| Parallelle economieën in Cambodja. (Jeroen Cauwels). | 
| 
     
  | 
  
4.
PARALELLE 
ECONOMIEËN
IN 
CAMBODIA
4.3 DE INTERNATIONALE CONTEXT
4.3.1 Inleiding.
Bij dit laatste onderdeel zullen we dus nagaan hoe partijen met een 
internationaal karakter bij het conflict betrokken zijn. In principe mogen ook 
de milieugerichte en andere drukkingsgroepen zoals Global Witness, Greenpeace en 
Human Rights Watch hierbij in beschouwing worden genomen, maar hun rol werd 
reeds in het vorige onderdeel voor een groot stuk uit de doeken gedaan. Om niet 
te veel in herhaling te vallen zullen we hier slechts kort op terugvallen, en 
enkel daar waar nodig melding maken van deze lobbyisten. Waar hier wel meer de 
aandacht op wordt gelegd, is de rol die staten spelen bij de Cambodiaanse 
houtkap, en welbepaald de rol die ze uitoefenen als lobbyist voor de 
buitenlandse concessiehouders in Cambodia. Ook wordt bekeken hoe ze op een 
actieve manier bij de houtkap betrokken zijn, bijvoorbeeld als importeur van 
illegaal gekapt hout. 
 Het 
benadrukken van de internationale context is vanzelfsprekend, aangezien de 
besproken smokkeltraffieken zich over diverse landsgrenzen uitstrekken. Een 
enge, natie-staat-gerichte aanpak aanhouden om dergelijk conflict te analyseren, 
heeft een te beperkte analytische waarde en is niet relevant binnen het 
internationaal politiek-economisch systeem. Zogenaamde interne conflicten als 
deze worden doorgaans mede gedetermineerd door economische factoren, inherent 
aan de zich globaliserende transnationale handel. Bovendien zijn het niet alleen 
de onmiddellijke buurlanden van Cambodia die hierbij een bepalende rol spelen, 
maar door de steeds verdere evolutie in globalisering mogen bepaalde Westerse 
landen ook met de vinger worden gewezen bij wat hun betrokkenheid betreft. Zij 
fungeren namelijk doorgaans als eindstation in de smokkelketen van illegaal 
gekapt hout. Westerse landen, waaronder ook België voeren illegaal hout in, 
onder de vorm van houtblokken, of als afgewerkte produkten. Dankzij de 
globalisering en de versnelde technologische vernieuwingen weten goederen zich 
gemakkelijker te verspreiden over de gehele wereldhandelsmarkten. Ook tussen 
staten treedt er onderling een grotere interactie op, wat op economisch vlak 
eveneens een intensifiëring met zich meebrengt. Op die manier valt er een 
wijziging te onderkennen bij de bevoegdheden die aan de natie-staat worden 
toegekend. Mark Duffield spreekt in deze context over een mogelijke shift van
‘government’
naar ‘governance’, 
waarbij het eerste de traditionele hiërarchische machtsstructuren omvat, en het 
tweede de meer informele netwerkrelaties beslaat 
[1]. 
De officiële staatsmacht wordt zo ingeschakeld binnen veel bredere, doorgaans 
vage machtsstructuren, maar blijft wel bestaan, hetzij ondergeschikt. We kunnen 
hierom nieuwe machtshebbers onderkennen, die aan het hoofd staan van deze nieuwe 
netwerken, waar het informele karakter de bovenhand weet te halen. In het kader 
van deze nieuwe, alternatieve vorm van machtsstructuren kan de term ‘shadow 
state’ gerust worden gebruikt 
[2]. 
Door het blijvend functioneren van deze informele handelsnetwerken, raken hoe 
langer hoe meer partijen betrokken, waardoor het onmogelijk is om van een zuiver 
intern conflict te praten. Betrokken partijen, zowel private firma’s als staten 
die hun belangen dienen te verdedigen, situeren zich steeds meer op 
interregionaal en internationaal niveau. David Keen wijst er in deze context op 
het feit dat er zich zo een alternatief systeem van machtsstructuren ontwikkelt, 
zowel op politiek als op economisch niveau 
[3]. 
Dit alternatief systeem (een zogenaamde shadow state) weet zich probleemloos in 
te schakelen binnen het kader van internationale handelsnetwerken, waar het 
verder tot bloei kan komen, en zo de beëindiging van het conflict bemoeilijken.
 Cambodia 
valt echter niet alleen binnen het kader van informele internationale netwerken 
te situeren. Het land is sinds 1999 ook ingeschakeld in de Zuidoostaziatische 
economische samenwerkingsorganisatie ASEAN (Association of Southeast Asian 
Nations), nadat het ervoor reeds jarenlang vruchteloos had geprobeerd het 
lidmaatschap af te dwingen. Het verwerven van het lidmaatschap betekende tevens 
het ware einde van meer dan dertig jaar burgeroorlog, en het teken dat de 
nieuwgevormde coalitie internationale erkenning kon genieten. De inschakeling in 
de ASEAN kan enkel een stimulans betekenen voor de economische en politieke 
transitie en bevorderlijk zijn voor het aantrekken van internationale donors
[4].
 Nochtans 
blijkt uit dit onderzoek dat zelfs deze vorm van regionale samenwerking geen 
garantie biedt om een einde te maken aan de mistoestanden inzake bosbeheer. Meer 
zelfs, collega-staten uit de ASEAN schrikken er niet voor terug om te profiteren 
van de zwakke bureaucratische situatie van Cambodia, ten voordele van een 
stimulans voor hun eigen industrie. Zo zullen vooral Vietnam, Laos en Maleisië 
zich trachten te verrijken ten koste van de Cambodiaanse rijkdommen. Thailand, 
die tot enkele jaren terug de belangrijkste importeur bleken van Khmer 
Rouge-hout, zijn nu eerder gericht op steunbetuigingen aan de 
anti-houtkapacties. Zo hebben de Thaise autoriteiten er in december 1999 voor 
gezorgd dat een schip met illegaal gekapt hout van GAT International in beslag 
werd genomen door de havandouane 
[5]. 
Blijkbaar laat de Thaise regering een ommekeer gelden op het gebied van de 
houtkap. Het was ooit anders :
4.3.2 De Thaise betrokkenheid bij het conflict.
Wanneer er bij het begin van de jaren 1990 een staakt-het-vuren tot stand kwam 
tussen de diverse betrokken partijen in het interne Cambodiaanse conflict, 
bleken sommige Thaise parlementsleden hier niet zo heel opgetogen mee. Dat de 
Cambodiaanse burgeroorlog niet een louter nationaal karakter meegekregen had, is 
reeds in een vorig hoofdstuk aan de orde gebracht. Thailand was de meest 
impliciet betrokken buitenlandse speler in de zogenaamde burgeroorlog. Bepaalde 
Thaise regeringsleiders bleken verbonden met de militaire of private houtkap, 
waardoor zij uiteraard voor de verderzetting van het conflict pleitten 
[6]. 
Zelfs het op 1 januari 1993 invoeren van een internationaal opgesteld verbod op 
houtkap en –export, uitgevaardigd door de Cambodiaanse VN-missie, UNTAC, kon de 
illegale handelstraffiek niet kleinkrijgen 
[7]. 
Alle opgestelde verdragen werden dagelijks overtreden, hoewel het verbod toch 
vrij nefaste gevolgen met zich meebracht voor de Thaise houtkapfirma’s en het 
leger, die gigantische winsten wist op te strijken door de internationale handel 
in tropisch hardhout uit Cambodia. Vooral het verhandelen van teakhout, gebruikt 
bij het vervaardigen van meubelen, leverde een serieuze winstmarge op, aangezien 
het prijskaartje ervan op een hoog niveau te situeren valt. Uit protest ertegen 
blokkeerden de Thaise authoriteiten diverse logistieke VN-vluchten, in het kader 
van de lopende VN-operatie, vanuit Thailand naar Cambodia 
[8]. 
Na verschillende onderhandelingen tussen Thailand en de Internationale 
Gemeenschap stemden de eersten uiteindelijk met mondjesmaat toe tot een 
reductie, later zelfs een stopzetting, van de houthandel met de Khmer 
Rouge-rebellen, wat een positief effect te betekenen had voor de houtkap in 
Cambodia zelf. Niettegenstaande de beoogde reductie bleef, en blijven, de 
illegale handelstraffieken tussen de twee partijen een levendig bestaan kennen, 
mede dankzij het feit dat er in Cambodia geen echte regering te onderkennen 
bleek.
De reden waarom Thailand zo moeilijk deed tegenover de internationale verdragen, 
had te maken met het feit dat ook zijzelf gebonden waren aan internationaal 
afgedwongen exportquota. Op 10 januari 1989 diende de Thaise regering de 
binnenlandse houtkap het zwijgen op te leggen nadat zware overstromingen, net 
zoals in Cambodia enkele jaren later, serieuze ravages hadden aangericht 
[9]. 
Er is zelfs sprake van de ergste overstromingen van de laatste eeuw, met enkele 
honderden doden en miljoenen dollar aan materiële schade. Als vervangmiddel voor 
grondstoffen, nodig voor het in stand houden van de bloeiende houtverwerkende en 
–exporterende nijverheid werd uiteindelijk beroep gedaan op houtsoorten uit 
buurlanden Myanmar en voornamelijk Cambodia 
[10]. 
Op die manier kon de Thaise houtnijverheid, op het vlak van totale output en 
export, in stijgende lijn blijven evolueren, en zich inter-regionaal tot een 
zeer competitieve en machtige sector doorzetten. 
 Het 
mandaat van het Cambodiaanse VN-verbod verliep op 31 maart 1994 
[11]. 
Ter vervanging hiervan vaardigde de pas geïnstalleerde Cambodiaanse regering 
zelf een nationaal verbod op. Op die manier bleef de houthandel tussen de Khmer 
Rouge en Thailand in de illegaliteit verscholen. De ladingen smokkelhout werden 
doorgaans het land uitgesmokkeld via de Golf van Thailand, of door het 
binnenland van Laos 
[12].
 Na het verdwijnen van de Khmer Rouge als actieve guerrillabeweging aan het 
eind van 1998, is de belangrijke rol die Thailand speelde wat bekoeld. Andere 
regionale buurlanden, hoofdzakelijk Maleisië, Vietnam en Laos, hebben zich heden 
ten dage die bewuste rol aangemeten. Hier zijn het vooral de houtkapbedrijven 
die op Cambodiaans grondgebied opereren die onder de aandacht zullen komen. Het 
zijn zij immers die het huidige beeld van misbruiken in de sector mee helpen 
bepalen, door een actieve politiek van illegaal ontginnen en exporteren.
4.3.3 De betrokkenheid van de overige regionaal gesitueerde staten : Vietnam, Maleisië en Laos.
 Van 
de 24 concessies die vandaag nog actief lopend zijn in Cambodia, is de overgrote 
meerderheid in handen van buitenlandse houtverwerkende multinationals. Het is 
dan ook niet verwonderlijk dat bijna alle in opspraak – in de ogen van de 
tegenstanders van de houtkap toch, in realiteit heeft nog geen enkele firma een 
serieuze straf opgelopen – geraakte bedrijven van buitenlandse signatuur zijn, 
en dat ze bij het uitoefenen van hun activiteiten de volle steun krijgen van hun 
respectievelijke regeringen. Zo is de Maleisische regering een actieve lobbyist 
voor onder andere GAT International en Samling International. In februari 2000 
eiste Minister van Industrie Datuk Seri Dr Lim Yaik dat Cambodia zijn 
belastingsvoet op hout zou verlagen, omdat Samling International aan de 
heersende tarieven weigerde te betalen 
[13].
 Patrick Alley van GW merkt in deze context op dat :
 « it 
is astonishing that Malaysia, as an ASEAN member, feels it has the right to tell 
Cambodia how much it should sell its natural resources for, and CTIA references 
to low royalty rates in Malaysia ignore the fact that this factor, amongst 
others, has led to devastating forest destruction throughout Malaysia » 
[14].
 Ook 
de regeringen van Laos en Vietnam spelen doorgaans minder rooskleurige rollen in 
wat lobbywerk voor houtkap betreft. Bovendien zijn beide landen de laatste jaren 
steeds meer in de belangstelling komen te staan omwille van het schenden van de 
wederzijdse verdragen met de Cambodiaanse overheid inzake houtimport (of export)
[15]. 
Vietnam en Laos importeren Cambodiaans hardhout, ondanks een uitvoerverbod 
vanwege Cambodia zelf, naar eigen zeggen om aan eigen nationale noden te 
kunnen voldoen. 
Aangezien de Cambodiaanse overheid zelf actief meewerkt aan het complot, door 
het creëren van allerlei mogelijke achterpoortjes waarlangs de handel kan 
plaatsvinden, en het niet bestraffen van overtreders, slagen de transacties 
doorgaans moeiteloos.
 Uiteraard 
weten hoge Cambodiaanse militaire en regeringsfunctionarissen hun graantje mee 
te pikken van deze parallelle handel. De transactieroutes bevinden doorgaans op 
grensplaatsen die onder controle staan van het leger, en waar pottenkijkers dus 
makkelijk kunnen worden geweerd. Voornamelijk Cambodia’s Military Region 1 (CMR 
1) besteedt een groot deel van zijn tijd aan het actief ontginnen van hout. 
Bovendien is CMR 1 een ‘Corporation with guns’, 
waardoor het nogal moeilijk wordt om enige tegenstand ertegen te bieden 
[16]. 
CMR 1 heeft zelfs een ‘Economic Development Committee’ 
opgericht, om de inkomsten uit de houtkap en –handel op een efficiënte wijze te 
beleggen 
[17]. 
De inkomsten belanden tevens rechtstreeks in de handen van het militaire 
apparaat, en gaan niet naar het Ministerie van Financiën, zoals ze geacht worden 
te doen 
[18]. 
Zo verzekeren de heersende politieke machtshebbers, in samenwerking met het 
leger, zich van afdoende financiële ondersteuning voor hun persoonlijke 
verrijking en voor hun politieke verkiezingscampagnes. Macht zorgt er voor dat 
macht bestendigd blijft. 
 Ook 
het ‘voorzien in eigen noden’, 
als daarnet aangehaalde verklaringsgrond voor de transporten, mag met een 
korreltje zout worden genomen. Het hout voorziet eerst en vooral in de noden van 
de plaatselijke Vietnamese en Laotiaanse houtindustrie, die op regionaal vlak 
steeds meer uitgroeien tot sterke, concurrentiegeduchte spelers. Hoe kan men 
anders verklaren dat deze industrieën er een bloeiende exportindustrie op na 
houden, bestaande uit afgewerkte en halfafgewerkte produkten. De winsten die 
deze bedrijven, zoals het Vietnamese Vinafor 
en Forimexco 
opstrijken, kunnen dus beschouwd worden als het resultaat van doorgedreven 
uitbuiting van Cambodiaanse natuurlijke grondstoffen.
Een belangrijke naam die veelvuldig valt in de Vietnamees-Cambodiaanse kwestie, is die van Nguyen Sinh, die zich ook wel als ene Mr. Big laat aanspreken. Mr. Big is een speler die aanvankelijk een lokale machtsbasis wist uit te bouwen, maar uitgroeide tot de enige die officieuze toestemming verkreeg om houtblokken uit te voeren uit Vietnam. Officieuze toestemming, aangezien export in strijd is met de Vietnamese wetgeving. Nguyen Sinh is de directeur van Ltd. Company 30 – 4, een bedrijf opererend onder het toezicht van de Volksvergadering van Gialai, waar Sinh zelf als zetelend lid deel van uitmaakt [19]. Ltd. Company staat op zijn beurt dan weer bekend als een bedrijf die over de gehele Zuidoostaziatische regio concessies in handen hebben, en daarvan op systematische basis misbruik weten te maken. De successtory die een man als Mr. Big heeft weten op te bouwen, is enkel te danken aan actieve samenwerking tussen zijn private en semi-publieke ondernemingen en het Cambodiaanse leger. Het leger staat in voor de levering van de grondstoffen, de Vietnamese firma’s zorgen voor een verwerking, en op deze wijze belanden de oorspronkelijk illegale houtblokken als onderdeel van één of ander stuk meubilair op een volstrekt legale wijze in de westerse huiskamers. Het Westen is zich hierbij, zoals bij diverse gelijkaardige gevallen, totaal onbewust van de ware aard van de gang van zaken, die zijn slachtoffers maakt onder de gewone Cambodiaanse bevolking, die te kampen krijgen met de ecologisch nefaste gevolgen van de ontbossing en alle winsten aan hun neus voorbij zien gaan. En de Vietnamese regering zelf ontkent de beschuldigingen uiteraard in alle talen. Hoewel de bewijzen van het tegendeel een klaar en duidelijk beeld weten te schetsen van de nauwe samenwerking tussen hoge politici van beide betrokken landen, blijft Vietnam erbij dat geen enkel afgesloten verdrag overtreden werd geschonden. Als beide landen er een geheime agenda op na houden, die achter de coulissen van de officiële gang van zaken de overhand weet te halen, is het natuurlijk moeilijk om zichzelf te overtuigen van enige strafbare feiten. En zichzelf straffen lijkt ook eerder een statement dat hier klaarblijkelijk niet van toepassing is.
| 
     
  | 
  
[1] M. DUFFIELD, ‘Globalisation, transborder trade and war economies’, in: Greed and Grievance,…, p. 71.
[2] Ut. Supra.
[3] D. KEEN, ‘Incentives and disincentives for violence’, in: Greed and Grievance…, p. 71.
[4] F. Van Acker wijst hierbij wel op de keerzijde van dergelijke regionale samenwerking: de regionale concurrentie wordt verscherpt, Cambodia is op structureel vlak in het nadeel wegens een te zwakke ontwikkeling van menselijk kapitaal, en men dient rekening te houden met de parallelle economie die het land overheerst. (F. VAN ACKER, 2001, p. 360.)
[5] http://www.phnompenhpost.com (21/12/1999)
[15] Ut. Supra.
[17] Ibid.
[18] Zie in deze context het reeds hoger aangehaalde geval waar het Ministerie van Defensie het beheer over de houtindustrie in handen kreeg, in plaats van het Ministerie van Financiën.