Studentenactivisme aan de UNIKIN (1998-2006). (Stijn Van Bever)

 

home lijst scripties inhoud  

 

I. Inleiding.

 

Het voorbije decennium was, alweer, een erg bewogen periode voor de Democratische Republiek Congo. Het land werd tussen 1998 en 2003 het toneel van wat de eerste Afrikaanse wereldoorlog werd genoemd, een conflict waarbij alle landen van de Centraal- Afrikaanse regio betrokken raakten en dat het leven koste aan naar schatting drie miljoen mensen. De woelige en chaotische overgangsperiode die tussen 2003 en 2006 op het conflict volgde, werd op 30 juli 2006 afgesloten met de eerste vrije verkiezingen sinds de onafhankelijkheid, verkiezingen die een nieuw begin voor het land moesten inleiden na een valse start die al vier decennia aansleepte.

De voorbije negen jaar heeft er in onze contreien een opmerkelijke ommekeer plaatsgevonden wat betreft de aandacht voor de ex-kolonie. Terwijl het conflict in zijn eerste jaren bijna werd doodgezwegen, zagen we hoe de Vlaamse pers bij het naderen van de verkiezingen Congo opnieuw ontdekte. In het kielzog van de talrijke ministeriële bezoeken streken verslaggevers en journalisten weer neer in Kinshasa.

Toch lijkt het nieuws uit Congo altijd weer uit dezelfde hoek te komen en dezelfde thema’s te beslaan: kindsoldaten, de illegale grondstoffeneconomie, het nakende einde van het regenwoud of de verdwijning van de zoveelste gorilla, het zijn thema’s die de in Congo geïnteresseerde Belg intussen wel kent, ook al kunnen ze nooit voldoende onder de aandacht gebracht worden.

Omdat ikzelf ook één van die in Congo geïnteresseerde Belgen ben, stond het voor mij reeds lange tijd vast dat het land het decor zou vormen voor mijn eindverhandeling. Tezelfdertijd wou ik echter de bekende paden verlaten. De voorbije jaren hebben een enorme impact gehad op de Congolese samenleving. Het was mijn ambitie die impact te onderzoeken bij een bevolkingsgroep die op het eerste zicht geen uitstaans heeft met het conflict of de transitieperiode: de studenten aan de staatsuniversiteit van Kinshasa, de Unikin. Deze keuze werd me ingegeven door enkele goede redenen. Ten eerste wilde ik te weten komen hoe leeftijdsgenoten deze moeilijke periode ervaren hebben. Daarnaast vond ik het interessant om, in het kader van de hernieuwde interuniversitaire samenwerking tussen de Belgische en Congolese universiteiten, die toch vooral boven de hoofden van de studenten verloopt, eens de stem en de visie van de studenten te kunnen weergeven. Tenslotte meen ik dat een forum bieden aan de studenten van vandaag, in alle bescheidenheid, een mentaliteitsstudie kan vormen van de Congolese leiders van morgen.

 

 

II. Stand van het onderzoek.

 

In dit inleidende hoofdstuk zal ik een overzicht geven van het onderzoek dat reeds gevoerd is naar studentenactivisme en de conclusies die uit dit onderzoek naar voor komen.

 

 

1. Onderzoek naar studentenactivisme.

 

Onderzoek naar studentenactivisme ziet het levenslicht eind jaren zestig. Dit is geen toeval. De jaren zestig worden gebrandmerkt als het decennium van wijdverspreid studentenactivisme. De iconen van die tijd zijn de Mei ’68-beweging in Parijs en de vredesbeweging in de VS, die haar hoogtepunt kent eind jaren zestig, begin jaren zeventig. De impact van deze studentenbewegingen is erg groot. Het studentenactivisme overstijgt de grenzen van de campus en slaagt er in om te wegen op de politieke besluitvorming en om een brede maatschappelijke beweging te worden die ambities heeft om de maatschappij te veranderen.

Deze gebeurtenissen vormen het startsein voor onderzoek naar studentenactivisme. Dit onderzoek wordt vooral vanuit sociologische en pedagogische kringen gevoerd. De sociologische onderzoeken spitsen zich toe  op de afkomst van de studentenleiders, de genese en de maatschappelijke impact van het studentenactivisme, terwijl de pedagogische wereld ondermeer de invloed van het studentenactivisme op de hervormingen van het hoger onderwijs zal bekijken.[1]

 

Het onderzoek dat in de nasleep van deze studentenbewegingen gevoerd wordt, is zo vrijwel uitsluitend westers gericht. Hoewel het studentenactivisme in de postkoloniale wereld duurzamer is en vaak intenser inwerkt op de samenleving dan bovengenoemde bewegingen, zijn het vooral de mediagenieke studentenbewegingen uit Frankrijk en de VS, en bij uitbreiding de gehele westerse studentengemeenschap, die voorwerp zijn van onderzoek.

 

Intussen is ook het studentenactivisme in de niet westerse, postkoloniale wereld voorwerp geweest van onderzoek. Autoriteit op dit gebied is Philip G. Altbach. Hij deed ondermeer onderzoek naar studentenactivisme in de VS en in India, comparatief onderzoek naar studentenactivisme over de wereld en onderzocht het studentenactivisme in historisch perspectief.[2]  Bovendien onderzocht Altbach de invloed van het studentenactivisme op zowel het onderwijs als op de samenleving. Ik zal vooral gebruik maken van de werken en inzichten van Altbach om een theoretisch kader voor mijn onderzoek te vormen.

 

Ook aan de universiteit van Kinshasa, waar ik mijn onderzoek uitgevoerd heb, is onderzoek gedaan naar het studentenactivisme in de schoot van de instelling. De professoren Jean Abemba Bulaimu en Hubert Ntumba Lukunga, respectievelijk antropoloog en socioloog verbonden aan de faculteit sociale en politieke wetenschappen van de Unikin onderzoeken in hun studie “Mouvements étudiants et évolution politique en Republique Démocratique du Congo. Tome 1: 1971-1991.” de invloed van het studentenactivisme op de politieke ontwikkelingen in Congo/Zaïre tussen 1971 en 1991.[3] De laatste jaren werden ook verschillende eindverhandelingen rond het thema gemaakt, die het meer recente studentenactivisme bestuderen.[4] Aangezien deze werken deels dezelfde periode behandelen als mijn eigen onderzoek, heb ik deze uiteraard geraadpleegd.

 

 

2. Aspecten van het studentenactivisme.

 

In dit hoofdstuk zullen enkele algemene inzichten over studentenactivisme worden gegeven. Onderzoek naar studentenactivisme is lange tijd vooral geconcentreerd geweest op westers studentenactivisme. Daarom zal ik in dit hoofdstuk vaak verplicht zijn om een globaal beeld te schetsen aan de hand van onderzoeken naar westers studentenactivisme. Omdat het westerse maatschappijmodel echter grote verschillen vertoont met het maatschappijmodel van verschillende postkoloniale staten en die verschillen een grote invloed hebben op het studentenactivisme in deze gebieden, zal ik, aan de hand van onderzoeken naar studentenactivisme in de postkoloniale staten, vaak een duidelijk onderscheid maken tussen de algemene bevindingen en bevindingen die specifiek gelden voor het studentenactivisme in Zuid-Amerika, Azië en Afrika. Deze opdeling wordt in het tijdperk van de mondialisatie vaak - en op vele vlakken terecht - als voorbijgestreefd beschouwd, maar indien we een accuraat overzicht willen geven van de kenmerken en eigenheden van het studentenactivisme, is deze ingreep noodzakelijk.

 

Tot op heden is er nog geen holistisch theoretisch kader dat de dynamiek van studentenactivisme ontleedt. De belangrijkste oorzaak hiervan is net de variërende context waarin het activisme optreedt. Studentenactivisme ontwikkelt zich steeds binnen specifieke omstandigheden, die naar tijd  en ruimte erg variabel zijn. Philip Altbach heeft in zijn comparatief onderzoek wel enkele algemene perspectieven van het studentenactivisme op een rij gezet die een aanzet geven tot een theoretisch model. Ik zal dan ook voornamelijk teruggrijpen naar Altbachs ondervindingen in dit hoofdstuk.

 

2.1. Historische context.

 

De start van het wetenschappelijk onderzoek rond studentenactivisme wordt gegeven in de jaren zestig. Het activisme zelf kent echter een langer verleden, een verleden even oud als dat van het onderwijs zelf. Uit de Oudheid en de Middeleeuwen zijn bronnen bekend die getuigen over studentenopstanden.[5] Recenter in het verleden, in de negentiende eeuw, waren Duitse studenten een belangrijke pijler van de revolutionaire bewegingen in het Duitse rijk die aan de basis lagen van de eenmaking van het Duitsland in 1948.[6] Ook in het toenmalige Russische Tsarenrijk stonden studenten mee op de barricades van de revolutie.[7] In het begin van de twintigste eeuw waren studentengroeperingen bij de eerste voorstanders van de fascistische bewegingen in Duitsland en Italië.

Het studentenactivisme heeft in het westen vooral naam gemaakt met de befaamde studentenbewegingen eind jaren zestig. De Europese studentenmanifestaties met als bekendste de Mei ’68-beweging in Frankrijk en de anti-oorlogsbeweging op de universiteitscampussen in de Verenigde Staten zijn iconen van het decennium van de jaren zestig. Voor het eerst in de moderne geschiedenis overstijgt het studentenactivisme de campus en slaagt het er in om de maatschappelijke debatten te domineren en de besluitvorming onder druk te zetten.[8] De studentenbewegingen zijn in dit decennium niet langer deel van een maatschappelijke stroming, zoals in het verleden, ze zijn nu voortrekkers in het maatschappelijk debat.

De impact die het studentenactivisme in die tijd kende op de samenleving, heeft het later nooit meer kunnen evenaren. Een direct gevolg van het studentenprotest uit die tijd waren de hervormingen aan de universiteiten, die de participatie van studenten in het onderwijsbeleid ( de eis tot participatie was namelijk de aanleiding van het studentenprotest in Parijs) statutair vastlegden.[9] Met de uitbouw van de participatieorganen voor studenten in het beleid van de instellingen van hoger onderwijs, nam het activisme bij de studenten af. Bovendien slaagden de studenten er nooit meer in om hun specifieke, sectoriële eisen te koppelen aan maatschappelijke kwesties die in staat waren om een algemene mobilisatie te veroorzaken.

 

Zoals we reeds bemerkten, volgt het ontstaan van het studentenactivisme onmiddellijk op de oprichting van het onderwijs. Dit is ook zo in de koloniale gebieden. Het studentenactivisme in de postkoloniale gebieden kan niet ten volle begrepen worden, zonder de ontstaansgeschiedenis en het karakter van het hoger onderwijs in de koloniale wereld te schetsen. Het hoger onderwijs is in de koloniale gebieden ingeplant door de kolonisator . De instellingen van hoger onderwijs in de kolonies waren steeds een minutieuze kopie van de instellingen in het moederland. Universiteiten onderwezen volgens hetzelfde leerplan, professoren kwamen uit het moederland en studenten kregen een curriculum voorgeschoteld dat perfect op de Europese lijst geschoeid was.[10] Deze imitatiedrang kent verscheidene oorzaken. De metropool was het zaligmakende model. Om het ontwikkelingspeil van het moederland te bereiken, moest het onderwijs in de kolonies een perfecte afdruk zijn van dat in het moederland. Het was onvoorstelbaar te denken dat de lokale cultuur een plaats zou hebben in het hoger onderwijs. De studie van het koloniale gebied gebeurde toen vooral in gespecialiseerde instituten, vaak nog gesitueerd in het moederland, die zich voornamelijk toelegden op antropologie, geneeskunde en geografie. Bovendien waren de universiteiten die in de kolonies werden opgericht ook bedoeld voor de nazaten van kolonisatoren, wiens toekomst moest gevrijwaard worden door hen een opleiding te geven evenwaardig aan die in het moederland.

 

Het is de handhaving van dit Europese model van hoger onderwijs die de eerste grote studentenmanifestaties in de postkoloniale landen heeft veroorzaakt. Hoewel de meeste Zuid-Amerikaanse landen in het begin van de twintigste eeuw bijna een eeuw de onafhankelijkheid hadden verworven, bleef het onderwijssysteem onveranderd. De instellingen van hoger onderwijs bleven volledig afhankelijk van de universiteiten in de oud-kolonie Spanje.[11] Het curriculum bleef net als het professoraat Spaans getint en de macht bleef in handen van een kleine klerikale en politieke groep. In deze periode beginnen studenten in het Zuid-Amerikaanse continent te ijveren voor een grotere zeggenschap in het universiteitsbeheer. Deze eis wordt gekoppeld aan een grotere onafhankelijkheid van onderwijsinstellingen van de oud-kolonie, zowel op politiek als op academisch vlak en een hervorming van het lessenpakket. De Zuid-Amerikaanse studenten werden immers nog steeds onderwezen in de Spaanse geschiedenis en cultuur, ten nadele van de Zuid-Amerikaanse, die verwaarloosd werd in het curriculum.

Al snel komt er in Zuid-Amerika een supranationale studentenbeweging op gang. De gemeenschappelijke taal bevordert de communicatie en over gans het continent delen de studenten dezelfde eisen. Reeds in 1909 wordt het eerste internationale Latijns-Amerikaanse studentencongres gehouden, dat opvolging kent in 1910 en 1912.[12]  Op deze bijeenkomsten bereiken de Zuid-Amerikaanse studenten gemeenschappelijke standpunten over kwesties zoals de academische autonomie van de faculteiten en meer inspraak voor studenten in het beheer van de universitaire instellingen.

Het cruciale moment voor het Zuid-Amerikaanse studentenactivisme valt in 1918, aan de universiteit van Cordoba. Wanneer na onlusten een studentenhuis wordt gesloten, breken er massale stakingen uit bij de studenten. Zij eisen, naast tal van andere zaken, studentenvertegenwoordiging in het bestuur van de universiteit en academische onafhankelijkheid voor de faculteiten. Onder impuls van de toenmalige, hervormingsgezinde president  Roque Sáenz Peña worden de universiteiten verplicht deze eisen in te willigen.[13] Het nieuws verspreid zich snel over het continent en ook in landen als Chili, Peru, Venezuela en Colombia wordt de hervorming van het hoger onderwijs doorgevoerd.

Na deze opmerkelijke overwinning verbreedt de jonge Latijns-Amerikaanse studentenbeweging zijn horizonten. De participatie van de studenten in het beleid van de universiteit wordt nog versterkt en verankerd en de studentenbeweging gaat zich, gesterkt door zijn succes, ook toeleggen op maatschappelijke kwesties, zoals democratisering. De universiteit wordt het toneel voor maatschappijkritiek, een proces dat nog toeneemt wanneer de militaire junta’s het continent stilaan overnemen. In enkele decennia is de Zuid-Amerikaanse studentenbeweging uitgegroeid van een puur academische beweging naar een maatschappelijke kracht. Het activisme dat zich bij zijn ontstaan richtte op onafhankelijkheid van de oud-kolonie en democratisering van het onderwijs heeft zich ontwikkeld tot een brede beweging die druk kan uitoefenen op de burgerlijke autoriteiten.[14]

 

Het verhaal van het Zuid-Amerikaanse studentenactivisme is bewust zo gedetailleerd weergegeven. Het kan immers model staan voor de studentenbewegingen in de postkoloniale wereld. Bovendien verklaart het deels het essentiële verschil tussen het activisme in het westen en in de vroegere Derde Wereld. Hoewel waarschijnlijk geen enkele studentenbeweging ooit nog de aandacht en de symboolwaarde zal krijgen van de westerse studentenbewegingen eind jaren zestig, is het studentenactivisme in grote delen van de rest van de wereld veel duurzamer. Bovendien is het studentenactivisme in de postkoloniale wereld veel meer ingeburgerd en heeft het een veel grotere maatschappelijke invloed dan het activisme bij ons. De belangrijkste reden hiervoor is de historische verbondenheid die de universiteiten in het algemeen en het studentenactivisme in het bijzonder hebben met de antikoloniale strijd.

 

Wanneer onmiddellijk na de tweede wereldoorlog in Azië en tijdens de jaren vijftig in Afrika het antikolonialisme een georganiseerde structuur krijgt , worden de universiteiten één van de cruciale pijlers van de onafhankelijkheidsbeweging.[15] De universiteiten zijn dan ook een vruchtbare bodem. Enerzijds is er de westerse dominantie aan de universiteiten die duidelijk naar voorkomt in het professoraat en het curriculum, anderzijds is er de vaststelling voor de afgestudeerden dat ze zelfs met hun diplomatie niet kunnen doorstoten naar de hogere functies in hun land. De universiteiten worden het toneel van openlijke contestatie van het koloniaal gezag, maar tezelfdertijd wordt aan de universiteiten ook een nationaal concept gecreëerd, een natie-idee die het protest een ideologische en culturele ruggengraat schenkt. In landen als Kenia, Vietnam en India zullen studentenbewegingen een cruciale rol spelen in de onafhankelijkheid van het land.[16]

 

Wegens zijn cruciale rol in de onafhankelijkheidsbeweging, zal de studentenbeweging steeds een belangrijke stem blijven in het politieke debat in de postkoloniale wereld. De studenten zijn zich hier uiteraard ook van bewust en ze zullen de invloed die ze hebben vaak uitspelen. Zowel in Azië, Zuid-Amerika als in Afrika hebben studentenbewegingen verschillende keren regimes aan het wankelen gebracht. In het huidige Myanmar en in Zuid-Korea en Thailand lag langdurig algemeen studentenprotest mee aan de basis van politieke veranderingen.[17] Hoewel het studentenactivisme vandaag ook in deze landen in intensiviteit is afgenomen, behoudt de studentenbeweging een  belangrijke stem in het politieke debat.

 

2.2. Kenmerken van het studentenactivisme : het sporadische karakter.

 

Een opmerkelijk kenmerk van studentenactivisme is het sporadische karakter. [18]Studentenbewegingen zijn steeds gemobiliseerd rond een specifiek thema en uiterst zelden groeit de contestatiebeweging uit tot een duurzame stroming of groepering. Verschillende oorzaken verklaren dit kenmerk. Ten eerste zijn er de specifieke, academische  eigenheden. De indeling van het academische leven heeft reeds een grote invloed op het activisme. In het traditionele Europese systeem, dat slechts één examenperiode telde, konden studenten gemakkelijk tijd vrijmaken voor extra-academische activiteiten. Het huidige Europese en het Amerikaanse systeem, die een intensievere examinering kennen, bieden studenten minder de mogelijkheid tot die activiteiten. Het is duidelijk dat de academische kalender een bepalende factor is in het studentenbestaan.

Een andere factor die het weinig duurzame karakter van het studentenactivisme kan verklaren is het vluchtige verloop van de studentengeneraties. Studentengeneraties veranderen gemiddeld elke vier jaar. Duurzaam studentenactivisme wordt door dit verloop erg bemoeilijkt. Studentenbewegingen kennen op een korte tijd een enorme verandering van leden, wat de continuïteit niet bevoordeelt. Bovendien kennen jongere generaties op deze leeftijd vaak een groot verschil in mentaliteit: wat voor één generatie een prioriteit is, is dit niet voor hun opvolgers. Zaken die voor één generatie studenten een strijdpunt kunnen betekenen, zijn voor een volgende generatie misschien reeds een evidentie.

Omdat studenten ook weten dat hun tijd aan een universiteit beperkt is, lijken zij minder geneigd te strijden voor veranderingen op lange termijn. Ze zijn ze eerder gefocust op het zo snel mogelijk oplossen van kwesties, om er zelf ook de vruchten te kunnen van plukken.

 

Altbach geeft ook nog een, volgens hem, belangrijke sociologische oorzaak voor het niet-duurzame karakter van studentenactivisme.[19] In vele landen zijn studenten vooral afkomstig uit gegoede families. Hun activisme rond maatschappelijk-politieke kwesties gaat uit van idealisme en niet van een rechtstreekse of persoonlijke betrokkenheid. Het feit dat hun engagement niet is ingegeven door persoonlijke noden, maakt volgens Altbach dat studenten sneller het activisme vaarwel zeggen.

 

2.3. Kenmerken van het studentenactivisme: de activisten.

 

Uiteraard kan dit onderzoek niet de volledigheid nastreven zonder een blik te werpen op de acteurs van het studentenactivisme. We zullen ons concentreren op de leiders van de activisme. Er is reeds, zij het zeer summier, comparatief onderzoek gedaan naar de sociologische kenmerken van studentenleiders, in de VS, verscheidene Europese landen, India en Japan. Wij zullen de resultaten van deze onderzoeken gebruiken om, in grote lijnen, een sociologisch beeld te geven van de leiders actief in de studentenbewegingen. Daarnaast zal ik enkele gegevens aanvullen met resultaten van een onderzoek van Altbach naar studentenleiders uit postkoloniale gebieden.

 

Kwantitatief gezien vormen de leiders van de studentenbewegingen een minieme minderheid van de studentenpopulatie. Het ledenaantal van de studentenbewegingen is steeds een minderheid geweest van de totale studentenpopulatie, zelf tijdens de grootste en meest gekende studentenmanifestaties zoals de mei 1968- beweging in Parijs of het vredesbeweging ten tijde van de Viëtnamoorlog in de VS. Altbach verdeelt de actieve studenten in drie categorieën, die hij voorstelt als drie concentrische cirkels, al naar gelang hun engagement.[20]

Dit zijn de cirkels, van binnen naar buiten voorgesteld: de middelste, kleinste groep is die van “het leiderschap”. Dit is de minieme minderheid van de studenten die aan de leiding van de beweging staan. Deze zijn opmerkelijk radicaler dan de overige betrokken studenten. De volgende cirkel is die van de “actieve volgelingen”. Deze zijn zich bewust van de kwesties waarrond de beweging actief is, zijn betrokken bij de werking en de acties van de beweging en zijn bereid mee actie te voeren. De grootste cirkel groepeert de studenten die wel sympathiseren met de beweging, maar die niet echt vertrouwd zijn met de specifieke invulling van haar objectieven. Deze groep is slechts sporadisch betrokken bij de acties van de beweging. Buiten deze groepen bevindt zich nog een groot deel van de studentenpopulatie, die ofwel apathisch, ofwel vijandig tegenover de beweging staat.

 

De dynamiek van een studentenbeweging verschilt niet veel van die van andere bewegingen, al zijn er natuurlijk specifieke kenmerken, die terug te brengen zijn op de eigenheid van het studentenbestaan: een beperkte leeftijdscategorie, een vrij gesloten en beperkte populatie, gemeenschappelijke sociale achtergronden. Onderzoek naar de sociologische achtergrond van studentenleiders bracht volgende conclusies naar voor.[21]

 

Deze data zijn voornamelijk afkomstig uit onderzoek gedaan in Westerse landen. We kunnen deze gegevens bij het eigen onderzoek in ons achterhoofd houden, maar het lijdt geen twijfel dat er variaties op deze stellingen zullen opduiken.

 

2.4. De aanzet tot activisme.

 

Er is weinig gekend over de oorzaken van studentenactivisme. De moeilijkheidsgraad voor onderzoek naar de oorzaken van activisme wordt versterkt door de variatie die er in de omgevingsfactoren. Kan het studentenactivisme van mei 1968 in Parijs wel vergeleken worden met studentenactivisme in Kenia? Toch is het nuttig om sommige factoren te bekijken die mogelijk invloed hebben op studentenactivisme.

 

Socioloog en filosoof Lewis Feuer meent dat studentenactivisme vaak terug te brengen is tot een generatieconflict. Veel activisten strijden vanuit hun rol als studenten nog steeds tegen de generaties van hun ouders.[22] Andere onderzoekers, zoals Edward Shils, menen dat studenten, door de interactie op de campus en hun jeugdig idealisme een hang hebben naar “antiregimegevoelens”. Kenneth Keniston meent eveneens dat studenten, door hun scholing en de interactie op het academisch niveau, meer idealistisch ingesteld zijn dan hun leeftijdsgenoten.[23] Het mag echter duidelijk zijn dat deze stellingen in de verste verte geen coherente theorie benaderen.

 

Er wordt algemeen aangenomen dat studentenactivisme gestimuleerd wordt door uitzonderlijke gebeurtenissen in een samenleving. Het studentenactivisme als een pijler van de dekolonisatiebeweging, de burgerrechtenbeweging, de anti-apartheidsbeweging of de anti-oorlogsbeweging is hier een duidelijke illustratie van. Studentenactivisme draait vooral rond sociale kwesties.De studenten zien zichzelf als het geweten van de samenleving en voelen zich verplicht om op te treden wanneer de waarden van deze samenleving in gevaar komen. Deze acties maken ons ook duidelijk dat studentenactivisme zich, zij het zeker niet exclusief, toch voornamelijk richt op kwesties die buiten de campus plaatsvinden.

Studentenactivisme kan wel een academische oorsprong kennen, maar dit activisme slaagt er nooit in om zich tot een massabeweging te ontplooien. Het is pas wanneer een academische kwestie gekoppeld wordt aan een bredere maatschappelijke zaak, dat deze beweging kan uitgroeien tot een massabeweging. Al bestaat dan het risico dat de aandacht voor de academische agenda in de bredere beweging naar de achtergrond wordt gedrongen.

 

Het is duidelijk dat de factoren die leiden tot studentenactivisme complex zijn. Onderzoekers hebben tot vandaag nog steeds geen coherent theoretisch kader uitgewerkt dat studentenactivisme verklaart en ontleedt. Allen zijn het er echter over eens dat het activisme gestimuleerd wordt door een complexe symbiose van psychologische en maatschappelijke elementen.

 

2.5. Antwoorden op het activisme .

 

Studentenactivisme roept uiteraard reacties op, van academische en burgerlijke autoriteiten en in bepaald uitzonderlijke gevallen, van brede lagen van de bevolking. De impact van het activisme wordt enerzijds bepaald door de thema’s die het activisme aangrijpt en anderzijds door de reacties die er op volgen. Wanneer een puur academisch thema de inzet is van het activisme, zal dit nooit een grote maatschappelijke impact kennen. Studentenactivisme richt zich echter zelden exclusief op de leefwereld van de universitaire instellingen. Vaak zijn maatschappelijk-politieke kwesties de oorzaak van het activisme. Wanneer universitaire kwesties aan de basis liggen van het activisme, zullen deze al snel gekoppeld worden aan  maatschappelijke fenomenen. Zo overstijgt de impact van de beweging toch vaak de universitaire ruimte. Om deze reden worden de overlevingskansen van een studentenbeweging ook bepaald door de reacties van maatschappelijke actoren.

 

2.6. Antwoorden op het activisme: de burgerlijke autoriteiten.

 

Reacties op het activisme kunnen grofweg in twee categorieën worden ingedeeld. Ofwel wordt er repressief opgetreden tegen het studentenactivisme, ofwel wordt het activisme eenvoudigweg genegeerd.[24] Wanneer de autoriteiten het activisme geen aandacht schenken, wordt voornamelijk volgende redenering ingeroepen: studentenactivisme is een academische aangelegenheid, die door de academische autoriteiten behandeld dient te worden. Slechts wanneer het activisme de universitaire ruimte overstijgt, gebeurt het dat de burgerlijke autoriteiten reageren. Deze redenering wordt voornamelijk toegepast in Europa en de Verenigde Staten, waar studentenactivisme overwegend een academische aangelegenheid is, met weinig maatschappelijke relevantie. Slechts in de jaren zestig heeft het studentenactivisme in de VS (de burgerrechtenbeweging en de anti-Vietnam-beweging) en in Europa (ondermeer mei 68 in Frankrijk) een brede maatschappelijke impact gekend. Volgens Altbach is de brede impact van deze bewegingen te wijten aan de thema’s die de studentenbeweging had aangegrepen, thema’s die brede lagen van de bevolking beroerden.[25] Toch hebben ook de reacties van de autoriteiten meegespeeld in het succes van de bewegingen. De vredesbeweging in de VS kende een explosie van aanhangers, toen de autoriteiten repressief optraden. De doden die vielen onder de studenten na een politiecharge op de Kent State University in 1970 en het zenden van federale troepen naar de universiteiten, zorgde voor een nationale protestbeweging, die de grenzen van de campus oversteeg.

 

De relatie tussen het studentenactivisme en de politieke wereld is in de postkoloniale landen veel intenser dan in de westerse wereld. Deze situatie is niet alleen het gevolg van de rol van het studentenactivisme in de dekolonisatiebeweging. Het politieke systeem in veel postkoloniale landen verleent studenten een belangrijke plaats in het politieke spectrum.[26] Dit systeem is minder uitgebouwd dan het klassieke westerse model, waar naast de politieke partijen allerlei middenvelden, lobby’s en colonnes bij machte zijn om de politieke agenda te sturen. In postkoloniale landen zijn deze extrapolitieke krachten veel minder frequent en machtig. De massamedia zijn minder ontwikkeld, het parlementair systeem is minder krachtig en instellingen zoals vakbonden die in ons systeem deel uitmaken van het middenveld zijn vaak onmondig. Dit laat studenten toe om dichter bij het politiek proces te staan.

De studenten ontlenen hun positie ook aan de lage alfabetiseringsgraad die nog steeds de realiteit is in veel landen. Zij worden, te midden van een vaak miniem onderwezen bevolking, als intellectuelen gezien, zowel door de autoriteiten als door de bevolking.[27] Studenten werpen zich, gezegend met het aureool van intellectueel, vaak op als de spreekbuis van de bevolking of de streek van waar ze afkomstig zijn. Universiteiten zijn steeds in een metropool gevestigd, vaak zelfs de hoofdstad. Hierdoor bevinden studenten zich letterlijk vlakbij het machtscentrum. Van deze nabijheid maken studenten gebruik om problemen die op het thuisfront spelen, aan te kaarten. Tezelfdertijd verspreiden ze op het thuisfront ook informatie over de beslissingen die genomen zijn door de politici. Studenten zijn dus zowel woordvoerders als opiniemakers. Dit maakt van hen een groep binnen de bevolking waaraan politici niet kunnen voorbijgaan.

 

Het is in postkoloniale landen ook zo dat de politieke besluitvorming een veel directere impact heeft op het leven van zijn burgers. Politieke beslissingen kunnen bijvoorbeeld een rechtstreekse invloed hebben op de werkgelegenheid in een land, zeker wanneer de overheid de belangrijkste werkgever is, zoals het geval is in veel postkoloniale landen. Studenten volgen daarom het politieke bedrijf met argusogen, deels uit eigen belang, deels vanuit het bewustzijn van hun unieke rol in de samenleving.[28] Studenten beschouwen zichzelf als de elite van de toekomst, uitverkoren door het lot en de samenleving. Hun politiek engagement zien ze om deze redenen als een plicht ten opzichte van de huidige en toekomstige samenleving. Ze zijn het geweten van de samenleving.

 

De politieke ambities van de studenten worden echter niet altijd gesmaakt door de autoriteiten. Waar studentenactivisme ooit aan de basis lag van hevige onrust en zelfs regimes aan het wankelen bracht, hebben burgerlijke autoriteiten de neiging om sneller en repressiever te reageren. Dit heeft volgende belangrijke oorzaak. Studentenactivisme beperkt zich in bepaalde landen nooit tot academische kwesties. Deze academische kwesties worden steevast in verband met het (falende) beleid van het aan de macht zijnde regime. Deze vaststelling treedt in wisselwerking met de aard van deze regimes. Het zijn vooral totalitaire regimes die repressief optreden tegen studentenactivisten, regimes die op alle sectoren van de maatschappij directe macht uitoefenen en die protest, hoe specifiek ook, steevast zien als protest tegen het regime zelf.[29]

 

Er zijn genoeg voorbeelden gekend van postkoloniale autoritaire staten die repressief optreden tegenover politiek studentenactivisme, omdat ze vrezen voor algemene onrusten. Studentenbewegingen, zoals de opstand op het Tien Amen plein in Peking in juni 1989, worden bloedig neergeslagen, campussen worden door de strijdkrachten bezet, universiteiten worden door de autoriteiten gesloten en de studenten worden gedwongen de studentenhomes te verlaten. Repressief optreden kan een studentenbeweging de genadeslag geven, maar het kan ook een dynamiek ontwikkelen binnen de beweging. In Argentinië, Uruguay en in de VS zorgde het repressief optreden tegen de studentenactivisten voor een brede maatschappelijke beweging.[30] In Nigeria en Kenia sloten de autoriteiten de universiteiten en de studentenhomes en verplichtten ze de studenten huiswaarts te keren. Dit verminderde geenszins de agitatie, integendeel: door de studenten te dwingen naar huis terug te keren, werkten de regimes de verspreiding van het oproer in de hand.

Meer en meer staten gaan nu ook over tot het opleggen van preventieve maatregelen, om het politiek activisme op de campus zo veel mogelijk aan banden te leggen. In landen, zoals Thailand, China, Indonesië of Singapore, is een “certificaat van volgzaamheid” vereist om toegelaten te worden in het hoger onderwijs.[31] Op deze manier tracht men politieke dissidenten van de universitaire campus te weren. Daarnaast wordt de politieke activiteit op de campus tot het minimum herleid. De politieke neutraliteit, die in de statuten van de instellingen van hoger onderwijs is vastgelegd, wordt door de autoriteiten omgebogen tot een verbod op politieke activiteiten op de campus en een strikte reglementering rond politiek getinte uitspraken. Deze greep van de burgerlijke autoriteiten druist uiteraard in tegen het traditionele concept van de autonomie van het hoger onderwijs. Bovendien zijn deze maatregelen niet altijd even succesvol. Zo heeft bijvoorbeeld het Chinese “certificaat van volgzaamheid” de opstand op het Tien Amen plein niet kunnen verhinderen.

 

2.7. Antwoorden op het activisme: de universiteitsautoriteiten.

 

Indien we het studentenactivisme willen onderzoeken, kunnen we niet voorbijgaan aan zijn voornaamste biotoop, de instellingen van het hoger onderwijs. Het is vanzelfsprekend dat deze omgeving een invloed uitoefent op de mentaliteit van wie er actief is. Om de invloed van de universiteit te kunnen duiden, zullen we eerst de instelling zelf van naderbij bekijken.

 

De universiteit is in de eerste plaats een onderwijsinstelling. De prioriteiten zijn wetenschappelijk onderzoek en het doorgeven van kennis. Vanuit haar wetenschappelijke missie is de universiteit in staat om de maatschappelijke betrokkenheid van zijn studentenpopulatie te stimuleren. De meest evidente manier waarop dit kan gebeuren is via het curriculum. Vooral in de sociale en de humane wetenschappen worden maatschappijstelsels bestudeerd en geanalyseerd. De kennis die studenten hier opdoen, kunnen ze aanwenden om de maatschappij waarin ze zelf leven te analyseren en om alternatieven voor te stellen voor zaken die ze wensen te veranderen. Op deze wijze vormt de universiteit een vruchtbare bodem voor activisme.

 

De academische cultuur wakkert het kritisch denken ook aan door haar positie in de samenleving. In vergelijking met de andere delen van de samenleving in postkoloniale landen, zijn instellingen van hoger onderwijs liberaal ingestelde milieus. De student wordt beschouwd als een individu en ervaart aan de universiteit een mate van vrijheid die binnen zijn eigen gemeenschap vaak niet mogelijk is.[32] Bovendien biedt de universiteit meer kansen op sociale interactie met leden van diverse sociale groepen, wars van de traditionele barrières zoals etniciteit of religie. Door haar kosmopolitische sfeer staat de universitaire wereld vaak in oppositie met de samenleving waarin zij functioneert. De universiteit tracht deze positie zo veel mogelijk te behouden door zijn autonomie in te roepen, conditio sine qua non voor onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek.

 

Toch dient vermeld te worden dat die autonomie niet altijd een conditio sine qua non is geweest voor universiteiten in de postkoloniale gebieden. In de decennia net na de dekolonisatie bestond er, zeker in éénpartijregimes, een erg nauwe band tussen de burgerlijke autoriteiten en de academische wereld. In de geest van het “developmentalisme”, het collectieve vooruitgangstreven dat eind jaren zestig, begin jaren zeventig de heersende ideologie was in verschillende Afrikaanse staten, verenigden staat en hoger onderwijs de middelen om opleidingen aan te bieden die de studenten kennis en vaardigheden bijbrachten, maar ook traditionele waarden van het land.[33] Deze bundeling van krachten moest leiden tot de vorming van generaties patriottistische,  plichtsbewuste en capabele functionarissen die mee het nationaal belang zouden dienen.

 

De universiteit kan zelf ook de directe aanleiding vormen voor studentenactivisme, wanneer de onderwijs- of levensomstandigheden in de schoot van de instelling aanleiding geven tot misnoegdheid. Hoewel het dan gaat om interne academische kwesties, betekent dit niet dat het activisme niet kan overslaan naar andere segmenten van de samenleving. Altbach’s voorbeeld hier van is het studentenactivisme in India.[34] De laatste decennia kende India verscheidene, zelfs gewelddadige studentenmanifestaties, die steeds dezelfde problemen naar voor brachten : een groeiende onvrede over de levens- en studieomstandigheden op de universiteit. Deze manifestaties breidden zich steevast uit buiten het academische milieu. Altbach geeft enkele oorzaken aan die verantwoordelijk zijn voor de uitbreiding van dit activisme. Ook in India was de studentenbeweging één van de pijlers in de onafhankelijkheidsbeweging, wat haar een van een bevoorrechte plaats verzekerde in de Indische maatschappij en haar het recht gaf om haar grieven voor een breed, nationaal publiek kenbaar te maken. Zijn de omstandigheden op de campus echter de aanleiding voor het protest, de dieperliggende oorzaken zijn maatschappelijke kwesties, zoals de schaarse werkgelegenheid voor universitair gediplomeerden. Dit protest, dat op zich non-ideologisch is, wordt aangewakkerd door politieke groepen, die de macht en de mobilisatiekracht van de studentenbeweging kennen en die het protest recupereren om hun eigen politieke agenda uit te voeren. Deze combinatie van factoren zorgt er voor dat puur academisch georiënteerd studentenactivisme vaak uitgroeit tot een globale maatschappelijke protestbeweging.

 

Wanneer studentenactivisme veroorzaakt wordt door een academische kwestie, is het aan de academische autoriteiten om te reageren. Toch verloopt de interactie tussen de studenten en de academische autoriteiten niet altijd gestroomlijnd. De academische besluitvorming verloopt niet altijd even snel, terwijl de meeste studentenacties, door het korte verblijf van de studenten aan de instelling, net gefocust zijn op onmiddellijk effect.[35] Op het ogenblik dat een door de studenten geëiste verandering kan worden ingevoerd, kunnen de prioriteiten van de studenten alweer verlegd zijn.

In de laatste decennia zien we dat de inspraak van studenten geïnstitutionaliseerd wordt in de academische instellingen. Deze ontwikkeling lijkt de belangrijkste - maar zeker niet de enige - oorzaak te zijn voor de afname van studentenactivisme rond academische thema’s in onze contreien.[36]

 

 

III. Context van het onderzoek

 

In dit hoofdstuk zal ik de specifieke situatie aan de Universiteit van Kinshasa schetsen. Het is immers noodzakelijk om de context te kennen waarin het onderzoek is gebeurd.

 

1. De Unikin.

 

De huidige Staatsuniversiteit van Kinshasa of Unikin is de oudste universiteit van Congo. In 1954 wordt ze, onder de naam Lovanium, opgericht.[37] Lovanium is de “dochteruniversiteit” van de Katholieke Universiteit Leuven. De universiteit is een getrouwe kopie van de Leuvense Alma Mater. Curriculum én professoraat zijn afkomstig uit Leuven. Trouw aan de principes van het schoolpact krijgt het Congolese onderwijs een blauwdruk van het Belgische systeem. Lovanium is de katholieke universiteit, Elisabethstad (Lubumbashi) krijgt een staatsuniversiteit en in Stanleystad (Kisangani) wordt de protestantse universiteit opgericht. Lovanium is de meest moderne universitaire instelling van Sub-Sahara Afrika. De universiteit zal voorzien in de universitaire opleiding van in Congo verblijvende Europeanen en een selecte groep Congolese uitverkorenen, die de elite moeten vormen van Belgisch Congo.

 

Zes jaar na de oprichting van Lovanium is Congo onafhankelijk. Voor de universiteiten verandert er maar weinig: zij blijven filialen van hun Belgische moederuniversiteiten. Deze afhankelijkheid zal in 1969 de inzet worden van studentenprotesten, die bloedig neergeslagen worden door het Mobutubewind. In 1971, ten tijde van de grote nationaliseringsgolf, zal Mobutu echter zelf de nationalisering van het hoger onderwijs doordrukken. Alle onderwijsinstellingen worden genationaliseerd. De drie universiteiten van het land worden gegroepeerd in de nationale universiteit UNAZA.[38]  In de geest van het “developmentalisme” heeft het hoger onderwijs als hoger doel de vorming van patriottistische, eerlijke Congolezen, die begeesterd zijn door de Afrikaanse waarden van solidariteit en respect voor de autoriteit. In die optiek is de universiteit, zoals alle sectoren van de samenleving, erg sterk gelieerd met het monoparteïsme van die tijd.

 

De hervormingen gingen echter gepaard met een verminderde autonomie van de universitaire instellingen. De staat bepaalde vanaf nu wie de rector en de decanen werden van de universiteiten. Ook de harmonisering van het curriculum van de drie universiteiten werd door een staatscommissie uitgewerkt. Deze centralisatie zorgde echter voor het ontstaan van een enorme bureaucratie en een onderlinge rivaliteit tussen de drie afdelingen van de UNAZA. Deze rivaliteit werd nog versterkt door de ontoereikendheid van de staatssubsidies voor de UNAZA. Om dit tekort te compenseren dienden de afdelingen de inschrijvingsgelden op te trekken. Bovendien trachtten ze zoveel mogelijk studenten naar hun instelling te lokken, wat ten koste ging van de andere afdelingen van de UNAZA.[39]

 

Hoewel de evaluatie van de eerste centraliserende hervorming negatief uitviel, schakelt de Zaïrese staat in 1981 nog een versnelling hoger. Het hoger onderwijs wordt nog sterker gecentraliseerd. Het opzet van deze algemene hervorming is het afschaffen van de relatieve autonomie die de instellingen na de nationalisatie van 1971 nog behouden hadden.[40] Een van de maatregelen die volgens Bongo-Pasi enorm zal doorwegen op het hoger onderwijs is de ondoordachte afrikanisering van het universiteitspersoneel. Deze maatregel zou de oorzaak zijn voor de daling van het onderwijsniveau aan de instellingen, een minder secuur financieel beheer en de verwijdering tussen de Congolese en de buitenlandse academische wereld.[41] De malaise die heerst aan de academische instellingen wordt bovendien nog versterkt door de politisering van de benoemingen: bekwame intellectuelen moeten wijken voor trouwe partijsoldaten.

 

In de loop van de jaren tachtig gaat niet alleen het academisch wanbeleid wegen op de kwaliteit van het hoger onderwijs, ook de economische en politieke achteruitgang die de Zaïrese samenleving treft, raakt het onderwijs. Het budget van het ministerie van Onderwijs en Opvoeding, dat bij de onafhankelijkheid in 1960 nog 15 percent van het nationale budget uitmaakte, neemt ieder jaar af, om in 2003 minder dan 1 percent te bedragen.[42] In de jaren ‘80 verdwijnen geleidelijk de studiebeurzen en de schrapt de staat faciliteiten zoals transport en restauratie voor de studenten.

 

In het begin van de jaren 90 verzeilt Zaïre in een diepe crisis. Het Mobutu-regime wankelt en om zichzelf te redden past de président-fondateur de tactiek van de verbrande aarde toe. Alle geledingen van de Zaïrese maatschappij worden meegesleurd in de impasse. Tussen 1991 en 1993 kent de Unikin “deux années blanches”, academiejaren waarin de academische activiteiten worden geschorst.[43] De oorzaak voor de sluiting van de Unikin waren politieke onlusten. Na Mobutu’s toespraak van 24 april 1990, waarin hij het einde van het éénpartijstaat had aangekondigd, hadden de studenten hem iets te geestdriftig aan zijn beloften willen houden.

 

Wanneer in 1994 de Unikin opnieuw de activiteiten herneemt, staakt het zieltogende regime de uitbetaling van de lonen van de professoren, een uitbetaling die toch maar sporadisch meer gebeurde. Intussen komt het privaat hoger onderwijs opzetten in Kinshasa. Er gaan stemmen op om de Unikin eveneens te privatiseren, als mogelijke uitweg voor de financiële problemen voor de universiteit, maar dit voorstel wordt echter door de staat afgewezen.

 

Het universitair systeem wordt in 1994 gered door een merkwaardige alliantie tussen de professoren en de families van de studenten, gedoopt “sauvetage de l’année académique” of “le partenariat”.[44] De professoren, die hun baan willen behouden, en de studenten en hun families, die een universitair diploma beschouwen als een investering en een toekomstverzekering, kennen gelijklopende belangen en slaan de handen in elkaar. De studenten en hun families betalen de professoren, die garanderen in te zullen staan voor de lessen.

 

“Le partenariat” redt dan wel het academisch onderwijs, de formule heeft ook veel nadelen. De overeenkomst stipuleert dat de professoren een “academisch minimumprogramma” aanbieden. Dit betekent dat het professoraat alleen nog de lessen garandeert. Hun absenteïsme is echter enorm. De professoren maken gebruik van de uitstraling van hun functie om hun inkomen te verhogen: ze geven les in verschillende instituten, ze doen aan consultancyopdrachten of ze zijn actief in de politieke wereld. Dit doet de lengte van de academiejaren toenemen, tot soms wel vierentwintig maanden. Bovendien zijn de misbruiken door professoren wijdverspreid. Studenten worden verplicht om de cursussen van de professoren aan te schaffen, examenresultaten zijn te koop. Andere aspecten van de universitaire opleiding zoals het onderhoud van de auditoria en de aankoop van nieuw materiaal voor laboratoria en de academische bibliotheken worden opgeschort. Praktijkonderzoek of de verbeteringen van verhandelingen gebeuren alleen wanneer de student voor deze diensten betaalt.

 

Het partenariat heeft ook gezorgd voor een explosie van het aantal studenten op de Unikin. Aangezien de studenten instaan voor het inkomen van de professoren, betekent een toename van het aantal studenten een verhoging van het inkomen van de professoren. Deze verhoging van het aantal studenten bracht echter ook een gevaar mee voor het niveau van het onderwijs. De toelatingsvoorwaarden werden verlicht waardoor de universiteit voor meer studenten toegankelijk werd. Bovendien heeft de universiteit nog steeds dezelfde infrastructuur als bij zijn oprichting in 1954. In 2001 waren 25886 studenten ingeschreven op de Unikin, die studeerden en leefden in infrastructuren in 1954 begroot op 5000 studenten. Het is evident dat de kwaliteit van het onderwijs te lijden heeft onder deze omstandigheden.

 

Tenslotte is het meest perverse gevolg van dit partenariat misschien wel zijn permanente karakter. Toen dit in het academiejaar 1994-1995 werd ingevoerd, was het partenariat bedoeld als een voorlopige maatregel die het toenmalige academiejaar moest redden. De relatieve doeltreffendheid van de maatregel deed het Mobutu-regime echter definitief verzaken aan zijn verplichtingen. Ook het Kabila-regime heeft, mede door de oorlogskosten gemaakt tussen 1998-2003, nog geen echt begin gemaakt van een financiering van het hoger staatsonderwijs.

 

Vandaag bevindt de Unikin zich nog steeds in een echte impasse. De infrastructuur van de leslokalen en de studentenhomes is nooit vernieuwd, laat staan onderhouden. Er heerst een acute overbevolking in de auditoria, terwijl de leefomstandigheden in de studentenhomes revolterend zijn. De frustratie van studenten en professoren is erg groot, maar ook het regeerakkoord van de nieuwe regering-Gizenga voorziet weinig middelen voor het hoger onderwijs.

 

 

2. Studentenactivisme in Kinshasa.

 

Ook Congo kende in de loop van zijn bewogen geschiedenis uitingen van studentenactivisme. Professoren Herbert Lukunga Ntumba en Jean Abemba Builamu geven in hun werk “ Mouvements étudiants et évolution politique en République Démocratique du Congo” een overzicht van het studentenactivisme tussen 1971 en 1991.[45] Ik zal in dit deel een beknopt overzicht geven van het activisme in het onafhankelijke Congo.

 

In tegenstelling tot andere Afrikaanse landen zoals Senegal of Ghana kende Congo geen op de universiteit ingeplante onafhankelijkheidsbeweging. De reden hiervoor is eenvoudig: het land telde voor de onafhankelijkheid te weinig autochtone studenten. Ten tijde van de onafhankelijkheid waren er slechts tien universitair gediplomeerde Congolezen. De opkomst van het studentenactivisme in Congo loopt gelijk met de toename van de autochtone studenten aan de instellingen van hoger onderwijs in het land, een toename die een start neemt na de onafhankelijkheid.

Het activisme kent halverwege de jaren zestig zijn eerste strijdpunt. De nauwe banden tussen de Congolese universiteiten en hun “moederuniversiteiten”, de KU Leuven voor Lovanium en de Vrije universiteit van Luik voor de Vrije universiteit van Elisabethstad, het Belgisch professoraat en het Europese curriculum zijn voor de Congolese studenten symptomen van een nog steeds voortdurende kolonisatie. Nu de onafhankelijkheid een feit is, is het tijd om alle sectoren van het maatschappelijk leven te dekoloniseren. Reeds in 1964 kent Lovanium een eerste grote staking van de Congolese studenten, die de democratisering en de afrikanisering van de instelling eisen.[46] Er wordt echter geen gehoor gegeven aan de eis en de studenten houden elk academiejaar een manifestatie de autoriteiten te herinneren aan hun eisen.

Deze manifestaties worden opgezet door eenheidsbewegingen, die alle studenten groeperen en dus op enorme aantallen kunnen bogen. De studenten hebben, naar analogie met landen zoals Senegal, die reeds een cultuur van studentenbewegingen kennen, verenigingen verboden die steunen op verdelende criteria zoals tribale afkomst. Studenten groeperen zich in grote eenheidssyndicaten.[47] In Kinshasa zijn er twee zulke syndicaten. Er is het eenheidssyndicaat van de studenten van Lovanium, AGEL (Association Générale des Etudiants de Lovanium) en er is UGEC (Union Générale des Etudiants du Congo).[48] Deze syndicaten, die overwegend links en nationalistisch van ideologie zijn, hebben overal in Afrika hetzelfde doel. De dekolonisatie in alle sectoren van de samenleving doorzetten en het neokolonialisme bestrijden.

 

Op 4 juni 1969 bereikt het nationalistisch studentenactivisme een hoogtepunt. Op deze dag houden de studenten in Kinshasa een massale betoging waarmee ze hun eisen voor de democratisering van Lovanium nog eens willen onderstrepen. Tezelfdertijd willen de studenten ook hun ontgoocheling tonen tegenover het Mobutu-regime. Zij hadden gehoopt dat de generaal hun zou bijstaan in hun nationaliseringseisen, maar voor hen ontwikkeld Mobutu zich steeds duidelijker tot pion van het neokolonialisme.[49]

Mobutu is duidelijk niet opgezet met de betoging. Deze wordt met fors geweld uiteengedreven. Naargelang de bron vallen er tussen 6 en 112 doden. De universiteit wordt gesloten en de vierduizend studenten worden naar huis gestuurd. Een jaar later nemen enkele studenten, zij het symbolisch, weerwraak. Bij de presidentsverkiezingen waarbij Mobutu de enige kandidaat is, krijgt hij 158 tegenstemmen, allen afkomstig van de stembureaus op de campus van Lovanium.[50]

Wanneer de studenten in 1971 de verjaardag van deze slachtpartij willen herdenken, ondergaan ze opnieuw hetzelfde lot. Het komt tot hevige onrusten, de universiteit wordt gesloten en het merendeel van de 4000 studenten wordt twee jaar in het leger ingelijfd, om hen orde en tucht bij te brengen.[51]

 

De belangrijkste beslissing is het verbod van Mobutu op alle studentenverenigingen en syndicaten op de campus. De JMPR (Jeune MPR), de jeugdafdeling van Mobutu’s eenheidspartij Mouvement Populaire de la Révolution, is de enige organisatie die nog is toegelaten. Deze verwerft de facto een monopolie op de campus. Dit monopolie garandeert echter niet het einde van het protest tegen Mobutu. Gedurende twee decennia blijft de campus een broeinest van contestatie tegen het gezag, vaak clandestien, maar ook openlijk.

Bij gelegenheid zal het studentenprotest de buitenwereld bereiken, zoals tijdens het bezoek van premier Martens  in 1981. [52] Op het einde van de jaren tachtig zijn de opposanten op de campus niet meer in bedwang te houden. Ondermeer geïnspireerd door de achteruitgang van de levensomstandigheden op de universiteitscampussen, wordt de studentenpopulatie één van de grootste critici van de maréchal. De campus van de Unikin wordt een bolwerk van de oppositiepartij UDPS (Union pour la Démocratie et le Progres Social) van Etienne Tshisekedi. Wanneer deze op 24 april 1990 het einde van de MPR-staat aankondigt, is de vreugde bij de studenten groot. De studenten zetten Mobutu onder druk om zo snel mogelijk af te treden, waarop deze reageert met arrestaties van studenten. De spanning tussen de studenten en het gezag neemt korte tijd later echter ongeziene proporties aan, wanneer het nieuws over de al dan niet plaatsgevonden slachtpartij van studenten op de universiteitscampus van Lubumbashi bekend raakt . Na een jaar van onrusten wordt de universiteitscampus van Kinshasa in 1991 gesloten om pas in 1993 weer open te gaan.[53]

 

Mobutu’s toespraak over het einde van de MPR-staat stort de Zaïrese samenleving in een jarenlange chaos, die ook doordringt tot op de campus. Naast de financiële problemen veroorzaakt de overgangsperiode ook een enorme chaos binnen de studentenverenigingen aan de universiteit. Het einde van de MPR als eenheidspartij betekent immers ook het einde van de JMPR als enige toegelaten studentenbeweging. Al die jaren leek de campus ingedeeld in twee kampen, de JMPR en de Mobutu-tegenstanders, die elkaar bestreden. Nu er een vrijheid van vereniging ontstaat, vallen beide kampen uit elkaar en worden er tientallen studentenverenigingen opgericht.

 

Dit proces is niet zo verwonderlijk als het op het eerste zicht mag lijken. Het studentenactivisme kende, ook gedwongen door de omstandigheden, sinds de onafhankelijkheid een relatieve eenheid. Het is ontegensprekelijk zo dat de strijd tegen Mobutu een bindmiddel is geweest tussen studenten, maar geen van beide kampen heeft eigenlijk ooit een eenheid gevormd. Zowel binnen het anti-Mobutu kamp als binnen de JMPR bestonden er steeds verschillende fracties, vaak regionaal gegroepeerd, die streden om de macht. Nu het Mobutu-kamp in de touwen lag, kwamen alle breuklijnen naar boven en ontstonden er, naar analogie met de politiek, ontelbare verenigingen, volgens tribale, politieke, religieuze en andere criteria.[54] De verdeeldheid die de studentenpopulatie steeds in zich had gedragen, komt na 24 april 1990 onstuitbaar aan de oppervlakte en beheerst vandaag nog steeds het verenigingsleven aan de universiteit.

 

 

IV. Probleemstelling en methode.

 

 

1. Probleemstelling.

 

Dit onderzoek behandelt het studentenactivisme aan de Unikin (Staatsuniversiteit van Kinshasa) in de periode 1998-2006. Zoals reeds in de inleiding aangehaald, is de weerklank van studentenmanifestaties in postkoloniale landen groter dan in de westerse wereld. Door de structuur van het politieke bedrijf staan studenten dichter bij politici en kunnen ze een grotere invloed uitoefenen. Ik wil nagaan of deze conclusies ook opgaan voor Congo, met name voor het studentenactivisme dat zich in Kinshasa ontplooide tussen 1998 en 2006.

 

De afgebakende periode is uiteraard niet willekeurig gekozen. De periode 1998-2006 kan beschouwd worden als de meest woelige uit de Congolese postkoloniale geschiedenis. In 1998 wordt het toenmalige regime van Laurent-Désiré Kabila aangevallen door een coalitie van rebellenbewegingen en enkele buurlanden van de RDC. Het conflict groeit uit tot een oorlog, waarin omzeggens alle landen van centraal Afrika betrokken raken. In 2002 wordt er in het Zuid-Afrikaanse Sun City een vredesakkoord gesloten, dat de oorlog, althans officieel, beëindigt. De bepalingen in deze akkoorden stipuleren een overgangsperiode van maximum twee jaar, waarin de belangrijkste strijdende partijen de macht delen. Deze transitieperiode zal de geschiedenis ingaan als de 1+4, naar de machtsdeling tussen de president en de 4 vice-presidenten. De transitie zou maximum twee jaar duren, maar deze werd twee maal verlengd, om uiteindelijk uit te monden in de  verkiezingen van 2006.

 

Het is zonneklaar dat de gebeurtenissen van de voorbije acht jaren een enorme impact hebben gehad op alle geledingen van de Congolese maatschappij. De invloed van het conflict is reeds vele malen onderzocht, maar veelal komen dezelfde onderzoeksgebieden aan bod. Dit zijn meestal onderzoeksobjecten waarop de rechtstreekse impact van het conflict gekend is. Met dit onderzoek heb ik getracht om deze paden eens te verlaten. Ik wou de invloed onderzoeken die het conflict heeft uitgeoefend op een sector die op het eerste zicht misschien weinig of niet met het conflict gelieerd is, namelijk het universitaire milieu in het algemeen en de studentenpopulatie in het bijzonder.

 

Het doel van dit onderzoek is nagaan onder welke gedaante het studentenactivisme zich heeft gemanifesteerd in deze rumoerige jaren van conflict en transitie. Een blik op de Congolese geschiedenis leert ons dat studenten in Congo/Zaïre vaak actief hebben getracht het politieke bestuur te beïnvloeden. Ik wil onderzoeken hoe het activisme aan de universiteit zich ontplooid heeft in deze jaren van politieke hoogspanning. Is er een afname geweest van studentenactivisme, of is het activisme integendeel gestimuleerd door de ontwikkelingen in het land? Hebben de studenten zich gefocust op maatschappelijke kwesties in hun acties of heeft het activisme zich geconcentreerd op de interne, universitaire aangelegenheden?

 

Studentenactivisme kan volgens Altbach grotendeels in twee categorieën onderverdeeld worden. Het activisme kan zich concentreren op aangelegenheden die rechtstreeks betrekking hebben op het studentenleven, zoals de leefomstandigheden van de studenten en de inschrijvingsgelden, of het kan betrekking hebben op bredere, maatschappelijke verschijnselen, zoals de politieke toestand van een land.

 

Deze opdeling mag echter niet strikt geïnterpreteerd worden. Er is altijd sprake van wisselwerking tussen beide contestatiegebieden. Onderzoek, onder meer naar het activisme in India, toont aan dat manifestaties die draaien rond academische kwesties vaak de grenzen van de campus overstijgen om uit te groeien tot globale politieke kwesties. Het studentenprotest wordt immers gerecupereerd door politieke krachten om hun eigen agenda kracht bij te zetten. In hoeverre speelt deze dynamiek ook in Kinshasa?

 

Voorts wil ik ook nagaan wat de reactie was van de burgerlijke en universitaire autoriteiten op eventueel studentenactivisme. Is het activisme genegeerd, wegens dringender zaken, werd het activisme repressief neergeslagen, of werd het gestimuleerd?

 

Mogelijke reacties van de autoriteiten op het studentenactivisme vinden we terug in het werk van Altbach. Het activisme kan genegeerd worden door de burgerlijke autoriteiten en beschouwd worden als een interne, academische aangelegenheid. Het gebeurt echter ook dat de burgerlijke autoriteiten wel reageren. Een mogelijke optie is dat het academisch bestuur aangezet wordt om een oplossing te zoeken, maar ook een repressieve aanpak door de burgerlijke autoriteiten zelf behoort tot de mogelijkheden. Deze repressieve aanpak komt er vooral in landen die reeds te maken gehad hebben met een politiek invloedrijke studentenpopulatie, of wanneer het studentenactivisme uitgroeit tot een beweging die het maatschappelijk debat domineert. Ook hier wil ik onderzoeken in hoeverre het studentenactivisme in Kinshasa gelijkenissen of verschillen vertoont met de onderzoeksconclusies van Altbach.

 

Dit werk zou gezien kunnen worden als een comparatief onderzoek ten opzichte van Altbachs bevindingen rond studentenactivisme in de postkoloniale wereld, of als een chronologisch vervolg op het werk van Abemba Bulaimu en Ntumba Lukunga rond studentenactivisme en politieke evolutie in Congo/Zaïre. Hoewel beide uiteraard een leidraad en een inspiratiebron zijn voor mijn eigen onderzoek, zal ik me niet vastpinnen op hun werken. Beiden behandelen immers geografisch of chronologisch een andere context, en net die context is steeds essentieel voor zowel de structuur als de bevindingen van elk onderzoek naar studentenactivisme.

 

 

2. Methode.

 

De doelstelling van dit onderzoek is een beeld te schetsen van het studentenactivisme aan de Unikin tussen 1998 en 2006. “Welke acties hebben de studenten in die jaren ondernomen en hoe reageerden de academische en burgerlijke autoriteiten op hun acties?” zijn de belangrijkste vragen. Om een antwoord te krijgen op deze vragen, heb ik volgende stappen ondernomen. De eerste, voorbereidende fase van het onderzoek bestond uit het doornemen van literatuur om een theoretisch kader te scheppen voor het onderzoek. De neerslag van dit voorbereidend werk is terug te vinden in het theoretisch kader in de inleidende hoofdstukken. De volgende fase was uiteraard het onderzoek zelf.

 

2.1. Terreinonderzoek.

 

Deze scriptie is het resultaat van terreinonderzoek. Zoals reeds aangegeven is er tot op heden reeds onderzoek gedaan naar studentenactivisme in postkoloniale landen, maar dit vond vooral plaats in Azië en Zuid-Amerika. Het onderzoek naar Afrikaans studentenactivisme is eerder aan de bescheiden kant, laat staan dat  de resultaten ervan makkelijk te verkrijgen zijn. Een literatuurstudie naar Congolees studentenactivisme vanuit België zou dan ook onbegonnen werk geweest zijn. De literatuur die ik in dit onderzoek heb gebruikt over het Congolese studentenactivisme komt overigens zo goed als volledig uit Kinshasa.

Er wordt heden ten dage algemeen aangenomen dat de mogelijkheden van de communicatie, ondermeer door de wereldwijde inplanting van het internet, onbegrensd zijn. Wereldwijde inplanting -een bewering die sowieso reeds gerelativeerd mag worden- is echter nog geen synoniem voor wereldwijde toegankelijkheid. Deze toegankelijkheid is immers eveneens afhankelijk van verschillende andere factoren: technologische en financiële middelen, tijd en bereikbaarheid en een gedegen kennis van de communicatiemiddelen zijn elk afzonderlijk bepalende factoren die het gebruik van deze middelen mogelijk of onmogelijk maken. De realiteit is dat vandaag nog steeds een markante minderheid van de wereldbevolking toegang heeft tot internationale communicatiemiddelen. Het zou onmogelijk zijn om aan de hand van deze media een intensief onderzoek te voeren van op afstand.

Deze logistieke beperkingen vormen echter niet de belangrijkste beweegredenen om te opteren voor veldonderzoek. Het belangrijkste criterium om over te gaan tot veldonderzoek is zijn  wetenschappelijke meerwaarde. Een onderzoek naar acht jaar studentenactivisme aan een universiteit is een intensief onderzoek. Niet alleen is de afgebakende termijn vrij uitgebreid, de universiteit vormt op zich ook een grote gemeenschap, die uit meer bestaat dan alleen maar studenten. Om deze entiteit te kunnen doorgronden, om aan te voelen welke interacties en verhoudingen invloed hebben op het leven aan en de werking van deze gemeenschap, is men verplicht om zich minstens gedurende enkele weken in te werken in dit geheel.

 

Voor dit onderzoek verbleef ik twee maanden aan de universiteit van Kinshasa.  Reeds voor   mijn vertrek had ik intensief contact gehad met  professor Hubert Ntumba Lukunga, co-auteur van het boek “Mouvements étudiants et évolution politique en République Démocratique du Congo”, die me door professor Jean Omasombo, werkzaam in het centrum voor studies in Midden-Afrika in Tervuren, was aanbevolen. Het oorspronkelijke plan, het voeren van het onderzoek vanuit de vakgroep sociologie waaraan professor Ntumba Lukunga was verbonden, werd echter, na het kennismaken met de eigenheden van het onderzoek op de vakgroep, vrij snel aangepast aan de realiteit. Ik verkoos om enkel voor het verkrijgen van de toegang tot de administratieve diensten vanuit de vakgroep te opereren. De overige stappen in het onderzoek heb ik zelfstandig gezet, me bij gelegenheid en noodzaak beroepend op het netwerk dat ik zelf, door het intensief leggen van contacten, had opgebouwd. Dit netwerk bestond ondermeer uit academisch personeel en (oud-)studenten van de Unikin, met wie ik vanuit België reeds contact had, persoonlijke relaties aan de Unikin en contacten gelegd tijdens het onderzoek zelf. Omdat het onderzoek een globaal beeld vereiste van de Unikin, heb ik getracht om contacten uit te bouwen in alle geledingen van de Unikin.

 

2.2. Interviews

 

Om antwoorden te kunnen formuleren op de onderzoeksvragen heb ik me toegelegd op de analyse van mondelinge interviews en tekstdocumenten. Tijdens mijn verblijf in Kinshasa heb ik vijfentwintig interviews afgenomen van mensen die verbonden waren aan de universiteit. Zestien interviews waren gesprekken met leiders van studentenverenigingen of studentenvertegenwoordigers. Ik sprak ook met COJESKI (Collectif des Organisations des Jeunes Solidaires du Congo-Kinshasa), een organisatie die niet exclusief universitair is, maar die alle jongerenorganisaties in de RDC groepeert. Naast de studenten had ik ook interviews met leden van het professoraat en personen die op een andere wijze verbonden waren met de Unikin, zoals de politiecommissaris van de universitaire politie.

 

Bij de selectie van de gesprekspartners speelden verscheidene criteria mee. Zo diende ik er op toe te zien voornamelijk personen te interviewen die de jaren van het onderzoek hadden beleefd op de campus en dus al in 1998 in Kinshasa aanwezig waren. Cynisch genoeg stak de wanorde van het universitair onderwijs hier een handje toe: door de “elasticiteit” van de academische jaren, die soms wel tweeëntwintig maanden in beslag namen, waren er nog voldoende studenten op de campus aanwezig die de volledige periode hadden meegemaakt. Om deze reden sprak ik informeel trouwens ook met enkele assistenten of doctorandi. Zij hebben immers de periode zowel als student als langs de andere kant van het bureau meegemaakt.

 

Het belangrijkste criterium was echter de representativiteit: de Unikin telt een populatie van meer dan dertigduizend studenten en academisch personeel. Deze bevolking is afkomstig uit gans het land en vertegenwoordigt enorm veel groeperingen en overtuigen, van tribaal, over politiek tot religieus. Ik heb gepoogd om de verscheidenheid van de Unikin zo getrouw mogelijk te representeren bij de keuze van de geïnterviewden. Zo bestaat er een enorme diversiteit aan studentenverenigingen. De Unikin telde in het academiejaar 2005-2006 eenenzeventig officieel toegelaten studentenverenigingen, georganiseerd volgens tribale, regionale en religieuze criteria. Daarnaast bestaan er ook facultair georganiseerde verenigingen, sociaal geëngageerde groeperingen en socio-culturele gezelschappen. Naast de erkende zijn er echter nog allerhande niet-erkende verenigingen op de campus actief. Het was dus de bedoeling om binnen dit overaanbod aan organisaties een selectie te maken die representatief was voor de universiteitspopulatie.

 

Zoals reeds geschreven interviewde ik zestien studentenleiders of –vertegenwoordigers. Vijf van hen waren vertegenwoordigers van verenigingen die op regionale of tribale basis waren georganiseerd. Met de selectie van deze verenigingen verzekerde ik me van een billijke representatie van de verschillende regio’s in Congo. Dit zijn ze, met vermelding van de provincie van afkomst.

 

De laatste vereniging beschouwde zichzelf trouwens ook als lid van de “société civile”, net zoals COJESKI. Ik zal de overige studentenverenigingen of -structuren die me een interview toestonden ook opsommen, met een omschrijving van hun activiteiten of functie.

 

Daarnaast interviewde ik volgende professoren of personen die verbonden zijn aan de Unikin:

 

Naast de vijfentwintig interviews had ik ook talrijke niet georganiseerde gesprekken met personen die aan de universiteit verbonden waren, of latere gesprekken met de geïnterviewden, buiten het kader van het interview zelf. Het spreekt voor zich dat ik de informatie bekomen in deze gesprekken zal aanwenden wanneer deze voor verduidelijking kan zorgen rond bepaalde kwesties die later aan bod zullen komen. Deze losse gesprekken hebben het voordeel dat ze buiten het georganiseerde karakter van het onderzoek en dus in een meer ontspannen sfeer plaatsvonden. Weinig geïnterviewden zagen het vraaggesprek immers als louter een interview over hun ervaringen aan de universiteit of rond de activiteiten van hun studentenvereniging. Een buitenlandse onderzoeker die contact met hen zocht en interesse vertoonde voor hun activiteiten, creëerde bij de verenigingen vaak hoge verwachtingen. Na het gebruikelijke wantrouwen overwonnen te hebben dat bij de eerste contacten steevast aanwezig was, ontstond er zo goed als altijd een erg gastvrije sfeer. Toch werd er meermaals duidelijk gemaakt dat ze hun informatie niet belangeloos deelden. Zo goed als elke vereniging verwachtte dat dit interview zou leiden tot duurzame banden en samenwerkingsverbanden met de oud-kolonie. Op zich is hier uiteraard niets verkeerd mee, maar deze verwachtingen kleurden wel de antwoorden van de geïnterviewden. Op geregelde tijdstippen kon ik me niet van de indruk ontdoen dat sommige woordvoerders van verenigingen zich uitputten in het legitimeren van de eigen vereniging en in elk antwoord het zaligmakende karakter van hun vereniging benadrukten, om me er op te wijzen dat steun voor hun vereniging beslist geen weggegooid geld zou zijn.  Anderzijds gebeurde het regelmatig dat woordvoerders van bepaalde studentenverenigingen het interview aanwendden om hun heldendaden te illustreren en aan te tonen hoe machtig ze wel waren op en buiten de campus.

 

Het spreekwoord “De overwinning kent vele vaders, de nederlaag geen enkele.” was vaak van toepassing op de acties waarover ik praatte met de gesprekspartners. De studentenacties, die ik later zal bespreken, hadden, naargelang het succes van de actie, wel erg veel vaders, waarbij het plan van de één nog listiger en gewaagder was dan dat van de andere. Acties die niet goed waren afgelopen  of erg gecontesteerd waren, werden vaak op “de andere” afgeschoven. Deze andere kon op ontelbare manieren worden ingevuld: studenten van andere faculteiten, studenten van andere verenigingen, studenten uit het oosten versus studenten uit het westen, professoren versus studenten en vice versa of professoren die andere professoren aanklaagden en last but not least, politici en hun stromannen op de campus. 

 

Het zal later in het onderzoek duidelijk worden dat in de transitieperiode, naarmate de strijd om de macht tussen de burgerlijke autoriteiten steeds grotere proporties aannam, deze strijd ook op de campus werd geïmporteerd en uitgevochten. Niettegenstaande deze vaststelling bleek het uit de interviews meermaals dat de implicatie van de politiek niet altijd nodig was om een machtstrijd te doen losbarsten op de campus. De heersende machtsverhoudingen, maar ook de constante dreiging van en angst voor een machtsomwenteling, werden meermaals impliciet en expliciet naar voor gebracht in gesprekken.

 

Tenslotte had ik regelmatig de indruk dat het interview voor bepaalde verenigingen een welgekomen promostunt was. Het feit dat uit tientallen studentenverenigingen zij precies waren uitgekozen voor een interview was voor velen het ultieme bewijs van de goede werking van hun organisatie. Vaak werden de ontmoetingen met “ onze Belgisch-Congolese broer en onderzoeker” vastgelegd op de gevoelige plaat en werd beloofd om bij volgende gelegenheden uit te pakken met de internationalisering van de werking van de vereniging, een nieuwe grote stap in hun ontwikkeling. Zoals ik reeds schreef, is dit vrij onschuldig, het gevaar bestaat alleen dat in het enthousiasme van het ogenblik de studentenvereniging iets groter en belangrijker werd voorgesteld dan ze eigenlijk was.

 

De interviews werden gedaan op basis van een vooraf opgestelde vragenlijst.[55] Deze vragenlijst had ik samengesteld op basis van enerzijds de literatuur die ik had doorgenomen en anderzijds de gesprekken die ik de eerste weken had op de universiteitscampus van de Unikin. De literatuur voorzag me van een theoretische basis, die ik aan de hand van de gesprekken en literatuur geraadpleegd aan de Unikin zelf eventueel kon aanpassen aan de realiteit van de Unikin. Zo stelde ik aan de hand van deze literatuur en gesprekken een lijst op van de belangrijkste studentenmanifestaties die in de voorbije acht jaar hadden plaatsgevonden in Kinshasa.[56] Deze legde ik dan tijdens het interview ook voor aan de gesprekspartners en vroeg hen te vertellen over de acties waar zij al dan niet betrokken bij waren.

De vragenlijst toont enkele nuances naargelang de geïnterviewde een student was, een professor of een functionaris met de Unikin verbonden.  Zo was er bij de interviews met de voorzitters van de studentenverenigingen steeds een aantal vragen over  hun vereniging zelf. Via de antwoorden op deze vragen, die ondermeer handelden over het aantal leden, de objectieven, de activiteiten en de financiering van de organisatie, was het mogelijk om een beeld schetsen van de studentenverenigingen aan de Unikin.

Het belangrijkste deel van de vragenlijst handelt over de jaren van het onderzoek, namelijk 1998-2006. Deze periode splitste ik op in twee delen. De eerste periode vangt aan bij het begin van het conflict in 1998 en eindigt met de ondertekening van de akkoorden van Sun City eind 2002. Het tweede deel behelst de volledige transitieperiode, vanaf de ondertekening van de Sun City-akkoorden tot en met de tweede ronde van de verkiezingen in 2006. Deze opsplitsing voerde ik in omdat het na de eerste gesprekken en het doornemen van de literatuur in de eerste weken duidelijk werd dat de ondertekening van de akkoorden van Sun City ook een cesuur betekende voor het studentenactivisme aan de Unikin. Beide delen van de vragenlijst zijn echter identiek. Een eerste reeks vragen peilt naar de persoonlijke ervaringen van de geïnterviewde in deze periode, een tweede deel naar de activiteiten die zijn of haar vereniging heeft georganiseerd of waaraan de vereniging heeft deelgenomen en een derde deel gaat dieper in op de invloed van de politieke situatie op het leven aan de campus in die jaren.

Het laatste deel van de vragenlijst bestaat uit enkele algemene vragen of stellingen die ik in de eerste weken van mijn verblijf hoorde en die ik voorlegde aan alle geïnterviewden. 

 

Deze vragenlijsten waren de basis voor de interviews, maar er werd niet strikt  aan vastgehouden. De interviews waren semi-gestructureerde gesprekken. Deze hebben als doel het verkennen van een bepaald onderwerp op een open manier, waarbij de respondenten zoveel mogelijk gestimuleerd worden om hun gedachten en meningen uit te drukken. Het verloop van het interview bepaalde of er vragen werden toegevoegd of eerder weggelaten. Wanneer een geïnterviewde relevante informatie had, werd er dieper op  ingegaan. Bij andere interviews werden, naargelang de situatie dan weer vragen weggelaten. Zo had bijvoorbeeld niet elke geïnterviewde de acht jaar van het onderzoek op de universiteit meegemaakt. Het had weinig zin om aan deze personen vragen te stellen over een periode die ze niet actief hadden beleefd.

Naast de interviews ging ik ook nog op zoek naar documenten als informatiebron over het studentenactivisme. Ik verzamelde onder meer statuten van studentenverenigingen, pamfletten,aankondigingen of evaluaties van studentenacties, verslagen van ontmoetingen met politici en brieven van en naar de autoriteiten. Het onmiskenbare voordeel van deze documenten is dat deze gecreëerd werden naar aanleiding van de acties of manifestaties en dat ze dus de geest weergeven waarin de actie plaatsvond. In interviews schuilde, zoals reeds vermeld, al eens het risico dat het verhaal van een manifestatie of actie gekleurd werd naargelang de uitkomst van de actie.

 

Interviews en documenten werden kwalitatief geanalyseerd. De kwalitatieve analyse was in de gegeven omstandigheden de meest aangewezen onderzoeksmethode. Interviews werden, soms zelfs nog tijdens het gesprek, naast elkaar gelegd en geconfronteerd met documenten en elementen bekomen uit observaties. Voor de analyse ging ik nog eens te rade bij de fundamentele principes van de kritische discoursanalyse, een analyse die ik ook gebruikte bij mijn eindverhandeling in de licenties Geschiedenis.[57]

 

De kritische discoursanalyse onderzoekt de manier waarop de werkelijkheid wordt weergegeven in taal en de wijze waarop machtsprocessen en hiërarchische relaties doordringen in discours.  Zoals reeds vermeld, werd in de gesprekken vaak gewag gemaakt  van de oude, huidige en zelfs toekomstige machtsverhoudingen en werden acties steeds vanuit het eigen perspectief vertelt, daarbij niet nalatend de eigen cruciale rol te benadrukken.

 

 

3. Structuur.

 

De resultaten van dit onderzoek zullen gerepresenteerd worden in drie grote delen.

In het eerste deel zal ik een overzicht geven van de studentenverenigingen actief op de universiteit. Hierbij zullen kenmerken zoals objectieven, acties, ledenaantallen en financieringsmethodes aan bod komen.

In het tweede deel zullen de relaties tussen de studenten en hun verhouding met verschillende maatschappelijke groepen besproken worden.

In het laatste deel zal ik enkele voorbeelden van het studentenactivisme aan de Unikin nader bekijken. Uit de analyse van deze acties zullen specifieke kenmerken van het studentenactivisme in Kinshasa naar voor komen.

 

 

V. De studentenverenigingen aan de Unikin. 1998-2006.

 

1. Verantwoording.

 

In een onderzoek naar studentenactivisme aan de universiteit van Kinshasa, moeten we ons in de eerste plaats richten op de studentenverenigingen. Studentenverenigingen zijn aan de Unikin de motor van het studentenleven. Ze zijn de enige gestructureerde organisaties waarop de studenten kunnen terugvallen in de chaotische omgeving die de universiteit is. De studentenverenigingen mogen dan ook allerminst vergeleken worden met degene die we bij ons kennen. Door de particuliere maatschappelijke toestand en de situatie aan de universiteit zelf, hebben studentenverenigingen in Kinshasa een sociale functie opgedrongen gekregen. Ze vangen studenten in moeilijkheden op of organiseren een spaarkas die kan aangewend worden voor bijzondere omstandigheden, zoals de repatriëring van een overleden studiegenoot.

 

Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat het aantal studentenverenigingen aan de universiteit en aan de hogescholen erg groot is. Elke student is op zijn minst aangesloten bij één studentenvereniging en de meerderheid van de studenten is lid van meerdere verenigingen. Hun invloed en mobilisatiekracht is dan ook erg groot. Deze verenigingen zijn pijlers van de universitaire wereld, maar ze zijn in bepaalde omstandigheden ook niet te onderschatten spelers op het maatschappelijke en politieke veld. Vanuit deze positie zijn ze vaak de stuwende kracht van het studentenactivisme aan de Unikin.

 

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de kenmerken en eigenheden van de studentenverenigingen aan de Unikin. Ondermeer het aantal verenigingen, de verschillende categorieën en financiering zal worden besproken.

 

 

2. Algemeen overzicht.

 

2.1. Statuten.

 

De Unikin telt vandaag een groot aantal studentenverenigingen. Laten we hier meteen al een eerste onderverdeling maken: er zijn officieel erkende en niet erkende studentenverenigingen. Om erkend te worden, moet een vereniging vier documenten indienen: de statuten van de vereniging en het reglement van interne orde, het activiteitenprogramma van de vereniging, de samenstelling van het directeurscomité en een zelf opgestelde kandidatuur gericht aan de Secretaire Général Administratif van de Unikin.[58] Deze Secretaire Général Administratif beslist dan, in naam van de rector, of de vereniging officieel erkend wordt. Een erkenning is geldig voor één academiejaar en de procedure dient elk jaar hernieuwd te worden. In bijlage vindt u een voorbeeld van een erkenning uitgegeven door de SGA aan een studentenvereniging.[59]

 

De officiële erkenning houdt in dat de vereniging gebruik mag maken van de infrastructuur van de universiteit wanneer ze activiteiten organiseert. De activiteiten mogen dus doorgaan op de universitaire site. De verenigingen krijgen echter geen carte blanche wat de activiteiten betreft. Voor elke geplande activiteit waarvoor ze de infrastructuur van de instelling wensen te gebruiken, dient een aanvraag ingediend te worden bij de rector of bij de culturele dienst van de universiteit, die verantwoordelijk is voor de studentenverenigingen en hun activiteiten. Wanneer de academische autoriteiten van mening zijn dat de activiteit in strijd is met de geest van de universiteit of dat het tijdstip van de activiteit niet opportuun is, kunnen zij weigeren om hun gebouwen ter beschikking te stellen. Bij de voorbereidingen op de verkiezingen in juli 2006 heeft de Unikin geweigerd om verscheidene debatten te laten doorgaan op de site van de universiteit. Wanneer een vereniging ingaat tegen de bepalingen van de academische autoriteiten, riskeert ze de schorsing van de erkenning.

 

Over de niet erkende verenigingen doen allerlei verhalen de ronde, die ook in de interviews regelmatig terugkwamen. Het zouden er een veelvoud zijn van de erkende organisaties, ze zouden veel groter en machtiger zijn dan de erkende verenigingen en ze zouden erg actief zijn op de campus. Deze gegevens zijn echter moeilijk te verifiëren, net omdat deze verenigingen niet voorkomen op de lijsten van de universiteit. Hierdoor is het ook moeilijker om met hen in contact te komen. Het staat wel vast dat er zulke verenigingen actief zijn. Bovendien zijn ze niet gebonden zijn aan de regels, die gelden voor de erkende bewegingen. Zij zijn dus vrijer en kunnen de activiteiten organiseren die ze wensen. Vaak zijn dit activiteiten zoals politieke debatten, die verboden worden door de universitaire autoriteiten, maar die op veel belangstellenden kunnen rekenen Deze activiteiten worden dan dichtbij de campus gehouden, waardoor studenten ze makkelijk kunnen bijwonen. Bovendien zijn deze organisaties niet exclusief bestemd voor studenten, waardoor ze inderdaad in staat zijn om meer leden aan te werven.

 

Vaak worden zij aangeduid als de ultieme schuldige van uit de hand gelopen acties of manifestaties. Achter deze beschuldiging zit echter een weloverwogen tactiek: aangezien deze organisaties niet erkend zijn door de academische autoriteiten, kunnen ze niet gesanctioneerd worden door de autoriteiten. Vele studenten zijn trouwens zelf lid van zulke verenigingen. Bovendien werken erkende verenigingen op regelmatige basis samen met de niet erkende verenigingen voor de organisatie van “verboden” activiteiten.

 

De meest voorkomende niet erkende verenigingen zijn “mutuelles”, die de studenten en oud-studenten uit een bepaalde regio groeperen. Deze oud-studenten zijn niet meer toegelaten in de studentenverenigingen, maar behouden via deze mutuelles een band met hun streekgenoten. Vaak hebben deze verenigingen ook banden met politici uit dezelfde streek. De bekendste niet erkende bewegingen zijn echter de jongerenafdelingen van politieke partijen. Alhoewel niet officieel toegelaten op de universitaire campus, waren ze in de voorbereidingen van de verkiezingen omnipresent, met allerlei manifestaties en acties.

 

2.2. Het aantal studentenverenigingen.

 

In het academiejaar 2005-2006 telde de Unikin eenenzeventig officieel erkende studentenverenigingen.[60] Als we kijken naar de lijsten uit het archief van de universiteit, zien we op vijf jaar tijd een opmerkelijke toename van hun aantal. In 2001 telde de Unikin slechts twaalf erkende verenigingen. In 2002 en 2003 waren er drieëntwintig studentenverenigingen volgens de lijsten.[61] De gegevens voor het academiejaar 2004-2005 waren spoorloos, maar de lijst van het academiejaar 2005-2006 telt dus eenenzeventig verenigingen. Er zijn verschillende verklaringen voor de plotse toename van verenigingen, zowel officiële als officieuze. Ik zal de meest aannemelijke op een rijtje zetten.

 

De verantwoordelijke van de culturele dienst van de Unikin verklaarde in een interview dat de toename van het aantal erkende organisaties een natuurlijk gevolg is van de terugkeer van de stabiliteit en de vrede.[62] Bij het begin van de crisis werden de activiteiten van studentenverenigingen teruggeschroefd, onder meer door de universiteitsautoriteiten zelf, die elk risico op contestatie wilden vermijden. Naarmate de oorlogsjaren vorderden, wenste de universiteit echter de activiteiten van de studenten opnieuw toe te laten.

 

Al of niet bedoeld gaf de verantwoordelijke me, in een map met de lijsten van de studentenverenigingen, een mogelijk bewijs mee van dit beleid. In deze map bevond zich immers een verzoekschrift gericht aan de toenmalige minister van Economie, Financiën en Budget , waarin de rector van de Unikin financiële steun vraagt voor de restauratie van het culturele centrum van de universiteit.[63] “De herstellingen kaderen in de herneming van de socio-culturele activiteiten van de studenten”, aldus de rector. De toename van het aantal studentenverenigingen was volgens de verantwoordelijke een logisch gevolg van het universiteitsbeleid, dat de activiteiten van de studenten opnieuw toeliet en stimuleerde.

 

Andere bronnen stellen echter dat de toename van het aantal studentenverenigingen een logisch gevolg is van de toename van het regionalisme en het tribalisme aan de universiteit. Het nationale solidariteitsgevoel dat in de oorlogsjaren heerste, werd tijdens de transitieperiode ingeruild voor regionalistische en tribalistische tendensen. Tijdens de machtsdeling van de “1+4” ambieerde elke regio en bevolkingsgroep in de RDC op zijn minst een ministerpost, in de hoop dat een streek- of bevolkingsgenoot hen voordelen zou opleveren. Deze strijd werd ook uitgevochten op de Unikin, waar studenten uit dezelfde regio zich, als woordvoerders voor hun regio of bevolkingsgroep, achter een regionaal politicus schaarden en memoranda in naam van hun achterban uitbrachten. Tijdens de voorbereidingen van de verkiezingen versterkte deze tendens zich nog: studenten en politici uit dezelfde regio zochten toenadering tot elkaar. In ruil voor vergoedingen en steun traden de studentenverenigingen als promoteam op voor hun politicus. Deze praktijken vonden plaats naar aanleiding van de presidentsverkiezingen, maar vooral bij de verkiezingen van de nationale en provinciale députés.[64] Wetende dat er per regio steeds minstens twee kandidaten streden om verkozen te worden, was de steun van de studenten uit de regio een groot voordeel voor een politicus. De studenten worden immers ook in Congo door hun streekgenoten aanzien als intellectuelen die in het centrum van de macht verblijven en die dus met kennis van zaken de juiste kandidaat kunnen kiezen. Verschillende studentenleiders vertelden me dat ze, uiteraard op kosten van de welbepaalde politicus, met leden van de vereniging naar hun regio van oorsprong waren teruggekeerd om daar campagne te gaan voeren voor een politicus.[65]

 

Wat hebben deze praktijken nu te maken met de toename van het aantal studentenverenigingen? Zoals ik reeds schreef, nam het aantal erkende studentenverenigingen in vier jaren met achtenvijftig verenigingen toe.[66] Procentueel betekent dit een toename van meer dan vijfhonderd percent, wat toch vrij impressionant lijkt.

Als we het aantal regionalistische en tribalistische verenigingen gaan bekijken, merken we dat  in 2001 drie van de twaalf verenigingen “réssortissants” of “originaires” zijn.[67] In 2002 en 2003 zijn slechts twee van de drieëntwintig verenigingen regionalistisch of tribalistisch. In 2005, wanneer het aantal erkende verenigingen in twee jaren toeneemt van drieëntwintig naar eenenzeventig, zijn er opeens dertig regionale of tribale erkende studentenverenigingen. Het aantal erkende studentenverenigingen neemt in alle categorieën toe, maar de toename van de regionale en tribale verenigingen, van twee naar dertig in twee jaar, is toch wel erg opmerkelijk.

Wijst dit op een toename van regionalistische en tribalistische tendensen? Volgens professor Ntumba Lukunga niet. Deze verenigingen zijn er altijd geweest. Men kan ze zelfs beschouwen als de belangrijkste verenigingen op de campus. Ze hebben een lange geschiedenis en ze hebben altijd de ruggengraat gevormd van het verenigingsleven op de campus. Zelfs tijdens de periode 1971-1991 waarin het voor de buitenwereld leek dat er op de campus slechts twee blokken aanwezig waren, de JMPR en het anti-Mobutukamp, waren deze verenigingen actief.[68] Professor Ntumba Lukunga pleit er trouwens ook voor om dit verschijnsel niet groter voor te stellen dan het is: het regionalisme en het tribalisme zijn volgens hem normale sociologische tendensen. Het is een universeel fenomeen dat mensen uit dezelfde regio met elkaar optrekken. In Kinshasa, waar studenten uit alle regio’s van het semicontinent Congo samenkomen, is het volgens hem niet meer dan logisch dat er zoveel van deze verenigingen bestaan.[69] Het is wel zo dat deze verenigingen erg betrokken zijn geraakt bij de verkiezingen, maar de enorme toename die uit de officiële cijfers blijkt, is volgens hem een vertekening van de werkelijkheid.

 

De statuten die ik heb kunnen inkijken van regionalistische studentenverenigingen, toonden inderdaad dat deze verenigingen reeds lang voor hun opname in de officiële lijsten van de universiteit bestonden . De Cercle des étudiants ressortissants de Mweka bestaat reeds dertig jaar, de Cercle des étudiants ressortissants de l’Ituri werd opgericht in 1981.[70]

 

Verscheidene geïnterviewden vertellen echter, afzonderlijk van elkaar, eenzelfde verhaal dat de toename in de officiële lijsten van het aantal studentenverenigingen in het algemeen en de regionalistische en tribalistische in het bijzonder zou kunnen verklaren. In het academiejaar 2004-2005, dat in de oorspronkelijke planning van de verkiezingscommissie samenvalt met de verkiezingsperiode, wordt de campus overspoeld door politiek geëngageerde studentenverenigingen.[71] Enerzijds zijn er de puur politieke groeperingen, anderzijds zijn er de “authentieke” studentenbewegingen die zich verbonden hebben met een politicus en nu voor (deze) hem campagne voeren op de campus. Zij gebruiken hun status van studentenvereniging om politiek te bedrijven op de campus. Studentenverenigingen reserveerden de infrastructuur van de universiteit, om bijvoorbeeld een lezing te geven, terwijl er in werkelijkheid een politicus kwam spreken. Deze politisering veroorzaakte een gespannen sfeer op de campus. Bovendien is de universiteit neutraal terrein, waar het bedrijven van politiek verboden is. Om een herhaling van deze situatie in het academiejaar 2005-2006 te voorkomen, heeft de universiteit de studentenorganisaties in het algemeen en blijkbaar de regionalistische en tribalistische organisaties in het bijzonder, aangezet om zich officieel te laten registreren. Studentenverenigingen werden verplicht zich aan de regels van de universiteit te houden, maar ze behielden bij erkenning het recht op het gebruik van de universiteitsinfrastructuur. Studentenverenigingen die niet erkend werden door de academische autoriteiten mochten geen manifestaties meer organiseren op de campus of de infrastructuur van de universiteit gebruiken.[72]

 

Deze versie van de feiten lijkt mij inderdaad de meest waarschijnlijke verklaring voor de toename van het aantal door de academische autoriteiten erkende studentenverenigingen. De academische autoriteiten slaagden met deze maatregel slechts gedeeltelijk in hun opzet. De politieke bedrijvigheid op de universiteitsterreinen campus nam wel af, maar buiten de campus organiseerden studentenverenigingen op regelmatige basis politieke manifestaties.

 

2.3. Categorieën van studentenverenigingen.

 

Er zijn verschillende criteria waarrond studenten zich verenigen. De lijst van de erkende studentenverenigingen uit het academiejaar 2005-2006 toont ons de verscheidenheid aan verenigingen. Ik heb, met behulp van professor Ntumba, een categorisering doorgevoerd aan de hand van de criteria waarrond studenten zich verenigen op of basis van de activiteiten die ze organiseren. Ik zal deze onderverdeling hier weergeven en we zullen, althans voor het academiejaar 2005-2006, het aantal verenigingen geven volgens categorie.

 

De grootste groep zijn de verenigingen die zich volgens regio en afkomst hebben gegroepeerd, de ressortissants en originaires. Het voorbije academiejaar kende dertig van deze  verenigingen. Zoals ik reeds schreef, zijn deze verenigingen ontegensprekelijk de belangrijkste categorie van studentenverenigingen actief op de campus wat betreft ledenaantal, activiteiten en mobilisatiekracht. Ondanks, of misschien eerder net omwille van, het feit dat op de universiteit het ganse land vertegenwoordigd is, blijft afkomst een bepalend criterium, waar studenten en professoren constant naar teruggrijpen. Ook in de activiteiten die deze verenigingen organiseren ligt de nadruk op het aanhalen van de banden met de thuisregio. Ter illustratie hiervan zal ik de activiteiten weergeven die bijvoorbeeld de Cercle des Etudiants Ressortissants du Territoire de Mweka (CEM) in hun statuten hebben opgesomd als zijnde hun objectieven en belangrijkste activiteiten:[73]

De meeste objectieven spreken voor zich. Sommige objectieven kunnen echter een woordje uitleg gebruiken: de recruten zijn de eerstejaarsstudenten. Omdat de overgang van de secundaire school in het binnenland naar de universiteit in de hoofdstad niet evident is, organiseert elke vereniging begeleidingssessies voor zijn “recruten”.

 

Het verdedigen van de belangen van het territorium gebeurt via manifestaties of het indienen van memoranda bij de bevoegde autoriteiten. Deze belangen kunnen ruim ingevuld worden. Het kan gaan om het toewijzen van een ministerpost, een plaatselijk dispuut rond commerciële belangen of de eis om het herstel en het onderhoud van de transportmogelijkheden. Een voorbeeld van een memorandum is het “ Mémorandum des étudiants de l’université de Kinshasa originaires de l’Ituri aux membres de la conférence sur la paix en Ituri.”.[74] In dit memorandum, gericht aan de deelnemers aan de vredesconferentie over Ituri in augustus 2002, klagen de studenten de passiviteit van de nationale en internationale autoriteiten aan tegenover het geweld in Ituri en eisen ze concrete maatregelen van de nationale en internationale instanties. Dit is een duidelijk voorbeeld van de rol van woordvoerder en belangenverdediger die regionale studentenverenigingen zich toedienen. De combinatie van deze activiteiten, het onderhouden van de samenhorigheid en de solidariteit onder de leden en het verdedigen van de lokale belangen, bevordert uiteraard de grote mobilisatiekracht van deze verenigingen.

 

De universiteit kent uiteraard ook andere verenigingen. Zo telt de lijst met de erkende verenigingen negen religieuze groeperingen, zoals de “Groupe Evangélique de l’Amphithéatre”. De bloei van de sektarische christelijke groeperingen die vandaag de Congolese samenleving overspoelen, zet zich ook door in de universitaire gemeenschap. De lijst telt verscheidene evangelische groeperingen, die, naar ik met eigen ogen zag, ook bij de studenten een enorm succes kennen.

Negen verenigingen zijn faculteitsgebonden. Ze groeperen studenten uit éénzelfde richting. Deze verenigingen hebben steevast als missie “het vulgariseren van de wetenschap”, door bijvoorbeeld theaterstukken op te voeren rond een wetenschappelijk onderwerp of discussiefora te organiseren. Een voorbeeld hiervan is “Café Juridique”, een vereniging van rechtenstudenten die praatsessies en toneelstukken organiseert waarin ze actuele hangijzers verstaanbaar trachten uit te leggen aan medestudenten en de bevolking.[75]

Zeven verenigingen die op de lijst voorkomen behoren tot de “société civile”. Het zijn voornamelijk verenigingen die rond het thema “ontwikkeling” werken en wiens werkterrein en activiteiten zich voornamelijk buiten de universiteit bevinden. Voorbeeld: “Cercle des étudiants Congolais pour l’entraide”.

Een beetje in hetzelfde vaarwater bevinden zich de acht verenigingen die werken rond gezondheid. Dit zijn verenigingen opgericht vanuit de faculteit geneeskunde. Hun maatschappelijk engagement gaat vaak gepaard met de hoop via deze weg een financiering te vinden voor de eigen studies. Voorbeeld: “Organisation pour la prévention des maladies et la promotion de la santé”.

Een opmerkelijke vereniging in de lijst is de “Dynamique des étudiants amis de Z’ahidi Arthur Ngoma”. Hoewel politieke organisaties uitdrukkelijk verboden zijn op de campus, is deze vereniging erkend door de academische autoriteiten. Tijdens het interview met de voorzitter van deze vereniging vroeg ik hem waarom zij wel toegelaten werden en pakweg de “Vrienden van Kabila” niet. Niet gehinderd door enige zin voor overdrijving antwoordde deze met het doorslaggevende argument: “ We zijn met zesduizend. Als ze ons niet toelaten, slaan we alles kapot.”.[76]

 

Naast deze zes grote categorieën waren er nog zeven studentenverenigingen, die ofwel niet in deze categorieën geplaatst konden worden, zoals de “Association des jumeaux au Congo of “Club Vodacom”, ofwel wist niemand precies wat hun functie was, zoals “The Way International”.[77]

 

Dit zijn de eenenzeventig erkende verenigingen die op de universiteit actief zijn. Naast de niet-erkende en politieke organisaties zijn er nog andere verenigingen en structuren actief die belangrijk genoeg zijn om vermeld te worden. Zo zijn er verenigingen die de studenten van alle hogescholen en universiteiten van Kinshasa groeperen. Zij hebben meestal in elk instituut een afdeling en organiseren op regelmatige tijdstippen algemene manifestaties Eén van de grootste en meest invloedrijke in deze categorie is de christelijke vereniging MIEC ( Mouvement International des Etudiants Chrétiens).[78]

Er zijn ook verenigingen die naar aanleiding van een manifestatie of gebeurtenis een ad hoc verbond sluiten. Na een studentenmanifestatie naar aanleiding van de inname van Bukavu in 2003, waar we later nog uitgebreid op terugkomen, werd zo CAJECO (Coordination des Associations des Jeunes et Etudiants pour l’Emergence du Congo) opgericht, een patriottistische koepelvereniging van studenten. Later waren zij ook actief tijdens de verkiezingscampagne, officieel met sensibiliseringsacties, officieus met een pro-Kabila campagne. Voor een gefundeerd oordeel kan u zich wenden tot hun pamfletten, die in bijlage zijn opgenomen. [79]

 

De Unikin telt ook nog enkele specifieke structuren. Zo is er de paroisse estudiantine, de studentenparochie. De studentenparochie is een onderdeel van de universitaire parochie, die naast de campus ook de omliggende woongebieden onder zijn herderschap heeft. De studentenparochie is een koepelorganisatie die vijfentwintig leefgroepen coördineert. Daarnaast houden zij welkomst- en begeleidingssessies voor nieuwe studenten, vangen ze onbemiddelde studenten op en doen ze mee aan de “salongo”, het onderhoud van de campus. Toen er in het academiejaar 2005-2006 met de regelmaat van de klok rellen waren tussen de studenten van de Unikin en studenten van de technische hogeschool ISTA (Insitut Supérieur des Techniques Appliquées), organiseerde de paroisse estudiantine een mars tegen het geweld, een oecumenische verzoenings- en gebedsdienst en stelden ze een memorandum op tegen geweld. Het voorbije academiejaar organiseerden ze ook verscheidene infosessies rond bewust en gewetensvol stemmen en politiek actief zijn. [80]

 

De meest besproken student aan de Unikin is ongewtijfeld de président de la coordonation des étudiants, kortweg de cordon. De cordon is de belangrijkste student aan de Unikin. Hij staat aan het hoofd van de officiële studentenvertegenwoordiging van de universiteit. Deze vertegenwoordiging heeft een piramidale structuur. In elke lichting van elke faculteit wordt een vertegenwoordiger gekozen. Deze vertegenwoordigers kiezen onderling een facultaire vertegenwoordiger, die de belangen van de faculteit en vooral van de studenten behartigt op beleidsniveau. Een van deze facultaire vertegenwoordigers wordt dan door zijn collega’s verkozen tot président de la coordonation. De cordon is de verbindingspersoon tussen de studenten, de academische en de burgerlijke autoriteiten. Zijn belangrijkste functie is het bewaren van de orde en veiligheid op de campus. Door de wijze waarop hij verkozen wordt en zijn erg strategische positie is de cordon steevast voorwerp van intriges en geruchten. In elk interview wordt hij afgeschilderd als de handlanger van de oppositionele krachten. De studenten beschouwen hem als de medeplichtige van de academische autoriteiten. De academische autoriteiten zien hem daarentegen als een onhandelbare student die de steun geniet van allerhande politieke krachten en daarom zijn zin kan doordrijven.

 

Als interviewer kan je echter maar beter opletten met zulke verhalen. Zo vertelden verschillende studenten me het verhaal over de gezamenlijke afkomst van de rector en de cordon. Beide zijn afkomstig uit de provincie Bas Congo, de provincie die grenst aan Kinshasa en die in de meerderheid van de studenten voorziet aan de Unikin. Deze “machtscumulatie” is volgens velen het zoveelste bewijs is van de dominante positie van de studenten en professoren van de Bas Congo aan de Unikin. Tijdens het interview dat ik met de cordon had bleek echter dat hij helemaal niet afkomstig was uit de Bas Congo, maar wel uit de Evenaarsprovincie.[81] Verhalen over de afkomst van bepaalde personen en daaraan verbonden conclusies gaan erg snel een eigen leven leiden en zijn dan nog moeilijk te ontkrachten.

De geruchten over de al dan niet vermeende steun van politici legde ik hem ook voor en ook deze ontkrachtte hij formeel. Hier had ik toch enige reserves. De normale student deelt een kamer in een studentenhome met vijf andere studenten, waarbij een éénpersoonsbed door drie studenten wordt ingenomen. De cordon heeft voor zichzelf vier appartementen ter beschikking. Dit is op zich geen bewijs van enige steun, maar het feit dat hij als enige student aan de Unikin beschikt over elektrische toestellen zoals een diepvriezer en dat zijn veiligheidsdienst, tijdens het interview dat ik met hem had, via satelliettelevisie naar films keek die op hetzelfde ogenblik in België net in de bioscoop te zien waren, deed toch op zijn minst vermoeden dat hij van enige materiële steun genoot.[82]

 

2.4. Leden.

 

Het ledenaantal van een studentenvereniging is sterk afhankelijk van de categorie waartoe de ze behoort. Verenigingen op regionale of tribale basis tellen tellen de meeste leden.  “ La Communauté des Etudiants Originaires de Boma, Moanda et Bas-Fleuve (CEOB)”, de vereniging van studenten afkomstig uit het westelijk deel van de provincie Bas Congo telt maar liefst vierduizend leden.[83] Dit is echter een extreem hoog cijfer.  Het enorme ledenaantal kan echter wel verklaard worden door de onmiddellijke nabijheid van de Bas Congo provincie, die aan Kinshasa grenst. Bovendien is deze provincie de dichtst bevolkte van het land, na hoofdstad-provincie Kinshasa. De “Mutuelle des Etudiants Ressortissants de l’Ituri”, ook een vereniging gebaseerd op afkomst, telt bijvoorbeeld maar honderdvijftig leden.[84] Ook dit aantal is makkelijk te verklaren: Ituri ligt in het noordoosten van het land en wordt nog steeds getroffen door de oorlog. Beide factoren wegen erg zwaar door op de mogelijkheden voor studenten uit deze regio om naar Kinshasa te trekken.

De gemiddelde  regionalistische studentenvereniging telt 250 leden. Facultair georganiseerde verenigingen tellen gemiddeld 120 leden, verenigingen uit de “société civile” een vijftigtal. De religieus geïnspireerde studentenverenigingen hebben meestal een beperkte vaste kern, maar hun manifestaties, de erediensten, kunnen vaak op enkele honderden leden rekenen.

Bepaalde organisaties bestaan soms uit minder dan tien personen. Courant is de praktijk waarbij een organisatie wordt opgericht, met maar één wapenfeit, het schrijven van een maatschappelijk geëngageerd programma dat gebruikt wordt om fondsen mee te werven. Deze fondsen worden dan gebruikt om de studies te betalen. Veel studenten kampen met een gebrek aan middelen en het zouden geen universitairen zijn, mochten ze geen creatieve oplossing bedenken.

Opmerkelijk is de omvang van de bestuursorganen van deze verenigingen. Elke zichzelf respecterende vereniging heeft een bestuur dat bestaat uit een assemblée générale, een uitvoerend comité, een raad der wijzen, een verantwoordelijke voor de externe relaties, een schatbewaarder en een controleur van de schatbewaarder.[85] Sommige bescheiden verenigingen qua ledenaantal tellen vaak meer bestuurslui dan gewone leden.

Ook de imitatie van de politieke situatie is opmerkelijk. Tijdens de transitieperiode wijzigden verschillende verenigingen hun bestuursstructuur in een “1+4”, naar analogie met de machtsdeling die president Kabila en zijn vier vice-presidenten hadden. In het voorbije academiejaar richtten verscheidene verenigingen voor de voorbereidingen van hun bestuursverkiezingen een Commission Electorale Indépendente (CEI) op, die zoals de originele CEI moest instaan voor de organisatie van ordelijke en vrije verkiezingen.[86]

 

2.5. Financiering.

 

De studentenverenigingen kennen verscheidene financieringsmogelijkheden. De meest voorkomende wijze is die van de ledenbijdrages: studenten betalen een bescheiden bedrag op afgesproken tijdstippen. Dit kan elke maand zijn, aan het begin van het academiejaar of op het eind of bij het begin van elk semester. Gezien de moeilijke financiële toestand waarin zo goed als alle studenten zich bevinden, tracht men echter andere bronnen aan te boren. Een alternatieve financieringsbron zijn commerciële activiteiten, zoals de “bureauthique”: één of meer computers, printers en kopieermachines worden verhuurd aan medestudenten. Een verschijnsel dat de laatste jaren meer en meer opkomt, is dat studentenverenigingen land in pacht krijgen en dat ze de oogstopbrengsten verkopen.[87] Dit komt vooral voor bij de “sinistrés”, studenten die uit de oorlogszones afkomstig zijn. Tijdens de oorlog waren zij afgesneden van hun familie en hadden zij grote moeilijkheden om financieel rond te komen. Na de oprichting van enkele belangenverenigingen die hun rechten moesten waarborgen, verkregen zij bepaalde privileges. Zo stelden de academische autoriteiten hen bepaalde gronden ter beschikking, waarop zij levensmiddelen konden kweken.

 

Een andere financieringsbron is natuurlijk die van de giften. Deze zijn meestal afkomstig van oud-leden van de vereniging en notabelen die de organisatie genegen zijn of uit dezelfde regio afkomstig zijn. De meest besproken vorm van giften zijn uiteraard die afkomstig van politici. Deze praktijk is courant en verschillende verenigingen praten vrijuit over hun financiering. De woordvoerder van de “Jeunesse Patriotique de la République Démocratique du Congo (JPRDC)” vertelde vrijuit over de bijdrages die zij krijgen van Vital Kamerhe, Kabilagetrouwe en huidig voorzitter van de Assemblée Nationale.[88] Bij deze vereniging is de link met de politiek echter nauw. De JPRDC is een vereniging van studenten die ten tijde van de veroveringstocht van Laurent Kabila collectief in de FNLC zijn gestapt. Zij bleven ook na de installatie van Kabila senior als staatshoofd in het leger en maakten zich, naar eigen zeggen, onsterfelijk toen ze in augustus 1998, studentenbrigades aanvoerden bij “la chasse aux Rwandais”.[89] Na de ondertekening van de verdragen van Sun City keerden ze als soldaat-student terug naar de Unikin. Deze betalingen kunnen dus enerzijds als een soort “legerpensioen” gezien worden, maar anderzijds zijn zij ten allen tijde bereid om hand- en spandiensten te verlenen voor Kamerhe en de entourage van de Alliance Majoritaire Présidentielle. Zo voerden zij actief campagne voor de president Kabila.

Deze vereniging is echter een uitzondering, althans wat haar nauwe band met de politiek betreft. Verschillende studentenverenigingen, zonder zulke speciale band met de machthebbers, worden ook betaald door politici, maar dan volgens geleverde “prestaties”. De CEOB, de studentenvereniging uit Bas Congo trok tijdens de registratie van de kiezers naar hun provincie van oorsprong om de bevolking aan te sporen zich niet te laten registreren. Zij werden hiervoor vergoed door de toenmalige oppositie van de UDPS (Union pour la Démocratie et le Progrès Social) van Etienne Tshisekedi. Deze riep immers de bevolking op zich niet te laten registreren voor de verkiezingen, om zo het verkiezingsproces te boycotten. Dit manoeuvre mislukte, maar toch keerde de communauté nog twee maal terug om campagne te voeren: de eerste keer naar aanleiding van het referendum over de grondwet, waar ze de bevolking opriepen om “nee” te stemmen, de tweede maal voor de presidentsverkiezingen, waarbij ze de bevolking aanspoorden om een stem uit te brengen op Jean-Pierre Bemba. Beide malen werden zij door vergoed voor hun diensten, de eerste maal door de UDPS, de tweede maal uiteraard door het kamp van Bemba.[90]

 

Zulke praktijken zijn wijdverspreid. Ze zijn dan ook inherent aan de situatie waarin de studenten verplicht zijn te leven. Studenten zijn verplicht aan de universiteit te overleven zonder enige vorm van financiële steun van de staat wat betreft logement, studiebeurs of transport. Vaak zijn ook de ouders niet in staat om voldoende middelen te vergaren voor de studies van hun kinderen. Politici, maar ook de studenten zelf, maken gebruik van deze situatie om studenten in te zetten als freelance campagneploeg of klusjesdienst.

 

 

VI. Studenten en hun omgeving.

 

In dit deel bekijken we de interne en externe relaties van de studenten. We onderzoeken de relaties binnen de studentenpopulatie en hun verhoudingen met de academische en burgerlijke autoriteiten, met de ordediensten en met de bevolking. Dit hoofdstuk heeft als functie een beeld te scheppen van de mentaliteit die onder de studentenbevolking aan de Unikin leeft. Ik zal in dit deel enkele gebeurtenissen aanhalen die mijn bevindingen illustreren. In het laatste hoofdstuk zullen dan specifieke voorbeelden van studentenactivisme worden geanalyseerd, waarin de in dit hoofdstuk geschetste facetten van de studentenmentaliteit nog duidelijker naar voren komen.

Dit deel is eveneens het resultaat van gesprekken en interviews afgenomen tijdens het onderzoek aan de Unikin.

 

 

1. Relaties tussen studenten.

 

Studeren en leven aan de Unikin is voor elke student een moeilijke opgave. Toch is er zelden sprake van een gevoel van eenheid of solidariteit onder de studenten. De combinatie van overbevolking, meer dan gebrekkige accommodaties en een manifest gebrek aan middelen zorgt er voor dat de minste irritaties enorme gevolgen kunnen hebben. De nationale politieke situatie slaagt er soms in om de studenten te verenigen maar vaker verdeelt ze de campus.

 

Algemeen wordt aangenomen dat er tijdens het conflict tussen 1998 en 2003 een relatieve eenheid heerste op de campus. De aanval van de buurlanden Uganda, Rwanda en Burundi en de rebellenbewegingen in het noorden en het oosten van het land veroorzaken een gevoel van patriottisme. Op de vraag of het conflict tot op de campus was doorgedrongen, was het algemene antwoord dat er wel eens een opmerking werd gemaakt of dat er sporadische discussies ontstonden, maar dat er een hoge mate van solidariteit bestond met de studenten uit de door het conflict getroffen gebieden.

De studenten uit de getroffen regio’s zoals de Evenaarsprovincie, Noord- en Zuid-Kivu en Ituri kwamen in de interviews echter met een andere versie van de feiten voor de dag. De sporadische discussies en opmerkingen van studenten uit de niet bezette gebieden waren volgens hen dagelijkse kost. Het gevoerde discours was dat zij als vreemdelingen en landverraders werden aanzien.[91] De provinciale overkoepeling van de studentenverenigingen uit de Evenaarsprovincie besloot om zo lang het conflict aansleepte alle activiteiten te schrappen. Na de val van Mobutu, afkomstig uit de Evenaarsprovincie, werden de studenten afkomstig uit dezelfde regio het slachtoffer van wraakacties, zowel van studenten als van het academisch personeel. De studenten uit de Evenaarsprovincie vreesden dat de rebellie van hun streekgenoot Jean-Pierre Bemba de represailles opnieuw zou doen oplaaien.[92]

Waarschijnlijk zal de waarheid ergens in het midden liggen. Een element dat echter onomstotelijk voor irritaties heeft gezorgd tussen de studenten uit de bezette en niet-bezette gebieden is het statuut van “ étudiant déplacé ou vulnérable”, in de dagelijkse omgang gekend als “sinistré”. Zoals ik reeds vermeldde, kregen de studenten die door het conflict afgesloten waren van hun familie, steun van de staat en de universiteit.[93] Hun statuut hield onder meer gratis logement en een vermindering van het inschrijvingsgeld in en het recht om voedsel te kweken op enkele percelen van de universiteit.[94] Deze maatregel wekte echter bij veel studenten wrevel op: niet alleen de studenten uit de getroffen gebieden hadden het immers moeilijk om rond te komen, ook de studenten uit niet bezette gebieden hadden maandelijks problemen om middelen te vinden en ook zij voelden zich benadeeld door het conflict.[95] Verschillende studenten uit niet bezette gebieden trachtten zich, vaak met vervalste gegevens, ook te laten registreren als sinistré. Op de duur werd het woord sinistré vooral als belediging gebruikt en was het synoniem voor landverrader en “oorlogsprofiteur”.

Erg vaak blijkt dat irritaties onder studenten het gevolg zijn van schaarste aan middelen. Wanneer een bepaalde groep studenten, om welke reden ook, middelen verwerft, is dit vaak het startsein voor de “have nots” om een conflict te ontketenen. We kunnen met recht en rede twijfelen of het antagonisme tijdens de oorlog tussen beide groepen op de universiteit gebaseerd was op een particuliere vorm van patriottisme of dat het eerder een verongelijkte reactie was op het statuut van de sinistrés.

 

Deze breuklijn tussen oost en west die tijdens het conflict al sluimert, zal zich pas echt manifesteren in de aanloop naar de verkiezingen. Ook aan de universiteit leefde de overtuiging dat het oosten van het land voor Joseph Kabila zou stemmen en het westen van het land aan Jean-Pierre Bemba toebehoorde.[96] Hoewel ik voldoende studenten ontmoette die hun stem niet uitbrachten volgens de geografische breuklijnen, overleefde deze opvatting de twee stemrondes van de presidentsverkiezingen. De studenten uit het oosten, die een minderheid zijn van de studentenpopulatie aan de Unikin, klaagden over fysieke en verbale intimidatie door studenten uit het westen.[97] De studenten uit het westen daarentegen klaagden dat de minderheid van studenten en de professoren uit het oosten alle strategische posities in het universiteitsbestuur aan het innemen zijn.[98]

 

De zeldzame momenten van solidariteit onder de studenten van de Unikin zijn de ogenblikken wanneer er moet opgetreden worden tegen een externe tegenstrever. Vreemd genoeg neemt deze meestal de gedaante aan van de studenten van de andere hogescholen van Kinshasa. De studenten van de Unikin hebben geen goede relaties met hun collega’s. Dit wordt op triviale wijze geïllustreerd door het feit dat de studenten van de Unikin zichzelf als de enige echte “étudiants” zien, terwijl studenten aan de hogeschool “élèves” zijn. Het aureool dat de Unikin nog steeds draagt als oudste en belangrijkste universiteit van Congo, straalt af op zijn studenten, die zichzelf vrij elitair opstellen ten opzichte van de studenten van andere instellingen die ze beschouwen als “groot uitgevallen middelbare schoolstudenten”.[99]

Al jaren is er een vete aan de gang tussen de studenten van de Unikin, die van de technische hogeschool Institut Supérieur des Techniques Appliqués (ISTA) en die van het Insitut Supérieur des Techniques Médicaux (ISTM).[100] Triviale gebeurtenissen zoals diefstal of liefdeshistories leidden de voorbije jaren tot massale vechtpartijen waarbij geregeld doden vallen. In juni 2006 greep het leger zelfs in nadat een vermeende diefstal van een gsm leidde tot een veldslag tussen de studenten van de Unikin en het ISTM.[101]

De aanleidingen voor deze massale vechtpartijen zijn zo goed als altijd triviale gebeurtenissen. De diepere oorzaken verklaren echter gedeeltelijk de frustraties van de studenten en de omvang van de onrusten.

De bron van irritatie tussen studenten van de Unikin en studenten van het ISTM is het gebrek aan auditoria in beide instellingen. Het ISTM heeft onvoldoende auditoria om alle lichtingen te kunnen herbergen en huurt daarom auditoria van de naburige Unikin.[102] Nochtans heeft deze laatste zelf een manifest gebrek aan auditoria. Het gebeurt dan ook regelmatig dat studenten van de Unikin hun auditoria ingenomen zien door hun collega’s van het ISTM. Volgens de redenering “wij hebben inschrijvingsgeld betaald om les te krijgen in onze auditoria”,  worden de studenten van het ISTM regelmatig op weinig diplomatieke wijze door hun collega’s van de Unikin verzocht om hun auditoria te verlaten. Deze situatie veroorzaakt uiteraard wederzijds onbegrip tussen de studenten van beide instellingen.

De spanningen tussen de studenten van de ISTA en die van de Unikin worden veroorzaakt door een probleem van dezelfde orde: het transportprobleem. De dagelijkse reis van en naar de campus heeft voor veel studenten de allures aangenomen van een calvarietocht. Een gebrek aan openbare transportmiddelen, de slechte staat van de wegen en een overvloed aan files zorgen er voor dat een tocht van luttele kilometers enkele uren per dag inneemt.

De studenten hebben het gebrek aan transport opgelost door auto’s op te eisen van toevallige voorbijgangers. Elke ochtend en avond worden auto- en vrachtwagenbestuurders verplicht om studenten van en naar de campus te transporteren. Het probleem tussen de studenten van beide instellingen is dat studenten afkomstig uit bepaalde gemeenten van Kinshasa voor een deel een gemeenschappelijk traject moeten afleggen. Aan elke strategische halte staan studenten van beide instellingen in ploeg opgesteld om wagens te intercepteren en naar de campus gebracht te worden. En als twee ploegen vechten om een been, dan loopt het steeds weer verkeerd: wanneer een team zich niet aan de regels houdt of een ander team de loef afsteekt, is het hek van de dam.  Dit ogenschijnlijk futiele probleem is jaarlijks de oorzaak van massale vechtpartijen en doden.[103]

 

Zoals ik dus reeds bemerkte, lijken de problemen tussen studenten onderling vooral veroorzaakt door een gebrek aan middelen en infrastructuur. Er zijn inderdaad geografische breuklijnen, maar deze zijn voornamelijk aangescherpt door de externe politieke situatie. De spanningen en opstootjes tussen studenten worden voornamelijk veroorzaakt door een betwisting van middelen, niet door een traditioneel opgebouwde vijandschap tussen de studenten onderling.

 

 

2. Het professoraat en de academische autoriteiten.

 

De relatie tussen de studenten en de academische autoriteiten kan op zijn zachtst gezegd behoorlijk gespannen genoemd worden. De studenten schuiven een groot deel van de mistoestanden aan de universiteit in de schoenen van het professoraat en de academische autoriteiten. De klachten van de studenten ten opzichte van de professoren zijn veelvuldig. De meest voorkomende redenen tot ongenoegen zijn die over het absenteïsme van de professoren, de gedwongen cursusaankoop, wantoestanden bij de deliberaties, de politieke activiteiten van de professoren en het fenomeen “les enfants d’abord”.[104] In feite staan echter al deze klachten met elkaar in verband, wat zal duidelijk worden als we ze nader bekijken.

Het absenteïsme van de professoren is terug te brengen op het feit dat de professoren niet rondkomen met hun loon aan de Unikin, een loon dat hun nota bene door de studenten wordt uitbetaald. Dit loon schommelt gemiddeld rond de $500 per maand. Professoren gebruiken daarom het prestige van hun functie aan de Unikin om in andere (privé-)universiteiten, waar de lonen hoger liggen, een leerstoel te bemachtigen. Ook in de politieke wereld en in de consultancysector zijn veel professoren actief. Logisch gevolg hiervan is natuurlijk dat de professoren weinig tijd rest om hun cursus aan de Unikin te onderwijzen. Ofwel haspelt de professor in de luttele uren dat hij aanwezig is in sneltempo zijn cursus af, ofwel worden de lessen gegeven door assistenten, die vaak niet voldoende ervaren zijn om de leerstof naar behoren te onderwijzen. Het is evident dat het onderwijsniveau lijdt onder deze omstandigheden.

Een klacht die in het verlengde ligt van de vorige is de verplichte aankoop van cursussen uitgegeven door professoren. Volgens de studenten worden ze verplicht om de cursussen te kopen die de professoren uitgeven, ook al heeft deze cursus niet de minste wetenschappelijke waarde. Bij aankoop dienen de studenten immers een lijst te signeren. De studenten wiens naam ontbreekt op de lijst en dus de cursus niet gekocht hebben, zijn bij voorbaat veroordeeld tot een tweede zit.

Ook deze deliberaties zijn een grote bron van ergernis bij de studenten. Zij menen dat de resultaten die hen worden toegekend willekeurig zijn en niet overeenstemmen met de reële prestaties geleverd op de examens.[105] Resultaten worden niet behaald op basis van kwaliteiten maar op basis van afkomst, vriendjespolitiek en financiële middelen. Hardnekkige verhalen doen de ronde over de mogelijkheid tot aankoop van goede resultaten en graden en de seksuele chantage van vrouwelijke studenten. Het professoraat is verplicht bij de deliberaties de facultaire studentenvertegenwoordiger toe te laten, maar dit wordt hen volgens de studentenvertegenwoordigers op alle mogelijke manieren belet.[106]

Ook het fenomeen “les enfants d’abord” kadert in de frustratie van de studenten. “Les enfants d’abord” slaat namelijk op de kinderen van het academisch personeel, die volgens de andere studenten systematisch zouden bevoordeeld worden: zij zouden nooit mindere resultaten hebben en er zou hen steeds voorrang verleend worden bij het toekennen van doctoraatsbeurzen, waardoor er een professorendynastie zou ontstaan.[107]

Het politiek activisme van de professoren tenslotte irriteert de studenten om verscheidene redenen. Ten eerste is het een bron van absenteïsme van de professoren. Daarnaast vinden studenten het niet kunnen dat het hen verboden wordt om op de campus aan politiek te doen terwijl professoren zich in hun hoedanigheid van professor wel politiek profileren.

 

Het academisch personeel is het uiteraard niet eens met de klachten van de studenten. Zij ontkennen niet dat deze klachten in sommige gevallen gegrond zijn, maar volgens de professoren gebeurde dit steevast in het verleden en altijd in andere faculteiten.[108] Vele klachten zijn volgens hen vooral het gevolg van het ontkennen van het eigen falen van de studenten. Zij wijten de lage slaagpercentages niet aan willekeurige resultaten, maar aan de afname van de kennis en motivatie van studenten. Het fenomeen “les enfants d’abord” is volgens professoren geen geval van bevoordeling, maar het resultaat van de aandacht van professoren voor de opleiding van hun kinderen en het uitkiezen van goede secundaire scholen die een gedegen voorbereiding geven op het hoger onderwijs. Bovendien hekelen de professoren de neiging van studenten om hun beklag te gaan doen bij bevriende politici en de toename van het geweld door studenten. Steeds vaker gebruiken studenten geweld om aan te tonen dat ze het oneens zijn met hun professoren. Steeds vaker monden deliberaties uit in gewapende aanvallen van studenten. In de faculteit geneeskunde van de Unikin sleept al enkele jaren een gewelddadig conflict aan waarbij verschillende professoren het slachtoffer zijn geweest van gewapend geweld.[109]

De relatie tussen studenten en professoren is dan ook niet goed te noemen. Tijdens de oorlog en de transitieperiode zijn er verschillende manifestaties geweest en een massa memoranda geschreven aan de universiteit. Geen enkele manifestatie of memorandum is echter de vrucht van een samenwerking tussen studenten en professoraat. De studenten geven als reden aan dat de professoren toch betrokken zijn in de politiek en uit elke situatie, hoe nefast ook voor het land, voordeel weten te halen. De professoren geven als oorzaak de onwil tot samenwerking van de studenten aan.[110]

 

De academische autoriteiten worden door de studenten gezien als handlangers en medestanders van het professoraat. De rector wordt door veel studenten bij voorbaat als onbekwaam beschouwd, aangezien hij door de burgerlijke autoriteiten wordt aangesteld. Hij wordt niet aangesteld op basis van zijn capaciteiten of verdiensten, maar wegens zijn partijtrouw. Bovendien is hij in de ogen van de studenten machteloos: sinds het academiejaar 2004-2005 is er een verordening uitgevaardigd die bepaalt dat professoren met een politieke functie de helft van hun lesuren moeten afstaan. Door de instabiliteit van het politieke bedrijf in Congo is echter geen enkele professor bereid dit te doen. Professoren combineren beide functies dus voltijds, maar nog nooit zijn er maatregelen genomen tegen deze inbreuk.[111] Volgens studenten en professoren is dit te wijten aan het machtsonevenwicht tussen professoraat en rectoraat. Het is utopisch te denken dat een rector die is aangesteld door een collega professor-minister zijn collega, die tegelijkertijd zijn overste kan zijn, zal terechtwijzen.

 

De academische autoriteiten worden ten slotte ook verantwoordelijk geacht voor de abominabele leef- en studieomstandigheden aan de campus. In de acht jaar van het onderzoek zijn twee rectoren gedwongen om af te treden na protesten van de studenten over de leefomstandigheden in de studentenhomes van de Unikin. Ook hierop zullen we in het volgende hoofdstuk terugkomen met een adequaat voorbeeld.

 

 

3. De burgerlijke autoriteiten.

 

Zoals het intussen reeds is gebleken, hebben studenten in Kinshasa een bijzondere band met politici. Het zou echter kortzichtig zijn om ons te beperken tot de voorbeelden die ik tot nog toe gegeven heb. Daarvoor is de relatie tussen beide partijen veel te veelzijdig en gecompliceerd.

 

Vooreerst moet vermeld worden dat een meerderheid van de studenten weinig interesse betoont in politiek. Vele studenten verklaren dat ze zich hebben afgekeerd van het politieke bedrijf in het algemeen en de politici in het bijzonder.[112] Hier geven ze verscheidene verklaringen voor. Ten eerste straalt het politieke bedrijf in Congo voor hen al decennia lang een onveranderd beeld uit: de politici verrijken zich, terwijl de bevolking verarmt. Elke politicus die aanvankelijk op hun sympathie kan rekenen, vervalt uiteindelijk in dezelfde verfoeide gewoontes of weigert zijn verantwoordelijkheid te nemen. Een belangrijke katalysator vormen volgens de studenten hun professoren-politici. Studenten zien het verschijnsel van professoren die in het auditorium een totaal tegengesteld discours hanteren dan in het politieke handelen als symptomatisch voor de Congolese politiek.

Een andere belangrijke reden voor de afname van politiek engagement bij studenten is hun persoonlijke veiligheid: al te vaak monden politieke manifestaties uit in gewelddadige confrontaties met de ordediensten. Bovendien dreigt voor studenten die te vaak worden opgemerkt op politieke manifestaties de uitsluiting aan de universiteit en er is de vrees voor een “année blanche”: wanneer er onrusten zijn kunnen de autoriteiten beslissen om de universiteit voor langere tijd te sluiten. Dit mondde in begin jaren negentig en in 2001 uit in “années blanches”, academiejaren die niet worden beëindigd en dus het jaar nadien collectief moeten hernomen worden. Dit is vooral financieel een harde dobber voor de studenten en hun familie, omdat ze eigenlijk dubbel moeten betalen voor hetzelfde jaar. De angst voor het année blanche is volgens de studenten de oorzaak voor de weinige protesten in de verkiezingsperiode 2005-2006. De autoriteiten hadden immers gedreigd bij de minste onrusten de campus voor lange tijd te sluiten .

Het stoort tenslotte veel studenten dat politici met hen contact leggen om actie te voeren tegen hun politieke tegenstanders, maar dat hun opdrachtgever hen niet ter hulp komt wanneer ze in moeilijkheden raken.

Toch waren tijdens de voorbereidingen van de verkiezingen meer studenten dan ooit betrokken bij de politiek: studenten bevolkten conferenties van politici, gingen campagne voeren voor politici en speelden informatie door.[113] Zelfs de gedesinteresseerde studenten deden hier volop aan mee. Deze massale betrokkenheid stond in studentenmiddens bekend als “branchement”: de studenten hadden begrepen hoe winstgevend politiek engagement kon zijn en besloten om zich tijdens de verkiezingsperiode zo veel mogelijk te engageren om zo veel mogelijk op te strijken. Het systeem bestond al lang in Congo: in ruil voor enkele diensten vergoedden politici studenten in geld of in natura. Tijdens de verkiezingscampagne nam dit systeem exponentieel toe: de welbespraakte, invloedrijke en onbemiddelde studenten waren immers gedroomde campagnevoerders voor politici. Studenten werden door politici ondermeer opgetrommeld om conferenties te komen bevolken en zo een politicus een schijn van populariteit mee te geven.[114] Al snel begrepen de studenten echter de finesses en achterpoortjes van het systeem en namen ze het initiatief van de politici over. Studentenverenigingen belden zelf politici om hun diensten aan te bieden of om informatie te lekken: verschillende verenigingen dweilden elke week enkele conferenties en manifestaties van verschillende politici af, uiteraard steeds tegen vergoeding. De studentenkrant Politikonzo bekostigde zijn uitgaven door elke maand een politicus een forum te bieden a rato van $300.[115] Sommige verenigingen streken zelfs geld op zonder later op de conferenties op te dagen of kregen geld om promotie te voeren voor een politicus, wat ze nooit gedaan hebben. Deze praktijk werd door de studenten vergoelijkt volgens deze redenering: “ De politici hebben al genoeg geld uit de schatkist geplunderd. Het geld dat wij nu van hen nemen, is niet eens hun geld, het is ons geld, waar wij recht op hebben.”[116]

Naar schatting deed zeventig à tachtig percent van de studentenpopulatie mee aan de branchement.[117] Enkel de echt geëngageerde studenten of zij die een “vast contract” hadden bij een politicus lieten de kelk aan zich voorbijgaan.[118] Opmerkelijk is trouwens de strikte scheiding die veel studenten huldigden tussen het commerciële luik van de electorale periode en de uiteindelijke verkiezingen: de branchement zou los gestaan hebben van de keuze die studenten gemaakt hebben bij de verkiezingen. De branchement was een commerciële affaire, maar de meerderheid van de studenten zou bewust zijn stem hebben uitgebracht tijdens de verkiezingen.[119]

 

 

4. De ordediensten.

 

De relaties tussen de ordediensten en de studenten zijn, om het met een understatement uit te drukken, niet goed. De studenten zien de ordediensten als de gewelddadige lakeien van de autoriteiten, de ordediensten zien de studenten als elitaire geweldenaars.

De wederzijdse animositeit wordt uiteraard veroorzaakt door de confrontaties tussen beide partijen, die steevast uitmonden in geweld. Politiek getinte manifestaties die van op de campus richting het stadscentrum trekken, eindigen zo goed als altijd aan Rond Point Ngaba, een strategisch verkeersknooppunt op ongeveer vijf kilometer van de campus en tien kilometer van het politieke hart van Kinshasa, Gombe. Aan het Rond Point Ngaba wacht de oproerpolitie immers de studenten op, een ontmoeting die steeds weer uitdraait op een gewelddadige confrontatie.

De laatste jaren wordt er wel een dialoog gevoerd tussen de studenten en de politie, maar geen van beide partijen is tevreden. De studentenpopulatie ziet de cordon, die als hun vertegenwoordiger aantreedt, als collaborateur van de politie, de politie beschouwt de cordon dan weer als een onvolwassen student met te veel politieke invloed.[120] Beide standpunten  wijzen er vooral op dat er geen resultaten zijn geboekt in het overleg en dat beide partijen de schuld naar elkaar doorschuiven.

Op de campus zelf zijn de ordetroepen niet toegelaten. Slechts bij toenemende sociale en politieke onrusten dringen de ordetroepen de campus binnen. Dit is een historisch verworven voorrecht uit het Mobutu-tijdperk, toen de JMPR geacht werd voor de veiligheid in te staan.[121] Hoewel deze periode intussen al een decennium tot het verleden behoort, hebben de studenten met man en macht dit voorrecht willen behouden, wat hen ook gelukt is. Alleen de universitaire politie, een speciaal korps dat in samenwerking met de studentencoördinator de veiligheid op de campus moet verzekeren is toegelaten op de campus. Ook hier is er erg weinig sprake van samenwerking: de studenten zien het universitair politiekorps als een samenraapsel van oude uitgebluste officieren die aan de universiteit komen uitbollen en die voor elke ingediende klacht een commissie vragen.[122] Bij onrust onder de studenten is het politiecommissariaat steevast het eerste doelwit. Tijdens mijn verblijf had ik een interview met de politiecommissaris. Nog geen twee weken later kwam de man aan zijn einde: toen hij enkele studenten wou beletten wagens op te eisen voor hun vervoer werd de man gestenigd en overleed hij aan zijn verwondingen. Dit voorval vertelt voldoende over de omgangswijze tussen beide kampen.

 

 

5. De bevolking.

 

Ook tussen de bevolking en de studenten varieert de kwaliteit van de relatie al eens. Ook in Congo worden de studenten beschouwd als intellectuelen en horen ze als student al bij voorbaat bij de hogere klasse van de Congolese samenleving. Studenten geven bijvoorbeeld stemadvies aan de familie, of ze werpen zich op als woordvoerder voor hun regio, wat hun prestige in de streek van oorsprong uiteraard verhoogt. De student wordt beschouwd als statussymbool en als investering voor de familie. De offers die een familie zich soms moet getroosten voor de studies van een telg zijn erg zwaar, maar eens de student afgestudeerd is, verwacht men dat hij nu zal instaan voor het onderhoud van de familie. Hoewel dit beeld al sinds de jaren tachtig niet meer overeenstemt met de realiteit, blijft men hier nog steeds aan vasthouden, ook al omdat er zonder diploma al helemaal niets te rapen valt.[123]

De studenten gaan uiteraard mee in het verhaal van de student als lid van de hogere klasse. Zowel uit de interviews als uit de statuten van verenigingen die ik heb mogen inkijken blijkt een visie op de bevolking, die het meest passend kan omschreven worden als zijnde paternalistisch. De uitdrukking “illuminer la population”, de bevolking met kennis verlichten, komt erg vaak terug wanneer je op zoek gaat naar de activiteiten en objectieven van studentenverenigingen. Hoewel paternalisme in studentenkringen nog steeds een scheldwoord van formaat is, geven erg veel studenten en verenigingen zichzelf een quasi missionaire roeping om de bevolking hun inzichten bij te brengen. Bovendien zijn ze vaak van mening dat de bevolking niet op eigen krachten uit haar uitzichtloze situatie gered kan worden, omdat ze niet genoeg kennis heeft om politici correct te beoordelen. Het zijn de studenten die haar bewust moeten maken van de realiteit. Deze mentaliteit komt tot uiting in de studentenverenigingen die als belangrijkste objectieven het verspreiden en vulgariseren van wetenschappelijke en maatschappelijke kwesties hebben en zeker ook in bepaalde activiteiten van regionale studentenverenigingen. Al kan men zich wel afvragen hoe studenten die als vereniging en tegen betaling in hun thuisregio campagne gaan voeren voor een politicus maar individueel op een andere kandidaat stemmen, dit rijmen met het bewust informeren van de bevolking.

 

Het idyllische beeld van de student heerst echter alleen in het binnenland, bij de families van de studenten. In Kinshasa is de burgerbevolking vaak iets minder opgetogen over de studenten. Het is net dat wat elitaire beeld dat studenten cultiveren dat de bevolking irriteert. Het opeisen van wagens en benzine, wat de studenten dagelijks doen omdat ze van oordeel zijn dat de staat in gebreke blijft en zij recht op hebben deze voorzieningen, treft nooit de staat maar steeds de bevolking. Het is door zulke praktijken, in combinatie met onder andere de steeds in vernielingen uitmondende protestmarsen, dat de Kinois de studenten al lang niet meer zien als elite, maar eerder als elitaristische en nihilistische geweldenaars.

Ook binnen studentenmiddens is deze evolutie gekend, want één van de doelstellingen van de cordon was tijdens zijn ambtstermijn het imago van de studenten verbeteren door de opeisingen van wagens aan banden te leggen.[124] Het lot van de commissaris van het universitaire politiekorps bewijst dat hij niet helemaal geslaagd is in zijn opzet.

 

 

VII. Activisme aan de Unikin.

 

In dit laatste hoofdstuk zal ik vijf concrete voorbeelden van studentenactivisme aan de Unikin bespreken. Deze gebeurtenissen illustreren op treffende wijze de specifieke kenmerken van het studentenactivisme aan de Unikin.

 

Tijdens de acht jaar die het onderzoek behandelt, vonden er uiteraard meer acties plaats dan de vijf die ik zal bespreken. In bijlage vindt u een lijst terug met de belangrijkste gebeurtenissen of manifestaties met studenten in de hoofdrol. Deze lijst begint, in tegenstelling tot het onderzoek, bij de machtsovername van Laurent Désiré Kabila en niet bij het begin van de oorlog in augustus 1998. Ik meen echter dat het noodzakelijk is om de acties te kennen die voor de oorlog gevoerd zijn. De manifestaties die plaatsvonden tussen mei 1997 en augustus 1998 tonen ons immers hoe de relatie was tussen de studenten en het toenmalige bewind. Bovendien schetsen ze de context waarin de Congolese (studenten)maatschappij zich bevond op het ogenblik van de inval van Rwanda, Uganda en Burundi in augustus 1998.

 

Voor de samenstelling van deze lijst baseerde ik me op de scripties van Kikenge Kalum en Nadine Abemba die ik aan de Unikin kon inkijken, op de archieven van de universitaire politie en op ooggetuigenverslagen. De lijst telt eenentwintig manifestaties of gebeurtenissen met studenten in de hoofdrol. De meerderheid van de gebeurtenissen op de lijst zijn uitingen van studentenactivisme in de enge zin van de definitie: manifestaties georganiseerd door de studenten om te protesteren tegen bepaalde academische of maatschappelijke evoluties of omstandigheden. Enkele gebeurtenissen zijn geen echte manifestaties maar wel incidenten met studenten in de hoofdrol. Hoewel deze incidenten officieel een intern academisch karakter hebben, wijzen voldoende elementen op de iets bredere omvang van de actie.

In deze lijst heb ik alleen gebeurtenissen opgenomen die een zekere weerslag gehad hebben op het maatschappelijk of academisch leven. Dit zijn gebeurtenissen die terug te vinden zijn in de archieven van de universiteitspolitie, acties met een massakarakter die de publieke opinie bewogen hebben of eenvoudigweg acties die tot het collectief geheugen zijn gaan behoren.  De wekelijkse vechtpartijen tussen studenten, de eeuwige disputen rond deliberaties of de steeds terugkerende ruzies omtrent het transport die schering en inslag zijn op en rond de campus zijn slechts in de lijst opgenomen wanneer ze de aanleiding vormden tot een gebeurtenis met een grotere impact.

 

Ik zal de acties of gebeurtenissen die ik bespreek, inleiden met de nodige achtergrondinformatie. Dan zal ik de versie van de feiten geven zoals ze is weergegeven in de scripties van Nadine Abemba of Kikenge Kalum, aangevuld met bedenkingen en opmerkingen van ooggetuigen om te besluiten met een eigen analyse.

 

 

1. “ De toilettenactie” (17/05/99).

 

1.1. Achtergrondinformatie.

 

De datum waarop deze actie in 1999 plaatsvond is geen toeval: op 17 mei 1997 nam het AFDL (Alliance des Forces Démocratiques pour la Libération du Congo) van Laurent Désiré Kabila Kinshasa in en beëindigde zo de veroveringsoorlog die het in het najaar van 1996 in het oosten van Congo gestart was. De verdrijving van president Mobutu Sese Seko werd in Kinshasa op gejuich en gefeest onthaald. Kabila genoot bij zijn aankomst in Kinshasa dan ook van een enorme populariteit als “bevrijder”. Deze populariteit nam na enkele dagen echter al sterk af toen het nieuwe regime zich manifesteerde als een doorslag van het vorige. Bovendien irriteerden de inwoners van Kinshasa zich fel aan de sterke aanwezigheid van Rwandezen die deel uitmaakten van de beleidsploeg van het nieuwe regime.

 

De studenten verwelkomden Kabila eveneens als de bevrijder, maar ook zij keerden zich onmiddellijk van hem af toen het regime autoritaire neigingen toonde. De campus, die toen nog een echt UDPS-bolwerk was, stond unaniem achter Etienne Tshisekedi, die zich na 17 mei 1997 nog maar eens opwierp als de enige oppositieleider.[125] De oppositie van de studenten tegen Kabila kreeg vorm in verscheidene manifestaties. Zo zongen de studenten tijdens de inauguratie van Kabila als president niet het in ere herstelde volkslied de Congolaise, maar wel de Zaïroise, het volkslied uit de Mobutu-periode.[126] Later volgden nog opstootjes tussen de studenten en de ordediensten van Kabila. Wanneer in augustus ’98 de buurlanden Congo binnenvallen zullen de acties rond het ondemocratische gehalte van het Kabilaregime echter naar de achtergrond verschuiven.

 

1.2. De actie.

 

Zoals reeds geschreven was 17 mei 1999 de tweede verjaardag van de inname van Kinshasa door de troepen van het AFDL van Kabila senior. Deze verjaardag werd gevierd met een huldiging in het Stade des Martyrs waarop ook de studenten van de Unikin waren uitgenodigd. De studenten, in het bijzonder die van Home X, waren echter al een tijd misnoegd.[127] Ondanks beloftes en een bezoek van de president aan de campus op tien januari van dat jaar waren er nog steeds geen maatregelen genomen tegen de onmenselijke leefomstandigheden in de homes. Weinig benijdenswaardig symbool van deze malaise was de Home X, waar een bevolking van honderden studenten het moest zien te rooien zonder functionerende sanitaire voorzieningen.

De studenten besloten om de verjaardag van de inname van Kinshasa aan te wenden om hun grieven een zo groot mogelijke weerklank te bezorgen. De vrachtwagens die de studenten naar het stadion moesten vervoeren, werden gebruikt als mobiele toiletten en het gebouw van de centrale administratie van de universiteit onderging hetzelfde lot. De actie miste haar doel niet.

De burgerlijke autoriteiten meenden dat de actie van de studenten was opgezet door de politieke tegenstanders van de president en stelden een onderzoek in. Dit onderzoek kon geen bewijzen vinden voor openlijke politieke manipulatie, maar het toonde wel aan dat het geld dat door de presidentiële autoriteiten aan de academische autoriteiten was overgemaakt voor het herstel van de sanitaire voorzieningen opgesoupeerd was zonder de herstellingen uit te voeren.

De actie kostte uiteindelijk de toenmalige rector Tshakala zijn ontslag. Of er ook nieuw sanitair is gekomen, is mij onbekend.

 

1.3. Reacties.

 

De reacties en getuigenverslagen zijn gelijklopend. Er bestaat erg weinig discussie over de motieven en het verloop van de actie. Zo goed als iedereen is het er over eens dat de manifestatie is opgezet door de studenten en dat het voorwerp van protest de toestand van het sanitair was. Hoewel de burgerlijke autoriteiten vermoedden dat de actie was opgezet door de politieke oppositie om de president te treffen op deze symbolische dag, zijn hier geen bewijzen van gevonden

 

Het enige twistpunt is, naar men wel kan stellen, vrij typisch voor Congolese verhalen. Volgens sommige bronnen zou de toenmalige “maire” of burgermeester van de studentenhome X, degene die het geld bestemd voor de herstellingen van het sanitair zou verduisterd hebben, na het onderzoek meegenomen zijn door militairen van de presidentiële garde en nooit meer teruggekeerd zijn.[128] Anderen doen het verhaal af als een typisch verzinsel dat komt bovendrijven na zulke gebeurtenissen.

 

1.4. Besluit.

 

Deze studentenactie is een perfecte illustratie van een intern universitair probleem dat wordt opgehangen aan een grote maatschappelijke gebeurtenis en zo meer weerklank krijgt. Deze actie was niet de eerste rond het sanitair in de studentenhomes, door haar echter te koppelen aan de verjaardag van de inname van Kinshasa, kreeg ze een veel grotere maatschappelijke impact dan alle voorgaande. Belangrijk is wel dat de burgerlijke autoriteiten vermoedden dat de actie mee was opgezet door de politieke oppositie. De overtuiging dat studentenmanifestaties steevast mee zijn opgezet door politieke krachten is een reflex die we  later nog zullen terugzien.

 

 

2. De “Affaire Lumumba” (10-15/12/2001).

 

2.1. Achtergrondinformatie.

 

Begin 2001 wordt Laurent Désiré Kabila door één van zijn lijfwachten vermoord. De dood van de president veroorzaakt geen rouwtaferelen op de campus: Kabila was niet geliefd in Kinshasa en al zeker niet bij de studenten. De manifestaties tegen zijn beleid waren na de inval van de inval in 1999 wel afgenomen, maar dit was te wijten aan het patriottisme van de studenten, niet aan de liefde voor de leider.[129] De impasse waarin het land was beland, was volgens de studenten grotendeels te wijten aan Kabila zelf, hij had tenslotte de Rwandezen meegebracht. Toen de bevolking in Kinshasa er in 2000 zo erg aan toe was dat ze zich geen maniokmeel kon veroorloven, maar het moest stellen met gemalen rijst als ersatzproduct, doopten ze dit gerecht “je regrette”: ze betreurden het dat ze Kabila nooit de weg hadden versperd.[130]

Toen zijn zoon werd aangeduid als zijn opvolger, waren de studenten dan ook allerminst tevreden. De studenten eisten dat verkiezingen zouden uitmaken wie de nieuwe president werd. De sfeer tussen de studenten en de autoriteiten was dan ook allerminst goed te noemen.

Het wederzijds wantrouwen dat tussen beide groepen heerste, wordt door de gebeurtenissen in de “Affaire Lumumba” duidelijk geïllustreerd.

 

2.2. De actie.

 

Het begin van het academiejaar 2001-2002, in december 2001, verloopt erg gespannen. Terwijl het inschrijvingsgeld in Kinshasa is toegenomen tot 125 euro, is het in Lubumbashi gedaald, tot een bedrag variërend tussen vijfenzestig à tachtig euro.  Een groep studenten, onder leiding van twee rechtenstudenten met de bijnamen “Lumumba en “Socrates” zinnen op actie.[131]

Op 10 december 2001 verspreidt deze groep een pamflet op de campus waarin wordt opgeroepen tot een “Journée morte” op de campus, omwille van deze redenen :

 

Het pamflet wordt afgesloten met volgende zin: “In navolging van de universiteit van Lubumbashi, zal het bloed ook vloeien op de Unikin en het ISTM. Leve Kaboul, leve het terrorisme op de campus.”.[132] De diepere analyse van het pamflet houden we voor het besluit.

 

De reactie op het pamflet laat niet lang op zich wachten, maar komt uit onverwachte hoek. De volgende dag circuleert op de campus immers een pamflet dat de studenten oproept om niet deel te nemen aan de manifestatie. Het ontkracht de argumenten uit het vorige pamflet, herinnert de studenten er aan dat ze op de campus zijn om te studeren en besluit met volgende bepalingen.[133]

Het tweede pamflet heeft weinig succes, want op 12 december wordt er inderdaad een journée morte gehouden op de Unikin. De studenten weigeren de auditoria binnen te gaan en de lessen worden opgeschort. Intussen gaat een delegatie studenten, onder leiding van “Lumumba” met de academische beheerraad onderhandelen over een verlaging van het inschrijvingsgeld, een herziening van het partenariat, een onmiddellijk en collectief aftreden van de studentencoördinatie en een ontmoeting met leden van de regering. Deze laatste eis kon de autoriteiten voor weinig moeilijkheden plaatsen aangezien de bevoegde autoriteit, minister van nationale opvoeding Kutumisa, professor was aan de Unikin. De onderhandelaars gaan na verloop van tijd uit elkaar, met de belofte van de autoriteiten om spoedig een oplossing te vinden voor de malaise.

De volgende dag ontaardt de situatie. De ministers van  Binnenlandse Zaken en Nationale Opvoeding bezoeken ’s ochtends de campus om de studenten toe te spreken. Wanneer ze echter te kennen geven niet tot een onmiddellijke oplossing te willen komen, worden ze door de studenten verjaagd. Bij het ontzetten van de ministers raakt de politie slaags met de studenten. Drie agenten laten het leven. ’s Avonds wordt de woning van minister Kutumisa, die zoals de woningen van de meeste professoren op het domein van de universiteit gelegen is, geplunderd door studenten.

De volgende dagen staan in het teken van repressie. De studentenhomes worden door de politie bestormd en Lumumba en zijn gevolg worden opgepakt en van de universiteit verbannen. De universiteit verplicht alle studenten om de studentenhomes te verlaten en de universiteit zal pas in maart de lessen hervatten. De prijsverlaging van de inschrijvingsgelden komt er niet.

 

2.3. Reacties.

 

Deze studentenmanifestatie is één van de meest gecontesteerde en besproken op de Unikin, zelfs meer dan vijf jaar na datum. De reacties en getuigenissen over deze gebeurtenis zijn veelvuldig. Ze zijn op te delen in twee kampen: volgens een eerste groep was de ganse actie opgezet door de UDPS , de andere  meent dat de actie enkel  en exclusief gericht was op de inschrijvingsgelden . Laten we echter eens het eerste pamflet nader bekijken. 

 

De eerste reden voor de manifestatie die in het pamflet wordt gegeven is irrelevant voor het verdere verloop van de actie, we zullen er verder dan ook geen aandacht aan schenken. Het zijn de volgende redenen die interessant zijn. Zo zien we opnieuw dat interne academische aangelegenheden worden gekoppeld aan politieke kwesties. De inschrijvingsgelden en de machtsconcentratie van bepaalde functionarissen, zaken die de studenten tegen de borst stuitten, worden gekoppeld aan de aanslepende vredesonderhandelingen, een maatschappelijke kwestie die iedereen beroert. Door beide zaken te verbinden, verhogen de actievoerders het “mobilisatiepotentieel” van hun actie. Dit zou ook de reden kunnen zijn om de problemen van het ISTM te vermelden op het pamflet: het ISTM is dichtbij, waardoor een bundeling van grieven zou kunnen leiden tot een grotere mobilisatie van studenten. De studenten uit beide instellingen staan mekaar maandelijks naar het leven, maar in de nood kent men zijn vrienden.

 

De groep die blijft volhouden dat het conflict een puur interne academische kwestie was, zijn de studenten die samen met Lumumba streden. De zaak draaide volgens hen alleen rond de inschrijvingsgelden. De vermelding van de Intercongolese dialoog duidt volgens hen niet op een bewuste tactiek om te mobiliseren of politieke manipulatie. Het bewijst alleen dat de studenten ook bezig zijn met de maatschappelijke kwesties en beseffen dat de oorlog iedereen treft.[134] De toename van de inschrijvingsgelden was volgens hen een gevolg van de financiële druk die het conflict met zich meebracht.

 

Degene die er van overtuigd zijn dat de actie opgezet is door de UDPS staven dit met een eenvoudig maar doeltreffend argument. Lumumba was ten tijde van de actie UDPS-jongerenvoorzitter en vandaag is hij nationaal secretaris van de UDPS.[135] Bovendien is hij Luba en afkomstig uit West-Kasai, net zoals Etienne Tshisekedi, voorzitter en boegbeeld van de UDPS. Aangezien in die dagen de UDPS oppermachtig was op de campus, had zij weinig nodig om daar tumult te veroorzaken. De verhoging van de inschrijvingsgelden was een dankbare opportuniteit om het zwakke en impopulaire regime van Joseph Kabila te raken. Indien de studenten er in zouden slagen om deze actie, via de link naar het vredesproces en de Intercongolese dialoog, algemene ingang te laten vinden bij de bevolking van Kinshasa, dan zouden zij het regime de genadeslag kunnen toedienen . 

 

De medestanders van Lumumba repliceren hierop dat bovenstaande argumentering vaak toegepast wordt door de autoriteiten. Lumumba mocht dan wel politiek actief zijn, zijn actie draaide rond een academische kwestie die alle studenten trof. Het is volgens hen een beproefd procédé van de autoriteiten om acties van studenten te destabiliseren door hun leiders te discrediteren. Ofwel wordt het gerucht rondgestrooid dat de operatie opgezet is of gemanipuleerd wordt door politici, ofwel wordt verteld dat de leiders grote sommen geld zijn betaald.[136] Bovendien was de kwestie volgens veel studenten ook politiek getint. Het feit dat de inschrijvingsgelden in Kinshasa waren gestegen, terwijl ze in Lubumbashi waren gedaald, was te wijten aan de president.[137] Hij had volgens hen de universiteit uit zijn provincie van origine financieel gesteund waardoor ze deze maatregel kon doorvoeren.

 

In hoeverre dit gerucht als waarheid moet worden aangenomen weet niemand. Vandaag luidt de officiële versie van het verhaal dat de daling van de inschrijvingsgelden aan de Unilu (Universiteit van Lubumbashi) het gevolg was van een schenking van Gécamines, de nationale mijnbouwmaatschappij aan de universiteit van Lubumbashi.[138]

 

Wat echter wel vaststaat is het feit dat het tweede pamflet een dag na het eerste werd verspreid, met een tekst die er volledig tegen ingaat. Het lijkt toch wel vrij onwaarschijnlijk dat dit is uitgevoerd door studenten. Ten eerste speelt de tekst erg kort op de bal. Weinig studenten hebben de middelen en de logistiek om onmiddellijk een hoeveelheid pamfletten te laten drukken. Bovendien werd elke student getroffen door de stijging van de inschrijvingsgelden. Het lijkt weinig waarschijnlijk dat een studentencollectief is opgestaan om te reageren tegen een maatregel die iedereen raakt. Dit vermoeden wordt trouwens de volgende dag bevestigd door de collectieve opvolging van de oproep tot journée morte. De meest waarschijnlijke hypothese luidt dat het eerste pamflet in handen is gekomen van één van de talrijke mouchards (studenten die spioneren voor het regime), die het heeft doorgespeeld aan de bevoegde autoriteiten, die op hun beurt maatregelen hebben genomen om de op til staande manifestatie eerst via zachte en daarna via harde middelen te breken.

Deze hypothese wordt –uiteraard- bevestigd door de medestanders van Lumumba die nog twee argumenten geven om de theorie van “contramanipulatie” te sterken. Zo zou het niet Lumumba geweest zijn maar een onbekende student die het sein gaf om de politici te achtervolgen, wat uiteindelijk leidde tot de dood van drie politiemannen en de ontsporing van de manifestatie. Ook de arrestatie van Lumumba en zijn gevolg zou deels het werk geweest zijn van mouchards. Lumumba zat immers op een geheime plaats in Home XXX , enkel gekend door een paar vertrouwelingen. Zijn arrestatie kan alleen het gevolg geweest zijn van verraad door medestudenten. Toen de lessen in maart hervat werden, bleven die studenten waarvan men vermoedde dat ze mouchards waren weg, om nooit meer terug te keren.[139]

 

2.4. Besluit.

 

Deze manifestatie herbergt alle elementen van een Congolese intrige: politieke infiltratie, spionage, contrasabotage, omkoping,…

Toch toont de actie, in al haar  onbevestigde verhalen, verschillende kenmerken van het studentenactivisme aan de Unikin. Zo is de bundeling tussen academische en politieke kwesties een constante in alle voorbeelden van activisme. Beide elementen worden aan elkaar gekoppeld, door de ene groep om de academische kwestie meer weerklank te geven, door de andere groep om de actievoerders in diskrediet te brengen en de actie neer te slaan.

 

Uit dit voorbeeld blijkt ook dat geen enkele student vrij is van verdenking van politieke betrokkenheid. Het klassieke beeld van de Congolese politieke slangenkuil heeft zich sterk genesteld in alle sectoren van de samenleving, dus ook aan de universiteit

 

Tenslotte toont deze gebeurtenis, en dan vooral de getuigenissen over de manifestatie, hoe moeilijk het is om de ware toedracht te kennen van de feiten. Erg vaak verdelen gebeurtenissen de betrokkenen in twee kampen die recht tegenover elkaar staan. Beide kampen hebben een eigen waterdichte versie van de feiten geconstrueerd, die het erg moeilijk maakt om de ware toedracht van de gebeurtenis te weten te komen. Het zijn niet de getuigen, maar de onvolkomenheden in hun discours die ons een stap dichter bij de realiteit brengen.

 

 

3. “Ndelo A Longwa!” (15/04/2004).[140]

 

3.1. Achtergrondinformatie.

 

Het rectorschap van de Unikin is geen eenvoudig beroep. Vanaf het ogenblik dat de rector benoemd wordt, is hij om verschillende redenen gecontesteerd. De rector wordt niet verkozen of aangeduid door zijn collega’s maar door de politieke autoriteiten. Door de aard van de benoeming krijgt de rector nooit het volle respect of vertrouwen van de studenten. Zij gaan er immers van uit dat hij de benoeming niet te danken heeft aan zijn wetenschappelijke verdiensten, maar aan zijn partijtrouw of andere, minder openlijke combines.

Bovendien speelt bij de keuze en de aanvaarding van de rector de origine een erg sterke rol. De twee grootste populaties aan de Unikin zijn de studenten en professoren afkomstig uit de provincie Bas Congo en hun collega’s afkomstig uit de provincie Bandundu. Dit zijn niet toevallig de provincies die het dichtst bij Kinshasa liggen. Samen maken zij een derde uit van de totale populatie studenten die actief zijn aan de Unikin.[141] Beide groepen strijden sinds  jaren om de abstracte titel van machtigste bevolkingsgroep aan de Unikin, een titel die een cumulatie is van de sterkte van hun respectievelijke populatie en het aantal hoge functies binnen de academische staf.  Twee functies zijn in deze strijd van cruciaal belang: de cordon, die doorgaat als de machtigste student van de universiteit en het rectorschap, om evidente redenen. In de loop der jaren zijn beide groepen er in geslaagd de functie te monopoliseren. [142] Ze staan dan ook loodrecht tegenover elkaar telkens één van beide functies dient toegewezen te worden.

Rector Tshakala, die diende op te stappen na de “toilettenactie” van mei 1999, was afkomstig uit Bandundu.[143] Toen in 2001 de ad interim vervanger van Tshakala plaats diende te maken voor een nieuwe rector, werd de campus opnieuw het toneel van een open oorlog tussen beide groepen. Ditmaal haalde Bas Congo zijn slag thuis. De nieuwe rector Josaphat Ndelo-di-Phanzu was afkomstig uit hun provincie.[144]

De animositeit tussen beide provincies zorgt er echter voor dat de strijd ook na de aanduiding doorgaat. De leider van de studentenvereniging uit de Bas Congo vertelde me vrijuit en zonder gêne dat wanneer de rector niet uit hun provincie afkomstig is, elke gelegenheid  wordt aangegrepen om hem ten val te brengen. Wanneer de rector wel een streekgenoot van hen is, wijzigen ze hun tactiek. Ieder lid van de vereniging wordt dan een spion die elk teken van nakend protest tegen de rector dient door te spelen aan de leiding van de vereniging.[145]

 

Boven op dit alles wordt de rector van bij het begin van zijn ambtstermijn steeds geconfronteerd met de permanente onvrede van de studenten over de abominabele leefomstandigheden in de studentenhomes. Deze combinatie van factoren zorgt er voor dat weinig rectoren er in slagen hun ambtstermijn vol te maken.

 

3.2. De actie.

 

Reeds enkele maanden was rector Ndelo-di-Phanzu het voorwerp van controverse: in de studentenkrant Politkonzo werd hij al geruime tijd beschuldigd van wanbeheer en incompetentie, beschuldigingen die ook in de reguliere pers ingang vonden.[146] Bovendien was er het eeuwige probleem van de studentenhomes. Al enkele maanden manifesteerden de studenten om de voortdurende stroomonderbrekingen die de homes teisterden en het gebrek aan sanitair in Home XX aan te klagen. De manifestaties vonden echter geen gehoor, wat de relatie tussen de studenten en de academische autoriteiten niet bepaald bevorderde.

Op 15 april 2004 loopt de situatie uit de hand. Na de zoveelste elektriciteitsloze dag is er ’s avonds opeens stroom. De studenten maken van de situatie gebruik om hun avondmaal te bereiden, maar terwijl de potten op het vuur staan, valt de stroom opnieuw uit. De stroom keert enkele malen terug, maar valt even snel opnieuw uit. Voor de studenten is de limiet bereikt : er wordt een protestmars richting de woning van de rector opgezet.

Aangekomen bij het huis van de rector bemerken de studenten een bus van de academische transportmaatschappij TRACA voor de woning. Voor de studenten is dit nog maar eens een bewijs van het wanbeleid van de man. Deze bussen horen immers in de opslagplaats te staan. Het feit dat de bus hier staat, wijst er volgens hen op dat de rector deze bus aanwendt voor persoonlijk gebruik. De studenten steken de bus in brand. Binnen de kortste keren slaan de vlammen over op het huis van de rector en staat het dak in lichterlaaie. De rector en zijn gezin mogen van de studenten pas het huis verlaten wanneer de rector een door hen opgestelde ontslagbrief tekent. Iets wat de man begrijpelijkerwijze ook doet.

De raid op het huis van de rector werkt blijkbaar inspirerend want studenten van de faculteit geneeskunde, die al geruime tijd in een hard conflict zijn verwikkeld met de professoren uit hun faculteit, trekken naar de woning van hun decaan, die ze verantwoordelijk achten voor hun slechte resultaten. Ook hij wordt belaagd en zijn huis wordt geplunderd.

 

Wanneer het nieuws bekend raakt, is voor de professoren de maat vol. Deze gebeurtenissen zijn het hoogte- of dieptepunt van een toenemende golf van gewelddadige incidenten op de campus. De professorenvereniging APUKIN (Association des professeurs de l’Unikin)  schorst de lessen, eist dat er een onderzoek wordt ingesteld naar de aanstokers van de acties en dat er maatregelen worden genomen om het geweld een halt toe te roepen alvorens de lessen kunnen hernomen worden. In bijlage is het memorandum terug te vinden dat de professoren indienden om hun actie te motiveren.[147]

 

De lessen worden twee weken later hervat. Voornaamste slachtoffer is echter rector Ndelo-di-Phanzu, die geschorst en later uit zijn ambt wordt ontzet. Het is uiteraard niet de ontslagbrief die hij op 15 april gedwongen werd te tekenen die zijn lot bezegelde. Blijkbaar waren er enkele doorslaggevende bewijzen van wanbeleid, waaronder het onreglementair gebruik van de TRACA bus die op de bewuste avond in vlammen opging.[148]

 

3.3. Reacties.

 

Over het verloop van deze actie bestaat weinig discussie. De rector was al maanden het voorwerp van discussie en reeds geruime tijd voerden de studenten actie  om een oplossing te verkrijgen voor de problemen met het sanitair en de stroomvoorziening. In deze gespannen context bleek een vrij banaal voorval, het niet kunnen opwarmen van het avondmaal, voldoende om een uitbarsting van woede en geweld te veroorzaken. Vele studenten waren het –achteraf- niet eens met de gebruikte methodes, maar slechts weinigen waren rouwig om het aftreden van de rector.

De reactie van de professoren verschilde begrijpelijkerwijze enigszins van die van de studenten. Zoals reeds geschreven was dit incident het zoveelste in een lange rij waarbij professoren het slachtoffer waren van geweld door studenten. De professoren eisten strenge maatregelen tegen de studenten en het geweld alvorens de lessen hervat zouden worden. Tot vandaag lijkt deze actie diepe wonden geslagen te hebben in de relatie tussen studenten en professoren.

 

3.4. Besluit.

 

Deze actie lijkt een klassiek voorbeeld te zijn studentenactivisme. De kwestie draaide rond een intern academisch probleem en werd, ongeacht de vrij onorthodoxe methodes, intern beslecht, zonder tussenkomst van externe elementen.

Het zou echter naïef zijn om er van uit te gaan dat het verloop van dit incident enkel veroorzaakt werd door de onvrede van de studenten over hun levensomstandigheden. Zoals ik reeds schreef, bevindt elke rector zich onmiddellijk na zijn aanstelling in een oppositionele positie, zowel op politiek als op tribaal/regionaal vlak. De “verliezende” groep grijpt elke aangelegenheid aan om de rector in een moeilijk parket te brengen. Rekeninghoudend met de praktijken van zowel de studentenverenigingen uit de Bas Congo als die uit Bandundu, die er openlijk voor uitkomen elkaars rectoren te saboteren, mogen we er van uit gaan dat geen enkele actie volledig gestoeld is op improvisatie, maar in haar verloop steeds gemanipuleerd wordt door groepen die belang hebben bij een bepaalde afloop.

 

 

4. De affaire Nkunda-Mutebusi.

 

4.1. Achtergrondinformatie.

 

Eind 2002 is in het Zuid-Afrikaanse toeristische complex Sun City de Intercongolese dialoog uitgemond in een vredesverdrag. Dit verdrag heeft dan wel een afname van de gevechten opgeleverd, in Kinshasa is de spanning vooral toegenomen. De intrede van de rebellenleiders Jean-Pierre Bemba (MLC) en Azarias Ruberwa (RCD) , die als vice-presidenten samen met president Jospeh Kabila en de overige vice-presidenten Abdoulaye Yerodia (PPRD) en Z’Ahidi Ngoma (ongewapende oppositie) de ongeziene 1+4 machtsdeling gestalte geven, zorgt in Kinshasa voor veel nervositeit. De bevolking raakt geïrriteerd door het immobilisme en de onwil van de machtshebbers. De eenmaking van de troepen laat op zich wachten, in het oosten blijven de gevechten aanhouden en de politici lijken weinig of geen aanstalten te maken om de verkiezingen voor te bereiden. Terwijl de spanning van de verkiezingscampagne reeds opkomt, blijft de vrees voor het heroplaaien van het conflict bestaan. In het oosten van het land blijven er immers troepen actief.

Op 2 juni 2004 valt Bukavu in handen van de troepen van generaal Laurent Nkunda en kolonel Jules Mutebusi, rebellerende (ex-)leden van de RCD van Azarias Ruberwa die gesteund zouden worden door Rwanda. Deze inval zal de aanleiding vormen voor één van de grootste studentenmanifestaties in Kinshasa ooit.

 

4.2. De actie.

 

Deze manifestatie spreidt zich eigenlijk uit over enkele dagen. De mobilisatie van de studenten neemt immers enkele dagen in beslag. Toch is het erg interessant om het overzicht van de actie aan te vangen wanneer de actie nog in een embryonale fase zit. Zo kunnen we later nauwkeurig de mechanismen achter de actie analyseren.

 

Eind mei wordt duidelijk dat de val van Bukavu nakend is en dat noch de Congolese regering, noch de Monuc zinnens zijn om versterkingen naar het oosten te sturen om de situatie te doen kantelen. Als protest tegen deze inertie roept het Régroupement des Etudiants de l’Est/ Ville de Kinshasa op om op 31 mei 2004 het parlement te bezetten.[149]

Deze oproep wordt vooral opgevolgd door studenten uit het oosten, die getroffen zijn door de gevechten. Zij gaan op 31 mei richting parlement, waar ze een memorandum overhandigen aan de voorzitter van de Assemblée Nationale Olivier Kamitatu. In dit memorandum beschuldigen ze de regering en de Monuc van schuldig verzuim tegenover hun familieleden die in het oosten van het land getroffen worden door het conflict. Ze roepen regering en Monuc op om hun verantwoordelijkheid te nemen en middelen te sturen om de situatie te keren.

Op 1 juni blijft alles vrij rustig, maar de situatie verandert wanneer op 2 juni het nieuws over de val van Bukavu Kinshasa bereikt. De lessen worden opgeschort en er worden plannen gemaakt en pamfletten gedrukt voor een massabetoging de volgende dag.[150]

Intussen is echter reeds een menigte studenten op weg naar het hoofdkwartier van de Monuc in het centrum van Kinshasa. De studenten hekelen de passieve houding van de Monuc in het conflict. Bovendien hebben ze het gerucht opgevangen dat Nkunda in de nacht van 1 op 2 juni versterking heeft gekregen van Rwandese soldaten die in voertuigen van de Monuc naar Bukavu zijn gebracht.[151] De Monuc wordt nog meer als handlanger van de Rwandezen beschouwd en William Swing, het hoofd van de Monuc, heeft voor de studenten zijn doodvonnis getekend. Aangekomen aan het hoofdkantoor van de Monuc krijgen de woedende studenten Swing niet te pakken, maar het wagenpark en het kantoor van de Monuc worden vernield en in brand gestoken. De functionarissen van de Monuc moeten naar de nabijgelegen Belgische ambassade vluchten om aan de studenten te ontkomen. Ook het hoofdbureau van de RCD van Ruberwa is een doelwit: de studenten verwijten hem zijn halfslachtige houding in het conflict. Hij zou op twee paarden wedden en nog steeds contacten onderhouden met Rwanda.

 

De volgende dag wordt de oproep van de studenten opgevolgd. Kinshasa kent een “journée de ville morte”: er is geen enkele handels- of andere activiteit te bespeuren in de stad, al kan dit ook te wijten zijn aan de angst van handelaars voor plunderingen. De studenten viseren weer de gebouwen en de wagens van de Monuc, maar dit maal worden ook slogans tegen de regering geroepen en worden regeringsgebouwen geviseerd. De politie grijpt in en de betoging wordt uiteengeslagen.

 

De manifestatie kent overigens nog een vreemde uitloper: de studentenleiders worden op audiëntie uitgenodigd bij de president. Wanneer ze echter terugkeren op de campus worden ze door hun collega-studenten aangevallen: het gerucht had intussen immers de campus bereikt dat de studentenleiders $15000 hadden gekregen van de president. Ze worden beschuldigd van collaboratie met het gezag, manipulatie en, uiteraard, het niet willen delen met hun lotgenoten.

 

4.3. Reacties.

 

Deze actie lijkt vrij eenvoudig te verklaren: de studenten zijn woedend op de passieve houding van de regering en de Monuc en willen deze dwingen actie te ondernemen.

Toch vertelt echter elke betrokkene een andere versie van de feiten, zeker wanneer de onvermijdelijke politieke manipulatie ter sprake komt. Het lijkt alsof iedere betrokkene de pluimen voor het geslaagde deel van de actie op zijn hoed wil steken en de verantwoordelijkheid voor het fiasco van de betoging op 3 juni wil doorschuiven.

Tijdens het interview dat ik had met de verantwoordelijke van Régroupement des Etudiants de l’Est/ Ville de Kinshasa, die de aanzet gaf voor de sit-in in het parlement op 31 mei, vertelde deze me dat de actie oorspronkelijk was opgezet door de studenten uit het oosten, die de politici op hun verantwoordelijkheden wilden wijzen.[152] Pas na de val van Bukavu op 2 juni raakten de studenten uit de andere regio’s van het land erbij  betrokken. Hij ontkent dat er van bij het begin van de actie politici betrokken waren. Wel zou het, de zeden in Kinshasa kennende, mogelijk zijn dat met de toename van het aantal activisten er ook politici bij  betrokken zouden geraakt zijn die munt wilden slaan uit de actie. Het verhaal dat de studentenleiders geld zouden gekregen hebben, ontkent hij. Hij was immers aanwezig bij de audiëntie bij de president en hij heeft nooit een cent gezien.

Bij enkele andere getuigen krijg ik echter, onafhankelijk van elkaar, een andere versie van de feiten te horen. Zij vertellen dat de betoging werd opgezet door de PPRD, de partij van president Kabila. Deze wou via de studentenmanifestatie de Monuc onder druk zetten om haar passieve houding te laten vallen en om troepen naar het gebied te zenden. Daarnaast wou de PPRD ook de MLC treffen, die er van verdacht werd nog steeds banden te onderhouden met Rwanda en dubbel spel te spelen. In eerste instantie zouden enkele studentenverenigingen uit het oosten financiële middelen gekregen hebben om de manifestatie op poten te zetten. Door hun geringe populariteit kende zij echter te weinig mobilisatiekracht. Daarom zouden vanaf 2 juni ook de grote studentenverenigingen ingeschakeld zijn.[153]

Dit verhaal heeft de verdienste dat het verklaart waarom de oproep voor de bezetting van de senaat op 31 mei alleen door studenten uit het oosten werd beantwoord en dat de manifestaties van 2 en 3 juni een collectieve deelname kenden. Het geeft echter nog geen bewijzen van de politieke betrokkenheid, en schenkt evenmin klaarheid over het al dan niet uitdelen van geld aan de studentenleiders.

 

Verscheidene bronnen zijn er echter van overtuigd dat de actie georchestreerd was door de autoriteiten. Hoe was het anders mogelijk dat een woedende menigte studenten tot in het administratief hart van Kinshasa kon raken en dat ze ongemoeid de gebouwen en wagens van de Monuc mochten vernielen, terwijl de politie aanwezig was maar niet ingreep?[154]

Ook voor het ingrijpen van de politie de volgende dag hebben zij een verklaring. De manifestatie van 2 juni was “exclusief PPRD”. Door het succes van die actie riepen echter de andere partijen hun aanhangers en stromannen onder de studentenverenigingen op om zich op 3 juni niet onbetuigd te laten en indien mogelijk de manifestatie naar hun hand te zetten. Zo waren op 3 juni naast de PPRD ook de UDPS, de MLC en de RCD aanwezig op de betoging. Daarom werden op 3 juni opeens ook gebouwen van de regering doelwit en werden anti-regeringsslogans gescandeerd. Toen de autoriteiten dit bemerkten, besloten ze om de oproerpolitie te laten ingrijpen en de betoging uit elkaar te slaan.[155]

Beide scenario’s lijken inderdaad waarschijnlijk. Bovendien zijn ze me door verscheidene bronnen, onafhankelijk van elkaar, verteld. Pour la petite histoire: toen ik de kwestie voorlegde aan een professor en tevens hooggeplaatst politicus, antwoordde hij dat de oppositie inderdaad betrokken was. Waarop zijn vrouw hardop begon te lachen en zei: “mais tu as quand-même aussi téléphoné tes étudiants pour leur dire d’y aller!”.

 

Het geruchten over de schenking van $15000 aan de studentenleiders werd me door één student ontkracht en door één student bevestigd.[156] De student die het verhaal ontkrachtte was naar eigen zeggen aanwezig op de audiëntie. De student die het verhaal bevestigde, was ook aanwezig, maar zou net vertrokken zijn toen het geld werd verdeeld. Volgens hem gebeurde het  overigens regelmatig, dat studenten na manifestaties geld kregen overhandigd. Over dit gerucht kunnen we dus geen uitsluitsel geven.  Wel opmerkelijk is het feit dat nog voor deze leiders op de campus teruggekeerd waren, hun collega’s al wisten dat ze geld gekregen hadden.

Het is volgens veel studenten een vaak beproefd recept dat studenten geld krijgen na een manifestatie, hetzij om hen te bedanken en hen aan een politicus te binden, hetzij om hen te overhalen om niet meer te manifesteren rond een bepaalde kwestie. Volgens dezelfde studenten zou het echter eveneens een beproefd recept zijn om het gerucht te verspreiden dat bepaalde studentenleiders geld hebben gekregen. Op deze manier worden zij een corrupte stempel opgekleefd en verliezen ze hun invloed en mobilisatiekracht

 

4.4. Besluit.

 

Deze actie zou de grootste studentenmanifestatie geweest zijn sinds de protesten tegen Mobutu’s obstructie van de Nationale Soevereine Conferentie in 1991. Binnen de gekende context van de alomtegenwoordigheid van de politiek in de Congolese samenleving, is het dan ook niet verwonderlijk dat een actie met zulke impact op zijn minst geïnfiltreerd is geworden door politieke elementen. Men kan eigenlijk wel stellen dat (het vermoeden van) politieke manipulatie een constante is in elke actie of manifestatie die het potentieel in zich draagt om een breed maatschappelijk draagvlak te vinden. We zien dit reeds gebeuren bij interne academische acties, dan is het een utopie te denken dat dit bij acties met een grote maatschappelijke impact zoals deze niet gebeurt.

Los van het feit of de actie reeds in oorsprong politiek gesteund werd: een politieke manifestatie kan in Congo nooit zulke afmetingen aannemen zonder politieke inmenging. 

 

 

5. “Tout s’arrête le trente juin” (juni 2005).

 

5.1. Achtergrondinformatie.

 

De akkoorden van Sun City uit 2002 bepaalden dat de transitieperiode die in 2003 aanving na twee jaar diende uit te monden in verkiezingen. De machtsdeling 1+4 zou dus op 30 juni 2005, vijfenveertig jaar na de Congolese onafhankelijkheid afgesloten met de eerste vrije presidentsverkiezingen sinds die onafhankelijkheid. Als snel werd echter duidelijk dat deze datum niet zou gehaald worden. Enerzijds was het logistiek onmogelijk om in een land zonder enige infrastructuur op twee jaar verkiezingen te organiseren, anderzijds bleken er weinig politici geneigd om constructief mee te werken aan de verkiezingsvoorbereidingen, overtuigd als ze waren dat voor velen de verkiezingen waarschijnlijk het einde zou betekenen van hun carrière als député.

Op 10 januari 2005 kondigde Apollinaire Malu Malu, de voorzitter van de CEI aan dat de transitieperiode met zes maanden werd verlengd en dat de verkiezingen dus met dezelfde termijn werden uitgesteld. Deze aankondiging veroorzaakte grote onlusten in Kinshasa. Vooral de UDPS van Tshisekedi, die zich buitenspel gezet voelde na Sun City en daarom niet wou deelnemen aan de verkiezingen, riep op tot manifestaties. Deze oproep vond ook gehoor op de campus. De UDPS was op de campus dan wel niet meer oppermachtig zoals in de jaren negentig, ze had er nog steeds een behoorlijk veel aanhangers. In de aanloop van 30 juni waren de autoriteiten dan ook in hoogste staat van paraatheid.

 

5.2. De actie.

 

Rond 15 juni 2005 komen de studenten weer op straat. [157] Het uitstel van de verkiezingen is volgens hen het zoveelste bewijs van de onkunde en de onwil van de overgangsregering, “le gouvernement de trahision”. Terwijl ze om het ontslag van de regering roepen, trekken de studenten richting Limete, naar de zetel van de UDPS. Daar aangekomen bieden ze Tshisekedi aan om samen met hen de regering te verjagen en hem daarna op de presidentszetel te laten plaatsnemen. Tshisekedi weigert echter beleefd met de woorden: “mijn tijd komt nog wel.”. De studenten beloven om op 30 juni terug te komen voor een grote manifestatie.

Vanaf 20 juni worden manifestaties in Kinshasa verboden door de autoriteiten. Tezelfdertijd beginnen op de campus geruchten te circuleren. Zo zou de universiteit bij onlusten definitief gesloten worden tot en met de aanvang van het volgende academiejaar.[158] Het zou dus een “année blanche” worden, een term die studenten vrezen aangezien dit betekent dat een academiejaar opnieuw dient gedaan te worden en dat alle investeringen voor niets geweest zijn. Bovendien circuleert ook het hardnekkige gerucht dat de politie een inval plant op de studentenhomes.

Vele studenten vrezen voor hun veiligheid en verlaten de campus. Hoewel de lessen niet officieel geschorst worden, zijn er zo weinig studenten op de campus gebleven dat de professoren niet anders kunnen dan de lessen de facto te schorsen.[159]

Op 30 juni ligt de campus er dan ook verlaten bij. Slechts een handvol studenten maakt aanstalten om te gaan betogen, onder leiding van UDPS-secretaris en ex-studentenleider Lumumba. Na enkele honderden meters worden zij echter opgewacht door de oproerpolitie en opgepakt.[160] 30 juni 2005 gaat volkomen aan de campus en zijn studenten voorbij.

 

5.3. Reacties.

 

Aangezien er geen manifestatie is geweest, vielen er weinig reacties op te tekenen. Ik reserveer deze voor onderstaand besluit.

 

5.4. Besluit.

 

Dit is dus het verhaal van een lang op voorhand geplande, maar mislukte studentenmanifestatie. Ik meen dat het echter interessant is om de mechanismen te bekijken die geleid hebben tot het mislukken van deze actie.

Studenten en professoren wijten het mislukken van deze actie aan een goed autoriteiten op uitgekiende intimidatiecampagne van de autoriteiten. Het was duidelijk dat de autoriteiten op  30 juni  manifestaties vreesden. De repressieve manier waarop de acties die wel gevoerd zijn in Kinshasa uit elkaar geslagen zijn, bewijst dit voldoende. Blijkbaar besloot men echter om voor eenmaal preventief te werk te gaan tegenover de studenten. De geruchtenmolen werd volop aangezwengeld en de studenten werden geraakt op twee punten waar ze erg gevoelig voor zijn: hun veiligheid en het onderbreken van het academiejaar.

Opmerkelijk is dat de geruchten nooit door een officiële bron gelanceerd zijn.[161] Ze zijn het gevolg van mondelinge overdracht door studenten zelf. Dit kan op twee hypotheses wijzen: ofwel hadden de studenten in aanloop naar dertig juni last van paranoïa, ofwel zijn de geruchten moedwillig verspreid.

Na twee maand onderzoek aan de Unikin was ik in elk geval geneigd om de tweede hypothese te overwegen.

 

 

VIII. Conclusie.

 

Het initiële doel van dit onderzoek was nagaan hoe het studentenactivisme zich in de voorbije jaren ontwikkeld heeft aan de Unikin. In hoeverre verschilt het activisme in Kinshasa met dat in andere postkoloniale landen?

 

Het onderzoek stoelde op deze onderzoeksvragen:

 

Aan de hand van mijn onderzoekservaringen zal ik trachten deze vragen zo adequaat mogelijk te beantwoorden.

 

Werd het activisme beïnvloed door de politieke situatie in Congo?

 

De politieke context in Congo tussen 1998 en 2006 is intussen voldoende gekend. In augustus 1998 valt een coalitie van buurlanden en rebellenbewegingen Congo binnen. Deze oorlog wordt op 17 december 2002 officieel beëindigd met de akkoorden van Sun City. Dit vredesverdrag luidt tevens de transitieperiode in, een periode van politieke hoogspanning die op 30 juli 2006 tenslotte uitmondt in de eerste vrije verkiezingen sinds de onafhankelijkheid.

 

In hoeverre heeft de politieke en maatschappelijke situatie nu invloed gehad op het activisme? Het is evident dat de politieke situatie haar weerslag heeft gehad op de acties van de studenten. Zo werden studentenverenigingen in de eerste fase van het conflict verplicht hun activiteiten tot een minimum te herleiden. Uit vrees voor agitatie verboden de autoriteiten alles wat nog maar neigde naar maatschappelijk of politiek engagement. Verenigingen mochten alleen nog typische studentenactiviteiten organiseren, zoals sportwedstrijden of culturele activiteiten. Tussen 1998 en 2003 zijn er dan ook zo goed als geen politiek getinte manifestaties geweest.

Vanaf 2003-2004, wanneer de transitieperiode ingaat, zien we weer een toename van acties. De impact van de politieke en maatschappelijke evoluties tijdens de transitieperiode merken we echter het sterkst op als we de activiteiten van de studentenverenigingen gaan bekijken. Vanaf 2004 worden studentenverenigingen op grote schaal ingeschakeld in de verkiezingscampagnes. Verenigingen organiseren debatten en infoseminaries, maar het zwaartepunt van hun activiteiten verschuift voor veel verenigingen naar het campagnevoeren voor politici. In ruil voor vergoedingen gaan studenten op campagne naar hun streek van oorsprong of bevolken ze meetings opdat politici zich een aureool van populariteit zouden kunnen aanmeten.

Bovendien zien we dat de tribalistische en regionalistische tendensen, die in de aanloop van de verkiezingen opdoken in de Congolese samenleving, zich ook manifesteren aan de universiteit. Regionalistische en tribalistische studentenverenigingen gaan in zee met politici en winnen aan invloed en belang. Ook de breuklijn tussen het oosten en het westen van het land, die dwars door de Congolese samenleving loopt, zet zich door op de universiteit. Het oosten wordt geacht pro Kabila te zijn, het westen pro Bemba en beide kampen positioneren zich zonder veel zin voor nuance loodrecht tegenover elkaar.

We hoeven niet eens te refereren naar de grote acties die gevoerd werden bij de inval van Bukavu in juni 2004 of de betogingen bij het uitstel van de verkiezingen in januari 2005 om er van overtuigd te zijn dat de politieke situatie in het land het studentenactivisme heeft beïnvloed.

 

Hebben de studenten zich gefocust op maatschappelijke kwesties in hun acties of heeft het activisme zich geconcentreerd op de interne, universitaire aangelegenheden?

 

Het onderzoek toont duidelijk aan dat zowel maatschappelijke als universitaire aangelegenheden voorwerp zijn geweest van studentenactivisme. Als we in de bijlagen de lijst met de belangrijkste acties bekijken, merken we dat er in de voorbije acht jaren meer acties gevoerd zijn rond universitaire aangelegenheden. Deze vaststelling dient echter genuanceerd te worden. Ten eerste waren tijdens de oorlogsjaren politieke manifestaties taboe. De veelvuldige acties die voor de oorlog tegen het beleid van de toenmalige president Laurent Désiré Kabila werden gevoerd, waren na augustus 1998 onmogelijk. Niet alleen waren acties verboden, veel studenten wensten geen politieke acties meer te voeren nu het land zich in grote moeilijkheden bevond. De studenten benadrukken echter dat deze keuze was ingegeven door hun  patriottisme en absoluut niet door hun respect voor of steun aan Kabila senior. De manifestaties waren misschien verdwenen, de onvrede bleef.

 

De manifestaties richtten zich de voorbije acht jaar dus vooral op universitaire kwesties: disputen rond deliberaties, de inschrijvingsgelden, onvrede rond gebrekkige auditoria en abominabele leefomstandigheden in de studentenhomes en de transportkwestie. Van deze problemen is echter alleen het eerste een puur academische kwestie, de andere worden steevast ook gelinkt aan het falende beleid van de burgerlijke autoriteiten. Dit komt naar voren in de wijze waarop de studenten de wantoestanden aanklagen, maar ook in de reacties van de autoriteiten. De “toilettenactie” werd niet toevallig op 17 mei gehouden. De studenten wisten maar al te goed dat hun actie een enorme weerklank zou kennen door ze te linken aan de verjaardag van de inname van Kinshasa door de troepen van Kabila. Ook de “affaire Lumumba”, die draaide rond een academische kwestie, de inschrijvingsgelden, oversteeg het universitaire milieu. De studenten verwezen in hun pamflet zelf naar de Intercongolese dialoog. Ze wisten immers dat een band tussen hun strijdpunten en  actuele maatschappelijke kwesties de mobilisatiekracht van hun actie zou doen toenemen en meteen ook de kansen op een succesvolle bekroning: hoe groter de maatschappelijke impact, hoe meer kans op slagen.

De reactie van de autoriteiten zorgde er trouwens zelf vaak voor dat een manifestatie het academisch milieu oversteeg. De “affaire Lumumba” kon niet langer als een interne academische kwestie beschouwd worden nadat er ministers naar de campus werden gezonden om te onderhandelen met de studenten.

 

Naast deze academische manifestaties zijn er uiteraard ook acties geweest rond politieke thema’s, vooral in de transitieperiode 2003-2006. De bekendste voorbeelden zijn de massamanifestaties zoals de affaire Nkunda-Mutebusi in 2004 of de betogingen na de verlenging van de transitieperiode in 2005. Deze gebeurtenissen zijn in Congo erg bekend, vanwege hun massakarakter. Zulke grote politieke manifestaties opgezet door studenten zijn echter zeldzaam geworden in Kinshasa. Het politieke bewustzijn van de studenten is in de voorbije jaren geëvolueerd naar een partij- of persoonsgebonden politiek engagement. In ruil voor middelen of wederdiensten verzorgen studenten op alle mogelijke manieren de promotiecampagne van een politicus of leveren ze hem inlichtingen over de andere politieke krachten actief op de campus.

 

Deze evolutie heeft uiteraard belangrijke gevolgen . Enerzijds zijn grote manifestaties, waar studenten eendrachtig eenzelfde doel nastreven gedoemd om te verdwijnen, als ze al niet verdwenen zijn. Studenten streven hun eigen doel niet na, wel het doel na dat hen is opgedragen door een politicus. Dit kan leiden tot massamanifestaties, maar alleen als verschillende politici gelijklopende belangen hebben, zoals de affaire Nkunda-Mutebusi aantoonde. Dezelfde actie bewees echter ook dat zulke massamanifestaties weinig kans op succes hebben. Eens de deelnemende groeperingen trachten om de actie naar hun hand te zetten, wat onvermijdelijk gebeurt, mondt de manifestatie steevast uit in een onderlinge machtsstrijd. 

Tweede belangrijke gevolg is dat geen enkele actie nog als een intern academische kwestie beschouwd wordt, ook als ze dit in essentie wel is. De enorme politisering van het universitair milieu, de strakke greep van de politieke autoriteiten op de academische bestuurders en de tegengestelde belangen die de verschillende politieke groepen nastreven, zorgen er voor dat elk academisch dispuut of probleem gedoemd is om de academisch ruimte te overstijgen.

 

Wat was de reactie van de burgerlijke en universitaire autoriteiten op eventueel studentenactivisme? Werd het activisme genegeerd, werd het neergeslagen, of werd het gestimuleerd?

 

De vraag of het activisme gestimuleerd werd door de autoriteiten of door andere politieke krachten is intussen reeds voldoende beantwoord. De politisering van de campus is enorm en die politisering is meer dan ooit de drijfkracht achter het activisme op de campus.

 

Als we de acties van de voorbije acht jaar bekijken, zien we een duidelijk verschil in  aanpak tussen de academische en de burgerlijke autoriteiten. Laten we eerst de reacties van de academische autoriteiten bekijken.

Eigenlijk mogen we stellen dat de academische autoriteiten nooit hard hebben opgetreden tegen het studentenactivisme. Meestal beperkte de universiteit zich tot structurele maatregelen, zoals het al dan niet erkennen van studentenverenigingen om het politiek activisme op de campus tegen te gaan. Zelfs wanneer het activisme zich verloor in vrij gewelddadige acties tegen professoren of de rector, bleven de straffen beperkt tot uitsluiting van de schuldigen. De universiteit grossiert uiteraard niet in sanctiemiddelen: de academische autoriteiten kunnen alleen maar hun toevlucht nemen tot administratieve straffen. Het universitair politiekorps wordt wel verondersteld de orde en de veiligheid op de campus te garanderen, maar het verhaal van de gelynchte politiecommissaris toont voldoende aan dat dit korps weinig studenten intimideert.

Wanneer studenten tijdens een manifestatie echter tegenover de burgerlijke autoriteiten komen te staan, eindigt de actie zo goed als altijd met het brutaal neerslaan van de manifestatie. Alleen de “toilettenactie” uit 1999 en de betoging tegen het uitstellen van de verkiezingen die geacht werd plaats te vinden op 30 juni 2005 werden niet met geweld neergeslagen, maar voor beide uitzonderingen is dan ook een verklaring te vinden. De eerste actie was niet tegen de president gericht, maar was alleen opgehangen aan een politieke verjaardag om meer ruchtbaarheid te krijgen. Indien na het onderzoek gebleken zou zijn dat de geïmproviseerde toiletten wel een attentie voor de president waren, zou niet alleen de rector verwijderd geweest zijn van de universiteit. De tweede actie heeft gewoon niet plaatsgevonden omdat ze werd vooraf gegaan door een intimidatiecampagne, die dermate afschrikwekkend was dat zo goed als elke student een week voordien reeds de campus had verlaten.  

Als we kijken naar de manifestaties die een ingreep van de burgerlijke autoriteiten veroorzaakten, zien we dat een optreden van de ordediensten wordt veroorzaakt door twee factoren: de manifestatie heeft een expliciet politiek thema en/of de actie verplaatst zich buiten de universitaire campus. De “affaire Lumumba” en de betogingen uit 2005 tegen het uitstel van de verkiezingen voldoen aan beide voorwaarden. De manifestaties rond de inval van Bukavu worden de eerste dagen ongemoeid gelaten. Wanneer de betoging op 3 juni zich echter ook tegen de autoriteiten richt, treden de ordediensten met harde hand op.

Bepaalde acties tegen de academische autoriteiten gaan gepaard met brandstichting en geweld, maar hier wordt niet rechtstreeks tegen opgetreden door de ordediensten. Deze manifestaties voldoen immers aan geen van beide voorwaarden die leiden tot een ingreep: aangezien de professoren op en rond de campus wonen, vinden deze vinden altijd plaats op de campus en wordt er buiten de universiteit weinig ruchtbaarheid aan gegeven. Bovendien richten deze acties zich ook niet rechtstreeks tot de burgerlijke autoriteiten, waardoor hun mobilisatiekracht erg beperkt is. Het is een illusie te denken dat de gemiddelde Kinois, die elke dag vecht om te overleven, zal meestappen in een manifestatie die sanitair eist voor de studenten.

Als ik tenslotte de bevindingen van mijn eigen onderzoek vergelijk met de conclusies in het werk van Altbach , stoot ik op opvallende gelijkenissen ,maar ook op grote verschillen.

 

Ook in Congo worden studenten als intellectuelen beschouwd, zij het niet unaniem: hun uitgebreide familie ziet hen als bonafide, politiek bewuste intellectuelen, de Kinois beschouwen hen als elitaristische onruststokers. De studenten beschouwen zich wel als woordvoerders van hun gemeenschap. Ze dienen memoranda in en trachten druk uit te oefenen op de politieke wereld om oplossingen te vinden voor problemen in hun regio. Het beeld van de student die zich als het geweten van de natie beschouwt en meent dat hij de bevolking moet voorlichten, gaat zeker ook op voor de studentenpopulatie van de Unikin.

 

Volgens Altbach staan studenten in postkoloniale landen dicht bij het politiek bedrijf. Deze conclusie van Altbach uit zich in een extreme vorm in Kinshasa. Niet alleen gaan studenten op campagne voor politici, ze functioneren ook als spionnen, zetten acties op die passen in de politieke agenda van hun broodheer,etc… Tezelfdertijd toonde de “branchement” tijdens de verkiezingsperiode aan dat politici niet langer symbool staan voor politieke macht. Voor veel studenten is een politicus verworden tot een bron van inkomsten, niet van de kant van de politici, maar wel van die van de studenten. 

 

Altbach haalt ook de afkomst aan van studentenleiders: zij zouden zich door hun familie beschermd weten tegenover de autoriteiten en zij zouden verhoudingsgewijs vaker afkomstig zijn uit minderheidsgroeperingen.

De eerste bepaling van Altbach gaat niet helemaal op. De Congolese studentenleider is niet noodzakelijk afkomstig uit een belangrijke familie. Toch weet hij zich door het creëren van banden en relaties met invloedrijke personaliteiten  te verzekeren van de nodige bescherming bij acties.

Dat studentenleiders vaak afkomstig zijn uit minderheidsgroepen dient in Congo natuurlijk in zijn context bekeken te worden. Het land kent zo veel bevolkingsgroepen dat het moeilijk is om te spreken over minderheden. De universiteit wordt overspoeld door regionalistische en tribalistische studentenverenigingen die allemaal hun eigenbelang nastreven. De Unikin kent echter ook minderheidsgroeperingen die een belangenvereniging hebben opgericht, denken we maar aan de Muungano, de koepelvereniging voor  studenten uit het oosten of specifiek RETO, de vereniging voor de studenten afkomstig uit de getroffen gebieden. Het onderzoek heeft echter duidelijk getoond dat, wat betreft de academische kwesties, de studenten uit Bas Congo en Bandundu, de twee grootste bevolkingspopulaties aan de Unikin, de wetten stellen.

 

De strijdpunten van het studentenactivisme zijn vergelijkbaar met de algemene conclusies van Altbach. De Congolese studenten voeren acties rond academische en maatschappelijk-politieke kwesties. Ook in Kinshasa zien we dat studenten academische problemen gaan linken aan politieke kwesties, enerzijds om de mobilisatiekracht van hun actie te vergroten, anderzijds om in de politieke kaart van hun broodheren te spelen.

 

Wat de reactie van de academische en burgerlijke autoriteiten betreft tenslotte, zien we weer sterke gelijkenissen met de conclusies van Altbach. Studentenactivisme dat op de campus wordt uitgevochten, wordt door de burgerlijke autoriteiten ongemoeid gelaten en door de academische autoriteiten, in de mate van hun mogelijkheden behandeld of bestraft. Wanneer het activisme zich echter richt tegen de burgerlijke autoriteiten of de universitaire ruimte overstijgt, treden de Congolese autoriteiten zonder uitzondering hard op. We merken bovendien dat deze reacties beïnvloed worden door het politieke klimaat. Wanneer de politieke spanning toeneemt worden acties verboden of onmiddellijk neergeslagen, zoals gebeurde  bij het begin van het conflict in 1998 of in januari en juni 2005. De betogingen tegen de val van Bukavu in 2004 werden in eerste instantie gedoogd, omdat ze in de kaart speelden van de grootste regeringspartij. Maar zodra ook deze partij werd aangevallen, werd de manifestatie onmiddellijk uit elkaar geslagen.

 

Het is duidelijk dat de conclusies van Altbach over het studentenactivisme in postkoloniale landen voor het grootste deel ook opgaan voor het activisme in Congo. De nuances die op te merken zijn, zijn te wijten aan de specifieke Congolese context tussen 1998 en 2006: de oorlogs- en transitiejaren en de doorgedreven politisering van de Congolese samenleving in het algemeen en de studentenpopulatie in het bijzonder die hier uit voortvloeiden.

 

 

Bibliografie.

 

Onuitgegeven werken.

 

Bijlagen.

 

1. De vragenlijst die gebruikt werd tijdens de interviews.

2. Lijst van de belangrijkste studentenmanifestaties of gebeurtenissen met studenten in de hoofdrol.

3. Notification d’agrément: officiële erkenning van een studentenvereniging door de rector.

4. Liste des associations enregistrées pour l’année académique 2005-2006: ijst met de officieel erkende studentenverenigingen van het academiejaar 2005-2006.

5. Liste des associations enregistrées pour l’année académique 2001-2002: lijst met de officieel erkende studentenverenigingen van het academiejaar 2001-2002.

6. Liste des associations enregistrées pour l’année académique 2002-2003: lijst met de officieel erkende studentenverenigingen van het academiejaar 2002-2003.

7. Liste des associations enregistrées pour l’année académique 2003-2004: lijst met de officieel erkende studentenverenigingen van het academiejaar 2003-2004.

8. Appui à la réfection d centre culturelle de l’Unikin: brief van de toenmalige rector aan de minister van Economie, Financiën en Budget , waarin de rector van de Unikin financiële steun vraagt aan de minister voor de restauratie van het culturele centrum van de universiteit.

9. Statuts de la CERI/Kinshasa: statuten van een studentenvereniging, i.c. Cercle des Etudiants Ressortissants de l’Ituri.

10. Mémorandum des étudiants de l’université de Kinshasa originaires de l’Ituri aux membres de la conférence sur la paix en Ituri: Memorandum waarin de studenten afkomstig uit Ituri de passiviteit van de nationale en internationale autoriteiten tegenover het geweld in Ituri aanklagen en ze concrete maatregelen eisen van de nationale en internationale instanties.

11. Projet de sensibilisation et d’assainissement des milieux socio-politiques et culturels au sein de la population congolaise en general et la jeunesse Kinoise en particulier pour l’acceptation des résultats issus des elections présidentielles 2006.: Dit document werd na de eerste ronden van de presidentsverkiezingen verspreid door CAJECO. In dit document, dat uitgegeven wordt naar aanleiding van seminaries rond “ethisch campagnevoeren”, veroordelen ze het discours en de praktijken van bepaalde presidentskandidaten. De lectuur van de tekst maakt duidelijk dat het Jean-Pierre Bemba is die geviseerd wordt.

12. Fiche individuelle de renseignements pour étudiants déplacé ou vulnérable”: aanvraagformulier dat studenten uit de door oorlog getroffen zones dienden in te vullen om het statuur van “sinistré” te verkrijgen.

13. Pamflet dat oproept tot Journée morte op campus.

14. Pamflet als reactie op pamflet 13: roept studenten op om niet te manifesteren.

15. Violence et insécurité à l’Unikin: les professeurs suspendent les cours dés aujourd’hui: memorandum van de APUKIN waarin deze het geweld van de studenten tegen de professoren aanklaagt en eist dat er maatregelen genomen worden alvorens de lessen hervat kunnen worden.

16. Pamflet van de Regroupement des Etudiants de l’Est/ville de Kinshasa waarin opgeroepen wordt om op 31 mei 2004 naar het parlement te trekken om te protesteren tegen het geweld in het oosten.

17. Pamflet “Debout Congolais” dat de studenten oproept om op 3 juni 2004 in Kinshasa te betogen tegen de agressie in het oosten van het land.

 

 

Extra’s

 

18.  Brief van de studentencoördinatie aan de gouverneur van Kinshasa. De coördinatie vraagt steun aan de gouverneur voor het organiseren van sport- en cultuuractiviteiten op 30 juni 2006. Geruchten doen immers de ronde dat er opnieuw betogingen en onlusten zullen zijn en de studentencoördinatie wil, door het organiseren van deze activiteiten, vermijden dat de studenten deelnemen aan de manifestaties.

19.  Brief van MUUNGANO aan Azarias Ruberwa. De vereniging verzoekt de toenmalige vice-president om een audiëntie.

20.  Brief van MUUNGANO aan een dominee, waarin ze bijstand vragen voor de 119 sinistrés die niet geslaagd zijn in de eerste examensessie.

21.  Folder van DEAZ.

22.  Folder van CAJECO.

 

 

Verklarende woordenlijst en afkortingen.

 

1+4: De regeringsvorm die Congo door de transitieperiode moest leiden. De cijfercombinatie staat voor de president (Kabila), die wordt bijgestaan door vertegenwoordigers van de vier grote blokken in het Congolese politieke landschap: de rebellenleiders Jean-Pierre Bemba (MLC), Azarias Ruberwa (RCD), Z’ahidi Arthur Ngoma (ongewapende oppositie) en Abdoulaye Yerodia (PPRD)

 

AFDL: Alliance des Forces Démocratiques pour la Libération du Congo: door Laurent Désiré Kabila geleide en door Rwanda en Uganda gesponsorde coalitie die in 1997 een einde maakte aan tweeëndertig jaren Mobutu-heerschappij.

 

Affaire Nkunda-Mutebusi: generaal Laurent Nkunda en kolonel Jules Mutebusi waren lid van de RCD van Ruberwa. Na diens overstap naar Kinshasa als vice-president scheurden Nkunda en Mutebusi zich af van hun voormalige leider. Op 2 juni nemen Nkunda en Mutebusi Bukavu in. De studenten betogen tegen wat zij de buitenlandse agressie noemen en de passiviteit van de Monuc en de Congolese regering.

 

Année blanche: Academiejaar dat voortijdig wordt afgesloten zonder dat er examens plaatsvinden. Het academiejaar is dus ongeldig en moet integraal overgedaan worden.

 

Branchement: Term die ingang vond op de Unikin tijdens de verkiezingscampagne van 2006. Branchement houdt in dat studenten meetings van politici afdweilen en gadgets van politici aannemen zonder enige verbintenis aan te gaan. Studenten menen dat het geld dat politici uit de schatkist plunderen via de branchement uiteindelijk terecht komt bij degene die er recht op hebben: de studenten.

 

CEI: Commission Electorale Indépendante: de nationale onafhankelijke kiescommissie die de Congolese verkiezingen organiseerde. De CEI werd geleid door abbé Appolinaire Malu Malu

 

Cordon: officieel president de la coordination des étudiants de l’Unikin. Studentenvertegenwoordiger van de Unikin. De verkiezing van de cordon is volgens studenten en professoren een toonbeeld van politieke manipulatie. De cordon wordt tijdens zijn mandaat dan ook met argusogen bekeken. De studenten zien hem als stroman van de politici, de autoriteiten zien hem als oproerkraaier.

 

Home X, XX, XXX: Studentenhomes voor mannelijke studenten aan de Unikin. Berucht voor de abominabele leefomstandigheden en voor de militante studentenbevolking.

 

ISTA: Insitut Supérieur des Techniques Appliqués: technische hogeschool in Kinshasa.

 

ISTM: Insitut Supérieur des Techniques Médicales: verpleegkundehogeschool die grenst aan de Unikin.

 

Journée morte: dag waarop alle activiteiten gestaakt worden en het maatschappelijk leven stil ligt. Wordt georganiseerd om onvrede te uiten.

 

Maire: letterlijke betekenis: burgemeester. Wordt ook gebruikt om studenten aan te duiden die verantwoordelijk zijn voor studentenhomes.

 

Monuc: Missie van de Verenigde Naties in Congo. Vaak bekritiseerd door de Congolese bevolking wegens haar “passiviteit”.

 

Mutuelle (synoniem: cercle of association): studentenvereniging, meestal georganiseerd volgens regionale of tribale criteria .

 

MLC: Mouvement pour la Libération du Congo: rebellenbeweging van Jean-Pierre Bemba die in 1998 vanuit de Evenaarsprovincie een opstand begon tegen het regime van Laurent Désiré Kabila. Nu grootste politieke oppositiepartij in Congo.

 

MPR (+ JMPR): Mouvement Populaire de la Révolution: de eenheidspartij van president Mobutu die tussen 1971 en 1990 het maatschappelijk leven in Zaïre beheerste. De Jeune MPR was de enige toegelaten jongerenbeweging en in theorie dus ook de enige studentenbeweging actief op de Unikin.

 

Partenariat: de overeenkomst die in 1993 tussen de studenten en de professoren van de Unikin werd gesloten om de universiteit te redden. De studenten betaalden de professoren, die in ruil de lessen garandeerden.

 

PPRD: Parti du Peuple pour la Réconstruction et la Démocratie: regeringspartij opgericht door Laurent Désiré Kabila. Na zijn dood ging de macht over naar zijn zoon en huidig president Joseph Kabila en de getrouwen van zijn vader. Nog steeds de leidende partij in de Congolese politiek. Is nu opgegaan in de AMP (Alliance pour la Majorité Présidentielle), de presidentiële alliantie met als belangrijkste kartelpartner de PALU (Parti Lumumbiste Unifié) van premier Gizenga.

 

RCD: Rassemblement Congolais pour la Démocratie: rebellenbeweging onder leiding van Azarias Ruberwa, die actief was in het oosten van Congo. Ruberwa werd in 2003 één van de vier vice-presidenten.

 

Sinistré (officiële benaming: étudiant déplacé ou vulnerable): Studenten afkomstig uit de door het conflict getroffen gebieden. Kregen een bijzonder statuut op de Unikin. Genoten van verminderde inschrijvingsgelden en gratis logement.

 

Unikin: Universiteit van Kinshasa. De oudste en belangrijkste universiteit van Congo. In 1954 gesticht als Lovanium.

 

Unilu: universiteit van Lubumbashi. Raakte bij het grote publiek tijdelijk bekend in 1990, na berichten over een massale slachtpartij door de presidentiële troepen van Mobutu op de studenten. Tot op heden is er echter geen eensgezindheid of de moordpartij al dan niet heeft plaatsgevonden.

 

home lijst scripties inhoud  

 

[1] Brinckman W. & Lehrer S. (1970), Conflict and change on the campus: the response to student higher activism, New York: School and society books.

[2] Ondermeer: Altbach P. (1968), A select bibliography on students, politics and education, Boston: Harvard university press, id. (1974), Student politics in America: A historical Analysis, New York: Greenwood press & id. (1989), Student political activism: an international handbook, New York: Greenwood press.

[3] Abemba Bulaimu J. & Lukunga Ntumba H. (2004), Mouvements étudiants et évolution politique en Republique Démocratique du Congo, Kinshasa: CEP.

[4] Kingenge Kalum L. (2005), Mouvements étudiants et processus politiques en République Démocratique du Congo. Cas de la ville de Kinshasa: 1997 – 2005, Kinshasa: onuitgegeven licentiaatsverhandeling & Abemba Fatuma N. (2005), Mouvements étudiants et processus politiques en RDC. 1997-2005, Kinshasa: onuitgegeven licentiaatsverhandeling.

[5] Harrington K. (2003), Student activism and university reform in England, France and Germany, 1960’s-1970’s, Austin: niet gepubliceerde doctoraatsverhandeling, p. 13

[6] Altbach P. (1998), Comparative higher education. Knowledge, the university and development, London: Ablex Publishing corporation, p.104.

[7] Altbach P. (1968), Student politics in Bombay, New York: Asia publishing house, p. 4

[8] Altbach P. (1998), ibid., p.112

[9] Altbach P. (1998), ibid, p.113

[10] Boggs A., (2006), A matrix for the comparative study of student movements: twentieth century Latin American, U.S. and Indian student movements. in Higher Education Perspectives, vol. 2, No. 3: http://aries.oise.utoronto.ca/highered/viewarticle.php?id=41

[11] Idem

[12] Idem

[13] Idem

[14] Idem

[15] Altbach P. (1998), ibid., p. 104

[16] Altbach P. (1968),ibid., p. 20

[17] Altbach P. (1998), ibid., p.112

[18] Altbach P. (1998),ibid., p. 105

[19] Altbach P. (1998), ibid., p. 106

[20] Altbach P., (1998), p. 109

[21] idem

[22] Altbach P. (1968), ibid., p. 15

[23] Altbach p., (1998), ibid., p. 111

[24] Altbach P. (1998), ibid., p.106

[25] idem

[26] Altbach P. (1998), ibid., p. 119

[27] idem

[28] Altbach P., (1998), ibid., p. 120

[29] Altbach P. (1998), ibid. p. 107

[30] idem

[31] Altbach P. (1998), ibid., p. 120

[32] Altbach P. (1998), ibid. p. 121

[33] Bongo Passi W.,Réinventer l’Université ou le paradoxe du diplôme à l’Université de Kinshasa, in Trefon T. (2004), Ordre et désordre à Kinshasa, Paris: L’Harmattan, p. 101

[34] Altbach P. ( 1998), ibid., p. 122

[35] Altbach P., (1998), p. 105

[36] Boggs A., (2006), A matrix for the comparative study of student movements: twentieth century Latin American, U.S. and Indian student movements. in Higher Education Perspectives, vol. 2, No. 3: http://aries.oise.utoronto.ca/highered/viewarticle.php?id=41

 

[37] Bongo Passi W.,Réinventer l’Université ou le paradoxe du diplôme à l’Université de Kinshasa, in Trefon T. (2004), Ordre et désordre à Kinshasa, Paris: L’Harmattan, p. 100

[38] Bongo Passi W. in Trefon T. (2004), ibid., p. 101.

[39] idem

[40] Bongo Passi W. in Trefon T. (2004), ibid., p. 102.

[41] idem

[42] idem

[43] Abemba Bulaimu J. & Lukunga Ntumba H. (2004), ibid., p. 113.

[44] Bongo Passi W. in Trefon T. (2004), ibid., p. 103.

[45] Abemba Bulaimu J. & Lukunga Ntumba H. (2004), ibid., Kinshasa: CEP.

[46] Verhaegen B. (1978), L’enseignement universitaire au Zaïre: de Lovanium à l’UNAZA 1958-1978, Paris: l’Harmattan, p. 43

[47] Ly B., Les nouvelles associations d’étudiants: un retour aux identités locales, in Lebeau Y, Boubacar N. ea (2003), Etat et acteurs émergents en Afrique, Paris: Karthala, p. 47

[48] Abemba Bulaimu J. & Lukunga Ntumba H. (2004), ibid., Kinshasa: CEP, p. 5

[49] Abemba Bulaimu J. & Lukunga Ntumba H. (2004), ibid., Kinshasa: CEP, p. 11

[50] Zinzen W (1995), Mobutu, Van mirakel tot malaise, Antwerpen: Hadewijch, p. 35

[51] idem

[52] Abemba Bulaimu J. & Lukunga Ntumba H. (2004), ibid., Kinshasa: CEP, p. 49

[53] Abemba Bulaimu J. & Lukunga Ntumba H. (2004), ibid., Kinshasa: CEP, p. 90

[54] Abemba Bulaimu J. & Lukunga Ntumba H. (2004), ibid., Kinshasa: CEP, p. 142

[55] Bijlage 1: vragenlijst interviews.

[56] Zie ook bijlage 2: Interviews.

[57] Stijn Van Bever (2005), Het beeld van Mobutu in de Belgische pers. De Standaard, Vooruit & De Morgen, La Libre Belgique, Le Peuple. 1965-1997, Universiteit Gent: onuitgegeven licentiaatsverhandeling.

[58] Interview: Kalonda Shaku, verantwoordelijke Division des activités culturelles de l’Unikin, 28/02/07, Kinshasa.

[59] Zie bijlage 3: Notification d’agrément

[60] Zie bijlage 4: Liste des associations enregistrées pour l’année académique 2005-2006.

[61] Zie bijlage 5,6&7: Liste des associations enregistrées pour l’année académique 2001-2002, 2002-2003, 2003-2004.

[62] Interview: Kalonda Shaku, verantwoordelijke Division des Activités Culturelles de l’Unikin, 28/02/07, Kinshasa

[63] Zie bijlage 8: Appui à la réfection du Centre Culturel de l’UNIKIN, 04-04-2002

[64] Interview: Martin Woto en Leon Mingidim, leden CEM (Cercle des Etudiants Ressortissants du Territoire de Mweka), 17/02/2007, Kinshasa.

[65] Interview: Anoniem, voorzitter CEOBE/Unikin (La Communauté des Etudiants Originaires de Boma, Moanda et Bas Fleuve), 02/03/07, Kinshasa.

[66] Zie bijlagen 4 en 5.

[67] Het onderscheid tussen réssortissants” en “originaires” kan voor ons futiel lijken, maar is voor de Congolese  context essentieel: “ressortissants” zijn personen afkomstig uit dezelfde streek, zonder onderscheid wat betreft bevolkingsgroep. “Originaires” heeft betrekking op de bevolkingsgroep. Dit zijn tribalistische verenigingen, waar enkel leden van een bevolkingsgroep toegelaten worden. Bijvoorbeeld de “Cercle des étudiants ressortissants du territoirede Mweka” groepeert alle studenten die afkomstig zijn uit de regio Mweka, of ze nu Bakuba of Batete ( de twee dominante bevolkingsgroepen in de streek) zijn. De (fictieve) “Cercle des étudiants originaires Batete” groepeert alle Batete studenten. Deze vereniging is dus tribalistisch. Alleen studenten die tot de Batetebevolkingsgroep behoren worden toegelaten. Hoewel de Bakuba en de Batete in dezelfde regio leven en beide dus toegelaten zijn in de eerste vereniging, zijn alleen de Batete toegelaten in de tweede vereniging.

[68] Abemba Bulaimu J. & Lukunga Ntumba H. (2004), ibid., p. 127

[69] Interview: Herbert Ntumba Lukunga, professor faculteit sociale en politieke wetenschappen, 02/03/07, Kinshasa.

[70] Bijlage 9: Statuts de la CERI/Kinshasa

[71] De CEI (Commission Electorale Indépendante) had de presidents- en kamerverkiezingen oorspronkelijk gepland op 30 juni 2005

[72]Interview: Kalonda Shaku, verantwoordelijke Division des activités culturelles de l’Unikin, 28/02/07, Kinshasa.

[73] Interview: Martin Woto en Leon Mingidim, leden CEM (Cercle des Etudiants Ressortissants du Territoire de Mweka), 17/02/2007, Kinshasa.

[74] Bijlage 10: Mémorandum des étudiants de l’université de Kinshasa originaires de l’Ituri aux membres de la conférence sur la paix en Ituri.

[75] Interview: Anoniem, assistent faculteit rechten en voorzitter Café Juridique 2004-2005, 17/02/2007, Kinshasa.

[76] Interview: Bonaventure Lundiaw Witanene, voorzitter DEAZ (Dynamique des étudiants Amis de Z’Ahidi Ngoma), 21/02/2007, Kinshasa.

[77] Vodacom is één van de mobiele netwerkoperatoren in Congo. Club Vodacom is waarschijnlijk het promoteam van de operator. De erkenning door de academische autoriteiten betekent voor hen dat zij als enige gsm-operator de toestemming hebben om acties te voeren op de campus. Of hoe commercie en wetenschap wel degelijk hand in hand kunnen gaan.

[78] Interview: Daddy Kangulu, voorzitter MIEC (Mouvement International des Etudiants Chrétiens) Kinshasa 2004-2006, 12/02/07, Kinshasa.

[79] Bijlage 11:  Projet de sensibilisation et d’assainissement des milieux socio-politiques et culturels au sein de la population congolaise en  général et la jeunesse Kinoise en particulier pour l’acceptation des résultats issus des élections présidentielles 2006.

[80] Interview: Gauthier Musiana, voorzitter Paroisse estudiantine, 22/02/2007, Kinshasa.

 

[81] Interview: Guy Bongwele, voorzitter Coördination des étudiants de l’Unikin, 01/03/07, Kinshasa.

[82] Wie het wil weten: de films waren “Casino Royale” en “The last king of Scotland”, die in België respectievelijk in november en in februari in de zalen verschenen. Ik verbleef tijdens de maanden februari, maart en april aan de Unikin.

[83] Interview: Anoniem, voorzitter CEOBE/Unikin (La Communauté des Etudiants Originaires de Boma, Moanda et Bas Fleuve), 02/03/07, Kinshasa.

[84] Interview: Robert Orodrio Winyibhayi, pr-verantwoordelijke MERI (Mutuelle des Etudiants Ressortissants de l’Ituri), 23/02/2007, Kinshasa.

[85] Zie bijlage 9.

[86] Interview: Léon Mingidim, voorzitter Cassation Togue Noire, 19/03/07, Kinshasa.

[87] Interview: Robert Orodrio Winyibhayi, pr-verantwoordelijke MERI (Mutuelle des Etudiants Ressortissants de l’Ituri), 23/02/2007, Kinshasa.

[88] Interview: Willy Hassan, pr-verantwoordelijke JUPRDC (Jeunesse Patriotique de la RDC), 21/02/2007, Kinshasa.

[89] Nadat het nieuws over de inval van het Rwandese leger in augustus 1998 de hoofdstad bereikte, werd in Kinshasa  een klopjacht georganiseerd op alle Rwandezen of iedereen die “Rwandese” trekken vertoonde. Hierbij vielen honderden doden.

[90] Interview: Anoniem, voorzitter CEOBE/Unikin (La Communauté des Etudiants Originaires de Boma, Moanda et Bas Fleuve), 02/03/07, Kinshasa.

[91] Interview: Robert Orodrio Winyibhayi, pr-verantwoordelijke MERI (Mutuelle des Etudiants Ressortissants de l’Ituri), 23/02/2007, Kinshasa.

[92] Interview: Barthélemy Loleka, voorzitter MERB (Mutuelle des Etudiants Ressortissants de Bikoro), 23/02/2007, Kinshasa.

[93] Interview: Paul Kutundwa, voorzitter RETO (Regroupement des Etudiants des Territoires Occupées) en bestuurslid CAJECO (Coordination des Associations des Jeunes et Etudiants pour l’Emergence du Congo), 12/03/07, Kinshasa.

[94] Bijlage 12: “Fiche individuelle de renseignements pour étudiants déplacé ou vulnérable”.

[95] Interview: Guy Bongwele, voorzitter Coördination des étudiants de l’Unikin, 01/03/07, Kinshasa.

[96] Idem

[97] De studenten uit het oosten van het land bedragen zo een twintig percent van de totale studentenpopulatie.

[98] Dit kwam naar voor in alle interviews die ik had met studenten(verenigingen) afkomstig uit het oosten van het land: MERI, RETO, DEAZ, MUUNGANO.

[99] Interview: Anoniem, studentenvertegenwoordiger faculteit geneeskunde, 09/03/07, Kinshasa.

[100] Deze spanningen komen in zo goed als alle interviews naar voren.

[101] Zie bijlage 2.

[102] Interview: Anoniem, studentenvertegenwoordiger faculteit geneeskunde, 09/03/07, Kinshasa en gesprekken met studenten ISTM.

[103] Kikenge Kalum (2006), ibid., p. 46

[104] Deze klachten komen terug in alle interviews met studenten. Slechts één geïnterviewde ontkende deze klachten. Hij was, toeval of niet, de zoon van een professor.

[105] Deze klacht keert in zowat elk gesprek met een student terug.

[106] Interview: Anoniem, studentenvertegenwoordiger faculteit sociale en politieke wetenschappen Unikin,  05/03/07, Kinshasa.

[107] Ook dit verhaal kwam in zo goed als alle interviews naar voren

[108] Deze verklaringen komen uiteraard naar voren in de interviews gevoerd met professoren.

[109] Interview: Anoniem, studentenvertegenwoordiger faculteit geneeskunde, 09/03/07, Kinshasa.

[110] Interview: Herbert Ntumba Lukunga, professor faculteit sociale en politieke wetenschappen, 02/03/07, Kinshasa.

[111] Interview: Gauthier Musiana, voorzitter Paroisse estudiantine, 22/02/2007, Kinshasa.

[112] Deze uitlatingen keren in vaak terug in gesprekken met studenten.

[113] Interview: Guy Bongwele, voorzitter Coördination des étudiants de l’Unikin, 01/03/07, Kinshasa.

[114] Interview: Ziakwau Martin, voorzitter CERI (Cercle des Etudiants en Relations Internationales de l’Université de Kinshasa), 15/03/07, Kinshasa.

[115] Interview: Dieudonné Nkishi, redacteur Politikonzo (studentenkrant), 17/03/07, Kinshasa.

[116] Deze slogan is gemeengoed geworden onder de studenten aan de Unikin

[117]  Interview: Gauthier Musiana, voorzitter Paroisse estudiantine, 22/02/2007, Kinshasa.

[118] Naar het schijnt zouden alleen de UDPS-jongeren van Etienne Tshisekedi, de DEAZ (Dynamique des Etudiants Amis de Z’Ahidi Ngoma) en de paroisse estudiantine zich openlijk gedistantieerd hebben van de branchement.

[119] Interview: Flavien Musitu, professor faculteit letteren & wijsbegeerte en voorzitter waarheids- en verzoeningscommissie Unikin, 07/03/07, Kinshasa & Guy Bongwele, voorzitter Coördination des étudiants de l’Unikin, 01/03/07, Kinshasa.

[120] Interview: Commissaire Luzayadio, commissaris universitaire politie, 05/03/07, Kinshasa.

[121] Idem

[122] Idem en eigen ervaringen.

[123] Bongo Passi W. in Trefon T. (2004), ibid., p. 102.

[124] Interview: Guy Bongwele, voorzitter Coördination des étudiants de l’Unikin, 01/03/07, Kinshasa.

[125] Abemba N. (2005), ibid., p.29

[126] Kikenge K. (2005), ibid., p.44

[127] Home X is één van de studentenhomes voor jongens op de campus.

[128] Interview: Anoniem, studentenvertegenwoordiger faculteit geneeskunde, 09/03/07, Kinshasa.

[129] Interview: Martin Woto en Leon Mingidim, leden CEM (Cercle des Etudiants Ressortissants du Territoire de Mweka), 17/02/2007, Kinshasa.

[130] Interview: Dieudonné Nkishi, redacteur Politikonzo (studentenkrant), 17/03/07, Kinshasa

[131] De student Lumumba heet Serge Mayamba. De naam van Socrates is een goedbewaard geheim gebleven.

[132] Bijlage 13: pamflet

[133] Bijlage 14: pamflet

[134] Anoniem, assistent faculteit rechten en voorzitter Café Juridique 2004-2005, 17/02/2007, Kinshasa.

[135] Interview: Herbert Ntumba Lukunga, professor faculteit sociale en politieke wetenschappen, 02/03/07, Kinshasa.

[136] Interview: Daddy Kangulu, voorzitter MIEC (Mouvement International des Etudiants Chrétiens) Kinshasa 2004-2006, 12/02/07, Kinshasa.

[137] Martin Woto en Leon Mingidim, leden CEM (Cercle des Etudiants Ressortissants du Territoire de Mweka), 17/02/2007, Kinshasa.

[138] Interview: Herbert Ntumba Lukunga, professor faculteit sociale en politieke wetenschappen, 02/03/07, Kinshasa.

 

[139] Interview: Anoniem, studentenvertegenwoordiger faculteit geneeskunde, 09/03/07, Kinshasa & Dieudonné Nkishi, redacteur Politikonzo (studentenkrant), 17/03/07, Kinshasa.

[140] Lingala voor “(rector) Ndelo moet vertrekken!”

[141] Interview: Kalonda Shaku, verantwoordelijke Division des activités culturelles de l’Unikin, 28/02/07, Kinshasa.

[142] Hun machinerie lijkt trouwens erg effectief: zo zou er in de voorbije vijftien jaar slechts één rector geweest zijn die niet uit één van beide provincies afkomstig was. Dit gebeurde in 1992, toen in navolging van de Nationale Soevereine Conferentie, de universiteit wou meegaan in de kortstondige Zaïrese democratisering en de rector aangesteld werd na verkiezingen.

[143] Interview: Herbert Ntumba Lukunga, professor faculteit sociale en politieke wetenschappen, 02/03/07, Kinshasa.

[144] Interview: Anoniem, voorzitter CEOBE/Unikin (La Communauté des Etudiants Originaires de Boma, Moanda et Bas Fleuve), 02/03/07, Kinshasa.

[145] Idem

[146] Interview: Dieudonné Nkishi, redacteur Politikonzo (studentenkrant), 17/03/07, Kinshasa.

[147] Bijlage 15: Violence et insécurité à l’Unikin: les professeurs suspendent les cours dés aujourd’hui.

[148] Interview:  Flavien Musitu, professor faculteit letteren & wijsbegeerte en voorzitter waarheids- en verzoeningscommissie Unikin, 07/03/07, Kinshasa.

[149] Bijlage 16: pamflet Régroupement des Etudiants de l’Est/ Ville de Kinshasa

[150] Bijlage: pamflet 17: Debout Congolais

[151] Interview: Paul Kutundwa, voorzitter RETO (Regroupement des Etudiants des Territoires Occupées) en bestuurslid CAJECO (Coordination des Associations des Jeunes et Etudiants pour l’Emergence du Congo) en MUUNGANO (Dynamique des étudiants de Kivu-Maniema pour la paix et le développement dans la région des grands lacs), 12/03/07, Kinshasa.

[152] Idem.

[153] Interview: Guy Bongwele, voorzitter Coördination des étudiants de l’Unikin, 01/03/07, Kinshasa & Daddy Kangulu, voorzitter MIEC (Mouvement International des Etudiants Chrétiens) Kinshasa 2004-2006, 12/02/07, Kinshasa.

[154] Interview: Herbert Ntumba Lukunga, professor faculteit sociale en politieke wetenschappen, 02/03/07, Kinshasa.

[155] Interview: Daddy Kangulu, voorzitter MIEC (Mouvement International des Etudiants Chrétiens) Kinshasa 2004-2006, 12/02/07, Kinshasa.

[156] Interview: Paul Kutundwa, voorzitter RETO (Regroupement des Etudiants des Territoires Occupées) en bestuurslid CAJECO (Coordination des Associations des Jeunes et Etudiants pour l’Emergence du Congo) en MUUNGANO (Dynamique des étudiants de Kivu-Maniema pour la paix et le développement dans la région des grands lacs), 12/03/07, Kinshasa & Daddy Kangulu, voorzitter MIEC (Mouvement International des Etudiants Chrétiens) Kinshasa 2004-2006, 12/02/07, Kinshasa.

[157] Interview: Gauthier Musiana, voorzitter Paroisse estudiantine, 22/02/2007, Kinshasa.

[158] Interview: Guy Bongwele, voorzitter Coördination des étudiants de l’Unikin, 01/03/07, Kinshasa.

[159] Interview: Anoniem, studentenvertegenwoordiger faculteit geneeskunde, 09/03/07, Kinshasa.

[160] Idem

[161] Guy Bongwele, voorzitter Coördination des étudiants de l’Unikin, 01/03/07, Kinshasa.