Naar een ontspannen arbeidsmarkt: over een nieuw evenwicht tussen arbeid en zorg. (Hanne Dillen) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
INLEIDING: Naar een ontspannen arbeidsmarkt: over een nieuw evenwicht tussen arbeid en zorg
1.1 Situering van de combinatieproblematiek
Naar een ontspannen arbeidsmarkt…
In het kader van een ‘ontspannen arbeidsmarkt’ vallen alle activiteiten die bijdragen tot de maatschappelijke participatie en integratie van de werknemers en die bovendien nuttig zijn voor de samenleving, onder de noemer ‘arbeid’. (1) Belangrijk hierbij is dat er voor iedereen voldoende mogelijkheden moeten zijn om aan betaalde arbeid te participeren. (2) Bovendien moet werken goed te combineren zijn met aspiraties en verantwoordelijkheden in andere levenssferen. (3) Een laatste belangrijk kenmerk van een ontspannen arbeidsmarkt is dat er geen roofbouw mag gepleegd worden op het arbeidsvermogen. De werkdruk moet met andere woorden van een aanvaardbaar niveau zijn.
Over een nieuw evenwicht tussen arbeid en zorg…
Van het einde van de negentiende eeuw tot de jaren 1960/1970 was er in onze westerse samenleving sprake van een ‘standaardarbeidspatroon’. Dit dominante patroon kenmerkte zich door de opeenvolging van leren, werken of zorgen en rusten. Binnen een partnerrelatie was de man de kostwinner, terwijl de vrouw de rol van huishoudster en/of kinderverzorgster op zich nam. Omdat deze standaardpatronen tamelijk dominant waren in de samenleving van voor en na de Tweede Wereldoorlog, zijn veel van de instituties in onze samenleving – o.a. het sociale zekerheidsstelsel en het pensioenstelsel – op deze standaardpatronen gebaseerd.
Sinds de jaren 1960/1970 heeft de geslachtsgebonden arbeidsverdeling tussen partners aan dominantie verloren. Het traditionele rollenpatroon is in de moderne maatschappij minder vanzelfsprekend geworden. Steeds meer vrouwen bieden zich aan op de arbeidsmarkt, terwijl mannen voor een stuk hun steentje bijdragen aan het huishouden en de zorg voor kinderen.
Door de toenemende arbeidsmarktparticipatie van vrouwen is er een veel gevarieerder (levensloop)patroon ontstaan. In de ‘standaardbiografie’ waren er maar twee grote overstappen, terwijl er vandaag de dag doorheen de levensloop veel vaker transities plaatsvinden (‘TAM’). Mensen treden tijdelijk van de arbeidsmarkt en keren er na verloop van tijd weer in. Daarnaast komt het steeds meer voor dat mensen gedurende hun levensloop gelijktijdig verschillende taken en activiteiten in verschillende levenssferen combineren (’combinatiescenario’). De meest voorkomende combinatie is het simultaan betrokken zijn bij arbeid, het huishouden en de zorg voor kinderen. Vroeger werden de taken die vandaag gecombineerd worden in grote mate sequentieel opgenomen of verdeeld tussen de geslachten. De levensloop is als het ware een eigen project, dat moet leiden tot de realisatie van individuele ambities.
1.2 Probleemstelling
Het onderwerp van deze eindverhandeling is de combinatieproblematiek arbeid en zorg. Omdat zorg een veelopvattend begrip is, richten we onze aandacht op de combinatie van arbeid en de zorg voor kinderen. De probleemstelling is drieledig:
(1) Ten eerste trachten we een antwoord te vinden op de vraag hoe en wanneer de problematiek rond de combinatie van arbeid en zorg is ontstaan.
(2) Vervolgens trachten we te achterhalen welke plaats zorg inneemt in de verschillende typen van verzorgingsstaten zoals omschreven door Gøsta Esping-Andersen. We vragen ons hierbij af welke instrumenten er voorhanden zijn in de verschillende welvaartsmodellen en of deze instrumenten het combineren van arbeid en zorg daadwerkelijk vergemakkelijken. De conceptie van ‘het gezin’ en die van ‘de plaats van de vrouw binnen het gezin’ zijn doorslaggevend bij de implementatie en het succes van verschillende beleidsalternatieven. Daarom bestuderen we ook deze waarden en normen voor de verschillende welvaarttypes.
(3) Tot slot zoeken we een antwoord op de vraag welke instrumenten er in de Belgische welvaartsstaat voorhanden zijn om de combinatie van arbeid en gezin mogelijk te maken.
1.3 Inhoud van de eindverhandeling
Door het toenemend aantal tweeverdieners is de geslachtgebonden taakverdeling tussen partners weggevallen. Daardoor is het probleem van de combinatie van arbeid en zorg ontstaan.
Inleidend op de eindverhandeling behandelen we eerst de maatschappelijke, politieke en wetenschappelijke relevantie van de combinatieproblematiek en schetsen we het ontstaan van het onderzoeksdomein arbeid en zorg.
Het eerste deel van de scriptie omvat een theoretische en empirische[1] behandeling van de problematiek arbeid en zorg. In de eerste plaats bespreken we het concept van de transitionele arbeidsmarkt van Günther Schmid (1998) en het concept van de keuzebiografie, dat daar nauw bij aansluit. Samen vormen ze de theoretische onderbouw van deze eindverhandeling. Ten tweede bespreken we in dit eerste deel het omschakelingsproces van kostwinnersmodel naar dubbelverdieners- of combinatiemodel. Hierbij verkennen we eerst de historische situering van de taakverdeling binnen gezinnen, waarna we enkele empirische modellen bespreken inzake de arbeidsverdeling binnen gezinnen sinds de jaren 1950. We sluiten dit onderzoeksdeel af met de behandeling van de huidige arbeidsverdeling van volwassen mannen en vrouwen binnen gezinnen.
In het tweede deel maken we een vergelijkende studie van de verschillende modellen van verzorgingsstaten en bekijken we de plaats die zorg inneemt in de verschillende types van welvaartsstaten. Hierbij baseren we ons op de typologie van welvaartsstaten zoals voorgesteld door Gøsta Esping-Andersen in zijn boek ‘The Three Worlds of Welfare Capitalism’ (1990).
Tot slot bespreken we in het derde en laatste deel welke mogelijkheden gezinnen in België hebben om de combinatie van arbeid en zorg te vergemakkelijken. We schenken hierbij aandacht aan het micro-, meso- en macro-niveau.
2. Relevantie van het onderzoek
2.1 Inleiding
De dagelijkse puzzel van het gezins- en het beroepsleven is het kloppend hart van het maatschappelijke leven, aangezien het alle maatschappelijke actoren – individuen, gezinnen, families, verenigingen, organisaties, overheden, enz. – aanbelangt en verbonden is met alle maatschappelijke domeinen. Daarom is het niet verwonderlijk dat dit arbeidsmarktthema de laatste jaren steeds meer aandacht krijgt in het maatschappelijke debat, in het beleid en in de academische wereld[2]. (Geurts, 2003: p. 194; Groenendijk, 1999: p. 19; Van Dongen, Beck en Vanhaute, 2001: p. 1; Van Dongen en Pauwels, 2000: p. 124, 130; Van Haegedoren, 1998: p. 151)
Achtereenvolgens bespreken we het ontstaan van de onderzoeksproblematiek ‘arbeid en zorg’ en de groeiende politieke en maatschappelijke belangstelling voor deze arbeidsmarktproblematiek sinds de jaren 1980.
2.2 Ontstaan van de onderzoeksthematiek ‘arbeid en zorg’
In Vlaanderen is de onderzoeksproblematiek ‘arbeid en gezinnen’ eind jaren tachtig van de twintigste eeuw tot stand gekomen. Dit thema is gegroeid uit de interactie van het traditionele gezinsonderzoek, het onderzoek naar de maatschappelijke positie van vrouwen en het traditionele arbeidsmarktonderzoek. (Van Dongen, 2004c: p. 104; Van Dongen en Pauwels, 2000: pp. 124-125) De belangstelling voor de gezinsarbeid (huishoudelijke taken, opvoeding en zorg voor kinderen en karweien in en rond de woning) en de vrije tijd werd aangewakkerd met de toenemende arbeidsmarktparticipatie van vrouwen vanaf het begin van de jaren tachtig. (Van Dongen en Pauwels, 2000: p. 124)
Eind jaren tachtig ging de aandacht van sociale wetenschappers vooral uit naar het onderscheid tussen thuiswerkende , beroepsactieve en werkzoekende vrouwen wat betreft de gezinsvorming, de arbeidssituatie, de arbeidsverdeling binnen het huishouden, de inkomens, de motieven, wensen en mogelijkheden inzake de toekomstige arbeidsverdeling. Daarbij aansluitend werd ook de onverenigbaarheid van beroepsarbeid en ouderschap bestudeerd. Daarnaast ging er ook veel aandacht naar de conceptuele studie van de begrippen arbeid, betaalde en onbetaalde arbeid, gezinsarbeid, naar de waarde(bepaling) van gezinsarbeid als niet-marktactiviteit en naar de interne en externe arbeidsverdeling binnen de gezinnen. (Van Dongen en Pauwels, 2000: pp. 124-125; Van Dongen, Vanhaute en Pauwels, 1998: pp. 8-9)
Begin jaren negentig werd de feitelijke leefsituatie van vrouwen geplaatst tegenover de belemmerende maatschappelijke structuren zoals langdurige werkloosheid, de segregatie op de arbeidsmarkt, de gezins- en vrouwonvriendelijke arbeidsorganisatie, de onaangepaste collectieve diensten en de scheeftrekking van het fiscale systeem en de sociale zekerheid. Vanaf het begin van de jaren negentig was het empirisch onderzoek zowel gericht op macro- als op microniveau. Enerzijds ging men de thematiek arbeid en zorg bestuderen vanuit een ruim historisch perspectief, vanaf 1840. Anderzijds stond op microniveau de levensloopbenadering centraal in het onderzoek naar de tijdsverdeling. (Van Dongen en Pauwels, 2000: pp. 124-129; Van Dongen, Vanhaute en Pauwels, 1998: pp. 8-9)
De vroege wetenschappelijke belangstelling voor het harmonieus samengaan van gezins- en beroepsleven in Vlaanderen blijkt onder meer uit diverse onderzoeken en publicaties van het CBGS (zie o.a. Bosman, 1989; Bosman en Van Dongen, 1989; Den Hertog, 1989 en Pauwels e.a., 1988), van het CSB (zie o.a. Cantillon, 1990) en van de TOR-groep van de VUB (tijdsbudgetonderzoek) (TOR’88 in Glorieux e.a., 2001).
2.3 Groeiende politieke en maatschappelijke belangstelling voor de combinatie van het beroeps- en het gezinsleven
In het Regeerakkoord Martens VIII wordt reeds geponeerd dat er maatregelen genomen dienen te worden om het gezins- en het beroepsleven beter op elkaar af te stemmen. In het kader van deze problematiek werd binnen het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid een werkgroep ‘Gezin en Arbeid’ opgericht die de problematiek moest bestuderen en voorstellen terzake moest formuleren. (Bosman, 1989: p. 104)
Bosman verwijst naar een drietal redenen voor de groeiende politieke belangstelling voor de combinatie van het gezins- en het beroepsleven sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw.
(1) Ten eerste kan een betere harmonisatie van gezin en arbeid bijdragen tot het scheppen van daadwerkelijk gelijke kansen tussen mannen en vrouwen.
(2) Ten tweede is er sinds de jaren tachtig in alle Europese landen een daling van de vruchtbaarheidsgraad merkbaar. Daarom trachten nationale overheden sindsdien via het beleid die trend te keren of toch minstens te stoppen. De hypothese luidt dat maatregelingen die de combinatie van betaalde arbeid en zorg voor kinderen vergemakkelijken een geboortebevorderend effect hebben.
(3) Ten derde redeneerde men dat indien de dalende vruchtbaarheid in de toekomst effectief zou leiden tot een schaarste op de arbeidsmarkt, men deze spanningen zou kunnen verlichten door de arbeidsgeneigdheid bij vrouwen te stimuleren. Vrouwen moe(s)ten ertoe aangezet worden zich aan te bieden op de arbeidsmarkt en men moe(s)t vermijden dat vrouwen zich van de arbeidsmarkt terugtrekken omwille van verantwoordelijkheden binnen het gezin. (Bosman, 1989: pp. 103-105)
De problematiek arbeid en gezinnen is ook nu nog zeer actueel. De ontelbare publicaties, (internet)forums, nieuwsberichten, congressen, colloquia e.d. getuigen hiervan. Dit is overigens niet enkel het geval in België. Ook in het buitenland en op internationaal vlak geniet deze problematiek ruime politieke en maatschappelijke belangstelling.
Het is de bedoeling de vragen die we ons stelden in de probleemstelling te beantwoorden door gebruik te maken van reeds bestaand materiaal. We gaan met andere woorden zelf geen gegevens verzamelen en ze nadien analyseren. We hebben deze keuze gemaakt omdat er de laatste decennia reeds ontzettend veel gepubliceerd is op het gebied van arbeid en zorg.
Enerzijds spitsen we ons toe op de relevante vakliteratuur. Dit is de meest voor de hand liggende bron bij het uitvoeren van een secundaire analyse. In de vakliteratuur vinden we terug wat reeds bekend is op het desbetreffende onderzoeksdomein – in dit geval het traditionele gezinsonderzoek, het onderzoek naar de maatschappelijke positie van vrouwen en het traditionele arbeidsmarktonderzoek. De vakliteratuur is een verzameling van theoretische inzichten, empirische bevindingen, speculaties, suggesties voor verder onderzoek en verwijzingen naar andere terreinen. (’t Hart e.a., 1996: pp. 311-312)
Anderzijds kunnen we voor het uitvoeren van een secundaire analyse gebruik maken van data die niet-academische instellingen in opdracht van de overheid verzamelen ten behoeve van beleidsvoorbereiding, beleidsondersteuning en beleidsevaluatie. Deze instellingen hebben de (expliciete) taak statistische gegevens te verzamelen. (’t Hart e.a., 1996: pp. 311-312) Een voorbeeld hiervan is het Nationaal Instituut voor de Statistiek (http://statbel.fgov.be). Een lijst van nationale statistische instellingen kan je vinden op de website van het NIS. Ook op de websites van de Vlaamse overheid (http://www.vlaanderen.be), van de Europese Unie (http://europa.eu.int), van de Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) (http://www.oecd.org/home) en van de International Labour Organization (ILO) (http://www.ilo.org) vinden we relevante ‘facts & figures’ met betrekking tot arbeid en zorg terug[3].
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] Bij de empirische analyse van de arbeidsverdeling van volwassen mannen en vrouwen vertrekken we vanuit het perspectief van de gezinnen. Aangezien mensen in gezinnen leven is het gezin vanuit sociologisch oogpunt immers de meest relevante analyse-eenheid.
[2] De ‘combinatie van het beroeps- en het gezinsleven’ wordt in de vakliteratuur ook wel de thematiek ‘gezinnen en arbeid’ of de ‘combinatie van arbeid en zorg’ genoemd.
[3] Voor een volledig overzicht van de gehanteerde bronnen verwijzen we naar de bibliografie.