengebied op een duurzame wijze wil laten ontwikkelen. Met duurzame ontwikkeling zijn onlosmakelijk de economische belangen en de belangen van lokale gemeenschappen verbonden. Beide doelstellingen (conservatie en duurzame ontwikkeling) met elkaar in evenwicht brengen is geen evidentie, niet in het alpiene regime, noch in andere regimes.[51] In Environmental Policy and Development wordt bijvoorbeeld gewag gemaakt van een Zwitsers schandaal in 2003. De Commissie van de Tweede Kamer of het Parlement (Ständerat) had gesteld dat het beter was de Protocollen niet te ratificeren. Een Zurichse krant had echter ontdekt dat deze aanbeveling gebaseerd was op een geheimgehouden rapport opgesteld door een lobbygroep uit de bedrijfswereld, die van mening was dat de Alpenconventie teveel gericht was op conservatie en te weinig mogelijkheden liet voor de ontginning (in ruime zin) van de natuurlijke rijkdommen van de Alpen.[52]

De druk op de Alpen neemt echter steeds toe. De groeiende welvaart heeft het mensen uit niet-alpenlanden mogelijk gemaakt op reis te gaan. Steeds meer mensen gaan op wintersport. De gevolgen voor de kwetsbare bergbiotopen zijn vaak desastreus. Daarbij komt ook dat de Alpen al sinds de Oudheid een belangrijk kruispunt vormen voor transport. Het transportprobleem in de Alpen is voor de lokale bewoners al langer een probleem, maar het perspectief op de opening van de Eu naar het vroegere Oostblok heeft deze problematiek nog prangender gemaakt. Oostenrijk bijvoorbeeld dreigt een transitland te worden tussen de West-Europese havens en de nieuwe goedkope productielanden van de EU.

Het voorbeeld van het transportdossier maakt duidelijk dat er een botsing is tussen twee waardensystemen. Het is echter ook typerend voor de spanningen die er optreden tussen de EU-wetgeving en de Alpen Conventie. In de Eu is het basisidee immers vrij verkeer van goederen. Oostenrijk kreeg bij zijn toetreding een speciaal systeem van ecopunten. Ik kom hier verder nog op terug. Waar ik hier op wil wijzen is het feit dat de Economische getinte EU-wetgeving in botsing komt met de meer op conservatiegerichte Alpenconventie. Ik kom daar later nog uitgebreider op terug.

 

2.1.2. De politieke context

 

In het verhaal van de Alpen Conventie zijn er drie specifiek politieke aspecten op te merken die juridische consequenties hebben. Ten eerste is er het verhaal van Slovenië. Het land zat in 1991 reeds aan tafel op de tweede Ministeriële top waar de Alpen Conventie getekend werd, maar kon nog niet ondertekenen.[53] Er was geen officiële delegatie van Joegoslavië of van één van de andere deelstaten. Slovenië zou pas in 1993 het verdrag tekenen, nadat haar door de internationale gemeenschap soevereiniteit was toegekend.

Een tweede specifiek politiek element is het feit dat Zwitserland partij van de conventie is. Ten eerste is Zwitserland geen lid van de EU en ten tweede wordt Zwitserland gekenmerkt door een sterke gedecentraliseerd bestuur. De Kantons zijn in het algemeen eerder terughoudend geweest inzake transnationale samenwerking. Dit is mede de verklaring voor het feit dat het Alpenland bij uitstek pas in 1998 de Conventie ratificeerde en geen enkel substantieel Protocol heeft geratificeerd. Enkel het Protocol over de toetreding van Monaco tot de Conventie werd geratificeerd.[54]

Een derde en belangrijker kenmerk is de verhouding tussen de verplichtingen voortvloeiend uit de Alpenverdragen en het andere internationale recht. In de verhouding tussen het EU-recht zijn er spanningen waar te nemen zoals in paragraaf 2.1.1. reeds werd vermeld. Typerend voor de verhouding tot de andere internationale verdragen is de verklaring gemaakt op de vijfde Ministeriële top, gehouden op 16 oktober 1996  in Bled (Slovenvië). Daar werd de vraag gesteld wat de verdragsstaten van de Alpine Conventie zouden doen met de Draft Charter for Mountainous Regions van de Raad van Europa.[55] De verdragstaten kwamen overeen dat de Alpine Conventie strenger was, en dat het nieuwe Charter niet mocht betekenen dat de eerder gemaakte afspraken zouden uitgehold worden door een zwakker, meer globaal verdrag. De Alpine Conventie zou beschouwd worden als Lex Specialis.[56]

Daarbij komt nog dat de EU zelf verdragspartij is van de Alpine Conventie. Dit betekent dat sommige lidstaten van de Conventie (vanaf 1 mei 2004 allemaal behalve Zwitserland, Liechtenstein en Monaco) vertegenwoordigd worden via de EU-zetel in de Conventie en hun eigen zetel. Omdat dit discriminatie zou betekenen ten opzichte van de niet EU-lidstaten, werd een aangepast stemsysteem voor de EU ontwikkeld. (zie verder). De logica waarom de EU verdragspartij is, wordt mijns inziens treffend verwoord in de preambule van het eerste Protocol dat in december 1994 in Chambéry getekend werd. De derde paragraaf van de preambule zegt:

Reconnaissant que l'espace alpin est un territoire dont l'importance concerne l'Europe dans son ensemble, que son relief, son climat, son hydrologie, sa végétation, sa faune, ses paysages et sa culture constituent un patrimoine spécifique et diversifié et que les secteurs de haute montagne, les vallées alpines et les préalpes forment des ensembles écologiques dont la préservation n'intéresse pas les seuls pays alpins. (markering door auteur aangebracht)[57]

 

Het Alpengebied wordt als een dermate belangrijke geografische entiteit gezien dat er steeds gevaar is voor externaliteiten. De onderhandeling van het Transport Protocol toonde dit overduidelijk aan. De bekommernis van de Alpenlanden zoals Oostenrijk om de toenemende druk van goederentransport via de weg (aangenomen dat de milieu- en gezondheidsbekommernis (vervuiling, geluidspollutie)  dominant is) botst met het beleid van de EU, waar de belangen van bijvoorbeeld België in vertegenwoordigd zijn. In die zin is het voor België van belang dat haar belangen binnen de Alpen Conventie verdedigd worden in de schoot van de zetel van de EU in de Alpen Conventie.

 

 

2.2. Juridische bronnen

 

2.2.1. De Raamwerkconventie

 

2.2.1.1. Het tot stand komen, de ratificaties en de opzegging of verbreking

 

In 1989 kwamen de ministers van de Alpenlanden voor de eerste keer bij elkaar om te zoeken naar mogelijkheden om het alpenbeleid van de verschillende alpenlanden op elkaar af te stemmen. Er werd een ad hoc committee opgericht dat het mandaat kreeg onderhandelingen te voeren over een raamwerk conventie voor een transnationaal alpenbeleid. Het duurde tot 7 november 1991 voordat de onderhandelingen afgerond waren. Op de Tweede Miniseriële conferentie te Salzburg werd de International Alpine Convention on the Protection of the Alps ondertekend. Zoals eerder vermeld was Slovenië in 1991 reeds aanwezig en kon, hoe graag het volgens de delegatie ook had gewillen, het verdrag niet tekenen. De ratificaties verliepen niet van een leien dakje. Onderstaande tabel geeft een overzicht.

 

 

Signature

Ratification

Document publié

Document déposé le

Entré en application le

A

07.11.91

08.02.94

Bundesgesetzblatt Nr.477/1995 vom 21.07.1995

08.02.94

06.03.95

FL

07.11.91

21.04.94

Liechtensteinisches Landesgesetzblatt 1995/Nr.186

28.07.94

06.03.95

D

07.11.91

16.06.94

Bundesgesetzblatt Teil II Nr.46/1994 vom 8.10.1994

05.12.94

06.03.95

SLO

29.03.93

22.03.95

Uradni list Republike Slovenije (Mednarodne pogodbe) Nr.19/Beilage Nr.5 - 31.3.1995

22.05.95

22.08.95

F

07.11.91

30.11.95

Journal officiel Nr.95 1270 du 7.12.1995

15.01.96

15.04.96

EU

07.11.91

26.02.96

Journal officiel de la Communauté européenne
n° L61/31-36 du 12.3.1996

04.03.96

14.04.98

CH

07.11.91

16.12.98

Bundesgesetzblatt BBI 1997 IV 657(d), FF 1997 IV 581 (f)

28.01.99

28.04.99

I

07.11.91

14.10.99

Legge 14 ottobre 1999, n. 403
Gazzetta Ufficiale n. 262 - 8.11.99

27.12.99

27.03.00

MC

20.12.94

14.10.99

Ordonnance Souveraine n°14082 en date du 21juillet 1999 publiè au journal de Monaco le 30 juillet 1999

22.12.98

22.03.99

Tabel 1: Ratificaties van de Alpine Conventie (Bron: Alpine Conventie homepage)

 

Oostenrijk werd door de Conventie in artikel 12 § 1 tot depositaris van het verdrag benoemd. In hetzelfde artikel 12 wordt in paragraaf 3 vastgelegd dat het verdrag van kracht gaat 3 maanden nadat drie lidstaten hun wil tot gebonden zijn hebben uitgedrukt. Voor de andere partijen die reeds getekend hebben wordt het verdrag van kracht drie maanden nadat zij hun wil tot gebonden zijn hebben duidelijk gemaakt aan de depositaris (art. 12 § 4). Pas op 6 maart 1995 ging de conventie van kracht, wanneer Oostenrijk, Duitsland en Liechtenstein het verdrag geratificeerd hebben. De andere lidstaten treden, zoals de tabel aangeeft, mondjesmaat toe.

Artikel 13 geeft dat elke verdragstaat zich kan terugtrekken uit het verdrag. Dit gebeurt op de klassieke manier, door de depositaris ervan op de hoogte te brengen. Hierna volgt een afkoelingsperiode van 6 maanden na de eerste dag van de maand die volgt op het ontvangen van de notie van terugtrekking.

 

2.2.1.2. De inhoudelijke kenmerken

 

a. Parallellen met Agenda 21

In de raamwerkconventie valt de inhoudelijke symmetrie met UNCED op. Bij de algemene verplichtingen in de Alpen Conventie wordt er in de eerste plaats op gewezen dat de verdragspartijen een algemeen beleid zullen ontwikkelen met respect voor (1) het Voorzorgsprincipe, (2) het vervuiler-betaalt-principe en (3) het principe van de noodzaak van coöperatie.[58] Deze principiële uitgangspunten liggen respectievelijk vervat in Principes 15, 16 en 7 van de Rio Verklaring. In het volgende deel van dit artikel van de Alpen Conventie ligt ook Principe 21 van de Stockholm Verklaring, later bevestigd in Principe 2 van de Rio Verklaring, vervat:

En prenant en considération de façon équitable les intérèts de tous les états Alpins, de leur régions alpines (…).[59]

 

De tweede parallel ligt vervat in de maatregelen die worden gestipuleerd op de doelstelling uit artikel 2 § 1 te bereiken. De titels van deze maatregelen lopen voor een deel parallel met titels uit Agenda 21, met dien verstaande dat alleen de titels die voor de Alpenproblematiek relevant waren opgenomen zijn. Als we de maatregelen systematisch vergelijken met Agenda 21 krijgen we het volgende schema:

 

Alpine Conventie

Agenda 21

Population et culture

Hoofdstuk 26

Aménagement du territoire

Hoofdstuk 10

Qualité de l’air

Hoofdstuk 9

Protection du sol

Hoofdstuk 12

Régime des eaux

Hoofdstuk 18

Protection de la nature et entretien des paysages

Hoofdstuk 13

Agriculture de la montagne

Hoofdstuk 14

Fôrets de la montagne

Hoofdstuk 11

Tourisme et loisirs

 

Transport

Opgenomen sinds WSSD

Energie

Opgenomen sinds WSSD

Déchets

Hoofdstuk 20

Tabel 2: Vergelijking tussen Alpine Conventie en internationale rechtsbronnen (Agenda 21 & WSSD)

 

Het is opvallend dat de punten die in Agenda 21 geen plaats hebben gekregen in een apart hoofdstuk, 11 jaar later op het internationale forum terugkomen, meer bepaald in de documenten van de PrepComs van de WSSD. Energie en transport behoren op deze conferentie in de groep van hete hangijzers. Natuurlijk moeten we opletten anachronistische conclusies te trekken.

We kunnen twee conclusies trekken. In feite is in de Alpen Conventie de zaak omgedraaid: waar in de internationale verdragen bergontwikkeling marginaal aangeraakt werd (zie hoger), werd in de Alpen Conventie het bergbeleid centraal gezet en gekoppeld aan allerlei secundaire thema’s. De centrale bekommernis blijft echter: Alpine bescherming. Ten tweede is het niet verwonderlijke dat er zo’n sterke parallel is. De Alpen Conventie kwam immers in de periode tot stand waarin de PrepComs voor UNCED gehouden werden.

 

 

b. Het belang van wetenschappelijk onderzoek en verdere samenwerking (artikel 3 en 4)

Zoals elders in deze paper reeds vermeld, is één van de basisproblemen inzake een adequaat bergbeleid het gebrek aan informatie. Elke vallei is anders en heeft bijgevolg nood aan andere maatregelen. Daarbij komt nog dat in een aantal landen de berggebieden (1) grensgebieden zijn, die politici dus sneller uit het oog verliezen en (2) dat berggebieden dunbevolkt zijn zodat er weinig electoraal belang van uitstraalt. Artikel 3 probeert een kader te bieden om dit probleem te tackelen. In drie paragrafen wordt gesteld dat het wetenschappelijk onderzoek

(1)   effectiever moet verlopen d.m.v. een sterkere samenwerking,

(2)   dat er moet samengewerkt worden om programma’s uit te werken voor systematische observaties 

(3)   dat het onderzoek moet geharmoniseerd worden.

In het verlengde hiervan ligt artikel 4 waarin op een meer gedetailleerde wijze wordt aangegeven hoe kan samen gewerkt worden juridisch, economisch, economisch en technisch vlak. Opmerkelijk hier zijn paragraaf 3 waarin de verdragsluitende partijen verklaren dat samenwerking met NGO’s noodzakelijk is. Ik kom hier later nog op terug. Paragraaf 4 geeft aan dat het noodzakelijk is regelmatig de bevolking te informeren over her beleid. Het lijkt er op dat de Conventie hier Agenda 21 voor is, in de zin dat het erkennen van het belang van het informeren van het publiek een basispremisse is voor de implementatie van Agenda 21, via Local Agenda 21. De wisselwerking tussen top down en bottum up implementatie moest immers zorgen voor de meest effectieve uitwerking van Agenda 21.

 

c. Conferentie van de partijen (artikel 5, 6 en 7)

Zoals in de meeste verdragen worden ook in de Alpine Conventie afspraken gemaakt over regelmatige terugkerende multilaterale conferenties. Deze bijeenkomsten zijn bedoeld om ‘examnier les question d’interêt commun aux parties contractant’ (art. 5 § 1). Wanneer worden deze conferenties gehouden? Art. 5 § 1 stipuleert dat de eerste pas gehouden wordt één jaar nadat de huidige conventie in werking is getreden. Vanaf dan wordt er om de twee jaar vergaderd, onder de verantwoordelijkheid van de staat die het voorzitterschap heeft toegewezen gekregen (art. 5 § 2). De voorzittende staat bepaald de agenda, maar de andere lidstaten kunnen zonder beperkingen de agenda amenderen (art 5 § 3). Tabel 3 geeft de evolutie van het voorzitterschap weer:

 

Période

Présidence

Conférence des Parties (Conférence alpine)

1989

Allemagne

Berchtesgaden

1989-1991

Autriche

Salzbourg

1991-1994

France

Chambéry

1995-1996

Slovène

Brdo

1996-1998

Slovène

Bled

1999-2000

Suisse

Lucerne

2001-2002

Italie

Meran/Merano

2003-2004

Allemagne

Garmisch-Partenkirchen

Tabel 3: Voorzitterschap van de Alpine Conferentie (Bron: Alpine Conventie homepage)

 

Aan de Alpine wordt door de lidstaten de nodige informatie verschaft i.v.m. de maatregelen die genomen zijn om de Conventie en de Protocollen toe te passen (art. 5 § 4). De taken van de Alpine Conferentie worden gedetailleerder besproken in artikel 6. De Alpine Conferentie kan aannemen: (§ a) amendementen, (§ b) Protocollen, Annexen, (§ c) interne reglementen, (§ d) financiële beslissingen, (§ e) instellen van werkgroepen, (§ f) neemt kennis van wetenschappelijke publicaties gericht aan de Conferentie, (§ g) ze neemt de nodige maatregelen om de doelstellingen uit artikel 3 en 4 te halen en (§ h) ze verzekert de realisatie van de noodzakelijke taken van het secretariaat.

Er wordt ook ruimte gelaten voor de VN, voor andere Europese lidstaten en voor NGO’s in het bijzonder (art.5 § 5). Ook hier ligt een fundament voor wat later het multi-level governance zal genoemd worden. Buitengewone zittingen worden tenslotte geregeld in paragraaf zes, waarin wordt gesteld dat deze zittingen door de Alpine Conferentie geprogrammeerd kunnen worden, of wanneer één derde van de lidstaten hiervan schriftelijke acte maakt.

In artikel 7 worden afspraken gemaakt over de besluitvormingsprocedures.  De basisprocedure is consensuele besluitvorming. Een uitzondering wordt gemaakt voor de taken beschreven in artikel 6, § c, f en g. Wanneer de voorzitter uitdrukkelijk (expressément, ausdrücklich) vaststelt dat consensus onmogelijk is, kan er bij twee derde meerderheid gestemd worden van de aanwezige verdragsluitende en stemgerechtigde partijen. (Artikel 7 § 1). Elke verdragspartij heeft één stem. De EG heeft evenveel stemmen als er lidstaten lid zijn van de Alpine Conventie. Deze stemmen vervallen als betreffende lidstaat op de Alpine Conferentie zelf gebruikt maakt van haar stemrecht. M.a.w. een lidstaat van de EG kan geen dubbele stem uitbrengen via de EG en haar lidmaatschap tot de Alpen Conventie. (Artikel 7 § 2).

Op 27 februari 1996 werd het interne reglement voor de Alpine Conferentie aangenomen. In het reglement wordt vastgelegd (1) hoe de agenda moet vastgelegd worden, aan welke dead lines de voorzitter zich moet houden bij het opstellen van een agenda (art. 4-9), (2) hoe de lidstaten vertegenwoordigd zijn en welke machten ze hebben (art. 10-12), (3) welke taken de voorzitter heeft (art. 13-15), (4) hoe de debatten moeten verlopen (artikel 16-17), de stemmingen (art. 18-19) en nog een aantal zaken van meer praktische aard. Artikel 22 stipuleert dat de Alpine Conferentie op het einde van haar zitting een overzicht van de beslissingen in vorm van een proces verbaal publiceert. Dit overzicht moet overgemaakt worden aan alle partijen en moet standaard een aantal elementen bevatten (art. 22 § 2).

 

d. Het Permanente Comité (artikel 8)

Voor het uitvoerende werk van de Conventie werd het noodzakelijk geacht een Permanent Comité te hebben. Dit werd opgericht in artikel 8. In art. 8 § 6 wordt een opsomming gegeven van het mandaat van het Permanent Comité. Samengevat komt het er op neer dat het instaat voor de inzameling van informatie, de evaluatie van de landenrapporten (verplicht in art. 5 § 4), het Comité staat in voor de voorbereidingen van de twee jaarlijkse Alpine Conferenties, het kan werkgroepen in het leven roepen en het is de hoofdmotor achter beleidsinitiërend werk (voorstellen en aanbevelingen doen opdat de Conventiedoelen gehaald worden). Het Comité werd geacht, analoog aan de Alpine Conferentie, een eigen intern reglement aan te nemen. Dit gebeurde in 1998. In artikel wordt aangegeven dat het Comité minstens één maal per jaar bijeen komt. Het voorzittende land schuift een voorzitter naar voor die verantwoordelijk is voor de praktische en inhoudelijke organisatie. (Art. 2) Verder is het intern reglement vergelijkbaar met dat van de Alpine Conferentie, met dat verschil dat bij het Permanente Comité er aandacht besteed wordt aan het instellen van werkgroepen, al dan niet met een ad hoc karakter. Op dit moment zijn er volgende werkgroepen ingesteld:

· Le système d’observation et d’information des alpes. (SOIA)

· Objectifs environnementaux et indicatuers

· Transports

· Population et culture

· Méchanisme de mise en œuvre

· Avalanches et glissements de terrain

· Secrétariat Permanent

 

e. Het permanente secretariaat (artikel 9 en annexen)

In artikel 9 wordt voorzien dat de Alpine Conferentie bij consensus kan beslissen om een een permanent secretariaat te vestigen. De kwestie van het permanent secretariaat bleef echter lang een netelige kwestie. Wolfgang Burhenne stelt dat de oorzaak hiervan is dat sommige landen van mening waren dat eerst de belangrijkste Protocollen van kracht moesten zijn en de andere Protocollen minstens ondertekend, voor er een secretariaat opgericht werd. Tot dit gerealiseerd was, zou de verdragspartij die het voorzitterschap in handen had in staat zijn de functie van secretariaat op zich te nemen.[60]

Op de VIde conferentie van de partijen werd echter besloten om toch een permanent secretariaat uit te bouwen. Het Permanent Comité kreeg het mandaat om een voorstel uit te werken. Dit werd gedelegeerd aan een nieuwe werkgroep (zie boven). Deze werkgroep werkte een tekst uit, die op de VIIde Alpine Conferentie werd goedgekeurd in de vorm van besluit VII/2 waaraan vier annexen hingen.[61]

Annex I:      Status du Secrétariat Permanent de la Convention sur la Protection des Alpes

Annex II:    Procedure de selection et de designation du/de la secrétaire general/e et du/de la secrétaire general/e adjoint/e

Annex III:   Financement du Secrétariat

Annex IV:    Enkele slotbepalingen, over kandidatuur interim secretaris Generaal

Belangrijkste afspraken die gemaakt werden was (1) dat het hoofdsecretariaat in Inssbrück gevestigd wordt, met als hoofdtaak de public relations, de externe betrekkingen en het bijstaan van het voorzittende land en dat er een afdeling in Bolzano gevestigd wordt die verantwoordelijk is voor het technische en wetenschappelijke luik (o.a. SOIA, zie boven) en (2) dat er pas vanaf 2004 een eerste Secretaris-Generaal komt. In de tussenperiode is er een interim Secretaris-Generaal van Franse Nationaliteit, de adjunct heeft als moedertaal Duits, en aan het instituut in Bolzano wordt een door Italië betaalde vaste wetenschapper toegekend van Sloveense origine.[62]

 

2.2.2. De protocollen

 

De Alpine Conventie is een raamwerkconventie. Het vormt een kader waarbinnen op een multilaterale manier de alpenlanden problemen kunnen aanpakken. Om effectief te zijn moet een raamwerkconventie verder verfijnt worden met protocollen, wat bij de Alpen Conventie ook gebeurd is. In Bijlage drie is een overzicht gevoegd van alle Protocollen en de data van tekening, ratificatie en van kracht gaan. Het zou ons te ver brengen om de 9 reeds uitgewerkte Protocollen en de geplande Protocollen in detail te bespreken. Ik overloop ze kort, en geef de belangrijkste juridische verplichtingen weer die in de Protocollen vervat zitten.

 

2.2.2.1. Inleiding

 

Al tijdens de onderhandelingen over de Alpen Conventie, waren er reeds onderhandelingen gestart over de inhoud van de aanvullende protocollen. Deze onderhandelingen waren nog lang niet afgerond in 1991, op het moment dat de Conventie ondertekend werd. Toen in 1994 in de periode van de Top van Chambéry duidelijk werd dat de Conventie in 1995 van kracht zou gaan doordat er voldoende ratificaties waren (zie hoger), werden de laatste hindernissen genomen en konden de eerste drie protocollen ondertekend worden.

1. Aménagement du territoire et dévelopment durable territoriale

2. Protection de la nature et entretien des paysages

3. Agriculure

In de jaren die volgden kwamen er nog 5 protocollen tot stand.

4. Forêts

5. Sols

6. Tourisme

7. Energy

8. Transports

Al deze protocollen hadden één gezamenlijk doel, met name zorgen dat het Alpine gebied in haar diversiteit op een duurzame manier kon blijven bestaan. Deze doelstelling zou de economische en sociale ontwikkeling van de locale gemeenschappen niet mogen belemmeren. Het evenwicht tussen beide polen is een toepassing van Rio Principle 3, dat stelt:

The right to development must be fulfilled so as to equitably meet development and environmental needs of the present and the future generations.[63]

 

Het negende Protocol is van een andere orde omdat het een instrument is om effectief beleid te bereiken. Het gaat om een protocol met een uitgebreid geschillenmechanisme. Ik kom daar in een aparte paragraaf op terug. Eerst tracht ik een overzicht te geven van de inhoudelijke protocollen. De onderhandelaars ervan hebben steeds gebruik gemaakt van het zelfde frame. Nadat is een overzicht heb gegeven van de juridische status van de verschillende protocollen, zal ik in een tweede punt dit frame schetsen en zo aangeven wat de parallellen tussen de verschillende protocollen zijn. In een derde paragraaf zal ik aangeven wat de verschillen zijn en hoe het ene protocol zich van het andere onderscheid. Ten vierde besteed ik apart aandacht aan het Transport Protocol. De onderhandeling hiervan was een ware calvarie. Het is een bijzonder gevoelig dossier gebleken dat ongeveer 8 jaar heeft aangesleept. Ten slotte leg ik zoals gezegd de basismechanismen van de geschillenregeling tot stand.

Anno 2004 worden er plannen gemaakt om aan de onderhandeling van vier nieuwe protocollen te beginnen, met name luchtkwaliteit, waterregime, bevolking en cultuur, afval.[64] Omdat daar nog geen juridische documenten over beschikbaar zijn, besteed ik hier geen aandacht aan.

 

2.2.2.2. Het tot stand komen, de ratificaties en het van kracht gaan

 

De eerste drie protocollen (Aménagement, protection la nature et le paysage, Agriculture) werden op 20 december 1994 ondertekend door Duitsland, Frankrijk, Italië, Monaco, Slovenië en de EU. Later volgden Zwitserland, Liechtenstein (1998) en Oostenrijk (2000). Sinds 18 december 2002 is het Protocol van kracht is Oostenrijk, Duitsland en Liechtenstein. De ratificatie in Frankrijk, Italië en de EU verloopt moeilijker dan de ondertekening. Volgens respectievelijk artikel 20 § 2, artikel 26 § 2, artikel 23 § 2 treedt het Protocol in werking 3 maanden nadat de derde staat het heeft geratificeerd. Vermits Slovenië de protocollen op 28-11-2003 ratificeerde, zouden ze sinds 28-02-2004 van kracht moeten zijn, hoewel dit op de website van de Alpen Conventie nog niet is aangepast (zie tabellen bijlage 3). De reden dat Liechtenstein de protocollen niet tekende was het gebrek aan geloofsbrieven voor de delegatie. Voor Zwitserland was de verklaring dat het de Conventie zelf nog niet had geratificeerd. Zoals in de inleiding reeds gesteld, wordt Zwitserland gekenmerkt door een aparte bestuurlijke situatie door de federale structuur met Kantons. Zo bleef er discussie bestaan tussen de federale overheid en de Kantons over de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Het feit dat Zwitserland zo weinig progressie maakte met de ratificering van de Alpendocumenten, wekte frustratie op bij de andere delegaties, omdat zij reeds verregaande toegevingen hadden gedaan aan Zwitserland. Oostenrijk had in se geen problemen met de protocollen, maar trachtte het niet tekenen van de eerste drie protocollen te gebruiken als drukkingmiddel bij de onderhandeling van het protocol over transport.[65]

Het protocol omtrent de Alpenbossen werd 27 februari 1996 ondertekend Brdo. Volgens artikel 19 § 2 treedt het in werking 3 maanden nadat drie staten hun consent to be bound hebben gegeven aan de depositaris. Pas toen Duitsland op 18 september 2002 de ratificatie bij de Oostenrijkse depositaris neerlegde, kon het protocol drie maanden later, 18 december 2002 in werking treden.

Intussen werd opnieuw gewerkt aan drie nieuwe protocollen, over toerisme, energie en bodembescherming. Zij werden in 1998 ondertekend. In 2000 werden na lange onderhandelingen (ongeveer 8 jaar) de onderhandelingen over transport afgesloten, en werde tegelijkertijd het protocol rond de geschillenregeling getekend. (zie bijlage 3)

 

2.2.2.3. De overeenkomsten tussen de acht inhoudelijk protocollen

 

Zoals hoger reeds gesteld worden de acht inhoudelijk protocollen gekenmerkt door een hoge mate van symmetrie. Ik wil deze symmetrie aantonen aan de hand van tabel 4. Ik geef in de eerste kolom de basisstructuur weer die je in alle protocollen kan weervinden. In de andere kolommen verwijs ik naar de relevante artikels. In de eerste rij verwijs ik naar de protocollen met de nummers die ik in de inleiding van deze sectie gebruikte (zie hoger).

Methodologisch is dit verantwoorden omdat in het bestek van deze paper het niet realistisch is de acht protocollen tot in de details te gaan bespreken. Wat ik beoog is door de overeenkomsten te geven, duidelijk te maken waarin de protocollen van elkaar verschillen. En vaak zijn de verschillen indicatief om een bepaald protocol te typeren.

Een eerste vaststelling die we kunnen doen is dat het tweede protocol van 1994 als uitgangspunt heeft gediend voor de andere protocollen. Ik leid dit af uit het feit dat enerzijds alle titels van de artikels ook in de andere protocollen voorkomen, en anderzijds dat er ook geen ontbreken. De structuur die voor het tweede protocol is ontworpen, lijkt overgenomen in alle andere protocollen. Omdat elk protocol ook specifieke kenmerken heeft, zijn bij de andere protocollen artikels bijgevoegd.

 

 

1

2

3

4

5

6

7

8

Hoofstuk 1 Algemene bepalingen

 

 

 

 

 

 

 

 

1. Objectieven

art. 1

art. 1

art. 1

art. 1

art. 1

art. 1

art. 1

art. 1

2. Verplichtingen

art. 2

art. 2

art. 3

geen

art. 2

geen

art. 2 (!)

geen

3. Internationale samenwerking

art. 4

art. 3

art. 6

art. 4

art. 5

art. 2

geen

geen

4. overschouwen van de doelen
 in andere beleidsdomeinen

art. 5

art. 4

art. 2

art. 2

art. 3

art. 3

art. 3 (!)

art. 4

5. Participatie van 'des collectivités
 territoriales'

art. 4§1, art. 7

art. 5

art. 5

art. 3

art. 4

art. 4

art. 4

art. 5

Hoofdstuk 2 Specifieke maatregelen

art. 8-13

art. 6 - 19

art. 7-16

art. 5-12

art. 6-18

art. 5-21

art. 5-14

art. 7-16

complementaire maatregelen

art. 13

art. 19

art. 16

art. 12

art. 18

art. 21

art. 14

geen

Hoofdstuk 3 Onderzoek, vorming en informatie

 

 

 

 

 

 

 

 

1. Onderzoek en observatie

art. 14

art. 20

art. 17

art. 13

art. 19

art. 22

art. 15

art. 18

2. Vorming en informatie

art. 15

art. 21

art. 18

art. 14

art. 22

art. 23

art. 16

art. 17 (!), art. 19

Hoofstuk 4 uitvoering, controle en evaluatie

 

 

 

 

 

 

 

 

1. Uitvoering

art. 16

art. 22

art. 19

art. 15

art. 23

art. 24

art. 17

art. 20

2. Controle van de verplichtingen

art. 17

art. 23

art. 20

art. 16

art. 24

art. 25

art. 18

art. 21

3. Evaluatie van de effectiviteit

art. 18

art. 24

art. 21

art. 17

art. 25

art. 26

art. 19

art. 22

Hoofdstuk 5 slotbepalingen

 

 

 

 

 

 

 

 

1. Verband tussen Conventie en protocol

art. 19

art. 25

art. 22

art. 18

art. 26

art. 27

art. 20

art. 23

2. tekening en ratificatie

art. 20

art. 26

art. 23

art. 19

art. 27

art. 28

art. 21

art. 24

3. notificaties

art. 21

art. 27

art. 24

art. 20

art. 28

art. 29

art. 22

art. 25

Tabel 4: vergelijking van de 8 inhoudelijke protocollen van de Alpen Conventie

 

Legende:       1. Aménagement du territoire et dévelopment durable territoriale

2. Protection de la nature et entretien des paysages

3. Agriculure

4. Forêts

5. Sols

6. Tourisme

7. Energy

                                    8. Transports

 

De protocollen zijn ingedeeld in 5 hoofdstukken, waarvan de eerste vier inhoudelijk zijn en het vijfde eerder een ‘structureel’ karakter heeft. In hoofdstuk 1 wordt beschreven wat de algemene doelen verplichtingen zijn en worden algemene richtlijnen gegeven in verband met de realisatie van de kerndoelen. Een ander aandachtspunt is het  belang van internationale samenwerking en transnationaal multilevel governance. Deze samenwerking wordt gekoppeld aan de verregaande participatie van allerlei niet-staatsactoren. In het eerste protocol wordt bijvoorbeeld gesproken in artikel 4 § 1 over ‘collectivités territorial op een niveau territorial approprié. In artikel 7 wordt dit verder uitgewerkt. Er wordt echter een voorwaarde geformuleerd. Paragraaf 2 heeft het over:

Les collectivités territoriales directement concernées sont parties prenantes aux différents stades de préparation et de mise en œuvre de ces politiques et mesures dans le respect de leurs compétences, dans le cadre institutionel existant. (accentuering van de auteur)

 

In alle andere protocollen vinden we soortgelijke formuleringen, wat aantoont dat NGO’s, INGO’s en andere niet-staatsactoren in de Alpen Conventie au-sérieus worden genomen, wat in de lijn ligt van de Preambule van de Rio Verklaring (4de formulering) en van Principle 22 van diezelfde verklaring. Het belang van major groups in de duurzame ontwikkeling van berggebieden werd reeds benadrukt in Hoofdstuk 13 van Agenda 21 (zie hoger). In Johannesburg werd in paragraaf 23 van de politieke slotverklaring expliciet bevestigd dat deze groepen een noodzakelijke voorwaarde voor duurzame ontwikkeling zijn:

23. We recognize that sustainable development requires a long-term perspective and broad-based participation in policy formulation, decision-making and implementation at all levels. As social partners, we will continue to work for stable partnerships with all major groups, respecting the independent, important roles of each of them.

 

Vervolgens werd er in alle protocollen een artikel ingesloten waarin werd aangespoord om in beleidsdomeinen waarop het protocol niet van toepassing is maar waar beleidsbeslissingen spill overs kunnen veroorzaken op de Alpen regio, toch rekening te houden met de bepalingen uit de protocollen.

In hoofdstuk II worden er telkens een reeks specifieke maatregelen uitgewerkt. Het is vooral in dit deel dat de eigenheid van elk protocol tot uiting komt. De enige parallel doorheen alle protocollen is een artikel ‘complementaire maatregelen’ waarin overeengekomen werd dat het niet verboden is meer te doen om de doelen te bereiken dan aangegeven in de protocollen.

Hoofdstuk III behandelt de kwestie van het onderzoek, vorming en de informatieverstrekking. In het deel over het internationale beleid van berggebieden verwees ik reeds naar het belang van een gedegen kennis van deze gebieden, en meer bepaald naar het huidige gebrek aan kennis, omdat berggebieden vaak perifere gebieden zijn, en gemakkelijk uit de aandacht van centrale beleidsactoren geraken. Het belang van onderzoek, informatievergaring en het doorgeven van deze ionformatie ligt in het verlengde van Rio Principle 10, waarin gesteld wordt:

States shall facilitate and encourage public awareness and participation by making information widely available.

 

En in het verlengde van Principle 9, waarin gesteld werd:

States should cooperate to strenghten endogeneous capacity-building for sustainable development by improving scientific understanding through exchange of scientific and technological knowledge, and by enhancing the development, adaptation, diffusion and transfer of technologies, including new and innovative technologies.

 

En ook in de Alpen Conventie zelf werd dit opgenomen in artikel 3. (zie bijlage).

Hoofdstuk 4 bevat telkens drie artikels die het hebben over (1) de uitvoering van de protocollen end de verantwoordelijkheden van de staten hierin. Hier zie ik een toepassing van Rio Principle 11, waarin gesteld wordt:

States shall enact effective environmental legislation. Environmental standards, managementsobjectives and priorities should reflect the environmental en developmental context to which they apply. (…)

 

En (2) de controle van de verplichtingen. De meeste protocollen bevatten een expliciete lijst van verplichtingen voor de partijen. Hier wordt aangegeven hoe de partijen het mogelijk moeten maken dat het Permanent Comité, eventueel werkgroepen en de Alpine Conferentie een evaluatie kunnen maken van het gevoerde beleid. In het algemeen moeten de partijen regelmatig (vast te stellen door de Alpine Conférentie) een rapport overmaken aan het Permanent Comité, dat het op haar beurt beoordeelt of eventueel extra uitleg vraagt. Deze beoordeling wordt in een ander rapport neergeschreven en overgemaakt aan de Alpine Conferentie. Als deze gebreken vaststelt, kan ze aanbevelingen doen. (3) Evaluatie van de effectiviteit van de neergeschreven bepalingen. Het gaat hier dus, in tegenstelling tot (2) om institutionele effectiviteit, maar om milieueffectiviteit: zijn de voornemens weergegeven in de protocollen adequaat om de milieuproblemen die door het protocol moeten aangepakt worden op te lossen.

Hoofdstuk 5 tenslotte zijn de bepalingen over de ratificatie en het van kracht gaan. Uiteraard is Oostenrijk voor de 8 protocollen de depositaris, vermist het dit ook was voor de Conventie (paragraaf 1). De protocollen gaan van kracht voor die landen die hun consent to be bound hebben kenbaar gemaakt aan de depositaris drie maanden nadat minstens 3 verdragspartijen het protocol hebben geratificeerd en deze ratificatie hebben kenbaar gemaakt aan de depositaris. (paragraaf 2) Voor de partijen die later het verdrag ratificeren, treedt het in werking drie maanden nadat ze die ratificatie hebben kenbaar gemaakt aan de depositaris (paragraaf 3)

 

2.2.2.4. De verschillen tussen de acht inhoudelijke protocollen

 

In tabel 4 heb ik de asymetrieën tussen de verschillende protocollen gemarkeerd. Zoals al eerder gesteld lijkt het er op dat het tweede protocol model heeft gestaan voor de andere protocollen. Bij de uitwerking hiervan, werd op specifieke omstandigheden, kenmerken, politieke gevoeligheden etc. gestoten, zodat er aanpassingen van het frame nodig waren om een overeenkomst te bereiken. Ik overloop deze specifieke kenmerken per protocol. Van deze gelegenheid maak ik gebruik om te schetsen waarover de protocollen gaan.

 

a. Aménagement du territoire et dévelopment durable territoriale

De centrale bekommernis van het eerste Protocol is een planningsbeleid te ontwikkelen dat het Alpengebied in haar diversiteit laat bestaan zonder dat de economische en sociale ontwikkeling van de lokale gemeenschappen achtergesteld wordt. Vandaar de duale titel: enerzijds aménagement du territoire wat voor conservatie en natuurbescherming staat, en anderzijds dévelopment durable dat het eerste element van conservatie niet uitsluit maar in perspectief plaatst ten opzichte van de intragenerationele distributieve rechtvaardigheidseisen van de locale gemeenschappen. Deze complexe dubbele doelstelling komt tot uiting in artikel 1, waarin de objectieven worden opgesomd. Paragraaf b en c zeggen:

b. Harmoniser l’utilisation de l’espace avec les objectifs et les exigence écologiques;

c. gérer les ressources de manière économique et compatible avec l’environment

 

Aan het basisframe dat in tabel 4 werd weergegeven werd artikel 3 toegevoegd dat het kader geeft waarbinnen het Protocol geïnterpreteerd moet worden. De inleidende formulering heeft het over:

harmoniser (…) les intérêts économique avec les exigences de protection de l’environment (…),

(c)   l’utilisation économe et compatible avec l’environment des ressources naturelles, telles le sol, l’air, l’eau, la flore et la faune ainsi que l’energie,

(…)

 

En de titel van artikel 3 zegt:

Prise en compte des critères de protection de l’environment dans les politiques d’aménagement du territoire et de développement durable

 

Deze paragrafen zijn typerend voor de basisidee dat als rode draad door het Protocol loopt, met name het idee van duurzame ontwikkeling (wat ook al in de Conventie een centraal element was). De nadruk ligt echter op natuurbehoud in ruimtelijke ordeningdossiers.

 

b. Protection de la nature et entretien des paysages

Waar het Protocol d’Aménagement gericht was op een actief en progressief beleid (in de zin van het plannen, ordenen en inrichten[66]  van het landschap in het kader van de sociale en economische ontwikkeling van de desbetreffende regio’s zonder de typische biotische en abiotische en ecologische kenmerken van de Alpenregio onder druk te zetten) is het Protocol de Protection eerder gericht op een conservatiebeleid (in de zin dat de nadruk ligt op het bewaren van de kenmerken van de alpenregio).  In Artikel 1 wordt het als volgt geformuleerd:

(…) de convenir de règles internationales en vue d’assurer la protection, la gestion et si nécessaire, la restauration de la nature et des paysages de telle manière que le fonctionnement des écosystèmes (…) soient garantis durablement (…).

 

Eén van de centrale elementen van het protocol werd neergeschreven in artikel 6, waarin overeen werd gekomen dat de partijen zich engageren om drie jaar nadat het protocol in werking is getreden een presentatie te geven van de staat van de natuurbescherming en het landschapsbeheer op basis van een frame dat werd weergegeven in annex I. Dit zou minstens om de twee jaar herhaald worden.  In artikel 2 van de Conventie werd het voorzorgsprincipe vermeld. Artikel 18 is hiervan een toepassing:

Les Parties contractantes garantissent que des organismes génétiquement modifiés ne soient introduits dans l'environnement que si, sur la base d'un examen formel, il est certain que l'introduction en question ne présente pas de risque pour l'homme, ni pour l'environnement.

 

Vanuit de blijvende wetenschappelijke onzekerheid over de biologische schade aan biotopen bij het binnenbrengen van genetisch gemanipuleerde organismen, wordt de bewijslast omgedraaid.[67] Er moet eerst bewezen worden dat introductie van dit soort organismen geen schade toebrengt. Totdat de onzekerheid is weggewerkt, blijft het verbod gelden.[68] Een derde opvallende verwezenlijking ligt vervat in artikel 20 § 1. Daarin werd overeen gekomen dat de partijen samenwerken in het wetenschappelijk onderzoek (zie hoger) en dat ze speciale aandacht moeten besteden aan bepaalde onderzoeksthema’s die zijn weergegeven in annex II.

 

c. Agriculture de montagne

Het landbouwprotocol dient om de landbouw in het alpengebied te behouden. Volgens artikel gaat het werkelijk om het conerveren (conserver) en het

encourager l’agriculture de montagne adaptée aux sites et compatible avec l’environment, (…) au maintien la population et à la sauvegarde d’activités économiques durables,

 

Het is bekend dat de landbouw in Europa onder zware druk staat. Volgens economen is het niet erg waarschijnlijk dat de EU de hoge landbouwprotectie nog lang zal kunnen volhouden. In de Alpen Conventie wordt echter gesteld dat de landbouw in de alpen niet zozeer vanuit een economisch standpunt moet behouden worden, maar vanuit sociaal-culturele en ecologische bekommernissen. Artikel 4 is een artikel dat buiten het vaste frame van de protocollen valt (zie tabel 4). Het luidt als volgt:

Les Parties contractantes conviennent que dans les zones de montagne en particulier, l'agriculture, au cours des siècles, a façonné le paysage, lui conférant un caractère historique et une valeur culturelle. Il y a donc lieu de reconnaître le rôle essentiel des agriculteurs, en raison de leurs tâches multifonctionnelles, aujourd'hui et demain dans la conservation du paysage naturel et rural et de les associer aux décisions et mesures pour les régions de montagne. (benadrukking door auteur aangebracht)

 

In dit artikel zitten beide bekommernissen vervat. Daarnaast wordt nog verwezen naar multifunctionele taken die boeren uitvoeren. Dit duidt op de centrale plaats die boeren innemen in de Alpen ecologie. Doorheen de eeuwen hebben ze het landschap onmiskenbaar getekend. Doordat dit proces traag is gegaan, is er een delicaat evenwicht ontstaan tussen mens en natuur. Doordat de boeren van het land leven, leren ze ook naar het land kijken waardoor ze sneller dan wie ook problemen detecteren en in de mate van mogelijk hiervoor reeds oplossingen voorzien. Artikel 7 § 2 zegt:

2. La contribution que l'agriculture de montagne apporte à la conservation et à l'entretien des paysages naturels et ruraux ainsi qu'à la prévention des risques naturels, dans l'intérêt général, donne lieu à une compensation appropriée, dans le cadre d'accords contractuels liés à des projets et à des prestations identifiés allant au-delà des obligations générales.

 

Early warnings bij uitstek, om een term uit de internationale betrekkingen te gebruiken. De landbouw in de alpen wordt echter bedreigd door de vlucht van autochtone bewoners naar de steden, en de inwijking van stadsmensen in de bergen die huisjes opkopen voor de weekends en de vakanties, of te genieten van hun oude dag. Zij zullen echter niet de noodzakelijke multifunctionele taken vervullen die de boeren vroeger op zich namen. De oplossing is bijgevolg ofwel (1) dat de overheid deze taken op zich neemt, (2) ofwel dat men de boerenstiel terug stimuleert. De eerste oplossing is voor berggebieden niet realistisch, omdat het zonder uitzondering economisch eerder achtergestelde gebieden zijn (en vele kosten zijn al hoger, zoals transactie- en transportkosten door de geografische context[69]) en het perifere gebieden die dun bevolkt zijn, waardoor de regio’s van weinig electorale waarde zijn. Daarom wordt er in de Alpine Conventie voor de tweede oplossing gekozen. Onder hoofdstuk 2 (specifieke maatregelen) wordt in het eerste artikel (artikel 7) expliciet verwezen naar het belang van het stimuleren van berglandbouw.

 

Encouragements à l'agriculture de montagne

1. Les Parties contractantes s'efforcent de différencier les mesures de politique agricole à tous les niveaux, en fonction des différentes conditions des sites et d'encourager l'agriculture de montagne en tenant compte des handicaps naturels locaux. Il convient de soutenir tout particulièrement les exploitations assurant un minimum d'activité agricole dans des sites extrêmes.

 

Deze doelstelling is uiteraard enkel realistisch als de landbouwproductie concurrentieel is. Dit kan door het produceren van typsiche en streekgebonden producten (artikel 1, zie hoger reeds geciteerd, en artikel 9), door het promoten van de producten (artikel 11) en door speciale voorwaarden te creeëren (in artikel 12 stelt men dat in het geval van landbouwbeperkingen men rekening moet houden met de specifieke noden van de bergboeren. Verder wordt in artikel 14 nog aangespoord voor het creëeren van extra inkomstenbronnen voor de boeren.

 

d. Forêts de montagne

Hoewel op internationaal vlak het bosregime één van de delicaatste kwesties is (het sleept al aan van het UNCED-proces en volgens politologen als professor H. Bruyninckx ziet het er niet naar uit dat er snel een adequaat regime tot stand zal komen[70]), kwam er in 1996 in het kader van de Alpen Conventie een bos Protocol tot stand. Wolfgang Burhenne zegt daarover:

For the first time this protocol regulates the conservation and sustainable use of forests in an international agreement. The protocol would thereby become a model for other international agreements governing the protection of forests.[71]

 

In de preambule worden een reeks functies opgesomd die bossen in de Bergen hebben. Het gaat om:

1. efficiëntste bescherming tegen natuurlijke risico’s (lawines, overstromingen, …)

2. Sink Capacity

3. invloed op het lokale klimatologische evenwicht

4. groeiende recreatieve functie (en het economische belang daarvan)

5. bron van natuurlijke rijkdommen

6. belangrijke habitat voor sterk gediversifieerde flora en fauna

 

In artikel 1 (objectieven) onmiddellijk verwezen naar deze functies uit de preambule:

Pour remplir les fonctions mentionnées dans le préambule, une gestion respectueuse, proche de la nature et durable de la forêt de montagne est la condition sine qua non.

 

Het is opvallend dat in dit protocol geen reeks verplichtingen staan opgesomd achter de objectieven. In plaats daarvan is er wel extra aandacht aan het rekening houden met dit protocol in andere beleidsdomeinen en dat dit artikel de plaats kreeg van artikel 2. De rode lijn doorheen dit protocol is de bescherming van het bospatrimonium en de duurzame ontwikkeling ervan zodat de 6 basisfuncties ten volle in stand gehouden worden.

 

e. Protection du sols

Het bodemprotocol heeft geen extra bepalingen meegekregen in vergelijking met het referentie protocol de Protection (zie tabel 3). Wel werden de bepalingen rond internationale samenwerking verschoven van de derde naar de vijfde plaats.  De basisbekommernis wordt gegeven in artikel 1 § 2 waarin wordt gesteld:

Le sol,

- dans ses fonctions naturelles comme (…),

- dans ses fonctions d’archives de l’histoire naturelle et culturelle et,

- en vue de sauvegarder son utilisation comme (…),

est à conserver durablement dans toutes ses composantes. En particuliers les fonctions écologiques du sol doivent être garanties et préservées à long terme qualitativement et quantitativement en tant qu’élément essentiel des écosystèmes.(…)

 

Zoals in de andere protocollen (en in lijn van de Conventie) gaat het om duurzame ontwikkeling van de bodem, met nadruk op conservatie. Er kan niet rond de economische functies van de bodem heen gegaan worden. De bodems moeten echter gebruikt worden overeenkomstig het preventieprincipe. In artikel 1 § 5 wordt dit aangegeven en wordt het PP gekoppeld aan intergenerationele rechtvaardigheid, in navolging van Rio Principle 3:

5. A cet égard le principe de prévention, qui inclut la garantie de la capacité de fonctionnement et des possibilités d'utilisation des sols à différentes fins ainsi que leur disponibilité pour des générations futures en vue du développement durable, revêt une importance particulière.

 

In de titel van artikel 7 wordt verwezen naar het voorzorgsprincipe (Utilisation économe et précautionneuse des sols) hoewel er in het artikel geen duidelijke formulering is gegeven van het voorzorgsprincipe of verwezen wordt naar het VP.[72] Verder wordt er in artikel 8 nog aangegeven dat er inzake het gebruik van natuurlijke rijkdommen uit de bergbodem zoveel mogelijk substituten moeten gebruikt worden, en dat er meer werk gemaakt worden van recyclage.

 

f. Tourisme et loisir

Het protocol over toerisme is niet speciaal, behalve (1) het feit dat er geen artikel is met algemene verplichtingen en (2) dat de artikels uit hoofdstuk 1 uitzonderlijk kort geformuleerd zijn. In Artikel 1 worden de twee centrale belangengroepen in dit protocol gegeven: toeristen en de autochtone bevolking. Het protocol is traditioneel antropocentrisch (zoals de juridische documenten die uit UNCED voortgekomen zijn) gericht op duurzame ontwikkeling. In artikel 6 wordt op een meer gedetailleerdere wijze de ontwikkelingsorientaties van toerisme weergegeven:

1. Les Parties contractantes tiennent compte, pour le développement du tourisme, des préoccupations concernant la protection de la nature et la sauvegarde du paysage. Elles s'engagent à promouvoir autant que faire se peut, les projets favorables aux paysages et tolérables pour l'environnement.

2. Elles engagent une politique durable qui renforce la compétitivité du tourisme alpin proche de la nature et apporte ainsi une contribution importante au développement socioéconomique de l'espace alpin. Les mesures en faveur de l'innovation et de la diversification de l'offre seront privilégiées.

 

g. Energie

Een eerste vaststelling is dat in de titel van artikel 4 het verband wordt gelegd met de regels van het internationale recht:

1. La mise en oeuvre du présent protocole s’effectue en conformité avec les normes légales internationales en vigueur, particulièrement celles de la Convention alpine et des protocoles rédigés pour son application ainsi qu’avec les accords internationaux en vigueur.

 

In de andere protocollen werd deze hiërarchie van normen niet zo expliciet opgenomen. Anderzijds is er geen artikel opgenomen waarin wordt opgeroepen tot internationale samenwerking tussen de verdragspartijen. In artikel 13 wordt echter wel het idee van concertation naar voor geschoven. Het artikel zegt:

1. Les Parties contractantes s’engagent à se consulter préalablement sur les projets pouvant avoir des effets transfrontaliers en ce qui concerne leurs impacts.

2. En ce qui concerne les projets pouvant avoir des effets transfrontaliers, les Parties contractantes concernées doivent pouvoir formuler en temps utile leurs remarques dont il sera tenu compte de manière adéquate dans la phase de délivrance des autorisations.

 

Het basisidee van het protocol is dat men de impact van energieconsumptie op de Alpenregio wil minimaliseren. In artikel 1 wordt een opsomming gegeven van de bronnen van energieconsumptie. Er moet een energiebeleid ontwikkeld worden waarbij gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van energie. De basisinstrumenten hiervoor zijn (1) meest efficiënte technieken, (2) hernieuwbare energie, (3) het optimaliseren van procédées die niet buiten niet hernieuwbare energie heen kunnen (artikel 2). Anderzijds is de Alpenregio het gebeid bij uitstek dat zich leent voor hernieuwbare energie (artikel 2 § 3). Samengevat kan men stellen dat er op een rationele manier met energie moet omgegaan worden (titel van artikel 5). In de andere artikels met concrete maatregelen wordt dieper ingegaan op bronnen van hernieuwbare energie (artikel 6), hydro-elektrische energie (artikel 7), energie uit fossiele brandstoffen (artikel 8), nucleaire energie (artikel 9), transport en verdeling van energie (artikel 10), evaluatie van de impact op de natuur (artikel 12) en de eerder genoemde raadplegingen (artikel 13).

 

h. Een geval apart: het protocollen “transport”

De onderhandelingen van het Transport Protocol hebben lang aangesleept, wat zich weerspiegelt in de afwijkende structuur. Zo is het Transport Protocol het enige protocol tot nu toe waar een artikel (artikel 2) met definities is opgenomen (hoewel dit gebruikelijk is bij internationale milieuverdragen). Artikel 3 beschrijft vervolgens wat er gedaan zou moeten worden om een duurzaam transportsysteem te ontwikkelen. Hoewel het in feite om een artikel met een opsomming van verplichtingen (s’engager) gaat (zoals in de meeste andere protollen, cfr tabel 3) kreeg dit artikel deze titel niet mee. In dit artikel wordt tevens verwezen naar de andere internationale wetgeving, die in naam van het Protocol niet met voeten getreden mag worden (paragraaf 2). Meer nog, de maatregelen die lidstaten nemen om de doelen uit dit protocol te bereiken, moeten ‘en accord avec les législations nationales et internationales en vigeur dans le domain des transports’ zijn.

Het hoofdstuk met specifieke maatregelen wordt sterk uitgedifferentieerd in drie delen. Het eerste gaat over strategieën, concepten en projecten, het tweede over technische maatregelen en het derde over de opvolging en de controle. Vooral artikel 11 § 1 was van wezenlijk belang, omdat hier een algemeen verbod werd uitgevaardigd op de aanleg van nieuwe grote verkeersassen door de Alpen (iets wat Italië wilde, maar Oostenrijk tegen gekant was.

 

2.2.2.5. Het Protocol inzake de geschillenregeling

 

In de schoot van de Alpine Conventie werd een mechanisme ontwikkeld voor het geval er geschillen ontstaan tussen twee partijen. Er zijn twee gronden om van een geschil te spreken: (1) de interpretatie of (2) de toepassing van de Conventie of de protocollen (artikel 1). In eerste instantie moet de partij die meent dat haar onrecht is aangedaan, een schriftelijk verzoek tot consultatie indienen bij de partij in gebreke zou zijn. Als er binnen de 6 maanden geen oplossing naar voor is gekomen, kan de eerste Partij een schriftelijk verzoek indienen voor arbitrage bij de andere partij en de voorzitter van de Alpine Conferentie van dat moment. Die licht onmiddellijk de andere partijen in. (Artikel 2). De samenstelling van het arbitrage tribunaal gebeurt als volgt: het bestaat uit drie leden: beide partijen vaardigen één lid af. Gebeurt dit niet binnen de 60 dagen vanaf het arbitrageverzoek door de voorzitter, moet de Secretaris Generaal van het Permanent Gerechtshof in De Haag het lid aanduiden. De voorzitter van het arbitragetribunaal wordt in consensus door de twee partijen benoemd. Vinden zij geen concensus binnen de 120 dagen, dan is opnieuw de Secretaris Generaal verantwoordelijk voor de benoeming. (artikel 3). Elke partij moet het werk van het tribunaal zo veel mogelijk vergemakkelijken, en elke partij heeft het recht gehoord te worden. Het tribunaal spreekt de straf uit in overeenstemming met het internationale recht (artikel 9). Deze straf is niet-herroepbaar, maar het tribunaal moet haar oordeel wel uitvoerig verantwoorden (artikel 12).

 

 

2.3. Conclusie

 

Het alpenregime is traag tot ontwikkeling gekomen, maar lijkt zich tot een solide regime uit te groeien. Hoewel de protocollen vaak eerder vaag zijn in hun omschrijving (bijvoorbeeld bijna geen dead-lines), bevatten ze toch een aantal verbodsbepalingen, zoals het bijna verbod op de bouw van nieuwe skipistes en het verbod op nieuwe autosnelwegen door de bergen.

De Conventie is in de geest van de voorbereidingen voor UNCED tot stand gekomen, wat zich ook weerspiegelt in de tekst, bijvoorbeeld de opname van het voorzorgsprincipe en de algemene nadruk op duurzame ontwikkeling. Ook de protocollen zijn duidelijk in de geest van hoofdstuk 13 van Agenda 21 tot stand gekomen. Waar het Alpen regime zich echter in onderscheid van de UNCED-documenten, is het milieuethische uitgangspunt. Waar UNCED uiterst verlicht antropocentrisch was, neigen de alpenverdragen iets meer naar het holistische denken van natuurconservatie.

Vandaag de dag dient de Alpen Conventie als voorbeeld voor andere regionale samenwerkingsinitiatieven. De ondertekening van de Karpatische Conventie in 2003 is hier een stille getuige van. De Conventie is duidelijk geïnspireerd op de Alpine Conventie.

 

 

3. Conclusie

 

Het lobbywerk van de Zwitserse groep in 1998-1991 die zich Mountain Agenda noemde is zeker niet voor niets geweest. Sinds de agendering van het bergprobleem is er geleidelijk aan meer en meer aandacht gegroeid. Ten eerste op het internationale forum. Hoofdstuk 13 van Agenda 21 was een goede (maar vage) aanzet, maar het werd als nel duidelijk dat bergontwikkeling geen prioriteit was van de internationale gemeenschap. Tegen 1996-1997 was de impetus volledig weg. Het was op de wetenschapstop in Kyrgistan in 1996 dat het proces weer op gang werd getrokken, wat uiteindelijk culmineerde in het International Year of Mountains 2002. Intussen had men echter geleerd en ontwikkelde men relatief succesvolle programma’s op nationaal niveau in de vorm van nationale comités. Ook op de WSSD werd er aandacht besteed aan de problematiek van bergontwikkeling, in de vorm van Type II partnerships.

Ten tweede was er het regionale initiatief van de Alpine Conventie. Dat deze Conventie tot stand kwam in de periode dat Agenda 21 werd onderhandel kan afgeleid worden uit de inhoudelijke parallellen. De Alpine Conventie bleek een veel minder log instrument te zijn dan Hoofdstuk 13, met als gevolg dat het tegen 2000 acht inhoudelijke protocollen kende en een extra protocol voor geschillenbeslechting. Vandaag de dag dient de Alpine Conventie als voorbeeld voor vele andere embryonale initiatieven. Zo werd in 2003 bijvoorbeeld een Karpatische Conventie ondertekend waarvan de structuur en de principes gebaseerd zijn op de Alpine Conventie.

Wat ik als sociaal wetenschapper bijzonder interessant vind, is de rol die NGO’s spelen in het tot stand komen van het internationale bergregime. Waar in de grote macro-thema’s als klimaatsopwarming en biodiversiteitregime de invloed van de NGO’s eerder marginaal lijkt te zijn,[73] is die in het tot stand komen van het bergbeleid onmiskenbaar geweest. Wat onderscheidt deze gevallen van elkaar? Dat is echter voer voor een ander onderzoek.

 

 

Referenties

 

Algemene literatuur

 

                        22/1 (1992), p.42.

                        25/3 (1995), pp. 105-106..

27/4 (1997), pp. 244-247.

27/5 (1997), pp. 407-408.

28/1 (1998), p. 29.

29/1 (1999), pp. 31-32.

30/6 (2000), p. 278.

32/1 (2002), pp. 30-32..

32/6 (2002), pp. 253-255.

33/1 (2003), pp. 35-36.

33/3-4 (2003), pp. 155-161.

33/6 (2003), pp. 259-261.

Volume 1 (1990), 204-206.

Volume 2 (1991), 75, 201-204, 216-219.

Volume 3 (1992), 30, 331-334.

Volume 5 (1994), 275, 359, 360.

Volume 6 (1995), 346-347, 432.

Volume 11 (2000), 111-113, 415, 454-455.

Volume 13 (2002), 517, 770, 787-788, 791

 

 

Belangrijke websites

 

Conventies

Officiële organisaties

NGO’s

 

 

Bijlagen

 

Bijlage 1: Hoofdstuk 13 van Agenda 21: Managing fragile ecosystems: sustainable mountain development

 

13.1. Mountains are an important source of water, energy and biological diversity. Furthermore, they are a source of such key resources as minerals, forest products and agricultural products and of recreation. As a major ecosystem representing the complex and interrelated ecology of our planet, mountain environments are essential to the survival of the global ecosystem. Mountain ecosystems are, however, rapidly changing. They are susceptible to accelerated soil erosion, landslides and rapid loss of habitat and genetic diversity. On the human side, there is widespread poverty among mountain inhabitants and loss of indigenous knowledge. As a result, most global mountain areas are experiencing environmental degradation. Hence, the proper management of mountain resources and socio-economic development of the people deserves immediate action.

13.2. About 10 per cent of the world's population depends on mountain resources. A much larger percentage draws on other mountain resources, including and especially water. Mountains are a storehouse of biological diversity and endangered species.

13.3. Two programme areas are included in this chapter to further elaborate the problem of fragile ecosystems with regard to all mountains of the world. These are:

a. Generating and strengthening knowledge about the ecology and sustainable development of mountain ecosystems;

b.  Promoting integrated watershed development and alternative livelihood opportunities.

 

PROGRAMME AREAS

 

A. Generating and strengthening knowledge about the ecology and sustainable development of mountain ecosystems

Basis for action

13.4. Mountains are highly vulnerable to human and natural ecological imbalance. Mountains are the areas most sensitive to all climatic changes in the atmosphere. Specific information on ecology, natural resource potential and socio-economic activities is essential. Mountain and hillside areas hold a rich variety of ecological systems. Because of their vertical dimensions, mountains create gradients of temperature, precipitation and insolation. A given mountain slope may include several climatic systems - such as tropical, subtropical, temperate and alpine - each of which represents a microcosm of a larger habitat diversity. There is, however, a lack of knowledge of mountain ecosystems. The creation of a global mountain database is therefore vital for launching programmes that contribute to the sustainable development of mountain ecosystems.

 

Objectives

13.5. The objectives of this programme area are:

(a)  To undertake a survey of the different forms of soils, forest, water use, crop, plant and animal resources of mountain ecosystems, taking into account the work of existing international and regional organizations;

(b)  To maintain and generate database and information systems to facilitate the integrated management and environmental assessment of mountain ecosystems, taking into account the work of existing international and regional organizations;

(c)  To improve and build the existing land/water ecological knowledge base regarding technologies and agricultural and conservation practices in the mountain regions of the world, with the participation of local communities;

(d)  To create and strengthen the communications network and information clearing-house for existing organizations concerned with mountain issues;

(e)  To improve coordination of regional efforts to protect fragile mountain ecosystems through the consideration of appropriate mechanisms, including regional legal and other instruments;

(f)  To generate information to establish databases and information systems to facilitate an evaluation of environmental risks and natural disasters in mountain ecosystems.

 

Activities

A) Management-related activities

13.6. Governments at the appropriate level, with the support of the relevant international and regional organizations, should:

(a)  Strengthen existing institutions or establish new ones at local, national and regional levels to generate a multidisciplinary land/water ecological knowledge base on mountain ecosystems;

(b)  Promote national policies that would provide incentives to local people for the use and transfer of environment-friendly technologies and farming and conservation practices;

(c)  Build up the knowledge base and understanding by creating mechanisms for cooperation and information exchange among national and regional institutions working on fragile ecosystems;

(d)  Encourage policies that would provide incentives to farmers and local people to undertake conservation and regenerative measures;

(e)  Diversify mountain economies, inter alia, by creating and/or strengthening tourism, in accordance with integrated management of mountain areas;

(f)  Integrate all forest, rangeland and wildlife activities in such a way that specific mountain ecosystems are maintained;

(g)  Establish appropriate natural reserves in representative species-rich sites and areas.

B) Data and information

13.7. Governments at the appropriate level, with the support of the relevant international and regional organizations, should:

 

(a)  Maintain and establish meteorological, hydrological and physical monitoring analysis and capabilities that would encompass the climatic diversity as well as water distribution of various mountain regions of the world;

(b)  Build an inventory of different forms of soils, forests, water use, and crop, plant and animal genetic resources, giving priority to those under threat of extinction. Genetic resources should be protected in situ by maintaining and establishing protected areas and improving traditional farming and animal husbandry activities and establishing programmes for evaluating the potential value of the resources;

(c)  Identify hazardous areas that are most vulnerable to erosion, floods, landslides, earthquakes, snow avalanches and other natural hazards;

(d)  Identify mountain areas threatened by air pollution from neighbouring industrial and urban areas.

C) International and regional cooperation

13.8. National Governments and intergovernmental organizations should:

Coordinate regional and international cooperation and facilitate an exchange of information and experience among the specialized agencies, the World Bank, IFAD and other international and regional organizations, national Governments, research institutions and non-governmental organizations working on mountain development;

Encourage regional, national and international networking of people's initiatives and the activities of international, regional and local non-governmental organizations working on mountain development, such as the United Nations University (UNU), the Woodland Mountain Institutes (WMI), the International Center for Integrated Mountain Development (ICIMOD), the International Mountain Society (IMS), the African Mountain Association and the Andean Mountain Association, besides supporting those organizations in exchange of information and experience;

Protect Fragile Mountain Ecosystem through the consideration of appropriate mechanisms including regional legal and other instruments.

 

Means of implementation

A) Financing and cost evaluation

13.9. The Conference secretariat has estimated the average total annual cost (1993-2000) of implementing the activities of this programme to be about $50 million from the international community on grant or concessional terms. These are indicative and order-of-magnitude estimates only and have not been reviewed by Governments. Actual costs and financial terms, including any that are non-concessional, will depend upon, inter alia, the specific strategies and programmes Governments decide upon for implementation.

B) Scientific and technological means 13.10. Governments at the appropriate level, with the support of the relevant international and regional organizations, should strengthen scientific research and technological development programmes, including diffusion through national and regional institutions, particularly in meteorology, hydrology, forestry, soil sciences and plant sciences.

C) Human resource development

13.11. Governments at the appropriate level, and with the support of the relevant international and regional organizations, should:

(a)  Launch training and extension programmes in environmentally appropriate technologies and practices that would be suitable to mountain ecosystems;

(b)  Support higher education through fellowships and research grants for environmental studies in mountains and hill areas, particularly for candidates from indigenous mountain populations;

(c)  Undertake environmental education for farmers, in particular for women, to help the rural population better understand the ecological issues regarding the sustainable development of mountain ecosystems.

D) Capacity-building

13.12. Governments at the appropriate level, with the support of the relevant international and regional organizations, should build up national and regional institutional bases that could carry out research, training and dissemination of information on the sustainable development of the economies of fragile ecosystems.

 

B. Promoting integrated watershed development and alternative livelihood opportunities

Basis for action

13.13. Nearly half of the world's population is affected in various ways by mountain ecology and the degradation of watershed areas. About 10 per cent of the Earth's population lives in mountain areas with higher slopes, while about 40 per cent occupies the adjacent medium- and lower-watershed areas. There are serious problems of ecological deterioration in these watershed areas. For example, in the hillside areas of the Andean countries of South America a large portion of the farming population is now faced with a rapid deterioration of land resources. Similarly, the mountain and upland areas of the Himalayas, South-East Asia and East and Central Africa, which make vital contributions to agricultural production, are threatened by cultivation of marginal lands due to expanding population. In many areas this is accompanied by excessive livestock grazing, deforestation and loss of biomass cover.

13.14. Soil erosion can have a devastating impact on the vast numbers of rural people who depend on rainfed agriculture in the mountain and hillside areas. Poverty, unemployment, poor health and bad sanitation are widespread. Promoting integrated watershed development programmes through effective participation of local people is a key to preventing further ecological imbalance. An integrated approach is needed for conserving, upgrading and using the natural resource base of land, water, plant, animal and human resources. In addition, promoting alternative livelihood opportunities, particularly through development of employment schemes that increase the productive base, will have a significant role in improving the standard of living among the large rural population living in mountain ecosystems. Objectives

13.15. The objectives of this programme area are:

(a)  By the year 2000, to develop appropriate land-use planning and management for both arable and non-arable land in mountain-fed watershed areas to prevent soil erosion, increase biomass production and maintain the ecological balance;

(b)  To promote income-generating activities, such as sustainable tourism, fisheries and environmentally sound mining, and to improve infrastructure and social services, in particular to protect the livelihoods of local communities and indigenous people;

(c)  To develop technical and institutional arrangements for affected countries to mitigate the effects of natural disasters through hazard-prevention measures, risk zoning, early-warning systems, evacuation plans and emergency supplies.

Activities

A) Management-related activities

13.16. Governments at the appropriate level, with the support of the relevant international and regional organizations, should:

(a)  Undertake measures to prevent soil erosion and promote erosion-control activities in all sectors;

(b)  Establish task forces or watershed development committees, complementing existing institutions, to coordinate integrated services to support local initiatives in animal husbandry, forestry, horticulture and rural development at all administrative levels;

(c)  Enhance popular participation in the management of local resources through appropriate legislation;

(d)  Support non-governmental organizations and other private groups assisting local organizations and communities in the preparation of projects that would enhance participatory development of local people;

(e)  Provide mechanisms to preserve threatened areas that could protect wildlife, conserve biological diversity or serve as national parks;

(f)  Develop national policies that would provide incentives to farmers and local people to undertake conservation measures and to use environment-friendly technologies;

(g)  Undertake income-generating activities in cottage and agro-processing industries, such as the cultivation and processing of medicinal and aromatic plants;

(h)  Undertake the above activities, taking into account the need for full participation of women, including indigenous people and local communities, in development.

B) Data and information

13.17. Governments at the appropriate level, with the support of the relevant international and regional organizations, should:

(a)  Maintain and establish systematic observation and evaluation capacities at the national, state or provincial level to generate information for daily operations and to assess the environmental and socio-economic impacts of projects;

(b)  Generate data on alternative livelihoods and diversified production systems at the village level on annual and tree crops, livestock, poultry, beekeeping, fisheries, village industries, markets, transport and income-earning opportunities, taking fully into account the role of women and integrating them into the planning and implementation process.

C) International and regional cooperation

13.18. Governments at the appropriate level, with the support of the relevant international and regional organizations, should:

(a)  Strengthen the role of appropriate international research and training institutes such as the Consultative Group on International Agricultural Research Centers (CGIAR) and the International Board for Soil Research and Management (IBSRAM), as well as regional research centres, such as the Woodland Mountain Institutes and the International Center for Integrated Mountain Development, in undertaking applied research relevant to watershed development;

(b)  Promote regional cooperation and exchange of data and information among countries sharing the same mountain ranges and river basins, particularly those affected by mountain disasters and floods;

(c)  Maintain and establish partnerships with non-governmental organizations and other private groups working in watershed development.

 

Means of implementation

A) Financial and cost evaluation

13.19. The Conference secretariat has estimated the average total annual cost (1993-2000) of implementing the activities of this programme to be about $13 billion, including about $1.9 billion from the international community on grant or concessional terms. These are indicative and order-of-magnitude estimates only and have not been reviewed by Governments. Actual costs and financial terms, including any that are non-concessional, will depend upon, inter alia, the specific strategies and programmes Governments decide upon for implementation.

13.20. Financing for the promotion of alternative livelihoods in mountain ecosystems should be viewed as part of a country's anti-poverty or alternative livelihoods programme, which is also discussed in chapter 3 (Combating poverty) and chapter 14 (Promoting sustainable agriculture and rural development) of Agenda 21.

B) Scientific and technical means

13.21. Governments at the appropriate level, with the support of the relevant international and regional organizations, should:

C) Human resource development

13.22. Governments at the appropriate level, with the support of the relevant international and regional organizations, should:

(a)  Promote a multidisciplinary and cross-sectoral approach in training and the dissemination of knowledge to local people on a wide range of issues, such as household production systems, conservation and utilization of arable and non-arable land, treatment of drainage lines and recharging of groundwater, livestock management, fisheries, agroforestry and horticulture;

(b)  Develop human resources by providing access to education, health, energy and infrastructure;

(c)  Promote local awareness and preparedness for disaster prevention and mitigation, combined with the latest available technology for early warning and forecasting.

D) Capacity-building

13.23. Governments at the appropriate level, with the support of the relevant international and regional organizations, should develop and strengthen national centres for watershed management to encourage a comprehensive approach to the environmental, socio-economic, technological, legislative, financial and administrative aspects and provide support to policy makers, administrators, field staff and farmers for watershed development.

13.24. The private sector and local communities, in cooperation with national Governments, should promote local infrastructure development, including communication networks, mini- or micro-hydro development to support cottage industries, and access to markets.

 

 

Bijlage 2: De Alpiene conventie

 

Préambule

La République fédérale d'Allemagne,
la République d'Autriche,
la République française,
la République italienne,
la Principauté de Liechtenstein,
la Confédération suisse,
la République de Slovénie,
ainsi que
la Communauté économique européenne,
 

Conscientes que les Alpes constituent l'un des plus grands espaces naturels d'un seul tenant en Europe et un cadre de vie, un espace économique, culturel et récréatif au coeur de l'Europe, se distinguant par sa nature, sa culture et son histoire spécifiques et variées, auquel participent de nombreux peuples et pays,

Reconnaissant que les Alpes sont un cadre de vie et un espace économique pour la population qui y habite, et qu'elles revêtent également une importance particulière pour les régions extra-alpines, notamment comme support de voies de communication essentielles,

Reconnaissant que les Alpes sont un habitat et un refuge indispensables pour nombre d'espèces animales et végétales menacées,

Conscientes de la grande hétérogénéité des différentes réglementations juridiques, des facteurs naturels, des établissements humains, de l'agriculture et de la sylviculture, de l'état de développement de l'économie, de la densité du trafic ainsi que du type et de l'intensité de l'exploitation touristique,

Considérant que l'espace alpin et ses fonctions écologiques sont de plus en plus menacés par l'exploitation croissante que l'homme en fait et que la réparation des dommages, quand elle est possible, ne peut se faire qu'au prix d'intenses efforts, de coûts élevés, et, en règle générale, sur de longues périodes,

Convaincues qu'il y a lieu d'harmoniser les intérêts économiques et les exigences écologiques,

sont convenues, à la suite des résultats de la première Conférence alpine des Ministres de l'Environnement qui s'est tenue du 9 au 11 octobre 1989 à Berchtesgaden, de ce qui suit:

Article 1: Champ d'application

1.  L'objet de la présente Convention est la région des Alpes telle que décrite et représentée en annexe.

2. Toute Partie contractante peut, au moment du dépôt de son instrument de ratification, d'acceptation, d'approbation ou à tout autre moment par la suite, étendre l'application de la présente Convention à d'autres parties de son territoire par une déclaration adressée à la République d'Autriche comme dépositaire si une telle extension est considérée comme nécessaire à l'exécution des dispositions de la présente Convention.

3. Toute déclaration faite en vertu du paragraphe 2 pourra être retirée, en ce qui concerne tout territoire désigné par une notification adressée au dépositaire. Le retrait prend effet le premier jour du mois qui suit l'expiration d'une période de six mois après la date de réception de la notification par le dépositaire.

Article 2: Obligations générales

1. Les Parties contractantes, dans le respect des principes de précaution, du pollueur-payeur et de coopération, assurent une politique globale de préservation et de protection des Alpes en prenant en considération de façon équitable les intérêts de tous les Etats alpins, de leurs régions alpines ainsi que de la Communauté économique européenne tout en utilisant avec discernement les ressources et en les exploitant de façon durable. La coopération transfrontalière en faveur de l'espace alpin est intensifiée et élargie sur le plan géographique et thématique.

2. Pour atteindre l'objectif visé au paragraphe 1, les Parties contractantes prennent des mesures appropriées, notamment dans les domaines suivants:

a.  population et culture - en vue d'assurer le respect, le maintien et la promotion de l'identité culturelle et sociale de la population qui y habite, et la garantie de ses ressources fondamentales, notamment de l'habitat et du développement économique respectant l'environnement ainsi que l'encouragement de la compréhension mutuelle et des relations de collaboration entre la population des Alpes et des régions extra-alpines,

b.   aménagement du territoire - en vue d'assurer une utilisation économe et rationnelle des sols et un développement sain et harmonieux du territoire, grâce à une identification complète et une évaluation des besoins d'utilisation de l'espace alpin, une planification prospective et intégrée, une harmonisation des normes qui en découlent, en tenant compte notamment des risques naturels, en prévenant la surconcentration et la sous-densité, en veillant à la préservation et au rétablissement des cadres de vie naturels.

c.  qualité de l'air - en vue d'obtenir une réduction drastique des émissions de polluants et de leurs nuisances dans l'espace alpin ainsi que des apports externes de polluants de manière à parvenir à un taux non nuisible aux hommes, à la faune et à la flore.

d.  protection du sol - en vue de réduire les préjudices quantitatifs et qualitatifs causés au sol, notamment en utilisant des modes de production agricoles et sylvicoles ménageant les sols, en exploitant ceux-ci de façon mesurée, en freinant l'érosion ainsi qu'en limitant l'imperméabilisation des sols,

e.  régime des eaux - en vue de conserver ou de rétablir la qualité naturelle des eaux et des hydrosystèmes, notamment en préservant la qualité des eaux, en veillant à ce que les installations hydrauliques soient construites en respectant la nature, et que l'énergie hydraulique soit exploitée dans un cadre tenant compte aussi bien des intérêts de la population qui y habite que de l'intérêt pour la préservation de l'environnement,

f.    protection de la nature et entretien des paysages - en vue d'assurer la protection, la gestion et, si nécessaire, la restauration de la nature et des paysages de manière à garantir durablement le fonctionnement des écosystèmes, la préservation de la faune et de la flore ainsi que de leurs habitats, le pouvoir de régénération et de production à long terme du patrimoine naturel ainsi que la diversité, l'originalité et la beauté de la nature et des paysages dans leur ensemble,

g.  agriculture de montagne - en vue d'assurer, dans l'intérêt général, la conservation, la gestion et la promotion des paysages ruraux traditionnels et d'une agriculture adaptée au site et compatible avec l'environnement, tout en prenant en considération les contraintes économiques dans l'espace alpin,

h.  forêts de montagne - en vue d'assurer la préservation, le renforcement et le rétablissement des fonctions forestières, notamment la fonction protectrice, en améliorant la résistance des écosystèmes forestiers en particulier par une gestion respectant la nature, en évitant toute utilisation préjudiciable à la forêt et en tenant compte des contraintes économiques dans l'espace alpin.

i.   tourisme et loisirs - en vue d'assurer l'harmonisation des activités touristiques et de loisir avec les exigences écologiques et sociales, tout en limitant les activités touristiques et de loisir qui sont préjudiciables à l'environnement, notamment par la délimitation de zones déclarées non aménageables,

j.  transports - en vue de réduire les nuisances et les risques dans le secteur du transport interalpin et transalpin, de telle sorte qu'ils soient supportables pour les hommes, la faune et la flore ainsi que pour leur cadre de vie et leurs habitats, notamment par un transfert sur la voie ferrée d'une partie croissante du trafic, en particulier du trafic de marchandises, notamment par la création des infrastructures appropriées et de mesures incitatives conformes au marché, sans discrimination pour des raisons de nationalité.

k.   énergie - en vue d'imposer une production, distribution et utilisation de l'énergie ménageant la nature et le paysage et compatible avec l'environnement, et d'encourager des mesures d'économie d'énergie,

l.   déchets - en vue d'assurer des systèmes de ramassage, de recyclage et de traitement des déchets adaptés aux besoins topographiques, géologiques et climatiques spécifiques de l'espace alpin tout en visant à réduire le volume des déchets produits.

3.       Les Parties contractantes conviennent des protocoles fixant les mesures d'application de la présente Convention.

 

Article 3: Recherche et observations systématiques

Dans les domaines cités à l'article 2, les Parties contractantes conviennent

a. d'effectuer des travaux de recherche, des évaluations scientifiques et d'y travailler
    en collaboration,
b. d'élaborer des programmes communs ou se complétant mutuellement pour une observation
    systématique,
c. d'harmoniser les recherches et les observations ainsi que la saisie de données y afférente.

 

Article 4: Collaboration dans le domaine juridique, scientifique, économique et technique

1. Les Parties contractantes facilitent et encouragent l'échange d'informations juridiques, scientifiques, économiques et techniques nécessaires à la présente Convention.

2.  Les Parties contractantes s'informent mutuellement, afin de tenir compte autant que possible des besoins transfrontaliers et régionaux, de tout projet de mesures juridiques ou économiques pouvant avoir des effets particuliers sur tout ou partie de l'espace alpin.

3.  Les Parties contractantes collaborent avec des organisations internationales, gouvernementales et non gouvernementales dans la mesure où cela contribue à l'application efficace de la présente Convention et des protocoles dont elles sont Parties contractantes.

4.  Les Parties contractantes assurent de façon appropriée une information régulière de la population et du public sur les résultats de recherche et d'observations ainsi que des mesures prises.

5.  Les obligations de la présente Convention des Parties Contractantes en matière d'information s'appliquent sous réserve du respect des lois nationales relatives à la confidentialité. Des informations désignées comme confidentielles doivent être considérées comme telles.

 

Article 5: Conférence des parties contractantes(Conférence alpine)

1.  La conférence des Parties contractantes (Conférence alpine) tient des réunions régulières pour examiner les questions d'intérêt commun aux parties contractantes et leur coopération. La première réunion de la Conférence alpine est convoquée par une Partie contractante à désigner d'un commun accord au plus tard un an après l'entrée en vigueur de la présente Convention.

2.  Par la suite, des sessions ordinaires de la Conférence alpine ont lieu, en règle générale, tous les deux ans sous l'égide de la Partie contractante qui assure la présidence. La présidence et le lieu de la conférence changent après chaque session ordinaire de la Conférence alpine. L'un et l'autre sont déterminés par la Conférence alpine.

3.  La Partie contractante assurant la présidence propose l'ordre du jour de la réunion de la Conférence alpine. Toute Partie contractante a le droit de faire mettre à l'ordre du jour les points qu'elle souhaite voir traiter.

4.  Les Parties contractantes transmettent à la Conférence alpine des informations sur les mesures prises par elles aux fins d'appliquer la présente Convention et les protocoles auxquels elles sont Parties contractantes, sous réserve des lois nationales sur la confidentialité.

5. L'Organisation des Nations unies, ses institutions spécialisées, le Conseil de l'Europe ainsi que tout Etat européen peuvent se faire représenter aux sessions de la Conférence alpine par des observateurs. La présente disposition s'applique également aux associations transfrontalières de collectivités territoriales dans l'espace alpin. La Conférence alpine peut en outre admettre en tant qu'observateurs des organisations non gouvernementales internationales actives dans ce domaine.

6.  Des sessions extraordinaires de la Conférence alpine ont lieu lorsqu'une telle session est décidée par cette dernière ou lorsque, entre deux sessions ordinaires de la Conférence alpine, un tiers des Parties contractantes le demande par écrit à la Partie contractante qui assure la présidence.

 

Article 6: Attributions de la Conférence alpine

Dans le cadre de ses sessions, la Conférence alpine examine l'application de la Convention et des protocoles ainsi que de ses annexes et exerce notamment les attributions suivantes:

a. Elle adopte des amendements à la présente Convention, dans le cadre de la procédure
    visée à l'article 10;
b. Elle adopte des protocoles et leurs annexes ainsi que leurs amendements, dans le cadre
    de la procédure visée à l'article 11;
c. Elle adopte son règlement intérieur;
d. Elle adopte les décisions financières nécessaires;
e. Elle décide de la constitution de groupes de travail jugés nécessaires pour l'application de
    la présente Convention;
f.  Elle prend connaissance de l'évaluation des données scientifiques;
g. Elle adopte ou recommande des mesures visant à la réalisation des objectifs prévus aux
    articles 3 et 4; elle fixe la forme, le contenu et la fréquence de transmission des
    informations devant être présentées conformément à l'article 5, paragraphe 4, et prend
    connaissance de ces informations ainsi que des rapports présentés par
    les groupes de travail;
h. Elle s'assure de la réalisation des travaux de secrétariat nécessaires.

 

Article 7: Délibérations de la Conférence alpine

1.  Sauf disposition contraire, la Conférence alpine délibère par consensus. Si toutefois, en ce qui concerne les tâches mentionnées aux lettres c, f et g de l'article 6, les possibilités de parvenir à un consensus ont été épuisées et si le président le constate expressément, la résolution est adoptée à la majorité des trois quarts des Parties contractantes présentes et prenant part au vote à la session.

2. A la Conférence alpine, toute Partie contractante possède une voix. Dans les domaines relevant de sa compétence, la Communauté économique européenne exerce son droit de vote avec un nombre de voix égal au nombre de ses Etats membres qui sont Parties contractantes à la présente Convention; la Communauté économique européenne n'exerce pas son droit de vote dans le cas où les Etats membres concernés exercent le leur.

 

Article 8: Comité permanent

1. Il est institué en tant qu'organe exécutif un Comité permanent de la Conférence alpine, composé des délégations des Parties contractantes.

2.  Les Parties signataires n'ayant pas encore ratifié la Convention possèdent le statut d'observateur dans les sessions du Comité permanent. Celui-ci peut être concédé sur demande en outre à tout Etat alpin qui n'a pas encore signé la présente Convention.

3.  Le Comité permanent adopte son règlement intérieur.

4. Le Comité permanent décide en outre des modalités de la participation éventuelle à ses sessions de représentants d'organisations gouvernementales et non gouvernementales.

5.  La Partie contractante assurant la présidence de la Conférence alpine préside le Comité permanent.

6.  Le Comité permanent a notamment les attributions suivantes:
a) Il analyse les informations transmises par les Parties contractantes conformément à l'article 5, paragraphe 4 et en fait rapport à la Conférence alpine,
b) Il collecte et évalue des documents concernant l'application de la présente Convention ainsi que des protocoles et de leurs annexes, et soumet ces documents à la Conférence alpine, conformément à l'article 6,
c) Il informe la Conférence alpine de l'application de ses décisions,
d) Il prépare le contenu des sessions de la Conférence alpine et propose les points de l'ordre du jour ainsi que d'autres mesures concernant l'application de la présente Convention et de ses protocoles,
e) Il met en place de groupes de travail institués conformément à l'article 6 e) pour l'élaboration de protocoles et coordonne leurs activités,
f) Il examine et harmonise les contenus de projets de protocoles dans une perspective globale et les soumet à la Conférence alpine,
g) Il propose des mesures et recommandations aux fins de réaliser les objectifs de la Conférence alpine contenus dans la présente Convention et les protocoles,

7.   L'adoption par le Comité permanent des décisions et résolutions s'effectue conformément aux dispositions de l'article 7.

 

Article 9: Secrétariat

La Conférence alpine peut décider par consensus de l'établissement d'un secrétariat permanent.

 

Article 10: Amendements à la Convention

Toute Partie contractante peut soumettre des propositions d'amendement de la présente Convention à la Partie contractante assurant la présidence de la Conférence alpine. De telles propositions sont transmises aux Parties contractantes et Parties signataires par la Partie contractante assurant la présidence de la Conférence alpine au moins six mois avant l'ouverture de la Conférence alpine qui en délibère. Les amendements à la Convention entrent en vigueur conformément aux paragraphes 2, 3 et 4 de l'article 12.

 

Article 11: Les protocoles et leurs amendements

1.  Les projets de protocoles au sens de l'article 2, paragraphe3, sont transmis aux Parties contractantes et Parties signataires par la Partie contractante assurant la présidence de la Conférence alpine au moins six mois avant l'ouverture de la session de la Conférence alpine qui en délibère.

2.  Les protocoles adoptés par la Conférence alpine sont signés à l'occasion d'une séance de la Conférence ou à tout moment ultérieur auprès du dépositaire. Ils entrent en vigueur pour les Parties contractantes qui les ont ratifiés, acceptés ou approuvés. Pour qu'un protocole entre en vigueur, trois ratifications, acceptations ou approbations au moins sont nécessaires. Le dépôt des instruments concernés se fait auprès de la République d'Autriche en tant que dépositaire.

3.  Sauf disposition contraire figurant dans un protocole, l'entrée en vigueur et la dénonciation d'un protocole sont régis par les articles 10, 13 et 14.

4.       Les paragraphes 1 à 3 s'appliquent de la même manière aux amendements des protocoles.

 

Article 12: Signature et ratification

1. La présente Convention est ouverte à la signature auprès de la République d'Autriche, dépositaire, à partir du 7 novembre 1991.

2. La Convention est soumise à ratification, acceptation ou approbation. Les instruments de ratification, d'acceptation ou d'approbation sont déposés auprès du dépositaire.

3. La Convention entre en vigueur trois mois après la date à laquelle trois Etats auront exprimé leur consentement à être liés par la présente convention conformément aux dispositions du paragraphe 2.

4. Elle entre en vigueur à l'égard de toute Partie signataire qui exprime ultérieurement son consentement à être lié par elle, trois mois après la date du dépôt de l'instrument de ratification, d'acceptation ou d'approbation conformément aux dispositions du paragraphe 2.

 

Article 13: Dénonciation

1. Toute Partie contractante peut, à tout moment, dénoncer la présente Convention en adressant une notification au dépositaire.

2.  La dénonciation prendra effet le premier jour du mois qui suit l'expiration d'une période de six mois après la date de réception de la notification par le dépositaire.

 

Article 14: Notifications

Le dépositaire notifie à toutes les Parties contractantes et à toutes les Parties signataires:

- toute signature,
- le dépôt de tout instrument de ratification, d'acceptation ou d'approbation,
- toute date d'entrée en vigueur de la présente Convention conformément à -
  l'article 12,
- toute déclaration faite en vertu des paragraphes 2 et 3 de l'article 1,
- toute notification faite en vertu des dispositions de l'article 13 et la date à laquelle la
  dénonciation prend effet.

En foi de quoi, les soussignés, dûment autorisés à cet effet, ont signé la présente Convention.

Fait à Salzbourg, le 7 novembre 1991 en français, allemand, italien, slovène, les quatre textes faisant également foi, en un seul exemplaire qui sera déposé dans les archives d'Etat de la République d'Autriche. Le dépositaire communique copie certifiée conforme à toutes les Parties signataires.

Pour la République fédérale d'Allemagne:
Pour la République d'Autriche:
Pour la République française:
Pour la République italienne:
Pour la Principauté de Liechtenstein:
Pour la Confédération suisse:
Pour la République slovène:
Pour la Communauté économique européenne:

 

 

Bijlage 3: Status van ratificaties

 

État de ratification de la convention cadre

 

Signature

Ratification

Document publié

Document déposé le

Entré en application le

A

07.11.91

08.02.94

Bundesgesetzblatt Nr.477/1995 vom 21.07.1995

08.02.94

06.03.95

CH

07.11.91

16.12.98

Bundesgesetzblatt BBI 1997 IV 657(d), FF 1997 IV 581 (f)

28.01.99

28.04.99

D

07.11.91

16.06.94

Bundesgesetzblatt Teil II Nr.46/1994 vom 8.10.1994

05.12.94

06.03.95

F

07.11.91

30.11.95

Journal officiel Nr.95 1270 du 7.12.1995

15.01.96

15.04.96

FL

07.11.91

21.04.94

Liechtensteinisches Landesgesetzblatt 1995/Nr.186

28.07.94

06.03.95

I

07.11.91

14.10.99

Legge 14 ottobre 1999, n. 403
Gazzetta Ufficiale n. 262 - 8.11.99

27.12.99

27.03.00

MC

20.12.94

14.10.99

Ordonnance Souveraine n°14082 en date du 21juillet 1999 publiè au journal de Monaco le 30 juillet 1999

22.12.98

22.03.99

SLO

29.03.93

22.03.95

Uradni list Republike Slovenije (Mednarodne pogodbe) Nr.19/Beilage Nr.5 - 31.3.1995

22.05.95

22.08.95

EU

07.11.91

26.02.96

Journal officiel de la Communauté européenne
n° L61/31-36 du 12.3.1996

04.03.96

14.04.98

 

État de ratification des protocoles

 

A

CH

D

F

FL

I

MC

SLO

EU

Protection de la nature et entretien des paysages

signé

31.10.00

16.10.98

20.12.94

20.12.94

16.10.98

20.12.94

20.12.94

20.12.94

20.12.94

ratifié

10.07.02

 

12.07.02

 

18.04.02

 

 

28.11.03

 

déposé

14.08.02

 

18.09.02

 

11.06.02

 

 

 

 

entré en application

18.12.02

 

18.12.02

 

18.12.02

 

 

 

 

Document publié

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A

CH

D

F

FL

I

MC

SLO

EU

Agriculture de montagne

signé

31.10.00

16.10.98

20.12.94

20.12.94

16.10.98

20.12.94

20.12.94

20.12.94

20.12.94

ratifié

10.07.02

 

12.07.02

 

18.04.02

 

 

28.11.03

 

déposé

14.08.02

 

18.09.02

15.11.02

11.06.02

 

 

 

 

entré en application

18.12.02

 

18.12.02

15.02.03

18.12.02

 

 

 

 

Document publié

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A

CH

D

F

FL

I

MC

SLO

EU

Aménagement du territoire

signé

31.10.00

16.10.98

20.12.94

20.12.94

16.10.98

20.12.94

20.12.94

20.12.94

20.12.94

ratifié

10.07.02

 

12.07.02

 

18.04.02

 

27.01.03

28.11.03

 

déposé

14.08.02

 

18.09.02

 

11.06.02

 

 

 

 

entré en application

18.12.02

 

18.12.02

 

18.12.02

 

27.04.03

 

 

Document publié

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A

CH

D

F

FL

I

MC

SLO

EU

Protocole de Monaco

signé

20.12.94

20.12.94

20.12.94

20.12.94

20.12.94

20.12.94

20.12.94

20.12.94

20.12.94

ratifié

08.07.97

28.01.99

22.12.98

13.04.95

16.03.95

 

26.01.95

22.05.95

14.01.98

déposé

 

 

 

 

 

 

 

 

 

entré en application

22.03.99

28.04.99

22.03.99

22.03.99

22.03.99

 

22.03.99

22.03.99

22.03.99

Document publié

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A

CH

D

F

FL

I

MC

SLO

EU

Forêts de montagne

signé

31.10.00

16.10.98

27.02.96

27.02.96

16.10.98

27.02.96

27.02.96

27.02.96

 

ratifié

10.07.02

 

12.07.02

 

18.04.02

 

 

28.11.03

 

déposé

14.08.02

 

18.09.02

 

11.06.02

 

 

 

 

entré en application

18.12.02

 

18.12.02

 

18.12.02

 

 

 

 

Document publié

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A

CH

D

F

FL

I

MC

SLO

EU

Tourisme

signé

31.10.00

16.10.98

16.10.98

02.12.98

16.10.98

08.02.01

16.10.98

16.10.98

 

ratifié

10.07.02

 

12.07.02

 

18.04.02

 

27.01.03

28.11.03

 

déposé

14.08.02

 

18.09.02

 

11.06.02

 

 

 

 

entré en application

18.12.02

 

18.12.02

 

18.12.02

 

27.04.03

 

 

Document publié

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A

CH

D

F

FL

I

MC

SLO

EU

Énergie

signé

31.10.00

31.10.00

16.10.98

02.12.98

08.04.02

08.02.01

 

16.10.98

 

ratifié

10.07.02

 

12.07.02

 

18.04.02

 

 

28.11.03

 

déposé

14.08.02

 

18.09.02

 

11.06.02

 

 

 

 

entré en application

18.12.02

 

18.12.02

 

18.12.02

 

 

 

 

Document publié

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A

CH

D

F

FL

I

MC

SLO

EU

Protection du sol

signé

31.10.00

16.10.98

16.10.98

02.12.98

16.10.98

31.10.00

16.10.98

16.10.98

 

ratifié

10.07.02

 

12.07.02

 

18.04.02

 

27.01.03

28.11.03

 

déposé

14.08.02

 

18.09.02

 

11.06.02

 

 

 

 

entré en application

18.12.02

 

18.12.02

 

18.12.02

 

27.04.03

 

 

Document publié

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A

CH

D

F

FL

I

MC

SLO

EU

Transports

signé

31.10.00

31.10.00

31.10.00

31.10.00

31.10.00

31.10.00

31.10.00

06.08.02

 

ratifié

10.07.02

 

12.07.02

 

18.04.02

 

 

28.11.03

 

déposé

14.08.02

 

18.09.02

 

11.06.02

 

 

 

 

entré en application

18.12.02

 

18.12.02

 

18.12.02

 

 

 

 

Document publié

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A

CH

D

F

FL

I

MC

SLO

EU

Règlement des différends

signé

31.10.00

31.10.00

31.10.00

31.10.00

31.10.00

31.10.00

31.10.00

06.08.02

 

ratifié

10.07.02

 

12.07.02

 

18.04.02

 

27.01.03

28.11.03

 

déposé

14.08.02

 

18.09.02

15.11.02

11.06.02

 

 

 

 

entré en application

18.12.02

 

18.12.02

15.02.03

18.12.02

 

27.04.03

 

 

Document publié

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

home lijst scripties inhoud  

 

[1] P. SANDS, Principles of International Law, Cambridge, Cambridge University Press, 52.

[2] UN GENERAL ASSEMBLY, 85TH PLENARY MEETING, A/RES:44/228, 22 december 1989, Preambule.

[3] J. WOUTERS, Bronnenboek Internationaal recht, Antwerpen-Groningen-Oxford, Intersentia Rechtswetenschappen, 2000, 642-644.

[4] UNCED, Agenda 21, New York, UN Department of economic and social affairs, Division for Sustainable Development, 1992  (15.02.2004, UN: http://www.un.org/esa/sustdev/documents/agenda21/english/agenda21toc.htm ).

[5] X, Mountain Agenda, brief history, (uitgeverij niet bekend), (12-03-2004, http://www.mountain-portal.co.uk/text/MtnAgenda.html).

[6] P. SANDS, o.c., 53.

[7] UNGA Resolutie A/RES:44/228, o.c., artikel 12.

[8] L. J. GOREEVI “KIMO”, P. CHASEK en J. BERNSTEIN, “The fragil Mountains: Delayed recognition by unced” in The Earth Summit Bulletin, 1, (1992), 9, pp1-2 (13-03-2004, IISD: www.iisd.ca/download/asc/enb0109.txt). 

[9] UNCED-PREPARATORY COMMITTEE, document PC/100/Add.2, 12 maart 1992.

[10] L. J. GOREEVI “KIMO”, P. CHASEK en J. BERNSTEIN, “The fragil Mountains: Delayed recognition by unced” in The Earth Summit Bulletin, 1, (1992), 10, pp 2-3 (13-03-2004, IISD: www.iisd.ca/download/asc/enb0110.txt).

[11] FEDERALE RAAD VOOR DUURZAME ONTWIKKELING, Federaal Plan voor Duurzame Ontwikkeling 2000-2004, Brussel, Staatssecretaris voor energie en duurzame ontwikkeling, 2000, 136p.

[12] P. BIRNIE & A. BOYLE, International Law and the Environment, Second Edition, Oxford, Oxford University Press, 2001, 9.

[13] X, Mountain Agenda, brief history, (uitgeverij niet bekend), (12-03-2004, http://www.mountain-portal.co.uk/text/MtnAgenda.html).

[14] L. J. GOREEVI “KIMO”, P. CHASEK en J. BERNSTEIN, o.c., p3.

[15] I. KAUL, I. GRUBBERG, en M. A.  STERN, “Defining Public Goods” in KAUL, I., GRUBBERG, I., en STERN, M. A., Global public goods, International cooperation in the 21st century, Oxford, Oxford University Press, 1999, 2-19..

[16] Agenda 21, hoofdstuk 13 § 5 (d)

[17] UN ECONONOMIC AND SOCIAL COUNCIL, CSD, A/CN/1995/5, 10-02-1995.

[18] ibid. paragraaf 2.

[19] ibid. paragraaf 3

[20] ibid. paragraaf 10.

[21] ibid paragraaf 5.

[22] Agenda 21, Hoofdstuk 13 § 5 (c)

[23] CSD, ECN.17/1995/5, o.c., paragraaf 5.

[24] ibid. paragraaf 11.

[25] ibid. paragraaf 6.

[26] ibid. paragraaf 6 en 8

[27] ibid. paragraaf 8.

[28] UN ECONOMIC AND SOCIAL COUNCIL? CSD, E/cn.17/1997/2/Add.12, 22 januari 1997.

[29] ibid. paragraaf 3.

[30] ibid. paragraaf 17-20.

[31] UNGA, 19th Session, A/RES/S-19/2, 19 september 1997.

[32] ibid. paragraaf 9.

[33] ibid. paragraaf 62.

[34] Vervat in hoofdstuk 14 van Agenda 21.

[35] I. ABDYRAZAKOV, Statement from the kyrgyz Republic, International year of mountains, Mountain Forum, 2002 (16-05-2004, Mountain Forum: www.mtnforum.org/resources/library/abdyh97a.htm).

[36] UN ECONOMIC AND SOCIAL COUNCIL, Guidelinesfor the proclamation  of international year, Resolution 1980/67, New York, UN.

[37] UN ECONOMIC AND SOCIAL COUNCIL-37th plenary meeting, Proclamation of an international year of mountains, Resolution 1997/45, New York, UN,

[38] UN SECRETARY-GENERAL, Coordination, programme and other questions: proclamation of an international year of mountains, ECOSOC Resolution E/1998/68, New York, UN, paragraaf 16.

[39] UN ECONOMIC AND SOCIAL COUNCIL, Proclamation of an international year of mountains, ECOSOC Resolution 1998/30, New York, UN.

[40] UN GERERAL ASSEMBLY, International Year of Mountains, 2002, UNGA Resolution A/RES/53/24, New York, UN, artikel 1.

[41] UNGA Resolution A/RES/53/24, o.c., artikel 2.

[42] ECOSOC Resolution E/1998/68, o.c., paragraaf 6.

[43] UN SECRETARY-GENERAL, Status of preparations for the International Year of Mountains, UNGA-Resolution A:55/218, New york, UN, paragraaf 7.

[44] UNGA-Resolution A:55/218, o.c., paragraaf 43-45 en 51-52.

[45] ibid., paragraaf 46-50.

[46] A. AMAZIANE, RAPPORTEUR OF THE SECOND COMMITTEE, Sustainable development and international economic cooperation, UNGA Draft Resolution A/55/581/Add.6, Titel III.

[47] UN GERERAL ASSEMBLY-55 PLENARY, Status of preparation for the International Year of Mountains, UNGA-Resolution A/RES/55/189, New York, UN.

[48] UN SECRETARY-GENERAL, Interim report on the International Year of Mountains, UNGA-Resolution A/57/188, New York, UN.

[49] BISKEK GLOBAL MOUNTAIN SUMMIT, Bishkek Mountain Platform,  Slotverklaring, (te vinden op : http://mountains.unep.ch/mtn/papers/BMPlatform.doc). De informatie over de IYM2002 is schaars. In antwoord op een vraag hierover, zegt CIPRA: About the International Year of the Mountains, it is quite sad that there was no sustainability in terms of time, directly after the end of the year the website was cancelled. (email op 28 mei 2004).

[50] BISHKEK slotverklaring, o.c., paragraaf 4.

[51] In mijn thesis over het VP toon ik aan dat de eisen voor intergenerationele distributiieve rechtvaardigheid (in het algemeen behoren milieueisen tot deze categorie) per definitie in spanning staan met de eisen voor intragenerationele eisen (socio-culturele en economische eisen behoren in het algemeen tot deze categorie). Het concept van duurzame ontwikkeling is een poging om beide claims bij elkaar te brengen, door te aanvaarden dat ze beiden gerechtvaardigd, onvermijdelijk en negotieerbaar zijn.

Bron: M. VAN DEN EYNDE, 20 jaar voorzorgsprincipe in het milieubeleid. Milieuethische en sociaalwetenschappelijke perspectieven. Leuven, niet gepubliceerde thesis, 2004, 171p.

[52] X, ‘Alpine Convention VII, Further groundwork established’ in Environmental Policy and Law, IOS-press, 33/1 (2003), pp. 35-36.

[53] X, ‘Alpine Convention signed’ in Environmental Policy and Law, IOS-press, 22/1 (1991), p42.

[54] CONVENTION ALPIN, Etat de ratification de Convention Cadre, Convention Alpin, Inssbruck, 2004 (Convention Alpin, 16-05-2004: http://www.conventionalpine.org/page3_fr.htm).

[55] http://www.coe.int/T/E/social_cohesion/social_policies/04.Activities/5.Social_cohesion_development_

projects/Caucasus_Project/default.asp

[56] X, ‘Alpine Convention. Importance Increasing’ in Environmental Policy and Law, IOS-press, 29/1 (1999), p.31.

[57] IIIe CONFERENCE ALPINE, Protocole Aménagement du territoire et développement durable, Alpine Conventie, 1994, 2.

[58] CONVENTION SUR LA PROTECTION DES ALPES, 1 november 1991, Salzburg, Artikel 2 § 1

[59] ibid. 

[60] W. BURHENNE ‘The Alpine Convention: An update’ in Environmental Policy and Law, IOS-press, 27/5 (1997), p.407.

[61] DECISION DE LA CONFERENCE ALPINE SUR LE SECRETARIAT PERMANENT DE LA CONVENTION SUR LA PROTECTION DES ALPES, Décision VII/2, Merano, 19-20/11/2002 (16-05-04: http://www.conventionalpine.org/archive/2002/VII_Conferenza_Alpi/VII2_Segretariato_Permanente_fr.pdf).

[62] Annex IV.

[63] http://www.conventionalpine.org/page5a_fr.htm#p1

[64] ALPEN CONVENTIE, Information sur les Protocols, Innsbrück, 2002 (http://www.conventionalpine.org/page5_fr.htm).

[65] X, ‘Alpine Convention in Force, Protocols Signed’ in Environmental Law and Policy, 25/3 (1995), pp.105-106.

[66] VAN DALE, Handwoordenboek Frans Nederlands, Van Dale Lexicografie, Antwerpen-Utrecht, 1997, p22.

[67] Zie bijvoorbeeld: WAGNER, W., KRONBERGER, N., GASKELL G., e.a., “Nature in disorder: the troubled public of biotechnology” in GASKELL, G. en BAUER, M. W. (eds.), Biotechnology 1996-2000, the years of controversy, London, NMSI Trading Ltd-Science Museum, 2001, 80-95.

[68] Voor meer informatie over het VP verwijs ik naar mijn eindverhandeling aan de K.Uleuven. M. VAN DEN EYNDE, o.c., 171p.

[69] Dit werd bijvoorbeeld in de preambule van ECOSOC Resolutie 1997/45 gekoppeld aan de signifante armoede in berggebieden.

[70] Opinie geuit in de Colleges van de les International Environmental Politics and Sustainable Development tijdens het academiejaar 2003-2004, gedoceerd aan de facultait sociale wetenschappen van de K.Uleuven.

[71] W. BURHENNE, o.c., p408.

[72] Zoals in het 1998 LRTAP Heavy Metals Protocol, 1999 LRTAP Acidification Protocol of het Cartagena Protocol waar in de preambule verwezen wordt naar Rio Principle 15, waardoor bij twijfel over de juiste interpretatie, het VP moet geïnterpreteerd worden zoals omschreven in de Rio Verklaring. (M. VAN DEN EYNDE, o.c., 125-126.)

[73] B. ARTS, The political influence of Global NGO’s. Case Studies on the Climate and Biodiversity Conventions, Utrecht, International Books, 1998, 350p.