Het Barcelona Proces: een studie van de aanpak van het terrorisme voor en na 11 september 2001. (Charlotte Gilson) |
home | lijst scripties | inhoud |
“… Mille choses à la fois. Non pas un paysage, mais d’innombrables paysages. Non pas une mer, mais une succession de mers. Non pas une civilization, mais plusieurs civilizations superposées… La Méditerranée est un carrefour antique. Depuis des millénaires, tout conflue vers cette mer, bouleversant et enrichissant son histoire…”
- Ferdinand Braudel -
(PRODI, 2002, p. 1).
2005 was ‘The Year of the Mediterranean’ omdat in dat jaar de tiende verjaardag van het Barcelona proces werd gevierd. Dit verjaardagsjaar werd afgesloten met een Euro-Mediterrane Ministeriële Conferentie te Barcelona in december waaraan er toch wel wat media-aandacht werd gegeven. Ondanks deze media-aandacht in 2005 was de meest gehoorde vraag van mensen aan wie ik mijn scriptietitel vertelde ‘Wat is het Barcelona Proces?’. Zelfs het Euro-Mediterraan Partnerschap deed geen belletje rinkelen. Deze reactie toont aan hoe gekend of juist ongekend het Barcelona Proces wel is.
Een van de beste metaforen over het Barcelona Proces, met betrekking tot zijn bekendheid en werking, is neergeschreven door Christian Leffler, directeur van de ‘Middle East and South Mediterranean DG external Relations’ binnen de Europese Commissie:
“It is not a sprinter, but rather a middle-distance runner; neither is it a rolls royce but rather a dependable family car. Sometimes that car might stall, or even break down but it will continue to move forward.” (LEFFLER, 2005, p. 63).
Deze vergelijking is deels een verklaring voor de onwetendheid met betrekking tot het Barcelona Proces, een supersnelle bolide wordt makkelijker vlugger onthouden dan een gewone familiewagen.
Het specifiek onderzoek in mijn scriptie gaat over de aanpak van het terrorisme binnen het Barcelona Proces. Is er wel een aanpak van terrorisme en is deze aanpak veranderd als gevolg van de terroristische aanslagen te New York op 11 september 2001?
De aanslagen van 11 september 2001 hebben verschrikkelijk veel gevolgen veroorzaakt in de internationale politiek. Nadien volgden er aanslagen in Casablanca, Madrid, Londen, Sharm al-Sheikh, en Istanbul, dus zowel de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden zijn een doelwit geweest van het internationale terrorisme (REINARES, 2006, p. 2). Er ontstond een internationale coalitie in de strijd tegen het terrorisme, maar hebben deze aanslagen ook zoveel effect gehad op de relatie tussen de Europese Unie en de partnerlanden uit Noord-Afrika en het Midden-Oosten wat betreft de samenwerking in de strijd tegen het terrorisme?
De basistheorie voor dit onderzoek om de aanpak van het terrorisme binnen het Barcelona Proces te analyseren is het constructivisme. Het eerste hoofdstuk behandelt dan ook deze theorie. Hoe het constructivisme is ontstaan, wat de belangrijkste kenmerken zijn van het constructivisme, hoe het constructivisme veiligheid, terrorisme en het Barcelona Proces analyseert; dit zijn allemaal elementen die aan bod komen in dit hoofdstuk. Het is noodzakelijk om eerst het theoretische kader te schetsen zodat de andere hoofdstukken van deze scriptie in dit kader kunnen worden geplaatst.
Het tweede hoofdstuk analyseert één van de centrale elementen van deze scriptie, namelijk het Barcelona Proces zelf. In het eerste deel van dit hoofdstuk wordt het ontstaan van het Barcelona Proces besproken. Deze ontstaansgeschiedenis behandelt ook de pogingen van de Europese Unie die zijn ondernomen voor het ontstaan van het Barcelona Proces om een om een soort van politiek te voeren met de landen uit Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Het tweede deel van dit hoofdstuk bespreekt op welke manier het Barcelona Proces werkt en welke instellingen helpen bij de werking van het Barcelona Proces.
Het is namelijk niet mogelijk om de aanpak van terrorisme binnen het Barcelona Proces te analyseren als je niet weet hoe het Barcelona Proces zelf in elkaar zit.
Vooraleer de aanpak van terrorisme binnen het Barcelona Proces wordt geanalyseerd is het noodzakelijk om te weten welke veiligheidsvisie het Barcelona Proces hanteert om uitdagingen voor deze veiligheid te bestrijden. Doordat de veiligheidsvisie van het Barcelona Proces sterk afhankelijk is van de veiligheidsvisie van de Europese Unie wordt eerst de veiligheidsvisie van de Europese Unie behandeld. Voordat beide veiligheidsvisies kunnen worden geanalyseerd wordt de veiligheidssituatie na de Koude Oorlog gereconstrueerd. Het einde van de Koude Oorlog heeft zo veel invloed gehad op de veiligheidsvisie van vandaag dat het noodzakelijk is om de veiligheidssituatie na de Koude Oorlog te schetsen.
Via de analyse die in de vorige drie hoofdstukken (het constructivisme, het Barcelona Proces, de veiligheidsvisie binnen het Barcelona Proces) is gebeurd, is het perfecte kader geschapen om de aanpak van terrorism in het Barcelona Proces te onderzoeken. Omdat het de bedoeling is dat er een analyse wordt gemaakt van de situatie voor 11 september 2001 en de situatie na 11 september 2001 wordt het eerste deel van dit hoofdstuk gewijd aan de aanpak van terrorisme binnen het Barcelona Proces voor 11 september 2001 en het tweede onderdeel aan de aanpak van terrorism binnen het Barcelona Proces na 11 september 2001. De manier waarop de analyse van de aanpak van het terrorisme binnen het Barcelona Proces gebeurt, is gelijk voor de twee onderdelen, namelijk een analyse van het politieke en veiligheidsluik, van het economische en financiële luik en van het sociaal-culturele luik van het Barcelona Proces. Via deze analyse is het gemakkelijker om de verschillen te zien tussen de aanpak van het terrorisme voor 11 september 2001 en de aanpak van het terrorisme na 11 september 2001 binnen het Barcelona Proces. Het idee voor deze manier van analyseren komt van Gijs De Vries, die de drie doelstellingen van het Barcelona Proces zag als het perfecte kader in de strijd tegen het terrorisme (DE VRIES, 2005, p. 1).
Er is één belangrijk verschil, in het tweede onderdeel over de aanpak van het terrorisme binnen het Barcelona Proces na de aanslagen van 11 september 2001, wordt er ook uitgelegd waarom migratie geen onderdeel zou mogen vormen van de aanpak van terrorisme en van veiligheid in het algemeen. Dit onderdeel legt dus uit waarom migratie niet wordt behandeld in deze scriptie als een onderdeel van de aanpak van terrorisme binnen het Barcelona Proces.
Het vijfde hoofdstuk tenslotte gaat over het European Neighbourhood Policy. Dit beleid is ontstaan in 2003 en is eigenlijk geen onderdeel van het Barcelona Proces, maar het European Neighbourhood Policy heeft wel als doel het Barcelona Proces aan te vullen (MALMVIG, 2004, p. 21 & MOSCHELLA, p. 4). Het European Neighbourhood Policy kan het Barcelona Proces dus helpen bij zijn aanpak van terrorisme. Om deze reden vond ik het noodzakelijk om dit hoofdstuk bij deze scriptie te betrekken. Dit hoofdstuk behandelt dus het European Neighbourhood Policy, zijn werking en op welke vlakken dit beleid het Barcelona proces aanvult.
Deze vijf hoofdstukken vormen dus het onderzoek over de aanpak van terrorisme binnen het Barcelona Proces voor en na 11 september 2001.
1.1. Inleiding
Vooraleer er een analyse gemaakt kan worden over de aanpak van terrorisme in het Barcelona Proces is het noodzakelijk om eerst een theoretisch kader te schetsen. De theorie die ik zal gebruiken in mijn scriptie is het constructivisme. Dit hoofdstuk behandelt het constructivisme op zich en verklaart vervolgens veiligheid, terrorisme en het Barcelona proces volgens het constructivisme.
1.2. Het constructivisme: algemeen
De eerste maal dat het constructivisme als theorie werd vermeld, was in het werk van Nicholas Onuf, ‘World of Our Making’, in 1989 (RUGGIE, 1998, p. 28). Het einde van de Koude Oorlog was namelijk een gouden kans voor nieuwe kritische theorieën omdat de traditionele theorieën, zoals het realisme, hadden gefaald om deze omwenteling in de internationale politiek te voorspellen en te verklaren (PRICE & REUS SMIT, 1998, p. 265). In het verdere verloop van de jaren ’90 werd het constructivisme de rijzende ster in het spectrum van de theorieën met betrekking tot Internationale Relaties (FINEMORE & SIKKINK, 2001, p. 391).
De plaats die het constructivisme krijgt tussen de traditionele theorieën, is moeilijk te bepalen. Sommigen zien het constructivisme als de absolute tegenpool van neorealisme, anderen beschouwen het constructivisme als een soort brug tussen het neorealisme en het neoliberalisme (ZEHFUSS, 2002, p. 3-5).
Het constructivisme noemt ‘het constructivisme’ omdat deze constructivistische theoretici de wereld bekijken als een sociale constructie van de wereldpolitiek (PRICE & REUS SMIT, 1998, p. 266).
De definitie van het constructivisme is echter niet zo eenduidig als de oorsprong van zijn naam. Dit komt voornamelijk omdat het constructivisme is onderverdeeld in verschillende onderliggende stromingen (ZEHFUSS, 2002, p. 6). Sommigen definiëren het constructivisme als een verzamelnaam voor de verschillende stromingen, terwijl anderen één algemene definitie geven voor het constructivisme. Zo definieert Adler het constructivisme als
“The view that the manner in which the material world shapes and is shaped by human action and interaction depends on dynamic normative and epistemic interpretations of the world” (ZEHFUSS, 2002, p. 7).
Om duidelijk te maken hoe verschillend het constructivisme benaderd kan worden, schets ik kort het werk van Onuf, Wendt en Kratochwil.
Onuf heeft in zijn werk ‘World of Our Making’ voornamelijk de grens bestudeerd tussen internationale relaties en het internationale recht (Zehfuss, 2002, p. 19). Het basiselement voor Onuf is dat mensen sociale wezens zijn en dat deze wezens menselijk worden door sociale relaties.
Een tweede belangrijk element in Onufs werk zijn regels op zich, want deze leiden het menselijke gedrag waardoor de mens de materiële wereld vormt tot zijn eigen sociale realiteit. Hieruit volgt dat er geen één echte waarheid bestaat (Zehfuss, 2002, pp. 20-21).
Het constructivisme volgens Wendt, dat beschreven staat in ‘Anarchy is what the states make of it’, is gebaseerd op de evolutie van identiteit en belangen (Zehfuss, 2002, p. 12). Wendt heeft als belangrijkste stelling dat identiteit niet zomaar ontstaat maar dat identiteit wordt gevormd. Intersubjectiviteit speelt hierbij een belangrijke rol, want via deze vorming van een identiteit bepaalt deze het handelen van personen ten opzichte van objecten en andere personen (Zehfuss, 2002, pp. 12-14).
Op deze manier wordt de internationale politiek gevormd en de enige manier om een andere politiek te volgen, is het veranderen van de identiteiten (Zehfuss, 2002, p. 14).
Een derde constructivistische benadering die steunt op regels en normen is afkomstig van Kratochwil. Regels en normen zijn volgens deze constructivist de elementen die het menselijk handelen bepalen (Zehfuss, 2002, p. 15). Politieke interactie als voorbeeld van menselijke handelen kan alleen als de verschillende actoren voor een groot deel dezelfde opvattingen hebben. Er is dus een intersubjectieve gedeelde context nodig vooraleer een handeling van enige betekenis kan zijn (Zehfuss, 2002, p. 16). Bij de vorming van deze context spelen de basiselementen van Kratochwils theorie, regels en normen, een belangrijke rol want deze bepalen of een politieke actie ook een betekenis heeft (Zehfuss, 2002, p. 19).
Ondanks het gebrek aan een algemeen aanvaarde definitie van het constructivisme zijn er wel een aantal kenmerken die bij de meeste constructivisten terugkomen namelijk, de rol van ideeën, identiteit en het verschil tussen materiële en sociale structuren. Deze drie kenmerken worden hieronder verder besproken en toegepast op de internationale politiek.
Dat ideeën een belangrijke rol spelen in het constructivisme is duidelijk omdat deze theoretici vinden dat het internationale politieke leven gevormd wordt door het debatteren over verschillende ideeën. Zo geloven verschillende constructivisten in het ‘Dorothy-principe’, wat wil zeggen dat als je met je ogen toe iets wenst dan kan je de realiteit veranderen zoals Dorothy dat deed in het Land van Oz (RUGGIE, 1998, p. 3). Macht is deels afhankelijk van ideeën want de groep die andere groepen kan overtuigen om zijn ideeën over te nemen, heeft de macht in handen (SNYDER, 2004, p.59). De belangrijke rol die is weggelegd voor ideeën vindt men reeds terug in het werk van Durkheim en Weber. Deze hebben dan ook een belangrijke invloed gehad op de ontwikkeling van het constructivisme. Het werk van Durkheim heeft een grote invloed gehad op vele constructivisten omdat hij ideeën en overtuigingen centraal stelde (RUGGIE, 1998, p. 29). Weber heeft misschien nog een grotere invloed gehad op het constructivisme via zijn werk ‘Objectivity’ van 1949. Hierin schreef hij:
“We are cultural beings endowed with the capacity and the will to take a deliberate attitude towards the world and to lend it signifcance. Whatever this significance may be, it will lead us to judge certain phenomena of human existence in its light and to respond to them as being (positively or negatively) meaningful” (RUGGIE, 1998, p. 30).
Dit betekent dat ideeën bij Weber op instrumenteel én normatief vlak een belangrijke rol hebben.
Naast ideeën hebben identiteiten ook een belangrijke plaats in de constructivistische theorieën. Een identiteit is een weerspiegeling van jezelf via stabiele ideeën en verwachtingen. Hieruit volgt dat identiteiten belangrijk zijn voor de vorming van belangen en voor het definiëren van situaties (ZEHFUSS, 2001, p. 318). Het gedrag van individuen is dus afhankelijk van hun identiteit en hetzelfde geldt voor staten.
Als het gedrag van een staat A niet wordt aanvaard door staat B, is dit voornamelijk doordat het gedrag van de staat A niet past in de identiteit van de moderne, constitutionele staat B (BARNETT, 1996, p. 598).
Wendt maakt een onderscheid tussen twee soorten identiteiten in internationale relaties, type- & rolidentiteiten. Type-identiteiten bepalen de verschillende soorten staten, vb. dictaturen, democratieën, ... Ze bepalen de legitimiteit van de soort staten in het internationale systeem. Rolidentiteiten ontstaan door de betrekkingen tussen staten. Ze zijn afhankelijk van hoe een staat zich positioneert ten opzichte van een andere staat (FINEMORE & SIKKINK, 2001, p. 399).
Volgens Wendt zorgt interactie tussen staten ervoor dat een staatsidentiteit wordt ontwikkeld en blijft bestaan:
“A world in which identities and interests are learned and sustained by intersubjectively grounded practice, by what states think and do, is one in which anarchy is what the state makes of it” (ZEHFUSS, 2001, p. 318).
Interactie veroorzaakt gedeelde overtuigingen waardoor er intersubjectieve structuren ontwikkeld worden die het gedrag en de identiteiten van de staten bepalen. Hierin verschilt het constructivisme sterk met het neorealisme want deze laatste beschouwt staten als een gegeven element en niet als iets dat gevormd wordt door identiteiten en belangen (AALBERTS, 2004, pp. 35-36). De beste manier om intersubjectieve structuren te begrijpen, is via een vergelijking met de taal. Elke taal is publiek dus de betekenis die één individu aan een taal geeft, is geen algemene betekenis. Maar als een hele groep dezelfde betekenis geeft aan een taal dan bestaat deze taal pas echt (GUZZINI, 2000, p. 164).
Dat interactie een belangrijk element is bij de vorming van een identiteit wordt duidelijk via het verhaal van Alter en Ego. Ego definieert als eerste de situatie waarin hij zich bevindt en voert handelingen uit waarop Alter Ego kan identificeren en zo zijn acties kan voorspellen. Op basis van deze interpretaties onderneemt Alter handelingen die Ego dan weer op zijn beurt interpreteert. Uiteindelijk reageert Ego als laatste[1].
Een sociale handeling is dus een soort pingpongspel tussen interpreteren en antwoorden (ZEHFUSS, 2001, p. 320).
Internationale politieke structuren, die de identiteiten en belangen van staten bepalen, zijn voornamelijk sociaal in plaats van materieel (WENDT, 1995, p. 71-72). Deze sociale structuren bestaan uit drie elementen. Als eerste de gemeenschappelijke overtuigingen die bepalen hoe actoren zich ten opzichte van elkaar gedragen. Materiële bronnen zijn het tweede element van de sociale structuren. Ze hebben op zich geen betekenis maar krijgen deze wel in een context van gedeelde kennis. Het derde element is het feit dat sociale structuren alleen in de praktijk bestaan als er gemeenschappelijke kennis is (WENDT, 1995, p. 74). Het belang van het sociale in structuren naast het materiële zorgt ervoor dat het constructivisme een sociale theorie is in tegenstelling tot het neorealisme en het neoliberalisme (FINEMORE & SIKKINK, 2001, p. 393).
In een constructivistisch onderzoek over internationale relaties is de belangrijkste vraag “How does this shaping happen and with what results?” ( FINEMORE & SIKKINK, 2001, p. 397). Naast deze onderzoeksvraag beschouwen constructivisten interpretaties van gebeurtenissen in de wereldpolitiek niet als grote waarheden of “big T-thruts” maar als “small T-thruts”. Deze verwerping van grote algemene waarheden vindt zijn oorsprong bij het positivisme. Deze stroming beschouwt de wereld namelijk als een ding en wordt dus ook zo geïnterpreteerd, dus er kan geen objectieve algemene kennis van de wereld bestaan (PRICE & REUS SMITH, 1998, pp. 271-272).
1.3. Het constructivisme en veiligheid
Het veiligheidsdenken is één van de belangrijkste studiegebieden waar het constructivisme het traditionele veiligheidsdenken van het realisme aanviel in het begin van de jaren ’90 (WILLIAMS, 2003, p. 511). Het veiligheidsdenken tijdens de Koude Oorlog volgde het realistische model waar elke staat voor zijn eigen belangen vocht tussen een anarchie van staten, maar deze staatscentrische visie kwam onder vuur te liggen na de Koude Oorlog (NEWMAN, 2001, pp. 241-242). Na de Koude Oorlog ontstonden er namelijk nieuwe onveiligheden die cultureel getint zijn omdat ze afhankelijk zijn van de betekenis die mensen aan hun acties geven in een bepaalde omgeving (DUVALL, GUSTERSON, LAFFEY & WELDES, 1999, p.1).
Het constructivisme stelt dat de identiteit van een staat bepaalt hoe deze staat veiligheid percipieert, want deze identiteit bepaalt hoe de staat de wereld, waarin deze bestaat, zich voorstelt (DUVALL, GUSTERSON, LAFFEY & WELDES, 1999, p. 14).
Staten bestaan uit verschillende identiteiten, maar de belangrijkste identiteit is de ‘wij-identiteit’ van de staat zelf. Als de ‘wij-identiteit’ van een staat in botsing komt met een ‘zij-identiteit’ kan er een conflict ontstaan. Een gemeenschappelijke ‘wij-identeit’ in een regio zorgt voor politieke stabiliteit want compromissen worden gemakkelijker gevormd doordat de verschillende staten zich baseren op dezelfde normen (ADLER & CRAWFORD, 2002, p. 4 & BARNETT, 1996, p. 599). Een vorm van onveiligheid of veiligheid is dus het resultaat van een identiteitsconstructie (DUVALL, GUSTERSON, LAFFEY & WELDES, 1999, p. 10). De vorming van een collectieve identiteit ontstaat via onderhandelingen waarin deze identiteit actief wordt verdedigd. Een voorbeeld van een regio met een collectieve identiteit is de Europese Unie. Volgens de EU is er sinds het einde van WO II geen conflict meer geweest binnen de grenzen van de EU doordat er een collectieve identiteit via het Europese lidmaatschap is (ADLER & CRAWFORD, 2002, pp. 7-8).
De manier waarop een land zijn veiligheidscultuur vormt is volgens Krause via
“Enduring and widely shared beliefs, traditions, attitudes, and symbols that inform the ways in which a state’s/society’s interests and values with respect to security, stability and peace are perceived, articulated and advanced by political actors and elites.”
(ATTINÀ, 2002, p. 10).
Een concreet schema van hoe een nationaal beleid, zoals het veiligheidsbeleid, wordt gevormd binnen het constructivisme vinden we terug in ‘The Culture of National Security’ van P.J. Katzenstein. In dit schema wordt de link gelegd tussen belangen, normen, cultuur en identiteit (JEPPERSON, KATZENSTEIN & WENDT, 1996, p. 53).
(Bron: JEPPERSON, KATZENSTEIN & WENDT, p. 53)
De verschillende nummers staan voor normen die de veiligheidsbelangen van een staat beïnvloeden (1), normen die de identiteit van een staat beïnvloeden (2), een verandering in de identiteit van de staat zorgt voor een verandering in de staatsbelangen (3), een identiteit van een staat beïnvloedt de structuur tussen staten (4) en recursiviteit wat wil zeggen dat een staat via zijn beleid ook een invloed uitoefent op culturele en institutionele structuren (5) (JEPPERSON, KATZENSTEIN & WENDT, p. 53).
De hierboven vermelde normen kunnen omschreven worden als
“Collective expactations about proper behaviour for a given identity” (JEPPERSON, KATZENSTEIN & WENDT, 1996, p. 54).
De veiligheidscultuur van een land wordt gevormd en evolueert door tradities, ervaringen, symbolen, geloof,… en deze cultuur bepaalt op welke manier een land staat ten opzichte van bepaalde veiligheidsinstrumenten, zoals dit wordt uitgelegd in het bovenstaande schema.
Zo is de manier waarop de lidstaten van de EU veiligheid benaderen verschillend van de manier waarop Arabische landen veiligheid benaderen (ATTINÀ, 2004, pp. 12-13).
De Europese lidstaten baseren hun veiligheidscultuur op drie ervaringen, de veiligheidssituatie tijdens de Koude Oorlog, het Helsinki Proces van 1975 en de defensiepolitiek van de jaren ‘90 in de strijd tegen de proliferatie van massavernietigingswapens.
Door deze ervaringen past de EU de coöperatieve en comprehensieve benaderingen van veiligheid toe op de nieuwe bedreigingen[2] (ATTINÀ, 2004, p. 13).
De Arabische landen hebben vier verschillende benaderingen van veiligheid. De eerste twee visies zijn gebaseerd op oude tradities. De eerste visie heeft als doel een Arabische transnationale gemeenschap te creëren ten voordele van regionale vrede en veiligheid. De tweede visie baseert zich op het feit dat goede relaties tussen de Arabische landen, de Arabische landen beschermt tegen buitenlandse inmenging in hun binnenlandse zaken en op deze manier veiligheid creëert. De twee andere visies zijn ontstaan tijdens de jaren ’90 en zijn een reactie op de traditionele veiligheidsvisies.
De eerste is een reformistische visie die de nadruk legt op economische hervormingen die eerbied hebben voor de Arabische cultuur en de islam. De economische hervormingen hebben als doel het verbeteren van de levensstandaard in deze Arabische landen. De tweede visie die is ontstaan in de jaren ’90 is de islamitische visie. Deze visie benadrukt het belang van de islam en de culturele identiteit van de islamitische landen en wil deze landen beschermen tegen non-islamitische of westerse dreigingen. Ook het falen van de staat op het socio-economische vlak staat centraal in deze visie. Regionale veiligheidssamenwerking zoals in het Helsinki Proces is iets onbekend voor de Arabische landen als gevolg van hun veiligheidscultuur (ATTINÀ, 2004, pp. 13-14).
Er is ook een subregionaal verschil want de landen van de Maghreb en van de Mashrek hebben een verschillende visie op veiligheid. De Maghreb concentreert voornamelijk op niet-militaire dreigingen terwijl de Mashrek zich concentreert op militaire dreigingen als gevolg het conflict in het Midden-Oosten (BIAD, 2002, p. 33).
Om duidelijk te maken hoe het constructivisme internationale veiligheidssituaties verklaart, bespreek ik kort het veiligheidsdilemma, het veiligheidsevenwicht en de democratische vrede vanuit het constructivistische perspectief.
Het neorealisme stelt dat alle staten tegen alle vormen van macht, een dreiging volgens het neorealisme, samenwerken. Het constructivisme daarentegen stelt dat elke staat een dreiging op een andere manier ervaart doordat elke staat een dreiging op zijn manier interpreteert (HOPF, 2004, p. 187).
Een veiligheidsdilemma veroorzaakt onzekerheid in de wereldpolitiek en deze is alleen oplosbaar als er een bepaalde politiek wordt gevoerd tussen de verschillende staten waardoor het evenwicht tussen de staten wordt hersteld. Het voeren van een politiek als een vorm van samenwerken, is echter alleen maar mogelijk als er algemeen gedeelde opvattingen bestaan tussen de verschillende staten (HOPF, 2004, p. 188).
Het principe van de democratische vrede wordt gezien als een empirische waarheid maar via het constructivisme krijgt dit principe ook een theoretische basis. Democratieën voeren geen oorlog met elkaar omdat ze dezelfde intersubjectieve basis hebben en dus een geloof hebben in dezelfde ideeën (HOPF, 2004, pp. 191-192 & NEWMAN, 2001, p. 248).
1.4. Het constructivisme en terrorisme
1.4.1. Inleiding
Sinds de aanslagen van 11 september ligt het onderwerp ‘terrorisme’ op ieders lippen maar het is blijkbaar gemakkelijker om erover te praten dan om er één algemene definitie voor te geven (WEISS, 2002, p.11). Zo hebben de VN verschillende resoluties gecreëerd die te maken hebben met terrorisme maar de VN zijn er tot en met vandaag niet in geslaagd om één algemeen geldende definitie van terrorisme te ontwikkelen.
De EU had tot voor kort ook géén gemeenschappelijke definitie maar via het kaderbesluit van 13 juni 2002 met betrekking tot terroristische acties is deze leegte opgevuld.
Het enige waar men het op internationaal vlak over eens is, is dat het terrorisme geen ideologie is, maar een handeling (KEELEY, 2002, p. 34).
Het uitblijven van een algemene definitie heeft als belangrijkste oorzaak dat er een strijd wordt geleverd tussen de verschillende ideologieën om dé juiste definitie van terrorisme te geven. Tijdens de Koude Oorlog bijvoorbeeld werd elke vorm van terrorisme gezien als deel van een internationaal terroristisch netwerk gecontroleerd door de Sovjet-Unie.
Nu wordt het merendeel van de terroristische acties gezien als acties van het islamitisch fundamentalisme. Deze transitie werd goed omschreven door Blank:
“Since the end of the Cold War, Muslim fundamentalism seems to have replaced Soviet communism as the West’s bugbear of choice.” (ELNUR, 2003, p.4).
Dus de definities van terrorisme veranderen naargelang het politieke klimaat verandert (HOLYK, 2005, p. 4).
1.4.2. Het terrorisme volgens het constructivisme
Het valt immens op hoe weinig het onderwerp ‘terrorisme’ is onderzocht door de theorieën over internationale relaties. De twee theorieën met betrekking tot internationale relaties, die een goede basis hebben om terrorisme te verklaren, zijn het rationalisme en het constructivisme (HOLYK, 2005, p.5).
Voornamelijk het constructivisme is handig om uit te leggen waarom het zo moeilijk is om één definitie te geven voor terrorisme. Zoals eerder vermeld ziet het constructivisme de wereld als iets dat sociaal is geconstrueerd. Hieruit volgt dat ook terrorisme wordt gevormd via de taal en in een bepaalde context. De bekendste uitspraak over terrorisme “One man’s terrorist is another man’ s freedom fighter” past perfect in de manier waarop het constructivisme terrorisme verklaart. Het zijn vooral diegenen die de macht bezitten die bepalen hoe ‘terrorisme’ wordt gedefinieerd, daarom kan men stellen dat er geen enkele terroristische actie een onafhankelijke, niet-subjectieve verklaring heeft (HOLYK, 2005, p. 6). Men kan stellen dat de manier waarop men terrorisme aanpakt afhankelijk is van hoe men staat ten opzichte van veiligheid. Om het met andere woorden te zeggen, de subjectiviteit speelt een belangrijke rol bij de manier waarop men veiligheid definieert en dit heeft dan weer gevolgen op de maatregelen die men neemt in de strijd tegen het terrorisme (HOLM, 2004, p. 4).
Zo gebeuren de meeste terroristische acties in de mediterrane regio door een niet-statelijke actor die buiten de staat wordt gesloten en de politieke en economische voordelen daaraan verbonden. Het politiek geweld tegen een staat wordt door de staat zelf als een terroristische actie beschouwt maar dat wordt niet zo gezien door de niet-statelijke actor die geweld gebruikt want voor hem is dit politieke geweld de enige manier om verandering te brengen in de staat. Het is dus duidelijk dat de taal met betrekking tot terrorisme een belangrijke rol speelt en diegene die de macht heeft kan de term terrorisme van een verklaring voorzien. Dit betekent niet dat het daarom de juiste verklaring is (JOFFE, 2000, p. 8).
Deze constructivistische visie verschilt sterk van de rationalistische visie want een rationalist beschouwt een terroristische actie als een handeling van een bepaalde groep of een individu met een bepaald doel binnen een aantal beperkingen (HOLYK, 2005, p. 6).
Om duidelijk te maken hoe verschillend definities van terrorisme kunnen zijn, geef ik de definitie overeengekomen door de Arabische Liga[3] op de Conventie over terrorisme te Cairo in 1998 en de definitie over terrorisme van de EU, die beschreven staat in het kaderbesluit van 13 juni 2002.
De definitie van terrorisme waarmee alle Arabische ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie akkoord gingen in 1998 is de volgende:
“any act of violence or threatening violence regardless of its motives or purpose that takes place in the execution of a criminal undertaking” (JOFFE, 2000, p. 3).
Deze definitie besluit dus dat een organisatie slechts terroristisch van aard is als deze een terroristische handeling pleegt en dus niet terroristisch is als een persoon of een groep een ideologie ondersteunt die terroristische acties goedkeurt en aanmoedigt (JOFFE, 2000, p. 4).
De definitie van terroristische misdrijven staat beschreven in het kaderbesluit van 13 juni 2002 over de strijd tegen het terrorisme. In dit kaderbesluit heeft men een lijst opgesteld van de mogelijke ernstige misdrijven en de voorwaarden van zo’n misdrijf. Deze voorwaarden zijn de volgende:
- seriously intimidating a population, or
- unduly compelling a Government or international organisation to perform or abstain from performing any act, or
- seriously destabilising or destroying the fundamental political, constitutional, economic or social structures of a country or an international organisation
(2002/475/JHA, 164/4)
De lijst die er op volgt, bestaat onder andere uit aanvallen op een persoon zijn leven, gijzelingen,… Naast een definitie voor terroristische misdrijven wordt er ook een definitie gegeven voor een terroristische groep en daarnaast nog de justitiële straffen en acties die gevolgd moeten worden na een terroristische actie of ten opzichte van een terroristische groep (2002/475/JHA, 164/4).
De definitie van de EU is dus veel uitgebreider en houdt rekening met meerdere factoren in vergelijking met de definitie van de Arabische Liga van 1998.
1.5. Het constructivisme en het Barcelona Proces
Om het Barcelona Proces te verklaren via het constructivisme is het eerst nodig om te onderzoeken hoe de Europese Unie zich gedraagt in de relaties tussen de Europese Unie en zijn buurlanden.
Het constructivisme ziet de Europese Unie als een Kantiaanse staat die via lidmaatschap of partnerschap andere staten probeert te overtuigen bepaalde veranderingen door te voeren met als doel de ontwikkeling van de economie en de politiek van zijn buurlanden volgens het model van de Europese Unie. De Europese Unie verkiest dus de export van zijn normen in plaats van het bereiken van verandering via militaire middelen (CRAWFORD, p.13). Ook met betrekking tot veiligheid verkiest de Europese Unie niet-militaire oplossingen zoals het bovenvermelde export van normen waarop de Europese Unie is gebaseerd[4] (BICCHI, 2004, p. 4).
De veiligheidsvisie van de Europese Unie is dus coöperatief en comprehensief wat wil zeggen dat de Europese Unie een veiligheidsprobleem niet alleen militair aanpakt maar voornamelijk aandacht heeft voor de onderliggende grondoorzaken, die economisch, cultureel, politiek van aard zijn of te maken hebben de schending van de mensenrechten[5] (CRAWFORD, p. 14).
De opbouw van een regio met een gemeenschappelijke identiteit en op basis van een comprehensieve veiligheid is het doel van de Europese Unie als civiele macht en via het Barcelona proces werd de theorie in praktijk omgezet.
De Barcelona Verklaring, opgesteld onder Spaans EU-voorzitterschap te Barcelona in 1995 bevat drie luiken namelijk een politiek, een economisch en een sociaal-cultureel luik (CRAWFORD, p. 1). Deze verklaring legde de basis voor de opbouw van een regionale gemeenschap en heeft dus alle elementen in zich om het principe van een comprehensieve en coöperatieve veiligheid toe te passen (CRAWFORD, p. 2).
Volgens het constructivisme is het absoluut noodzakelijk dat er vertrouwen is tussen de partners en dat er een gemeenschappelijke identiteit nodig is om tot een vredevolle ontwikkeling te komen van de zuidelijke mediterrane partnerlanden (ADLER & CRAWFORD, 2002, p. 3). Het Barcelona Proces is ontstaan als een partnerschap waarin de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden gelijkwaardige partners zijn. Deze evenwaardigheid wordt echter zwaar op de proef gesteld want het is de Europese Unie die zijn normen oplegt aan de mediterrane partnerlanden, er is geen sprake van een wederkerige relatie op het vlak van de export van normen (VOLPI, 2004, p. 153). De gelijkwaardigheid tussen de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden is ook moeilijk te bereiken omdat de Zuidelijke mediterrane landen niet dezelfde politieke en economische integratie hebben als de lidstaten van de Europese Unie (CRAWFORD, p. 5).
Ook het vertrouwen tussen de partners op het vlak van veiligheid is soms ver te zoeken[6].
Als besluit kan men stellen dat het Barcelona Proces een uitoefening is van de macht van de Europese Unie als civiele macht volgens het principe van de comprehensieve veiligheid en volgens het principe van de democratische vrede (CRAWFORD, p. 15).
De Arabische partnerlanden en Israël denken wel anders over het Barcelona Proces. Zij zien het Barcelona Proces niet als een manier van de Europese Unie om op te treden als een civiele macht maar verwachten het volgende van het Barcelona Proces. De veiligheidsvisie van Arabisch mediterrane partnerlanden wordt bepaald door het onopgeloste conflict met Israël en het unilateralisme van het westen na de Koude Oorlog. Om deze reden zijn de belangrijkste verwachtingen van de Arabische partnerlanden dat het Barcelona Proces ervoor zou zorgen dat hun internationale status steviger zou worden en dat ze ook dezelfde positie zouden hebben als de Europese Unie in het Barcelona Proces. Daarnaast hopen de Arabische partnerlanden ook dat de EU zich meer zou engageren in het conflict van het Midden-Oosten. Israël daarentegen hoopt dat ze via het Barcelona Proces er voor kunnen zorgen dat de EU niet te veel de kant van de Arabische wereld kiest (ALIBONI, 2000, pp. 15-16).
2.1. Inleiding
De analyse van de aanpak van het terrorisme vereist eerst en vooral een korte beschrijving van de ontstaansgeschiedenis, de werking en de instellingen van het Barcelona Proces.
2.2. Ontstaansgeschiedenis en evolutie van het Barcelona Proces
De eerste maal dat het Middellandse-Zeegebied - het kruispunt van Azië, Europa en Afrika - als één regio[7] werd beschreven in een document van de Europese Unie was in 1971 in het Rossi-rapport[8] van het Europese Parlement (BICCHI, 2004, p. 6). Dit idee heeft het overleefd tot en met de jaren ‘90 waar het idee voor een partnerschap tot leven kwam via het Barcelona Proces maar het was via een proces van vallen en opstaan (ABIS, 2004, p. 1 & BICCHI, 2001, p. 8).
Sinds de jaren ’70 heeft de Europese Unie verschillende pogingen ondernomen om een nauwere samenwerking te ontwikkelen met de landen rond de Middellandse Zee. De belangrijkste reden voor deze wens tot samenwerking was de oliecrisis van 1974 en de verschillende terroristische aanslagen op het Europese vasteland als gevolg van het conflict tussen Israël en de Palestina[9] (CRAWFORD, p. 2).
Er waren dan ook verschillende initiatieven die een hechtere samenwerking tussen de twee oevers van de Middellandse Zee wilden bewerkstelligen. De Europese Commissie startte als eerste met de ‘Global Mediterranean Policy’. Dit beleid werkte vooral rond handelsovereenkomsten, landbouw en migratie en had dus voornamelijk een economisch en financieel doel (CRAWFORD, p. 3 & MEDINA ABELLAN, 2004, p. 279).
Daarnaast begon de Europese Unie met de Euro-Arabische dialoog om een oplossing te vinden voor de oliecrisis. Deze dialoog vormde de basis voor de Barcelona Conventie van 1976 (CRAWFORD, p. 3).
De ‘Global Mediterranean Policy’ bleef gelden tot en met het begin van de jaren ’90 mits een aantal aanpassingen, waaronder de uitbreidingen van de Europese Gemeenschap. In 1992 kwam er een ingrijpendere aanpassing via de oprichting van de ‘Renovated Mediterranean Policy’. Deze aanpassing gebeurde op twee gebieden.
De Europese Unie erkende dat het mediterrane beleid voornamelijk gebaseerd was op bilaterale akkoorden en dat er weinig aanzet was onder de zuidelijk mediterrane landen om te starten met een regionale integratie.
De tweede verandering kwam er als gevolg van de vraag van Marokko op 20 juli 1987 om lid te mogen worden van de Europese Unie. Hierdoor werd het duidelijk voor de Europese Unie dat een zuidelijke integratie niet zo vlug van de grond zou komen als men had gehoopt (MEDINA ABELLAN, 2004, pp. 279-280). De sfeer van de Koude Oorlog zorgde er echter voor dat er geen verder initiatieven ontstonden tussen de Europese Unie en de mediterrane landen (CRAWFORD, p. 3).
Het einde van de Koude Oorlog daarentegen zorgde voor een hergeboorte van de mediterrane initiatieven omdat de Europese Unie zijn visie niet meer moest richten op de geïmplodeerde USSR en zijn bondgenoten, maar een hernieuwde aandacht kreeg voor zijn buurlanden waaronder de mediterrane landen (CRAWFORD, p.3 & KHADER, 1997, p. 68). De OVSE startte met zijn Conference on Security and Cooperation in the Mediterranean (CSCM), de WEU deed promotie voor interregionaal vertrouwen, er was een Frans voorstel gebaseerd op het CSCM en ook de NAVO begon met een Mediterraan Beleid in 1994 (CRAWFORD, p. 4).
Deze initiatieven zette de Europese Unie er toe aan om de bestaande bilaterale akkoorden verder uit te werken zodat deze akkoorden een meer politiek geheel zouden vormen (CRAWFORD, p. 4 & OLIVI, 1998, p. 620). Er volgden verschillende voorstellen voor een Euro-Mediterrane samenwerking waaronder een Italiaans-Spaans voorstel voor de oprichting van een Conferentie voor de Veiligheid en Samenwerking voor de mediterrane regio naar het model van de CVSE[10], een Frans voorstel met 5+5 model[11], een voorstel van Egypte voor de oprichting van een forum met 12 landen en een Jordaans voorstel voor de oprichting voor de Conferentie over de Veiligheid en Samenwerking in het Midden-Oosten (KHADER, 1997, p. 68).
Alle pogingen die het Barcelona Proces voorafgingen kenden dezelfde stille dood na de eerste meetings maar ze maakten wel de weg vrij voor het Barcelona Proces (KING, 1997, p. 4).
Tijdens de Europese Raad van Lissabon in juni 1992 wordt het voorstel van de Commissie voor de oprichting van een regionaal partnerschap tussen de Europese Unie en de landen van de Maghreb goedgekeurd. Dit voorstel beperkte zich tot de landen van de Maghreb en van de UMA[12] voor de creatie van een vrijhandelszone en een politieke dialoog.
Als gevolg van de positieve evolutie in het vredesproces van het Midden-Oosten[13], stelde de Commissie in 1993 een samenwerking voor met de landen van de Maghreb én van het Midden-Oosten (KHADER, 1997, p. 69).
In 1994 gaf de Europese Raad te Corfoe de opdracht aan de Europese Commissie om een beleid te ontwikkelen met betrekking tot Middellandse-Zeegebied. Het eerste voorstel van de Commissie in 1994 gebruikte voor de eerste maal het woord ‘partnerschap’ om een Euro-Mediterrane regio te creëren die economisch verbonden zou zijn en waar er veiligheid en politieke stabiliteit zou heersen.
Vervolgens werd de eerste Euro-Mediterrane Conferentie in 1995 te Barcelona georganiseerd[14] (OLIVI, 1998, pp. 620-622).
Het is belangrijk om op te merken dat de Barcelona Conferentie in 1995 voor de eerste maal alle 15 lidstaten van de Europese Unie en de 12 mediterrane partnerlanden (Marokko, Tunesië, Algerije, Egypte, Israël, de Palestijnse Autoriteit, Libanon, Syrië, Jordanië, Turkije, Cyprus en Malta)[15] samenbracht. Het is vooral een grote verdienste van de Europese Commissie dat ze erin slaagde om de Arabische landen te overtuigen om aan één tafel te zitten met Israël en waar de Palestijnse Autoriteit, Israël en Syrië gelijke partners zijn[16]. Hierdoor was de legitimiteit van het Barcelona proces zeer groot[17] (CHRYSSOCHOOU & XENAKIS, 2001, p. 10, HELLER, 2001, p. 76 & XENAKIS, 1998, p. 8).
De Europese Unie heeft geopteerd voor een regionaal mediterraan beleid in plaats van een politiek ten opzichte van de Arabische wereld. Het Barcelona Proces is ontstaan los van de religies of culturen en heeft gekozen voor een overeenkomst met de landen zelf, die rond de Middellandse Zee liggen (ALIBONI, 2004, p. 38). Via het Barcelona Proces wilden de beleidsmakers duidelijk maken dat de twee oevers verbonden zijn door de geschiedenis van de oude Romeinse cultuur (ALIBONI, 2004, pp. 38-39).
De regionaliseringtrend en de mondialisering speelden ook een belangrijke rol in de keuze van de Europese Unie voor een Euro-Mediterraan Partnerschap. Maar één van de belangrijkste redenen blijft dat de Europese Unie een stabiele en veilige mediterrane regio wou creëren via politieke en socio-economische ontwikkeling zodat de Europese Unie zelf ook stabiel en veilig zou blijven (DERISBOURG, 1997, p. 9).
2.3. De werking en de instellingen van het Barcelona Proces
Een puur theoretische verklaring van het Barcelona Proces is:
“a complex of mechanisms, agreements and institutions drawn to address the strategic objective of building security throughout European Neighbourhood” (MOSCHELLA, p. 4).
Deze uitleg voldoet niet in het verklaren van de werking van het Barcelona Proces. Het is belangrijk bij de verklaring van de werking van het Barcelona Proces om ook de uitdagingen die uitgaan van het Middellandse-Zeegebied te identificeren. Men kan dit echter niet beter zeggen dan in de woorden van Bichara Khader, een zone met
“les grands déséquilibres, des trois D (développement, démographie, démocratie), les défis (migratoires, écologiques, rareté des ressources naturelles comme l’eau) et des risques importants (déstabilisation des Etats, conflits de voisinage, revendications territoriales, poussées identitaires, avec leur cortège d’éclatement des solidarités territoriales, de fondamentalisme religieux, de distanciation culturelle et de xénophobie nationaliste,…)” (KHADER, 1997, p. 67).
Om deze zeer uiteenlopende uitdagingen te counteren is er ook een zeer uiteenlopend beleid nodig. Daar heeft men natuurlijk aan gedacht bij de oprichting van het Barcelona Proces en om deze reden verklaarde men in de Barcelona Verklaring het volgende:
“… to establish a comprehensive partnership among the participants – the Euro-Mediterranean Partnership – through strengthened political dialogue on a regular basis, the development of economic and financial cooperation and greater emphasis on the social, cultural and human dimension, these being the three aspects of the Euro-Mediterranean partnership …” ( Barcelona Verklaring).
De drie objectieven die men wou nastreven om tot een “area of dialogue, exchange and cooperation guaranteeing peace, stability and prosperity” (De Barcelona verklaring) te komen zijn:
“The creation of an area of peace and stability based on the principles of human rights and democracy.
The creation of an area of shared prosperity through the progressive establishment of free trade between the EU and its Mediterranean partners and amongst the partners themselves, accompanied by substantial EU financial support for economic transition and for helping the partners to confront the social and economic challenges created by this transition.
The improvement of mutual understanding among the peoples of the region and the development of a free and flourishing civil society by means of exchange, development of human resources, and the support of civil societies and social development.”
(Europese Commissie, the Barcelona Process: five years on, 2000, p. 6)
Deze drie objectieven werden in de Barcelona Verklaring omgezet in drie ‘baskets’ namelijk het politieke en veiligheidspartnerschap, het economische en financiële partnerschap en het sociaal-culturele partnerschap[18].
Tsardanides beschreef de structuur van het Barcelona Proces als volgend:
“The three set of actions agreed at Barcelona involved some well-known topics of the Euro-Mediterranean diplomacy revised to elucidate the Mediterranean regional complexity, while it encompassed a group of new advanced policy components which have their roots in the notion of the Maastricht treaty” (XENAKIS, 1998, p. 7).
Het Euro-Mediterraan Partnerschap wil dus via economische vooruitgang politieke stabiliteit en vooruitgang creëren in deze regio.
Om de economische en politieke hervorming van de mediterrane partners te steunen legt het Euro-Mediterraan Partnerschap de nadruk op het respect voor democratie en mensenrechten, de creatie van een dialoog op economisch en politiek vlak, de liberalisering van de markt en financiële en technische steun via de drie ‘baskets’ van het Barcelona Proces (XENAKIS, 1998, p. 7).
Via het citaat van Malcolm Rifkind wordt dit nog eens benadrukt:
“One of the most important ways in which we can achieve political stability is by economic growth, and by the countries helping those in North Africa and the Middle East develop their economic potential and economic infrastructure: Political stability will flow from that.” (XENAKIS, 1998, p. 8).
Het Barcelona Proces bevat dus deze drie luiken omdat de visie binnen het Barcelona Proces is dat alle problemen, of ze nu economisch, politiek of sociaal-cultureel van aard zijn, aan elkaar gelinkt zijn . Om deze reden wordt er een multidimensionele aanpak gevoerd binnen het Barcelona Proces (PHILIPPART, 2003, p. 209).
Naast deze drie baskets is er nog een belangrijk onderdeel in de Barcelona verklaring namelijk de principes waarop men de nadruk heeft gelegd in de Barcelona verklaring en waarvan wordt verwacht dat alle partnerlanden deze onderschrijven.
Deze principes bestaan zoals uit het afzweren van het gebruik van een strijdkracht, de bescherming van de territoriale integriteit, conflicten vredevol oplossen, het niet tussenkomen in de binnenlandse zaken van een staat, een strijdkracht ontwikkelen die alleen bedoeld is voor het verdedigen van de staat, conflictpreventie om tot een stabiele en vredevolle mediterrane regio te komen, de gelijkheid van de verschillende volkeren, het respect voor de democratie en voor de rechten van de mens en het aanvaarden van het pluralisme van de verschillende gemeenschappen (LE MORZELLEC, 2003, p. 67).
Het Barcelona Proces bestaat uit een unilaterale, een bilaterale en een multilaterale dimensie. Deze drie dimensies zijn een omzetting in de realiteit van de drie basis principes van het Barcelona Proces: gelijkheid tussen de partnerlanden van het Barcelona Proces, aanvulling via de bilaterale akkoorden en een decentrale, allesomvattende en geleidelijke aanpak.
Het multilaterale niveau[19] of de follow-up procedure van het Barcelona Proces bestaat uit de Euro-Mediterrane Conferentie van de ministers van Buitenlandse Zaken en het Euro-Mediterraan Comité dat bestaat uit Hoge Functionarissen van de Europese Unie[20] en vertegenwoordigers van elk mediterraan partnerland. Dit comité komt zes keer per jaar samen en discussieert over de agenda en het werkprogramma. De landen van de Europese Unie, die geen deel uitmaken van de EU-troika, worden uitgenodigd om als waarnemers te zetelen in het comité.
De ad-hoc meetings van hoge vertegenwoordigers en ministers van een bepaald onderwerp verzorgen de follow-up van het werkprogramma voor dat bepaald onderwerp.
Er is ook nog een speciale meeting van hoge vertegenwoordigers waar het eerst luik van het Barcelona Proces de hoofdrol speelt namelijk de periodieke bijeenkomsten van de Senior Officials on Political and Security Questions. Op deze meetings worden er vragen in verband met politiek en veiligheid bediscussieerd.
Er is ook een meeting op het parlementaire niveau en dat is de Euro-Mediterranean Parliamentary Assembly (MOSCHELLA, p. 9, PHILIPPART, 2003, p. 202 & XENAKIS, 1998, p. 7).
Het bilaterale niveau wordt gevormd via de Associatie Akkoorden tussen elk mediterraan partnerland apart en de Europese Unie (PHILIPPART, 2003, p. 203). De bilaterale tak van het Barcelona Proces uit zich via Associatie Overeenkomsten tussen elk partnerland en de Europese Unie. Sinds 1995 heeft elk partnerland een overeenkomst gesloten met de Europese Unie met uitzondering van Syrië dat zijn overeenkomst nog moet tekenen.
Deze bilaterale dimensie heeft meer vooruitgang gemaakt dan de multilaterale dimensie die een beetje slabakt als gevolg van regionale conflicten, en dan vooral het Palestijns-Israëlisch conflict, en de consensus regel (DE VASCONCELOS, 2005a, p. 8).
De Associatie Akkoorden zijn een vervanging voor de overeenkomsten die werden gesloten in de jaren ’70. De nieuwe Associatie Akkoorden bestaan uit de basisprincipes die belangrijk zijn in de drie onderdelen van het Barcelona Proces namelijk het politieke, economische en sociaal-culturele onderdeel van het Barcelona Proces. Naast deze principes zijn er ook elementen die specifiek werden bepaald voor de relatie tussen het land in kwestie en de Europese Unie (EUROPESE COMMISSIE, 2002, p. 9). De bedoeling van een Associatie Akkoord is om de banden die er zijn tussen de Europese Unie en het mediterrane partnerlanden vast te leggen in een aantal specifieke domeinen. Het einddoel is het creëren van vrijhandel tussen de Europese Unie en het land in kwestie en de economische hervorming van het mediterrane partnerland.
De gemeenschappelijke kenmerken van de Associatie Akkoorden binnen het Barcelona Proces zijn de creatie van een politieke dialoog tussen de Europese Unie en het mediterrane partnerland, het respect voor de democratie en de mensenrechten, de creatie van een Euro-Mediterrane vrijhandelszone tegen 2010, economische samenwerking in een aantal gebieden, samenwerking in sociale zaken en migratie, culturele samenwerking en bepalingen met betrekking tot intellectuele eigendom, diensten, regels voor de bevordering van de competitiviteit, monopolies en staatshulp. De implementatie van de akkoorden gebeurt door de Associatie Raad en het Associatie Comité. De Raad neemt plaats op het ministeriële niveau en het Comité op het Hoge Functionarissen niveau. De ratificatie van het akkoord kan tot 4 jaar in beslag nemen want alle nationale parlementen van de lidstaten van de Europese Unie en het mediterrane partnerland moeten het akkoord ratificeren[21] (SPAPPERI in NOUR, 2001, p. 5).
Alle Associatie Akkoorden volgen ongeveer hetzelfde stramien, uitgezonderd het akkoord tussen Israël en de Europese Unie en tussen de Palestijnse Autoriteit en de Europese Unie doordat de Palestijnse Autoriteit nog niet overeen soevereine staat beschikt (KHADER, 1997, p. 150).
Het voorbeeld akkoord voor de andere mediterrane partners is het associatie akkoord tussen Marokko en de Europese Unie dat bestaat uit 96 artikels.
De preambule van het akkoord beschrijft de afhankelijkheid en de traditionele banden tussen de Europese Unie en het koninkrijk Marokko. De preambule heeft ook aandacht voor het Handvest van de VN, de rechten van de mens en voor de politieke en economische rechten. Het eerste artikel beschrijft de objectieven van het associatie akkoord die overeenkomen met de drie partnerschappen van het Barcelona Proces.
Deze objectieven zijn de creatie van een politieke dialoog, de liberalisering van de economie, de verdere integratie van de Maghreb en de verdere uitwerking van economische, financiële, sociale en culturele samenwerking. Het tweede artikel bevat de clausule met betrekking tot de rechten van de mens en de principes van de democratie.
De overige artikels van het akkoord leggen de nadruk op de financiële en economische samenwerking tussen de Europese Unie en Marokko en de creatie van de vrijhandelszone tegen 2010 (KHADER, 1997, pp. 152-153).
Het unilaterale niveau van het Barcelona Proces gaat alleen over het financiële gedeelte van het Barcelona Proces. Het zijn de instituties van de Europese Unie die hier alleen over beslissen. De Europese Commissie verzorgt de algemene programmering en het management van de projecten. Om dit verwezenlijken zijn er strategieën nodig voor elk mediterraan partnerland en voor de gehele mediterrane regio, het bepalen van de objectieven en prioriteiten op de lange termijn, indicatieve programma’s op nationaal en regionaal vlak en een jaarlijkse planning van de financiële middelen. De Raad van de Europese Unie en het Europese Parlement bepalen de politieke oriëntaties, de financiële perspectieven en het jaarlijkse budget voor de externe relaties van de Europese Unie (PHILIPPART, 2003, pp. 203-204). De voorzitter van de Europese Unie heeft als taak de objectieven vast te leggen aan het begin van zijn periode als voorzitter. Als de voorzitter een zuidelijke lidstaat van de Europese Unie is kan dit voor een vooruitgang zorgen in het Barcelona Proces. Naast het bepalen van de agenda heeft de voorzitter ook de belangrijke taak om consensus te zoeken tijdens de Euro-Mediterrane ministeriële conferenties (BICCHI, 2004, pp. 12-13).
Het onderstaande schema van Federica Bicchi geeft goed weer wanneer er welke dimensie - de unilaterale, de bilaterale of de multilaterale dimensie - wordt toegepast.
3. De veiligheidsvisie binnen het Barcelona Proces
3.1. Inleiding
De aanpak van het terrorisme bespreken binnen het Barcelona Proces is onmogelijk als je niet weet hoe de aanpak van de veiligheidsproblemen binnen het Barcelona Proces in elkaar zit. Om deze reden bespreek ik eerst hoe de visie op veiligheid is veranderd als gevolg van het einde Koude Oorlog, hoe de Europese Unie veiligheid bekijkt en wat de veiligheidsvisie is binnen het Barcelona Proces als een soort inleiding op het hoofdstuk over de aanpak van het terrorisme binnen het Barcelona Proces.
3.2. De veiligheidssituatie na de Koude Oorlog
De Koude Oorlog stond in het teken van de voornamelijk militaire spanningen tussen het westers blok onder leiding van de VSA en het oosters blok onder leiding van de USSR. De veiligheidsvisie was dan ook staatcentrisch gericht die voornamelijk zijn aandacht richtte op de militaire dimensie van de veiligheid zoals de nucleaire wapenwedloop tussen de VSA en de USSR (BARNETT, 1996, p. 606 & BICCHI, 2001, p. 2).
De geopolitieke situatie veranderde volledig met het einde van de Koude Oorlog omdat de Oost-West tegenstellingen werden vervangen door nieuwe dreigingen en uitdagingen. Voornamelijk de mediterrane regio werd geteisterd door de nieuwe uitdagingen zoals migratiestromen, milieuproblemen, terrorisme, … en in plaats van de Oost-West tegenstelling tijdens de Koude Oorlog maken de verschillen tussen noord en zuid hun intrede na de Koude Oorlog (CHRYSSOCHOOU & XENAKIS, 2001, p. 7 & MEDINA ABELLAN, 2004, p. 278). Men wou veiligheid niet meer zien als iets puur militair zoals tijdens de Koude Oorlog door de Oost-West tegenstelling en de nucleaire dreiging (BICCHI, 2001, p. 2).
De militaire visie op veiligheid verschoof naar een meer zachte veiligheidsvisie met aandacht voor terrorisme, illegale migratie, georganiseerde misdaad en drugshandel. De mediterrane regio was toen al meer in de aandacht als een regio vol conflicten (CALLEYA, 2002, p. 31).
Omwille van de zachtere veiligheidsvisie maakte de coöperatieve veiligheidsvisie furore in plaats van de staatscentrische veiligheid tijdens de Koude Oorlog zelf, die voornamelijk aandacht had voor de militaire kant van de veiligheidsstrategie (BARNETT, 1996, p. 606). De basis van deze aanpak van veiligheid is het feit dat er gemeenschappelijke actie nodig is tussen de staten om hun gemeenschappelijke belangen te verdedigen. Dus men probeert via instituties en normen deze samenwerking te bereiken (BARNETT, 1996, p. 607).
Als gevolg van de aanslagen van 11 september was er ook een verandering merkbaar in het internationale veiligheidsdenken. Deze verandering was niet zo extreem als de verandering in het veiligheidsdenken na de Koude Oorlog, maar er was toch een trend merkbaar in de VSA en de Europese Unie om nog meer de nadruk te leggen op een coöperatief veiligheidsbeleid en de strijd tegen het terrorisme werd een van de belangrijkste prioriteiten op de veiligheidsagenda van de VSA en de Europese Unie (CALLEYA, 2002, p. 31).
3.3. De veiligheidsvisie van de Europese Unie
De veiligheidsvisie die de Europese Unie ontwikkelde in de jaren ’90, was het gevolg van de veranderingen in het veiligheidsdenken na het einde van de Koude Oorlog. Deze visie integreerde de politieke, socio-economische, militaire, culturele en ecologische dimensies van veiligheid in het veiligheidsbeleid van de Europese Unie.
Er werd veel aandacht gevestigd op de economische verschillen tussen arm en rijk want deze kloof beschouwde de Europese Unie als een belangrijke conflicthaard. Als de ongelijkheid tussen groepen binnen een land te groot wordt, wordt de toestand in het land oncontroleerbaar als gevolg van de politieke instabiliteit omdat het regime van het land zijn legitimiteit verliest. Omwille van deze reden is de toegang tot ‘Global Public Goods’[22] is een belangrijk element geworden in de veiligheidsvisie van de Europese Unie (BISCOP, 2004, pp. 50-51).
Deze nieuwe veiligheidsvisie van de Europese Unie, die meer aandacht kreeg als gevolg van het einde van de Koude Oorlog, staat beter bekend als de comprehensieve en coöperatieve veiligheidsvisie. Het belangrijkste kenmerk van deze benadering van veiligheid is de lage aanwezigheid van militaire componenten. De nadruk ligt op economische, politieke, humane en milieu factoren en op het verzekeren van de ‘Global Public Goods’. Voor het politieke en humane aspect van veiligheid wordt er veel aandacht besteed aan de binnenlandse situatie van een land. De belangrijkste voorwaarden voor stabiliteit en veiligheid zijn het recht, democratie, pluralisme, respect voor mensen- en minderheidsrechten, een sterke civiele maatschappij, een open markteconomie, …
Als er bijvoorbeeld maatregelen moeten worden genomen in de strijd tegen het terrorisme, moet er ook een samenwerking zijn met betrekking tot justitiële kant van het terrorisme, de politieke en economische ontwikkeling van het land van oorsprong en het beschermen van fundamentele rechten en vrijheden van de mens. (ATTINÀ, 2000, p. 9 & DE VASCONCELOS, 2001, p. 51).
Naast deze veiligheidsvisie begon de Europese Unie meer belang te hechten aan zijn buurlanden met betrekking tot zijn veiligheidspolitiek (MOSCHELLA, p. 2). Want zoals het in de Europese Veiligheidsstrategie van 2003 staat beschreven zijn “de interne en de externe aspecten van de veiligheid onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden” en is “veiligheid een voorwaarde voor ontwikkeling” (de Europese veiligheidsstrategie, 2003, p. 2).
Deze aandacht voor zijn buurlanden uit zich bijvoorbeeld in de toetreding van landen tot de Europese Unie nadat ze eerst een onderdeel waren van de veiligheidspolitiek van de Europese Unie ten opzichte van zijn buurlanden[23] (MOSCHELLA, p. 2).
3.4. De veiligheidsvisie binnen het Barcelona Proces
Zoals eerder vermeld zorgde het einde van de Koude Oorlog ervoor dat de focus van de Europese Unie met betrekking tot veiligheid lag op het nabuurschap van de Europese Unie zelf. Voornamelijk de zwakke economische en politieke structuren in deze landen baarde de Europese Unie zorgen omdat dat deze zwakheden als een mogelijke bron van onveiligheid worden beschouwd. Om deze structuren sterker te maken in het teken van veiligheid is een militaire methode zinloos, daarom gaf de Europese Unie de voorkeur aan een comprehensieve aanpak (MALMVIG, 2004, p. 4).
Ook het mediterraan gebied werd anders benaderd door de Europese Unie na de Koude Oorlog want het veiligheidsdenken zat niet meer vast in het Oost-West keurslijf (BICCHI, p. 2). Deze regio waar Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten samenkomen, de economische kloof tussen Noord en Zuid, en de culturele verschillen tussen het Westen en de Islam zichtbaar zijn, is ook een gebied waar de nieuwe dreigingen die ontstaan zijn na de Koude Oorlog, door de grote verschillen tussen de twee oevers, in grote mate aanwezig zijn. Een aantal voorbeelden van deze dreigingen zijn migratie, fundamentalisme, intra- en interstatelijke conflicten, drugsverkeer en terrorisme[24] (BISCOP, 2001, p. 236 & CRAWFORD, p. 1).
Het mediterrane gebied werd vroeger voornamelijk door de Zuidelijke EU-lidstaten met argwaan bekeken. De zuidelijk gelegen lidstaten van de Europese Unie vreesden dat door de uitbreiding van de Europese Unie naar Oost-Europa, men het Zuiden uit het oog zou verliezen (MALMVIG, 2004, p. 5). Maar de Europese Unie besefte hoe belangrijk de mediterrane regio was in de veiligheidsdimensie van de EU. Een stabiele mediterrane regio is namelijk zeer belangrijk voor de veiligheid van de Europese Unie zelf dus men kan zeggen dat de Europese Unie via het Barcelona Proces de politieke en veiligheidssituatie in het Middellandse zeegebied onder controle wil houden (MEDINA ABELLAN, 2004, p. 278).
Het Barcelona Proces betekende een hele verandering in vergelijking met de relatie tussen de Europese Unie en de landen rond de Middellandse Zee van de vorige jaren. De bestaande economische relaties werden vervangen door een Euro-Mediterraan Partnerschap dat uit drie onderdelen bestond namelijk een politiek en veiligheidsonderdeel, een economisch en financieel onderdeel en een humaan sociaal-cultureel onderdeel (BISCOP, 2004, pp. 50-51).
Dat het Barcelona Proces drie onderdelen bevat, heeft te maken met de comprehensieve aanpak van de Europese Unie met betrekking tot veiligheid. Om een “ shared zone of peace, stability and prosperity” (de Barcelona Verklaring) te creëren is er meer nodig dan alleen politieke en militaire maatregelen (MALMVIG, 2004, p. 5). Het is noodzakelijk om samen te werken zowel op het politieke en veiligheidsvlak, als op het economische en financiële vlak en op het sociale en culturele vlak (MOSCHELLA, p. 5). Via deze aanpak worden er allerlei onderwerpen aangepakt zoals terrorisme, xenofobie, migratie, sociale ontwikkeling, …
De politieke en veiligheidsonderwerpen zijn dus niet de traditionele veiligheidsonderwerpen want bepaalde uitdagingen voor de veiligheid kunnen niet via militaire middelen worden opgelost
Deze comprehensieve aanpak rust op de stelling dat er geen economische ontwikkeling kan zijn als de politieke ontwikkeling achterblijft en er geen politieke stabiliteit ontstaat (PANEBIANCO & ROSSI, 2004, pp. 3-4).
De oorsprong van de driedimensionele strategie van het Barcelona Proces die in het teken staan van de coöperatieve en comprehensieve veiligheidsvisie heeft te maken met het succes van de OVSE. De OVSE of het Helsinki Proces is gebaseerd op de Helsinki Final Act van 1975. Dit basisdocument van het Helsinki Proces bestaat uit 3 met elkaar verbonden onderdelen, een politiek-militair deel, een economisch-financieel deel en een humaan-cultureel deel. Deze opsplitsing in drie verschillende onderdelen vormde het voorbeeld voor het Barcelona Proces (MOSCHELLA, p. 12).
De Helsinki Final Act, ondertekend in 1975 door de VSA, Canada en alle Europese staten - met uitzondering van Albanië - was een politieke bindend document, en had als doel een vorm van communicatie te creëren tussen het Oosten, onder leiding van de USSR, en het Westen, onder leiding van de VSA, tijdens de Koude Oorlog. Via deze communicatie, de enige vorm van communicatie tussen de twee rivaliserende blokken in Europa, wilden de leden van de OVSE een vredevolle transitie teweegbrengen in Europa (XENAKIS, 1998, p.2).
Als je de veiligheidsvisie binnen het Barcelona Proces bekijkt dan kan het Euro-Mediterraan Partnerschap ook gezien worden als een regionaal veiligheidspartnerschap in opbouw met de mogelijkheid om te evolueren tot een veiligheidssysteem omdat het Barcelona Proces een coöperatieve en comprehensieve veiligheidsvisie volgt.
In een regionaal veiligheidspartnerschap staan coöperatieve veiligheid en comprehensieve veiligheid centraal. Coöperatieve veiligheid houdt in dat men informatie, kennis en ervaring uitwisselt maar ook dat men een dialoog creëert met betrekking tot veiligheid. Comprehensieve veiligheid betekent dat men evenveel aandacht schenkt aan de militaire en de niet-militaire aspecten van veiligheid. Dit wil zeggen dat veiligheid bestaat uit politieke, socio-economische, culturele, militaire en milieu elementen die allemaal met elkaar in verbinding staan (ATTINÀ, 2004, pp. 3-5; p. 12). Omdat het Barcelona Proces een multidimensionele veiligheidsbenadering heeft door zijn drie onderling verbonden hoofdstukken in de Barcelona Verklaring, kan het Barcelona Proces gezien worden als een regionaal veiligheidspartnerschap (ATTINÀ, 2004, pp. 9-10).
In een regionaal veiligheidspartnerschap kunnen de partners helemaal anders over veiligheid denken maar toch samenwerken op het vlak van veiligheid omwille van politieke redenen zoals het vermijden van een gewelddadige confrontatie in de regio [25] (ATTINÀ, 2004, p. 5). Doordat de partners samenwerken en elkaar observeren op het vlak van veiligheid worden de verschillen in hun perceptie van veiligheid ook kleiner. Door hun samenwerking kunnen ook de identiteiten van de partners op lange termijn naar elkaar toegroeien. Op deze manier kan een regionaal veiligheidspartnerschap een veiligheidsgemeenschap worden (ATTINÀ, 2004, p. 5).
Een veiligheidsgemeenschap kan het best gedefinieerd worden door de definitie van Karl Deutsch, de specialist inzake veiligheidsgemeenschappen. Een veiligheidsgemeenschap is volgens Deutsch:
“A group of people that have become integrated and consider war as an obsolete instrument of war” (ATTINÀ, 2004, p. 4).
Het onderstaande schema maakt dit duidelijk via de vergelijking met drie andere veiligheidssystemen, het Europese veiligheidssysteem, het Aziatische Regionale Forum en de Sjanghai Veiligheidsorganisatie. Dat het Euro-Mediterraan Partnerschap potentie heeft als veiligheidssysteem, maar dat er nog veel moet veranderen is ook duidelijk via de operationele verwezenlijkingen binnen het Barcelona Proces. Er is geen Euro-Mediterrane operationele overeenkomst of een mechanisme voor conflictpreventie (ATTINÀ, 2004, pp. 15-17).
Deze bespreking van de veiligheidsvisie binnen het Barcelona Proces wil niet zeggen dat deze visie door alle groepen binnen de mediterrane partnerlanden wordt aanvaard. In het hoofdstuk ‘Veiligheid en Constructivisme’ werd besproken hoe de veiligheidsvisie door allerlei factoren kan beïnvloed worden. De vier benaderingen van veiligheid binnen de Arabische cultuur die ik vervolgens besprak, hebben ook alle vier een andere visie over het Barcelona Proces. De politieke islamieten beschouwen het Euro-Mediterraan partnerschap als een poging van de Europese Unie om de islamitische kenmerken van de zuidelijke partnerlanden te onderdrukken. De reformisten staan positiever ten opzicht van het Barcelona Proces want volgens hen is de strategie van het Barcelona Proces de beste manier om het concept van comprehensieve en coöperatieve veiligheid te verspreiden in de zuidelijk mediterrane partnerlanden. Maar de mensen die instaan voor het beleid en hun eigen veiligheidsbenadering hebben, vinden het moeilijk om de condities van het Barcelona Proces te aanvaarden. De economische samenwerking met de Europese Unie wordt volledig aanvaard, maar de vraag van de Europese Unie om politieke en socio-economische voorwaarden te aanvaarden wordt vol wantrouwen benaderd. De belangrijkste reden voor deze weerstand is dat de zuidelijk mediterrane landen veel belang hechten aan hun militaire macht en dit botst met de coöperatieve veiligheid binnen het Barcelona Proces. Ook de comprehensieve veiligheid botst met de visie van de Arabische staten aan de zuidelijke oever van de Middellandse Zee dat de Europese Unie geen zaken heeft met hun binnenlandse politiek. Maar de verschillende dimensies van comprehensieve veiligheid hebben voornamelijk te maken met hun binnenlandse politiek. Ook de vierde visie, die de Arabische natie centraal stelt, staat negatief ten opzicht van de veiligheidsbenadering van het Barcelona Proces (ATTINÀ, 2000, p. 11).
4. De aanpak van terrorisme binnen het Barcelona Proces
4.1. Inleiding
De aanpak van het terrorisme binnen het Barcelona Proces moet gezien worden in de manier waarop het Barcelona Proces veiligheid in het algemeen aanpakt. Zoals hierboven vermeldt, staat de comprehensieve en coöperatieve veiligheidsvisie centraal in het Barcelona Proces.
Hieruit volgt dat de aanpak van het terrorisme ook in deze visie moet worden bekeken. Om terrorisme te bestrijden is het zeer belangrijk de grondoorzaken van het terrorisme aan te pakken. De sociale, politieke, economische en culturele oorzaken van het terrorisme aanpakken is noodzakelijk voor een oplossing voor lange termijn van het terrorisme (CEBECI, 2004, p. 201). De aanpak binnen de Europese Unie probeert ook via lange termijnoplossingen de grondoorzaken van het terrorisme aan te pakken in plaats van puur militaire middelen te gebruiken in de strijd tegen het terrorisme. Deze aanpak is dan ook verdeeld over de drie pijlers van de Europese Unie[26] (CEBECI, 2004, p. 202) .
Het Barcelona Proces met zijn drie luiken is perfect in de strijd tegen het terrorisme. De doelstellingen van het Barcelona Proces die in 1995 werden vastgelegd zijn het perfecte kader in de multidisciplinaire strijd tegen het terrorisme.
Deze drie doelstellingen zijn:
- Een gemeenschappelijke ruimte van vrede en stabiliteit creëren
- Een regio met gedeelde vooruitgang
- De promotie van begrip tussen de verschillende culturen en uitwisselingen tussen de civiele maatschappijen
(DE VRIES, 2005, p. 1)
Het nemen van maatregelen in de drie baskets van het Euro-Mediterraan Partnerschap is dus noodzakelijk in het de strijd tegen het terrorisme. Het terrorisme kan niet vermeden worden door alleen maatregelen te nemen in het politieke en veiligheidsonderdeel van het Barcelona Proces. Het economische en sociaal-culturele onderdeel van het Barcelona Proces speelt ook een grote rol in de strijd tegen het terrorisme. De drie luiken van het Barcelona Proces vullen elkaar dus aan in de strijd tegen het terrorisme. Om deze reden wordt de aanpak van het terrorisme binnen het Barcelona Proces besproken via de drie luiken van het Barcelona Proces.
In het eerste deel van dit hoofdstuk worden de acties behandeld die er werden ondernomen in de drie luiken van het Barcelona Proces voor de aanslagen van 11 september 2001 hebben plaatsgevonden. In het tweede deel bespreek ik wat er veranderd is in de drie luiken van het Barcelona Proces met betrekking tot de strijd tegen het terrorisme.
4.2. De aanpak van terrorisme voor 11 september 2001
4.2.1. Het politieke en veiligheidsluik
4.2.1.1. Inleiding
Het eerste luik van het Barcelona Proces staat in het teken van een politieke en veiligheidssamenwerking tussen de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden.
De samenwerking in de strijd tegen het terrorisme werd wel gesteund door de mediterrane partnerlanden in de periode tussen het ontstaan van het Barcelona Proces en 11 september 2001, maar toch zijn er weinig initiatieven genomen die voor de volle 100% in het teken stonden van de strijd tegen het terrorisme. De enige initiatieven die er zijn genomen is een consensus over de uitwisseling van informatie op basis van de reeds bestaande internationale instrumenten in de strijd tegen het terrorisme, zoals de VN-resolutie 1296 van 1999[27] (BIAD, 2002, p. 34) . Omwille van de weinige initiatieven die er zijn genomen in de periode voor de aanslagen van 11 september 2001 bespreek ik in dit onderdeel drie elementen die helpen om de grondoorzaken van het terrorisme aan te pakken. De politieke dialoog tussen de partners van het Barcelona Proces, de promotie van democratie en het respect voor mensenrechten en de maatregelen die worden genomen om het vertrouwen tussen de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden te doen toenemen.
4.2.1.2. De politieke dialoog van het Barcelona Proces
De Barcelona Verklaring beschrijft het doel van het politiek- en veiligheidsaspect van het Barcelona Proces als volgt:
‘…The participants express their conviction that the peace, stability and security of the Mediterranean region are a common asset that they pledge to promote and strengthen by all means at their disposal. To this end they agree to conduct a strengthened political dialogue at regular intervals, based on observance of essential principals of international law, and reaffirm a number of common objectives in matters of internal and external stability …’ (de Barcelona Verklaring)
De politieke dialoog is dus het basisinstrument van het Barcelona Proces om vrede, stabiliteit en veiligheid te creëren in het Middellandse-Zeegebied. Deze politieke dialoog is een belangrijk instrument om de onstabiele binnenlandse situatie in de mediterrane partnerlanden stabiliteit te geven want deze onstabiliteit is zowel gevaarlijk voor de mediterrane partnerlanden als voor de Europese Unie (MEDINA ABELLAN, 2004, p. 281).
Binnenlandse stabiliteit van de mediterrane staten is een belangrijk element voor regionale stabiliteit omdat een onstabiel regime vaak een avontuurlijke buitenlandse politiek durft te volgen (BARNETT, 1996, p. 616).
Deze politieke dialoog wordt voornamelijk gevoerd op de Euro-Mediterrane conferenties.
Op deze conferenties zijn alle ministers van Buitenlandse Zaken van de mediterrane partnerlanden en de lidstaten van de Europese Unie aanwezig. Omdat de Euro-Mediterrane conferenties een deel zijn van de multilaterale dimensie van het Barcelona Proces is er consensus vereist voor elke beslissing die men neemt op deze conferenties. Dit zorgt ervoor dat er zeer weinig vooruitgang wordt gemaakt met betrekking tot de politieke dialoog. De voornaamste reden die er voor zorgt dat de politieke dialoog weinig vooruitgang maakt is de invloed die het conflict in het Midden-Oosten uitoefent op het Barcelona Proces.
Het Barcelona Proces ontstond in een periode waar het vredesproces van het Midden-Oosten[28] in positieve zin evolueerde, de vrede leek onafwendbaar. Daarom werd het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie voor een partnerschap tussen de Europese Unie en de mediterrane landen van de Maghreb uitgebreid met de mediterrane landen van het Midden-Oosten (KHADER, p. 69). Toch wilden de partners binnen het Barcelona Proces dat het vredesproces van het Midden-Oosten formeel gescheiden zou worden van het Barcelona Proces (DRISS, 2003, p. 54).
De tegenstelling tussen de Arabische landen en Israël heeft de evolutie van het Barcelona Proces niet in positieve zin beïnvloed. Ondanks de grote meningsverschillen waren de 27 partners aanwezig tijdens de Euro-Mediterrane conferenties maar dit betekent niet dat er veel beslissingen werden genomen (SPENCER, 2000, p. 85).
De Europese Unie legde in het verdere verloop van het Barcelona Proces wel de nadruk op het vinden van een oplossing voor het conflict in het Midden-Oosten maar zijn initiatieven om te helpen bij dat vredesproces, in het eerste jaar van het Barcelona Proces, zijn aan de lage kant geweest. Zo werd de overwinning van Netanyahou met de rechtse Likoud-partij in 1996 en de verschillende zelfmoordaanslagen van Palestijnse martelaars in Israël niet gevolgd door een initiatief van de EU. Zelfs bij de inval van Israël in Libanon werd het duidelijk dat de Europese Unie bijzonder weinig initiatief toonde in tegenstelling tot de VSA (KHADER, 1997, pp. 146-147).
De negatieve invloed van het conflict in het Midden-Oosten heeft grootste gevolgen gehad op het Euro-Mediterrane Charter voor Vrede en Stabiliteit.
Het Middellandse-Zeegebied is een regio waar er verschillende conflicten aanwezig zijn. De mediterrane conflicten die een invloed hebben op het Euro-Mediterraan partnerschap zijn niet op 1 hand te tellen. Zo is er het conflict tussen de Palestijnse Autoriteit en Israël, de crisis in Afghanistan, de situatie in Irak, de Koerdische problemen in Syrië en Turkije, het conflict in Marokko met betrekking tot de Westelijke Sahara en het conflict in Cyprus (LE MORZELLEC, 2003, pp. 70-74)[29]. Conflictpreventie is dan ook een belangrijke doelstelling binnen het Barcelona Proces maar voor een succesvolle conflictpreventie is het noodzakelijk dat er een goed functionerende politieke dialoog aanwezig is. Deze politieke dialoog is nodig voor de ontwikkeling van gemeenschappelijke definitie over veiligheidsonderwerpen en veiligheid in het algemeen (BIAD, 2002, p. 35).
De maatregelen die zijn goedgekeurd op de Euro-Mediterrane conferenties, die in het teken staan van de creatie van een politieke dialoog en de invloed die het conflict in het Midden-Oosten heeft gehad op deze conferenties, bespreek ik in de volgorde van de Euro-Mediterrane conferenties die hebben plaatsgevonden sinds de Barcelona Conferentie in 1995.
Op de eerste Euro-Mediterrane Conferentie te Barcelona op 27 en 28 november 1995 werden zoals eerder vermeld de doelstellingen, de werking en de instellingen om deze doelstellingen te bereiken ingeschreven in de Barcelona Verklaring. Op dat moment was de situatie in het Midden-Oosten aan het evolueren in positieve zin en dachten de Europese Unie en elk mediterraan partnerland dat het Barcelona Proces een rooskleuriger toekomst tegemoet ging.
Malta was de plaats waar de tweede Euro-Mediterrane Conferentie op 15-16 april 1997 plaatshad. Deze conferentie ondervond spijtig genoeg al de negatieve effecten van het conflict in het Midden-Oosten door een heropflakkering van het geweld tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit. Op deze conferentie werd het duidelijk dat het conflict in het Midden-Oosten en het Barcelona Proces niet van elkaar gescheiden konden worden (XENAKIS, 1998, p. 9).
Met betrekking tot het ontwikkelen van maatregelen die in het teken staan van de politieke dialoog liep het op de tweede conferentie al stroef. Er werden wel een aantal maatregelen genomen. Zo werd er een netwerk van contactpunten opgericht met politieke en veiligheidsvragen. De partners van het Barcelona Proces waren er in geslaagd een akkoord goed te keuren over de uitwisseling van informatie voor internationale rechtsinstrumenten die te maken hebben met de rechten van de mens, ontwapening en over de preventie van terrorisme en EuroMeSCo[30] werd ook op deze conferentie opgericht (LE MORZELLEC, 2003, p. 68).
Maar de ambities die werden neergeschreven in de Barcelona verklaring hebben op de Euro-Mediterrane Conferentie te Malta geen concrete maatregelen voortgebracht (SPENCER, 1999, p. 205).
De conferentie te Palermo op 3 en 4 juni 1998 was een ad hoc Euro-Mediterrane Conferentie en werd georganiseerd om voornamelijk te bewijzen dat het Barcelona Proces nog actief was na de mislukking van de Euro-Mediterrane Conferentie te Malta. Spijtig genoeg had ook deze conferentie teleurstellende resultaten ondanks de positieve sfeer die er heerste tijdens de vergaderingen (SCHUMACHER, 2002, p. 223).
De belangrijkste maatregel die op deze conferentie is genomen is dat de ministers van Buitenlandse Zaken besloten om de ‘Confidence and Security Building Measures’, die het vertrouwen tussen de partners moesten opbouwen, te vervangen door ‘Partnership Building Measures’[31] (SCHUMACHER, 2002, p. 224).
Het uiteindelijke resultaat van deze conferentie is dat er alleen een open en constructief debat werd gevoerd met de bedoeling de genomen maatregelen te bevestigen (LE MORZELLEC, p. 69).
Tijdens de derde Euro-Mediterrane Conferentie te Stuttgart op 15 en 16 april 1999 werd Libië uitgenodigd om lid te worden van het Euro-Mediterraan Partnerschap mits een aantal voorwaarden zoals de aanvaarding van het acquis van de Barcelona Verklaring. Er werd aandacht besteed aan een politieke dialoog over terrorisme, illegale drugs, georganiseerde misdaad en mensenrechten maar deze dialoog gebeurde op een zeer oppervlakkige manier.
Op deze conferentie werd het idee voor de oprichting Euro-Mediterrane Charter voor Vrede en Stabiliteit terug naar boven gehaald na een periode van achteruitgang in het Barcelona Proces als gevolg van de trage vooruitgang met betrekking tot het economische en financiële instrument van het Barcelona Proces, MEDA, en van het vredesproces in het Midden-Oosten (LE MORZELLEC, p. 69). De grote lijnen voor het Charter voor Vrede en Stabiliteit werden vastgelegd op deze conferentie. Deze lijnen hadden voornamelijk betrekking op het feit dat het charter een politiek document zou zijn en dus niet een juridisch bindend document. Daarnaast werd ook overeengekomen dat alle beslissingen binnen het Charter met consensus genomen moesten worden (LE MORZELLEC, p. 69 & SCHUMACHER, p. 227).
Deze conferentie stond ook niet in het teken van een grote sprong voorwaarts met betrekking tot de politieke dialoog. De voornaamste oorzaak hiervoor waren de spanningen tussen de ministers van Buitenlandse Zaken van Israël, Libanon en Syrië als gevolg van het Midden-Oosten conflict (SCHUMACHER, p. 227).
De conferentie van Stuttgart leidde niet tot grote verwezenlijkingen maar elk partnerland was toch aanwezig . Dit kan men niet zeggen van de vierde Euro-Mediterrane Conferentie in Marseille op 15 en 16 november 2000. Voor de start van de conferentie was de Al Aqsa Intifada uitgebroken waardoor Syrië en Libanon de bijeenkomst boycotten. Omwille van deze boycot werd het onderliggende doel van het Barcelona Proces om als forum te dienen voor het vredesproces in het Midden-Oosten ondermijnd.
Een andere zeer belangrijke doelstelling van deze conferentie, de goedkeuring van het Euro-Mediterrane Charter voor Vrede en Stabiliteit, mislukte als gevolg van de afwezigheid van Syrië en Libanon. Door de Syrische en Libanese boycot besliste het Franse voorzitterschap om het charter voor onbepaalde tijd op de lange baan te schuiven (SCHUMACHER, 2002, p. 228).
De conferentie in Marseille heeft het zwaarst geleden onder de heropleving van het conflict in het Midden-Oosten. In het politieke en veiligheidsonderdeel heeft deze conferentie geen vooruitgang geboekt (GIILESPIE, 2003, p. 106).
Het politieke Charter voor Vrede en Stabiliteit lag in Marseille klaar om ondertekend te worden door de Euro-Mediterrane ministers van Buitenlandse Zaken, maar het oplaaiende geweld in het Midden-Oosten zorgde ervoor dat Libanon en Syrië niet aanwezig waren als een protest tegen de neutraliteit die Europese Unie behoudt ten opzicht van het conflict in het Midden-Oosten. Deze landen eisten dat de Europese Unie Israël zou veroordelen voor het geweld dat Israël gebruikt tegen de Palestijnse bevolking. Zoals eerder vermeld was het bij de start van het Barcelona Proces het doel om het vredesproces in het Midden-Oosten en het Euro-Mediterraan Partnerschap apart te houden maar de realiteit, de mislukking van het Charter, toont aan dat dit onmogelijk is [32](STAVRIDIS, 2002, p. 38).
Omwille van de mislukking van het Euro-Mediterraan Charter voor Vrede en Stabiliteit werd er besloten een kaderbesluit op te stellen die de doelstellingen voor de toekomst zou vastleggen. Dit politieke instrument zou ook zijn aandacht vestigen op migratie, de uitwisseling van personen en het terrorisme (LE MORZELLEC, 2003, pp. 69-70).
Het belangrijkste initiatief dat tijdens de Euro-Mediterrane conferenties werd opgestart maar spijtig genoeg niet werd goedgekeurd, was het Euro-Mediterraan Charter voor Vrede en Stabiliteit. Om deze reden bespreek ik het Charter in dit gedeelte uitgebreider in vergelijking met de andere initiatieven die in de periode voor de aanslagen van 11 september 2001 voorgesteld en ontwikkeld werden.
Het Charter voor Vrede en Stabiliteit was oorspronkelijk een voorstel van Malta en Frankrijk om de internationale situatie in de mediterrane regio onder controle te houden via een legaal instrument (ATTINÀ, 2000, p. 17). Dit voorstel voor het Charter voor Vrede en Stabiliteit werd in 1996 overgenomen door het Ierse voorzitterschap. Het doel was om een instrument te creëren dat in het teken zou staan van de creatie van de Euro-Mediterrane dialoog en de conflictpreventie in de mediterrane regio.
Tijdens de Euro-Mediterrane Conferentie te Malta in 1997 was het klimaat voor de verdere ontwikkeling van het Barcelona Proces en het Charter zeer negatief. Daardoor kregen de Euro-Mediterrane Hoge Functionarissen de taak het Charter verder te ontwikkelen maar toch bleven er verschillende problemen bestaan. De discussie over het Charter werd verder gezet op de conferentie van Palermo in 1998 (BACOT-DECRIAUD & PLANTIN, pp. 87-88).
Ondanks de goede bedoelingen werd het Charter niet vervolledigd tijdens de Euro-Mediterrane ministeriële Conferentie te Stuttgart in 1999 omdat de mediterrane landen en de Europese Unie het niet eens waren welke dreigingen voor de politieke stabiliteit in het Charter moesten opgenomen worden. Uiteindelijk werden de gehoopte vorderingen van de mediterrane ministers met betrekking tot het Charter geen realiteit en werden er alleen richtlijnen ontwikkeld die in het teken stonden van het opstellen van het Charter. Deze richtlijnen werden opgenomen in de eindconclusies van de Euro-Mediterrane Conferentie te Stuttgart en verder kregen de Euro-Mediterrane Hoge Functionarissen de taak om het Charter verder uit te werken zodat het klaar zou zijn tegen de volgende ministeriële conferentie (ATTINÀ, 2000, p. 17). Deze richtlijnen waren eigenlijk het resultaat van een compromis tussen de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden. Dit compromis was noodzakelijk als men het Charter niet wou verliezen. Het was een compromis omdat de Europese Unie het idee moest laten varen om via het Charter de onmiddellijke bedreigingen voor de Euro-Mediterrane veiligheid en stabiliteit aan te pakken. Daarnaast moest de Europese Unie ook de wens inwilligen van de Mediterrane partnerlanden om meer aandacht te hebben voor de economische en sociale ontwikkeling van deze mediterrane partnerlanden (BACOT-DECRIAUD & PLANTIN, pp. 91-92).
De eindconclusies van de conferentie in Stuttgart bevatte dus onder andere het volgende over het Charter:
“The Charter will provide for an enhanced political dialogue as well as the evolutionary and progressive development of partnership-building measures, good-neighbourly relations, regional cooperation and preventive diplomacy. The primary function of the enhanced political dialogue will be to present tensions and crises and to maintain peace and stability by means of co-operative security. The Charter will be endowed with the appropriate decision-making mechanisms reinforcing the existing institutional framework. Ministers and Senior Officials will meet at regular intervals or whenever special situations or events warrant. All decisions will be taken by consensus” (ATTINÀ, 2000, p. 17).
De richtlijnen die op de Euro-Mediterrane Conferentie te Stuttgart werden beslist bevatten ook wat het drieledig doel van het Charter zou zijn namelijk de promotie van gemeenschappelijke waarden, het aanpakken van de algemene uitdagingen voor de veiligheid in de Euro-Mediterrane regio en de verdere ontwikkeling van maatregelen die in het teken staan van de veiligheid binnen het partnerschap.
Deze maatregelen die in het teken staan van de creatie van een veilig Middellandse-Zeegebied, bestaan uit de verdere ontwikkeling van de politieke dialoog, van de Partnership Building Measures, de verbetering van regionale samenwerking en wederzijds begrip en meer aandacht voor de preventieve diplomatie die in het teken staat van conflictpreventie en gemeenschappelijke acties (BIAD, 2002, p. 35).
Ondanks de verschillende soorten maatregelen werd er voornamelijk de nadruk gelegd op de politieke dialoog en de echte veiligheidsonderwerpen werden een beetje vergeten. Binnen die politieke dialoog zou de comprehensieve aanpak de rode draad vormen. De manier waarop deze dialoog zou worden gecreëerd was via regelmatige en ad hoc bijeenkomsten van de ministers van Buitenlandse Zaken van alle partnerlanden. Deze bijeenkomsten zouden worden voorbereid door de Hoge Functionarissen. Men kan stellen dat het doel van de politieke dialoog binnen dit Charter was om ervoor te zorgen dat de partners binnen het Barcelona Proces een zelfde definitie voor veiligheid zouden hanteren (BACOT-DECRIAUD & PLANTIN, 2003, p. 95 & MEDINA ABELLAN, 2004, p. 286). De vorming van eenzelfde definitie is belangrijk in de constructivistische visie met betrekking tot veiligheid. Als er eenzelfde definitie zou zijn, zou de samenwerking tussen de EU en de mediterrane partnerlanden met betrekking tot de veiligheid veel gemakkelijker verlopen[33].
In de eindconclusies van de Euro-Mediterrane Conferentie te Stuttgart werd ook het Euro-Mediterraan Centrum voor Conflictpreventie vernoemd als een mogelijk instrument voor de creatie van een betere politieke dialoog, die in het teken staat van de preventie van conflicten (CALLEYA, 2002, p. 42). Zoals eerder vermeld is de politieke dialoog een belangrijk instrument voor een goed werkende conflictpreventie.
Onder conflictpreventie kan men verstaan dat het sociale, etnische of politieke spanningen op het juiste moment wil behandelen voordat deze spanningen uitmonden in een conflict. Het belangrijkste element van deze preventie is een staat ervan te overtuigen om eerst te onderhandelen met de groepen of staten met wie er spanningen zijn (CALLEYA, 2002, p. 43).
Om de spanningen te kunnen behandelen is het noodzakelijk dat er een objectieve analyse gebeurt van de situatie en de mogelijke maatregelen die na de analyse van de mogelijke variabelen kunnen genomen worden, moeten tegen elkaar worden afgewogen zodat de maatregelen geen tegenovergesteld effect teweegbrengen (CALLEYA, 2002, p. 4).
Het belangrijkste probleem bij conflictpreventie is dat er een internationale regel bestaat dat staten niet mogen interfereren in de binnenlandse situatie van een andere staat. Naast het probleem van de bescherming van de soevereiniteit van een land vereist conflictpreventie ook de politieke wil van de deelnemende staten (CALLEYA, 2002, pp. 44-45).
Het Euro-Mediterraan Centrum voor Conflictpreventie zou worden ontwikkeld met als hoofddoel de creatie van een politieke, economische en culturele dialoog tussen de Europese Unie en de mediterrane partnerladen. Om deze drieledige dialoog te kunnen creëren is het belangrijk dat de landen van de Maghreb en van de Mashrek een subregionale samenwerking kunnen creëren (CALLEYA, 2002, p. 46).
De verdere doelstellingen van het centrum bestaan uit achtergrondinformatie verzamelen, briefings voor de volkeren organiseren, de media informeren, toezicht houden op de communicatie tussen de verschillende basissen van het conflictpreventie centrum en de coördinatie en controle van politieke, militaire en economische zaken die relevant zijn voor het Barcelona Proces (CALLEYA, 202, pp. 49-50). Om deze doelstellingen te bereiken zou het centrum werken via preventieve diplomatie, crisismanagement en bijstand na de conflicten (BIAD, 2002, p. 37).
Het is vooral belangrijk dat de comprehensieve aanpak die centraal staat in het Barcelona Proces ook centraal staat in de Euro-Mediterrane conflictpreventie. Dit wil zeggen dat er aandacht moet zijn voor de interne en de externe dimensie van het conflict en voor onderliggende oorzaken van het conflict (CALLEYA, 2002, p. 51).
Het uiteindelijke Charter dat ter goedkeuring op de onderhandelingstafel lag tijdens de Euro-Mediterrane Conferentie te Marseille bestond uit vijf hoofdstukken. Het eerste benadrukt het respect en de implementatie van de principes van de Barcelona Verklaring. De creatie van een vredevolle, stabiele en veilige regio staat als hoofddoel beschreven in het tweede hoofdstuk. Het derde hoofdstuk over dialoog en samenwerking heeft aandacht voor de creatie van een politieke dialoog en het respect voor het Universele Verdrag voor de Rechten van de Mens en de principes over democratie. Maar spijtig genoeg is dit hoofdstuk ontgoochelend in vergelijking met het eerste hoofdstuk van de Barcelona Verklaring. Het was beter geweest als men ook een ‘code of conduct’ had ontwikkeld als aanvulling op het Charter dat zich zou baseren op het VN-Handvest en de principes van het Helsinki Proces. Deze code zou uit de volgende principes kunnen bestaan: gelijkheid, geen gebruik van een krijgsmacht, de vredevolle oplossing van conflicten, respect voor de mensenrechten, samenwerking en vertrouwen (BIAD, 2002, p. 37).
Wat nog verbazingwekkender is, is dat de civiele maatschappij en het sociaal-culturele hoofdstuk van de Barcelona Verklaring geen aandacht krijgt in de politieke dialoog terwijl dit toch een belangrijk onderdeel is voor conflictpreventie (ECHEVERRIA, 1997, pp. 243-244).
De hoop dat het compromis het Charter zou redden werd compleet aan diggelen geslagen tijdens de Euro-Mediterrane Conferentie te Marseille in 2000. De bedoeling was om Charter goed te keuren op deze conferentie maar zoals eerder vermeld had het oplaaiende geweld in het Midden-Oosten als gevolg dat Libanon en Syrië schitterden door hun afwezigheid. De oorzaak voor deze afwezigheid lag ook bij de Europese Unie omwille van de Europese neutraliteit na het oplaaiende geweld in het Midden-Oosten (BACOT-DECRIAUD & PLANTIN, 2003, p. 93)
Na de mislukking werd er besloten verder te gaan met de politieke dialoog in afwachting van de goedkeuring van het Charter voor Vrede en Stabiliteit. Het Franse voorzitterschap benadrukte in zijn eindconclusies nog eens dat het Euro-Mediterraan Charter voor Vrede en Stabiliteit
“…to be based on a global approach to stability that takes into account political, economic, financial, cultural, social and human dimensions [of stability] and to serve as a general, evolving and non-binding framework and political tool for the gradual implementation of the principals of the Barcelona Declaration relating to the global questions of peace and stability.” (CHOUROU, 2001, p. 58)
Met betrekking tot terrorisme is het Charter en de politieke dialoog in het algemeen dus ook een belangrijk instrument want via deze dialoog kan men proberen om tot een regionale definitie te komen van het terrorisme. Het vormen van een regionale definitie is één van de grootste problemen in het Barcelona Proces. Ondanks de verschillende Euro-Mediterrane conferenties die er werden gehouden in de periode tussen 1995 en 2001 slaagden de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden er niet in om een definitie van het terrorisme te vormen.
4.2.1.3. De promotie van democratie en de rechten van de mens
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens ligt aan de basis van de Europese Unie en zijn promotie van democratie en mensenrechten in de mediterrane regio. In 1993 werd via het Verdrag van Maastricht het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid van de Europese Unie opgericht waarin de ontwikkeling van democratie, de rechtstaat en het respect voor de mensenrechten centraal stond. In 1999 werd dit nog eens benadrukt in de volgende woorden:
“The EU is founded on the principles of liberty, democracy, respect for human rights and fundamental freedoms, and the rule of law, principles which are common to the Member States” (SCALAMBRIERI, 2004, p. 13).
Daar dit de basisprincipes van de Europese Unie zijn is het dan ook de plicht van de Europese Unie om er voor te zorgen dat deze principes ook worden gerespecteerd in relaties met derde landen (SCALAMBRIERI, 2004, p. 13). Het is de taak van de Europese Unie om zijn basisprincipes te exporteren naar zijn buurlanden, is één van de doelstellingen van het Barcelona Proces de opbouw van een regio in het Middellandse-Zeegebied waar er een gelijke betekenis wordt gegeven aan bepaalde concepten zoals democratie en de mensenrechten (SCALAMBRIERI, 2004, p. 8).
Een andere reden waarom de Europese Unie zoveel belang hecht aan democratie en het respect voor de rechten van de mens is omdat een groot deel van de conflicten en de stijging van het islamitisch fundamentalisme in het Middellandse-Zeegebied ontstaan zijn als een gevolg van een tekort aan deze twee principes (BALFOUR, 2004, p. 21).
Deze promotie van democratie en het respect voor mensenrechten moet gezien worden in politiek die de Europese Unie volgt om stabiliteit te creëren in de mediterrane regio op lange termijn.
Voor de ontwikkeling van conflictpreventie, die centraal staat in de manier waarop de Europese Unie dit wil verwezenlijken, staan good governance en de promotie van democratie centraal (ALIBONI, 2004, p. 43). Het is wel belangrijk om het verschil tussen democratisering en good governance te kennen. Het einddoel van democratisering is de instelling van een democratie met competitieve verkiezingen, een uitvoerende macht die verantwoording moet afleggen, een legislatieve representatie van de bevolking, een civiele maatschappij die actief is, een onafhankelijke rechterlijke macht, …
Good governance baseert zich voornamelijk op normen en waarden die de structuur vormen voor het beleid. Er is geen echt einddoel en democratie is er niet automatisch mee verbonden. Een regering kan respect hebben voor de waarden en normen die verbonden zijn aan good governance maar daarom is het nog geen democratie. Deze normen en waarden zijn onder andere het vermijden van corruptie, openheid wat betreft het beleid, individuele vrijheden, rechten voor minderheden binnen een land, publieke voorzieningen die gelijk verdeeld zijn over de bevolking, … (CHRYSSOCHOOU & XENAKIS, 2001, pp. 1-2).
Deze twee principes, democratisering en good governance, staan ook centraal om structurele stabiliteit te creëren. Het is zelfs één van de belangrijkste doelstellingen van de promotie van democratie en dus ook een belangrijke doelstelling binnen het Barcelona Proces. Deze structurele stabiliteit bestaat uit de volgende elementen: een duurzame economische ontwikkeling, respect voor de mensenrechten, democratie, goede milieu en sociale condities en stevige politieke structuren (ALIBONI, 2004, p. 43).
De promotie van democratie voor de creatie van structurele stabiliteit in het Middellandse-Zeegebied, heeft als basis de theorie over de democratische vrede. Deze theorie stelt, zoals eerder vermeld, dat democratieën geen oorlog met elkaar voeren. Dit is ook de visie van de Europese Unie met betrekking tot de mediterrane regio (MALMVIG, 2004, p. 16).
De relatie tussen democratie en veiligheid is immens belangrijk want ondemocratische regimes hebben meestal als belangrijkste doel aan de macht te blijven. Dus het behoud van de macht moet via de veiligheidsmechanismen van de staat beschermd worden. De publieke opinie daarentegen denkt hier meestal anders over en vindt het belangrijk om een nationaal defensiebeleid op te bouwen. Hierdoor ontstaat er ook een groot verschil tussen hoe de staat veiligheid percipieert en hoe de publieke opinie veiligheid percipieert (ABD ALAZIZ, 2003, p. 31).
In 2000 werd de taak die de EU op zich neemt met betrekking tot de promotie van democratie en het respect voor de rechten van de mens nog eens benadrukt in de ‘Common Strategy on the Mediterranean Region’ via de volgende woorden:
“ The EU will promote core values embraced by the EU and its members states, including human right, democracy, good governance, transparency and the rule of law … a prosperous, democratic, stable and secure region … is in the best interest of the EU and Europe as a whole ” (Common Strategy on the Mediterranean region, 2000/458/CFSP)
Met het ontstaan van het Barcelona Proces en de daaraan verbonden promotie van democratie, zag de Europese Unie ook de kans om de rol van normenexporteur op zich te nemen. Op deze manier zouden de EU-normen worden overgenomen door de mediterrane partnerlanden (PANEBIANCO, 2003, p. 8).
De normen die aan de basis liggen van het acquis van het Barcelona Proces zijn de volgende:
respect voor de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
een politieke ontwikkeling naar een rechtstaat met een hoog democratisch gehalte waarbij elk partnerland het recht heeft om zijn eigen systeem op het sociaal-culturele, politieke, economisch en rechterlijk vlak te ontwikkelen
respect voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden van de mens zoals het recht op vrije meningsuiting, het recht op godsdienst, …
het voeren van een dialoog tussen de partnerlanden met betrekking tot mensenrechten, fundamentele vrijheden, racisme,…
het verzekeren van het respect voor diversiteit en pluralisme binnen de partnerlanden
Omdat alle partnerlanden de Barcelona Verklaring hebben ondertekend zijn ze politiek gebonden aan de verklaring en de normen die eraan verbonden zijn (PANEBIANCO & ROSSI, 2004, p. 8).
De reden waarom er meer democratie nodig is in de mediterrane regio wordt duidelijker via een korte analyse van de politieke situatie die aanwezig is in de meeste mediterrane partnerlanden.
De derde democratiseringsgolf die sinds de jaren ’70 de internationale wereld probeert te openen voor democratisering heeft weinig of geen invloed gehad in de Arabische landen rond de Middellandse Zee. Democratie en het respect voor de mensenrechten hebben geen echte vooruitgang gemaakt in deze landen. Als gevolg van de internationale druk, voornamelijk van de VSA en de Europese Unie, zijn er liberale invloeden binnengedrongen in het beleid van de meeste Arabische landen. Hierdoor zijn er wel institutionele veranderingen gebeurd zoals het invoeren van een multipartijsysteem maar in het algemeen zijn de regimes van de meeste Arabische partnerlanden van het Barcelona Proces ergens tussen een autoritair regime en een democratie blijven steken (ALIBONI & GUAZZONE, 2004, p. 83 & PANEBIANCO & ROSSI, 2004, pp. 14-15). Deze regimes worden hybride regimes genoemd omdat ze wel democratische instituties hebben maar ook nog veel autoritaire kenmerken bezitten. Dit betekent dat er in het merendeel van deze landen een lage politieke participatie is van de bevolking. Zo hebben Marokko en Jordanië geen regering die verantwoording verschuldigd is aan de kiezers, heeft de monarchie van Marokko nog zeer veel invloed op het politieke en religieuze leven en zijn er in Egypte en Tunesië presidentsverkiezingen geweest die niet competitief waren (PANEBIANCO & ROSSI, 2004, pp. 14-15). De toegevoegde figuur geeft een schema weer waarop men kan zien waar de hybride regimes zich bevinden tussen democratieën, autoritaire regimes en traditionele regimes.
Deze hybride regimes uiten zich in semi-autoritaire zoals die er zijn in Tunesië en Syrië of liberale autocratieën waar een kleine elite de macht heeft over zogezegde democratische instituties zoals in Marokko, Algerije, Jordanië en Egypte (ALIBONI & GUAZZONE, 2004, p. 83).
Het onderstaande schema bewijst dat de meeste mediterrane partnerlanden hybride regimes zijn of autoritaire regimes met instellingen die democratische kenmerken bevatten.
De manier waarop het Barcelona Proces democratie, het respect voor de mensenrechten en de Europese normen wil promoten is via het mechanisme van conditionaliteit. Deze toepassing van conditionaliteit in het Barcelona Proces, past perfect in de visie van de comprehensieve aanpak met aandacht voor politieke, economische en culturele onderwerpen (SCHMID, 2004, pp. 403-404).
Conditionaliteit kan volgens Dorothée Schmid als volgt worden gedefinieerd
“… a classical management instrument used to help foster change in a predetermined reform process …”.
Dit wil zeggen dat financiële of technische hulp wordt verbonden aan de realisatie van bepaalde afspraken. Politieke conditionaliteit is dan
“… the linking, by a state or international organizations, of perceived benefits to another state (such as aid), to the fulfilment of conditions relating to the protection of human rights and the advancement of democratic principles …” (SCHMID, 2004, p. 397).
Politieke conditionaliteit is voornamelijk populair geworden na het einde van de Koude oorlog. In de jaren ’90 werd er namelijk een nieuwe link gelegd tussen armoede en good governance, ter vervanging van de economische conditionaliteit die in de jaren ’70 en ’80 werd toegepast door het IMF en de Wereldbank in de Structural Adjustment Programs (SCHMID, 2004, p. 399).
De toepassing van politieke conditionaliteit gebeurt via een dubbel mechanisme. Er moeten eerst afgesproken normen bestaan voordat men conditionaliteit kan toepassen. In het geval van het Barcelona Proces zijn dit de Europese normen en de promotie van democratie en het respect voor de rechten van de mens. Daarnaast moet er ook een middel bestaan dat ervoor zorgt dat men de normen respecteert. De Europese Unie bevindt zich in de positie van donor ten opzichte van de mediterrane partnerlanden en kan positieve of negatieve conditionaliteit toepassen. Bij positieve conditionaliteit beloont de Europese Unie het partnerland als deze de normen respecteert of bepaalde hervormingen doorvoert. Bij negatieve conditionaliteit straft de Europese Unie het partnerland als deze een norm schendt. De toepassing van positieve conditionaliteit begint succesvoller te worden dan negatieve conditionaliteit omdat de positieve versie van conditionaliteit meer in het teken staat van samenwerking (SCHMID, 2004, pp. 400-401).
De Barcelona Verklaring stelt dat elke partner deze twee principes, democratie en de rechten van de mens, zoveel mogelijk moet respecteren maar de Barcelona Verklaring is geen legaal bindend document in tegenstelling tot de Associatie Akkoorden. Deze overeenkomsten vormen de basis voor een dialoog met betrekking tot deze principes tussen de Europese Unie en het mediterrane partnerland en kunnen dus sancties bevatten bij een eventuele schending van deze principes door een mediterraan partnerland (SCHUMACHER, 2002, p. 232). Via de toepassing wordt er eigenlijk een top-down methode gebruikt om democratie en het respect voor de rechten van de mens te verspreiden in het Middellandse-Zeegebied (BALFOUR, 2004, p. 21).
Het komt er op neer dat de Associatie Akkoorden in het eerste jaar van het Barcelona Proces allemaal een clausule kregen ingeschreven met betrekking tot deze twee principes. Deze clausule bevatte onder andere een artikel met betrekking tot de rechten van de mens. Deze mensenrechtenclausule is verbonden aan een artikel met betrekking tot de toepassing van negatieve conditionaliteit als het artikel over de rechten van de mens wordt geschonden door het mediterrane partnerland.
Met behulp van deze negatieve conditionaliteit heeft de Europese Unie het recht om de technische en financiële hulp stop te zetten als het mediterraan partnerland zich niet houdt aan deze clausule en dus geen respect heeft voor de mensenrechten of als er geen positieve ontwikkeling is wat betreft good governance of de democratisering (KHADER, 1997, p. 146 & PANEBIANCO & ROSSI, 2004, p. 9).
De reden die de mediterrane partnerlanden geven waarom deze landen de internationale standaarden met betrekking tot de rechten van de mens niet volgen is dat hun cultuur verschillend is van de Europese cultuur (BIAD, 2002, p. 33). Deze reden volstaat niet voor de Europese Unie en eigenlijk zou dit als gevolg moeten hebben dat de Europese Unie het conditionaliteitsmechanisme in werking zet, maar spijtig genoeg heeft de Europese Unie dit mechanisme in de periode tussen het ontstaan van het Barcelona Proces en het jaar 2001 nog niet in de praktijk toegepast.
Zo werd het Associatie Akkoord met Israël niet tijdelijk stopgezet na de militaire acties van de toenmalige Israëlische premier Sharon in de Palestijnse gebieden waarbij de mensenrechten zeker niet werden gerespecteerd (IBRAHIM & SCHAFER, 2005, p. 8).
Er is dus een groot verschil tussen wat de officiële documenten van het Barcelona Proces verklaren met betrekking tot de normen, en wat de regeringen in de mediterrane partnerlanden doen wat betreft de implementatie van deze normen (PANEBIANCO, 2003, p. 8).
Daarenboven zijn er ook verschillende reacties merkbaar bij de mediterrane partnerlanden op het conditionaliteitsmechanisme. Zo is Turkije het land dat het beste reageert op het conditionaliteitsmechanisme binnen het Barcelona Proces. Marokko daarentegen gedraagt zich eerder onafhankelijk ten opzicht van de eisen van de EU (SCHMID, p. 398; pp. 403-404).
De reden waarom de reactie van beide landen zo verschillend is, wordt veroorzaakt door wat de Europese Unie biedt als het partnerland in kwestie vooruitgang maakt op het vlak van democratische ontwikkeling en het respect voor de mensenrechten.
Zo heeft Turkije zicht op de status van kandidaat-lidstaat van de Europese Unie als het de eisen van de conditionaliteit toepast, terwijl dit bij Marokko helemaal niet het geval is[34]. Het verschil ligt dus in wat de Europese Unie aanbiedt als beloning als het partnerland de politieke en economische hervormingen doorvoert (SCHMID, 2004, p. 407).
Men kan toch wel een paar bedenkingen vormen bij het mechanisme van politieke conditionaliteit voor de promotie van mensenrechten en democratie. Zo zijn de technische specificaties voor politieke conditionaliteit enorm ingewikkeld. Een doelgericht conditionaliteitsmechanisme heeft veel meer effect in vergelijking tot een conditionaliteitsmechanisme dat zich op verschillende facetten tegelijkertijd concentreert. Een tweede moeilijkheid bij politieke conditionaliteit ligt bij de definitie van mensenrechten. Mensenrechten bestaan uit verschillende dimensies, sociale, economische of politieke rechten. Welke dimensies zet men op de eerste plaats? De politieke dimensie ten nadele van de economische en sociale dimensie? (SCHMID, 2004, pp. 401-402).
Een andere reden voor de mislukking van de politieke conditionaliteit is de aanwezigheid van het politieke islamisme in de meeste mediterrane partnerlanden. Het lijkt alsof het politieke islamisme een recent fenomeen is, maar deze stroming had al heel wat invloed tijdens de Koude Oorlog als gevolg van de Arabische nederlaag in de Arabisch-Israëlische oorlog van 1967 en de crisissen in Iran en Afghanistan tijdens de jaren ’70 (ALIBONI, 1996, p. 57). De islamitische revolutie in Iran zorgde ervoor dat het politieke islamisme nog aan populariteit won in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. De inval door het Westen van Iran droeg ook bij tot de stijgende populariteit van het politieke islamisme. Ook de slechte economische en politieke toestanden in de binnenlandse politiek van de meeste Arabische landen die al jarenlang aanslepen, draagt bij tot het succes van het politieke islamisme (CHRYSSOCHOOU & XENAKIS, 2001, p. 9 & JOFFE, 1996, pp. 153-154). De Arabische staten zijn zeer sterk in het onderdrukken van de politieke oppositie. Meestal is deze oppositie zeer sterk verdeeld maar de groepen die het sterkst zijn binnen de oppositie zijn meestal vertegenwoordigers van de politieke islam (EMERSON & JONES, 2005, p. i). Door de weerstand van de staten in het Midden-Oosten veranderde het doel van de politieke islamieten. Het veroveren van de staat als doel werd vervangen door het veroveren van de sociale voorzieningen. De maatschappij kwam dus meer centraal te staan dan de staat (JOFFE, 1996, pp. 153-154).
Als gevolg van het stijgende succes van politieke islamitische groeperingen in de civiele maatschappij van de Arabische mediterrane partnerlanden en onder invloed van de Algerijnse crisis van 1991, hadden een aantal beleidsmakers bij de start van het Barcelona Proces een verborgen agenda met betrekking tot de politieke islamieten.
Vooral in het begin van het Barcelona Proces werden de meeste politieke islamitische groeperingen gezien als fundamentalistische groeperingen en werden de reformistische groeperingen uit het oog verloren (DE VASCONCELOS, 2005, p. 10).
In het algemeen beschouwde de Europese Unie het politieke islamisme als een bedreiging voor haar veiligheid maar het politieke islamisme heeft geen buitenlandse agenda. Ze zijn, zoals hierboven reeds vermeld, gericht op de binnenlandse politieke situatie van hun land en vormen vooral een belangrijke oppositie voor de heersende regimes in de mediterrane landen (BISCOP, 2001, p. 536). Er is nog een andere reden mogelijk die kan verklaren waarom de Europese Unie weigerachtig is om de islamitisch politieke partijen te steunen. De lidstaten van de Europese Unie zijn gebaseerd op het model van de Westfaalse staat terwijl de politiek islamitische partijen zich baseren op het vormen van één Arabische natie (BARNETT, 1996, p. 615). Voornamelijk met betrekking tot soevereiniteit zijn deze moeilijk te verzoenen omdat het islamisme staat voor de Arabische natie en dat volgens het Westfaalse model de Arabische staten elkaar moeten erkennen, elkaars grenzen moeten erkennen en elk een eigen nationale identiteit moeten hebben (BARNETT, 1996, p. 600).
Hieruit volgt dat als gevolg van de verborgen agenda van een aantal Europese beleidsmakers kiezen voor de stabiliteit van de autoritaire regimes waardoor men het mechanisme van de negatieve conditionaliteit niet toepast. Bijgevolg wordt er weinig of geen vooruitgang wordt gemaakt op het vlak van democratisering of het respect voor de rechten van de mens (ALIBONI, 2004, pp. 45-46).
De keuze die de Europese Unie moet maken tussen de autoritaire regimes en de islamitische partijen blijft voor problemen zorgen (ALIBONI, musulman, pp. 45-46). De centrale vraag is of er een rol is weggelegd voor het politieke islamisme in de democratische ontwikkeling van de mediterrane partnerlanden (ALIBONI & GUAZZONE, 2004, p. 86). Of anders gesteld kiest de Europese Unie voor stabiliteit of voor democratie, voor een aanpak op korte termijn of op lange termijn (COOLSAET, 2005, p. 19)?
4.2.1.3. De Partnership Building Measures
Het vertrouwen tussen de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden is sinds het ontstaan van het Barcelona Proces een heikel punt geweest. De oorzaken van dit lage vertrouwen zijn voornamelijk te vinden op het vlak van veiligheid.
In 1999 werd op de Europese Raad te Helsinki de Headline Goal opgericht. Deze Headline Goal heeft als doel het creëren van een ‘Rapid Reaction Force’ bestaande uit 60 000 manschappen die in 60 dagen voor de duur van 1 jaar kunnen worden ingezet voor operaties in het teken van peace-keeping of peace-enforcement of in humanitaire operaties[35] tegen 2003 (BISCOP, 2005, p. 89).
Ondanks het feit dat deze nieuwe macht ook in het Middellandse-Zeegebied zou kunnen worden ingezet, worden het Barcelona Proces en de Helsinki Headline Goal ver van elkaar gehouden en werden de mediterrane partners niet geconsulteerd of geïnformeerd (SPENCER, 2001b, pp. 85-86).
Ook de acties van de Europese Unie, namelijk EUROFOR en EUROMARFOR, een initiatief van Spanje, Frankrijk, Italië en Portugal, waren in het verkeerde keelgat geschoten van de mediterrane partners. Hieruit volgde dat er beschuldigingen werden geuit vanwege de mediterrane partnerlanden dat deze acties bedoeld waren om te interfereren in de binnenlandse zaken van de mediterrane partnerlanden (BALFOUR, 2004, pp. 14-15).
In 2000 werd de ‘Common Strategy on the Mediterranean Region’ goedgekeurd op de Europese Raad te Feira [36]. Het doel van dit document was om meer concrete acties te realiseren binnen bepaalde domeinen van het Euro-Mediterraan Partnerschap zodat de objectieven, opgesteld bij de start van het Barcelona Proces, verwezenlijkt zouden kunnen worden. Om deze doelstelling te bereiken werden er drie objectieven gesteld. Een eerste objectief was dat de Europese Unie een beleid wou voeren ten opzichte van zijn mediterrane partners dat meer samenhangend zou zijn in vergelijking met het vorige beleid. Een tweede objectief was dat de Europese Unie het acquis van de Barcelona Verklaring meer wou benaderen met een lange termijnvisie en dat het Barcelona Proces actiever zou worden. Tenslotte wou de EU zijn positie als promotor van de comprehensieve aanpak verstevigen.
Maar dit document zorgde er ook voor dat het wantrouwen van de mediterrane partners ten opzicht van de EU en zijn veiligheidspolitiek weer groeide. In de ‘Common Strategy on the Mediterranean Region’ werd er namelijk voorgesteld om het Europees Veiligheids- en Defensie Beleid te betrekken in het Barcelona Proces. Het feit dat de mediterrane partners van het Barcelona Proces in de documenten van de EU worden vernoemd is niet genoeg. Het is vooral belangrijk om de mediterrane partners te consulteren (MEDINA ABELLAN, 2004, pp. 282-286 & SPENCER, 2001b, p. 87).
In het algemeen zijn de redenen voor het lage vertrouwen van de mediterrane partnerlanden in de EU de volgende. De eerste reden is, dat in 1995 bij de start van het Barcelona Proces, alle militaire acties waarbij de EU werd betrokken, gebeurden in het kader van de WEU of de NAVO. Ook het feit dat de Europese Unie het GBVB gescheiden heeft gehouden van het Barcelona Proces heeft niet echt geholpen om het vertrouwen van de mediterrane partners te wekken, integendeel (SPENCER, 2001a, p. 28). Een tweede reden is dat het Barcelona Proces de voorkeur heeft gegeven aan zachte aanpak van veiligheid en niet aan de harde – militaire - onderwerpen wat wil zeggen dat men de “free-trade-between-democracies-leads-to-peace philosophy” (SPENCER, 2001, p. 86) heeft gevolgd (SPENCER, pp. 85-86).
Deze filosofie heeft echter niet de verwachte vruchten afgeworpen (GILLESPIE, p. 105). De verschillende visies op veiligheid[37] van de verschillende groepen op het Barcelona Proces tonen ook aan dat de Arabische landen weinig vertrouwen hebben in de Europese Unie en het Barcelona Proces.
Om dit op te lossen is het belangrijk om maatregelen te nemen binnen het Barcelona Proces om dit vertrouwen de hoogte in te duwen (ATTINÀ , 2000, p. 14).
Een andere reden voor het lage vertrouwen tussen de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden wordt veroorzaakt door de identiteit die de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden hebben in het Barcelona Proces. Eens worden de zuidelijk mediterrane partnerlanden beschouwd als een gelijkwaardige partner in het Barcelona Proces want dit proces is namelijk gebaseerd op gelijkheid en respect, maar andere keren worden de zuidelijke mediterrane partnerlanden als inferieur beschouwd ten opzichte van de Europese Unie. Dit komt voornamelijk omdat het mediterrane gebied in het Barcelona Proces wordt gezien als een onstabiele regio met vele problemen. Er is een duidelijker verschil in macht tussen de twee partners (MALMVIG, 2004, pp. 12-17). Doordat de mediterrane partnerlanden in het Barcelona Proces zowel worden gezien als een dreiging en als een partner zijn deze landen achterdochtig geworden met betrekking tot de agenda van de Europese Unie. Volgens hen heeft de Europese Unie een eigen verborgen agenda namelijk zijn eigen veiligheid verzekeren. Als gevolg van deze reden heeft de Europese Unie een partnerschap opgericht dat is gebaseerd op gelijkheid en respect, maar eigenlijk wordt gedomineerd door de Europese Unie zelf (MALMVIG, 2004, p. 19).
De manier waarop het Barcelona Proces het vertrouwen tussen de EU en de mediterrane partnerlanden wil opkrikken is via de Partnership Building Measures, oorspronkelijk de ‘Confidence and Security Building Measures’.
Om het vertrouwen te vergroten tussen de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden kunnen de ‘Confidence and Security Building Measures’ helpen om de verschillende percepties over veiligheid en defensie op een gelijke lijn te brengen (ECHEVERRIA, 2002, p. 229). Daarnaast is het belangrijk om transparant te zijn over elkaars doelstellingen en activiteiten zodat er geen situaties ontstaan zoals met de EUROFOR en EUROMARFOR initiatieven. Vooral de Europese Unie moet zich inzetten om duidelijker en transparanter te zijn ten opzichte van zijn zuidelijke partnerlanden. De manieren om de transparantie te verbeteren kan men bereiken via briefings, uitwisselingen binnen militaire programma’s, gemeenschappelijke trainingen en acties,… (ECHEVERRIA, pp. 230-231).
De concrete maatregelen die er werden genomen om het vertrouwen te doen groeien zijn spijtig genoeg redelijk schaars. In 1996 had het Actie Plan voor het voeren van een politieke dialoog, dat in 1996 werd goedgekeurd, aandacht voor de ‘Confidence and Security Building Measures’ (BALFOUR, 2004, p. 13).
Vervolgens werden er concrete maatregelen genomen op de Euro-Mediterrane Conferentie te Malta die gingen over diplomatieke en politieke onderwerpen om het vertrouwen tussen de twee oevers van de Middellandse Zee te vergroten. Deze maatregelen stonden ook in het teken van de eerder genoemde ‘Confidence and Security Building Measures’ (SPENCER, p. 206).
In 1999 werden op de Euro-Mediterrane Conferentie te Stuttgart de ‘Confidence and Security Building Measures’ vervangen door de ‘Partnership Building Measures’
De ministers slaagden er wel niet in om nieuwe ‘Partnership Building Measures’ op te stellen en goed te keuren (SCHUMACHER, p. 227).
De ‘Partnership Building Measures’ of PBM’s zijn ontwikkeld door Hans Gunter Brauch. De bestaande PBM’s bestaan uit de seminaries voor de training van diplomaten te Malta, de ontwikkeling van EuroMeSCo, wat een netwerk is van politieke instituten, de samenwerking van diensten voor civiele bescherming bij natuurrampen, de ontwikkeling van een register voor de bilaterale overeenkomsten, en de uitwisseling van informatie over allerhande onderwerpen zoals mensenrechten, internationale conventies,… (BIAD, 2002, p. 36).
Er zijn ook al gemeenschappelijk acties geweest tussen de EU en een aantal mediterrane partnerlanden zoals de samenwerking in operaties van Marokkaanse en Jordaanse soldaten in de SFOR operatie in Bosnië (JOFFE, 2001, p. 51).
4.2.2. Het economische en financiële luik
In het economische gedeelte van de Barcelona Verklaring staan de volgende punten centraal om deze regio op het economische vlak verder te ontwikkelen: een snellere socio-economische ontwikkeling, zorgen voor een betere levenskwaliteit, het economische verschil tussen beide regio’s verminderen en een betere regionale samenwerking en integratie bewerkstelligen (EC, 2002, p. 16). Het is dus niet de bedoeling om voornamelijk de economische liberalisering van de mediterrane partnerlanden te bereiken maar wel de economische groei van de mediterrane partners en een betere levensstandaard voor de mediterrane bevolking (DE VASCONCELOS, 2005, p. 10).
Dit onderdeel is zeer belangrijk voor de mediterrane partnerlanden omdat de Europese Unie de belangrijkste economische partner is van deze landen.
50% van de handel van deze regio wordt gevoerd met de Europese Unie en de belangrijkste investeringen in deze landen zijn afkomstig van de Europese Unie.
De mediterrane regio is ook een belangrijke economische partner voor de Europese Unie. Zo is een ander belangrijk doel binnen het economische luik van het Barcelona proces de creatie van een vrijhandelszone tegen 2010 (MEDINA ABELLAN, p. 278).
Juist omdat dit onderdeel zo belangrijk is voor de mediterrane partnerlanden probeert de Europese Unie via de economische liberalisering ook politieke liberalisering in de mediterrane partnerlanden te bereiken. De Washington consensus speelde dan ook een grote rol bij de oprichting van het economische luik van het Barcelona Proces. Men hoopte zelfs dat de economische ontwikkeling zou leiden tot een ondergang van de radicale oppositie(DE VASCONCELOS, 2005, p. 10). Maar de gedachte dat economische liberalisering ook politieke liberalisering zou brengen heeft veel van zijn magie verloren. Zo is er in Tunesië veel vooruitgang gemaakt op het vlak van economische liberalisering maar van politieke liberalisering is er geen sprake geweest. De oppositie in Tunesië heeft nog minder kansen om op te komen tegen het regime. Dus in het algemeen hebben de mediterrane partnerlanden wel vooruitgang gemaakt wat betreft de economische hervormingen maar een zelfde positieve evolutie met betrekking tot de politieke hervormingen blijft achterop hinken (BALFOUR, 2004, p. 8 & PANEBIANCO, 2003, p. 9).
Een ander economisch instrument om de drie belangrijkste doelstellingen van het Barcelona Proces te bereiken is het MEDA-programma. Deze drie belangrijkste doelstellingen zijn:
- Het Mediterraan gebied vredevol en stabiel maken maar met respect voor mensenrechten en democratie
- Een voorspoedig mediterraan gebied creëren via een vrijhandelsgebied en de economische transitie van de zuidelijke partnerlanden
- De civiele maatschappij opbouwen in de het mediterrane gebied en begrip creëren tussen de verschillende culturen en bevolkingen
(http://www.euromedi.org/inglese/home/partenariato/meda/index.asp)
Het MEDA-programma, de financiële arm van het Barcelona Proces, probeert dus via technische en financiële steun de sociale, economische en politieke hervormingen in de zuidelijke partnerlanden te ondersteunen. MEDA I dat werd opgericht in 1996 en geldig was voor de periode tussen 1995 en 1999 had een budget van € 3, 435 miljard (http://www.euromedi.org/inglese/home/partenariato/meda/index.asp).
Het MEDA-programma stimuleert en steunt de mediterrane landen dus bij hun economische en maatschappelijke hervormingen maar met een belangrijke voorwaarde, namelijk respect voor de democratische waarde en de rechten van de mens. Zo hoopte men via MEDA het democratische project te bereiken. Dit project werd in 1996 opgericht en werkte via een bottum-up aanpak. Dit wil zeggen dat de Europese Unie steun geeft aan NGO’s, onderwijs, … in plaats van rechtstreeks aan de regeringen van de mediterrane staten. Ondanks het goede initiatief steeg het MEDA budget ter ondersteuning van democratie tussen 1996 en 1999 maar tot € 1 per inwoner van de mediterrane partnerlanden (SCALAMBRIERI, 2004, pp. 17-18 & 96/706/EG).
Het MEDA-programma kan pas succesvol zijn als er een regelmatige en allesomvattende dialoog is op het bilaterale en regionale vlak. De periodieke evaluatie en toetsing, ook een belangrijk element om te kijken of het MEDA-programma een succes is, gebeurt door de Europese Commissie. De Commissie controleert de programma’s om te kijken of bepaalde doelstellingen zijn bereikt en of het partnerland zich heeft ingezet voor het Euro-Mediterrane Partnerschap maar er staat niets in van eventuele straffen bij een slechte evaluatie (96/706/EG).
Het is ook belangrijk dat de bilaterale en regionale acties complementair zijn en elkaar versterken (96/706/EG). De bilaterale programma’s staan vooral in het teken van de economische transitie van de Zuidelijke Mediterrane partners. De regionale programma’s hebben hun focus op de drie onderdelen van het Barcelona Proces. (EC, 2002, p. 22).
De regionale programma’s moeten dus een aanvulling zijn op de bilaterale programma’s. In het politieke deel staan volgende doelstellingen centraal: ontwikkeling van de democratie, respect voor mensenrechten, een betere transparantie van de overheidsinstellingen, en stabielere regio. Zo wordt EuroMeSCo [38] gefinancierd via het MEDA-programma. Op het economische gebied is de belangrijkste steun bedoeld voor de verbetering van het concurrentievermogen en een betere economische overgang.
Sociaal-culturele steun heeft betrekking op uitwisselingsprogramma’s, media en de culturele dialoog.
Als laatste kan er ook technische bijstand worden geleverd ter ondersteuning van de strijd tegen terrorisme, drugs en internationale misdaad (96/706/EG).
Ondanks de goede bedoelingen is er spijtig genoeg niet op alle vlakken veel vooruitgang geboekt want de economische groei blijft nog steeds beperkt en het verschil tussen de EU en zijn mediterrane partners betreffende het inkomen per capita blijft groeien. Het mediterrane inkomen per capita bedraagt slechts 18,5% van het Europese inkomen per hoofd (A Work Program, p. 23).
Ook MEDA I stelde teleur want tussen 1996 en 1999 financierde dit programma slechts 26 % van de beloofde engagementen. Dit betekent dat er van de beloofde € 3,057 miljard slechts € 874 miljoen werd uitbetaald (DRISS, 2001, p. 54).
Als gevolg van de lage verwezenlijkingen van MEDA I werd MEDA II ontwikkeld
Voor dit deel van het Euro-Mediterraan partnerschap werd het MEDA-programma opgericht met een budget van € 5, 35 miljard voor de periode 2000-2006.
Deze hervorming van het financiële programma bestaat voor 95% uit bilaterale programma’s en de overige 5% staat in het teken van regionale programma’s( EC, 2002, p. 22).
De doelstelling om een Euro-Mediterrane vrijhandelszone te creëren tegen het jaar 2010 zal zeker vertraging oplopen door de vele conflicten in het mediterrane gebied en doordat de EU sowieso blijft vasthouden aan bescherming van zijn landbouwproducten (BALFOUR, 2004, p. 8).
De intra-regionale handel van de mediterrane partnerlanden bedraagt nog steeds minder dan 15% van de totale handel van de mediterrane partnerlanden (A Work Program, p. 1).
Daarom is het ook een doel van de Europese Unie in dit economische luik van het Barcelona Proces om de intra-regionale handel te verbeteren. Spijtig genoeg is er nog niet veelvooruitgang gemaakt in dit onderdeel(DE VASCONCELOS, 2005, p. 16).
4.2.3. Het sociaal-culturele luik
Het mediterrane bassin is een gebied waar het christendom, de islam én het jodendom zijn ontstaan. Het is ook het gebied waar zowel de Griekse als de Romeinse cultuur hun oorsprong vinden. Elke inwoner van deze regio heeft dus een gemeenschappelijk verleden (MALMVIG, 2004, p. 13). Op cultureel vlak kan men dus niet ontkennen dat er een belangrijk historische en culturele link is tussen de twee oevers van de Middellandse Zee (MEDINA ABELLAN, p. 278).
Dat het sociaal-culturele luik ook een deel werd van het Barcelona Proces werd door de Commissie gezien als een kleine revolutie. De bedoeling was namelijk dat via dit luik NGO’s en de civiele maatschappij ook een stem zouden krijgen binnen het Barcelona Proces en zouden kunnen meehelpen om hervormingen teweeg te brengen in de Mediterrane partnerlanden. Ook het ontstaan van netwerken tussen de twee oevers in dit luik kan helpen bij het creëren van een betere verstandhouding en een groter vertrouwen tussen de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden. Zo kunnen de verschillende concepties over democratie en mensenrechten op één lijn worden gebracht via samenwerking op het sociaal-culturele vlak.
Dat eenzelfde betekenis belangrijk is, werd hierboven ook al vermeld. Regionale stabiliteit is nu eenmaal sterk afhankelijk van hoe de verschillende staten en de civiele maatschappijen van deze staten de normen definiëren (BARNETT, 1996, p. 616 & CHRYSSOCHOOU & XENAKIS, 2001, p. 10).
Op deze manier zou het sociale en culturele deel van het Barcelona Proces ervoor kunnen zorgen dat de mediterrane partnerlanden de Europese Unie niet meer zien als een hegemoon die zijn model en zijn waarden wil opdringen. Dit onderdeel kan er ook voor zorgen dat er meer begrip en vertrouwen kan ontstaan in de Europese Unie in plaats van het racisme en de xenofobie die nu aanwezig is in bepaalde maatschappijen van lidstaten van de Europese Unie (CHRYSSOCHOOU & XENAKIS, 2001, p. 10). Dus hoe hoger het vertrouwen en wederzijds begrip hoe kleiner de kans is dat het extremisme langs beide kanten groeit (IBRAHIM & SCHAFER, 2005, p. 9).
Daarnaast is het ook de bedoeling van dit sociaal-culturele luik van het Barcelona Proces dat de verschillende culturen van het Middellandse–Zeegebied elkaar ook verrijken via het principes van complementariteit binnen dit onderdeel van het Barcelona Proces (HOLM, 2004, pp. 11-12).
Zoals hierboven vermeld is het vertrouwen tussen de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden niet echt groot te noemen. Om de ‘Clash of Civilizations’ die Huntington voorspelde, te vermijden is het belangrijk dat de Europese Unie geen discours volgt dat de migrant gelijk stelt aan de terrorist of de radicale andere. Voornamelijk de extreem-rechtse partijen binnen de Europese Unie leggen wel de link tussen de illegale immigrant en drugs, georganiseerde criminaliteit en terrorisme. De gedachte van deze partijen is namelijk dat nationale culturele identiteit wordt bedreigd door de immigratie vanuit de Arabische landen naar de Europese Unie. Deze manier van denken zou de sociaal-culturele brug tussen de Europese Unie en de mediterrane partners helemaal opblazen. Juist hierom is de ontwikkeling van dit derde luik zo belangrijk (HOLM, 2004, pp. 11-12).
Het derde hoofdstuk over sociale en culturele samenwerking in het Barcelona Proces kende ondanks de hoopvolle verwachtingen een zeer trage start. In 1998 werd het Euro-Mediterraan Forum opgericht[39] dat bestond uit parlementariërs uit de 27 Euro-Mediterrane landen, maar echte verwezenlijkingen waren er niet via dit forum (EC, 2002, p. 27). Het Parlementair Forum van het Euro-Mediterraan Partnerschap kwam voor de eerste maal samen op 27 en 28 oktober 1998. Het belangrijkste doel van dit forum was om de civiele maatschappijen van de beide oevers van de Middellandse Zee dichter bij elkaar te brengen(STAVRIDIS, p. 31).
Pas vanaf 2000 begon er enige echte vooruitgang te komen als gevolg van het plan om onderwerpen inzake Justitie en Binnenlandse Zaken in het derde hoofdstuk te betrekken (GILLESPIE, Juneman, p. 22).
Het idee om onderwerpen inzake Justitie en Binnenlandse Zaken te betrekken in het Barcelona Proces had verschillende oorzaken. Zo stelde de EU in 1999 op de Europese Raad te Tampere een versterkte agenda voor met betrekking tot Justitie en Binnenlandse Zaken waarbij er vooral veel aandacht werd geschonken aan migratie.
De Europese Unie wou de mediterrane partners betrekken bij zijn migratiebeleid via de integratie van onderwerpen inzake Justitie en Binnenlandse Zaken in het derde hoofdstuk van het Barcelona Proces. De keuze om deze onderwerpen te plaatsen in het sociaal-culturele luik van het Barcelona Proces werd veroorzaakt door de blokkage van het Euro-Mediterrane Charter voor Vrede en Stabiliteit op de Euro-Mediterrane Conferentie te Marseille in 2000. Men wou eenzelfde soort blokkage vermijden via dit derde luik omdat dit onderdeel een minder directe link heeft met betrekking tot veiligheidsonderwerpen. Een tweede reden voor het plaatsen van de onderwerpen inzake Justitie en Binnenlandse Zaken in het derde onderdeel van het Barcelona Proces kwam door de schaduw die het conflict in het Midden-Oosten opriep waardoor het moeilijk was om vooruitgang te boeken in het politieke en veiligheidsonderdeel van het Barcelona Proces. Via de verplaatsing van een aantal veiligheidsonderwerpen van de eerste naar de derde ‘basket’ zou de culturele dialoog helpen om meer samen te werken op het niveau van de civiele maatschappij (GILLESPIE, Juneman, pp. 22-24).
De eerste aanzet om een echt programma op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken op te starten kwam er als gevolg van een samenkomst van de Hoge Functionarissen binnen het Euro-Mediterraan Partnerschap die verantwoordelijk zijn voor Justitie en Binnenlandse Zaken.
Deze eerste meeting van Hoge Functionarissen betreffende Justitie en Binnenlandse Zaken te Montpellier besprak de mogelijkheid om Euro-Mediterraan programma op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken te ontwikkelen (Mediterranean Politics, p. 131). Uiteindelijk werd er op de Euro-Mediterrane Conferentie te Marseille in 2000 het voorstel om een regionaal Justitie en Binnenlandse Zaken programma op te stellen in het kader van het Barcelona Proces.
In de lente van 2001 kwam de eerste vergadering over Justitie en Binnenlandse Zaken van Hoge Functionarissen samen voor het opstellen van een regionaal programma inzake Justitie en Binnenlandse Zaken. Terrorisme werd op deze vergadering besproken maar door de aanslagen van 11 september werd de focus op terrorisme binnen dit programma nog groter (GILLESPIE, juneman, p. 27).
4.2.4. Besluit
Het Barcelona Proces heeft in de periode tussen de start van het Barcelona Proces en de aanslagen van 11 september 2001 niet veel vooruitgang gemaakt. Deze trage vooruitgang was voelbaar in de drie onderdelen van het Barcelona Proces.
Op het vlak van veiligheid maakte het multilaterale niveau binnen het Barcelona Proces in de periode voor de aanslagen van 11 september 2001 zeer weinig vooruitgang. Het Charter voor Vrede en Stabiliteit is één van de mislukkingen die dit zeer goed duidelijk maakt. Het zijn voornamelijk de bilaterale akkoorden die ervoor zorgden dat er enige vooruitgang werd gemaakt binnen dit eerste luik van het Barcelona Proces. Eén van de voorbeelden hiervan is de opname van de clausule met betrekking tot de rechten van de mens in de Associatie Akkoorden tussen de Europese Unie en elk mediterraan partnerland (HOLM, 2004, p. 13).
De oorzaken voor deze trage vooruitgang zijn de volgende: een soms laag enthousiasme van een aantal regeringen om mee te werken, het feit dat de Europese Unie het conditionaliteitsmechanisme niet toepast, een wantrouwen tussen de Europese Unie en de verschillende mediterrane partnerlanden, het bestaan van gelijkaardige mediterrane initiatieven van de NAVO en de VSA, de unanimiteitsregel bij het maken van beslissingen en het tekort aan gelijke definities over veiligheidsonderwerpen en mensenrechten (BIAD, 2002, pp. 29-30).
De comprehensieve strategie van het Barcelona Proces om veiligheid aan te pakken heeft veel tegenkantingen gehad als gevolg van het conflict in het Midden-Oosten. Om deze reden is het misschien beter om op het subregionale en bilaterale niveau veiligheidsonderwerpen te behandelen. In het deel over het constructivisme en veiligheid werden de verschillende veiligheidsvisies vermeld van de landen van de Maghreb en landen van de Mashrek. Deze verschillende visies vragen dus ook verschillende initiatieven in het politieke en veiligheidsonderdeel van het Barcelona Proces. Dit geld ook voor terrorisme waar er op het multilaterale niveau niet veel vooruitgang is geweest. Zo zou er op subregionaal vlak meer vooruitgang kunnen komen tussen de Europese Unie en de Maghreb omdat deze samenwerking minder afhankelijk zou zijn van het conflict in het Midden-Oosten. Het eerder genoemde initiatief van een 5+5 dialoog zou als voorbeeld kunnen dienen voor de creatie van een subregionale veiligheidsdialoog tussen de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden die tot de Maghreb behoren (HOLM, 2004, p. 14).
Het economische en financiële luik en dan voornamelijk het MEDA-programma heeft ook zijn verwachtingen niet ingelost. MEDA heeft zoals eerder vermeld slechts 26% van zijn beloofde engagementen uitbetaald. Ook in dit onderdeel wordt het conditionaliteitsmechanisme niet naar behoren toegepast. De hervorming van dit programma via MEDA II voor de periode 2000-2006 belooft betere resultaten.
Het sociaal-culturele onderdeel tenslotte heeft echt weinig vooruitgang gemaakt. De enige echt vooruitgang is de opname van onderwerpen inzake Justitie en Binnenlandse Zaken in dit onderdeel van het Barcelona Proces. De creatie van een echte samenwerking tussen de verschillende culturen uit het Middellandse zeegebied is in de periode tussen het ontstaan van het Barcelona Proces en de aanslagen van 11 september 2001 niet echt gelukt.
4.3. De aanpak van terrorisme na 11 september 2001
4.3.1. Inleiding
De terroristische aanslagen van 11 september 2001 op de Twin Towers in New York hebben ervoor gezorgd dat terrorisme op de eerste plaats van de veiligheidsagenda van de Europese Unie staat (SILVERMAN, p. 1). De reactie van de Europese Unie na deze aanslagen was zeer snel, in september en oktober 2001 waren er reeds 2 bijeenkomsten van de Europese Raad en daarbij ook nog eens verschillende bijeenkomsten van vele vakraden (NAERT & WOUTERS, 2001, p. 587). Het is terrorisme dat de hele Europese veiligheid structureert. Alle dreigingen, zoals drugs, georganiseerde misdaad of staatsverval, worden nu gelinkt aan terrorisme.
Deze verandering binnen de Europese Unie is er vooral gekomen omdat de aanslagen van 11 september ook aanslagen waren op de basiswaarden van de Europese Unie namelijk democratie en daaraan verbonden de mensheid en het universalisme (Holm, 2004, pp. 5-6).
De wijze waarop het terrorisme wordt aangepakt kadert in de manier waarop de EU veiligheid aanpakt. De EU ziet verschillende oorzaken in de recente golf van terroristische aanslagen die op basis van een fundamentalistisch islamitische ideologie worden gepleegd. Deze oorzaken bestaan uit culturele, sociale en politieke elementen, maar ook de vervreemding van jongeren en de gevolgen van de modernisering worden als oorzaak genoemd. De aandacht voor de grondoorzaken in de strijd tegen het terrorisme is dan ook een van de kenmerken van de maatregelen die de Europese Unie in de strijd tegen het terrorisme heeft uitgevaardigd (COOLSAET, 2005, p. 6 & Europese Veiligheidsstrategie, p. 3). Naast het militaire antwoord op terroristische aanslagen is het nog belangrijker om een strategie te ontwikkelen die kadert in het internationale recht en het aanpakken van de rootcauses van terrorisme want terrorisme is niet een louter militaire dreiging. Militaire middelen zijn dus helemaal niet genoeg. De strategie zou dus moeten bestaan uit een combinatie van inlichtingen, politieke, justitiële, militaire en ook andere middelen zoals sociaal-culturele (Europese Veiligheidsstrategie, 2003, p. 3; 7 & NIVA, 2001, p. 1).
De grondoorzaken van het terrorisme die veel aandacht krijgen van de Europese Unie worden ook aangekaart in het Arab Human Development Reports die de politieke en economische impasse in de Arabische landen als een belangrijke oorzaak zien van het islamitische terrorisme (COOLSAET, 2005, pp. 17-18).
De belangrijkste problemen die worden aangekaart in het Arab Human Development Report van 2003 zijn de economische integratie van vrouwen, een tekort aan democratie en een tekort aan goede scholing (IBRAHIM & SCHAFER, 2005, p. 5). Deze drie tekorten probeert het Barcelona Proces dan ook aan te pakken.
Eén van de belangrijkste gevolgen van de aanslagen van 11 september binnen het Barcelona Proces is dat de Zuidelijke partnerlanden zeer belangrijk zijn voor de veiligheid van de Europese Unie (MALMVIG, 2004, p. 2). De Europese Unie probeerde als gevolg van de aanslagen van 11 september 2001 nog meer de focus te leggen op de politieke dialoog en de economische relaties in het Barcelona Proces (BALFOUR, 2004, p. 5).
De volgende documenten van de Europese Unie die worden vermeld zijn allen ontstaan na de aanslagen van 11 september 2001 en hebben één gemeenschappelijk kenmerk. In alle documenten wordt het belang van de samenwerking tussen de Europese Unie en zijn buurlanden, waaronder de mediterrane partnerlanden, vermeld.
Het document van de Europese Unie met als titel ‘EU Strategic Partnership with the Mediterranean and the Middle East’ [40] van 2004 benadrukt voornamelijk het belang van de het Middellandse-Zeegebied voor de veiligheid van de Europese Unie en dat
“… Our geographical proximity is a longstanding reality underpinning our growing interdependence, our policies in future years must reflect these realities and seek to ensure that they continue to develop positively …” (EU Strategic Partnership with the Mediterranean and the Middle East, p. 2).
“The primary objective is to promote development through partnership of a common zone of peace, prosperity and progress. The goal is to enjoy close and cooperative relations” (EU Strategic Partnership with the Mediterranean and the Middle East, 7498/1/04)
In ‘A Strategy for the External Dimension of JHA: Global Freedom, Security and Justice’, een EU-document dat is opgesteld op de Raad Justitie en Binnenlandse zaken op 1 december 2005, is er ook een paragraaf gewijd aan het terrorisme die ook aandacht heeft voor de buurlanden van de Europese Unie. Hierin staat dat:
“recent terrorist atrocities in Bali, Madrid, London, and Amman underline the fact that it is no longer useful to distinguish between the security of citizens inside the European Union and those outside, and that terrorism is increasingly international in nature. International cooperation to fight terrorism is an element of the Union’s external relations. However the changing nature of the threat indicates that the Union should pursue all the objectives of its counter-terrorism strategy – from preventing radicalisation to improving our response to attacks – both inside and outside its borders. It is also essential to improve the exchange of information with al countries to identify terrorists, disrupt their activities and to bring them to justice. Working through international organisations and with third countries will be a cross-cutting feature of the EU's counter-terrorism strategy.” (Raad van de Europese Unie, 2005, pp. 1-2)
Welke gevolgen de aanslagen van 11 september precies gehad hebben op de drie luiken van het Barcelona Proces wordt in dit onderdeel besproken. De manier waarop de drie luiken van het Barcelona Proces geanalyseerd worden, komt sterk overeen met punt 4.2. van deze scriptie.
4.3.2. Het politieke en veiligheidsluik
In dit onderdeel bespreek ik eerst de multilaterale dimensie, de politieke dialoog, van het Barcelona Proces op basis van de Euro-Mediterrane conferenties die hebben plaatsgevonden na de aanslagen van 11 september 2001. Vervolgens worden de gevolgen van de gebeurtenissen van 11 september 2001 op de promotie van democratie, het respect voor de rechten van de mens en evolutie met betrekking tot de Partnership Building Measures besproken.
4.3.2.1. De politieke dialoog van het Barcelona Proces
De aanslagen van 11 september 2001 hebben geleid tot een oproep om samen te werken binnen het Barcelona Proces tegen het terrorisme via een versterkte politieke dialoog en de ontwikkeling van concrete maatregelen in de strijd tegen het terrorisme (CEBECI, pp. 211-212). Of deze oproep leidde tot een positieve evolutie met betrekking tot de politieke dialoog in de Euro-Mediterrane Conferentie zal duidelijk worden na de bespreking van deze conferenties.
De Euro-Mediterrane ad hoc Conferentie te Brussel op 5 en 6 november 2001 was de eerste na de aanslagen van 11 september 2001. Het duurde twee maanden vooraleer er een reactie, deze conferentie, kwam vanuit het Euro-Mediterrane Partnerschap op de aanslagen van 11 september 2001.
De invloed die de terroristische aanslagen hadden op het politieke en veiligheidsonderdeel van het Barcelona Proces op deze conferentie waren redelijk beperkt. Van de 30 paragrafen waren er slechts drie gewijd aan de gebeurtenissen van 11 september 2001.
Deze conferentie startte met de veroordeling door alle 27 ministers van Buitenlandse Zaken van de aanslagen in de VSA en alle andere vormen van terroristische aanslagen in de wereld, ook door de Syrische en Libanese ministers van Buitenlandse Zaken, die er na hun afwezigheid in Marseille opnieuw bij waren (SCHUMACHER, p. 229). De verklaring die de ministers op deze conferentie maakten met betrekking tot de terreuraanslagen van 11 september bestond uit de volgende woorden:
“…comme une attaque visant la communauté internationale tout entière, dirigée contre l’ensemble de ses membres, toutes religions et toutes cultures confondues…” (BACOT-DECRIAUD & PLANTIN, pp. 96-97).
Een andere belangrijke verklaring van de Euro-Mediterrane ministers van Buitenlandse Zaken benadrukte dat er geen oorzakelijk verband was tussen de Arabische wereld en het terrorisme (LIMAM, p. 167). Vervolgens werd de VN resolutie 1373 positief ontvangen, die voordien werd aangenomen op de VN Veiligheidsraad. Hieraan verbonden verklaarden de ministers van Buitenlandse Zaken dat ze zich voor de volle 100% zouden inzetten in de strijd tegen het terrorisme onder leiding van de VN en benadrukten ze het belang van de ratificering van de VN conventies (BACOT-DECRIAUD & PLANTIN, p. 97, DE VASCONCELOS, 2005, pp. 55-56 & SCHUMACHER, p. 229).
Naast deze verklaringen werden er geen grote beslissingen genomen in het kader van het politieke en veiligheidspartnerschap en specifiek in het kader van de strijd tegen het terrorisme. Behalve één noemenswaardige beslissing namelijk de oprichting de Ad Hoc Group on Terrorism. Deze groep bestaat uit Europese en Mediterrane experten op het vlak van terrorisme (DE VASCONCELOS, 2005a, pp. 55-56).
Er was ook een belangrijke verklaring in het kader van het vredesproces van het Midden-Oosten want voor de eerste maal was men het erover eens dat er via onderhandelingen een onafhankelijke democratische Palestijnse staat zou moeten ontstaan (SCHUMACHER, 2002, p. 229).
De vijfde Euro-Mediterrane conferentie te Valencia op 22 en 23 april 2002 startte in een periode waar het geweld tussen Israël en Palestina opnieuw grote hoogtes bereikte met als gevolg dat Syrië en Libanon weer uitblonken in hun afwezigheid. Dit had als gevolg dat de goedkeuring van het Charter voor Vrede en Stabiliteit opnieuw voor onbepaalde tijd werd uitgesteld.
Het spijtige van deze zaak is dat als gevolg van de aanslagen van 11 september en het oplaaiende geweld in het Midden-Oosten het charter dé kans is om een Euro-Mediterrane identiteit te creeëren (BACOT-DECRIAUD & PLANTIN, 2003, pp. 98-99 & SCHUMACHER, 2002, p. 230).
Ondanks dit negatieve punt waren de overige 25 ministers het wel eens over een Action Plan ter bevordering van een vredevolle en stabiele mediterrane regio. Het Action Plan wou het Barcelona Proces een nieuwe stimulans geven om de objectieven die waren voorgesteld in 1995 te kunnen bereiken. Maar deze stimulans bleek redelijk klein te zijn in het eerste hoofdstuk van het Barcelona Proces. Op het politieke en veiligheidsvlak werd het belang van een politieke dialoog waarin de EU en de mediterrane partnerlanden een gelijkwaardige positie zouden moeten hebben nog maar eens benadrukt. Ook de nood aan een Euro-Mediterrane veiligheidsbenadering waarmee elke partnerland van het Barcelona Proces akkoord kan gaan, werd benadrukt op de vijfde Euro-Mediterrane Conferentie (BIAD, 2002, p. 36 & SCHUMACHER, 2002, pp. 230-231).
Deze conferentie betekende dus dat er weinig vooruitgang werd gemaakt met betrekking tot de politieke dialoog van het Barcelona Proces. Er waren wel een aantal acties binnen het eerste onderdeel, maar deze waren zeer beperkt. Zo waren er algemene verklaringen over de strijd tegen het terrorisme. Eén van deze verklaringen was dat Israël en de Arabische partnerlanden het terrorisme op een andere manier definieerden en dat het Action plan met betrekking tot het internationale terrorisme zich volledig heeft gebaseerd op de VN-resoluties over het internationale terrorisme. Er werd ook opgeroepen om te werken naar een gelijke verstandhouding met betrekking tot begrippen inzake veiligheid en defensie (GILLESPIE, 2005, p. 29 & GIILESPIE, 2003, pp. 110-111)
In het kader van de strijd tegen terrorisme werd de aandacht vooral gevestigd op het multilaterale niveau via 15 aanbevelingen met betrekking tot het terrorisme die in het Valencia Actie Plan werden ingeschreven (LIMAM, 2003, p. 168). De gevolgen van de aanslagen van 11 september zijn dus wel duidelijk in het Action Plan van Valencia in 2002.
Omwille van de internationale coalitie van VN in de strijd tegen het terrorisme en de terroristische aanslagen te New York was het noodzakelijk dat er een serieuze dialoog zou ontstaan over het terrorisme binnen het Barcelona Proces. Als gevolg daarvan werd de rol van de Ad-Hoc Group on Terrorism binnen deze Euro-Mediterrane dialoog over terrorisme benadrukt (BIAD, 2002, p. 34).
Het bilaterale niveau in de strijd tegen het terrorisme werd achteruitgedrukt, maar er werd toch beslist dat de nog goed te keuren Associatie Akkoorden met Egypte, Algerije en Syrië, zouden worden aangevuld met een clausule over het antiterrorisme en met Libanon werd er gecorrespondeerd via brief over de strijd tegen het terrorisme. Deze clausule met betrekking tot het antiterrorisme zou ondersteund worden via de VN-resoluties en zou een samenwerking op het vlak van informatie met betrekking tot terroristische groepen en een uitwisseling van de methodes in de strijd tegen het terrorisme bevatten (DE VASCONCELOS, 2005a, pp. 55-56, LIMAM, 2003, p. 169 & SCHUMACHER, 2002 pp. 230-231).
In de andere Associatie Akkoorden met de mediterrane partnerlanden wordt de strijd tegen het terrorisme op een andere manier aangepakt. De samenwerking tussen de Europese Unie en Libanon met betrekking tot de strijd tegen het terrorisme wordt geregeld via een uitwisseling van brieven ({COM(2005) 72 final}, p. 4).
De Euro-Mediterrane ad hoc Conferentie te Kreta werd georganiseerd als gevolg van de terroristische aanslagen op 16 mei 2003 te Marokko. Op deze conferentie beslisten de Euro-Mediterrane ministers van Buitenlandse Zaken dat de Hoge Functionarissen die verantwoordelijk zijn voor de politieke dialoog, het onderwerp ‘terrorisme’ regelmatig zouden moeten betrekken in diezelfde politieke dialoog. Daarnaast werd het probleem erkend dat alle partnerlanden een andere definitie van terrorisme hebben.
Deze verklaring werd gevolgd door de verklaring dat het bezitten van deze verschillende definities de partnerlanden niet mag tegenhouden om samen te werken in een aantal gebieden zodat er binnen het Barcelona Proces een regionaal antwoord op terrorisme zou ontstaan (BALFOUR, 2004, p. 18 & DE VASCONCELOS, 2005a, p. 55).
De zesde Euro-Mediterrane Conferentie vond plaats te Napels op 2 en 3 december 2003. Op deze conferentie werd de solidariteit tussen de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden nog eens benadrukt en verklaarden de EU en alle mediterrane partnerlanden dat ze zich zouden engageren in de strijd tegen het terrorisme in al zijn vormen en manifestaties. Daarnaast werd er ook een beslissing genomen die leidde tot de oprichting van het Euro-Mediterranean Parliamentary Assembly[41] (DE VASCONCELOS, 2005a, pp. 55-56 & SCALAMBRIERI, 2004, p. 10).
De zevende Euro-Mediterrane Conferentie te Luxemburg op 30 en 31 mei 2005 was al een voorbereiding op de evaluatie en de viering van het 10-jarige bestaan van het Barcelona Proces (Euromed Synopsis nr. 90, p. 1). Naast deze voorbereiding werden er geen echte concrete beslissingen gemaakt.
De Euro-Mediterrane ministers van Buitenlandse Zaken verklaarden alleen hoe belangrijk de vorming van een politieke dialoog is voor de veiligheid van de mediterrane regio en voor de vooruitgang in het vredesproces van het Midden-Oosten (Euromed Synopsis nr. 90, pp. 5-6).
De achtste Euro-Mediterrane Conferentie te Barcelona op 27 en 28 november 2005 vierde de tiende verjaardag van het Barcelona Proces. Naast de viering van deze verjaardag waren de Euro-Mediterrane ministers van Buitenlandse Zaken het eens over de ‘Euro-Mediterranean Code of Conduct on Countering Terrorism’ [42].
De bestaande multilaterale en bilaterale initiatieven in de strijd tegen het terrorisme worden in dit document herhaald, maar daarnaast betekende dit document ook een veroordeling van alle soorten terrorisme en geeft het een kader voor de mediterrane partnerlanden in de strijd tegen het terrorisme (REINARES, 2006, p. 1). De ‘Euro-Mediterranean Code of Conduct on Countering Terrorism’ is sinds het ontstaan van het Barcelona Proces één van de belangrijkste instrumenten voor een betere samenwerking tussen de twee oevers van de Middellandse Zee in de strijd tegen het terrorisme.
Via dit document wordt er een kader opgesteld voor de strijd tegen het terrorisme binnen het Barcelona proces dat naast de grondoorzaken van het terrorisme ook aandacht heeft voor de internationale conventies over terrorisme, de ontwikkeling van overeenkomsten, training inzake antiterrorisme, maatregelen om zich te beschermen tegen terrorisme en de uitwisseling van informatie (ECHEVERRIA, p. 232 & REINARES, 2006, p. 4).
In dit document wordt de rol van de VN-resoluties en akkoorden nog eens benadrukt net als de bilaterale procedures voor samenwerking en de standaarden van de Internationale Financiële Actie Groep.
Ook de Europese politionele en justitiële actie is een onderdeel van de ‘Euro-Mediterranean Code of Conduct on Countering Terrorisme’ in die mate dat de mediterrane partnerlanden kunnen betrokken worden bij bepaalde acties die in het teken staan van de strijd tegen het terrorisme (REINARES, 2006, pp. 4-5).
Het enige wat weer ontbreekt, is een gemeenschappelijke definitie van terrorisme waar alle partners van het Barcelona Proces achter staan. Er is wel een gelijke perceptie merkbaar bij de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden via dit document want in het document staat dat (REINARES, 2006, pp. 4-5):
“Today, we reiterate our total condemnation of terrorism in al its forms and manifestations and our determination to eradicate is and to combat its sponsors”
(Euro-Mediterranean Code of Conduct on Countering Terrorism, 2005, p. 1)
Naast de goedkeuring van de ‘Euro-Mediterranean Code of Conduct on Countering Terrorism’ werd er een werkprogramma ontwikkeld voor de periode 2005-2010 om de objectieven die op de tiende verjaardag van het Barcelona Proces werden voorgesteld op de Euro-Mediterrane Conferentie te Barcelona in de praktijk te realiseren (Five Year Work Program, p. 1). Dit werkprogramma stelde ook voor dat de ‘Euro-Mediterranean Code of Conduct on Countering Terrorism’ liefst tegen het einde van 2007 door de Europese Unie en alle mediterrane partnerlanden zou worden geïmplementeerd. Er werd ook een initiatief voorgesteld om een regionaal counterterrorisme centrum in Algiers op te richten (A Work Program, pp. 13-14).
Via de analyse van de vooruitgang die er werd gemaakt op de Euro-Mediterrane conferenties met betrekking tot de politieke dialoog in de strijd tegen het terrorisme na de aanslagen van 11 september 2001 is het duidelijk dat één van de belangrijkste oorzaken voor deze trage vooruitgang het ontbreken van een Euro-Mediterrane definitie is. Dat er geen algemene definitie is in dit partnerschap is geen verrassing als men weet dat ook de VN er sinds haar ontstaan niet is in geslaagd om één algemeen aanvaarde definitie van terrorisme te vormen (DE VASCONCELOS, 2005a, p. 26).
De Europese Unie maakt een onderscheid tussen transnationaal en nationaal terrorisme want in een mediterrane regio waar er Palestijnse zelfmoordaanslagen gebeuren in Israël kan men alle soorten terrorisme niet als hetzelfde zien zoals de VSA dit doet (ALIBONI, 2004, p. 45). De belangrijkste reden waarom de EU dit onderscheid maakt is dat het nationale terrorisme een politieke oplossing nodig heeft zoals bij het conflict in het Midden-Oosten, terwijl er bij het transnationale terrorisme veel meer nodig is dan dat (ALIBONI, 2004, p. 46).
Maar het is sowieso moeilijk om een onderscheid te maken tussen terrorisme en het politieke geweld als een vorm van politieke liberalisering [43] als gevolg van de relativiteit van de term ‘terrorisme’. Dit onderscheid is in de mediterrane regio extra gevoelig als gevolg van het Palestijns-Israëlische conflict (CEBECI, 2004, pp. 200-201).
Het vinden van een consensus over een definitie voor terrorisme binnen het Barcelona Proces is dus extreem moeilijk door de grote tegenstelling tussen de Arabische landen en Israël. Dit wordt duidelijker via de weergave van wat bijvoorbeeld Syrië en Israël verwachten van wat er in een dergelijke definitie zou moeten staan (BICCHI, 2004, p. 13). Zo wil Syrië dat er in definitie het volgende wordt vermeld:
“without prejudice to the legitimate right of people to resist foreign occupation” (BICCHI, 2004, p. 13).
Terwijl Israël het volgende wou vermelden in de definitie van terrorisme:
“the partners urge the Syrian government to desist from providing support and shelt to an array of terrorist groups operating within its national territory in accordance with its national law” (BICCHI, 2004, p. 13).
Als de EU en de mediterrane partnerlanden er in zouden slagen om een definitie te creëren die zich concentreert op de burgers die het slachtoffer worden van terroristische acties, ook als gevolg van vormen van staatsterrorisme, zou dit al een grote stap voorwaarts zijn. Zowel de Europese Unie als de mediterrane partnerlanden zouden hiermee geholpen zijn en het zou een verrijking betekenen voor het Barcelona Proces zelf (DE VASCONCELOS, 2005a, p. 26 ).
Doordat de creatie van een Euro-Mediterrane definitie voor het terrorisme momenteel nog een droom is, worden de VN tot en met de dag van vandaag als het belangrijkste kader beschouwd in de strijd tegen het terrorisme binnen het Barcelona Proces (GILLESPIE, 2005, pp. 28-29). In het Barcelona Proces wordt er voornamelijk de nadruk gelegd op de internationale instrumenten die werden opgericht in de strijd tegen het terrorisme.
“… by ratifying and applying the international instruments they have signed, by acceding to such instruments and by taking any other appropriate measures…” (DE VASCONCELOS, 2005a, p. 54).
Één van de belangrijkste doelstellingen binnen het Euro-Mediterraan Partnerschap is dus dat deze resoluties en conventies van de VN door alle mediterrane partnerlanden moeten worden geïmplementeerd (DE VRIES, 2005, p. 2). Zo heeft Libanon 10 van de 12 VN Resoluties met betrekking tot de strijd tegen het terrorisme ondertekend ({COM(2005) 72 final}, p. 11).
De VN resoluties waarop het Barcelona Proces zich baseerde na de aanslagen van 11 september zijn de volgende. Resolutie 1368 waarin de VN Veiligheidsraad de aanslagen van 11 september bestempelt als een gevaar voor de internationale veiligheid en vrede en waarin de VN Veiligheidsraad ook alle andere personen, groepen of landen die terroristen helpen of steunen veroordeelt (ZOPEL, 2003, p. 10).
Naast de veroordeling van de aanslagen van 11 september en het terrorisme in het algemeen verklaart de VN in deze resolutie dat de internationale gemeenschap er alles zal aan doen om het terrorisme te bestrijden. De vraag van de VN aan de internationale gemeenschap om alle mogelijke stappen te nemen in de strijd tegen het terrorisme is een bevestiging van de VN-resolutie 1296 van 1999 (ZOPEL, 2003, p. 10).
Het terrorisme en het conflict in het Midden-Oosten worden meestal in één adem vernoemd. Zo zei een communiqué na de aanslagen van 11 september het volgende:
“The EU was already deeply involved in the search for peace and stability in the Middle East long before the attacks of September 11th 2001, but those events have undoubtly thrown into even sharper focus the urgent need to tackle regional problems that can give rise to terrorism. The EU plays a crucial role in preserving the Palestinian Authority as a negotiating partner, by providing substantial financial assistance.” (CEBECI, 2004, pp. 210-211).
Ook de Europese Raad op 21 september, die volgde op de aanslagen van 11 september, noemde in de strijd tegen het terrorisme het conflict in het Midden-Oosten als één van de belangrijkste oorzaken van het terrorisme (BISCOP, 2001, p. 537).
Deze invloed van het conflict in het Midden-Oosten is voornamelijk merkbaar op het formele niveau tijdens de ministeriële conferenties, denk maar aan de mislukking van Het Euro-Mediterraan charter voor Vrede en Stabiliteit op de Euro-Mediterrane Conferentie te Marseille in 2000 (IBRAHIM & SCHAFER, 2005, p. 7). Ook de ‘Common Strategy on the Mediterranean Region’ van 2000 dat als doel had het Barcelona Proces te versterken, viel in het water als gevolg van de nieuwe Intifada in september 2000. Het duurde tot en met het Valencia Actie Plan van 2002 vooraleer er echt nieuwe pogingen waren om het Barcelona Proces te versterken (BALFOUR, 2004, p. 7).
Dit wil wel niet zeggen dat de informele meetings tussen Hoge Functionarissen van het Barcelona Proces daarom evenveel problemen hebben. Via de informele meetings van de Hoge Functionarissen, die zich buigen over politieke vragen, hebben deze Hoge Functionarissen een soort van continuïteit gecreërd binnen het eerste luik van het Barcelona Proces.
Ondanks deze creatie van een vorm van continuïteit blijft de schaduw van het conflict in het Midden-Oosten er voor zorgen dat er geen regionale politieke economische integratie mogelijk is als gevolg van een groot wantrouwen tussen de mediterrane partners.
Zo heeft de Europese Unie geprobeerd om een hechtere samenwerking te creëren tussen de Europese Unie zelf, de UMA en de Arabische Liga. Deze pogingen zijn echter niet echt geslaagd omwille van de lage politieke coherentie binnen de UMA en de Arabische Liga (IBRAHIM & SCHAFER, 2005, pp. 6-7 & SPENCER, 2001, p. 23).
De mediterrane partnerlanden hebben er wel zelf belang bij om zich te integreren in een subregionale unie. Deze integratie zou hen een sterkere stem kunnen geven en zou ervoor kunnen zorgen dat ze meer invloed zouden hebben in het Barcelona Proces en dat ze een evenwaardigere positie kunnen hebben ten opzicht van de Europese Unie (LE MORZELLEC, 2003, p. 78).
De integratie van de zuidelijk mediterrane partnerlanden is echter niet zo makkelijk als iedereen denkt. Als men Israël buiten beschouwing laat zijn het wel allemaal Arabische landen, maar dit betekent niet dat ze één monolithische Arabische natie vormen[44]. De verschillen die er bestaan tussen de Europese volkeren vindt men ook terug bij de Arabische volkeren van de Mediterrane partnerlanden (KHAIR EIEDAT, 2004, p. 31).
Een ander probleem voor de integratie van de Arabische landen is dat de Arabische staten tussen twee vuren liggen als gevolg van het arabisme en de principes van de Westfaalse staat. De normen die beide staatsvormen vertegenwoordigen zijn zo contradictorisch dat een regionale orde moeilijk te handhaven is (BARNETT, 1996, p. 600). De Arabische staten hebben het dus moeilijk want langs de ene kant promoten ze de Arabische en islamitische politieke gemeenschap, maar langs de andere kant willen ze ook dat hun bevolking de belangen van hun staat verdedigt en zich identificeert met de staat (BARNETT, 1996, p. 601).
Sinds Malta en Cyprus in 2004 lidstaten zijn geworden van de Europese Unie is het Barcelona Proces een partnerschap geworden tussen de Arabische landen van Noord-Afrika en het Midden-Oosten en Israël. Hierdoor wordt de invloed van het conflict van het Midden-Oosten nog sterker (SPENCER, 2001, p. 23).
Eerder werd het voorstel vermeld om de politieke dialoog van het Barcelona Proces onder te verdelen in twee subregionale dialogen omdat de landen van Maghreb en van de Mashrek een andere veiligheidsvisie hebben. Sinds aanslagen op 11 september 2001 te NY en op 9 maart 2004 te Madrid wordt dit in vraag gesteld. Als de Europese Unie deze dialoog zou willen opsplitsen en op deze manier een hechtere relatie zou willen creëren met de landen van de Maghreb dan zal de Europese Unie alleszins meer moeten aanbieden op het financiële vlak (HOLM, 2004, p. 15).
De aanslagen van 11 september 2001 hadden ook minder positieve effecten op de veiligheidsvisie van het Barcelona Proces. Deze visie staat centraal in de politieke dialoog om een stabiele Euro-Mediterrane regio te creëren via een comprehensieve aanpak van veiligheid. Deze creatie van een stabiele regio werd als gevolg van de aanslagen van 11 september 2001 op de lange baan geschoven met als gevolg dat korte termijn oplossingen worden bevoordeeld ten nadele van de comprehensieve lange termijnvisie. Hieruit volgt dat de directe bedreigingen via bilaterale samenwerking meer op de voorgrond treden.
Als de Europese Unie de lange termijn objectieven met betrekking tot de uitdagingen voor de veiligheid wil realiseren, zullen de lidstaten van de Europese Unie hun pragmatische korte termijnvisie op veiligheid moeten laten varen en meer politieke input steken in het Barcelona Proces (SCHMID, 2005, pp. 1-2).
4.3.2.2. De promotie van democratie en de rechten van de mens
In het onderdeel over de promotie van democratie en de rechten van de mens is de rol van het politieke islamisme reeds besproken.
Zowel de Europese Unie als de mediterrane politieke Islamieten staan nog altijd beiden weigerachtig ten opzichte van een vorm van toenadering in het kader van de promotie van democratie omdat ze er van overtuigd zijn dat de anderen geheime bijbedoelingen hebben (COOLSAET, 2005, p. 20).
Maar als gevolg van de aanslagen op 11 september 2001 zijn de regimes van de verschillende mediterrane partnerlanden er in geslaagd de Europese Unie te overtuigen dat politieke liberalisering er voor kan zorgen dat de politieke islamieten aan de macht komen. De strijd tegen het terrorisme heeft deze regimes ook de kans gegeven om de politieke oppositie volledig de mond te snoeren. De Europese Unie heeft dus eerder een status quo gesteund in plaats van democratisering, wetende dat een tekort aan democratie een grondoorzaak is van het terrorisme (BALFOUR, 2004, p. 21).
Het is dus noodzakelijk dat de Europese Unie toenadering zoekt tot de politieke islamitische groeperingen als de Europese Unie zijn project van democratisering wil verder zetten. Gelukkig is er, deels als gevolg van de aanslagen van 11 september 2001, een verandering merkbaar in de manier waarop de Europese Unie de politieke islamitische groeperingen bekijkt.
De Europese Unie kan niet negeren dat deze partijen ook betrokken moeten worden bij de democratisering van de mediterrane partnerlanden (DE VASCONCELOS, 2005a, p. 19). Het is namelijk goed mogelijk dat als er democratische verkiezingen georganiseerd worden in de mediterrane partnerlanden, dat er veel kans is dat de politiek islamitische partijen deze verkiezingen zullen winnen. Om deze reden moet de Europese Unie zijn best doen om het beleid van deze politiek islamitische partijen beter te leren kennen. Deze politiek islamitische partijen hebben namelijk ook aandacht voor gerechtigheid en solidariteit in hun politieke programma’s en staan ook open voor een open en competitieve economische markt met private bedrijven. Deze partijen maken dus een kans om de hervormingen die de Europese Unie vraagt te verwezenlijken.
Het enige probleem dat de Europese Unie kan hebben met het beleid van de politiek islamitische groeperingen is dat, met betrekking tot de promotie van democratie, de programma’s van de politieke islamitische groeperingen in de verschillende Arabische landen democratie niet zien als de enige mogelijkheid voor de oprichting van een Islamitische staat (NIENHAUS, 2003, pp. 70-71) [45].
Er zijn dus pogingen van de Europese Unie om gesprekken aan te gaan met de politiek islamitische groeperingen in de mediterrane partnerlanden als deze het idee van de democratie aanvaarden en het gebruik van geweld afschrijven (IBRAHIM & SCHAFER, 2005, pp. 6-7).
Er is wel één belangrijk obstakel om de politieke islamitische groepen te engageren in het Barcelona Proces. De bilaterale Associatie Akkoorden hebben de goedkeuring nodig van de regeringen van de mediterrane partnerlanden zelf (EMERSON & JONES, 2005, p. iv). Deze regeringen kunnen het engagement van deze politieke islamitische groepen zien als een ondermijning van hun macht. Om deze reden moet de Europese Unie ook aandacht hebben voor andere manieren om deze groeperingen een stem te geven in het Barcelona Proces.
Zoals bijvoorbeeld het geven van steun aan acties van NGO’s of het geven van technische hulp om deze groepen te steunen bij de opbouw van een civiele maatschappij of democratie (EMERSON & JONES, 2005, p. iv).
Een ander probleem met betrekking tot de promotie van democratie en de rechten van de mens is dat de Europese Unie de politieke liberalisering binnen het Barcelona Proces wil promoten, maar deze liberalisering in de strijd tegen het terrorisme neigt te vergeten.
Een van de grondslagen van het partnerschap is dat democratisering en veiligheid niet los van elkaar gezien mogen worden, maar veiligheid wordt sinds de aanslagen van 11 september 2001 door de EU als een prioriteit gezien ten nadele van de democratisering [46] (MALMVIG, 2004, p. 6-7 & VOLPI, 2004 p. 155).
Momenteel promoot de Europese Unie zowel democratisering als strengere controles in de strijd tegen het terrorisme in de mediterrane partnerlanden. Hierdoor kunnen de regimes van de mediterrane partnerlanden in het teken van de strijd tegen terrorisme oppositiegroepen de mond snoeren door hen als terroristen te bestempelen of de politieke en civiele vrijheden van hun bevolking te beperken in de strijd tegen het terrorisme (VOLPI, 2004, pp. 155-157).
Dit is spijtig genoeg ook gebeurd in een aantal mediterrane partnerlanden met als gevolg dat er in verschillende mediterrane landen onder het mom van de strijd tegen het terrorisme verschillende wetten zijn aangenomen die een schending betekenen voor de rechten van de mens, het recht op vrije meningsuiting,… (DE VASCONCELOS, 2005a, p. 54).
Daarnaast gebruiken de mediterrane partnerlanden, zelfs de landen in de Maghreb, het conflict in het Midden-Oosten als een excuus voor de trage vooruitgang op het vlak van democratisering (IBRAHIM & SCHAFER, 2005, p. 7).
Het principe van conditionaliteit om democratie en het respect voor de rechten van de mens te promoten werd op de Euro-Mediterrane Conferentie te Napels als volgt benadrukt:
“in exchange for tangible political and economic reforms, gradual integration into the expanded European Internal market and the possibility of ultimately reaching the EU’s four fundamental freedoms” (SCALAMBRIERI, 2004, p. 10).
Ondanks de aandacht die het conditionaliteitsmechanisme kreeg in de eindconclusies van de Euro-Mediterrane Conferentie te Napels kent de taak van de Europese Unie als exporteur van democratie, de rechten van de mens en de normen in het algemeen, binnen het Barcelona Proces spijtig genoeg niet zoveel succes. Het feit dat de politieke conditionaliteit binnen het Barcelona Proces “the dog that didn’t bark” wordt genoemd zou al genoeg moeten zeggen (BALFOUR, 2004, p. 21).
Dat de Europese Unie nog steeds veel aandacht moet schenken aan de promotie van democratie en het respect voor de rechten van de mens binnen het Barcelona Proces wordt nog eens bewezen via het ‘UNDP report on Arab Human Development’ van 2003. Dit rapport stelt dat de politieke en economische ontwikkeling van de Arabische landen sterk afhankelijk is van de evolutie op het vlak van democratie, good governance en het respect voor de rechten van de mens.
Het ‘freedom deficit’ is in de meeste Arabische landen enorm, er is weinig politieke participatie en de representatieve democratie die bestaat in een aantal Arabische landen, is niet altijd zo zuiver op de graad (SCALAMBRIERI, 2004, pp. 20-21).
De resultaten van het Barcelona Proces met betrekkingen tot de promotie van democratie zijn, in vergelijking met de verwachtingen die bij de start van het Barcelona Proces werden geuit, teleurstellend. In een aantel partnerlanden worden bepaalde populaire politieke groepen nog steeds volledig genegeerd (DE VASCONCELOS, 2005a, p. 13).
De onderstaande tabel ondersteunt deze stelling voor de periode van 1996-2002. Zo is de ‘Voice and Accountability’ in de mediterrane Arabische partnerlanden in deze periode slechts met 5,66% gestegen. In Israel is deze ‘Voice and Accountability’ zelfs gedaald.
Eén van de redenen waarom de Europese Unie faalt in zijn rol als normenexporteur in het Middellandse-Zeegebied is omdat de Barcelona Verklaring geen juridisch bindend document is en dat de implementatie van het acquis van de Barcelona Verklaring dus vrijwillig moet gebeuren door de mediterrane partnerlanden[47]. De instrumenten die het Barcelona Proces wel heeft om de techniek van conditionaliteit toe te passen zijn niet voldoende om er voor te zorgen dat de mediterrane partnerlanden de normen van de Europese Unie overnemen (PANEBIANCO & ROSSI, 2004, pp. 11-12).
Het tweede probleem is dat de EU-instituties elk hun eigen mening hebben over hoe die rol van normenexporteur door de Europese Unie moet worden uitgevoerd.
De Europese Commissie is een voorstander van de bottum-up aanpak en hoopt via maatschappelijke groepen een verandering teweeg te brengen op het democratische vlak. Voorbeelden van programma’s waarbij de Commissie beroep doet op maatschappelijke groepen zijn EuroMeSCo, EuroMed Heritage, EuroMed Youth, …
Het Europese Parlement is de waakhond die elk jaar een rapport opstelt over het respect voor de mensenrechten in de wereld. De Raad van de EU tenslotte is de pragmatische actor van de EU. De Raad heeft wel officiële verklaringen met betrekking tot het belang dat de mediterrane partnerlanden de mensenrechten respecteren en hun best doen om te democratiseren, maar in de praktijk sanctioneert de Raad de partnerlanden niet als deze de normen die de basis zijn van het Barcelona Proces niet respecteren. Deze keuze voor het niet sanctioneren komt door de vrees dat als er sancties zouden komen, de regimes zouden destabiliseren. De Raad geeft dus de voorkeur aan de stabiliteit in plaats van aan de democratisering (PANEBIANCO & ROSSI, 2004, pp. 11-12).
Een van de voorstellen op de tiende verjaardag van het Barcelona Proces te Barcelona op 27 en 28 november 2005, is de oprichting van een ‘Democracy Facility’. Dit is een soort beloningssysteem voor de partnerlanden die zich inzetten voor politieke hervormingen en zich houden aan de politieke principes die zijn ingeschreven in het acquis van de Barcelona Verklaring (A Work Program, pp. 13-14). Hopelijk kan deze vorm van positieve conditionaliteit een verandering teweegbrengen in het hele conditionaliteitsmechanisme van het Barcelona Proces.
4.3.2.3. De Partnership Building Measures
Het vorige onderdeel bewijst dat de toepassing van conditionaliteit in het Barcelona Proces een beetje mank loopt en om deze reden concentreert de Europese Unie zich op interactie en het opbouwen van vertrouwen via de creatie van Partnership Building Measures tussen de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden met betrekking tot het politieke en veiligheidsluik van het Euro-Mediterrane Partnerschap (EMERSON & JONES, 2005, p. iv). Daarnaast is het ook noodzakelijk dat de Euro-Mediterrane ministers van Buitenlandse Zaken veel energie steken in het creëren van een gemeenschappelijke Euro-Mediterrane taal wat betreft politieke en veiligheidsonderwerpen (DE VASCONCELOS, 2003, p. 49).
Het Action Plan dat op de Euro-Mediterrane Conferentie te Valencia werd opgestart, benadrukte de nood aan Partnership Building Measures die ervoor zorgen dat de taal over defensie en veiligheid die de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden hebben meer naar elkaar zou toegroeien. Zo zou een Euro-Mediterrane Conferentie over terrorisme helpen om een gemeenschappelijke definitie van terrorisme en gepaste maatregelen in de strijd tegen het terrorisme te ontwikkelen (BIAD, 2002, p. 36).
Als de Europese Unie meer aandacht zou hebben voor de manier waarop de mediterrane partners iets als onveilig beschouwen zou dit het vertrouwen van de mediterrane partners in de Europese Unie alleen maar ten goede komen. Dit wil niet zeggen dat dit van een leien dakje zal gaan omdat de civiele maatschappij en de regering van de mediterrane partnerlanden een andere perceptie hebben van wat onveilig is (SPENCER, 2001, p. 24).
Om het wantrouwen van de mediterrane partnerlanden ten opzichte van het Europese Veiligheids- en Defensie Beleid (EDVB) te verminderen, probeert de Europese Unie sinds 2002 meer transparantie en informatie te creëren over het EDVB door het EDVB te betrekken in de politieke dialoog van het Barcelona Proces.
Op deze manier zouden de mediterrane partnerlanden op de hoogte blijven van de recente evoluties binnen het Europese Veiligheids- en Defensie Beleid en dan voornamelijk met betrekking tot de Rapid Reaction Force (BALFOUR, 2004, pp. 14-15 & GIILESPIE, 2003, pp. 110-111).
De aanslagen van 11 september 2001 hebben ook heeft een positief effect gehad op de samenwerking op vlak van binnenlandse veiligheid en politiële samenwerking tussen de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden (ATTINÀ, 2004, p. 10). In verband met de strijd tegen terrorisme wordt er de nadruk op gelegd dat de judiciële en politiële samenwerking met betrekking tot de strijd tegen terrorisme geïmplementeerd moet worden via de Justitie en Veiligheid - subcomités die bestaan in de Associatie akkoorden van het Euro-Mediterraan Partnerschap (EU Strategic Partnership with the Mediterranean and the Middle East, p. 11).
4.3.2.4. Migratie en veiligheid
Zoals men kan merken heb ik migratie niet betrokken in de analyse over het politieke en veiligheidsluik van het Barcelona Proces. Dit onderdeel heeft als bedoeling uit te leggen waarom migratie niet wordt vernoemd in het politieke en veiligheidsluik van het Barcelona Proces.
Immigratie is sinds de aanslagen van 11 september in New York en 11 maart in Madrid meer en meer een onderdeel geworden van het veiligheidsbeleid in de Europese Unie. Ondanks pogingen van de Europese Commissie om migratie niet als een puur veiligheidsonderwerp te zien, wordt migratie in bijna alle lidstaten van de Europese Unie beschouwd als een risico voor de veiligheid (DE VASCONCELOS, 2005a, p. 16).
Een van de redenen waarom immigratie wordt beschouwd als een veiligheidsonderwerp is dat immigranten de conflicten van hun land van origine kunnen meebrengen naar de landen waar ze asiel zoeken. Deze redenering zorgt ervoor dat men de nadruk legt op extreem-rechtse gedachten in de Europese Unie (ARAGALL & AUBARELL, 2005, pp. 11-13 & CRELINSTEN, 1998, p. 407).
Eigenlijk is het niet correct om migratie te zien als een gevaar voor de veiligheid van de Europese Unie want eigenlijk is migratie een probleem voor de binnenlandse politiek van de lidstaten van de Europese Unie. Wat nog belangrijker is, is dat migratie volledig los staat van veiligheid binnen de comprehensieve aanpak van veiligheid (BISCOP, 2001, p. 537 & DE VASCONCELOS, 2003, p. 51). Na onderzoek is het ook al bewezen dat immigratie en terrorisme een volledig ander beleid nodig hebben[48]. Met betrekking tot immigranten is het vooral belangrijk dat de Europese lidstaten een goed beleid voeren om deze immigranten te integreren.
Spijtig genoeg blijft de concentratie van de lidstaten van de Europese Unie gericht op het controleren en beperken van de immigratie zelf (ALIBONI, 2004, p. 45).
De reden waarom migratie een onderdeel is geworden van het veiligheidsbeleid van de Europese Unie is de spill-over die is ontstaan vanaf de jaren 80.
Als gevolg van deze spill-over is migratie als een bedreiging voor de interne markt geëvolueerd naar migratie als een bedreiging voor de interne veiligheid van de Europese Unie [49]. Deze spill-over is ontstaan in het kader van de immigrant die gezien wordt als een bedreiging voor de nationale identiteit en welvaart (HUYSMANS, 2000, p. 751). Migratie zien als een bedreiging van de culturele identiteit van een land wordt dan ook fel misbruikt door extreemrechtse partijen, net als de link tussen nationale welvaart en migratie. Het feit dat migranten de nationale welvaart hypothekeren is een van de favoriete onderwerpen van vele extreem rechtse partijen (VAN DIJCK, 2005, p. 16).
Het bekendste voorbeeld van hoe immigratie een uitdaging is geworden voor de veiligheid is de Schengen Overeenkomst van 1985. Deze overeenkomst legde als eerste een link tussen immigratie en terrorisme (HUYSMANS, 2000, p. 756). Naast de Schengen Overeenkomst zijn ook het ontstaan van de derde pijler inzake Justitie en Binnenlandse Zaken in het Verdrag van Maastricht en het Verdrag van Amsterdam, waarin het acquis van Schengen werd geïntegreerd, een bewijs dat migratie door de EU sinds de jaren ‘80 als een veiligheidsonderwerp wordt benaderd.
Via deze maatregelen binnen de Europese Unie is het probleem van migratie geëvolueerd van een bedreiging voor de interne markt van de Europese Unie naar een probleem voor de interne veiligheid van de Europese Unie (HUYSMANS, 2000, p. 760). Het contradictorische van dit alles is dat de Europese Unie binnen de 50 jaar waarschijnlijk 136 miljoen extra werkkrachten zal nodig hebben en dus afhankelijk zullen worden van de migranten afkomstig uit van de mediterrane regio (JOFFE, 2001, p. 55).
Deze “verveiliging van migratie” [50] (HUYSMANS, 2000, p. 751) strookt ook niet met de mensenrechtenvisie op migratie die instrumenten die in het teken van mensenrechten staan, voorstelt om migratie aan te pakken (HUYSMANS, 2000, p. 757).
Deze rechtse benadering van migratie in de lidstaten van de Europese Unie heeft ook een negatief effect op het Barcelona Proces omdat dit het geloof versterkt binnen de mediterrane partnerlanden dat de EU toegeeft aan Huntington’s ‘Clash of Civilizations’(DE VASCONCELOS, 2005, p. 16). Deze veiligheidsvisie van de Europese Unie met betrekking tot migratie wekt bij de mediterrane partnerlanden nog meer wantrouwen op ten opzichte van de Europese Unie. De reden hiervoor is dat de mediterrane partnerlanden via de visie op migratie van de Europese Unie een bewijs hebben dat de Europese Unie de controle in eigen handen wil houden en dat er geen sprake is van samenwerking of het feit dat ze evenwaardige partners zijn in het Barcelona Proces (SPENCER, 2001, pp. 23-24).
Er is gelukkig een trend merkbaar in de documenten van de EU over het Barcelona Proces dat de EU beter zou stoppen met het bekijken van migratie vanuit het veiligheidsperspectief (DE VASCONCELOS, 2005b, p. 68).
Ook in het document van de Europese Unie over de externe dimensie van Justitie en Binnenlandse Zaken wordt migratie niet genoemd als een mogelijke oorzaak voor terrorisme.
De aanpak die dit document aanmoedigt is een betere aanpak van migratiestromen om het menselijk leed te voorkomen en aandacht te hebben voor de mensenrechten (Raad van de Europese Unie, 2005, p. 3).
4.3.3. Het economische en financiële luik
De Europese Unie is ook na de aanslagen van 11 september 2001 nog steeds een belangrijke partner van de mediterrane landen. De onderstaande tabellen bewijzen dit door een vergelijking te maken van het jaar 1995 en het jaar 2003 wat betreft de importen van de mediterrane partnerlanden uit de Europese Unie en de exporten van de mediterrane partnerlanden naar de Europese Unie.
Een belangrijke evolutie tijdens de Conferentie van Valencia was dat de nadruk vooral werd gelegd op het tweede en het derde hoofdstuk van de Barcelona Verklaring. Een van de redenen waarom het tweede luik meer aandacht kreeg, was dat dit luik meer werkt op basis van de bilaterale Associatie Akkoorden. Hierdoor is er geen consensus nodig om een verandering door te voeren in het economische luik van het Barcelona Proces.
Elk mediterraan partnerland kan namelijk apart beslissen of het akkoord gaat met de mogelijke veranderingen in het economische luik (GILLESPIE, 2003, p. 109).
De maatregelen die volgden uit de Euro-Mediterrane Conferentie te Valencia waren de creatie van betere mogelijkheden voor de mediterrane partners in de Europese investeringsbank en de ondersteuning van de toekomstige Agadir-overeenkomst en dus de subregionale integratie in het algemeen (GILLESPIE, 2005, p. 29).
Zuid-Zuid integratie van de mediterrane partnerlanden binnen het Barcelona Proces komt de laatste tijd meer in de belangstelling te staan (CHOUROU, 2005, p. 203). Een groot probleem voor deze Zuid-Zuid integratie is het tekort aan complementaire economieën in de mediterrane partnerlanden.
In de Maghreb bijvoorbeeld zijn de economieën van de vijf landen elkaars grootste concurrenten in de internationale handel en ze worden alle vijf met dezelfde problemen geconfronteerd zoals demografische groei, werkloosheid, een lage business cultuur, analfabetisme, een ouderwetse wetgeving voor de financiële en economische wereld en arbeiders met te lage kwalificaties (CHOUROU, 2005, pp. 205-206).
Israël is de sterkste economie in de regio en zou een belangrijke motor kunnen vormen voor subregionale economische integratie maar zoals eerder vermeld, is dit onmogelijk als gevolg van het conflict in het Midden-Oosten. De enige positieve noot is de Agadir-overeenkomst die werd ondertekend in februari 2004.
Dit is een overeenkomst met als doel de liberalisering van de handel tussen Marokko, Jordanië, Tunesië en Egypte (DE VASCONCELOS, 2005a, p. 16 & IBRAHIM & SCHAFER, 2003, 2005, p. 8).
Met betrekking tot het MEDA-programma is de hervorming van MEDA I naar MEDA II ook een succes gebleken. De onderstaande tabel toont de stijgende performantie aan van de MEDA-programma’s. In de periode 2000-2004 is de verhouding tussen verplichtingen en betalingen gestegen van 55% tot 115% (A Work Program, pp. 35-37).
Het MEDA Democratie Programma dat voor 96% groepen binnen de civiele maatschappij ondersteunt in het teken van democratie en mensenrechten en slechts 4% investeert in hulp aan de officiële instellingen, is een voorbeeld van hoe het Barcelona Proces via een bottum–up methode democratie en het respect voor mensenrechten promoot (BALFOUR, 2004, p. 21).
Normaal gezien is een groot deel van de fondsen van MEDA voorzien voor het steunen van programma’s ten voordele van democratie, good governance en het respect voor de mensenrechten, maar de realiteit toont aan dat er tussen 2002 en 2004 slecht € 9 miljoen van het totale budget van € 93 miljoen voorbehouden was voor programma’s die in het teken staan van good governance en de promotie van democratie (PANEBIANCO & ROSSI, 2004, pp. 11-12).
Het Valencia Action Plan heeft er voor gezorgd dat er binnen het kader van Justitie en Binnenlandse Zaken een ‘MEDA Justice, Freedom and Security Programme’ werd opgericht. De implementatie van dit programma in 2004 zal ervoor zorgen dat er een vorm van regionale samenwerking zal zijn in
“the area of justice, the fight against illicit drugs, organised crime and terrorism, as well as co-operation on the questions linked to the social integration of immigrants, migration and movement of persons.” (EuroMed Report nr. 86, p. 2).
Op het multilaterale vlak bestaat dit uit een MEDA “Migration” project, een MEDA “Justice” project en een MEDA “Police” project. Op het bilaterale vlak zijn de doelstellingen en de hulp van MEDA op het vlak van JBZ bepaald in de Associatie Overeenkomsten. De programma’s die per land zijn bepaald in de Associatie Akkoorden gaan voornamelijk over de hervorming en verbetering van de politiële en justitiële diensten (EuroMed, Report nr. 86, pp. 3-7).
Het onderstaande schema toont hoeveel procent van het MEDA-programma wordt gebruikt om hervormingen te ondersteunen in de verschillende gebieden van het Barcelona Proces.
Bron: 2005 Year of the Mediterranean. The Barcelona Process: Ten Years On, 2005, p. 43
Naast de hervorming van MEDA I naar MEDA II begon de Europese Commissie met het opstellen van bilaterale en regionale ‘strategy papers’. Deze papers hebben als doel naast de weergave van een lange termijnvisie voor de Europese samenwerking, ook midterm objectieven, de algemene richtlijnen en natuurlijk ook de voorziene middelen om deze objectieven te bereiken, weer te geven. In de periode 2002-2004 werden de eerste strategy papers bereikt met de volgende mediterrane partnerlanden Algerije, Egypte, Jordanië, Libanon, Marokko, Syrië en Tunesië (EC, 2002, p. 22).
4.3.4. Het sociaal-culturele luik
Als gevolg van de terreuraanslagen van 11 september werd het duidelijk dat een culturele dialoog even noodzakelijk is als een politieke dialoog. Dit om vooroordelen als gevolg van culturele of religieuze verschillen aan te pakken en Huntingtons ‘Clash of Civilizations’ geen werkelijkheid te laten worden (CEBECI, 2004, p. 211). Om deze reden werd de beschrijving van Ferdinand Braudel[51] na de aanslagen van 11 september aangehaald om aan te tonen dat een samenwerking tussen de verschillende culturen van het Middellandse-Zeegebied daarom juist zo belangrijk is. De heropleving van de derde ‘basket’ kwam dan ook niet als een verrassing (HOLM, 2004, p. 11).
Er wordt steeds meer aandacht gegeven aan de instrumenten van het derde luik van het Barcelona proces om het fundamentele terrorisme te counteren (IBRAHIM & SCHAFER, 2005, p. 9). Het derde onderdeel werd namelijk gezien als het kader bij uitstek om via culturele initiatieven het islamitisch fundamentalisme en het geweld in de mediterrane regio te counteren. Via een hechtere culturele samenwerking in combinatie met de eerder genoemde politieke dialoog kan de vorming van veiligheidsgemeenschap realiteit worden (GILLESPIE, 2005, pp. 22-24).
Tijdens de Euro-Mediterrane Conferentie te Valencia werd de meeste vooruitgang geboekt in de derde ‘basket’ van het Barcelona proces via het ‘Action Plan on Dialogue between Cultures en Civilazations’ (GILLESPIE, 2003, pp. 29-30). Deze culturele dialoog legde voornamelijk de nadruk op de jeugd, de educatie en de media (GILLESPIE, 2003, p. 28).
Ook het derde Euro-Mediterrane Parlementaire Forum dat plaatsvond na de aanslagen van 11 september 2001 op 8 november 2001 benadrukt het belang van een interreligieuze en culturele dialoog om de tolerantie en het wederzijdse begrip tussen de oevers van de Middellandse Zee te vergroten. Ook het belang van educatie en jeugd in de strijd tegen het terrorisme wordt benadrukt en een vraag om de financiële samenwerking te vergroten om de economische integratie van de mediterrane partners te verbeteren (DETOURBET, 2001, p. 2).
In het derde onderdeel van het Barcelona Proces, het sociaal-culturele onderdeel, is het dus belangrijk om een dialoog te voeren tussen de culturen van het mediterrane gebied zodat de perceptie van elkaar bevorderd zou worden (40/06, p. 1).
Een belangrijk initiatief in dit onderdeel is de ‘Anna Lindh Euro-Mediterranean Foundation for the Dialogue between Cultures’.
Deze stichting werd opgericht op de ministeriële meeting te Dublin op 5-6 mei 2004 en heeft zijn hoofdkwartieren in de bibliotheek van Alexandrië in Egypte in samenwerking met het Zweedse instituut in Alexandrië (40/06, pp. 1-5). Het doel van deze stichting is de creatie van een dialoog tussen de verschillende mediterrane culturen via uitwisseling op intellectueel, cultureel en maatschappelijk gebied. Er wordt ook veel aandacht besteed aan de jeugd (A Work program, p. 30).
Deze stichting noemt zichzelf een netwerk van netwerken doordat het een verbintenis is tussen de nationale wetwerken van de EU en de mediterrane partnerlanden (CHENAL, 2005, p. 88).
De objectieven van deze stichting zijn
to identify, develop and promote areas of cultural convergence between the countries and peoples of the Mediterranean, with the aim in particular of avoiding stereotypes,
to hold a close and regular dialogue between cultural circles often kept out side the main diplomatic and cultural exchanges,
to serve as a catalyst for promoting exchanges, co-operation and mobility between people at all levels, targeting in particular the young and activities relevant to young people.
(Euromed Report, 2004, pp. 8-9)
In het derde hoofdstuk van het Barcelona Proces werd de grootste vooruitgang geboekt want tijdens deze conferentie werd het document over het regionale coöperatie programma inzake Justitie en Binnenlandse Zaken geïmplementeerd in het sociaal-culturele onderdeel van het Barcelona Proces (GILLESPIE, 2003, p. 111).
Zoals eerder vermeld werd het derde onderdeel van het Barcelona Proces belangrijker en dit had als gevolg dat er een Justitie en Binnenlandse Zaken programma in het derde luik van het Barcelona Proces werd geplaatst naast de culturele dialoog. Dit regionale programma inzake Justitie en Binnenlandse Zaken werd voorgesteld en aanvaard op de Euro-Mediterrane Conferentie te Valencia in 2002 in de volgende worden:
“regional cooperation programme in the field of justice, in combating drugs, organised crime and terrorism as well as cooperation in the treatment of issues relating to the social integration of migrants, migration and movements of people” (GILLESPIE, 2003, p. 28).
Ook de Associatie akkoorden tussen de EU en de mediterrane partnerlanden krijgen sinds de Euro-Mediterrane Conferentie te Valencia meer aandacht voor JBZ-onderwerpen (A Work program, pp.30-31).
Het programma inzake Justitie en Binnenlandse Zaken kreeg zijn plaats in het sociaal-culturele luik van het Barcelona Proces omdat ook de strijd tegen xenofobie, de levensstandaard van immigranten en sociale ontwikkeling in dit programma werden betrokken (GILLESPIE, 2005, p. 107).
Men vreesde dat de integratie van Justitie en Binnenlandse Zaken in het sociaal-culturele onderdeel een negatieve invloed zou hebben op de culturele en civiele projecten.
Zo kunnen de mediterrane partnerlanden de culturele dialoog volledig blokkeren als deze landen er genoeg van hebben dat de EU de immigratie blijft zien als een politiek en veiligheidsprobleem en te weinig aandacht blijft hebben voor het welzijn van de migranten (GILLESPIE, 2005, p. 31 & VOLPI, 2003, pp. 155-157).
Ondanks de aandacht die het programma voor Justitie en Binnenlandse Zaken kreeg voor en na de aanslagen van 11 september 2001, was het toch de ontwikkeling van de culturele dialoog die centraler kwam te staan na de aanslagen van 11 september 2001. Dit is dan ook het grootste verschil in dit onderdeel van het Barcelona Proces als men van dit onderdeel een vergelijking maakt van voor en na de aanslagen van11 september 2001. (GILLESPIE, 2005, p. 25).
5. European Neighbourhood Policy
In 2003 werd de European Neighbourhood Policy opgericht. Dit beleid richt zich niet alleen tot het mediterrane gebied, maar ook tot de andere buurlanden van de EU zoals vb. Rusland en Oekraïne[52]. Het is één van de belangrijkste initiatieven van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie(EMERSON & JONES, 2005, p. 1 & MALMVIG, 2004, p. 21).
Bij zijn oprichting ontstond er nogal wat verwarring over welke gevolgen de oprichting van dit beleid zou hebben op het Barcelona Proces. Deze verwarring bleek onterecht toen duidelijk werd dat het European Neighbourhood Policy het Barcelona Proces nieuw leven wou inblazen en helemaal niet wou vervangen. Er staat zelfs expliciet vermeld in het EU-document ‘Wider Europe-Neighbourhood. A New Framework for Relations with our Eastern and Southern neighbours’ dat de European Neighbourhood Policy niet als doel heeft om de bestaande structuren tussen de EU en zijn mediterrane partnerlanden op te heffen. Dus dit beleid moet met betrekking tot de mediterrane regio gezien worden als een aanvulling op het Barcelona Proces (MALMVIG, 2004, p. 21 & MOSCHELLA, p. 4).
Het ENP richt zich voornamelijk op de bilaterale relatie tussen de EU en zijn mediterrane partners (A Work Program, p. 18). Er worden alleen Action Plans ontwikkeld met die mediterrane landen die al een Associatie Overeenkomst hebben binnen het Barcelona Proces (A Work Program, p. 19). Via deze Action Plans wil men per land duidelijke doelstellingen op het vlak van economische en politieke vooruitgang opstellen en via jaarlijkse evaluaties de vooruitgang bekijken van deze landen (ATTINÀ, 2004, p. 11 & MOSCHELLA, p. 4).
Conditionaliteit wordt in het ENP als één van de belangrijkste instrumenten gezien. Is er een verschil met de toepassing van conditionaliteit in het Barcelona Proces? (SCHMID, 2004, p. 415).
In de Barcelona verklaring is er vooral aandacht voor de toepassing van negatieve conditionaliteit, terwijl het European Neighbourhood Policy zich voornamelijk baseert op toepassing van positieve conditionaliteit. Dit wil zeggen dat er met beloningen wordt gewerkt in plaats van met bestraffingen. De beloningen zijn voornamelijk economisch getint en hebben te maken met de toegang tot de Europese markt .
Het Action Plan dat met ieder buurland van de Europese Unie wordt afgesloten bevat de verder bepalingen van deze conditionaliteit en de verdere economische afspraken tussen de Europese Unie en de buurlanden. Het Barcelona Proces heeft in zijn bilaterale instrumenten, Associatie Akkoorden met de mediterrane partnerlanden, ook economische afspraken met de mediterrane buurlanden in verband met de Europese markttoegang. In deze economische afspraken blijft het belangrijkste voor de mediterrane landen, de Europese landbouwmarkt, hermetisch afgesloten (BISCOP, 2004, p. 57).
Deze vorm van positieve conditionaliteit wordt natuurlijk ook toegepast in het European Neighbourhood Policy met betrekking tot het respect voor de rechten van de mens, de promotie van democratie en de rechtsstaat via het systeem van benchmarking en tijdstabellen (HOLM, 2004, p.18).
Om de Associatie Akkoorden van het Barcelona Proces en de Action Plans van het European Neighbourhood Policy te vergelijken gebruik ik het Action Plan tussen de Europese Unie en Jordanië als voorbeeld voor de andere mediterrane partners met uitzondering van het actie Plan tussen de EU en Israël.
Het Actie Plan tussen Europese Unie en Jordanië heeft als doel te helpen bij het realiseren van de doelstellingen bepaald in het Associatie Akkoord tussen de EU en Jordanië. In dit Actie Plan zijn er verschillende punten gewijd aan de samenwerking met de EU in de strijd tegen het terrorisme[53]. Daarnaast zijn er natuurlijk ook maatregelen voor de economische, politieke en sociaal-culturele ontwikkeling van Jordanië om de dieper liggende oorzaken van het terrorisme aan te pakken.
Het grootste verschil tussen het Actie Plan en het Associatie Akkoord is dat er een beter ontwikkelde agenda is betreffende democratie en mensenrechten. Er is ook meer samenwerking op het vlak van buitenlands en veiligheidsbeleid, en op het vlak van Justitie en Binnenlandse Zaken is het Action Plan veel duidelijker en meer ontwikkeld in vergelijking met het Associatie Akkoord. Het Actie Plan is ook explicieter op het vlak van het volgen van de Europese normen en standaarden, daar waar het Associatie Akkoord veel vager was op het vlak van de samenwerking tussen de Europese Unie en het mediterrane partnerland met betrekking tot respect voor de Europese normen en waarden (EMERSON & NOUTCHEVA, 2005, p. 94).
De oprichting van het European Neighbourhood Policy in 2003 beoogt ook de mogelijkheid om een verschillende politiek te voeren ten opzichte van de Mashrek en de Maghreb.
Het European Neighbourhood Policy ziet de mediterrane regio nog steeds als 1 regio, maar laat de mogelijkheid open om preferentiële relaties op te bouwen met de mediterrane partnerlanden die in het teken staan van de politieke of economische vooruitgang (HOLM, 2004, p. 17).
Heeft het Barcelona Proces een aanpak tegen het terrorisme en is deze aanpak veranderd als gevolg van de aanslagen van 11 september 2001? Deze vraag wilde ik via deze scriptie beantwoorden.
Het Barcelona Proces heeft het perfecte kader om het terrorisme aan te pakken en dan voornamelijk de grondoorzaken van het terrorisme.
Via het politieke en veiligheids luik kunnen er veiligheidsmaatregelen genomen in de strijd tegen het terrorisme, kan de promotie van democratie en het respect voor de mensenrechten een voedingsbodem van het terrorisme weg nemen en kan er vertrouwen tussen de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden gecreëerd worden.
Het economische en financiële luik kan de mediterrane partnerlanden helpen bij hun economische en politieke liberalisering via financiële instrumenten zoals het MEDA-programma.
Het sociaal-culturele luik tenslotte kan ook zijn steentje bijdragen via de creatie van een culturele dialoog zodat er meer begrip ontstaat tussen de verschillende culturen van het Middellandse-Zeegebied. Dit luik kan ook helpen voor een betere samenwerking tussen Europese Unie en de mediterrane partnerlanden inzake onderwerpen van Justitie en Binnenlandse Zaken.
Het Barcelona Proces heeft dan wel het perfecte kader maar functioneerde dit kader ook in de periode tussen het ontstaan van het Barcelona Proces en de aanslagen van 11 september 2001?
In het politieke en veiligheidsluik van het Barcelona Proces is het grootste project voor de aanslagen van 11 september mislukt namelijk het Euro-Mediterraan Charter voor Vrede en Stabiliteit. De politieke dialoog heeft dus niet echt veel vooruitgang geboekt in deze periode. De belangrijkste reden hiervoor is het conflict in het Midden-Oosten. Omdat de verschillende partijen van dit conflict samen worden gebracht binnen het Barcelona Proces is vooruitgang op het multilaterale niveau, waar er consensus vereist is, praktisch onmogelijk. De enige vooruitgang die wordt geboekt is op het declaratoire niveau (BISCOP, 2004, p. 54).
De promotie van democratie en het respect voor de rechten van de mens loopt ook niet van een leien dakje omdat het conditionaliteitsmechanisme niet wordt toegepast. De Europese Unie blijft de autoritaire mediterrane regimes steunen en betrekt de politiek islamitische groeperingen niet bij het Barcelona Proces (BISCOP, 2004, p. 56).
Het laatste element van dit luik, de Partnership Building Measures komen ook niet van de grond waardoor het vertrouwen tussen de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden nog niet veel is gegroeid.
Het economische en financiële luik van het Barcelona Proces is ook niet zo succesvol in de periode voor de aanslagen van 11 september 2001. De zuidelijke economische integratie komt niet echt op gang en MEDA I, het financiële instrument van het Barcelona Proces, stelt ook teleur. Tussen 1996 en 1999 financierde dit programma slechts 26 % van de beloofde engagementen (DRISS, 2001, p. 54). Gelukkig werd MEDA I in 2000 hervormd tot MEDA II.
Het sociaal-culturele luik tenslotte is het luik waarin de minste vooruitgang werd gemaakt. De culturele dialoog kwam helemaal niet op gang. Het enige dat werd opgericht was het Euro-Mediterrane Forum. Vanaf 2000 werden er wel onderwerpen inzake Justitie en Binnenlandse zaken opgenomen in het derde luik van het Barcelona Proces.
De aanpak van het terrorisme voor de aanslagen van 11 september 2001 is dus niet echt fantastisch te noemen. De belangrijkste oorzaken voor de trage vooruitgang van het Barcelona Proces voor de aanslagen van 11 september zijn dus het conflict in het Midden-Oosten en de daaraan verbonden consensus-eis op het multilaterale niveau van het politieke en veiligheidsluik, het niet werken van het conditionaliteitsmechanisme van het Barcelona Proces, een tekort aan vertrouwen tussen de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden, de lage performantiegraad van het MEDA-programma en het feit dat er geen vooruitgang wordt geboekt in het derde luik van het Barcelona Proces.
Zijn deze negatieve resultaten veranderd als gevolg van de aanslagen van 11 september 2001? Het antwoord is ja en nee.
In het politieke en veiligheidsluik gaat de politieke dialoog nog steeds traag vooruit als gevolg van het conflict in het Midden-Oosten en de consensus-eis. De VN en zijn resoluties en conventies worden op elke Euro-Mediterrane conferentie benadrukt als het belangrijkste kader voor het Barcelona Proces in de strijd tegen het terrorisme. Maar in 2005 op de Euro-Mediterrane conferentie te Barcelona heeft het Euro-Mediterraan Partnerschap zijn eigen kader in de strijd tegen het terrorisme ontwikkeld via de ‘Euro-Mediterranean Code of Conduct on Countering Terrorism’. Dit document schenkt ook veel aandacht aan de VN-resoluties en – conventies, maar het blijft toch een Euro-Mediterraan kader in de strijd tegen het terrorisme. Het enige waarin de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden niet in zijn geslaagd is het creëren van een Euro-Mediterrane definitie van terrorisme. Dit zou de aanpak van terrorisme in het politieke en veiligheidsluik van het Barcelona Proces fel verbeteren.
Met betrekking tot de promotie van democratie en het respect voor de rechten van de mens heeft het Barcelona Proces niet echt veel vooruitgang gemaakt. Het conditionaliteitsmechanisme wordt nog steeds niet toegepast en als gevolg van de aanslagen van 11 september 2001 is de nadruk in het Barcelona Proces meer op veiligheid komen te liggen in plaats van op de promotie van democratie. Het komt erop neer dat het lange termijn doel van de Barcelona Verklaring van democratisering wordt uitgesteld ten voordele van de korte termijn stabiliteit (MALMVIG, 2004, p. 6). Er is wel één positief punt te melden en dat is dat de Europese Unie toch iets meer moeite doet om de politieke islamitische groeperingen te betrekken bij het Barcelona Proces.
Het vertrouwen tussen de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden is toch al verbeterd. De Europese Unie is van plan om de mediterrane partnerlanden meer te betrekken bij evoluties in het EDVB.
In het politieke en veiligheidsluik is er dus nog zeer veel plaats voor verbetering. Zo moet er nog veel energie gestoken worden in de creatie van een Euro-Mediterrane veiligheidstaal. Als de Europese Unie en de mediterrane landen een meer gelijke visie zouden hebben op veiligheidsonderwerpen en veiligheid in het algemeen, zou dit de politieke dialoog en de creatie van meer vertrouwen tussen de Europese Unie en de mediterrane partnerlanden alleszins vooruit helpen. In deze politieke dialoog zou het ook helpen als de mediterrane partnerlanden proberen om zich politiek te integreren zodat bijvoorbeeld de UMA een hechtere unie zou worden die op gelijke voet zou staan van de Europese Unie.
Dit zou er voor zorgen dat de mediterrane partnerlanden meer hun stem zouden kunnen drukken op het Barcelona Proces. Ondanks deze aanbevelingen is een oplossing voor het conflict in het Midden-Oosten een zeer belangrijke voorwaarde voor vooruitgang in de politieke dialoog van het Barcelona proces.
Het is ook noodzakelijk dat de er binnen het Barcelona Proces zware inspanningen worden gedaan om ervoor te zorgen dat het conditionaliteitsmechanisme eindelijk eens wordt toegepast in de realiteit. Voornamelijk de Europese Unie zal inspanningen moeten doen daar de Europese landbouwmarkt nog steeds gesloten is voor de mediterrane partnerlanden.
Misschien kan het European Neighbourhood Policy dit bieden. Dit beleid gebruikt positieve in de plaats van negatieve conditionaliteit en het is ook mogelijk binnen dit beleid dat er een aparte politieke dialoog wordt gevoerd met de landen van de Maghreb en de landen van de Mashrek.
Het economische en financiële luik is na de aanslagen van 11 september 2001 in positieve en in slechte zin geëvolueerd. Het positieve is dat MEDA II een veel hogere performantiegraad heeft bereikt in vergelijking met de perfomantiegraad van MEDA I. Het negatieve is dat de creatie van een Euro-Mediterrane vrijhandelszone tegen 2010 bijna niet mogelijk als gevolg van de vele conflicten in de mediterrane regio. Een ander negatief punt is dat de Zuid-Zuid integratie op economisch vlak niet vooruitgaat. Op dit laatste negatieve punt is er één uitzondering namelijk de Agadir-overeenkomst. De economische ontwikkeling dat een doel is van dit luik gaat dus niet echt aan een hoog tempo vooruit.
Nog een geluk dat het sociaal-culturele luik ook bestaat in het Barcelona Proces want dit luik heeft de meeste vooruitgang geboekt na de aanslagen van 11 september 2001. Om een ‘Clash of Civilizations’ te vermijden is er veel inspanning gebeurd om een culturele dialoog te creëren binnen het Barcelona Proces. Er is zelfs een stichting opgericht die in het teken staat van deze culturele dialoog namelijk de ‘Anna Lindh Euro-Mediterranean Foundation for the Dialogue between Cultures’. Voor de aanslagen van 11 september 2001 deden er onderwerpen inzake Justitie en Binnenlandse Zaken hun intrede in dit luik. Deze onderwerpen werden aangevuld met een regionaal programma inzake Justitie en Binnenlandse Zaken na de aanslagen van 11 september.
Voor de aanslagen van 11 september 2001 ontstond de vrees dat de onderwerpen inzake Justitie en Binnenlandse Zaken een negatieve invloed zouden hebben op de culturele dialoog binnen dit luik. Het tegendeel bleek waar want na de aanslagen van 11 september 2001 kreeg de culturele dialoog zelfs meer aandacht dan de onderwerpen inzake Justitie en Binnenlandse Zaken.
De aanslagen van 11 september 2001 hebben dus wel degelijk een invloed gehad op de aanpak van terrorisme binnen het Barcelona Proces.
Spijtig genoeg heeft het Barcelona Proces in de tien jaar dat het bestaat niet de verwachtingen ingelost. Er kan nog heel wat verbeterd worden opdat het Barcelona Proces meer positieve resultaten zou teweegbrengen. En op deze manier dus misschien toch nog zou kunnen evolueren van een familiewagen naar een rolls royce.
Bijlage I: een tijdslijn van het Barcelona Proces
27-28 november 1995: de start van het Barcelona Proces op de Euro-Mediterrane Conferentie te Barcelona
15-16 april 1997: de tweede Euro-Mediterrane Conferentie te Malta
1 juli 1997: de inwerkingtreding van het Interim Associatie Akkoord tussen de EU en de Palestijnse Autoriteit
1 maart 1998: de inwerkingtreding van het Associatie Akkoord tussen de EU en Tunesië
15-16 april 1999: de derde Euro-Mediterrane Conferentie te Stuttgart
1 maart 2000: de inwerkingtreding van het Associatie Akkoord tussen de EU en Marokko
1juni 2000: de inwerkingtreding van het Associatie Akkoord tussen de EU en Israël
15-16 november 2000: de vierde Euro-Mediterrane Conferentie te Marseille
22 april 2002: de ondertekening van het Associatie Akkoord tussen de EU en Algerije
22-23 april 2002: de vijfde Euro-Mediterrane conferentie te Valencia en de start van het Valencia Action Plan
1 mei 2002: de inwerkingtreding van het Associatie Akkoord tussen de EU en Jordanië
Maart 2003: de bekendmaking van het European Neighbourhood Policy
2-3 december 2003: de zesde Euro-Mediterrane Conferentie te Napels
1 juni 2004: de inwerkingtreding van het Associatie Akkoord tussen de EU en Egypte
12-15 maart 2005: Euro-Med Parliamentary Assembly te Cairo
12 april 2005: De start van het Werk Programma voor de herlancering van het Barcelona Proces voor de periode van 5 jaar
18-20 April 2005: de start van de Anna Lindh Euro-Mediterranean Foundation te Alexandrië
30-31 Mei 2005: de zevende Euro-Mediterrane Conferentie te Luxemburg
November 2005: tiende verjaardag van het Barcelona proces en de achtste Euro-Mediterrane Conferentie te Barcelona
(Bron: ‘2005 year of the Mediterranean. The Barcelona Process: Ten Years On’, pp. 3-7)
Bron: EMERSON & NOUTCHEVA, 2005, pp. 95-96
AALBERTS, T., The Future of Sovereignty in Multilevel Governance Europe - A Constructivist Reading. Journal of Common Market Studies, 2004, vol. 24, nr. 1, pp. 23-46.
ABD ALAZIZ, A. A. H., Balance of threat perception and the prospects of NATO Mediterranean Dialogue. NATO Academic Affairs, 2003, 45 p. (http://www.nato.int/acad/fellow/01-03/alaziz.pdf)
ABIS, S., Inaltérable Problématique Méditerranéenne. 2004, nr. 1, 9 p., Association de préfiguration de la Fondation Méditerranéenne d’Etudes Stratégiques. (http://www.fmes-france.net/IMG/doc/04_02_-_inalterable_problematique_mediterraneenne.doc.doc)
ADLER, E. & CRAWFORD, B., Constructing a Mediterranean Region: A Cultural Approach. Voor: Conference ‘The Convergence of Civilizations? Constructing a Mediterranean Region’, 2002, 44 p. (http://ies.berkeley.edu/research/MeditAdlerCrawford.pdf)
ALIBONI, R., Collective Political Co-operation in the Mediterranean. In: ALIBONI, R., JOFFE, G. & NIBLOCK, T. (Eds.), ‘Security Challenges in the Mediterranean Region’. Londen, Frank Cass, 1996, pp. 51-63.
ALIBONI, R. & GUAZZONE, L., Democracy in the Arab Countries and the West. Mediterranean Politics, 2004, vol. 9, nr. 1, pp. 82-93.
ALIBONI, R., L’ Europe et la Mediterranée: Perceptions, Interest et Politiques. In: AIT-CHALAAL, A., ALIBONI, R. & ANCIAUX, R. (Eds.), Europe et Mondes Musulmans. Un Dialogue Complexe. Brussel, GRIP, Institut européen de recherche et d’information sur la paix et la sécurité, 2004, pp. 37-47.
ALIBONI, R., Building Blocks for the Euro-Mediterranean Charter on Peace and Stability. EuroMeSCo, paper 7, 1999, 60 p.
ARAGALL, X. & AUBARELL, G., Immigration and the Euro-Mediterranean Area: Keys to Policy and Trends. EuroMeSCo, paper 47, 2005, 23 p.
ATTINÀ, F., Partnership and Security: some Theoretical and Empirical Reasons for Positive Developments in the Euro-Mediterranean Area. University of Catania, Jean Monnet Working Paper, 2000, nr. 27, 20 p.
ATTINÀ , F., Security Cooperation at the regional level: from opposed military alliances to security partnerships. Is the Mediterranean region on the right track?. University of Catania, Jean Monnet Working Paper, 2002, nr. 45, 22 p.
ATTINÀ, F., The Euro-Mediterranean project of security partnership in comparative perspective. University of Catania, Jean Monnet Working Paper, 2004, nr. 52, 19 p.
BACOT-DECRIAUD, M. & PLANTIN, M., Un Joker, la Charte Euro-Méditerranéenne pour la Paix et la Stabilité. In: OSMAN, F. & PHILIP, C. (Eds.), ‘Le Partnariat Euro-Méditerranéen, Processus de Barcelone, nouvelles perspectives. Mediterranean Partnership. The Barcelona Process, new perspectives’, Brussel Bruylant, 2003, pp. 85-99.
BALFOUR, R., Rethinking the Euro-Mediterranean political and security dialogue. Institute for Security Studies, occasional paper, 2004, nr. 52, 48 p.
BARNETT, M. N., Sovereignty, nationalism, and regional order in the Arab states system. International Organisation, 1995, vol. 49, nr. 3, pp. 479-510.
BARNETT, M. N., Regional Security after the Gulf War. Political Science Quarterly, 1996-1997, vol. 11, nr. 4, pp. 597-618.
BARROSO, J. M., Barcelona and beyond: The Euro-Mediterranean Partnership prepares for its second decade. The Daily Star, 28 november 2005.
BIAD, A., The Political and Security Partnership and its Influence on Stability in the Mediterranean Region. In: DAVIDSON, E., ENGMAN, M. & HULDT, B. (Eds.), ‘Euro-Mediterranean Security and the Barcelona process’, Stockholm, Swedish National Defence College, 2002, pp. 29-39.
BICCHI, F., European Security Perceptions vis à vis the Mediterranean: Theoretical and Empirical Considerations from the 1990’s. University of Catania, Jean Monnet Working Paper, 2001, nr. 39, 25 p.
BICCHI, F., The European Origins of Euro-Mediterranean Practices. Institute of European Studies, University of California, Berkeley, 2004, paper 040612, 27 p.
BISCOP, S., Het Middellandse-Zeegebied in het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid. International Spectator, 2001, vol. 55, nr. 11, pp. 536-540.
BISCOP, S., La securité euro-mediterranéenne: à la recherche du partenariat. In: AIT-CHALAAL, A., ALIBONI, R. & ANCIAUX, R. (Eds.), Europe et Mondes Musulmans. Un Dialogue Complexe. Brussel, GRIP, Institut européen de recherche et d’information sur la paix et la sécurité, 2004, pp. 49-59.
BISCOP, S., The European Security Strategy. A Global Agenda for Positive Power. Hampshire, Ashgate, 2005, 152 p.
CALLEYA, S. C., Conflict prevention in the Mediterranean: a regional Approach. In: DAVIDSON, E., ENGMAN, M. & HULDT, B. (Eds.), ‘Euro-Mediterranean Security and the Barcelona process’, Stockholm, Swedish National Defence College, 2002, pp. 41-59.
CEBECI, M., EU Foreign policy after September 11 and the Significance of the Mediterranean. In: XUEREB, P.G. (Ed.), The European Union and the Mediterranean: the Mediterranean’s European challenge, Volume V. Msida, University of Malta, EU Documentation and Research Centre, 2004, pp. 197-214.
CHENAL, O., The Euro-Mediterranean Partnership, Civil Society and Cultural Co-operation: an uncertain triangle, In: ‘Dossier: Ten Years after the Barcelona Process: Assessment and Perspectives’, 2005, pp. 86-89.
CHOUROU, B., The (Ir)relevance of Security Issues in Euro-Mediterranean Relations, In: SCHEMM, J. & TANNER, F. (Eds.), ‘The European Union as a Security actor in the Mediterranean: ESDP, Soft Power and Peacemaking in Euro-Mediterranean Relations’, Zürcher Beiträge zur Sicherheitspolitik und Konfliktforschung nr. 61, Center for Security Studies FSK, Zürich, 2001, pp. 57-74.
CHOUROU, B., Arab Regional Integration as a Prerequisite for a Successful Euro-Mediterranean Partnership. In: JUNEMANN, A. (Ed.), ‘Euro-Mediterranean Relations after September 11: International, Regional and Domestic Dynamics’, Londen, Frank Cass, 2005, pp. 194-213.
CHRYSSOCHOOU, D. N. & XENAKIS, D. K., Between Good Governance and Democratisation: Assessing the Euro-Mediterrranean Condition. University of Catania, Jean Monnet Working Paper, 2001, nr. 38, 28 p.
COOLSAET, R., Between al-Andalus and a failing integration. Europe’s pursuit of a long-term counterterrorism strategy in the post-al-Qaeda era, , Royal Institute for International Relations, Brussel, Academia press, Egmont paper, 2005a, nr. 5, p. 25.
COOLSAET, R., Macht en warden in de wereldpolitieke. Actuele vraagstukken in de internationale politiek, Gent, Academia Press 2005b, 262 p.
CRAWFORD, B., Why the Euro-Med partnership? Explaining the EU’s Strategies in the Mediterranean Region?. Institute of European Studies, University of California, Berkeley, n.d., 26 p.
CRELINSTEN, R. D., The Discourse and Practice of Counter-Terrorism in Liberal Democracies, Australian Journal of Politics and History, 1998, vol. 44, nr. 1, pp. 389-413.
DERISBOURG, J., The Euro-Mediterranean Partnership since Barcelona. In: GILLESPIE, R., ‘The Euro-Mediterranean Partnership: political and economic perspectives’. London, Frank Cass, 1997, pp. 9-11.
DETOURBET, C., The Third Euro-Mediterranean Parliamentary Forum: Strengthening the inter-cultural dialogue to fight against terrorism. EPP-ED Group in the European Parliament, 2001 (http://www.epp-ed.org/Activities/pinfo/info60_en;asp?Print=1&)
DE VASCONCELOS, A., Barcelona Plus: Towards a Euro-Mediterranean Community of Democratic States. EuroMeSCo, 2005a, 74 p.
DE VASCONCELOS, A., The future of EMP security cooperation, In: MASALA, C. (Ed.), ‘September 11 and the Future of the Euro-Mediterranean Cooperation’. Zentrum für Europäische Integrationsforschung, Rheinische Friedrich-Willhelms-Universität Bonn, 2003, pp. 46-51.
DE VASCONCELOS, A., Barcelona Plus: Towards a Euro-Mediterranean Community of Democratic States. In: ‘Dossier: Ten Years after the Barcelona Process: Assessment and Perspectives’. 2005b, 103 p.
DRISS, A., After September 11, is there a future for the Barcelona Process?. In: MASALA, C. (Ed.), ‘September 11 and the Future of the Euro-Mediterranean Cooperation’. Zentrum für Europäische Integrationsforschung, Rheinische Friedrich-Willhelms-Universität Bonn, 2003, pp. 53-57.
ECHEVERRIA, C., Confidence- and Security- Building Measures in the Mediterranean: a Brief list of Proposals. In: MARQUINA, A. (Ed.), ‘Les Elites et le Processus de Changement dans la Mediterranée’. Madrid, AFES Press 1997, pp. 229-245
ELNUR, I., 11 September and the Widening North-South Gap: Root Causes of Terrorism in the Global Order. Arab Studies Quarterly, 2003, vol. 25, nr. ½, pp. 57-70.
EMERSON, M. & JONES, S., European Neighboorhoud Policy in the Mashreq Countries. Enhancing Prospects for Reform. CEPS Working Document, nr. 229, 2005.
EMERSON, M., & NOUTCHEVA, G., From Barcelona Process to Neighbourhod Policy. In: ‘Dossier: Ten Years after the Barcelona Process: Assessment and Perspectives’, 2005, pp. 92-97.
FINEMORE, M. & SIKKINK, K., Taking stock: The Constructivist Research Program in International Relations and Comparative Politics. Annual Review Political Science, 2001, vol. 4, pp. 391-416.
GUZZINI, S., A reconstruction of constructivism in International Relations. European Journal of Internationals Relations, 2000, vol. 6, pp. 147-182.
GILLESPIE, R., The Valencia Conference: reinvigorating the Barcelona Process?. Mediterranean Politics, 2003, vol. 7, nr. 2, pp. 105-114.
GILLESPIE, R., Reshaping the Agenda? The Internal Politics of the Barcelona Process in the Aftermath of September 11. In: JUNEMANN, A. (Ed.), ‘Euro-Mediterranean Relations after September 11: International, Regional and Domestic Dynamics’, Londen, Frank Cass, 2005, pp. 21-36.
HAUBRICH, D., September 11, Anti-Terror laws and Civil Liberties: Britain, France and Germany Compared, Government and Opposition, Oxford, Blackwell Publishing, 2003, pp. 3-28.
HELLER, M. A., Reassessing Barcelona. In: SCHEMM, J. & TANNER, F. (Eds.), ‘The European Union as a Security actor in the Mediterranean: ESDP, Soft Power and Peacemaking in Euro-Mediterranean Relations’. Zürcher Beiträge zur Sicherheitspolitik und Konfliktforschung Center for Security Studies FSK, Zürich, 2001, nr. 61, pp. 75-82.
HOLM, U., Terrorism, Security an the concepts of the Mediterranean. ECPR, Implications of a Wider Europe, Institutions and Diversity, Bologna, 24-26 juni 2004, 23 p.
HOLYK, G. G., A comparison of the Lethality of State and Non-state Terrorism. University of Illinois, Chicago, 2005, 27 p.
HOPF, T., The promise of constructivism in International Relations Theory. International Security, 1998, vol. 23, nr. 1, pp. 171-200.
HUYSMANS, J., The European Union and the Securitization of Migration. Journal of Common Market Studies, 2000, vol. 38, nr. 5, pp. 751-777.
IBRAHIM, F., & SCHAFER, I., Regional Crises and Europe: how the Middle East Conflict and Iraq War Affect the EMP. EuroMeSCo paper, 2005, nr. 40, 20 p.
JOFFE, G., International Implications of Domestic Security, EuroMeSCo paper, 2000, nr. 9, 27 p.
JOFFE, G., Low-Level Violence and Terrorism. In: ALIBONI, R., JOFFE, G. & NIBLOCK, T. (Eds.), ‘Security Challenges in the Mediterranean Region’. Londen, Frank Cass, 1996, pp. 140-159.
JOFFE, G., European Multilatralism and Soft power profection in the Mediterranean. In: SCHEMM, J. & TANNER, F. (Eds.), ‘The European Union as a Security actor in the Mediterranean: ESDP, Soft Power and Peacemaking in Euro-Mediterranean Relations’, Zürcher Beiträge zur Sicherheitspolitik und Konfliktforschung, Center for Security Studies FSK, Zürich, nr. 61, 2001, pp. 31-55.
KATZENSTEIN, P. J., The Culture of National Security: Norms and Identity in World Politics. New York, Columbia University Press, 1996, 562 p.
KEELEY, R. V., Trying to Define terrorism. Middle East Policy, 2002, vol. 9, nr. 1, p. 33-39.
KHADER, B., Le Partenariat Euro-Méditerranéen. Après la Conférence de Barcelone. Paris, L’Harmattan, 1997, 172 p.
KHAIR EIEDAT, M., Les consequences du 11 septembre: un point de vue arabe. In: AIT-CHALAAL, A., ALIBONI, R. & ANCIAUX, R. (Eds.), Europe et Mondes Musulmans. Un Dialogue Complexe. Brussel, GRIP, Institut européen de recherche et d’information sur la paix et la sécurité, 2004, pp. 31-36.
KING, J., Europe and the Middle East, Round table, 1997, nr. 343, 14 p.
LEFFLER, C., Evolution not Revolution: the Barcelona Process, ten years on. In: ‘Dossier: Ten Years after the Barcelona Process: Assessment and Perspectives’. 2005, pp. 63-65.
LE MORZELLEC, J., Le Partenariat Euro-Mediterranéen: la consolidation d’une zone de paix et de stabilité. In: OSMAN, F. & PHILIP, C. (Eds.), ‘Le Partnariat Euro-Méditerranéen, Processus de Barcelone, nouvelles perspectives. Mediterranean Partnership. The Barcelona Process, new perspectives’. Brussel, Bruylant, 2003, pp. 65-83
LIGUORI, C., La difficile construction de l’intégration maghrebine et le parténariat euo-méditerranéen, University of Catania, Jean Monnet Working Paper, 2002, nr. 44, 16 p.
LUCIANI, G., The Economic Basket of the Barcelona Process: Outcomes and Perspectives. In: ‘Dossier: Ten Years after the Barcelona Process: Assessment and Perspectives’. 2005, pp. 72-78.
LIMAM, J., La Sécurité en Méditérranée du Partenariat au Voisinag: Ou a Longue Marche vers une Sécurité Coopérative. In: XUEREB, P. G. (Ed.), ‘Euro-Med Integration and the ‘Ring of Friends: The Mediterranean’s European Challenge, Vol IV. European Documentation and Research Centre, 2003, pp.157-175.
MALMVIG, H., Security through democratisation? The case of the Euro-Mediterranean Partnership. Bologna, 2004, 25 p. (www.jhubc.it/ecpr-bologna)
MEDINA ABELLAN, M. A., The Mediterranean: The progressive Construction of a Common Agenda. In: MAHNCKE, D. (Ed.), ‘EU Foreign Policy. From Rhetoric to Reality’, Brussel, P.I.E.-Pieter Lang, 2004, pp. 277-291.
MOSCHELLA, M., European Union’s Regional Approach towards its Neighbours: The European Neighbourhood vis-à-vis Euro-Mediterranean Partnership. University of Catania, Jean Monnet Centre, 18 p.
NAERT, F. & WOUTERS, J., Het antwoord van de Europese Unie op ‘11 september’. Internationale Spectator, 2001, nr. 12, pp. 587-591.
NIENHAUS, V., Future Challenges from the Mediterranean for German Foreign Policy. In: MASALA, C. (Eds.), ‘September 11 and the Future of the Euro-Mediterranean Cooperation’. Zentrum für Europäische Integrationsforschung, Rheinische Friedrich-Willhelms-Universität Bonn, 2003, pp. 58-79.
NEWMAN, E., Visions of international studies: Human Security and Constructivism. International Studies Perspectives, 2001, vol. 2, pp. 239-251.
NIVA, S., Fight the Roots of Terrorism. 21/09/2001, 2 p., Common Dreams Newscenter. (www.commondreams.org)
NOUR, A. A., Syrian Views of an Association Agreement with the European Union,.EuroMeSCo paper, 2001, nr. 14, 20 p.
OLIVI, B., L’Europe Difficile. Histoire Politique de la Communauté Européenne. Parijs, Gallimard, 1998, 792 p.
OWEN VANDERSLUIS, S., The State and Identity. Construction in International Relations?. Millenium, Palgrave Macmillan, 215 p.
PACE, M., Chronology of Events 2001. Mediterranean Politics, 2002, vol. 7, nr. 1, pp. 125-140.
PANEBIANCO, S. & ROSSI, R., EU attempts to export norms of good governance to the Mediterranean and Western Balkan countries. University of Catania, Jean Monnet Working Papers, 2004, nr. 53, 25 p.
PANEBIANCO, S., Constraints to the EU as a ‘Norm Exporter’ in the Mediterranean. CFSP Forum, 2003, vol. 2, nr. 3, pp. 8-11.
PHILIPPART, E., The Euro-Mediterranean Partnership: A Critical Evaluation of an Ambition Scheme, European Foreign Affairs Review, 2003, vol. 8, pp. 201-220.
PRICE, R. & REUS SMIT, C., Dangerous liaison? Critical International Theory and Constructivism. European Journal of International relations, 1998, vol. 4, nr. 3, pp. 259-294.
PRODI, R., Europe et
la Méditerranée: venons en aux faits.
Université Catholique de Louvain-la Neuve, 26 november 2002.
(http://www. medea.be/print.html?page=&lang=fr&doc=1258)
REINARES, F., The Mediterranean Region and International Terrorism: A New Framework for Cooperation? (ARI). Madrid, Real Instituto Elcano de Estudios Internacionales y Estratégicos, 11/1/2006, 5 p.
RUGGIE, J. G., Constructing the World Polity: essays on international institutionalization. Londen, Routledge,1998, 312 p.
SCALAMBRIERI, V., Democratic Conditionality within the Framework of the Euro-Mediterranean Partnership. University of Catania, Jean Monet Working Paper, 2004, nr. 55, 39 p.
SCHMID, D., The Euro-Med security link is increasingly pragmatic. The Daily Star, 3 december 2005.
SCHMID, D., The Use of Conditionality in Support of Political, Economic and Social Rights: Unveiling the Euro-Mediterranean Partnership’s True Hierarchy of Objectives?. Mediterranean Politics, 2004, vol. 9, nr. 3, pp. 396-421.
SCHUMACHER, T., From Barcelona to Valencia: The limits of the EU’s political and security partnership with the southern Mediterranean countries. In: DAVIDSON, E., ENGMAN, M. & HULDT, B. (Eds.), ‘Euro-Mediterranean Security and the Barcelona process’, Stockholm, Swedish National Defence College, 2002, pp. 223-235
SILVERMAN, A. L., Just War, Jihad, and Terrorism: A Comparison of Western and Islamic Norms for the Use f Political Violence. Journal of Church and State.
SNYDER, J., One world, rival theories. Foreign Policy, 2004, nr. 145, pp. 52-62.
SPENCER, C., Security Implications of the EMPI for Europe. In: JOFFE, G. (Ed.), ‘Perspectives on Development: The Euro-Mediterranean Partnership’. Londen Frank Cass, 1999, pp. 202-211
SPENCER, C., The Euro-Mediterranean Partnership: Changing Context in 2000. Mediterranean Politics, 2001, vol. 6, nr. 1, pp. 84-88.
SPENCER, C., The EU as a Security actor in the Mediterranean: Problems and Prospects. In: SCHEMM, J. & TANNER, F. (Eds.), ‘The European Union as a Security actor in the Mediterranean: ESDP, Soft Power and Peacemaking in Euro-Mediterranean Relations’, Zürcher Beiträge zur Sicherheitspolitik und Konfliktforschung, Center for Security Studies FSK, Zürich, 2001, nr. 61, pp. 9-30.
STAVRIDIS, S., The Parliamentary Forum of the Euro-Mediterranean Partnership: An Assessment, Mediterranean politics, 2002, vol. 7, nr. 2, pp. 30-53
STEVENSON, J., How Europe and America defend Themselves. Foreign Affairs, 2003, vol. 82, nr. 2, pp. 75-90.
VAN DIJCK, D., Het asielbeleid van de Europese Unie: een veiligheidskwestie? Een discoursanalytische studie naar de constructie van een gemeenschappelijke asielprocedure in Europa. PSW-Paper 2005/1, 32 p.
VAN LEEUWEN, M., Confronting Terrorism. Nijhof Law Specials, Dordrecht, Kluwer, 2003, 248 p.
VOLPI, F., Regional Community Building and the Transformation of international Relations: The Case of the Euro-Mediterranean Partnership. Mediterranean Politics, 2004, vol. 9, nr. 2, pp. 145-164
WELDES, J. (Eds.), Cultures of security: states, communities and the production of danger. University of Minnesota Press, 1999, 432 p.
WENDT, A., Constructing International Politics. International Security, 1995, vol. 20, nr. 1, pp. 71-81.
WEISS, P., Terrorism, Counterterrorism and International Law. Arab Studies Quarterly, 2002, vol. 24, nr. 2/3, pp. 11-25.
WILLIAMS, M. C., Words, Images, Enemies: Securitization and International Politics. International Studies Quarterly, 2003, vol. 47, pp. 511-531.
XENAKIS, D. K., The Barcelona Process: Some Lessons From Helsinki. University of Catania, Jean Monnet Working Paper, 1998, nr. 17, 15 p.
ZEHFUSS, M., Constructivism in International Relations: the politics of reality. Cambridge, University Press, Cambridge, 2002.
ZEHFUSS, M., Constructivism and Identity: A dangerous Liaison. European Journal of International Relations, 2001, Vol.7, nr. 3, pp. 315-348.
ZOPEL, C., September 11 – Consequences for German Foreign Policy. In: MASALA, C. (Ed.), ‘September 11 and the Future of the Euro-Mediterranean Cooperation’. Zentrum für Europäische Integrationsforschung, Rheinische Friedrich-Willhelms-Universität Bonn, 2003, pp. 6-21.
EU-Bronnen
EUROPESE COMMISSIE, The Barcelona process. The Euro-Mediterranean Partnership. 2001 review, Second edition, 2002, pp. 29, Luxemburg, Office for Official Publications of the European Communities.
Besluit van de Raad van 6 december 1996 betreffende de goedkeuring van richtsnoeren voor indicatieve programmas inzake financiele en technische maatregelen ter ondersteuning van de hervorming van de economische en maatschappelijke structuren in het kader van het Euro-Mediterrane partnerschap (MEDA), 96/706/EG.
De Barcelona Verklaring, de Europese Unie, 1995.
Vade-mecum of the International Dialoge since the Barcelona Conference, Partenariat Euromed, 40/06, 13/03/2006, 61 p.
Common Strategy of the European Council of 19 june 2000 on the Mediterranean region, 2000/458/CFSP, pp. 5.
Communication from the Commission to the Council and the European Parliament. Tenth Annversary of the Euro-Mediterranean Partnership. A work programme to meet the challenges of the next five years, 2005, 37 p.
Five Year Work program, EUROMED, 7 p.
EU strategic Partnership with the Mediterranean and the Middle East, Final Report, Europese Raad, juni 2004, 18 p.
Een Veiliger Europa in een Betere Wereld. Europese Veiligheidsstrategie, 12 december 2003, Brussel.
Dossier: Ten Years after the Barcelona Process: Assessment and Perspectives, 2005, 103 p.
DE VRIES, G., EUROMED Meeting, Brussel, 18 mei 2005, 7 p.
The Barcelona Process, five years on. 1995-2000, Europese Commissie, Luxemburg, Office for Official Publications, 2000, 39 p.
Raad van de Europese Unie, A Strategy for the external dimension of JHA: Global Freedom, Security and Justice, 15446/05, 6 december 2005, Brussel, 9 p.
2005 year of the Mediterranean. The Barcelona Process: Ten Years On, Europese Commisie & Euromed, 2005, Office for Official Publications of the European Communities, Luxemburg 45 p.
Council Framework Decision of 13 June 2002 on Combating Terrorism, 2002/475/JHA, Official Journal of the European Communities, 164/3-164/7.
Commission Staff Working Paper. Annex to: European Neighbourhood Policy. Country Report Lebanon, Brussel, {COM(2005) 72 final}, 30 p.
EU/Jordan Action Plan, 26 p.
EU/Israël Action Plan, 24 p.
Regional and Bilateral MEDA Co-operation in the Area of Justice, Freedom and security. Justice and Home Affairs in the Framework of the Valencia Action Plan, EuroMed report nr. 86, 1/03/2005, 10 p.
Common strategy of the European Council of 19 June 2000 on the Mediterranean region, 2000/458/CFSP, 183/5-183/10.
De Europese Commissie, The EU’s relations with Lybie, (http://ec.europa.eu/comm/external_relations/lybie/intro/index.htm)
21/07/’06, 14u22
Conclusions for the VIIth Euro-Mediterranean Conference of the Ministers of Foreign Affairs (Luxembourg, 30-31May 2005), Euromed Synopsis nr. 90, 20 p.
Euromed report, nr 80, 25 juni 2004, 15 p.
Internet
‘The MEDA-Programme’, http://www.euromedi.org/inglese/home/partenariato/meda/index.asp, 01/06/’06, 14u00
‘ De Arabische Liga’, http://nl.wikipedia.org/wiki/Arabische _Liga, 14/07/’06, 14u25.
home | lijst scripties | inhoud |
[1] “Consider two actors –ego and alter- encountering each other for the first time. Each wants to survive and has certain material capabilities, but neither actor has biological or domestic imperatives for power, glory or conquet …, and there is no history of security or insecurity between the two. What should they do? … in the beginning is ego’s gesture, which may consit, for example, of an advance, a retreat, a brandishing of arms, a laying down of arms, or an attack. For ego, this gesture represents the basis on which it is prepared to respond to alter. This basis is unknown to alter, however, and so it must take an inference or ‘attribution’ about ego’s intentions and, in particular, given that this is anarchy, about whether ego is a threat … Alter may make an attributional ‘error’ in its inference about ego’s intent, but there is no reason for it to assume a priori – before the gesture- that ego is threatening, since it is only through a process of signaling and interpreting that the costs and probabilities of being wrong can be determined. Social threats are constructed, not natural.” Alter en Ego volgens Wendt (ZEHFUSS, 2001, p. 320)
[2] Deze benaderingen van veiligheid worden dan ook toegepast binnen het Euro-Mediterraan Partnerschap wat verder uitgelegd zal worden in deze scriptie.
[3] De Arabische Liga is opgericht op 22 maart 1945 met als belangrijkste doel:
“Het gemeenschappelijke goed te dienen van alle Arabische landen, het verzekeren van beter condities voor alle Arabische landen, de toekomst van alle Arabische landen garanderen en de hoop en de verwachtingen van alle Arabische landen ten uitvoer brengen.” (http://nl.wikipedia.org/wiki/Arabische _Liga).
De lidstaten van de Arabische Liga zijn Algerije, Bahrein, Comoren, Djibouti, Egypte, Irak, Jemen, Jordanië, Koeweit, Libanon, Libië, Mauritanië, Marokko, Oman, Palestijnse Autoriteit, Qatar, Saoedi-Arabië, Somalië, Soedan, Syrië, Tunesië en de Verenigde Arabische Emiraten (http://nl.wikipedia.org/wiki/Arabische _Liga).
[4] De visie van het constructivisme van de Europese Unie als Kantiaanse staat vindt men ook terug in het artikel ‘Power and Weakness’ van Robert Kagan. Volgens Kagan is de EU geëvolueerd volgens het Kantiaanse model als gevolg van de gebeurtenissen na de Tweede Wereldoorlog. Door deze gebeurtenissen beschouwt de Europese Unie het inzetten van militaire middelen als laatste redmiddel. De VSA daarentegen is geëvolueerd volgens het Hobbesiaanse model (homo homini lupus) met als gevolg dat de VSA is uitgegroeid tot een militaire macht (VOLPI, p. 147 & COOLSAET, 2005b, p. 189)
[5] De European Security Strategy van 2003 stelt deze visie van veiligheid dan ook centraal.
[6] Dit wordt verder besproken in het hoofdstuk over het Barcelona Proces en Veiligheid.
[7] Nye definieert een internationale regio als volgend “a limited number of States linked together by a geographical relationship and by a degree of mutual interdependence” (MOSCHELLA, p. 6).
[8] Dit rapport was tegen de akkoorden die met elk mediterraan land afzonderlijk werden afgesloten omdat met deze akkoorden er geen mediterrane regio met één identiteit of één imago werd gecreëerd. Een regionale politieke werd toen als een mogelijke oplossing voorgesteld (BICCHI, 2004, p. 6).
[9] Een van deze terroristische acties was de gijzeling van Israëlische sportteam tijdens de Olympische Spelen van 1972 te München door de Palestijnse terreurgroep, Zwarte Maandag (http://nl.wikipedia.org/wiki/Munchen)
[10] Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa maar in 1994 is de CVSE omgevormd tot de OVSE of Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa
[11] Het 5+5-model houdt in dat er een dialoog zou ontstaan tussen 5 mediterrane landen (Marokko, Libië, Tunesië, Algerije en Mauritanië) en 5 Europese landen (Frankrijk, Italië, Spanje, Portugal en Malta) (HOLM, 2004, p. 14).
[12] In 1989 werd de UMA of l’Union du Maghreb Arabe opgericht als gevolg interne en externe politiek-economische moeilijkheden in de landen van de Maghreb. De integratie van de landen van de Maghreb (Marokko, Mauritanië, Algerije, Tunesië en Libië) zou er voor kunnen zorgen dat ze een gemeenschappelijk antwoord zouden kunnen vinden op economische en sociale problemen in de regio en mogelijk problemen in de relatie tussen Maghreb landen zouden via de UMA genormaliseerd kunnen worden. Dit laatste heeft voornamelijk betrekking op de nogal moeilijke relatie tussen Algerije en Marokko. De UMA zou ook een antwoord kunnen vinden op de druk van de mondialisering en via de integratie van de Maghreb landen in de UMA zouden ze ook een stevigere positie kunnen vormen ten opzicht ven de EU (LIGOURI, 2002, pp. 2-3).
[13] In 1993 wordt het Oslo-Akkoord ondertekend gevolgd door het Akkoord van Washington.
[14] De keuze voor deze plaats is niet zo moeilijk te achterhalen, Spanje is naast de andere mediterrane lidstaten van de EU, één van de grote voorstanders geweest voor een Euro-Mediterrane samenwerking (OLIVI, 1998, p. 622).
[15] Libië werd niet uitgenodigd op de Barcelona conferentie in 1995 omwille van de VN-sancties die er op dat golden tegen Libië. (http://ec.europa.eu/comm/external_relations/lybia/intro/index.htm).
[16] Er is nog één ander moment waar deze landen aan één en dezelfde tafel of beter gezegd ruimte zitten en dat is tijdens de Algemene Vergadering van de VN (HELLER, 2001, p. 76).
[17] Ondanks deze legitimiteit heeft het conflict in het Midden-Oosten de meest negatieve invloed gehad op het verdere verloop van het Barcelona Proces (CRAWFORD, p. 4).
[18] Deze driedelige structuur van het Barcelona Proces komt oorspronkelijk van de structuur van het Helsinki Proces, het begin van de CVSE in 1975. (DE VASCONCELOS, 2005a, p. 7).
[19] Deze multilaterale dimensie vormt de vierde ‘basket’ van het Barcelona Proces, die in de appendix van de verklaring beschreven staat (XENAKIS, 1998, p. 7).
[20] De vertegenwoordiging van de Europese Unie in het Euro-Mediterraan Comité bestaat uit de EU-troika en deze bestaat uit de huidige voorzitter van de Europese Unie, de toekomstige voorzitter van de Europese Unie, een lid van Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger van het GBVB (Javier Solana) (PHILIPART, 2003, p. 202).
[21] Sinds 1995 zijn alle associatie akkoorden met de mediterrane partnerlanden (EU - Palestijnse Autoriteit (1997), EU - Tunesië (1998), EU - Marokko (2000), EU – Israël (2000), EU - Algerije (2002), EU - Jordanië (2002), EU – Egypte (2004), EU - Libanon (…)) in werking getreden of ondertekend met uitzondering van het associatie Akkoord tussen de EU en Syrië. Voor Malta, Cyprus en Turkije geldt een andere regeling omdat Malta en Cyprus in 2004 zijn toegetreden tot de Europese Unie en Turkije het statuut van kandidaat-lidstaat heeft (2005 Year of the Mediterranean. The Barcelona Process: Ten Years On, 2005, pp. 3-7).
[22] Een ‘global public good’ is een publiek goed waarop elk individu recht op heeft . Deze goederen zouden moeten verzekerd worden door de overheid anders is er een groot risico dat er een kloof tussen de ‘have’s’ en de ‘have not’s’ ontstaat. Er zijn vier verschillende dimensies die betrekking hebben op de ‘global public goods’: de dimensie met betrekking tot de fysieke veiligheid, de dimensie die een open economie moet verzekeren, de sociale dimensie zoals onderwijs en de politieke dimensie zoals het respect voor mensenrechten, de rechtstaat,… (BISCOP, 2005, pp. 6-7).
[23] Zo zijn Malta en Cyprus sinds 2004 een lidstaat van de EU maar voordien waren beiden sinds 1995 een partnerland van de EU in het Barcelona Proces (MOSCHELLA, p. 2)
[24] Ook Willy Claes, voormalig Secretaris-Generaal van de NAVO, noemde de mediterrane regio als een regio met twee belangrijke dreigingen. Zo zei hij in 1995 in een artikel in de Washington Post dat het islamitische fundamentalisme en de proliferatie van wapens in de Zuidelijke Mediterrane regio de twee belangrijkste dreigingen waren in het post Koude Oorlog tijdperk (BICCHI, 2001, p. 1).
24 In het Barcelona Proces zijn deze verschillende visies op veiligheid zeker aanwezig. De veiligheidsvisies van de Mediterrane Partners en de EU staan uitgelegd in het punt 1.3. ‘het constructivisme en veiligheid’, pp. 9-10.
[26] De drie-pijler-aanpak van de EU bestaat uit het gebruik van financiële elementen in de eerste pijler, bilaterale dialoog met landen en regio’s binnen het GBVB en tenslotte het gebruik van instrumenten binnen Justitie en Binnenlandse Zaken zoals het Europees Arrestatiebevel (CEBECI, 2004, pp. 203-204).
[27] Deze resolutie gaat over de financiering van het terrorisme (COOLSAET, 2005b, p. 223).
[28] Het vredeproces van het Midden-Oosten werd opgericht in 1991 te Madrid en werd opgevolgd met de Oslo-akkoorden (DRISS, 2003, p. 54).
[29] De conflicten die aanwezig zijn in het Middellandse Zeegebied kunnen onderverdeeld worden in drie verschillende soorten. Als eerste zijn er de conflicten die afstammen van de koloniale periode als gevolg van de grenzen. De tweede soort conflicten ontstaan uit diep verdeelde maatschappijen en derde soort conflicten ontstaan doordat minderheden hun rechten opeisen (CHRYSSOCHOOU & XENAKIS, 2001, p. 5).
[30] Dit is een netwerk van instituten die zich bezig houden met het bestuderen van onderwerpen die te maken hebben met buitenlandse politiek (DE MORZELLEC, p. 68)
[31] Deze Partnership Building Measures bespreek ik in het punt 4.2.1.4.
[32] Er zijn ook andere conflicten die het Barcelona proces beïnvloeden zoals het conflict tussen Griekenland en Turkije in Cyprus, het Conflict in de West-Sahara en het geweld in Algerije (STAVRIDIS, p. 38).
[33] Zie punt 1.4. ‘Het constructivisme en veiligheid’.
[34] Marokko heeft in verleden al een aanvraag ingediend om lid te worden van de Europese Unie maar dit werd direct geweigerd door de instellingen van de Europese Commissie.
[35] Deze drie mogelijke operaties voor de ‘Rapid Reaction Force’ zijn de Petersbergtaken die in het kader van de West-Europese Unie werden opgericht (BISCOP, 2005, p. 9)
[36] Dit initiatief van de Europese Unie kwam er als gevolg van de teleurstellende resultaten van het Barcelona Proces. De voorbereiding van dit document gebeurde reeds op de Europese Raden in Berlijn (1999) en in Wenen (1998) (MEDINA ABELLAN, pp. 282-286).
[37] Zie pagina 26.
[38] EuroMeSCo is opgericht in 1996 en bestaat uit een netwerk van politieke instituten die onderzoek verrichten naar vijf domeinen binnen het Barcelona Proces. Deze domeinen zijn de politieke en veiligheidsdialoog, linken binnen het partnerschap, de gevolgen van het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid van de EU en onderwerpen met betrekking tot bestuur.
[39] De eerste maal dat het Euro-Mediteraan forum werd vermeld binnen het Barcelona Proces was in 1995 in de Barcelona Verklaring. In verschillende onderdelen van de verklaring werd er verwezen dat er nood is aan een institutie waar de parlementariërs van de beide oevers van de Middellandse Zee in vertegenwoordigd zouden worden (STAVRIDIS, p. 32)
[40] Dit document van de Europese Unie is onafhankelijk ontstaan van het Barcelona Proces maar is opgericht als een soort aanvulling op het Barcelona Proces (MALMVIG, 2004, p. 21).
[41] De Euro-Mediterrranean Parliamentary Assembly werd plechtig ingehuldigd op 22 en 23 maart 2004 in Athene (Conclusions for the VIIth Euro-Mediterranean Conference of the Ministers of Foreign Affairs, p. 2)
[42] Zie Bijlage II met het document ‘Euro-Mediterranean Code of Conduct on Countering Terrorism’
[43] De stelling “One man’s terrorist is another man’s freedom fighter” doet bij de meeste mensen wel een belletje rinkelen.
[44] Sinds dat Malta en Cyprus in 2004 lidstaten zijn geworden van de Europese Unie is het Barcelona proces een partnerschap geworden tussen de Arabische landen van Noord-Afrika en het Midden-Oosten en Israël (SPENCER, 2001, p. 23).
[45] Premier Erdogan van Turkije is het levende bewijs dat iemand met een politiek islamitische achtergrond een gesprekspartner kan zijn voor de Europese Unie. Premier Erdogan heeft een hervormingspolitiek doorgevoerd met als gevolg dat Turkije zelfs het statuut van kandidaat-lidstaat van de EU heeft gekregen. (IBRAHIM & SCHAFER, 2005, p. 14).
[46] Op de conferentie van Napels was er wel een verklaring die aandacht had voor de promotie van democratie en de rechten van de mens in de strijd tegen het terrorisme. Deze verklaring was dat alle landen zich zouden engageren in de strijd tegen het terrorisme in al zijn vormen en manifestaties. De samenwerking zal worden verder gezet op het multilaterale en bilaterale niveau via bepaalde programma’s, maar met een onverdeelde aandacht voor democratie en het respect voor de rechten van de mens (BALFOUR, 2004, p. 18)
[47] Dit is een groot verschil in vergelijking met de kandidaat-lidstaten van de Europese Unie die het acquis communitair moeten aanvaarden en implementeren vooraleer ze een effectief lidstaat kunnen worden van de EU (PANEBIANCO & ROSSI, 2004, p. 11).
[48] Spijtig genoeg blijft het extreem rechtse kamp denken dat immigratie gelijk is aan terrorisme (ALIBONI, musulman, p. 45).
[49] De bescherming van de interne veiligheid van de Europese Unie slaat op het tegenhouden van vrij verkeer van terroristen, criminelen en illegale immigranten. Deze interne veiligheid is verbonden aan de vrije markt omdat deze drie soorten personen vrij spel zouden hebben in de EU met een vrij verkeer van personen, kapitaal, goederen en diensten (VAN DIJCK, 2005, p. 15).
[50] Dit is een letterlijke vertaling van een deel van de titel van het artikel van J. HUYSMANS ‘The EU and the Securitization of Migration’.
[51] Het citaat van Ferdinand Braudel staat op p. 2 van deze scriptie.
[52] Turkije wordt niet genoemd binnen het European Neighbourhood Policy omdat dit land sinds 2005 de status van kandidaat-lidstaat van de Europese Unie heeft (ATTINÀ, 2004, p. 11).
[53] Zie punt 11 en 48 in het EU/Jordan Action Plan in Bijlage II.