Het casusonderzoek naar de toegankelijkheid van de openbare bibliotheek

3.1    Doelgroep van het onderzoek

De doelgroep van dit casusonderzoek werd bewust beperkt gehouden zowel wat de bibliotheeksoort als wat het aantal bevraagde bibliotheken betreft.Inzake de afbakening van het onderzoeksterrein was de keuze voor de OB snel gemaakt. Het is immers precies dit bibliotheektype dat de toegankelijkheid voor iedereen uitdrukkelijk als uitgangspunt neemt. Het Bibliotheekdecreet bepaalt namelijk dat de openbare bibliotheek zowel op materieel/fysisch vlak als op financieel, moreel en intellectueel vlak voor ieder toegankelijk moet zijn én dat de lectuurvoorziening van o.m. motorisch gehandicapten tot de gewone opdracht van de plaatselijke openbare bibliotheek behoort. Deze functieomschrijving maakte haar ideaal voor een casusonderzoek naar de toegankelijkheid. Ook de grote spreidingsgraad – met daaraan verbonden een breed publiek - en de doorverwijsfunctie die de OB in onze op informatie gestoelde maatschappij vervult stuurden het onderzoek mee in de “openbare” richting.Wat de bevraagde bibliotheken betreft hebben we ons beperkt tot een 3-tal in de regio Waasland – Zeeuws-Vlaanderen (Nederland). Deze grensoverschrijding werd in de hand gewerkt door de vaststelling dat een aanzienlijk deel van het overigens beperkte bronnenmateriaal in Nederland haar bakermat heeft. De uitbreiding van ons onderzoeksterrein tot Nederland bood ook de gelegenheid om de bibliotheek-en toegankelijkheidswetgeving die geldt in België te toetsen aan de “buitenlandse” praktijk. De gekozen casusbibliotheken waarborgen tevens de representativiteit van ons onderzoek naar OB’s toe : zonder de gelijkwaardigheid uit het oog te verliezen is ook de diversiteit qua organisatie en werkingsgebied in kaart gebracht.

Een beperking van een heel andere orde die in rekening moet worden genomen is het feit dat ons onderzoek maar doorgang kon vinden bij de gratie van een ‘open mind’ : je akkoord verklaren met een doorlichting van je infrastructuur in de wetenschap dat er de facto knelpunten naar voor zullen komen vergt een bereidheid om je in de problematiek te verdiepen. De casusbibliotheken dienden bovendien ook meer tijd te investeren dan voor een doorsnee onderzoek gebrui-kelijk is : voor het stellen van welbepaalde onderzoeksdaden waren we immers direct op hun assistentie aangewezen.

 Tegenover de ingevoerde beperkingen qua doelgroep stond ook een meerwaarde:

we konden het probleem, de toegankelijkheid van de openbare bibliotheek voor rolwagengebruikers, perfect benaderen vanuit het perspectief onder meer – onderwerp zijn van de toegankelijkheidsproblematiek terwijl we ook inzicht hadden in de bibliotheekwerking.

De voortdurende switch tussen ‘bibliotheekinsider’ en bibliotheekgebruiker bracht de discrepantie tussen de diverse wettelijke voorschriften waaraan de bibliotheek dient te voldoen en de verwachtingen van de doelgroep aan het licht. De biblio-theekwetgeving hanteert immers een andere maatvoering dan de toegankelijk-heidswet. Daarbij komt nog dat een correcte en conseqeuente toepassing van de toegankelijkheidswet een efficiënte bibliotheekwerking in de weg kan staan. De onderzoeksbevindingen weerspiegelen deze moeilijke evenwichtsoefening tussen theorie en praktijk.

 

3.2. Opzet van het onderzoek

Zoals reeds aangegeven in de inleiding van dit eindwerk kan dit casusonderzoek gezien worden als een vorm van marketingonderzoek, waarbij de klantgerichtheid van de bibliotheek naar de rolwagengebruiker toe wordt bevraagd : hoe is het gesteld met de gebruiksvriendelijkheid van de bibliotheek ? Wat kan en/of moet er zeker nog gebeuren om het gebruikersgemak te verhogen opdat het ‘bibliotheekproduct’ méér gaat doorwegen dan de vaak kronkelige, lange weg er naar toe.

Klantgericht handelen veronderstelt echter een wisselwerking tussen enerzijds het bevragen van de noden en anderzijds het meedelen van tekortkomingen. Het is geen sinecure de noden te kennen van gebruikersgroepen die minder gemakkelijk te bereiken zijn én te bepalen in hoeverre al aan de behoeften is voldaan.

Dit eindwerk beoogt dan ook twee dingen  :

Primo : een praktisch richtsnoer zijn  om de - letterlijke – toegankelijkheid en dus de gebruiksvriendelijkheid te verbeteren. Secundo : inzicht bieden in een aantal aspecten die de toegankelijkheid belemmeren. Dit lijken ons immers 2 belangrijke pijlers om de belangen van zowel de bibliotheek als de bibliotheekgebruikers beter te kunnen behartigen.

Om het praktische luik te verwezenlijken hebben we getracht, rekening houdend met de actuele visies op handicap en toegankelijkheid, een zo volledig mogelijke checklist aan te reiken van elementen waarmee moet gerekend worden wanneer de OB haar faciliteiten gebruiksvriendelijker wil maken voor specifieke doelgroepen als rolwagengebruikers.

De checklist is echter niet louter theoretisch bedoeld : we hebben voor wat OB’s betreft via dit instrument tevens een eerste kleinschalige aanzet gegeven om effectief en op systematisch wijze de toegankelijkheid in kaart te brengen en de bevindingen hiervan onderling te gaan vergelijken.

Het aantal concrete, volledige bevragingslijsten inzake toegankelijkheid is immers zeer beperkt. Specifiek naar bibliotheken toe zijn er ons zelfs helemaal geen bronnen bekend.

Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat bibliotheken die iets aan de fysieke toegankelijkheid willen doen weinig of niets hebben om op terug te vallen. Daarnaast zijn ook instanties zoals adviesbureaus inzake toegankelijkheid nog vaak een grote onbekende zodat men, alle goede wil ten spijt, niet het minste idee heeft tot wie zich te wenden voor de realisatie van het toegankelijkheidsproject.

Inventarisatiemateriaal met betrekking tot de toegankelijkheid van gebouwen dat wél voor handen is, vertoont een opmerkelijke verscheidenheid aan ouderdom, aandachtspunten en maatvoering. Dikwijls ontbreekt ook het proefondervindelijke aspect – ongeacht hoe volledig iemand zonder motorische beperkingen ook is. Je voor de volle 100 % in de positie van een rolwagengebruiker verplaatsen is nu eenmaal een moeilijke zaak. Het feit dat wij wél over die capaciteit beschikken is dus wellicht een meerwaarde.

Het gebrek aan een gestandaardiseerd bevragingsinstrument bemoeilijkt uiteraard de vooruitgang van het toegankelijkheidsproces. Maar dit is niet de enige boos-doener. Met de bespreking van een aantal andere begeven we ons op de theoretische weg.

Zo is er bijvoorbeeld ook de onbekendheid en de ontoereikendheid van de toegankelijkheidswet die geldt voor openbare gebouwen. Zonder ons de capaciteiten van een jurist te willen aanmeten, willen we toch de wet van 17 juli 1975 betreffende de toegang van gehandicapten tot gebouwen toegankelijk voor het publiek belichten, omdat we er vanuit gaan dat een ‘common knowledge’ hiervan reeds een hele progressie voor de toegankelijkheid zou betekenen.

Ook de VN-Standaardregels hebben we weerhouden omdat ze reeds een aantal leemten van de Belgische wetgeving opvult. De Standaardregels demonstreren als dusdanig een essentieel kenmerk van wetten en/of richtlijnen met een wettelijk karakter : ze zijn vrij technisch en – in principe – binnen een afgelijnd tijdsbestek aanpasbaar.

Heel anders is het gesteld met socioculturele hindernissen. Zij hebben vaak een lange geschiedenis en zijn alleen al daardoor moeilijk te overwinnen. We hebben niet de bedoeling hier een pasklaar antwoord op te bieden ; wel willen we een viertal ervan de revue laten passeren : de beeldvorming, de psychologische drempel het gebrek aan achtergrondkennis inzake handicaps en de architectenopleiding.

Een andere doelstelling die we met dit onderzoek en met dit eindwerk in zijn geheel willen bereiken, is het kelderen van een aantal praktische bezwaren die het toegankelijk maken van de bibliotheek in de weg lijken te staan.

Naast dit alles wilden we met voorliggend eindwerk ook de gelegenheid te baat nemen om meer bekendheid te geven aan bronnen én organisaties die het thema toegankelijkheid centraal stellen.

Vooraleer de kern van dit casusonderzoek – de checklist voor de inventarisatie van de toegankelijkheid - te gaan uitdiepen, willen we als laatste punt ter verantwoor-ding van dit onderzoek de gebruikte onderzoeksmethodiek toelichten, die tot de opstelling van bovengenoemde inventaris geleid heeft.

Anders dan bij de meeste onderzoeken die op de één of andere manier peilen naar een welbepaald facet van de marketing - mix werd voor dit onderzoek de formule die enquêtering van de gebruikersgroep voorschrijft ter zijde geschoven. Dit valt enerzijds te verklaren door vrees voor al te grote non-respons bij een schriftelijke bevraging ; schrijfproblemen zijn namelijk bij tal van handicaps een realiteit. Anderzijds waren we de mening toegedaan dat de bevindingen van de gebruikersgroep mogelijk te ver uit elkaar zouden liggen om een accuraat beeld te krijgen van de huidige stand van zaken in de bibliotheek.

Als alternatief werden de rollen van bevraging dus omgedraaid en werden niet de bibliotheekgebruikers maar de bibliotheken zélf tot onderzoekspopulatie gepromo-veerd.  Op die manier hadden we onmiddellijk toegang tot de nodige informatie en kon bovendien aan uitwisseling worden gedaan. Tegenover medewerking aan het onderzoek kon toegankelijkheidsadvies worden gesteld. 

3.3. Opstelling van de checklist

Voor de opstelling van de checklist baseerden wij ons op enkele voorbeelden uit de praktijk ; het werkinstrument van het ATO bleek een waardevol richtsnoer. De verklaring hiervan ligt in het feit dat deze “toegankelijkheidsinventaris” een synthese is van diverse toonaangevende naslagwerken die wij raadpleegden als basis voor onze bevragingslijst. In de eerste plaats richtten we ons naar de  toegankelijkheidswet : met name de ‘wet van 17 juli 1975 betreffende de toegang van gehandicapten tot gebouwen toegankelijk voor het publiek’ ; maar ook volgende naslagwerken droegen bij tot de opmaak van een zo efficiënt mogelijk onderzoeksinstrument : ‘ Geboden Toegang’ , haar opvolger het ‘Handboek voor toegankelijkheid : voorheen geboden toegang’ , de Consumentenuitgave hiervan en tenslotte de  European manual for an accessible built environment : designing guidlines for an acces­sible public transport, outdoor environment, indoor layout, specific area's and interior design’.

Het is opvallend dat er bij alle bovengenoemde bronnen, die qua besproken items een grote overeenkomst vertonen, toch differentiaties inzake maatvoering te bespeuren vallen. De verklaring hiervoor kan liggen in het feit dat niet alleen een manuele rolwagen als referentie werd genomen, maar ook een elektronische. Voor dit soort rolwagen gelden namelijk andere breedteafmetingen, die van model tot model kunnen verschillen.

In de door ons opgestelde checklist – waar een manuele rolwagen wél het referentiepunt was - komen volgende 7 items aan bod die we kort willen belich-ten :

Item 1 “ Bereikbaarheid van het gebouw”

De eerste vraag die we kunnen stellen als we de toegankelijkheid in beeld trach-ten te brengen is hoe een rolwagengebruiker bij het bibliotheek gebouw aan-komt. In dit eerste item wordt dan ook de parkeergelegenheid belicht.

Item 2 “Toegang tot het gebouw”

Dit onderzoeksdeel is gericht op de manier waarop een rolwagengebruiker een gebouw betreedt. Punten van onderzoek zijn : de al of niet rolstoelvriendelijke staat van het parkeerterrein, de bruikbaarheid van de hoofdingang en de wijze waarop eventuele hoogteverschillen zijn overbrugd. Wat het overbruggings-systeem betreft gaan we na of de afwerking hiervan gebeurd is conform de uitvoeringsbesluiten van de toegankelijkheidswet. Ook de toegangsdeur wordt nader onderzocht : aandacht gaat naar de vrije doorgangsbreedte, de draairichting van de deur en naar de vraag of het mogelijk is de deur zonder veel inspanning te openen. 

 Item 3 : ”Binneninrichting”

Dit onderzoeksdeel belicht een vaak vergeten aspect van toegankelijkheid : de functionele bruikbaarheid van het gebouw. Al het bibliotheconomisch materiaal waarmee gebruikers in aanraking komen (van balie tot cd-bakken) wordt getest op functioneel gebruik door rolwagengebruikers.

Item 4 : “Bereikbaarheid van de verschillende verdiepingen” en

Item 5 :  “Bereikbaarheid van de bibliotheekfuncties”

Deze items stellen de mobiliteit van de rolwagengebruiker binnen het biblio-theekgebouw centraal. De mogelijkheid om je naar een andere afdeling te begeven – eventueel via een lift – wordt in kaart gebracht middels volgende parameters: de lift en haar binneninrichting, de vloerafwerking en de inwerking van drempels.

Item 6  : “Sanitair”

Via dit item wordt gepeild naar de toegankelijkheid van de niet-bibliotheek-gebonden infrastructuur binnen het bibliotheekgebouw. Het sanitair wordt getoetst op de bruikbaarheid ervan. In concreto houdt dit een inventarisering in van de betreedbaarheid, de afmetingen van het toiletcompartiment en de inrich-ting ervan.

Item 7  : “Specifieke initiatieven naar personen met een handicap toe”

Dit item gaat na of en op welke manier de bibliotheek haar materialen bereikbaar maakt voor diegenen die de verplaatsing naar de OB niet kunnen maken.

 

3.4 Voorstelling van de casusbibliotheken[1]

De Stedelijke Openbare Bibliotheek Sint-Niklaas

De Plaatselijke Openbare Bibliotheek Stekene

De Plaatselijke Openbare Bibliotheek Hulst