Ons rijke wielerleven en de totalitaire regimes. Belgen in de Giro d’Italia en de Deutschland Rundfahrt. 1920-1940. (Stan Bovyn) |
home | lijst scripties | inhoud |
Deze verhandeling wil een waarheidsgetrouw verhaal brengen van de wielersport en de totalitaire regimes die opkwamen tijdens het Interbellum. We zullen vooral peilen naar de organisatie, propaganda en mentaliteit die er achter schuil gaat. Dit gebeurt aan de hand van een analyse van de belangrijkste wedstrijd in de twee fascistische landen bij uitstek, Italië en Duitsland. Respectievelijk de ‘Giro d’ Italia’ en de ‘Deutschland Rundfahrt’ werden als nationale rittenwedstrijd in de jaren 1920-1940 door het fascisme geaccapereerd. De Giro werd jaarlijks gereden. De Rundfahrt kende iets minder continuïteit. We bespreken elk van beide in een apart deel. Het Giroverhaal is logischerwijze omvangrijker. In een derde deel volgt een analyse van de internationale kampioenschappen wielrijden die ofwel in het Italië van Mussolini ofwel in het Duitsland van Hitler werden ingericht.
Elk deel brengt als hoofdbrok een overzicht van de avonturen der Belgische deelnemers, hoewel de wedstrijden uiteraard nog heel wat anders te bieden hadden. Ze draaiden immers hoofdzakelijk op Italianen en Duitsers. Een focus op de Belgische renners is echter representatief voor onze analyse. Dit sportieve relaas is de wipplank naar andere aspecten. Tussen de regels speuren we naar antropologische gegevens om zo tot een algemene geschiedenis te komen. Ieder fenomeen kadert immers in een netwerk, een ‘grille’ van verschillende systemen. Aldus kan ook sport niet anders dan bekeken worden in configuratie met andere elementen. Ze kan slechts begrepen worden “tegen de achtergrond van de culturele kenmerken van de samenleving waarin zij voorkomt[1]”. Sport en spel zijn, zoals J. HUIZINGA zei, overal in een cultuur. Ook wielersport is steeds gelieerd met de universele aspecten van een cultuur, zijnde technologie, economische organisatie, sociale organisatie, politieke organisatie, ideologie, kunst- en expressievormen en communicatie[2]. Aangezien in de fascistische cultuur vooral de antropologische categorie ‘politieke organisatie’ het levensproces beheerste, zal deze tekst logischerwijze niet anders kunnen dan de wielersport vooral te beschrijven in het licht van de politieke situatie.
De titelwoorden ‘ons rijke wielerleven’ verwijzen reeds naar de dubbele doelstelling die beschreven werd in de vorige alinea. ‘Wielerleven’ geldt op zich, als sportief relaas, maar geldt ook als metafoor voor Karel Van Wijnendaele en zijn beschouwingen. Hij was de pionier der Vlaamse sportjournalistiek en schrijver van ‘Het Rijke Vlaamse Wielerleven’, een werk waarmee hij reeds een pareltje van een antiquarische antropologie opstelde. Deze figuur wordt dus zo’n beetje ons voorbeeld, en zijn beschouwingen onze voornaamste bron. Zeg maar, een vaste reisgezel op onze thesistoer. Door het tweeledig opzet worden niet alleen feiten uit de fascistische sport kenbaar gemaakt, maar wordt ook een deel van de natuur van haar politieke consumptie geïdentificeerd. Met dit laatste vullen we een vacuüm op, want zoals sporthistoricus P. ARNAUD schrijft, zijn er al redelijk veel feiten gekend in verband met de draai die het fascisme gaf aan de internationale sport, maar moet er nog veel ontdekt worden aangaande de diepere werking, de reikwijdte en de effecten[3]. Met deze specifieke studie, over de fascistische wielersport via Belgische bronnen, krijgen we detailinformatie uit onafhankelijke hand. Hoewel, als historicus moeten we goed nagaan of onze bronnen steeds onafhankelijk blijven. Ze stonden niet geïnstitutionaliseerd in de fascistische maatschappij, maar waren er misschien toch in enige mate door bezoedeld. Als echte buitenstaander wordt het hier de taak om zo empathisch mogelijk de gegevens te herinterpreteren en in te passen in de eindthesis dat de fascistische wielersport ons iets leert over de mens en zijn mentaliteit ten tijde van de fascistische regimes.
Om dit aan te tonen stellen we meerdere vragen. Hoe wordt de wielersport (ge)(mis)bruikt door de politiek? Wat zijn de verschillen in methode tussen het Duitse en Italiaanse fascisme? In hoeverre droeg het bij in de totstandbrenging van een fascistische mentaliteit? Om deze laatste vraag te beantwoorden lijkt onze afbakening in tijd eerder beperkt. Mentaliteiten gaan doorgaans over langere tijd dan twee decennia. Ze bewegen traag, “comme un lourd navire”, ( dixit P. ARIES, met zijn L’ enfant et la vie familiale sous l’ ancien régime grondlegger van de mentaliteitsgeschiedenis ). Zoals geweten werkte de Nieuwe Orde echter erg radicaal, ook op de geest. Bovendien wordt ook naar de verdere evolutie van de mentaliteit gekeken. In het afsluitende deel wordt buiten de tijdsafbakening getreden om een blik te werpen op de sportpolitiek en de mentaliteit erachter in deze tijd, in onze cultuur. Ook daarvoor zijn de histories der Belgische renners uit de jaren dertig nuttig, als een soort verre voorgeschiedenis. Met deze als specifieke invalshoek krijgen we een algemeen kader.
DEEL 1: MENSEN EN DINGEN UIT DE RONDE VAN ITALIE
Hoofdstuk 1: Italië, Sport en Fascisme
I. Historisch kader
Omstreeks 1919 kon in Italië de opkomst waargenomen worden van een nieuwe kracht, het fascisme. Haar grondleggers wilden de ontevredenheid en sociale onrust ( de ‘Twee Rode Jaren’ ) aanpakken die het schiereiland kenmerkten. Een revolutionair nationalistisch programma moest hiervoor instaan. De strijdgroep ‘Fascio di Combatimento’ werd opgericht. ‘Fascio’ was een Italiaanse term, afgeleid van het Latijnse ‘fasces’ dat verwees naar de lictorenbundel of roeden, symbool van de soevereiniteit en autoriteit van de Romeinse Republiek. Reeds sinds de jaren 1870 werd deze term gebruikt in de namen van radicaal nieuwe sociale en politieke bewegingen, meestal links. Ook de ‘Partito Fascisto’ – dit was de nieuwe naam van de groep geworden – had eerst de intentie om de arbeidersmassa voor zich te winnen. Benito Mussolini, die de beweging niet gecreëerd had, maar zichzelf handig tot haar ‘Duce’ (leider) had gegidst, zou de partij meer naar rechts trekken, volgend op zijn persoonlijke verschuiving[11]. Na een verleden in de arbeidersbeweging, agiterend voor de sociale revolutie, liet hij de communistische ideeën varen om de voorman der angstige middenstand en de stroman van de industriële elite te worden. Zijn heerszuchtig temperament was veel te ongeduldig geweest voor de Marxistische doctrine. Hij was een socialist en internationalist, maar alleen in theorie. Ook was hij revolutionair, maar nooit pacifist. Uiteindelijk kwam hij steeds uit bij zijn eigenzinnig patriottisme. Marinetti, profeet van het futurisme, noemde het ‘fysiologisch’[12]. In zijn ‘Portret van Mussolini’ uit 1929 beschreef hij de ‘somato-tonische sportman’ die onder het ‘linkse vernislaagje’ lag. Mussolini wou zich niet laten leiden door trage ideeën, maar ‘vrij zijn als de wind’. Deze typering uitte zich bijvoorbeeld in een met Marx tegenstrijdige houding ten opzichte van technologie: voor Mussolini werd dat een fenomeen op zich. Het ritme van de machines zou de levens gaan regelen, en ze beter en intenser maken. Vliegtuigpiloten kregen bijvoorbeeld al zijn sympathie (‘spiriti inquieti’ en ‘razza di dominatori’). Hij paste helemaal in de stroming van het futurisme[13].
Als agressief activist hitste hij zijn enorm gegroeide aanhang op. De ‘zwarthemden’ vereerden hun leider. Ze veroorzaakten allerlei opstootjes, en namen voor hem de straten in, met de vuist. Na de zogenaamde mars op Rome werd hij premier van het land in oktober 1922, leidend tot een nieuwe politieke dictatuur in 1925[14]. Hij zou zijn fascistisch systeem ‘totalitair’ noemen, doch een volledige ‘Fascistische Revolutie’ kreeg hij uiteindelijk niet doorgevoerd. De Italiaan bleef steeds in zekere mate verdeeld en eigenzinnig. Mussolini’s leer – eerder een tot daden stimulerend geloof - zou niet volledig ingeprent raken. In Duitsland zou dat met het eveneens onder de noemer ‘fascisme’ vallend Nationaal Socialisme, in het kort Nazisme, wel gebeuren. Hierdoor werden de specifiek Italiaanse wortels van de ‘nieuwe orde’ vaak veronachtzaamd, en in de populaire overlevering als een Duits fenomeen geproclameerd.
Mussolini wenste vooral een sterker Italië. Hoewel het vroegste fascisme nog tegen racisme en extreem imperialisme was geweest, werd in de jaren ‘30 zonder schroom Abessinïe, het latere Ethiopië, binnengevallen, als eerste flits in de droom van een nieuw Romeins imperium. Voor de realisering van deze droom werd een vorm van geweldcultus opgebouwd. Het Marscomplex gold als fascistisch ideaal van mannelijkheid. Sport kreeg hierin een grote rol. Het zogenaamde ‘sporting character’ zou zijn ideologische vervulling vinden in het fascisme[15]. Deze hoedanigheid had al een prehistorische oorsprong: ‘een soort exotische woestheid en sluwheid die van geen nut is voor de gemeenschap tenzij in vijandigheden met andere gemeenschappen’. Mussolini wenste dit temperament in zijn onderdanen, want ‘oorlog alleen is de hoogste spanning van alle menselijke activiteiten. Oorlog aandurven toont de edelheid van een volk’. Mussolini wilde de hele natie beschouwen als in een permanente staat van oorlog. Hierom moest het moreel en de ‘fighting spirit’ van de massa steeds onderhouden worden[16]. Deze militaire cultuur vond in de sport een afgeleid product. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Mussolini een erg uitgewerkte sportpolitiek toepaste[17].
II. Mussolini’s sportpolitiek:
a) Algemeen
De breed uitgewerkte sportpolitiek kaderde in het opzet van een ‘nieuwe Italiaan’, die het fascisme op totalitaire wijze probeerde te creëren om een transformatie van het volkskarakter teweeg te brengen. De Italiaan was steeds ‘individualistisch en lui’ geweest, en diende nu ‘gedisciplineerd en efficiënt’ te worden[18].Via controle over de sport zouden jongeren en hun vaardigheden gemanipuleerd worden, en kon het fascisme zich verder promoten en verspreiden. Moderne principes der liberale democratie werden hierbij duidelijk terug opzij gezet. Het was echter geen terugkeer naar het Ancien Regime. In tegenstelling tot die periode gebeurde de manipulatie niet alleen met de instelling van een politiestaat. Massale inschakeling van een modern fenomeen als sport zorgde er evenzeer voor[19]. De ONB ( ‘Opera Nazionale Balilla’ ) - de organisatie die zowat een monopolie bezat in de jeugdbeweging - gebruikte sport in zeer grote mate in haar opvoeding en propaganda. Vanaf 1929 werd nauw samengewerkt met de scholen. Voor de 18 tot 20 jarigen, die niet studeerden, werd een bijkomende ‘opleiding voorzien: een beetje politiek, maar vooral veel ‘sportieve’ activiteiten, bijvoorbeeld een charge op leden van katholieke jeugdclubs. Ook de OND ( ‘Opera Nazionale Dopolavoro’ ), de nationale na-het-werk organisatie die het ontspanningsleven van de massa regelde, zette een hele sport(infra)structuur op poten. De werking van deze organisatie was echter neutraler. Het apolitieke karakter maakte het mogelijk dat ook degenen die niet veel van het fascisme moesten weten konden bereikt worden. Uiteindelijk was 80 % van de werknemers er lid van. Nooit werd het een tactiek van Mussolini om langs daar nationalistische en militaristische propaganda te voeren. Hij zag het louter als een belangrijk controleapparaat[20].
De basis van de sportpolitiek werd gevormd door gymnastisch-militaire opvattingen en de specifiek 20ste-eeuwse cultuur van snelheid en mechanisatie, gecombineerd met nationalisme en haar krachtige drang naar heroïsme[21]. Belangrijk was dus de promotie van zaken als gevechtssport, schermen, paardrijden, evenals aëronautische sport. De aandacht voor sport onder het fascisme was eens zo groot omdat de politiek er zelf min of meer als sport kon gezien worden: het huldigde een sportief beeld van leiderschap ( “form is power”; “the shapely and well-muscled torso of Mussolini gives charisma”[22] ) en staat ( zoals Marinetti plastisch omschreef: Italië als een worstelaar[23] ). Dit beeld kaderde binnen de body politics en het politiek atletisme van de ‘Duce’: een politiek leider is een atleet, die zijn grote fysische capaciteiten ten dienste van de geestelijke doelen weet te stellen[24]. Aldus achtte Mussolini zich de ‘primo sportivo d’ Italia’. Het was één en al fysiek narcisme van de kale, knoestige leider, maar het pompte wonderwel veel energie in het openbare leven. Aldus vormde hij op zich al één van de mythen die het wilsleven en de kracht van de bevolking dienden te stimuleren[25].
Onder het fascistisch bewind kende de sportpolitiek meerdere aspecten: gedurende een lange periode lag de nadruk op een soort 'sport voor allen', waarin super-atleten niet echt gewenst waren. Aan de andere kant was er ook de politiek van 'sport als propaganda' waarbij super-atleten volledig gemobiliseerd werden. Deze strekking werd steeds dominanter in de loop der jaren. Dit alles steeds om de gewenste transformatie te krijgen van het karakter van zijn volk. Toch was ‘Lo sport per tutti’ doorgaans het hoofddoel, sport voor allen. Elementaire vormen van motorische activiteit moesten onder de bevolking verspreid worden ter verbetering van de volksgezondheid, om een grotere productiekracht te verkrijgen en om het type van de burger-soldaat mogelijk te maken. Hierdoor kwam de massa inderdaad in aanraking met sport, doch er werd geen authentiek sportief bewustzijn gecreëerd. Het was een dwang, geen overtuiging, aldus F. FABRIZIO: alles wat deze sport-voor-allen beweging tegenwerkte werd als niet conform beschouwd[27]. Toch bleef de beweging vooral een mythe. Niet alleen louter cijfermatig, maar zoals gezegd ook qua beleving. Ze raakte niet doorgedrongen tot in alle lagen der bevolking en kon aldus de ‘inquadramento’ of de algemene integratie van en instemming met het fascisme die Mussolini nastreefde ook niet redden[28]. Sport bleef overwegend een burgerlijke aangelegenheid - sportievelingen ‘per elezione’ -, beoefend met de bedoeling van ontspanning. Het idee van de fascistische sportleiders om dan toch minstens deze elite te indoctrineren met het agonistische ideaal, als preparatie en stimulans voor ondermeer economische successen, slaagde evenmin volledig[29]. Voordelig voor de Nieuwe Orde was echter wel dat deze burgerlijke elite die voordien medezeggenschap had verworven door haar kans op sport de hernieuwde onderdrukking van dit recht, evenals de blokkering van andere culturele en sociale initiatieven, minder voelde.
Niet alleen faalde het sport-voor-allen beleid op zich. Eveneens werd de fascistische sportpolitiek bemoeilijkt door het opkomende (semi-)professionalisme van sommige sportlui. De eerste 4 jaar van het regime, tot 1926, had formeel verzet weerklonken tegen deze evolutie, maar in de praktijk is ze steeds ongemoeid gelaten en daarna meer en meer aangemoedigd geworden. Dit gebeurde niet zozeer op vraag van de sportmandatarissen, maar door de propaganda. De spectaculaire trekken konden immers de passie van de massa bevredigen, en met nationaal bekende sporters kon regionaal particularisme overstegen worden. De hele reeks van mythen rondom prestigieuze voetbalclubs en hun ‘matchen van de eeuw’, evenals rondom ‘de helden van de fiets’ pasten dus niet in de oorspronkelijke sportpolitiek, maar wel in de meer doorwegende propagandapolitiek. De atleten dienden als artefacten, te imiteren door de massa die door identificatie met hen de dagelijkse frustraties van het fascistisch regime kon overwinnen. De opgewekte gevoelens van nationale trots zouden daarenboven de interne eenheid bevorderen. En topprestaties van Italianen, vreemdelingen overwinnend, konden de sterkte van de natie tonen aan het buitenland.
Dr. Fabrizio geeft deze door de propaganda bepaalde sportpolitiek een uiterst kritische beoordeling: een verstikking van de sport[30]. Het educatieve aspect werd helemaal opzij geschoven ter wille van het agonale en het militaire. Wat recreatie moest zijn werd een ideologische indoctrinatie. Hierdoor was er zeer weinig bewegingsruimte voor sportclubs en organisaties. Alles werd gecentraliseerd, en veel aspecten van de sociale rol der sport gingen verloren. Aldus was de sportpolitiek er niet om de reële behoeften van het collectief te bevredigen, maar als een autoritair, repressief instrument om de ideologie mee uit te werken: geloof, waarden en gedrag ‘van boven’ opleggen met als doel: de nieuwe mens, de fascist. Was zijn globaal negatieve oordeel wellicht terecht, Fabrizio gaat te gemakkelijk uit van de compleet door de propaganda verteerde sportpolitiek die van een ‘sport voor allen’ een ‘indoctrinatie van allen’ maakte. Het eindresultaat was zo, maar voor een juistere kijk moet ook naar de grondprincipes van een politiek gekeken worden die eerst een zachtere integratie van de nieuwe ideologie voorstond. ( Of was dat de invloed van het pre-fascistische bestuur? ). Een blik op de sportpolitiek in het onderwijs geeft inzicht. In een vroegste fase lag de klemtoon nog op de progressieve educatie tot ‘nieuwe Italiaan’ in plaats van op de harde indoctrinatie door competitie en agonisme. In 1923 kreeg de ‘Ente Nazionale per l’ Educazione Fisica’ de kritiek te horen dat er teveel ‘sport’, in de moderne zin van het woord, was, ondermeer door de verplichte aansluiting bij een sport- of gymnastiekclub. Dit droeg niet voldoende bij tot de lichamelijke opvoeding. In 1925 kwam er dan ook een aanpassing van deze onderwijsreglementen. Voortaan zou er pas sprake mogen zijn van competitie vanaf de leeftijd van 17 jaar. In 1926 kreeg Giuseppe Monti vanuit de Fascistische Partij de opdracht om de Lichamelijke Opvoeding te structureren. Een goede organisatie kreeg hij echter niet op poten, zodat de ONB, een tak geworden van het Ministerie van Onderwijs, overnam onder leiding van Renato Ricci. Met hulp van enkele buitenlandse specialisten werd een beter omlijnd stelsel uitgedacht. Finaal was het einddoel van militaire aard, maar voor 18-jarige leeftijd werd daar niet specifiek op gewerkt. In vergelijking met andere West-Europese machten is er op dat moment geen grotere militarisering. Zelfs in Belgie was ‘weerbaarheid’ een doelstelling. Hoewel ‘gezondheid’ intussen al iets meer doorwoog, bleef de militaire traditie doorwerken in de lichamelijke opvoeding van ons land. Zo was tot eind jaren ’20 Generaal Lefébure de voorzitter van de Bond voor Lichamelijke Opvoeding. Zo had de universiteit van Gent militairen voor het gymnastiekonderwijs, en zo werden ook in het lagere onderwijs militairen ingeschakeld[31]. De Italiaanse lichamelijke opvoeding kon in die periode, tot de leeftijd van 18 jaar, nog ‘algemene training’ genoemd worden[32]. Voor de - 14-jarigen betekende dit algemene fysieke activiteiten, met recreatieve, hygiënische en fysiologische doeleinden. Voor + 14-jarigen kwamen daar dan sportactiviteiten bij. Sinds Monti hoorden hierbij roeien, tennis, schaatsen en ook fietsen. Wanneer er tijdens deze sporten competitie aan te pas kwam, was het opmerkelijk dat die dan verliep in een eigenzinnig kader, afwijkend van de Olympische maatstaven. Het gaat hier om uiterlijke aspecten zoals de lengtes van de zwembaden en de wielerpistes, respectievelijk 20m in plaats van 25m, en 313m in plaats van 333m. Blijkbaar wilde het fascistische regime zich in eerste instantie distantiëren van de Olympische - want buitenlandse - competities.
Al gauw werd deze stelling echter verlaten. Met het ‘Carta dello Sport’ in 1928 werd de werking aangepast. Dit document zorgde voor het keerpunt, ‘sportificatie’ ( sport als Engelse import ) en agonisme. Uiting van deze veranderende situatie is de houding ten opzichte van de Olympische beweging. Het Italiaans Olympisch Comité (CONI) kreeg veel fascistische aandacht, en kwam na een tijd volledig onder invloed van het regime. Begin 1930 werd zelfs even gewerkt aan een kandidatuur voor de Xe Olympiade, te houden in ’36. ( Spelen die uiteindelijk werden toegewezen aan de Weimar-republiek Duitsland – maar uitgevoerd en misbruikt door nazi-Duitsland[33]- ). Onder Minister van Educatie Giuseppe Bottai zou de competitiesport gedurende de jaren ’30 de recreatief-opvoedkundige lichamelijke opvoeding van Ricci meer en meer gaan opzij zetten. Een reden was het enorm stijgende aantal internationale competities, die een groot forum voor propaganda vormden. Italië moest er haar klasse tonen. Deze koerswijziging had ook te maken met de imperialistische politiek van Mussolini[34]. In dit opzicht werd de Tour de France belangrijker als duizend diplomatieke akten. Voortaan zouden Italiaanse atleten, de ‘azzurri’, gelden als ‘blauwe ambassadeurs’, handelend als ‘bisschoppen van de Italiaanse politiek’[35]. Het is niet te verwonderen dat alle sportorganisaties strikt gecontroleerd werden, en dus ook de wielerbonden ( Wielerbond en Italiaanse Touring Federatie). Deze politiek bracht resultaten mee, want op de Olympische Spelen van 1932 in Los Angeles haalde buiten het gastland niemand meer medailles dan Italië: Mussolini’s boys do well. ‘Popolo d’ Italia’, een gazet die opgericht was door Mussolini in Wereldoorlog I, schreef: ‘de nieuwe Italiaan heeft gewonnen’. Buitenlandse sportorganisaties zouden veel aandacht gaan schenken aan de werkwijze van het CONI, en haar charters in bepaalde mate overnemen. 40 jaar voor België was in Italië de ‘sport’ de ‘kroon van de lichamelijke opvoeding’ geworden.
Het moge duidelijk zijn dat nog niet eens halverwege het decennium een zeer sterke competitiedrang gold. Die stond echter wel nog officieel in het teken van vreedzame internationale relaties. Sport werd een vitaal element in de buitenlandse politiek: banden werden hechter, problemen konden opgelost worden[36]. Bijvoorbeeld de grensoverschrijdende wielerwedstrijd Milaan-Turijn-Nice kaderde in dit opzet. Dit alles zou wijzigen na de Ethiopië-oorlog. Door deze imperiale daad kwam Italië ten opzichte van andere Europese mogendheden in een slecht daglicht te staan. Dat Mussolini niet terugdeinsde om de militaire toer op te gaan hadden vroegere uitspraken al lang aangekondigd. In Noord-Afrika werden ze hard gemaakt. De West-Europese reactie hierop is niet goed gebleken, ook niet voor de sport. De sancties keerden zich tegen de Italiaanse atleten: de Italiaanse sport kon niet meer boven de politiek staan, want ze was een creatie van het fascisme, en er in grote mate afhankelijk van. Volgend op de sancties van de Volkerenbond, zetten de Franse, Engelse en ook Belgische sportbonden daarom de eerste boycots op. Ook de wielersport ontsnapte niet: nadat in het sportblad ‘l’Auto’ negatieve politieke commentaren verschenen bleef een Italiaanse deelname aan de Tour de France in 1936 uit. Buitenlanders verschenen ook niet in de Giro. Dit speelde allemaal in de kaart van Mussolini die er zijn landgenoten tot meer agressiviteit kon ophitsen. Lange tijd had hij zich moeten ergeren aan het vredelievende klimaat dat de Italianen onderhielden ( Zo haatte hij het feit dat hij in eigen land geloofd werd voor zijn pacificerende rol, nadat hij door omstandigheden gearbitreerd had in een Tsjechisch-Duits conflict[37] ). Door de boycot voelde gans Italië zich het slachtoffer – deels een terecht gevoel -, en vanuit die positie werd de sportpolitiek zonder scrupules, maar dus niet helemaal door interne omstandigheden, gewijzigd. Het was het buitenland dat hen de internationale sport onmogelijk had gemaakt, en meer bereid om Mussolini te volgen. De Gazzetta dello Sport schreef dat die landen geen ridderlijkheid, kameraadschap, solidariteit en oprechte band vertoonden[38]. Voortaan zou Italië haar sporttegenstanders zelf zorgzaam uitzoeken. En haar atleten zouden voortaan in het buitenland sterk omkaderd worden om niet alleen te staan in die vijandige wereld. Vol tucht en discipline werd de Italiaanse sport een para-militaire aangelegenheid. De Westerse mogendheden hebben deze evolutie mee op gang gebracht, en daarna laten doorstomen zonder het te merken. Renato Ricci, de grondlegger van de Italiaanse sport in de jaren ’20 die voorheen al geprotesteerd had tegen de opkomst van de competitiedrift, zag het wel gebeuren en legde nu omwille van de overdreven militarisering zijn functies neer. Het was een enkeling die zijn Duce, de hoogste militaire leider ( na de koning, voorlopig ), niet volgde[39]. De groteske inspanningen om het karakter en houding van de Italianen te wijzigen zouden in die jaren 1937-38 hun top bereiken[40].
De in de voorgaande alinea geschetste situatie is niet bedoeld als sfeerbeeld om het militarisme van de fascistische sport te vergoelijken, maar die situatie was wel een realiteit. Het blijft een feit dat sportsancties en boycots eerst uitgingen van de West-Europese landen, waarop de Italiaanse sportwereld, uiteraard politiek gestuurd, reageerde. West-Europa had gehoopt met haar acties druk te zetten op de Italiaanse publieke opinie opdat die zou helpen om de buitenlandse politiek van haar regering te wijzigen[41]. Doch dit lukte niet. Toen in 1938 de oorlogssfeer meer gespannen werd kreeg Mussolini’s sportpolitiek, in tegenstelling tot zijn wel aan tegenstand onderhevige algemene politiek, net nog meer inval. Het nationalisme en militarisme droop ervan af. Zij die er kritiek op hadden werden bourgeoisie genoemd, gekenmerkt door ‘luiheid en traagheid’[42]. Het militaire aspect luidde ook een oriëntatie in naar spektakelsport omwille van de propagandawaarde. Nu werd ook de wielersport ingeschakeld. Gino Bartali werd specifiek klaargestoomd om de Tour van 1938 te winnen. Voor het WK was er een zelfde plan, maar dat slaagde niet. Dergelijke wielerevenementen werden meer en meer ritueel voorbereid door een chauvinistisch en belligerent taalgebruik. De fascistische sport gooide dan definitief haar masker af, met groot enthousiasme naar het oorlogsavontuur[43]. Het sportklimaat zou inderdaad gesublimeerd worden in het ware gevecht.
Deze studie zal in grotere mate een belichting geven van de aspecten propaganda en militarisering, simpelweg omdat de wielersport niet zo kaderde in dat andere aspect, het educatieve, van de sportpolitiek. Wanneer dit aspect blijkbaar toch doorschemert in ons Belgisch bronnenmateriaal, dan is dat wellicht omdat de sportjournalisten zich lieten bedotten, en de propaganda of paramilitaire doelen niet zagen of niet wilden zien. Alleen voor de periode 1922-1928 geldt dit niet. Toen was de Italiaanse sport zuiver. Ze trok zich meer op zichzelf terug. Tot ’36 was er dan een vredevolle propagandapolitiek. Na Ethiopië stond sport voor Mussolini helemaal in het teken van para-militaire activiteiten. Het valt te zien of deze fases ( autarkisme-propaganda-militarisering ) terug te vinden zijn in de wielrennerij, en meerbepaald de geschiedenis van de Giro.
b) Wielrennen
De wielersport kon eerst niet op de sympathie van de Duce kon rekenen. Mussolini was zelf, hoewel zich ‘amante del tutti gli sport’ noemend, geen fietsliefhebber. In geen enkel propagandablaadje valt hij te zien op een fiets, in tegenstelling tot talloze foto’s met motor, boot, wagen of vliegtuig. Nooit was hij op de opening of de afsluiting van de Giro - terwijl voetbalcompetities vaak door zijn aanwezigheid vereerd werden -. In zijn jeugd, toen nog als jong-socialist, had hij zelfs spijkers gestrooid als protest tegen de Giro, “dat symbool stond voor armoezaaiers en een levensstandaard van het verleden[45]”. Slechts een enkele maal groette hij de karavaan toen die passeerde in Rome op 28 mei 1928[46]. Was het louter zijn persoonlijke voorkeur die naar andere sporten ging, of kon er daarentegen een meer algemene betekenis aan verbonden worden[47]? Mogelijks het tweede. De wielrennerij was immers al goed gestructureerd voordat het fascisme er haar stempel op kon drukken. Bovendien kon het niet beschouwd worden als ‘fascistisch erg geschikt voor de doeleinden die het regime zich stelt[48]’. Het was een volkse sport in het vuile stof, met protagonisten die geen proper Italiaans praatten, en vaak regionalisering deed bovenkomen ( Girardengo, Binda, Brunero oftewel Piemontese, Lombardische, Toskaanse streekrenner met supportersclan ). Pas in de jaren ’30, met Learco Guerra, werden de renners ‘nationaal’. Guerra had eerst het Zuiden haar held gegeven, maar ingeschakeld als man van het regime – what’s in a name – kreeg hij supporters over het hele land. Met hem kon het fascisme bijkomend wat meer voet aan grond krijgen in het Zuiden[49].
De mensen kwamen de straat op voor de koers, en meer dan eens werden rust en orde verstoord. Dit botste met de idealen van de fascistische modernisering. Bovendien deed de fiets politiek teveel denken aan de ‘ciclisti rossi’, potentiële tegenstanders van het fascisme. In de jaren twintig gingen stemmen op dat de wielersport zijn tijd gehad had, en snel zou verdwijnen ten voordele van gemechaniseerde sporten, zoals bijvoorbeeld de ‘Mile miglia’- autorally of aëronautische sport, met piloten die door Mussolini de ‘perfezione dell essere nel senso psico-fisico’ genoemd werden. De renner daarentegen had niet het statuut van de mooie atleet, maar van het eerder ruwe personage. En tenslotte paste hij niet in het objectief van het regime om de jeugd tot sterke militairen te vormen. Ondermeer groepsdiscipline was in koers, in tegenstelling tot voetbal, al veel minder vereist. Door de leiding van de Scuola centrale della Farnesina’ ( de officiële eliteschool voor fascistische jongeren ) werd wielrennen bijgevolg niet beschouwd als leverancier van de “fysieke en psychische kwaliteiten die aan de krijger worden toegeschreven[50]”. Nog in 1929 verscheen in ‘Lo Sport fascista’ , het officiële sportblad van het regime, een artikel over de Giro: “De wielerronde van Italië is een evenement dat geen waardige commentaar kan vinden in ons tijdschrift, en ook , omwille van het professionalisme, ver verwijderd lijkt van de geest van de fascistische sporteducatie[51]”. Ook het moreel niet verantwoorde spektakelgehalte speelde, naast de niet passende atletische waarde een rol Een uitzondering die toch wat aandacht kreeg in officiële publicaties was Pietro Chiesi, winnaar van Milaan-San Remo, en bovenal zwarthemd[52]. Voor 1934 is echter het aantal wielrenners dat een medaille voor sportverdienste kreeg zeer gering. En wanneer er 25 sportkampioenen gelauwerd werden door Mussolini voor hun atletische waarde is er daar geen renner tussen.
Voorbeelden genoeg dat wielrennen geen stokpaardje was in de fascistische sportpolitiek. Voor de nationale wielerronde, de ‘Giro d’ Italia’ werd de afkeur pragmatisch opzij geschoven. De Giro was één van de speciale evenementen die het sportblad ‘Gazzetta dello Sport’ jaarlijks organiseerde[53]. Het was ermee begonnen in 1909. Daarmee was het haar concurrent ‘Corriere della Sera’, die al autoraces hield, te snel af geweest. Die eerste Giro was een zware en tot de verbeelding sprekende klus[54]. Hierdoor was de wedstrijd van in het begin een massa-evenement geweest. De mensen waren de straten opgekomen daar waar de renners passeerden, en om het publiek elders te informeren waren de grote middelen ingezet ( borden waarop het laatste telegramnieuws uithing en een speciale Giro-telefoonlijn op het nummer 33.68). De winnaar had kunnen rekenen op grote beroemdheid, en een flink prijzenbedrag. Met zijn prestatie had hij meer dan 5000 lire verdiend, het veertigvoudige van een arbeiders maandloon. De volgende edities werden enkel grootser. De Giro werd het toppunt van de bij het plebs enorm geliefde wielersport ( un bene povero e da poveri[55] ). Het was zo’n groot forum dat Mussolini er zich eind jaren ’20 in engageerde. Hij kon er zijn populariteit doen groeien. Gedurende de jaren ’30 is het een steeds groter machtsinstrument van de Duce geworden[56]. De vrijheid om een kamp te kiezen die het volk kreeg in deze wielerwedstrijd diende als compensatie voor de één-partij politiek. De rivaliteiten tussen renners en hun supporters waren voer voor discussies, in pers, en in het dagelijks gesprek. In al dat gepalaver werd de vrijheid van mening niet onderdrukt door politieke censuur. De publieke opinie werd echter gedeeltelijk gestuurd, want organisator ‘La Gazzetta dello Sport’ stond onder Mussolini’s invloed. Hij subsidieerde hen, en vroeg in ruil een organisatiestijl ten gunste van zijn persoon: inleggen van etappes langs wegen en plaatsen die de kwaliteit van zijn regime toonden (over zijn nieuwe snelwegen, langs openbare werken die hij uitgevoerd had, … ). Nog belangrijker was dat de verslaggeving over de wedstrijd in zijn kaart speelde. Dit betekende geen exotisch taalgebruik, in casu aan het Frans ontleende termen ( veritalianisering ), een hoe langer hoe meer belligerente verteltrant ( sport als burgerlijke versie van oorlog ), politiek-ideologische toespelingen, eerbetuigingen en dies meer: De ‘Gazzetta dello Sport’ verhaalde dat haar ‘campioni dell ciclismo’ niet alleen ‘hun mooie strijd voor de rijkelijke premie’ ( geschonken door Mussolini ) voerden, maar vooral om zich een ‘waardige vertegenwoordiging van de vernieuwde nationale ziel’ te tonen. Dit waren fenomenen die men ook in sportjournalistiek naast die over de Giro kon waarnemen.
D. MARCHESINI schreef dat de wielersport initieel niet de massale politieke invloed onderging die andere sporten kenden, en dat ze steeds minder politiek geladen is gebleven, ook voor het buitenland[57]. Zo werd de Italiaanse voetbalploeg uitgefloten op de wereldbeker ’38 in Frankrijk, doch Gino Bartali werd geloofd en geprezen toen hij de Tour won in datzelfde jaar. De renner was toen evenzeer al een staatsproduct, en dat heeft men ons inziens in het buitenland zeker gezien. De staatssteun aan het wielrennen verliep op subtielere wijze, in een minder arrogante sfeer dan degene die rond de voetbalploeg hing. In ‘34 hadden de ‘azzurri’ de wereldtitel behaald met sympathie van ieder, maar met de Olympische titel in de ’36 en de hernieuwing van de wereldtitel in ’38 hadden ze zich vooral een reputatie van vechtjassen opgebouwd. De wielersport daarentegen behield een meer vriendschappelijk karakter. Men wist bovendien ook dat een persoon als Bartali zelf niet te hoog opliep met het fascisme, diepgelovig katholiek zijnde[58]. Volledig politiek neutraal was wielrennen echter niet. De sancties en boycots na de Ethiopië-crisis uitten zich immers ook in de wielersport: in 1936 kwamen geen buitenlandse ploegen deelnemen in de Giro, en een Italiaans team bleef ook afzijdig in de grootste buitenlandse ronde, de ‘Tour de France’. Hoewel lange tijd als politiek neutraal aanzien, had de wielersport in de westerse landen toen toch ook een te fascistisch aureool gekregen, zoals het Italiaans voetbalteam. De sportsbonzen cultiveerden daarop de situatie waarin Italiaanse sporters ( coureurs ) alleen kwamen te staan tegen de vertegenwoordigers uit de kapitalistische landen. Het Italiaans olympisch comité (CONI) zou iets gaan doen aan deze ‘solitudine’. Het institutionaliseerde de ‘sportieve ambassadeurs’ die de atleten voortaan bijstonden, ook op het extra-sportieve vlak. Formeel kregen ze die hulp voor het verdedigen van hun economische interesses, maar bovenal werden ze erdoor gedisciplineerd. Een deelname aan een buitenlandse wedstrijd werd nu wel voorbereid op de beste manier, maar raakte ook ingeschakeld in een controleapparaat: ‘jullie moeten volhardend, ridderlijk, en sterk zijn. Herinner je eraan dat wanneer je strijdt buiten onze grenzen, dat op dat moment de eer en het sportief prestige der natie afhangt van jullie spieren, en bovenal jullie geest’[59]. Een voorbeeld bij uitstek van deze situatie is de historie van het Italiaanse team dat deelnam aan de Ronde van Frankrijk in 1938. De renners Favalli, Bini, Mollo, Bergamaschi, Servadei, Cottur, Vicini, Martano, Simonini, en kopman Gino ‘il Pio’ Bartali werden op en top begeleid, en ter wille van een ideale opbouw zelfs weerhouden van de eigen Giro. Ze moesten in topvorm verschijnen. ‘Het regime kon zich het risico van niet te winnen niet permitteren[60]’. Gelukkig wist Bartali inderdaad de zege te behalen, eeuwige roem verdienend. Hij werd een model voor de gewone Italiaan, te beapplaudisseren en te imiteren. Coureurs zoals Bartali, werden voorgesteld als een soort mythes, kaderend in het statuut van sport als aan de bevolking voldoening gevend element. Vooral veel jongeren zouden zo, via de sport, ook het regime en haar ideologie accepteren: de wielersport als propaganda. De Giro was het grootste voorbeeld.
Hoe groot was nu het effect van de fascistische kadering van dit evenement op de betrokkenen? Aan de hand van de beschouwingen in de Belgische wielerpers van die tijd wordt hierop een antwoord gezocht. Pasten de feiten in de evolutie van de sportpolitiek? Kunnen we tussen de regels van deze sportartikels door iets lezen over de mogelijks evoluerende mentaliteit van de Italiaanse bevolking? Zal Mussolini’s politiek zijn gewenste effect bereiken? We zoeken een antwoord in wat volgt, om te beginnen in het sportieve relaas.
Hoofdstuk 2: De Belgisch - Italiaanse as
«…ze zijn wel voornemens het rond hen al aan stukken te bijten en te klauwen als het moet. Ei, we zien hier en daar een sceptisch lachje uitpuisten, dat wil zeggen: al goed en wel van te WILLEN, de kwestie is van te MOGEN… er is het voorbeeld van andere, niet minder geduchte Vlaamse Leeuwen, die vroeger in dat Italiaansche vangnet geraakten…»[62]
I. Oorsprong en evolutie
De Belgisch - Italiaanse ‘as’ liep parallel met de sportpolitiek: in de periode voor het ‘Carta dello Sport’ plooide Italië zich op zichzelf terug en werden buitenlandse invloeden afgewezen. Van Belgen in de Giro was geen sprake. Wanneer vervolgens de ‘sportificatie’ plaats nam, en competitie belangrijker werd, kwamen er wel contacten. De Belgen maakten terug hun opwachting. Wanneer in de eindfase van Mussolini’s regime sport een para-militaire aangelegenheid werd, waren internationale prestaties van het hoogste belang. De Belgen kwamen, zagen en werden overwonnen. Was wielrennen niet die neutrale sport die Marchesini en anderen beschrijven? Deze overeenstemming met de sportpolitiek is alleszins te opmerkelijk om te ontkennen. Ze spruit echter niet voort uit een loutere oorzaak-gevolgtrekking. De analyse van onze bronnen toont dat niet alleen de evolutie van sportpolitiek een rol speelde. Economische omstandigheden, individuele daden, internationale toestanden, het toeval, een kluwen van invloeden komen aan het licht. Voor de periodisering laten we ons echter leiden door de sportpolitiek:
22-28: autarchie
28-36: propaganda
36-39: para-militarisering
II. Geen Belgische deelname in de eerste jaren van het fascisme.
Nog voor het Mussolini tijdperk hadden enkele Belgen van zich laten horen in de Giro[63]. Marcel Buysse, dat ‘prachtig beeld van Vlaamsche spierkracht’, zoals Van Wijnendaele hem beschreef, was zelfs al eens 3e geworden in de eindstand. In de Giro van 1919 was dat. In 1920 eindigde hij 6e. Het was één van zijn laatste prestaties. Jongere broer Lucien Buysse nam een jaar later met een 4e plaats echter de fakkel over. Althans voor eventjes, want de Giro van 1922 was al minder (opgave met louter één enkele 7e plaats in een rit), en daarna werd het helemaal stil. Verderop in de jaren ’20 kwamen er geen Belgische prestaties meer. In 1924 was even sprake dat Lucien Buysse, Pier Goossens en Henri Stockelynck zouden deelnemen, maar finaal ging dat idee niet door. Enkel in 1928 stonden nog eens 2 Belgen aan de start ( Gust Mortelmans en Aimé Dossche[64] ), maar slechts als ‘koetsier’, d.w.z. knecht, net zoals een paar Fransen en een Zwitser. Ze legden er na enkele ritten de wapens bij neer. Buiten een 4e plaats voor Dossche in de zesde rit hadden ze niet veel kunnen rapen. Het was immers het tijdperk der ‘campionissimi’, zoals Girardengo en Binda, die zowat alles voor zich opeisten[65]. De Belgische pers had dan ook slechts inbeperkte mate aandacht voor de Giro ( in Sportwereld een tiental regels als ritverslag en het klassement ). Geen enkele buitenlander schitterde nog. De Giro was verwaterd van een tot in 1920 voor 1/3 door buitenlanders betwiste wedstrijd tot een nationaal onderonsje. Zelfs die enkele Franse, Zwitserse of Belgische knechten bleven uiteindelijk weg. Dit paste in de sportpolitiek der beginjaren van het Mussolini-regime: distantiëring[66]. Buitenlanders raakten bovendien veel rijkelijker aan de bak in de Tour de France. Na 1928 viel er in de Giro geen kruimel meer te rapen. De tijd dat constructeurs zoals ‘Bianchi’ en ‘Legnano’ knechten tegen hoge prijs inhuurden was voorbij. Van Wijnendaele zag dat de lires opraakten[67]. Lange tijd hadden Italiaanse fabrikanten gunstige tijden gekend - het land had financieel immers iets meer overschot na de oorlog dan bijvoorbeeld België - en eigen ploegen, rond een Italiaanse vedette, in stand kunnen houden. Doch na 10 jaar werd de kost gewoon te groot. De fietsindustrie was er over haar eerste hoogconjunctuur heen. Finaal kwamen sommige Italianen hun geluk bij ons beproeven. Hier, waar de wielrennerij merkwaardig genoeg net opgang maakte na meerdere slechte jaren, waren deze renners meer geliefd dan in eigen land[68].
III. Belgen in de propagandastrijd
Officiële afvaardigingen naar het buitenland waren in het algemeen zeldzaam. Zo werd het wachten tot 1930 voor zich weer grote internationale deelnemersvelden vormden: in de Ronde van Frankrijk van dat jaar werden opnieuw Italianen en Duitsers verwacht. Opgewekt schreef Van Wijnendaele dat we het super-patriotisme nu wel gehad hadden. De grensoverschrijdende wedstrijd Turijn-Brussel in 1930 leek een voorbode van de hechtere Italiaans-Belgische banden. Ter gelegenheid van het Eeuwfeest der Belgische staat organiseerde de ‘Belgische Wielrijders Bond’ deze prachtige wedstrijd, waarvoor sommige renners zelfs wegbleven uit de Ronde van Frankrijk[69]. Medewerking van de Italiaanse bond werd verkregen. Hiermee werd een idee uit 1920 van een Antwerpen-Milaan opgeraapt. De banden tussen België en Italië waren nauwer geworden door het huwelijk van de Italiaanse kroonprins, de hertog van Piëmont, met de Belgische prinses Marie-José. Hierdoor werd de Italiaanse dynastie, het Huis van Savoie, beschermheer van de wedstrijd, en haar verblijfplaats Turijn het vertrekpunt[70]. De Italiaan Grandi zou de overwinning behalen. Een jaar na deze feestelijk wedstrijd hadden we weer landgenoten in de Giro. Omdat de Tour toen in landenformue werd verreden waren de plaatsen er beperkter en kwam een Giro welgelegen als alternatief[71]. Decroix, Delanoi, Aerts en Lambaets konden knecht gaan spelen voor een Italiaanse broodheer. In 1932 konden de Belgen echter hun eigen kans gaan. Demuysere, Decroix en J. Vervaecke werden in een Italiaanse ploeg opgenomen, maar ze dienden zich niet op te offeren voor een Italiaans kopman. Zolang ze maar de belangen van hun sponsor, fietsenfabrikant Ganna, dienden. Hetzelfde gold ook voor de Fransen, Zwitsers en Duitsers aan de start. Van deze vreemden had men zich in Italië tot dan toe geen juist beeld gevormd, vooral niet van de Belgen. “Door hun brio zijn deze laatsten nu echter heel populair”, schreef Van Wijnendaele in zijn Giro-eindbeschouwing[72]. Deze nieuwe Belgisch-Italiaanse wielerkennismaking verliep inderdaad gunstig.
De ontvangst was gastvrij. De verzorging (hotels, voeding) bleek ook zeer goed, en het onthaal van het publiek was fantastisch. De vroegere histories van Italianen die in koers de vreemdelingen van de fiets reden bleken bovendien achterhaald. In de zevende etappe van Foggia naar Napels schitterde Demuysere. Slechts enkelen konden in zijn spoor blijven. Aan de meet werd hij in de sprint nog door een Italiaanse wieltjeszuiger geklopt, doch alleman erkende zijn grote klasse[73]. Bovendien kwam hij op de tweede plaats in de algemene rangschikking. Hierdoor kwam in België een grote golf van interesse voor de Giro op gang. Een landgenoot die het over de Alpen ging waarmaken! Velen herinnerden uit de straffe verhalen van vroeger hoe moeilijk het was om tegen die Italiaanse overmacht op te tornen. Een paar dagen later ontstonden geruchten: Jef had iets voorgehad. De redactie van Sportwereld werd met ongeruste vragen bestookt. Hoe zat het nu met Demuysere? Antwoord in de editie van 1 juni. “ Demuysere en …. Zijn doodelijk ongeval. Van alle kanten werd ons gevraagd wat er met Demuysere gebeurd was. Sommigen zeiden: een ongeval. Anderen spraken van een aanslag. Een derde relaas ging over een moordpoging en de verschrikkelijke dood der Werviknaar, vermoord door de fascisten. Noch min noch meer! Het gaat goed met Jef…[74]”. Hoe die mare ontstaan is blijft een raadsel. Jef verkeerde immers steeds in blakende gezondheid, de leidersplaats van Pesenti bestokend. Uiteindelijk moest hij zich neerleggen bij de tweede plaats, maar ook die werd beloond: de Belgen werden ontvangen in het gebouw van organisator ‘Gazetto dello Sport’ en ontvingen daar een gouden medaille en een uurwerk, geschenken die persoonlijk uitgingen van Mussolini[75].
In 1933 stonden er dus weer Belgen aan de startlijn in Milaan. Dit keer waren ze met z’n vijven: Rebry, Dignef, Moerenhout, Loncke en Demuysere. Die laatste trok ten aanval vanaf de eerste etappe, verreden in een geweldig onweer. Onderweg naar Genua ontbond hij zijn duivels in die mate dat enkel ‘campionissimo’ Alfredo Binda mee kon. Guerra, de andere grote favoriet, kende talloze moeilijkheden en werd meteen op aanzienlijke achterstand geplaatst. In de 5e etappe van Florenzano naar Grosseto kwam hij stevig op de eerste plaats in het klassement. Het was een rit over 4 bergen die weerom beheerst werd door de grote kampioenen Binda, Guerra en Demuysere. ’s Anderendaags zou hij in de roze leiderstrui, voorzien van het fascistische embleem, Rome kunnen binnenrukken[76]. Zo werd Demuysere de eerste Belg die de lictorenbundel droeg, zijn borst nat makend in naam van het fascisme.
Bijna werd het een intocht in mineur, want Demuysere viel in volle finale na een botsing met een bereden gendarm. Gelukkig kon hij tijdig terugkeren in het peloton om deel te nemen aan de massasprint. Hierbij deed zich weer een val voor. Ditmaal was Guerra het grootste slachtoffer. Het Romeinse publiek dat hun lieveling in een plas bloed zag liggen zorgde voor oproer. Met spijt moesten ze zijn opgave (door hersenschudding) aanvaarden. Ook onze landgenoot Dignef gaf die dag op, na nog een andere val, een botsing met een toeschouwer. ’s Anderendaags bleef het kalmer. De Belgische verslaggevers voorspelden echter dat Demuysere niet moest hopen op meer van dergelijke kalme dagen: “ Het was vroeger al erg, maar nu is er nog eens de geest van Mussolini en het fascisme die de nationale trots boven alles plaatst…”[77]. Ze zouden hem dus gaan bestoken. Binda, volop gesteund door zijn vele companen, kwam aan de leiding. Demuysere zakte naar twee[78]. Doch hij leek de moed niet op te geven. In Vlaanderen hoopte men op een krachttoer, maar een tijdrit over 76 km – de eerste ooit in de Giro - bracht de beslissing. Binda reed gemiddeld 39 Km/u – over wegen die helemaal niet zo goed liepen als heden ten dage – en won voor Demuysere[79]. Deze klus had hij alleen moeten klaren, zonder hulp van zijn knechten. De Giro sleurde zich de laatste dagen naar het einde. Niemand durfde Binda nog aanvallen. Hoe dan ook, twee jaar op rij tweede: Demuysere had dat niet slecht gedaan. Met zijn prestaties maakte hij de Italiaans-Belgische as heel wat sterker.
In 1934 mocht Demuysere vrijelijk bepalen wie hij meebracht naar de ronde van het land ‘waar de citroenen groeien’. Zijn knecht Felicien Vervaeke won de 8e etappe van Bari naar-Campobasso, terwijl hijzelf 11e werd in het algemeen klassement. Dit waren sterke resultaten die zowel in België als in Italië geapprecieerd werden. Desalniettemin zat de Italiaans-Belgische relatie een jaar later tijdens de aanloop naar de 23e Giro voor het eerst met een haar in de boter (of is het olijfolie ). De grote baas van de Giro, Armando Cougnet, liet hierop al snel horen dat de Belgen wel gewenst waren in hun Ronde, maar het moesten goede zijn[80]. En de eerste lijst met renners die Demuysere had binnengebracht bracht in dat opzicht geen voldoening. Gevolg was dat Demuysere de enige Belgische vertegenwoordiger werd. De vreemde inbreng diende in dat jaar dan maar te komen van een sterke Franse delegatie ( met onder andere Maurice Archambaud die 5e zou eindigen). Voor Demuysere zelf was slechts nog een dienende rol weggelegd. Hij volbracht deze nieuwe taak, zoals hij voordien de rol van kopman met brio gespeeld had. Als superknecht van Giuseppe Olmo, de vierde van het jaar voordien, en een favoriet voor deze editie, wist hij zelf toch nog twee maal tweede te eindigen in een rit ( de zesde en de dertiende, achter zijn kopman voor wie hij de sprint aantrok ).Een andere lovenswaardige prestatie leverde hij in de 8e rit toen hij zijn lekgereden kopman opwachtte, terugbracht in de groep, en vervolgens zelf pech kende. Waarna hij uiteraard alleen de achtervolging op het peloton moest volbrengen[81]. Zijn vierde en laatste Giro was de minst glorieuze, maar hij zal er als broodrenner toch tevreden mee geweest zijn: voldoende premies met kopman Olmo finaal op het podium - weliswaar het laagste schavot -, en een eigen klassement dat ook nog enige lires opleverde namelijk de 6e prijs in het vreemdelingenklassement ( 39e in totaal ). Hiermee kwam een voorlopig einde aan een mooie periode van Belgische prestaties in de Giro. De Italianen klaarden het weer alleen. Zij hadden volop zelfvertrouwen, want terwijl op politiek gebied Italië haar imperiale kracht begon te tonen in Noord-Afrika, en haar economische vitaliteit met dag en nacht op volle toeren draaiende fabrieken, ging ook de wielrennerij crescendo. In ’35 konden ze het zich permitteren om na hun nationale ronde weg te blijven uit de nochtans lukratieve Tour de France. In de ‘tweede Giro’, die van pistemeetings doorheen het ganse schiereiland, viel immers heel wat meer te verdienen.
Foto: Demuysere, Loncke, Vervaecke: rozetruidrager en etappewinnaars in de Giro[82].
IV. Belgen kunnen niet op tegen para-militaire Italianen
In 1936 organiseerde Mussolini naast de Giro ook andere wedstrijden die talrijke toeschouwers lokten. Koersen met tanks. Kort daarop zou hij ze inzetten in datgene wat hij net nog iets heftiger vond dan sport, zijnde zijn koloniale koersen oorlog in Ethiopië. Dit heet internationaal hangijzer had gevolgen op de buitenlandse deelnames aan de giro. Er deden gewoon geen vreemdelingen mee. Ook geen Duitsers met wie op politiek vlak nochtans juist een as was gesmeed. De Belgen bijvoorbeeld namen toen deel aan de tweede Ronde van Spanje die min of meer gelijktijdig verreden werd, met succes trouwens[83].
In 1937 was de boycot opgeheven met 15 buitenlandse deelnemers op een totaal van 93. Het werd echter een flauwe Giro van hun zijde, want alle 23 ritten en de top in de rangschikking waren voor de Italianen. Op een verre 31e respectievelijk 35e plaats eindigden de Belgen Deloor en Beeckman[84]. Schepers, Dignef en Huts gaven op. In 1938 stond opnieuw een 4-tal landgenoten aan de startlijn van een Giro die getekend werd door de afwezigheid der ‘campionissimi’. Hierdoor stond zowel in Italië, als in België het vuur voor de Giro op een lager pitje. Van Overberghe, Declercq, Kamiel Michielsen en Christiaensen moesten de legendarische reputatie der Fiaminghi (‘uit de streek van Demuysere’) ophouden.
Na een Giro zonder buitenlanders in ’36 leek de editie van ’39 ook nog eens louter Italiaans te gaan worden. Door het zogenaamde ‘Pakt van Staal’ dat Mussolini en Hitler juist gesloten hadden, en dat niet veel anders was dan een oorlogsakkoord, werd Italië in dat jaar terug geboycot in tal van sporten. De Giro-directie zocht zelf ook geen buitenlanders meer aan. Zeker de Fransen konden het vergeten. De relatie tussen de twee landen was erg slecht geworden. Nochtans was de Franse opinie zeer lange tijd gematigd gebleven, ondanks de vele anti-Franse maatregelen van Mussolini. Na het opzeggen van alle diplomatieke akkoorden door Italiaans Minister van Buitenlandse Zaken Ciano, en na het ‘Pacte d’ Acier’ was die opinie echter helemaal gekanteld en unaniem vijandig geworden ten opzichte van de Romeinse dictator. Zelfs de rechtse stromingen zeiden nu ‘Adieux à l’Italie’[85]. Midden deze oorlogsspanning werd toch nog een sportieve uitzondering gemaakt: één land werd uitgenodigd, en het zou niet de Asmogendheid Duitsland zijn. Het was goede wielervriend België. Mogelijks speelden de dynastieke banden tussen de twee landen ook een rol. Zeven Vlamingen namen deel, zijnde Van Teemsche, Van Oppen, Van Houtte, Bekaert, Desmedt, Claeys en Clautier. Karel Van Wijnendaele aanzag onze renners als een echte vredesactie….«We zijn de EENIGE VREEMDEN, echter ook de EENIGE GENODIGDEN, wat er dus op wijst in de angstwekkende internationale beslommeringen van het ogenblik, dat tegenover ons althans die bedroevende vooropstelling niet bestaat, welke tusschen andere naties schijnt te heerschen.Wij betreuren dergelijke verhoudingen, des te meer daar wij de sport steeds hebben aanzien als een factor van toenadering en verbroedering onder alle volken. Het zal ons na afloop dan ook ongemeen aangenaam aandoen te mogen vernemen dat de houding onze Belgische vertegenwoordigers in de Giro, een heilweert effect heeft gemaakt op den geest van het Italiaans volk, ook buiten alle sportbegrip[86]”. Karels wens van ‘het heilweert effect’ kwam zeker voor een stuk uit, want gedurende de 20 dagen van de wedstrijd werden de ‘sette fiaminghi’ steeds uitbundig toegejuicht. Het Italiaanse volk toonde zich zeer vriendschappelijk en sportief. De meest bedroevende vooropstellingen rond deze deelname groeiden trouwens in eigen land: omdat de 7 Vlamingen in de beginfase van de wedstrijd niet tegen de Italiaanse overmacht opkonden, had de Waalse sportkrant ‘Les Sports’ naar het schijnt geschreven dat ze maar beter naar huis konden komen: ‘ze klagen maar dat de Italiaanse coureurs hen geen zege gunnen, maar ze kunnen gewoon niet beter, en overdrijven over de tegenstand’. ‘Het Nieuwsblad’ bleef de renners echter steunen en pakte ‘Les Sports’ aan. Ze wees op het afwezig zijn van een Waal in de ploeg als reden om zo krenkend te spreken. Een heuse communautaire twist[87]! ‘Les Sports’, een ons inziens brave, koningsgetrouwe krant – getuige het frequente citeren van ‘les sages mots du roi’ -, deed er dan maar het zwijgen toe[88]. Uiteindelijk behaalden de Belgen nog een paar ereplaatsen in de ritten ( ondermeer een tweede plaats voor Claeys ) en een top 30 voor Van Oppem in het eindklassement, zodat ze nog tevreden huiswaarts keerden. Bovendien gingen de speciale premies voor buitenlanders volledig naar de Vlamingen. Dit betekende 20 800 lire extra. Een flinke boterham die de 7 netjes verdeelden. Als enige buitenlanders waren ze wel een beetje een hond in het kegelspel geweest, maar hun vredesactie was zeker geslaagd. En ze waren bij de paus geweest[89].
Omtrent deze opvallende deelname in een toch wel gespannen klimaat werden enkele beschouwingen gebracht door de journalisten van Sportwereld. Echte duiding, met aandacht voor de politieke afwikkelingen van het ogenblik, kon dat niet genoemd worden. Dat was ook niet nodig, want sport hoort een neutraal fenomeen te zijn. Toch zouden er in tijden van sportboycot bewegingen misschien minder neutrale meningen geopperd kunnen geweest zijn. Waren er milieus die liever geen vaderlandse vertegenwoordiging zagen? Om na te gaan hoe de houding was in verschillende politieke stromingen werd een persanalyse uitgevoerd.
Kranten zoals ‘Het Nieuwsblad’ en ‘Le Soir’ die te plaatsen vallen in het midden van het politieke spectrum konden niet neutraler zijn in hun sportcommentaren. Voor de Waalse krant was de Belgische Girodeelname amper nieuws. In enkele regels werd regelmatig, maar niet dagelijks, een ritverslag gegeven, met het klassement. Sporten als hockey, kayak, jeu de boule kregen er veel meer aandacht. Hetzelfde gold voor het liberale ‘Le Matin’. De Antwerpse edities van deze Franstalige krant hadden evenmin interesse voor de koers. Dit is logisch. Sport was algemeen wel een burgerlijke aangelegenheid, maar wielrennen specifiek was dat al lang niet meer. Rechtse bladen zoals ‘Volk en Staat’ en ‘Le Pays Reel’ kwamen ook niet tot opiniërende stukken. De aandacht van de vlaams-nationalistische krant verslapte naarmate de prestaties der Belgen achter bleven, hoewel er begrip was voor de moeilijkheden. De belofte “we zullen ’t er over hebben bij hun terugkeer” werd niet nagekomen. In de krant van Leon Degrelle kwam de Giro amper aan bod. Er werd aangekondigd dat er 7 Belgen gingen deelnemen, maar van het verdere verloop kwam niets meer aan bod. Een maand later werd de Ronde van Duitsland ( ‘van Groot-Duitsland’ titelde Volk en Staat steevast ) veel ruimer beschreven. De nationale prestaties in de geloofde ‘grootste ronde van de wereld’ waren er ook een stuk beter. Wat tenslotte het socialistische ‘Vooruit’ betreft, is het verwonderlijk dat er met een dagelijks feitenrelaas meer aandacht is voor de Giro dan bij de extreem rechtse bladen. Zij vond het misschien niet zo erg om dagelijks te moeten berichten dat de Belgen er ‘eerder een droevig figuur’ sloegen[90]. Concluderend valt op dat er nooit diepgaande duiding was. Sport was een verschijnsel op zich dat op zich beschreven werd.
Ondanks de in Oost-Europa reeds op gang zijnde oorlog werd in 1940 toch weer een editie voorbereid. Het moet Mussolini nijdig gemaakt hebben dat zijn volk zich nog bezighield met dergelijke wielerstrijd, terwijl de Duitse kompanen al lang overwinningen vierden in de krijg. Hij liet de propagandamachinerie dan ook ‘à bloc’ draaien, opdat de Italiaanse oorlogszucht zo zou toenemen dat hij eindelijk zijn asverplichtingen zou kunnen nakomen. Intussen kregen de Belgen van de wielerbonzen weer een uitnodiging. Het bleek enigszins moeilijk om een Belgische ploeg te vormen[91]. Veel rijders zagen een trip naar Italië niet meer zitten. Er was die grote onzekerheid die al het WK in Varese belast had. Eén rijder was echter wel ten zeerste bereid. Alberik Schotte had ‘goesting’! Zijn kandidatuur werd echter door de Italiaanse organisatoren geweigerd. Hij was niet gekend genoeg. Na de oorlog, die de Belgische deelname aan de editie van ’40 inderdaad verhinderde, zou ‘Briek’ zijn bekendheid ruim doen stijgen…
Hoofdstuk 3: Historish-antropologische analyse
«… In elk geval ware ‘t zoveel beter wilden de heeren van de politiek het bij hun dingen houden, en de betalers van de sport hun pot laten koken lijk ze hem gaarne eten …»[92]
De renners draaiden niet alleen mee in een wielercircus, maar ook in een fascistische maatschappij, inclusief propagandamolen. Eind jaren ‘30 zou ‘l’ Auto’ het Franse sporttijdschrift van Tour-organisator Henri Desgrange, niet meer mogen gelezen worden in het land van Mussolini. Het blad had politiek betoog bij de sport veroordeeld, en kritiek uitgeoefend op de Italiaanse leidende kringen die de sport brachten om politieke propaganda te maken. Het belang kennend van ‘l’Auto’ was dit niet goed voor de internationale sportcontacten. De banden tussen Desgrange en de Italiaanse Wielervereniging werden erdoor gebroken: Italiaanse renners kregen van hun bond het verbod om nog in Frankrijk te rijden. Dit besluit bleek echter meer om indruk te maken, dan om nageleefd te worden. In dit conflict zou Karel Van Wijnendaele zijn vriend Desgrange diplomatisch gelijk geven. Hij zag er het bewijs in dat men in Italië te ‘ongenadig omspringt met de vrijheid van menschen en gedachten’. Zijn kritiek had wel niet tot gevolg dat Sportwereld gebannen werd. Waarschijnlijk werd het Vlaamse blad sowieso niet echt gelezen over de Alpen, en bovendien was de internationale relatie België-Italië in het algemeen al veel minder gespannen dan die tussen grootmachten en Mediterrane tegenspelers Frankrijk en Italië.
De climax van deze twist rond de inmenging van Mussolini in het sportgebeuren werd gespeeld in 1939. Bij de ouverture was Karel Van Wijnendaele minder kritisch geweest. De inmenging had hij, wat de Giro betrof, voor het eerst waargenomen in 1926. In Sportwereld had hij het over de ‘sportieve wenk van den Duce Mussolini’. Die schonk toen voor het eerst een geldprijs aan de top-5 van de ronde. 20 000 lire in totaal. Van Wijnendaele zag ‘nogmaals bevestigd dat de gezagsvoerders en overheden hoe langer hoe meer de sport aanwakkeren en er het nut van inzien’. Over zoiets kon hij, de pater in sportkostuum,een groot voorvechter der sport alleen maar verheugd zijn. In de loop der jaren zou hij zijn gedacht lichtjes wijzigen, zoals moge blijken uit het citaat bovenaan deze pagina.
Begin jaren ‘30 zag hij echter nog geen graten in het sportbeleid dat de Duce voerde. In ‘Het Algemeen Nieuws’ – de extra-sportieve bladzijdes bij ‘Sportwereld’ – had hoofdopsteller Paul De Mont wel reeds kritiek geuit op Mussolini’s machtswaanzin[93], maar Van Wijnendaele zelf bleef lovend, getuige zijn analyse over de ‘Sportbeweging in Italië’: hij had gezien hoe 4 politieagenten ( twee in de auto, en twee per moto ) het verkeerrond de koers regelden. Alle mensen hadden een heilige schrik van hen, want ze handelden in naam van het Fascisme. “‘t Is goed te zien dat deze politieke instelling van aanzien en gezag is! Nooit heb ik weten tegenstribbelen. Men is daar eeuwen voor: ‘de plaag der ongewenste volgers’ is er niet omdat sport er staat onder bescherming der Regeerende macht van Mussolini zelf…[94]”. Van Wijnendaele vond het spijtig dat er hier geen viertal fascistische agenten waren, al was het maar om ongevallen te beletten. Verder maakte hij de vergelijking met België waar de senators de wielrijders een plaag voor het verkeer in de auto noemden, terwijl de bestuurders van het land daar toonbeelden waren van beschermers der sport. Zo gaf regeringsafgevaardigde Spozetti de start van een etappe, net als Garelli, een ander lid van het ‘Besturend Leven’. Hun milities, de ‘zwarthemden’, waren steeds aanwezig. Bij de start in Milaan was een heel garnizoen van dienst om alles in goede banen te leiden, met militair gezag[95]. Ook koersdirecteur Colombo had dergelijk beschikkingsrecht, commandant in het leger zijnde[96]. “De heele Ronde van Italië staat onder hooge bescherming van Mussolini! Gelukkige inrichters!!”
De Giro was in die tijden ook in andere opzichten een organisatie waar de Belgen flink van opkeken. In eigen land waren er wedstrijden waar iets te rapen viel, maar het prijzengeld in de Giro was andere koek: 600 000 BF via de ‘Prijs van den Duce’ 10 000 lire; ‘Prijs der Fascistische Partij’ 11 000 lire; ‘CONI-prijs’ 10000 lire; voor de ‘Roze Trui’: 500 lire per dag. Hierbij kwamen nog eens erepremies: ‘Premie van den Duce’ voor de eerste vijf, gaande van 10000 tot 2000 lire; ‘Premie der Fascistische Partij’ van 5000 tot 1000 lire. De 35000 lire voor de eindzege in 1938 kwam toendertijd overeen met zo’n 100 000 BF. De gemiddelde Italiaan verdiende 3000 lire per jaar[97]. Naast het prijzengeld was er ook de populariteit van het wielrennen. In Vlaanderen werd ze steeds maar hoger, maar de Italianen waren eens zo veel begeesterd. “ Nog nooit meegemaakt, zo’n zingende en tierende massa….”. Het waren fanatieke toeschouwers, maar toch sportsman genoeg want “de vreemde overwinnaar werd zoo wel en zoo hartelijk toegejuicht als iemand van het eigen ras[98]”. En hun adoratie kende geen grenzen: urenlang stonden ze op wacht voor de hotels der renners. Midden in de koers kwamen ze langszij rijden om een bloementuil of een ander geschenk te overhandigen. En met hun petjes vagen ze het kleinste stofje weg van de piste waarop voor de zege moest gesprint worden. “ We kijken onze ogen uit. In Italië mag men alles verwachten[99]”. Dat gold eveneens wat betreft de persbelangstelling. Van Wijnendaele kon qua fanatisme niet op tegen zijn confraters. Alles deden ze ervoor om zich steeds zo dicht mogelijk bij de renners op te kunnen houden: “ Die Italiaanse gazetschrijvers zijn zot. ‘t Is een mirakel als er niemand verongelukt Ik kreeg kiekenvlees; ziende hoe ze zwieren en slingeren in hun auto’s, zeker in de afdaling[100]”. Toch waren het goede collega’s, want het respect was groot.
Mindere aangenaam voor de Belgen was echter de wijze van koersen: het waren vaak erg lamme wedstrijden, maar met des te opvliegendere renners. Dit had natuurlijk alles te maken met het specifiek Italiaanse ploegenspel[101]. Demuysere zei na de editie van 1932: “ Het was vaak geen koers, maar een wandeling. Alle strijdlust werd getemperd door de overmacht van Guerra en Binda en hun legers[102]”. Probeerde men als vreemdeling toch eens aan te vallen, op het moment dat zij hun gezondheidswandeling wilden, dan stond er een erg kwade reactie te wachten. ” Nogal onsportief en heethoofdig[103]”, vond Christiaens na zijn deelname in 1938. Omkoperij had in dit systeem uiteraard ook zijn plaats, maar er werd meestal weinig misbaar over gemaakt. Casella en Guerra gingen in 1934 toch te ver en kregen een sanctie. Het wierp “een treurig licht op de Italiaanse koerswereld[104]”, maar veranderde weinig. Van Wijnendaele noemde het later de “belachelijke, schandalige manier van Italianen om op voorhand te bepalen wie moet winnen[105]”. Dit ploegenspel en bijhorende knechtensysteem was erg typisch, en zorgde voor het speciale tijdperk der ‘campionissimi’. De Italianen vereerden hun kampioenen. Hun afwezigheid bezorgde steeds een fikse knauw in het toeschouwersaantal. Voor jonge renners was het niet zelden moeilijk om door te breken[106].
Deze beschrijvingen van het knechtensysteem getuigen van de grote betekenis van status in de sociale organisatie van de toenmalige Italiaanse fascistische cultuur. Deze vorm van stratificatie maakte opwaartse mobiliteit in de wielerhiërarchie niet gemakkelijk. Dit systeem heeft de Italiaanse wielrennerij groot gemaakt. De ‘campionissimi’ stuurden haar naar ongekende hoogten wat betreft populariteit. Bovendien zorgde het voor een zekere stabiliteit in de economische situatie van de renners. De reciprociteit in het systeem zorgde dat zowel de kopman als de waterdrager verzekerd was van voldoende inkomen. Dit systeem bracht mee dat elkeen zijn specifieke taak had te vervullen om op meeval te rekenen van de anderen. Ook de kopman ontkwam daar niet aan. De dag dat Binda opgaf in de eindfase van een Giro, ontmoete Van Wijnendaele een huilende man op de trein. Die was zo aangedaan omdat de opgave een wereldkampioen onwaardig was. Het respect voor Binda kreeg daar een knauw. Als hij zijn plicht als kopman niet volbracht daalde het respect en de adoratie van de toeschouwers en gazettenschrijvers. De knecht die dan in zijn plaats won moest ook niet op de grootste sympathie rekenen. Slechts wanneer ieder zijn plicht deed volgens de plaats in de hiërarchie kende de aanbidding zoals eerder beschreven geen grenzen[107]. Tenzij financiële barrières uiteraard, want zoals in andere landen trof men op de tribunes aan de finish waar te betalen viel niet zoveel supporters aan. Daar vond men dan echter de sportbestuurders en journalisten, en die waren al even fanatiek, stoefend en pochend over hun favorieten[108].
Dit heftige en opvliegende karakter kan er toe brengen om de Italiaanse cultuur een classificatie op te spelden van wat bepaalde antropologen ( de School van ‘cultuur en persoonlijkheid’ ) ‘Dionysisch’ noemen. We komen er in deel 4 op terug, tijdens een vergelijking met de nazi-cultuur. Mussolini wilde dit wijzigen, maar hij slaagde niet volledig in het opzet van een ‘Nieuwe Italiaan’. De Giro was allerminst het meest geschikte instrument. De ‘Dionysische’ massa’s op de straten die hij van in het begin vreesde bleven aanwezig. Ook nog in 1939 ontaarde hun begeestering in oproer. Het begon nochtans kalmpjes: “De toeschouwers juichten onze jongens uitbundig toe… Alles verliep in de grootste orde, zodat we wel enigszins verwonderd waren dat het met de uitbundige Italianen, die soms wat al te uitbundig kunnen zijn, zoo goed verliep. Ze hielden ons echter een kleine verrassing voor… de politie moest eraan te pas komen: Bartali was op komst…er ontstond roering. De politie had goed alle mogelijke middelen te gebruiken, aan de volksgeestdrift scheen maar geen einde te willen komen. Het ging zelfs zo ver dat de politie overrompeld werd en de ordedienst helemaal in de war gesteld…[109]”.
Op dat punt heeft Mussolini het karakter van de bevolking niet kunnen wijzigen. Hij heeft echter wel hun nationalistische geest kunnen vergroten, en zichzelf als grootste inspirator van die geest kunnen laten erkennen. KVW beschreef: “Mussolini is de God. Zijn troon is gemaakt van het geweldigste fanatisme!”. Met die extase rond zijn persoon vergrootte hij de Dionysische cultuur alleen maar. Karel Van Wijnendaele pleitte niet voor de politiek van de Duce, maar zijn politiek pleitte wel voor zijn persoon, zijn charisma: “Hij is een man, een leider, een groote figuur. Ik ga niet akkoord met alles van zijne politiek, maar hij heeft het land gered, en economisch de lire gered”. Van Wijnendaele wil zich niet over hem uitspreken, maar geeft wel mee dat hij beter is dan “een zwakke Romanov[110], … niet zomaar wat paraderend. Een denker, een man van daad[111]”. Nogmaals wordt gezegd dat deze artikels niet dienen om stemming te maken, maar om een beeld te schetsen. “Van die politiek is het leven gemaakt: het Maatschappelijk Leven… Mussolini is er, denkt, handelt en bepaalt het maatschappelijk leven, men moet het over hem hebben[112]”. In 1932 was zijn invloed al duidelijk merkbaar onder de bevolking. Tijdens één van de eerste ritten van dat jaar passeerde het peloton langs een monument ter ere van de overwinning op Duitsland in 1918. Juist daar, in Vittorio Veneto nabij de Oostenrijkse grens, was een Duitser, Herman Buse, gaan lopen. Alle toeschouwers waren hiervoor kwaad op de renners. Hun nationale trots was gekrenkt. Van Wijnendaele maakte de vergelijking met het nationaliteitsgevoel van de bedevaarders naar de Ijzertoren in Vlaanderen. Er was een duidelijk verschil: “Eerder ‘Nooit meer Oorlog. Bovendien is het bij ons slechts een minderheid[113]”, hoewel hij dacht dat daar ook verandering in zou komen.
In Vlaanderen heeft het politieke regime zich echter nooit zo dominant opgesteld dat het de mentaliteit van haar mensen revolutionair meende te kunnen veranderen. Het heeft het steeds gehouden bij het zoeken naar compromissen tussen de aanwezige mentaliteiten. Het fantasme van een absolute eenheid drong hier niet in dezelfde mate door. De nood aan imago bleef ook veel lager. België hield van haar neutraliteit, en bleef verstandelijk low-profile, wat van Mussolini niet gezegd kon worden. De uitstraling van zijn land moest vanaf de eerste indruk groots zijn: “Je komt het land in langs Chiasso. Alles is er kraaknet, mooi geverfd, netheid orde en tucht van de douaniers. Mussolini zal hier gepasseerd zijn en gezegd hebben: hier vormt zich de eerste indruk. Die moet goed zijn. Stemmig maken met kleuren en klanken. Hij is erin geslaagd. ‘t Lijkt wel een ‘bon-marché’ waar men klanten wil aantrekken door de uitstalramen[114]“. Op dergelijk kleinschalig uiterlijk vertoon van een regime valt niets te zeggen, maar Mussolini hield het daar echter niet bij. Megalomane projecten rezen op, en de Girokaravaan moest ze op haar parcours meer dan eens in de verf zetten. De wielersport als verheerlijking van de politiek. Het was typisch totalitair hoe de politieke organisatie alle andere sferen ( sociale organisatie, kunst, economie - in mindere mate succesvol -,… ) in haar greep hield. Enige politieke overkoepeling mag en moet er zijn, maar onder het fascisme was die overkoepeling te drukkend op de sport. Volgens het verhaal dat de Italiaanse journalisten in het begin van de jaren ’30 opdisten aan Van Wijnendaele zou er enkel morele steun en niets anders ( bijvoorbeeld geld ) van de regering uitgegaan zijn naar de Giro[115]. Dit was in tegenstelling met de opkomende kritieken over de grote politieke invloed, en in tegenstelling met de waarheid. In plaats van steun ging er vooral morele druk uit. Zo hield de regering zich niet alleen bezig met de organisatie van de Giro, maar ook met de ploeg voor de Ronde van Frankrijk, die de internationale faam hoog moest houden, niet als individu’s, maar als Italianen. Constructeurs stribbelden vaak tegen om hun rijder af te staan en te laten rijden voor andere dan hun belangen, maar aangezien nationale politiek toen dominant stond boven hun economie haalden ze steeds bakzeil. Het moesten tijden worden van nationale trots en patriottisme. Sportieve glansprestaties waren van het grootste belang. Zij dienden het volk, de staat en de leider. En zijn eisen waren schijnbaar hoog, zeker in de Giro: “De overwinning zal in het land van Mussolini blijven. De Duce, die zoo op Italiaanse overwinningen in de vreemde is gesteld, zou wat al te veel brieschen, indien de vreemde kompaenen zijn onderdanen op eigen wegen verslaan….[116]”. Dit citaat verdient nuancering, want er was continuïteit met de tijd voordat Mussolini aan de macht kwam. Toen konden thuisrijders evenmin verdragen dat vreemdelingen hen de zege afsnoepten. Edoch,… “toen was er nog geen Duce die zich persoonlijk met den koers inliet, prijzen gaf om des te beter de overmacht en de hoge waarde van zijn renners en diensvolgens zijn ras uit te bazuinen…[117]”. Ook hier is weerom een nuancering vereist, namelijk dat Mussolini’s drang naar Italiaanse prestaties niet zozeer ontsproot uit de wens om de overmacht van zijn ras uit te bazuinen, maar om een transformatie van het karakter te verkrijgen, door stichtende voorbeelden. De jaren ’30 waren er vol van: op de Olympische Spelen van Los Angeles deden Italiaanse atleten het verre van slecht. Zij kwamen tot deze glorieuze resultaten na een zeer nauwgezette opvolging en disciplinering door de sportoverheid. De Italiaanse voetbalsport kende een hoogconjunctuur met het vergaren van twee wereldtitels op rij. In 1934 in Uruguay en in 1938 te Parijs (een titel die internationaal niet zo hoog werd aanzien als die van vier jaar eerder ). Met de preparatie van Bartali voor de Tour ’38 volgde het meest gekende wielervoorbeeld. Dit was een succesvolle sportpolitiek, maar de vrijheid in het kiezen van waarden, normen en principes was voor de atleten onbestaande[118]. “Wie niet danst zoals men voren fluit moet uit de ronde[119]”. Giuseppe Olmo wenste eens een bepaalde wedstrijd te rijden, maar de Italiaanse wielerbond wou hem elders aan het werk. “Olmo kon buigen.” Van Wijnendaele voegde er aan toe. “Gelukkig zijn wij nog niet zoo ver, in ons demokratisch landeke…[120]”
Conclusie
Mussolini en het fascistisch bestuur gaven aan de wielersport geen voorname plaats in hun sportpolitiek. Slechts omwille van haar propagandawaarde werd ze ondersteund. Toch kan gezien worden hoe het algemene sportbeleid gevolgen heeft op de jaarlijkse rittenkoers ‘Giro d’ Italia’, en op de ‘Belgisch-Italiaanse As’: in de eerste, autarkische fase waren er geen buitenlandse deelnemers. Omwille van economische redenen werd deze fase ook na het ‘Carta dello Sport’ van 1928 lichtjes verlengd, maar toen uiteindelijk de competitieve sport meer invloed begon te krijgen boven de recreatief-educationele lichaamscultuur kwamen er ook weer buitenlanders, waaronder Belgen, naar de Giro, vooral kaderend in fascistische propagandadoeleinden. Toen na 1936 het para-militaire meer begon door te wegen, verloor ook de wielersport in enige mate haar neutraliteit, in tegenstelling met wat auteurs als MARCHESINI beweren. Er volgden boycots en acties tegen de Giro. De Belgen deden een heuse ‘vredesactie’ met hun deelname in 1939. Toch mag de invloed van het officiële sportbeleid op de Giro niet overschat worden, zeker niet in vergelijking met voetbal. Iets wat Karel Van Wijnendaele wel schromelijk deed. Hij liet uitschijnen dat wielrennen in Italië de hoogste fascistische steun kreeg, centraal stond in de politiek, en aldus in veel opzichten een voorbeeld kon zijn voor de Belgische (sport)leiders. Mussolini’s propaganda had blijkbaar anders gewerkt dan bedoeld. Diens grootste betrachting om met de sport een transformatie van het karakter van zijn volk te bewerkstelligen is niet volbracht, zeker niet door de inschakeling van de wielersport of de Giro. Die steeds populairder wordende professionele en spektakelrijke – initieel laakbare hoedanigheden - activiteit dreef wel het nationalisme op, maar veranderde niets aan het weinig gedisciplineerde en heftige volkskarakter.
DEEL 2: MENSEN EN DINGEN UIT DE RONDE VAN DUITSLAND
Hoofdstuk 1: Duitsland, Sport en Nazisme
I. Historisch kader
Deze schets vangt niet zo vroeg aan als die van het Italiaanse hoofdstuk. Het fascisme beleefde in Duitsland zijn doorbraak immers enkele jaren later. Pas omstreeks 1928 begon de ‘nieuwe orde’ aan haar opgang. De ‘Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP) verkreeg een paar zetels in de Rijksdag. Ze noemde zich ‘nationaal’ om de militaire geest te vleien die was blijven voortleven sinds WO I, en ‘socialistisch’ (maar anti-communistisch) om te kunnen rekenen op de brede volkslagen. Haar leider was de mislukte kunstenaar en fantast Adolf Hitler, Oostenrijker van geboorte, maar reeds van jongs af pan-germaans nationalist. Tijdens WO I was hij met veel passie vrijwilliger in het Duitse leger geweest, en na de pijnlijke nederlaag uit wraak- en heerszucht in de politiek gestapt, eerst slechts als één van vele dissidenten, maar later, na een korte opsluiting, ongelooflijk snel opgang makend. In 1933 stelden de traditionele kopstukken, in de hoop hem ermee te ‘temmen’, Hitler aan als rijkskanselier, leider van de regering. Vanuit die positie, en vanuit het vuistrecht der nazi’s op straat, groeide echter zijn militaire dictatuur: Ein Volk, ein Reich, ein Führer . De verdeeldheid, onzekerheid en economische ellende van het na-oorlogse Duitsland hadden de lokroep van een sterke macht zeer aantrekkelijk gemaakt.
Hitler zou het volk willen herenigen tot één natie, op te vatten als een lichaam, samenvallend met de staat, die zo niet meer te onderscheiden viel van de burgerlijke maatschappij. Deze organische opvatting vergat de tegenstelling gemeenschap – staat. Een tegenstelling die nochtans klassiek was sinds Ferdinand Tönnies er zijn politieke theorie op bouwde in 1887[123]. Hitler zag de Duitse staat, in principe iets kunstmatig, als een super-Gemeinschaft’, radicaal organisch. De leden van de gemeenschap zouden volkomen solidair zijn met elkaar. Heel die gemeenschap, die gericht was op de schepping van de nieuwe mens, zou zo een spontane samenhang kennen[124]. De gedachte van eenheid ging echter gepaard aan de gedachte van een boze vijand, een parasiet die het lichaam van de natie bedreigde, een dissident die zorgde voor verdeeldheid. Zaak was dus om die vijand – en het was de jood die in die rol gedwongen werd -uit te drijven[125]. Daarnaast was het een kwestie van het eigen lichaam sterk te houden, de atletische natie-staat. Sport was hierom een staatsaangelegenheid
II. Sportpolitiek der nazi’s
a) Algemeen
Duitsland had een traditie van gepolitiseerde lichaamscultuur, bijvoorbeeld het ‘Turnen’ van F.L. Jahn die ijverde voor een vrij en verenigd Duitsland[126]. Deze nationalist bespeelde tijdens zijn ‘Turnsessies’ met fanatieke redevoeringen de geesten van zijn pupillen, en bewoog hen tot progressief-liberale acties. De ‘Turn’-beweging had later veel aanzien gekregen, en stond nog sterk toen de nazi’s aan de macht kwamen. De moderne sport was echter al aan een felle opgang bezig en zou het te isolationistische Turnen verdringen. Karl Krummel, die vanaf 1923 de structuur der Duitse lichamelijke opvoeding uittekende, gaf haar een voorname rol. Hij ging hiermee verder toen hij deze functie behield onder het nazi-regime. Boksen kwam bij op het curriculum van het jongensonderwijs. Naar het Italiaanse sportificeringsvoorbeeld (zie infra) werd ook de nazi-lichaamscultuur een Sport-cultuur. Hitler zou deze cultuur sterk laten uitbouwen., want sport vormde het middel bij uitstek om de individuele mens te ontwikkelen ter versterking van het volk, een Herrenvolk, zonder zwakkelingen. Het zou al te erbarmelijk zijn om misschien wel geestelijk verheven, maar slappe jongelingen te hebben.
In de thesis van Paul Janssen lezen we 5 achtergronden van de sportpolitiek[127]. Ten eerste, de kwaliteit van het ras doen stijgen door de lichamelijke gezondheid te verhogen. Ten tweede, het superioriteitsprincipe dat aangetoond moest worden in competities bijvoorbeeld op de Olympische Spelen van 1936 te Berlijn. Ten derde, een anti-intellectualisme. Ten vierde, de dienstfunctie in de zin van het aanwenden van de gesterkte krachten voor het volk. En ten vijfde, Sport-voor-allen, massasport die moest aantonen dat het gehele volk achter het nazisme stond, leidend tot een grote verrichting van de gemiddelde groep. Dit punt was belangrijker dan het hebben van zoveel mogelijk toppers. Superatleten hielden immers steeds een spanning in tussen individuele ambitie en het collectief van het volk. Het was een spanning die niet opgelost zou raken, want Duitsland wenste natuurlijk niet achter te blijven in de Olympische recordjacht. Vaak opperde men dat de elite atleet niet anders kon dan groeien uit de accumulatie van energie van zo’n sterke gemeenschap en haar hoge gemiddelde. Sporthelden creëren bleef officieel echter niet belangrijk[128]. De Nazi-maatschappij was wel een ‘Leistungsgesselschaft’ ( prestatiemaatschappij ), maar atletische prestaties telden eigenlijk niet. Eenieder had te presteren in het gewone leven. Tot echt grootse prestaties kon men enkel komen in de krijg. De elite atleet was niet direct het rolmodel, slechts een kleine tweede ten opzichte van de soldaat. Het nazisme poogde één sterke, oorlogsvaardige gemeenschap op te bouwen. Epifenomeen van deze massamartialiteit waren de jaarlijkse rijkspartijdagen te Nürnberg. Sportevenementen hadden een aanvullende, promotionele functie. Zo ook wielerevenementen, en per consequentie de ‘Ronde van Duitsland’. Onder de massa toeschouwers kon zich een gevoel van eenheid, een groot familiegevoel ontwikkelen.
Zoals onder het Italiaanse fascisme vond onder het nazisme een centralisering plaats, de zogenaamde ‘Gleichschaltung’. De wirwar van Duitse sportbonden ( zo was bijvoorbeeld de wielerwereld verdeeld in een twingtal (!) ‘nationale’ verenigingen) had hier misschien wel nood aan. Om te overleven in deze vernieuwing probeerden vele bonden in de gunst van het nazisme te komen. Vele bedelbrieven, vol sympathiebetuigingen, zijn naar de nieuwe machtshebbers verstuurd geworden[129]. Op die wijze kreeg het regime de sporttouwtjes zeer gemakkelijk in handen, inclusief die van het Duits Olympisch Comité, in volle voorbereiding op de Olympische Spelen ‘36. Het buitenland zag dit uiteraard gebeuren. Met argwaan werd dan ook opgemerkt dat eigenlijk de Duitse staat en niet het Olympisch Comité organisator werd van de Spelen. Er zijn dan ook stemmen opgegaan om ze aan Duitsland te onttrekken. Dit is niet gebeurd. Nazi-Duitsland deed immers toegevingen, en IOC-erevoorzitter de Coubertin liet zich inpakken. Hierop ontstonden echter boycot-bewegingen, en een alternatieve Volksolympiade werd ingericht te Barcelona, – die na de openingsceremonie opgedoekt werd omdat toen de Spaanse burgeroorlog begon -. ‘Berlijn ‘36’ ging door. De nazi’s gedroegen zich redelijk ( ze hielden zich dan ook in, wetend dat ”wenn die Olympiade vorbei, schlagen wir die Juden zu Brei[130]” ) en leverden een prachtorganisatie af. Die gaf in eigen land nog meer aanzien aan het regime, en deed in het algemeen ook goed aan de reputatie in het buitenland. Bepaalde observatoren hadden echter ook kritiek, of hielden er net grotere vooroordelen aan over. Het werd toen niet allemaal doorzien, maar deze Olympische Spelen zijn in totaal het beruchtste voorbeeld geweest van hoe sport aangewend werd als propaganda[131].
b) Wielrennen: niet Teutoons en te professioneel.
Zoals de Olympische Spelen paste de wielersport in hetzelfde propagandakraampje. De in die tijden uitermate populaire pisterenners waren de ‘beste reclamemannen voor Duitsland’ en alle grote pistemeetings in Duitsland waren mini-Olympische Spelen, met openingsceremonie incluis ( Sturm Abteilung-fanfare, vlaggen, banieren, vaandelhouders ‘Duitsland ontwaak’ en toespraken van sportleiders en vertegenwoordigers van partij en staat )[132]. Deze beroepssport kon handig gebruikt worden: de evenementen en prestaties hielden Duitslands roem hoog. Formeel stond ze echter in spanning met de opvattingen van de ‘Deutsche Reichsausschuss fur Leibesubung’ ( DRL ): sport moest leiden tot een zo hoog mogelijk gemiddelde, tot de bevordering van de algemene weerbaarheid. Het moest opleiden tot ‘heroischen Tatmenschen’, die ‘Aufgabe und Wagnis’ vertoonden, en hard waren als ‘krupstahl’, ten dienste van Duitsland. In dit opzicht was de elite-renner niet direct een rolmodel. Zijn heroisme, atletisch dynamisme, overgave en waaghalzerij waren individueel en daarom heel wat minderwaardig dan de reeds door Tacitus ( 20 v.Chr.-20n.Chr. ) beschreven en legendarische ‘furor teutonicus’ van de soldaat. Naar mate het oorlogsklimaat intenser werd, ging de top de formele doelstelling van een zo hoog mogelijk gemiddelde meer ondersteunen. Beroepssport zou uiteindelijk immers leiden tot de misvorming van het gezonde instinct van het volk. De ware helden waren dus niet de artiesten-beroepssprinters, maar de echte piloten, parachutisten en wapendragers. De populaire ‘6-daagses’, naar Duitsland overgewaaid vanuit de USA aan het begin van de eeuw, werden zelfs afgeschaft in 1937. Ze vormden een ‘sportonwaardig spektakel’. Het Duitse koningskoppel Kilian-Vogel verloor in één klap haar broodwinning. Daarom trokken ze over de plas, naar de geboortegronden der 6-daagses. Ook daar waren ze succesrijk. Propagandaminister Goebbels zou hen omwille van deze ‘prestaties in het buitenland’ een ereprijs uitreiken. Dit feit toont de bizarre verhouding tussen de wielrennerij en de nazi-sportpolitiek, zoals ook eerder waargenomen onder het Italiaans fascisme.
Wielrennen was de nazi’s te professioneel. Daarnaast behoorde het niet tot de Duitse sporttraditie, wat wel meer het geval was over de Alpen. Van iedere 11 à 12 jarige jongen uit de Hitler Jugend werd wel verwacht dat hij naast de capaciteit van een 60m-loop in 10seconden, een 3,25m-sprong, en een 35m-worp, eveneens kon fietsen, maar wielerkoers zelf was niet Teutoons[133]. Aldus werd er niet met de fiets gestreden op de jaarlijkse ‘Reichssportwettkampf der HJ’, en ook op de sportdagen van de para-militaire SA werd niet gefietst. Daar lag de nadruk volledig op ‘Gelände, Kampf- und Wehrsport in manschaftliche formation’[134]. Vanuit de sterk gepromoote traditie van de ‘Wanderfahrt’, het organiseren van tochten door de wijde omgeving om de bevolking de schoonheid van het land te doen beseffen, had mogelijks een vorm van ‘Radfahrt’, cyclo-tourisme, kunnen ontstaan[135]. Dit is niet gebeurd. In wielermiddens hield zich ook geen gunsteling van Hitler op, om buiten de sportpolitiek om aan steun te raken. Iets wat wel gold voor andere sportmiddens: de professionele Beierse draafsport kreeg via SS’er Christian Weber, een oude kompaan van Hitler, duizenden marken toegestoken[136]. Aldus is er voor de wielerwerking specifiek nooit veel aandacht geweest bij de nazi’s. Die was er echter wel voor de nationale wielerronde, omdat die grote propagandawaarde had. In het volgende onderdeel gaan we er dieper op in.
Hoofdstuk 2: “Belgischer Abenteuers”
I. Voorbereiding
Toen de eerste rittenwedstrijd door Duitsland opgezet werd, stonden de Duitse ‘verbände’ buiten de officiële wielerwereld. Na een conflict op de wereldkampioenschappen der profsprinters in 1910 was het tot een breuk gekomen tussen de internationale wielerunie (UCI) en de Duitse bonden ( Vereinigte Deutsche Radsportverbände, Deutsche Radsport Bund, … ). Deze voorheen onderling concurrerende Duitse organisaties zouden even dynamisch gaan samenwerken, en zelf organisaties op touw zetten, bijvoorbeeld een ‘Oberweltmeisterschaft’ of ‘Internationale Meisterschaft’. Deze alternatieve wereldkampioenschappen, die ondanks alles toch meer waren dan een Duits onderonsje, werden in 1911 vervoegd door een ‘achtdaagse’ op de piste van Mainz, evenals door een eerste ronde van Duitsland, de ‘Querfahrt durch Deutschland’. Winnaar van beide evenementen werd Hans Ludwig. Deze man met één oog haalde het voor een andere Duitser, Adolf Huschke. De ronde had 6 etappes geteld, waarin in totaal 1494 km waren verreden. In 1912 kwam er geen vervolg ( wel volgde er verzoening met de UCI). Voor een nieuwe uitgave van de Ronde van Duitsland werd het 11 jaar wachten. In Duitsland had de pistebedrijvigheid voorrang gekregen, met kampioenen als Sawall en Schwarz, en 6 van de 8 ‘zesdaagses’ op haar grondgebied. Of was het omdat er geen voldoende middelen waren geweest om een dergelijk evenement te houden? Grote sportkranten zoals de ‘Gazetto dello Sport’ of ‘L’Auto’, die de organisatoren waren van de Giro en de Tour, mankeerden in Duitsland. Na de oorlog was Duitsland bovendien weer 5 jaar buiten de UCI getreden. De tweede editie was door dit alles nog kleiner dan de eerste. 4 ritten voor 1000 km[137]. Daarna duurde het opnieuw enige jaren, totdat in 1927 een pseudo-ronde, de Grote Opel Prijs, gehouden werd. Deze competitie telde 15 ritten, te betwisten over het ganse seizoen, maar op het einde samengeteld[138]. Uiteindelijk volgde in 1930 de eerste echte ‘Deutschlandrundfahrt’. Hermann Buse won na 10 etappes (2312 km). Vervolgens wenste Hermann Schwarz, de voormalige pisterijder en ‘vader des Duitse Ronde’, de buitenlandse voorbeelden na te volgen. In 1931 maakte hij een ‘Internationalen Deutschland Rundfahrt’. Eén van de gerekruteerde buitenlandse deelnemers kon terug gevonden worden op het eindpodium, de Luxemburger Niclaus Frantz[139]. Hoewel de wedstrijd zeer succesvol verlopen was, viel het jaar nadien geen nieuwe editie te bespeuren. Weerom moest er enkele jaren gepauseerd worden, tot Schwarz in 1937 weer alles geregeld kreeg. Toen was het nazi-regime al volop heersend.
De Ronden van Duitsland voor het nazi-tijdperk hadden in ons land weinig aandacht gekregen. Ze waren weinig eervol, en we hadden er dan ook geen deelnemers. In de jaren ’20 stond de Duits-Belgisch wielerrelatie trouwens voor eender welke wedstrijd op een laag pitje. De Belgische inrichters nodigden geen Duitse renners uit, en hierop werden de Belgen geboycot in sommige Duitse organisaties[140]. Op een gegeven ogenblik zijn Duitse renners zelfs in staking gegaan toen ze Belgen aan de startlijn zagen staan. De eerste Rundfahrt editie van 1930, enkel betwist door Duitsers, werd in de enkele Sportwereldartikels bestempeld als saai, en de winnaar, Buse, was er één waar we er hier dertien in een dozijn van hadden. Geopperd werd nochtans dat het voor de internationale wielrennerij beter zou zijn als de Duitse wielrennerij sterker voor de dag kwam[141]. Enige jaren eerder had ze nog gedurende een korte periode haar vitaliteit getoond. Qua sponsoring was het in de jaren 26-29 immers even luilekkerland geweest - zeker voor de pisterenners -, omdat de Duitse rijwielhuizen toen een te optimistische poging ondernamen om de markt te veroveren. Conflicten tussen de konstrukteurs hadden echter tot een splitsing geleid, met 2 wielerbonden tot gevolg ( een ‘Deutschen Bund’ en een ‘Union’ ) Het renners-‘Syndikat’ was hierdoor ook verdeeld geraakt. Deze problemen moesten dus opgelost worden. En dat was gebeurd. Met de Ronde van Duitsland in 1931 werd een verdere stap gezet om weer in de internationale wielerwereld binnen te treden. Met de enkele buitenlandse deelnemers volgden eveneens al meer lovende commentaren, zeker wat de organisatie betrof. Die was mooi geweest, en ook eerlijker van opzet dan bijvoorbeeld de Ronde van Frankrijk waar de nationale ploegen niet gelijkwaardig waren opdat zeker een Fransman zou winnen. Voorspeld werd zelfs dat op deze manier het belang van de Rundfahrt snel zou stijgen, en zeker al boven de Ronde van Italië zou gaan uitsteken[142]. Die Italiaanse ronde zou echter ook aan een revival beginnen, zoals we reeds zagen, met weer 4 Belgen aan de startlijn in datzelfde jaar. Toch leek het geen volledig foute voorspelling. De Rundfahrt zou met sponsor Opel het jaar nadien een nog groter opzet krijgen, met maatregelen om naast het organisatorische ook het sportieve op een hoger plan te krijgen. Om minder bloedloze ritten waar enkel aan de meet wat te beleven viel ( namelijk valpartijen) voorgeschoteld te krijgen, zouden de renners tot een grotere strijdlust gedreven worden, combines verbiedend. Bovendien was het Duitse niveau algemeen de hoogte ingegaan. Voormalig winnaar Hermann ‘dertien in een dozijn’ Buse begon zich op te werpen als een degelijk renner met onder andere een zege in Luik-Bastenaken-Luik en ritten in de Giro. Duitsland werd weer een land om rekening mee te houden. Jammer genoeg werd net voor de start alles afgezegd. Daarna werd het, deels door de woelige politieke jaren, 5 jaar wachten vooraleer er weer een editie volgde. In deze lege periode vond echter wel het Wereldkampioenschap plaats in Duitsland, in 1934, te Leipzig, op een parcours ‘ideaal voor de Belgen’, zoals Duits kampioen Stoepel voorspelde. We komen er later op terug[143].
II. 37 - 38 – 39
In 1937 vond de eerste Rundfahrt plaats sinds de nazi’s de plak zwaaiden. Deze nieuwe machtshebbers hadden intussen de wielerorganisatie gecentraliseerd in de Deutsche Radfahrer Verband ( DRV ), als onderdeel van de DRL, en staatssteun uitgeschreven voor de nationale wielerronde[144]. Het Duitse niveau was in die 5 jaar onderbreking der ‘Rundfahrt’ weer sterk gedaald, met een dieptepunt in 1936 toen een wel zeer zwakke ploeg de Ronde van Frankrijk betwist had. Deze minderwaardigheid was aangeklaagd geworden, en gevoeld tot in Berlijn. “En gelijk het nationaliteitsgevoel daar op zijn kittelbaarst was, werd het als noodwendig aangezien van die ‘oefenschool’ der Ronde van Duitsland maar herinterichten[145]”. De nazi’s maakten er een toporganisatie van. In de 15 etappes (3191km) kon heel wat prijzengeld verdiend worden. Otto Weckerling won de eerste etappe en hield de leiderstrui tot het einde. Van de 4 Belgen Decaluwé, Van Herzele, Neuville en Perikel was eerstgenoemde de succesrijkste. Hij trok vaak in de aanval, en wist in de zevende etappe zelfs de ritzege te pakken[146]. Daarna bleef hij zich vooraan in de debatten mengen, om uiteindelijk 8e algemeen te eindigen. Perikel werd nog 17e. Deze prestaties kregen echter nog niet veel aandacht in de pers. Voor de editie van ’38 was er meer interesse. Deze Rundfahrt draaide op een nog groter budget dan de vorige: 6 miljoen BF, waarvan 600000 BF prijzengeld. Uiteraard hoopten Bonduel, De Caluwé, Dedonder, Dignef en Wierinckx, allen uitkomend voor een verschillend fietsenmerk, daar een graantje van mee te pikken. Reeds in de tweede rit slaagden ze daar in, niet door te winnen, maar door zich gedurig op het voorplan te bevinden. Ze wonnen premies geschonken door Reichssportführer Von Tschommer und Osten. Bonduel werd 2e in de sprint, en hij kwam aan de leiding in het klassement. ’s Anderendaag zorgde Wierinckx voor een nog mooier resultaat. Hij reed iedereen uit het wiel en kwam alleen zegevierend over de streep. De goede prestaties bleven zich opstapelen. In één der lastige ritten schitterde Wierinckx nogmaals. Op de steile en 7 km lange Arelberg ontsnapte hij met 6 man in ’t wiel. Die zou hij in de afdaling en het daaropvolgende geaccidenteerde parcours richting Friedrichshafen allemaal lossen, om glorieus te winnen. De andere Belgen waren ook nog serieus komen opzetten om de ereplaatsen te bemachtigen. Bonduel bleef zo 3e in de stand[147]. In de straffe bergrit de dag erna schoof hij zelfs op naar de tweede plaats. Daarna volgden enkele overgangsritten. Hier konden Dedonder en Dignef, de 2 Belgen die zich nog niet zozeer getoond hadden, uitpakken met een vroeg offensief, de meeste premies pakkend. Toen de bergen terug opdoemden stond Wierinckx wederom op. In de rit naar Keulen reed hij in één beklimming ( de Kiesberg ) één minuut dicht op een groepje ontsnapte Fransen. Eén van die mannen kon hem nog volgen, maar in de sprint was Wierinckx toch de snelste. De Duitser Schild had intussen wel zijn eindzege veiliggesteld, waardoor Bonduel tevreden moest zijn met de 2e plaats[148]. De Duitsers hadden het hem niet gegund, want Schild had een grote voorsprong bijeen kunnen rijden toen een bareelwachter de rest ophield. Schild was doorgelaten, maar het peloton met de Belgen had moeten wachten tot de trein heel wat later gepasseerd was. Het Duitse volk had hen verder echter heel royaal en sportief ontvangen, waardoor het een mooi avontuur geweest was, voor herhaling vatbaar in 1939.
foto: Wierinckx-Bonduel met zegepalm, en nazi-vaantje[149]
Dat jaar werd de langste Ronde van Duitsland ooit gereden: de ‘Grossdeutschland Rundfahrt’, 20 etappen, meer dan 5000 km, lopend door alle hoeken van het land, tot de pas overrompelde Tsjechische gebieden toe. Enkel de Tour de France had die omvang gekend, in het era der monsterritten tussen 1911 en 1931. 68 profs uit Duitsland, Frankrijk ( hoewel Duitsers daar niet welkom waren ), België, Nederland, Denemarken, Spanje en Zwitserland gingen van start, onderverdeeld in landenploegen, rijkelijk gesponsord door één van de goed draaiende rijwielfabrikanten ( ‘Adler’, ‘Diamant’, ‘Dürkopp’, ‘Presto’, ‘Viktoria’, ‘Express’, ‘Wanderer’ ). Georg ‘Umbes’ Umbenhauer won, de Zwitser Robert Zimmerman werd tweede, en Fritz Scheller derde. Doch de Belgen waren de sterksten!
Voor de editie van ‘39 was een bedrijf uit de Rupelstreek, dat zaken deed met een Berlijnse firma, voor de sterke renners Spiessens en Geets een contract gaan versieren[150]. Die Berlijnse firma zou hen betalen en uitrusten met materiaal. Uiteindelijk kwam er ruimte voor een hele ploeg Belgen: Geets viel af, maar Frans Spiessens kreeg het gezelschap van opnieuw Frans Bonduel en Robert Wierinckx, daarbij kwam spierbundel Sylvain Grysolle, en verder Jef Moerenhout en Lode Janssens, die in extremis insprongen voor Georges Christiaens en Jules Coelaert, nadat die van hun Belgische constructeur geen groen licht hadden gekregen om op Duitse fietsen te gaan rijden. Dit zestal deed het verre van slecht. ‘De Belgen waren de besten’, titelde ‘Sportwereld-Het Nieuwsblad’: het begon met 3 tweede plaatsen in de eerste drie ritten. Moerenhout en Bonduel wonnen een sprint, telkens achter de ontsnapte Schild. Spiessens werd geklopt in een finale met 4. Een zege kon niet uitblijven. Grysolle leverde ze. In de vierde rit ging hij er na de tussensprint op de Waldenberg samen met de Duitser Zimmerman, die de premie gepakt had, vandoor. Het duo kon haar voorsprong in de tweede helft van de etappe voldoende uitbouwen en bleef voorop. Op de hellende eindstrook reed de bonkige Grysolle de Duitser uit het wiel. Het was een mooie gebeurtenis op de dag dat de gazet van Van Wijnendaele aan een nieuw en mooi tijdperk begon ( de fusie van Sportwereld en Het Nieuwsblad )! ’s Anderendaags ging het succesverhaal gewoon verder. Nu kwam Umbenhauer wel als eerste over de meet, maar omdat er een organisatorische fout aan vooraf was gegaan werd de geklopte Grysolle toch ex-aequo geplaatst[151]. In de zevende rit was het weer raak: Spiessens was aan het feest. Hij had het parcours goed bestudeerd en gezien dat de eerste 60 km uiterst zwaar waren. Een vroeg offensief werd ingezet. Met zijn zessen snelden ze ervandoor, en zo’n 200 km later sprintten ze op de Nürnburg voor de zege. Spiessens won na declassering van Umbenhauer die hem bij de trui had getrokken. Deze zware etappe had zijn tol geëist, want Bonduel – zo sterk het jaar voordien – verdween uit de strijd. Hierdoor restten er nog 4 Belgen ( Jef Moerenhout was reeds eerder met een pijnlijke rug tot opgave gedwongen ). Dit kwartet bleef het goed doen: Janssens die eerst gesukkeld had met de knie en daardoor veel tijd verloor stelde zich loyaal ten dienste van de anderen. Wierinckx toonde zijn klasse in een bergrit, zonder te winnen, maar wel winst boekend in de algemene stand. Grysolle wachtte enkele dagen zijn moment af, maar Spiessens toonde nogmaals zijn ‘flandrien’-gehalte door de monsterrit naar Salzburg te winnen, bijna 300 km over slechte wegen, in een echt hondenweer[152]. Hierna werd het meerdere etappes stil rond de Belgen, terwijl het eindklassement in de plooi werd gelegd. Doch, zoals gezegd, Grysolle loerde op wat nog komen moest. In de laatste vijf dagen won hij nog driemaal. Eerst ging hij, voorbeeldig afgestopt door Spiessens en Wierinckx, solo in een korte namiddagrit, nadat voor de noen al 200 km was gekoerst. Dan haalde hij het in een groepssprint, na een rit zonder geschiedenis. Het was nochtans een zwaar kasseiparcours geweest. Iedereen was er echter vanuit gegaan dat de Belgen als echte kasseimannen nooit zouden kunnen geklopt worden. Met Grysolle bleek dat een feit. Tenslotte was hij de snelste in een spurt met 3. Hij klopte een Duitser en Wierinckx, die de sprint had aangetrokken. “Op een onreglementaire manier ten opzichte van onze landgenoot”, zeiden sommige Duitsers. Zij protesteerden echter niet verder, want in Berlijn haalden ze de grandioze slotetappe binnen, en met Umbenhauer uiteraard de eindzege, die hier zijn grootste triomf binnenhaalde, … op de dag dat zijn vader stierf[153]. Zo eindigde deze lange wedstrijd. De Belgen hadden niet helemaal vooraan meegespeeld in het eindklassement ( een 6e plaats voor Wierinckx ), maar waren sterke rittenkapers gebleken. Vooral Grysolle maakte naam en faam. Fier zou hij de verschillende overwinningsfanions met adelaar en hakenkruis tonen bij zijn thuiskomst[154]. Van alle buitenlanders waren het de Belgen die het meest intiem bevriend raakten met de Duitsers[155].
Hoofdstuk 3: Historisch-antropologische analyse
Het pre-nazi wielrennen kreeg weinig aandacht in onze bronnen. Uiteraard omwille van de minieme status, en het weinig internationale aspect. De drie edities onder het fascistisch regime kregen wel een redelijke hoeveelheid aandacht. Alleszins meer dan de Giri van die jaren. Het beperkte aantal aan uitgaven maakt het echter moeilijker om conclusies op te leveren . Tenzij dat het wielrennen op de weg in eerste instantie geen al te groot instrument was voor Hitler en de creatie van zijn nieuwe orde. De piste kreeg vanaf de inauguratie van het regime in dat opzicht meer belang. Desalniettemin vielen er ook in het wegwielrennen voorbeelden te zien van de antropologische kenmerken van de nazi-cultuur. Sociaal stratificerende maatregelen op grond van anti-semitisme werden er doorgevoerd. Joodse coaches werden persona non grata. Joodse atleten kregen minder kansen. In dat opzicht werd eveneens de Keulse renner Engel, brons op het WK sprint in 1932, door de overheden tegengewerkt. Dit omwille van zijn huwelijk met een Joodse. Het werd hem verboden om zich te verplaatsen naar Frankrijk om te koersen. Uiteindelijk is hij toch kunnen vertrekken. Welke straf hij kreeg voor het verbreken van deze ‘Koude Pogrom’ is niet geweten[157]. Al te radicaal was het waarschijnlijk nog niet – het was toen toch nog maar 1933. Hitler’s nazi-dictatuur was amper ingezet -, want hij liet zich later nog opmerken in meerdere wedstrijden. Enkele jaren verder werd het anti-semitisme alleszins strikter, want op de Olympische Spelen van ’36 werden er geen joodse atleten opgenomen in de Duitse afvaardiging. Hierdoor kon ondermeer de beste hoogspringster niet deelnemen. Andere invloeden van dit totalitaire regime zien we duidelijk in de structuur der wielerorganisaties. Zoals in alle geledingen van de nazi-maatschappij vond ook hier een centralisatie van macht en gezag plaats. De opsplitsing die zich voor het nazi-tijdperk had voorgedaan werd ongedaan gemaakt, en er kwam terug één wielerbond ( DRV ) die één grote, nationale ronde op touw zette. Hiervoor werd de gehele rijwielindustrie ingeschakeld, dienend voor de verheerlijking van de nationale productie (uiteraard reden ook de Belgen op Duitse fietsen).
Op deze wijze ging de Rundfahrt al gauw kenmerken vertonen die men als ‘typisch Duits’ beschouwde. ‘Les Sports’ schreef over de editie van 1939 dat ze door haar ‘Pünktlichkeit’, uitgewerkt tot in de details, een prachtorganisatie vormde, helemaal “à l’ allemande[158]”. Dit was enkel mogelijk omdat de koers veel steun kreeg van de centrale overheid, nog net geen staatsaangelegenheid zijnde. Deze officiële bijstand maakte het allemaal wat makkelijker dan in België, ‘waar er naar iedere burgemeester en minister moest geluisterd worden’. In Duitsland had de koers voorrang. Het leger stond er voor in. Kortom, een beetje hetzelfde verhaal als in Italië. Een ander voorbeeld der staatsfaveurs was het feit dat een reuzenlange tribune die opgesteld was voor de protocollaire ontvangst van de Joegoslavische prins enkele dagen bleef staan voor de koers van de zondag erop. 40000 toeschouwers konden er de finale sprint op volgen.
Die toeschouwers bleken wel kalm zoals nergens.In de Ronde van Duitsland heerste orde en tucht: overal was politietoezicht . Niet alleen in de karavaan, maar ook in elk dorp of elke stad langs het parcours. Van Wijnendaele merkte het verschil met Vlaanderen, en zei: “zo’n organisatie valt alleen in Duitsland te verwezenlijken, juist om wille van de aard van de menschen aldaar zelve, die niet alleen ijzeren tucht en militarisatie tot in het oneindige verdragen, … maar er zelfs om vragen. ’t Is zooverre waar dat 1 Polizeiman volstond om een leger van 200 ongewenste volgers achter zich te houden. Niemand snelde hem voorbij…. Een enkel: ‘Weck’ of ‘Zurück’…. 1 hand op, en de tegenkomende wagen stopt. We zeiden al: alleen met Duitschers lukt dat… ’t Is de waarheid, want we reden door Ostmark, het voormalig Oostenrijk, en bij die Nieuw-Duitschers gold nog steeds hun eigen karakter. Daar maakte die Polizeiman geen Berlijnsch ‘Weck’ of ‘Zurück’, maar een beleefde ‘Bitte’…. Van hogerhand opgelegd ten opzichte van de neofiet Duitschers niet zoo norsch of bazig te doen...[159]”
Het triumviraat Schwartz-Sawall-Schmidt dat de organisatie op poten zette ging prat op de betiteling van ‘grootste koers in de wereld’, en zegde ‘in 1940 nog grootser’ uit te zullen pakken. Het parcours was inderdaad van een enorme afstand( 5000 km ), en de organisatie benijdenswaardig voor vele anderen. Sportief bleef de wedstrijd echter iets te lam. Hierdoor was ze, wat de organisatoren ook beweerden, niet de grootste. Dat bleef de Tour de France. Toch opperde Van Wijnendaele dat de Rundfahrt verdiende om met meer voorkomendheid behandeld te worden. De Belgische wielerleiders gingen er te smalend aan voorbij. Sommigen kleineerden dat de wedstrijd een te politieke ondergrond had. Van Wijnendaele, die zoals eerder vertoond nochtans niets moest hebben van politiek in de sport, ging niet akkoord. Hij verdedigde de wedstrijd, in die zin dat hij overnam wat de organisatoren hem verteld hadden. Zij erkenden dat er politiek in het spel was, maar enkel binnenlandse, namelijk de eenheid van het land bewerkstelligen door met het peloton zoveel mogelijk gouwen aan te doen. Wanneer zij bewijs leverden van organisatorisch vermogen was dat niet om het buitenland te imponeren. En de wedstrijd was niet bedoeld om het meesterschap van het eigen ras aan te tonen. Anders hadden ze wel minder sterke buitenlanders gevraagd[160].
Van Wijnendaele zag het wel gebeuren dat er wat betreft het fysisch vermogen de komende jaren door de Duitsers werk van zou gemaakt worden om als ploeg te schitteren. Dat was nu eenmaal de opvatting van het Duitse volk: beter een sterke ploeg dan een sterke enkeling. Het ras boven alle individu. In dat opzicht was het niet verwonderlijk dat na de Rundfahrt ‘39 de Belgen als eersten gehuldigd werden: de Brabançonne klonk om de winnaars van het ploegenklassement te eren, eerder dan de viering van winnaar Umbenhauer. Niet één man telde, maar de ploeg. “Niet één als beste van het volk, maar de ploeg als het volk zelve[161]”. Deze uitspraak werd in de Rundfahrt ’39 echter nog ontkracht. De ploegenovertuiging gold immers niet ten koste van alles. De Duitsers hadden met een eerste, tweede en vijfde plaats het landenklassement de facto gewonnen, maar aangezien ze waren onderverdeeld in commerciële ploegen, telden ze de iure als deelnemers van verschillende Duitse ploegen. Ook de Belgen reden voor verschillende rijwielhuizen, maar telden toch als één ploeg. Indien de Duitsers nationalistisch zouden geweest zijn, lonkend naar een zege over de buitenlanders, dan hadden ze zonder veel problemen het landenklassement voor zich kunnen opeisen. Dat deden ze niet, wat Van Wijnendaele min of meer gelijk gaf over de niet overheersende politieke ondertoon van de wedstrijd. Terzelfder tijd plaatste het een andere Duitse kentrek in het licht. Iets wat voor de start was overeengekomen, werd trouw nageleefd. Men respecteerde er beslissingen en reglementen, zonder er over te discuteren. “Il faut la discipline allemande”[162].
Naast bovenstaande voorbeelden van typische doorwerkingen van sociale, politieke en economische nazicultuur in de wielrennerij, werden ook minder goed te duiden feiten aangetroffen. Het waren eerder vormelijke elementen, maar uiteindelijk lagen ook die in de lijn van het nazisme, en haar sportpolitiek. Zo werd er halverwege de etappe aan de renners een pauze van twintig minuten opgelegd. Dit op het eerste zicht filantropisch gebaar ( voldoende tijd geven om zich te versterken ) contrasteert met het gedacht dat velen hebben over de nazi’s ( zonder scrupules, hard en prestatiegericht, Ubermenschen creëren[163]). Het gebaar moet ons inziens echter bij uitstek als typisch militair gezien worden. De echte Supermannen, de soldaten, kregen toch ook op tijd hun proviand. Een ander voorbeeld is de neutralisatie van de wedstrijd op zekere momenten. Als de renners zo snel reden dat ze voor waren op het snelste schema dan werd er halt gehouden. Kwestie van het organisatorisch plan en de ‘Punktlichkeit’ niet in het gedrang te brengen. En dat is inderdaad zelden gebeurd. Een organisatorische fout vermeldden we bij de Rundfahrt van 1939, toen een ex-aequo moest uitgesproken worden. Er was een misverstand ontstaan over het aantal af te leggen pisterondjes. Dit voorval had plaats omdat de koersorganisatie op de aankomstplaats steeds het gezag diende over te geven aan de plaatselijke officiëlen, die de situatie anders hadden ingeschat. De samenwerking leverde doorgaans echter meer voor- dan nadeel op.
Uit al deze analyses blijkt dat er in Duitsland duidelijk een andere atmosfeerrond de koers hing dan bij ons[164]. Men was er wel geïnteresseerd in het profwielrennen, maar niet zo gepassioneerd als in Italië, of België. Supporters kwamen rustig en kalm naar de wedstrijd kijken. Het liefst op een tribune aan de finish, of aan de bevoorrading. Vedettecultus was de Duitse wielrennerij vreemd. De zegepraal, roem en glorie die het individu kon bereiken was veel beperkter. Er was ook amper pers om mythes uit te bouwen, want sportbladen verschenen in beperkte mate en onregelmatig. Een renner als Umbenhauer bouwde enerzijds wel een zeker status op dat hem in staat stelde om van tijd tot tijd een wedstrijd naar zijn hand te zetten, maar anderzijds was het van een heel ander en minder allure dan dat van de ‘campionissimi’, of de ‘flandriens’ Het gedachtegoed rond de wielersport in Duitsland leek op die manier tamelijk goed in correspondentie met de officiële sportpolitiek der nazi’s. Superatleten kregen geen voorrang. Waarschijnlijk hadden sommige profrenners het zelf liever anders, maar het was nu zo. En uiteindelijk viel in hun beroep toch nog voldoende eer te rapen. De dubbelzinnigheid die ontstond doordat de propagandawerking zich ermee bemoeide zorgde daar voor: een staatsbanket hier, een vertegenwoordigende taak daar. Wanneer onze sportkronijker schreef dat de Duitse wielersport kaderde in het “ breede programma dat het regiem zich heeft vooropgesteld om een gezonde geest in een gezond lichaam tot bloei te brengen, en om voorbeelden voor de jeugd te creëren[165]” dan was dat een verkeerd inzicht. Andere lichaamscultuur dan profwielrennen ( Gelände, Kampf- und Wehrsport in manschaftliche formation[166] ) was meer aangewezen, en de echte voorbeelden waren steeds de soldaten geweest. “Moge de politieke hemel reiner en ruimer worden. Moge de sportieve betrekkingen hartelijker en algemener worden[167]” was een al te idealistische hoop. In de toenmalige Duitse cultuur zou door intensere sportcontacten geen betere algemene verhouding kunnen ontstaan. Oorlog was een absoluut doel. “We zien hoe Duitsland haar best doet op sportgebied. … . De BWB moet op heel wat ernstigere wijze haar medewerking aan de Ronde van Duitsland ter harte nemen[168]”, werd nog geschreven aan het begin van de zomer. Er is niet veel meer van in huis gekomen:
“Halfweg augustus van het jaar 1939 werd de politieke en diplomatieke lucht vertroebeld, en stond het oude Europa op stelten om eens te meer in vlam en vuur te worden gezet! De wereldkampioenschappen die in Italië moesten betwist, gingen te Milanen aan den gang, maar de menschen…stonden te hunkeren, en te verlangen naar het ‘laatste nieuws’ om te vernemen hoe ’t zou lopen met dat ander kampioenschap tusschen de voorstaanders van den vrede en de partijgangers van den oorlog![169]”
Conclusie
Wielrennen nam geen voorname plaats in in de Duitse sportcultuur. Onder het nazisme zou een evenement met de omvang van de Ronde van Duitsland toch op steun van de overheden kunnen rekenen. Het zorgde voor goede propaganda, ook naar het buitenland. De Belgische deelnemers waren steeds enthousiast en waren bijgevolg graag geziene gasten. In de beschrijvingen van de wedstrijd werpt Karel Van Wijnendaele een blik op de Duitse cultuur van dat moment. Zeer kritisch is hij daarbij niet, maar de Rundfahrt gaf op zich weinig aanleiding om harde bemerkingen te maken bij de nazi-cultuur. Liever dan steeds te wijzen op de dreiging van Hitler, bleef Van Wijnendaele idealistisch wijzen op de communicatieve en integrerende rol van de sport. De nazikopstukken hadden echter al lang andere planningen gemaakt. Zoals de meerderheid heeft Karel het niet geweten.
DEEL 3: BESCHOUWINGEN BIJ DE KAMPIOENSCHAPPEN
Hoofdstuk 1: Milaan ‘26
In de beschouwingen over dit WK dat plaatsvond in de beginjaren van het fascistisch regime vonden we louter sportieve informatie. De harde hand van Mussolini had nog niet geraakt aan de internationale koersbedrijvigheid.
Hoofdstuk 2: Rome ‘32
Zes jaar na de Lombardische hoofdstad was het de beurt aan ‘de eeuwige stad’ om de WK te huisvesten. Intussen had het regime van Mussolini zich een sportieve reputatie opgebouwd en die reputatie werd hier duidelijk bevestigd. De berichtgeving kondigde reeds op voorhand aan dat het een uitgelezen organisatie zou worden[172]. Er was een juweel van een sportstadion gebouwd, het ‘Stadione Nazionale’, met een bijhorende piste, ‘een perelke in dat juweel’. Er was een massa van ‘zwarthemden’ – voor de gelegenheid in het wit - opgetrommeld om alles in goede banen te leiden: “1100 agenten. De ordedienst bij het baankampioenschap zal, dat staat vast, iets eenigs zijn…[173]”. En er was alles aan gedaan om het de rijders, de reporters en de wielerafgevaardigden zo best mogelijk naar zin te maken in hun verblijfsomgeving. Hoofdbestuurder Garelli bekende dat er 80 000 lire was tegen aan gegooid, een reuzebedrag voor die tijd (men kon er het jaarloon van enkele tientallen sportjournalisten mee betalen, de vergelijking doorstaand met hedendaagse budgetten).”En daar ligt vingerdik de stempel op van hogerhand: maken dat de bezoekers niets dan goed weten over Italië, en die legende als zou het land van Mussolini voor de toeristen ongunstig zijn, de kop indrukken…[174]” Dit alles miste zijn effect niet, want Willem Van Wijnendaele, zoon van Karel, en reporter ter plaatse, zou na afloop van de wielerweek besluiten dat de inrichting volmaakt was – op een paar details na – en ten zeerste de Italiaanse Wielerbond tot eer strekte. Hoe had men anders kunnen verwachten van een land waar de Staat zich zoals nergens in de gehele wereld de sport aantrok? Zo kregen de WK de persoonlijke steun van toenmalig minister van Binnenlandse Zaken, Sr. Arpinati, tevens president van het CONI[175]. Hoeveel belang de Staat wel hechtte aan de ‘sportbeoefening en de lichamelijke ontwikkeling’, bleek eveneens uit het wedstrijdresultaat. De pistetitels moest het thuisland wel laten aan onze Jef Scherens, die voor het eerst, maar niet voor het laatst, wereldkampioen sprint werd, en aan de Fransman Paillard, in het 100km stayeren. De wegrit - toen het ‘WK op de baan’ genaamd, om het voor de huidige sportonderzoekers semantisch wat moeilijk te maken - was echter volledig Italiaans, met de 3 Italianen – dit wil zeggen de volledige ploeg - binnen de eerste 5: Learco Guerra, ‘de Mussolini van de sport’ zoals op spandoeken te lezen viel, wou halverwege afstappen. De supporters bezwoeren hem echter in naam van Italië en Mussolini verder te zetten waarna hij nog beresterk terugkwam, maar uiteindelijk toch moest passen voor zijn twee landgenoten en betere klimmers Alfredo Binda en Remo Bertoni. Drie maal moesten de renners een heuse col omhoog, en tijdens de laatste beklimming reden de ‘campionissimo’ en zijn knecht van iedereen weg. Bertoni was de sterkste, maar het Italiaanse rolpatroon eiste Binda als overwinnaar[176]. Het publiek dat al dagen had zitten bluffen over hun kampioen raakte ervan in delirium: “we hebben er zien wenen, huilen, hun haren uitrukken, hun kleederen scheuren. Anderen omhelsden elkaar, sloegen het hoofd tegen de muur of maakten de wildste sprongen … De 1000 agenten waren het volk niet meester: noch hun slagen noch hun charges konden de geestdrift temmen…[177]“. En de 3 Belgen, zij baalden. Gijselen, Haemerlinck en Louyet hadden zich goed voorbereid, maar niet meer dan een verre ereplaats kunnen bemachtigen. 2 maal die col omhoog was gelukt, maar de derde beklimming sloeg in de benen . Rome ’32 had echter toch een Belgische wereldkampioen opgeleverd, en die zou het pisterennen in ons land een beetje van onder de overheersing der wegwedstrijden halen.
Tijdens deze kampioenschappen werd de ‘Schaal Mussolini’ ingesteld. De Duce loofde een internationale beker uit voor de sterkste wielernatie in de 10 toekomende jaren. Een puntenklassement zou opgesteld worden aan de hand van resultaten in de belangrijkste wedstrijden. De Tweede Wereldoorlog deed deze competitie, waarin Frankrijk de leiding had genomen, echter teniet.
Hoofdstuk 3: Leipzig ‘34
Hitler was ongeveer een jaar aan de macht toen de Duitse stad Leipzig gedurende één week het epicentrum van de internationale wielrennerij vormde. Van 11 tot 18 augustus verzamelden de beste pistiers en wegrenners in de ‘Messestad’. Tot dan toe was het voor de Belgen een slecht seizoen geweest, met ondermeer een afgang in de Ronde van Frankrijk, wat – vooral door de Fransen -op hoongelach onthaald was geweest[178]. Deze kampioenschappen maakten veel goed: Leuvenaar Jef ‘Poeske’ Scherens zou er zijn 3e van 7 sprinttitels behalen[179]. Ook de andere pistiers deden het niet slecht. Climax was echter dat op de slotdag de snelle Kempenzoon Kare1 Kaers de titel in de wegrit behaalde[180]. Gust Danneels, de man die hem uitstekend had bijgestaan, stond nog mee op het podium als derde. Het waren fantastische kampioenschappen! Ook het gastland zou tevreden zijn want in haar meest geliefde discipline, de halve fond stayeren ( achter motoren ), behaalde het in een prachtige ploeggeest de dubbel. Eerste Metze, tweede Kremer[181].
Met deze kampioenschappen hadden de Duitsers eveneens getoond dat ze wisten wat inrichten was. Geen moeite was gespaard om de buitenlandse bezoekers het leven zo aangenaam mogelijk te maken, ook buiten de velodroom. De ongeveer 150 Belgen die de verplaatsing gemaakt hadden zouden ervan kunnen getuigen. Reeds de allereerste indruk was allergunstigst. De stad was volledig met vlaggen opgesmukt, en een bloemencorso waaraan meer dan 500 verenigingen van over het hele Duitse Rijk deelnamen zorgde voor pracht en praal. Al de politieke schommelingen en gebeurtenissen ( moordpartijen ) hadden meerdere buitenlanders wantrouwig gemaakt, maar in het brandpunt der wielrennerij toonde Duitsland zich weer van haar beste zijde. Ook Willem Van Wijnendaele die zijn ogen ‘bezigde voor nog wat anders dan de kampioenen van de Sport’ zag dat het ‘zieke Duitsland’ nog leefde: “ anders een gezond volk, en een proper land[182] ”. De Ware Duitsche Geest was alom tegenwoordig op dit sportfestijn: vrolijkheid ( denk aan de omkaderende bloemencorso die duizenden mensen trok, ‘wimpels en sluiers’, ‘veel uit vooroorlogsche tijd’, ‘door vereenigingen van over ‘t gansche land’[183]); eerbied en respect ( voor de eigen natie, maar ook voor de vreemde[184]); orde en tucht ( “Achtung! Achtung! Iedereen sprong recht. De rijks-sportpresident Herr Von Tchommer kwam binnen…[185]” ). Volgens Karel Van Wijnendaele was dit een voorbeeld voor ons. Het moge duidelijk zijn dat hij met Sportwereld eenzelfde geest nastreefde. “Sport en tucht”, die week opgesteld door Prof. Frans Daels, een vriend van Karel, was zo’n artikel waarin de disciplinering en opvoeding door de sport bepleit werd: “… vorming van een kloeken volksstam, tot gezonde geestesontwikkeling, tot zielesterkte, tot onmeedogende strijd tegen dronkenschap, tegen ontucht, tegen geslachtsziekten en tegen alle groote volkskwalen.[186]” ….
In Leipzig leek alles positief. Doch de schaduw van Hitler en de Nieuwe Duitse Geest hing al boven het land. Ook dat zag Karel Van Wijnendaele, en hij wist niet zeker hoe donker die was: “Waar zal Hitler dat volk brengen?” Maarschalk Hindenburg kwam te overlijden tijdens deze wielerweek. Aldus stonden er verkiezingen aan te komen. De voorbereidingen hiervan door de fascistische propaganda waren duidelijk merkbaar. Het wielerfestival werd er een vorm van Brood en Spelen in. Een grote meeting met het oog op de verkiezingen werd gehouden door Dr. Fricke, minister van Binnenlandse Zaken. Alle werk werd al stilgelegd om 4 uur. Het volk kwam samen op de grote markt. “Een ontzaglijk plein boordevol mensen, in religieuze stilte luisterend naar die breed galmende stem. Het volkslied werd gezongen, handen gingen naar omhoog. Indrukwekkend[187]”. Meteen erna trok de massa naar de velodroom alwaar om 7u de stayer-reeksen begonnen. ’s Anderendaags werden die verder afgewerkt, maar ze liepen vertraging op. Dat was men ‘niet gewoon van de Duitsers met hun orde en tucht’. De reden voor het oponthoud een “betooging met veel vlaggen, nog meer nationale liederen en een massa ‘Heil’s’. Sommigen hun arm ging letterlijk langs het lichaam hangen van vermoeidheid. ’t Was ambetant, maar wel indrukwekkend.[188]” Willem Van Wijnendaele was ook onder de indruk van het aantal nazi-mannen in uniform: de bruinhemden[189]. De discipline zat hen nog in het bloed, en in hun zeden en gewoonten, bijvoorbeeld het zo typische met de hielen klakken. De levensopvatting van het militarisme zat er na de ‘Grote Oorlog’ nog steeds in. De wapens hadden het land er toen wel onder gekregen, maar inwendig bleef het geloof in de eigen grootheid. Het werkelijke ‘Deutschland über alles’ kon men al zien in de velodroom, aan de wapperende vanen en op maat stappende atleten. De heffende muziek, en de klakkende hielen. Het eerbiedig groeten in slagorde als de sportführer passeert[190]. Tijdens de pauzes speelde het concert. “De fluitjes en de trommelaars die wij in den oorlog hoorden. Een onaangename herinnering”, meldde Willem’s kompaan Constant CLEIREN. Doch de Duitse toeschouwers genoten in de tribune. Zij waren arm, verkeerden in ‘zedelijke en stoffelijke nood’. Na een wanhopige zoektocht was een helend middel gevonden: “Hitler is er de god…., omdat het niets meer te verliezen heeft. … . Hij zal ’t heulen. In kruipende onderdanigheid, of met het borstweer van de gewapende natie. Spielt keine Rolle”. Bij het volksreferendum van 19 augustus stemde 84% voor Hitler als enige Führer.
Hoofdstuk 4: Berlijn ‘36
De wielerwedstrijden op de Olympische Spelen hadden plaats in dezelfde atmosfeer als al de andere sportgebeurtenissen: een fantastisch schouwspel met nazi-Duitsland op zijn best. Het vele voorbereidende werk had zijn nut opgeleverd. De ‘Olympia-Zug’ - de promotiekaravaan die door het ganse land was getrokken - had de bevolking warm gemaakt voor het evenement. Iedereen was allervriendelijkst. Verder hadden overheidsmaatregelen ervoor gezorgd dat kwaliteitsvolle en goedkope diensten konden geleverd worden aan de toeristen. En van het antisemitisme, waar de buitenlanders over horen praten hadden, was niets merkbaar. Wanneer op 8 augustus ( de 5e dag van de Spelen ) de fietscompetities aanbraken was de ambiance alleen maar toegenomen. Aan de verschillende wedstrijden deden deelnemers uit 29 landen mee. De pistetitels zouden bevochten worden op een nieuw, houten ovaal gelegen op het sportveld tussen het Expositieterrein en de Deutschlandhalle. Voor de wegrit van 100km was een parcours uitgetekend op basis van dat van de marathon. Het liep door het olympisch dorp en over het platteland ten westen van Berlijn.
Op de eerste dag van de pistecompetities daagden maar 4000 toeschouwers op in de velodroom die plaats bood aan 12000 mensen. Hierdoor was het een ideaal toevluchtsoord ‘na de overvulde Stadiondagen[192]’. De ongelijk hebbende afwezigen misten hoe de Nederlander Van Vliet, die we later nog terugzien in de prof-WK, de kilometertijdrit won in een nieuw Olympisch record: 1’ 12’’. Ook was hij onderweg naar goud in het sprinttornooi, maar zijn opponent in de finale, de Duitser Toni Merkens hield hem foutief van een zekere zege. Die kreeg een boete van 100 mark, maar mocht de titel houden. Dit schandelijke chauvinisme riep bij velen vraagtekens op. Het was bedenkelijk dat hij wel gestraft werd, maar niet gediskwalificeerd. En al even bedenkelijk was de aard van de sanctie: een geldboete. “Op dergelijke Olympische Spelen waar alleen maar reine en werkelijke amateurs komen, mag het woord geld eigenlijk niet gehoord worden, en daar wordt nu een amateur een geldboete opgelegd. Het is criant![193] Mercken hoefde zich geen zorgen te maken. Hij had Duitsland weer een Olympisch kampioen bezorgd, en zijn profcontract lag klaar. Een maand later verscheen hij al op de WK voor profs in Zurich. Wat maakte dan 100 mark? Een tweede triomf voor de Duisters kwam er in de tandemrace waar het gehaald werd van Nederland en Frankrijk. Het daaropvolgende triomfalisme (‘Weer 2 medailles’) stoorde de Sportwereld-journalist. De propaganda voor de nieuwe geest in het Duitse rijk kwam dat zijns inziens niet ten goede. De fabelachtige organisatie, en de vriendelijkheid van de bevolking was gewaardeerd geworden, maar de mentaliteit om ten koste van alles te winnen werd minder aangenaam bevonden: “de Olympische geest waaide niet over het Berlijnsche stadion[194]”.
De Belgen presteerden slechts matig op de piste. Cools en Collard raakten niet in de kwartfinales. Dit werd gewijd aan hun manke opleiding. In vergelijking met Duitsland, Italië, Nederland, en Frankrijk werd er bij ons niet genoeg gespecialiseerd. Cools moest alle nummers afwerken, en daarbovenop ook nog deel uit maken van het viertal voor de ploegenachtervolging, wat de Olympische discipline bij uitstek was. Frankrijk won die, voor Italië. Groot-Brittannië was derde. Duitsland pas 4e. België won haar kwartfinale, maar werd toch niet bij de laatste vier geplaatst omdat Groot-Brittannië die plaats kreeg na haar snellere, maar verloren kwartfinale tegen de Italianen. De reden voor deze anomalie in een tornooi van rechtstreekse uitschakeling is onbekend. De wegrit moest revanche brengen. Op de Avus-renbaan werd gestart met Auguste Garrebeeck (vice-kampioen amateurs), Vandermotten (kampioen ‘35), Putzeys (kampioen ‘36) en Lowagie (kampioen ’33) als Belgische vertegenwoordigers. Na de ploegenachtervolging was het echter weer Frankrijk boven in de wegrit: Charpentier eerste, Lapebie tweede. De Zwitser Nievergelt haalde brons. Het was echter een flauwe inrichting geweest: een flutparcours, weinig bekwame koerscommissarissen , weinig belangstelling, slechte persmogelijkheden. De matte wedstrijd draaide tenslotte uit op een sprint met een man of dertig[195]. Dit werd een soort loterij waarin de twee Fransen zich de meest gelukkigen toonden. Jef Lowagie was minstens onderweg naar het podium, maar raakte betrokken in een val, die ook de andere Belgen ophield. Een anti-climax. In het landenklassement werden ze toch nog 3e, na Zwitserland, en winnaar Frankrijk. De Italianen werden hierdoor teruggewezen naar de voor hen heel slechte vierde plaats. Zij hadden zich nooit eerder een landenklassement zien ontglippen op een groot kampioenschap[196]. In het algemeen hadden zij het in de fietscompetities echter wel beter gedaan dan de Belgen. Die konden geen medaille halen. Hierdoor bleef het Belgisch Olympisch team op het einde van de Spelen steken op 2 x brons. Het paardrijden had daar op de slotdag verandering in kunnen brengen, maar in de laatste proef van de laatste ruiter werd het goud verspeeld. ‘Een beetje meer kans op training zoals de andere landen zou daar de winnaarskroon opgeleverd hebben[197]’, zeiden de officieren die de ploeg vormden. Het Belgisch leger was echter minder meegaand geweest dan in de andere landen. Zo eindigden de Spelen in mineur voor de Belgen. Voor de nazi’s was het schitterend geweest. Sportief hadden ze geschitterd. Economisch was het weldadig geweest om veel vreemde deviezen binnen te krijgen. Politiek was de interne macht vergroot. En aan het buitenland hadden ze hun mogelijkheden getoond. Er waren er die kritiek hadden gehad ( zoals op de mentaliteit bij het geval Merkens ), maar lof was er evenzeer geweest. De Spelen bewezen aan veel sceptici dat de groep wilde mannen aan het hoofd van Duitsland toch capaciteiten hadden. Die goede reputatie van Duitsland bleef nog minstens een jaar overeind. Het zou eerder het stoken van Mussolini zijn dat negatief werd aanzien[198].
Hoofdstuk 5: Milaan ‘39
5 jaar na Leipzig was de organisatie van de wereldkampioenschappen nogmaals in fascistisch handen. Het hout van de piste die te Rome diende in 1932 werd overgebracht naar Milaan, waar men er de Vigorelli-piste mee bouwde. Samen met de nabije stad Varese, waar het parcours voor de weggrit gesitueerd was, moest ze van 27 augustus tot 2 september een sportieve oase vormen in het vergiftigde Europa. Nog voor de start van de eerste wedstrijden overheerste echter de onrust. De Franse delegatie trok zich terug op eigen initiatief. De Engelse moest van (politieke) hogerhand al gauw haar voorbeeld volgen[200]. Bij vele oudere wielerpersoonlijkheden spookten de voorvallen van 1914 – toen men onverwacht van het WK te Kopenhagen diende terug te keren – al door het hoofd. Anderen haalden de schouders op en wachtten af. KVW, die was somber: “ Men treft maatregelen alsof een oorlog best mogelijk is! … Wie kan er nog een woord geloven van wat de diplomaten of beroepspolitiekers ons vertellen? ... Wat baatte al het geld voor vergiftigende en rotte spioenendiensten… na de lelijke voorbeelden van boven, wat blijft er dan nog voor de menschen van lager? Dat het bedrog, de huichelarij en de schijnheiligheid meester is van de wereld? Dat menschen van het kwaad bezeten zijn? … De menschen die hun eigen welzijn en geluk moeten offeren, om hun eigen dood en eigen vernieling te bevorderen en bespoedigen… De wereld zal eens te meer sidderen… Trots alles geloof en hoop ik in eene vredelievende oplossing. Ik ken niets van politiek en diplomatie. En vermits die kunde gemaakt is van leugens en schijnheiligheid, meen ik niet er zoodanig veel aan verloren te hebben… ‘k Hoop ook dat Konfrater Veltman uit Milaan zal kunnen seinen binnen de 48 uur: ‘Dat ze maar afkomen, onze kleppers, de donkere wolken zijn geweken, en de WK gaan door’[201]”. Het Italiaanse inrichtend comité had dit laatste steeds vol vertrouwen bevestigd: “ Ons WK gaat vast en zeker door. We hebben de Fransen kunnen doen blijven”. Daarna glimlachte de woordvoerder eens prettig. “Hij wekt vertrouwen. Laten wij hopen… [202]“. Aan iedereen vertelden ze dat vrezen niet nodig was, en dat niemand van de deelnemerslijst werd geschrapt[203]. De sterkste aanmoedigingen zouden nog komen van de hoogste uit het Rijk zelf, en ’s anderendaags begonnen inderdaad de eerste sprint-reeksen, met Franse renners die meedraaiden. Maar niet allemaal. De amateurs, evenals wegrenner Maurice Archambaud, waren toch onder de wapens geroepen. Ondanks dit feit heerste nu in zekere zin een soort ontspanning. De gastvrije ontvangst deed goed, en ook de hartelijkheid tussen de journalisten deed een oorlog ver af lijken[204]. Ook de mensen in de straat waren weer iets meer gefocust op de sport, en ze kwamen in grote getallen de tribunes bevolken. Daar werden hen op bombastische wijze de Italiaanse wegrenners voorgesteld. In een grote plechtigheid die deed denken aan de intrede der gladiatoren kwamen die theatraal binnen marcheren, keurig gekleed in een blauwe zijden trui en witte broek. Voorop liep selectieheer Alfredo Binda in blinkend militair kostuum. Na halt te hebben gehouden voor de tribune, klakten zij de hielen tegen elkaar en groetten. De journalist Jaak Veltman wist niet of hij bij dit schouwspel “ het gedwongene van den opzet moest veroordelen, dan wel de tucht bewonderen[205]”. De geestdrift van het publiek was alleszins overweldigend. Niemand geloofde dat het oorlog zou worden. De portier niet, de verkoper niet, en het lid van de militie zeker niet. Zij geloofden allen dat Mussolini de oplossing wel zou vinden. Nochtans stond in de Italiaanse kranten de niet louter pacificerende titel: ‘uur van verantwoording en beslissing nabij’. Eveneens wemelde het van de soldaten, en werden de reserves opgeroepen. Toch bleven de Italianen opgeruimd. Reporter Veltman benijdde hun vertrouwen. Doch het was logisch in het licht van volgende uitspraak die hij hoorde van een garçon: “ Duitsland en Italie zijn samen zoo sterk dat ze alles krijgen wat ze eischen. De democratische staten weten toch maar al te goed dat ze niet tegen ons op kunnen[206]”. Learco Guerra zou dat op de fiets ook wel duidelijk maken, hoewel regerend kampioen Marcel Kint uit het Belgische kamp niet te onderschatten was. Doch vooraleer zij aan het werk konden op de heuvels rond Varese kwamen eerst de pistiers in actie. In het sprinttornooi won de Duitser Richter de strijd voor de derde plaats. Wie eerste en tweede werd is echter nooit uitgemaakt. Scherens en Van Vliet, het koppel dat in de finale stond, haakte in elkaar en viel[207]. Ze hadden enkele dagen nodig om te herstellen, maar voor een nieuwe sprint was het toen te laat. Op 30 augustus werd het WK dan toch tot nader te bepalen datum uitgesteld, niet op Italiaans initiatief, maar op vraag van andere landen, waaronder België. De hoop bleef echter dat enkele weken later het programma verder zou afgewerkt werden. De heren Vaccaro en Antonelli die de officiële vertegenwoordiging der Italiaanse regering vormden op het WK bleven hun steun betonen voor het op gang houden van de wielrennerij. Met een Belgische journalist had Vaccaro het zelfs over de onvergetelijke Turijn-Brussel van 1930, en over het idee om alle 10 jaar iets gelijkaardigs te herhalen[208]. Zijn vriendschappelijke woorden konden echter niet op tegen de oorlogsverklaring van 3 september. Het sportgebeuren diende er de gevolgen van te ondervinden, ook het wielergebeuren[209]. KVW werd er mistroostig bij. Hij moest al denken aan de in 14-18 gestorven renners zoals Faber en Lapize. Wat was oorlog nutteloos! “ Nu eerst zullen we vernemen en voelen hoeveel we missen aan die vredelievende wedstrijden van de sport… Er moet gevochten worden met ernst. Er moet gedood worden! In plaats van lustige pedaalridders zien we gemobiliseerde soldaten voorbij trekken… We luisteren naar den ‘uitslag’ maar in plaats van Scherens, Van Vliet, Kint of Bartali hooren we andere namen en dingen die niet zoveel de menscheid en zijn geluk dienen.[210]”. De oorlog kon nog wel even uit Belgie gehouden worden, maar internationale contacten vielen stil. “De renners trokken op, op goed valle ’t uit, maar zonder veel begeestering, en vertrouwen. …Maar we zijn wachtende en hopende…. . We hopen in het leven en gelooven in de sport, gelijk we vertrouwen in de kracht van de jeugd en de wet van de waarheid…[211]”
Hoofdstuk 1: Sport als politiek middel
Met deze ‘Motiv- und Problem Geschichte’ word de mens en zijn samenleving bestudeerd in relatie met het sportgebeuren. Tot nog toe werd een beeld van het Italiaanse, het Duitse, en van het Vlaamse wielerleven gegeven. Daarnaast kwamen er al meerdere elementen van de persoon die Karel Van Wijnendaele was en van de wielerjounalistiek die hij grondlegde naar boven. Bovenal stond echter de mentaliteit in de fascistische jaren centraal. Men maakte mee hoe een politiestaat kon groeien tot een verderfelijk, racistisch, imperialistisch en moordend regime. Sport als element van politiek, nationalisme en oorlog ging mee in de evolutie. De mensen van de wielersport beseften dat niet. Zelden werd in een commentaar de militarisering der wielerevenementen zo geduid dat ze een bedreiging inhield voor de vrede der naties. De orde en tucht, het groot vertoon, de steun van hoogwaardigheidsbekleders werden eerder geloofd, en de fascistische (wieler)sport geprezen voor haar resultaten, zowel sportief als organisatorisch. Pas halfweg 1939 werd de politieke inmenging in de sport aangeklaagd. Ook Karel Van Wijnendaele eiste toen, na in het begin de overheidssteun toegejuicht te hebben, dat de sport haar eigen pot zou mogen koken. Het was te laat. De fascistische leiders, zowel de Italiaanse als de Duitse, hadden de massa in hun sportavontuur meegetrokken en leidden ze van daar uit naar het oorlogsavontuur.
Zoals A. SCHEIFF zei heeft het nazi-regime een sportpolitiek gekend die beter was uitgebouwd dan ooit voorgedaan, maar ook slechtere bijbedoelingen in zich droeg dan ooit voordien[213]. Deze sport van een nieuwe orde - die stond voor lichamelijke gezondheid van het ras, superioriteit, anti-intellectualisme, dienstbaarheid en massa-activiteit -, was nog omvattender dan het Spartaanse opzet in de Oudheid[214]. Ze was totalitair. Wielersport kaderde echter niet ideaal in deze politiek, noch voor Mussolini, noch voor Hitler. Toch is ze in hun duistere spel in grote mate aangewend geworden, waardoor ze zoals Marchesini en anderen beweerden niet als neutraal kan aanzien worden. Het feit dat neutraliteit de impressie was van de toenmalige publieke opinie kan geen argument zijn. De dubbele standaard werd niet steeds begrepen, want het waren meer de fenomenen er rond die konden gekaderd worden: orde en tucht, antisemitisme, militaire propaganda. Het was zo dat de nieuwe orde kon gecreëerd worden.
Dit gezegd zijnde moet geen pleidooi gestart worden voor het absolute apart staan van de sferen sport en politiek. Integendeel. Iedereen zal beseffen dat veel aspecten van politieke inmenging in de sport positief en noodzakelijk zijn, enerzijds voor een mooie sport zelf, anderzijds voor onze maatschappij[215]. Op dit laatste komen we later terug, wanneer de mogelijkheden van de Vlaamse sportpolitiek besproken worden in het licht van deze thesis. Doch eerst nemen we de fascistische sport onder de loep.
Hoofdstuk 2: Italië-Duitsland
I. Algemeen
Wanneer we zoals ARON aannemen dat het fundamentele kenmerk van een gemeenschap de constitutie van macht is, dan werd hier een specifiek zicht op de Italiaanse en Duitse gemeenschap geboden, namelijk met een onderzoek naar de fascistische methode om macht te constitueren via sport. Het regime hielp de sport, en de sport hielp het regime. De leiders konden door sportief succes hun macht en gezag uitbouwen. De ideologie van de staat, of die van haar enige partij, of enige leider, was op zich al zo ‘sportgeladen’ (Hobermans ‘athletical politics’ ), dat de te transformeren gemeenschap steeds een ‘sportieve’ ingesteldheid ( Hobermans ‘sporting character’ ) als model kreeg. Bij uitstek de vrijetijdssport moest die ideologie laten doordringen tot in het dagelijkse leven. Bij uitstek topsporters, zoals Olympische of wereldkampioenen wielrennen, konden er de juistheid en de kracht van aantonen. Bij uitstek grote sportevenementen zoals de Giro of de Rundfahrt konden er het prestige van bevorderen. Het sportbeleid was dan ook van het hoogste belang ( en de sportpolitiek een ideale plaats voor carrièremakers[216]).
Dit belang toonde zich in beide landen in meerdere opzichten op een gelijkaardige manier. De wereldbeschouwelijke achtergronden van de algemene lichaamscultuur en sportpolitiek waren zo goed als dezelfde, en overeenkomsten in de praktische uitwerking van een specifieke tak als wielersport veelvuldig: militaire dictaturen zijnde, werden leger en politiediensten steeds in grote mate ingeschakeld om een goede ontwikkeling der organisaties te waarborgen. Extreem nationalistische staten zijnde, ging in een evenement de eer der natie boven die van het individu. Het landenklassement moest gewonnen worden. De Metze-Kremer combine op de pistekampioenschappen van 1934 was op dat punt voorbeeldig. Een collectief gave prestatie kon het volk overtuigen van haar suprematie als arische ras. Ook de Duce wenste een superieure prestatie van de ploeg. Dit was echter niet omwille van hetzelfde finale doel, zijnde de superioriteit van het volk aantonen, maar ter wille van de transformatie van het karakter van zijn volk. Omwille van deze eis – die door de institutionalisering van het gekende knechtensysteem makkelijker te realiseren was – zijn de Italianen de eersten die voluit in ploegverband de kampioenschappen betwisten. Hoewel in die jaren het WK op de weg volgens de reglementen een wedstrijd van ‘man tegen man’ was, zagen zij het alsof het een strijd was tussen naties. Een strijd die ze bijna altijd wonnen. In 1936 te Berlijn – op de Olympische Spelen - ging het een eerste maal goed mis. In 1938 had Sportwereld commentaar op de Italiaanse tactiek, volgens dewelke als één blok voor Bartali werd gereden. De krant gaf toe dat ook de renners van andere naties in zekere mate in groepsverband reden, maar “ op onzichtbare, onvoelbare wijze. De Italianen hebben die diplomatie afgebroken: allen voor Bartali. Ze deden ten aanhoren en aanzien van allen wat anderen achter de schermen deden[217]”.
Duitsland en Italië groeiden zeker na 1936 naar elkaar toe. Of beter, groeide Italië erg naar Duitsland toe. Tot die tijd was de Mussolini, die in de eerste helft van de jaren ’30 meer prestige bezat dan Hitler – hij regeerde uiteraard al langere tijd - , trouwens erg wantrouwig geweest ten opzichte van een sterk Duitsland. Zo belette hij in 1934 een Duits-Oostenrijkse aanhechting. Na 1936 veranderde de situatie. De As Rome-Berlijn kwam tot stand, en zo begonnen sommige Italiaanse sportleiders een superioriteitsprincipe te huldigen, en racisme jegens de joden te vertonen[218]. Nochtans hadden veel Joden voordien mee de sport bestuurd.
II. Vergelijking
In veel opzicht werden Duitsland en Italië mekaars gelijken. Er vertoonden zich echter ook verschillen. We bedoelen hier niet alleen louter de wielercultuur van een Italiaanse wegtraditie en een Duitse pistetraditie ( vooral het stayeren met groot kampioen Metze ), maar ook in de totalitaire omkadering:
µ
a) De leidersfiguur:
Hitler liet zich in tegenstelling tot Mussolini in het openbaar zelden als een groot sportliefhebber opmerken. Slechts eenmaal toonde hij grote expressie van vreugde. Dat was bij de overwinning van Max Schmeling in de bokskamp om de wereldtitel bij de zwaargewichten tegen de Amerikaan Joe Louis. Boksen was Hitlers meest geliefde sport. Deze eerdere ingetogenheid hield hij ook aan op de Olympische Spelen, daar waar Japanse en Italiaanse hoogwaardigheidsbekleders de publieke demonstraties niet schuwden. Hij feliciteerde wel zijn Duitse kampioenen, maar na een tijdje enkel nog privé in plaats van op het erepodium. Dat was ook de wens van het IOC dat hem als staatsleider liever niet al te nadrukkelijk bezig zag op deze internationale sportgebeurtenis. Dat stoorde hem niet, want finaal was hij ‘toch maar oppervlakkig waarnemend wat er zich allemaal afspeelde op atletisch vlak. Hij was al meer bezig met nieuwe avonturen tegen de Joden, in Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije[219]’ . Ook in tegenstelling tot Mussolini onderhield hij geen persoonlijk overleg met de sportverantwoordelijken van het rijk. Meer sprak hij met de architect van het grootse Olympia-stadion - wat Hitler zelf nog te klein vond. Hij plande een stadion voor 400 000 man, als vaste thuisbasis voor de Olympische Spelen, als opvolger van de heilige plaatsen in Griekenland, die, het moest geweten zijn, 4000 jaar geleden al opgericht waren door Noordse, lees Germaanse, immigranten -. Aan dit verschil in uiterlijk vertoon moeten echter geen conclusies gekoppeld worden wat betreft het belang van sport in het staatsbeleid. Hitler pastte het alleen niet zo persoonlijk toe als ‘primo sportivo’ Mussolini. Het is opmerkelijk hoe twee verschillende karakters als Hitler en Mussolini toch een gelijke ideologie wilden overbrengen.
b) Het doel
Beide heersers wensten hun volk te transformeren. Voor de Duce was een grotere efficiëntie voldoende, voor de Führer was niets minder dan de superioriteit het doel. Mussolini faalde in zijn opzet. Zijn militair regime bleek eerder schijn. Zeventien jaar liet hij heel het economisch en sociaal leven draaien rond het idee van een sterk militair apparaat. Tekenend was bijvoorbeeld het laten slaan van munten ter herdenking van de glorieuze intrede, 30 jaar voordien, in de ‘Grote Oorlog’. Het opschrift luidde: “ beter 1 dag een leeuw dan 100 jaar een lam[220]”. In 1939 was alles hieraan opgeofferd, en stond er uiteindelijk nog steeds een zwak en weinig modern leger[221]. De populariteit van zijn algemene politiek was toen al een tijdje over haar hoogtepunt heen. Van zijn sportpolitiek kon dat nog niet gezegd worden. Die had ondermeer met Bartali’s zege in de Tour pas nog een fikse opmars beleefd. Het heeft zijn plannen niet kunnen redden, want uiteindelijk is ook die sportpolitiek niet geslaagd. Zoals Dr. Fabrizio zei ontstond geen authentiek sportbewustzijn. De spektakelsporten zouden het halen van de militaire. En de mentaliteit hebben zij absoluut niet kunnen veranderen. De massa onstuimige supporters is niet gedisciplineerd geworden. Geen enkele fase van sportpolitiek lijkt mentaal gevolg gehad te hebben, tenzij misschien de laatste van het para-militarisme, op een oppervlakkige wijze. Jonge Italianen toonden zich in 1939 wel strijdbaar in woorden ( “Als ze het ons niet geven, gaan we het halen”, tekende de Sportwereld-reporter op tijdens het gespannen klimaat van het WK ’39 ), maar hun daden op het ware slagveld in WO II toonden echter dat ze gelukkig niet de verbetenheid of de discipline hadden van de Duitse soldaat. Die laatste was door de politiek van Hitler wel overtuigd geraakt van zijn eigen superioriteit. De sportpolitiek had er een grote rol in gespeeld, met een minieme bijdrage van de wielrenners, vooral pistiers. Zo raakte in Duitsland de meerderheid op en top gereed en bereid om te vechten. Terwijl de sporthelden aan volksinteresse inboetten ( er was wel nog interesse, maar geen passie ), werden de infanterist en de piloot de ware helden. Mussolini had dat ook gewild voor zijn volk, maar zijn propaganda ( bvb. het luchtvaartblad voor jongeren ‘Il Aquilone’ ) bereikte niet hetzelfde effect. In Italië bleven de wielrenners de ware helden. De ‘campionissimi’ toonden keer op keer hun superioriteit in de kampioenschappen, echter zonder een algemeen superioriteitsgevoel bij het volk te kweken, en nog minder het echte politieke doel, de interne transformatie, te ondersteunen. In de gedachten van het volk was sport geen wapen, sport bleef er sport.
c) Dionysisch-Appolonisch
Dat er ondanks de grote overeenkomsten toch fundamentele verschillen blijken te zijn, komt door de verschillende mentaliteit. Iets wat zich nog het best toont in het gedrag der wielersupporters. De enen zijn ‘mak zoals nergens’, de anderen vormen een begeesterde massa, enig in de wereld. Deze contrasten kunnen ingepast worden in het model dat de antropologe Ruth Benedict opstelde[222]. Zij maakte de theoretische opdeling in twee types van culturen: Apollonisch en Dionysisch. Het eerste type stond voor balans, beheersing, harmonie en eenheid[223]. Het tweede stond voor overdrijving, wildheid, pogingen om boven het alledaagse uit te stijgen. Het was ook een agressiever en vijandiger type. Hoewel de indeling simplificerend is en vele nuances mogelijk zijn, kan het Duitsland onder Hitler als Apollonisch omschreven worden, en het Italië onder Mussolini als Dionysisch. De Italiaanse Duce had het liever anders gehad, met supporters die in plaats van een wilde en onstuimige eerder een kalme en ordelijke ingesteldheid opbouwden, zoals de Duitse supporter die wel had. Hij paste ook in andere omschrijvingen uit Benedicts Apollonisch karakter: beheerst en werkend aan groepsharmonie. De ideale Dionysische persoonlijkheid was dan weer wantrouwig en snel beledigd, in constante strijd om macht. Dit zien we niet bij de supporters, maar wel bij de renners. De Belgen in de Giro getuigden vaak van hun opvliegendheid, en over hun systeem met heersende ‘campionissimmi’ die jongeren steeds wilden afhouden. Ook de wantrouwigheid van Del Cancia ten opzichte van zijn Belgische knechten in 1938 past in een Dionysische persoonlijkheid. Wanneer we tenslotte de zwart- en bruinhemden in de ordediensten vergelijken, valt het op dat het er in Duitsland toch nog net iets strakker aan toe gaat. Daar was één woord genoeg, terwijl er in Italië meer geroepen wordt[224]. Dit alles maakt duidelijk dat de verschillen fundamenteel waren en dat de fascistische ideologie die verschillen niet heeft kunnen wegwassen. De evolutie van de As heeft dat trouwens politiek-militair aangetoond[225]. De analyse dat twee zo verschillende volkeren als het Duitse en het Italiaanse konden getroffen worden door de ideologie van het fascisme toont aan dat het verkeerd is – maar het gebeurde regelmatig - om te verzeilen in allerhande populaire psychologische theorieën over het volkskarakter om de oorsprong van het fascisme te verklaren. “Zoals Durkheim al gezegd heeft kunnen sociologische verschijnselen niet door middel van de psychologie verklaard worden. De psychologie kan een hulpmiddel zijn… hierdoor kan de eigenaardigheid van de fascistische leider verklaard worden, maar niet wat fascisme nu eigenlijk is [226]”.
Hoofdstuk 3: De illusie van de sport
Volgend gesprek ontwikkelde zich tussen een Vlaamse journalist en een Berlijner op de Olympische Spelen van 1936: “ - De mens is een haard van steeds werkende hartstochten, daar kan geen regeringsregiem wat aan veranderen. – Dat valt te bewijzen. Misschien niet in een handomdraai, maar de tijd zal leeren of het nationaal-socialisme de menselijke kwalen genezen zal. De Duitse mens moet heropgevoed worden. En iedere opvoeding werpt eerst laat haar vruchten af….[227].” De sportwereld heeft de vruchten zien hangen: een enorm aantal medailles rond de nek van de Duitse atleten. De hele wereld heeft 4 jaar later de vruchten rijp naar beneden zien vallen: bommen tijdens de blitz-krieg van de Duitse soldaten.
Het was nochtans zo mooi begonnen met de nazi-spelen: “de bloem van de wereld trok voorbij[228]”. De openingsceremonie leek voor de verslaggever eerst op een politieke manifestatie, met al die vlaggen en dergelijke, “doch de woorden der redenaars hebben ons niets verkondigd als vredeswil der jeugdigen.”. Het was nochtans absurd te denken dat de Olympische Spelen, ‘een amalgaam van strijdende patriottismes’, zouden resulteren in vredevol idealisme, hoewel de sportende en feestende mensen erin geloofden [229]. Lewald en Diem de twee hoofdorganisatoren geloofden hier ook in. Zij waren kosmopolieten. Met de Olympische Spelen zouden de volkeren der aarde nog dichter tot elkaar gebracht worden. Het was niet met deze argumenten dat ze Hitler, absoluut antikosmopoliet, hadden kunnen overtuigen tot het nazi-gastheerschap der Spelen. Dat gebeurde slechts met hulp van Reichssportfuher Hans von Tschammer und Osten en Minister van Propaganda Goebels. Hitlers goedkeuren verheugde Diem ten zeerste. Deze man was zelf geen nazi. Hij was wel nationalist, maar één die geloofde in het ‘oude’ Duitsland, niet in dat van de Nieuwe Orde. Hij hoopte en geloofde met dergelijke manifestaties de nazi’s naar de traditie van het ‘goede ‘ Duitsland, dat van de rijke spirituele cultuur te keren, zodat ze niet langer als barbaren zouden aanzien worden. Het feit dat ze het heraanvatten van de opgravingen in het oude Olympia ondersteunden, overtuigde hem nog meer. Zo zou hij uiteindelijk zelf ingepalmd worden door het nazisme, als één van vele duizenden gelovend dat zijn land opbouwde terwijl het afbrak[230].
Veel mensen uit de sportwereld hadden die naïviteit. ‘Hitler en Goebels hebben veel voor de sport gedaan[231]’. Onze sportkronijkers raakten overtuigd van hun sportiviteit, en maakten uit de veelvuldige contacten met fascistische sportpersonages steeds op dat de sport diende voor het versterken van internationale banden, als ‘entente cordiale’ of vredesboodschap. Nooit werd de echte ideologie achter de propaganda doorzien. De Olympische Spelen van 1936 betekenden zeker een cesuur. Zowel in Duitsland als Italië evolueerde de sport ongemerkt voor het buitenland naar een para-militaire activiteit. Voordien was ze aangewend om ‘diplomatisch interessante internationale triomfen te behalen’. Erna werden atleten meer en meer gezien als nationale producten, ‘te creëren zoals gevechtsvliegtuigen of duikboten [232]. Deze evolutie heeft zich na de oorlog algemeen, ook in andere landen, doorgezet.
Dit alles wijst op de enorme reikwijdte, diepere werking, en effecten van de fascistische sport: ze beïnvloedde zelfs het buitenland. Overal werd sport nu de lichaamcultuur bij uitstek. ( De nazi-spelen waren een enorme verspreider van die Engelse uitvinding ). Overal werd ze een nationalistisch element. Het opkomen van de recordjacht maakte het zelfs mogelijk om ook zonder directe ontmoetingen de tegenstander te sterk af te zijn. Deze evolutie maakte ook een einde aan de sport als fenomeen op zich. Sport en sporters waren een product met extra betekenis geworden: boycots kwamen op, ook in de wielersport.
Hoofdstuk 4: Karel Van Wijnendaele als bron
Van Wijnendaele kwam als volger der wielerbeweging door gans Europa. Hij was een eersteklas getuige van de nieuwe bewegingen die opkwamen. Het is tekenend hoe ook hij soms onder de indruk was van de verwezenlijkingen van het fascisme. Voor een sportman leek het vaak een veel beter systeem dan dat van het eigen land. Over de ordehandhaving tijdens de evenementen was niks dan lof: de zwarthemden waren haast een zegen voor de wielersport. Ook de Ronde van Duitsland prees hij in zijn beschouwingen tegen andere opmerkingen in, de politieke ondergrond van de organisatie ontkennend. Dit geheel van zijn Giro- en Rundfahrt-artikels geeft een zicht op de achtergronden van ‘s mans activiteiten tijdens de oorlogsperiode: er was al eerder tot de conclusie gekomen dat zijn inspanningen toen louter ten dienste van de vredelievende sport waren, en gegevens uit deze verhandeling bevestigen die alleen maar. In de artikels laat hij immers nooit meer dan wat toegewijde interesse blijken voor de wijze waarop de maatschappij in Duitsland en Italië gereguleerd werd. Hij bleef echter immer apolitiek, alles bekijkend vanuit het oogpunt der sport.
Van Wijnendaele heeft finaal de fascistische wielersport nooit echt doorzien. De belangrijkste opmerking blijft immers dat wielrennen geen volledig fascistische sport was, niet ideaal paste in de officiële sportpolitiek, maar door de staat slechts aangewend werd in de propaganda, omwille van het volkse element. De massa kon bereikt worden met de wielerhelden, in afwachting van de opvoering der oorlogshelden. Van Wijnendaele analyseerde dit verkeerd. Hij dacht dat de wielersport ook onder de hoge bescherming der fascistische leiders stond omdat zij geïnteresseerd waren in de wielersport op zich, zoals zij geïnteresseerd waren in turnen, boksen, voetbal of autosport. Hij meende dat zij eenzelfde opvatting hadden over de wielersport als hijzelf, en dat in tegenstelling tot de veel minder sportieve regeringsleiders in eigen land. Daarin heeft hij zich vergist, maar hij niet alleen. De fascistische wielersport werd in heel de Belgische pers vaak als een prachtig voorbeeld gezien. Afgaande op haar resultaten was dat logisch. Dat ze deels moest dienen als strijdmiddel werd zelden doorzien. Het gedacht was dat de fascistische regeerders ze ook aanwendden als verbroederings- en opvoedingsmiddel. Het idealisme van perslui zoals Karel Van Wijnendaele was ergens gegrond: de Belgen ondervonden tijdens hun buitenlandse avonturen steeds dat de toenadering aanwezig was. Met de Duitsers waren ze van alle naties het meest intiem bevriend. Met de Italianen volgden ook steeds goede contacten. De wensen van Van Wijnendaele over hechtere banden kwamen dus gewoon uit. Die over de politieke doorwerking werden echter niet aanhoord. Toch bleef Van Wijnendaele, zoals de meerderheid, bij zijn gedacht, zelfs na 1936, toen de politieke leiders al lang beslist hadden welke andere, hardere contacten de sport moest voorbereiden. Hij en zijn confraters geloofden diep - naïef achteraf bekeken - in de sport als vredesbrenger. Dat gebeurde dan ook vanuit een lange traditie. Zo passeerden de renners in 1930 tijdens Turijn-Brussel langs Locarno. “ Sinds de vrede van een paar jaar voordien aldaar, waren er al weer bepaalde krijgsverrichtingen geweest: Locarno ligt achter de rug. Denken wij nu maar aan de Vrede door de Sport[233]”.
Volgens Dr. Fabrizio heerste in het toenmalige Italië geen authentiek bewustzijn. Van Wijnendaele beschreef in die dagen Italië wel als een echt sportland. Hij was overtuigd dat België goede sportmannen kende, maar dat ze er in Italië kweekten die toch iets specialer waren[234]. Hij meende dat Mussolini dat geregeld had. Dit zicht op de persoon en het persoonlijk beleid van Mussolini was verkeerd. Hij beschreef hem ooit als ‘niet zomaar wat paraderend’. In werkelijkheid heeft die kale met charisma niet liever gedaan dan show verkopen. Van Wijnendaele zag hem ook veel dominanter aanwezig in de wielersport dan feitelijk geweest is. Mussolini was helemaal niet vol van de Giro, zoals de Italiaanse sporthistorici nu aantonen, maar Van Wijnendaele’s beschouwingen lieten steeds anders uitblijken. Zo werd na povere Italiaanse prestaties op de sprintkampioenschappen bijvoorbeeld volgende opmerking gemaakt: “Van de Italiaanse sprinterskwaliteit kunnen we zeggen dat de bloem eruit is. Mussolini mag wel heel gauw de opdracht geven: maak mij een sprinter die tenminste sprinten kan”. Van Wijnendaele dacht werkelijk dat de Duce actief regeerde over het Italiaanse wielrennen. Dat de Italianen in de wielersport zozeer hun superioriteit toonden, zou door de ‘geest van Mussolini’ geweest zijn. Een overdreven aureool. Hij gaf in het algemeen weinig om de wielersport, ze beschouwend als een zeer onbelangrijke zaak in de Italiaanse sportpolitiek. Andere sporten, zelfs al waren ze minder succesbrengend voor de Italiaanse atleten, hadden in de ogen van de Duce een veel groter potentieel om de interne transformatie van het volk te bewerkstelligen.
In tegenstelling tot Italië betekende transformatie in Duitsland bovenal een superioriteitsgevoel aankweken. In de wielersport kon Van Wijnendaele niets van deze doelstelling waarnemen. Deze tegenstellingen, zowel in Italië als Duitsland, tussen de officiële sportpolitiek en de feitelijke perceptie van de wielersport tonen dat wielrennen niet zo’n fascistisch verderf heeft gekend als andere sporten. De propaganda werkte ten opzichte van Van Wijnendaele echter dieper dan bedoeld. Hij schatte de invloed van Mussolini te hoog in, en de Duitse zegezucht te laag. Zijn gezag als historische bron is er in zekere mate door aangetast. Desalniettemin stelt hij ons in staat een uiterst goed beeld te vormen van het land, het leven, de mensen en de sport onder het fascisme. Karel Van Wijnendaele blijft een autoriteit.
Hoofdstuk 5: Fascisme en Democratie
I. Geloof versus compromis
De democratie leeft op basis van het compromis: het algemeen belang ter wille worden de verschillende meningen gebundeld tot één visie waar allen zich mee proberen te verzoenen Uiteraard lukt het niet steeds om het ideale te bereiken en ieder tevreden te stellen[235]. Ook in de democratische sport werkte het zo. Een voorbeeld: de Belgische selecties voor het WK wielrennen moesten in de jaren ’30 steeds een compromis zijn van communautaire belangen. Eén van de drie renners in de selectie moest steeds een Waal zijn. Het fascisme daarentegen leefde niet op basis van compromis, maar op basis van geloof en angst. Sport hielp die basis mee vormen. Ze zorgde alleszins rechtstreeks voor de versteviging van ‘het geloof’. Na de cinema was ze misschien wel het beste van alle propagandamiddelen. De jeugdsport introduceerde het fascisme aan de kinderen, die daarna makkelijker de rest van het regime aanvaardden. De Giro bouwde mee de nationale eenheidsgedachte op. Prestaties op de Spelen en WK gaven het nodige zelfvertrouwen. Daarnaast hielp de sport in zekere mate onrechtstreeks mee aan de invoering der angst. Het was immers de vuist van de bruinhemden, gestaald door uitgebreide sportopleidingen, die regeerde, al wie het regime contesteerde terroriserend. Om te zien hoe de wielersport zou gepast hebben in die terreur is het echter ver zoeken. Voor die sporttak houden we het beter bij de stelling dat ze paste in het geloof: de nationale koers door het ganse land als symbool van de eenheidsstaat. In dit opzicht waren Duitsland en Italië mekaars gelijken.
Een Giro die zeker ‘het geloof’ diende op te krikken was die van 1936. Deze geboycotte Giro was een afgeleid product van de door de democratische landen uitgevaardigde Ethiopië-sancties. R. ARON noemde die sancties een typisch compromis dat ‘het slechtste van de twee werelden bracht ’. Het verzoenen van twee standpunten leverde inderdaad niet een betere versie van beide op: de keuze tussen, enerzijds, het toelaten of, anderzijds, het verhinderen van de imperialistische actie leidde tot het compromis van het uitspreken der boycot, ook op sportief vlak. Mussolini mocht dus doorzetten, maar was het was zeker geen teken van vrijgeleide waardoor het Italië toch vijandig maakte ten opzichte van het Westen. Gevolg was dat Mussolini zich hierna in het kamp van Hitler plaatste [236]. En om te sporten waren de democratische staten ook niet meer nodig. De Italiaanse sportwereld zou voortaan wel haar eigen tegenstanders uitkiezen. In de Giro hoefden geen buitenlanders op te dagen. Deze wedstrijd werd één groot Italiaans sportfeest, op gang geschoten met 21 kanonschoten van op het marineschip ‘Puglia’. De instemming met de fascistische sportpolitiek is toen alleen maar toegenomen. De impact schatten die het gehad heeft op de algemene fascistisering van de Italiaan blijft echter moeilijk. Alleszins is hij te klein geweest, want op het einde van de jaren ’30 kwam er een afbrokkeling van de volksinstemming. De oorlog, die voor Mussolini een apotheose moest betekenen, werd een anti-climax. In 1939 was Italië nog lang niet klaar om mee te vechten. Voor Mussolini was dit zeer vernederend. Zijn land is daarna nooit gereed geraakt. In juni 1940 stapte het toch in de strijd, maar het was niet als evenwaardige partner van Duitsland. Mussolini heeft zijn geloof in een Italiaanse Mediterrane wereld niet waar zien worden. Finaal kan gezegd worden dat de sportpolitiek van Mussolini op instemming heeft kunnen rekenen, maar dat de gewenste militarisering niet voltooid is. De Giro is het voorbeeld van wat sport werkelijk betekende voor de meerderheid der bevolking: feest en plezier.
II. Van Wijnendaele’s beschouwingen geactualiseerd
Het bleek dat Van Wijnendaele zich vaak positief uitliet over de fascistische sport. Hij raadde, steeds met de beste bedoelingen, aan om bepaalde maatregelen over te nemen. De fanatiek militaire achtergrond was voor hem immers onzichtbaar, omdat hij niet de gedachtegang van het fascistisch bestuur deelde. Nu in onze tijd die achtergrond vervaagd en vervangen is, zijn er in de democratische sport daadwerkelijk bepaalde aspecten waarneembaar die als het ware konden overgenomen zijn van een fascistische sportpolitiek. Er heerst echter geen oorlogsklimaat meer en nationalisme is vooral inter-nationalisme geworden. Daarom zijn die bepaalde aspecten nu als heilzaam beschouwd. De raad van Van Wijnendaele is onbewust opgevolgd en ingeschakeld in een stelsel waar de vrijheid van keuze der waarden en normen groter is geworden. Net als onder het fascisme wordt het sportbeleid gevoerd om zoveel mogelijk mensen aan het sporten te brengen. De Europese Gemeenschap heeft al sinds de jaren ’60 massasport als doelstelling, en België volgt dat met haar ‘Sport voor allen’. Per consequentie is ‘Allen op de Fiets’ daarbij ingeschakeld. Het totalitaire kader is echter totaal weggevallen.
Italië heeft die switch omzeggens direct na de Oorlog gedaan, want de in de jaren ’30 opgebouwde sportreputatie is niet meer verloren gegaan. Sport is er een massagebeuren en gespreksonderwerp numero uno. De wereldvoetballers, het groot aantal medailles op de Olympische Spelen, en al evenzeer het eliteleger aan wielrenners zijn beroemd. Het onauthentieke bewustzijn is sindsdien authentiek. Dit kan alleen door het verder blijven opstellen van een doorgedreven democratische sportpolitiek. Men laat er de jeugd sporten van in de kleuterklas tot aan de universiteit. De combinatie studie en sport is er goed ontwikkeld. In België heeft men er een voorbeeld aan kunnen nemen, want hier is ‘sport’ lange tijd het vijfde wiel aan de wagen ( van de minister van cultuur ) gebleven. Sport werd intussen een meer afzonderlijke ministeriële bevoegdheid, en meer financiële middelen werden vrijgemaakt. Aan een betere samenwerking tussen overheid en basis werd gebouwd. Er werd geijverd voor meer sport op school. En topsport werd beter gestructureerd. Wat het wielrennen betreft werd er het voorbije decennium provinciale steun uitgevaardigd voor het aanleggen van pistes. Het organiseren van kampioenschappen werd overgelaten aan de gemeentes in plaats van aan de kleine wielerclubs. En het project ‘Vlaanderen 2002’ startte op. Het Belgisch wielrennen is dus geëvolueerd. Het is nu hier dat er hoge bescherming komt van ministers, senatoren en anderen uit het ‘Bestuurlijk Leven’. Wielrennen is een volwaardig aspect geworden van de sportpolitiek. Er steekt een heel verschillende opvatting achter dan achter de toenmalige Italiaanse of Duitse overheidssteun. Een nieuw hoogtepunt hiervan zal plaatshebben in mei 2002, wanneer een rit uit de Giro van start gaat in België!
Recente uitingen van een sportpolitiek zoals Van Wijnendaele het graag zou gezien hebben waren bijvoorbeeld het ‘Strategisch Plan’ dat eind jaren ’90 werd opgesteld, toen Luc Martens ( CVP ) Vlaams minister van Sport & Cultuur was, en het sportbeleid dat Johan Sauwens ( in die tijd VU ) achteraf voerde. Op die wijze ontstond een typisch Vlaamse, democratische sportpolitiek, die vooral veel christen-democratische elementen in zich voert. In tegenstelling tot het fascisme betekent dit, zoals E. LAMBRECHTS doceert, een grote rol voor het maatschappelijk middenveld, decentralisatie en internationale samenwerking. In het ‘Strategisch Plan werd de wens geformuleerd om een kwaliteitsvollere massasport te krijgen en sterkere topsporters[237]. Met verschillende mensen uit verschillende geledingen van de sportwereld werd nagedacht over de uitvoering. En ook de wielersport werd erin betrokken. Ze kreeg in het programma van de schoolsport, waar de basis voor massasport gelegd wordt, meer aandacht dan voordien ( ondermeer een uitgebreide SVS-wielertrofee ). Eveneens werd door de overheid ingegaan op de eis om de leeftijdsgrens voor een debutant in de wielersport te verlagen tot 8 jaar. Dit betekende dat men er de pedagogische waarde van inzag, en besefte dat ook wielersport nuttig kon zijn voor de motorische ontwikkeling van de jeugd. Een heel verschil met de visie op de wielersport onder het fascisme.
De volledige realisatie van het Strategisch Plan zou moeten gebeuren in 2002. Johan Sauwens, groot sport- en wielerliefhebber, werd de grote voortrekker na de verkiezingen van juni 1999. In de Vlaamse sportwereld was sympathie aanwezig, zeker omdat Sauwens in meerdere artikels liet uitschijnen dat hij nog verder wou gaan: “Ik wil een jeugdsportbeleid dat via een doorgroeimodel moet resulteren in Rode Duivels die wel 2 helften volle bak kunnen gaan[238]”, liet hij optekenen na de voetbalinterland België-Turkije op Euro2000. Dit was een wedstrijd waarin de Rode Duivels in de tweede speelhelft ten onder gingen na een verschroeiende maar resultaatloze beginperiode. Een analyse van de tijdens zijn mandaat gevoerde Vlaamse sportpolitiek kan gemaakt worden, weer focussend op de wielersport. Die staat hier model voor de algemene sportpolitiek: ze is aanzien als een ideale sociale kracht en imago-builder. Verder verdient ze steun omdat ze kadert in het grote belang dat het ministerie van sport hecht aan de fysieke paraatheid van de jeugd[239]. Dit kenmerk kon eveneens waargenomen worden in de fascistische sportpolitiek, maar in de Vlaamse is dit alleen omwille van de volksgezondheid, in plaats van de militaire weerbaarheid. Of zoals minister Sauwens sprak: “Als je de rechtstreekse link ziet tussen sport en gezondheid, dan denk ik dat een gemeenschap beter investeert in sport dan in curatieve geneeskunde achteraf[240]”. Zo zijn er nog parallellen te trekken, die echter steeds uitgaan van een fundamenteel verschillend uitgangspunt[241]. Om te beginnen heeft de sport en wielersport voor de Vlaamse overheid nu ook een nationalistische gedrevenheid, maar vooral een inter-nationalistische ( bij Vlaanderen 2002 rijden buitenlandse rensters en renners; er wordt rekening gehouden met de internationalisering van de sport[242]; de integratie van allochtonen is een doel; van uitwisseling is sprake, want Franse en Australische kennis van voorbereiding op evenementen als Olympische Spelen en WK wordt aangewend[243]; voor Vlaanderen wordt een voortrekkersrol gezien in een Europees sportbeleid[244] ). Daarnaast zou sport een rechtstreekse verantwoordelijkheid van de overheid worden, in plaats van volledig over te laten aan het BLOSO[245]. Hierdoor wordt ze echter niet staats bestuurd, maar eerder door de gemeenschap (Vlaanderen), gedelegeerd via driehoek gemeente, sportclub, school ( waarvan de infrastructuur die er kwam met gemeenschapssubsidies moet opengesteld worden buiten de schooluren ). Dit overheidsingrijpen heeft niets van doen met centraliseringen: “Ik wil niet dwingen tot fusioneren. Het rijke Vlaamse sportverenigingsleven… die lokale diversiteit heeft haar charme”[246]. Het sportbeleid onder Sauwens kent aldus tal van vernieuwingen, maar is geen revolutie. Het gaat om “voortbouwen op goede verwezenlijkingen van voorgangers[247]”, zijnde het kabinet van Luc Martens en de Vlaamse sportraad. Bovendien gaat het vernieuwen vanuit contacten met de basis, niet van bovenaf. Het beleid wordt daarop afgesteld[248].
Wat Van Wijnendaele bewonderde in vele personen van het Italiaanse Bestuurlijk Leven was dat ze uit zichzelf reeds een sportkenner en sportman waren. Voor Vlaams minister Sauwens geldt dit. Hij probeerde het voorbeeld te geven door zelf op de fiets te kruipen in clubverband en door fitnessruimte te introduceren op het kabinet. Dit heeft echter niets vandoen met ‘primo sportivo’.
Na de Belgische nederlaag op Euro 2000 zei hij “we zullen Rode Duivels kweken”, de link leggend met de politieke plannen. Voor het eerst werd een echte beleidsnota door een aparte beleidscel opgesteld. In de begroting werd voor sport 27% meer ruimte gemaakt, wat 10 miljoen euro extra betekende. Om het kwalitatief aanbod en dus het gevoel van voldoening te verbeteren werd geïnvesteerd in infrastructuur[249].
Bevordering van het welzijn van het individu, sociaal-maatschappelijke integratie en de volksgezondheid waren doelen van het sportbeleid[250]. Karel Van Wijnendaele had het zo goed niet kunnen zeggen. Jeugdsport was hierom een prioriteit, maar de topsport kreeg echter eveneens meer aandacht. Die kon een grote bijdrage leveren, dankzij de voorbeeldfunctie en de daaruit volgende verhoging van de sportparticipatie[251]. De uitstraling van Vlaanderen in het buitenland werd er mede door verzorgd. In dit opzicht diende het ‘Vlaanderen 2002’-team als middel, evenals de projectsubsidiëring ( ondersteuning internationale topsportmanifestaties in Vlaanderen: Ronde van Vlaanderen, WK te Zolder ). De Vlaamse topsport betekende niet ‘winnen voor alles’. De integriteit van de sport moest bewaard blijven. “Deze doelstelling vindt haar basis in de bezorgdheid om het lichamelijk en psychisch welzijn van de sportbeoefenaar zowel te bevorderen als te beschermen[252]”.
Deze steeds beter uitgewerkte Vlaamse sportpolitiek heeft gevolgen op het wielrennen. De regionalisering van de wielersport is immers begonnen. De BWB is opgesplitst in een Vlaamse en een Waalse vleugel. Wielrennen zal misschien toetreden tot de Topsportscholen. De overdekking van de wielerpiste op de Gentse Blaarmeersen is een project dat mogelijks zal gesubsidieerd worden. En het ‘grote evenementenjaar 2002’ wordt ondermeer gedragen door de WK veldrijden en wielrennen op de weg in Zolder. De piste WK te Antwerpen in 2001 waren al een voorsmaakje. Die evenementen zullen “via een niet aflatende stroom van internationale media- en andere belangstelling ‘Vlaanderen’ op de kaart zetten, met alle positieve gevolgen hieraan verbonden voor economie, handel, toerisme, sportpromotie en sportparticipatie bevorderende aspecten[253]”.
Wielersport wordt klaarblijkelijk ingeschakeld om een beleid te realiseren, maar niet zoals onder het fascistisch regime. Dat spande sport voor haar militaire kar en toonde door haar aanpak de illusie aan van sport als vredebrenger. Tegenwoordig wil men daar, zoals Karel Van Wijnendaele vroeger, gelukkig opnieuw in geloven. Intussen is niet weerbaarheid, maar eerder iets als gezondheid tot doel gemaakt. Dit is een waarde die de mensen individueel nastreven, niet meer voor de natie. Het Vlaams sportbeleid ondersteunt dat, ook in de topsport. Die wordt geen nationalistische plicht gegeven, en blijft binnen de grenzen van de vrije wil liggen. Zo blijft men in overeenstemming met de democratie. Dit ideaal kan nochtans niet alle democratische landen nagegeven worden. In ruil voor de ondersteuning worden aan topsporters toch hogere eisen gesteld die ten koste kunnen gaan van het welzijn van het individu (cfr. Australië dat volgens sommige getuigenissen toch al iets te ver ging: pisterijder Brett Aitken behaalde wel de gouden medaille op de Olympische Spelen, maar klaagde achteraf over het te strikte systeem dat hem ertoe gebracht had ). Hoewel de totalitaire manier een garantie is voor succes in topsport, moeten we ze zeker niet overnemen. Prestaties in de (wieler)sport zullen in de grond steeds iets individueels blijven, voor de liefhebber één van de belangrijke onbelangrijke zaken die het leven aangenaam maken. Dat moet gesteund worden met een algemeen gunstig kader.
Sport heeft heden ten dage gelukkig een vredelievend imago. Onze beschaving slaagde er voor het grootste deel in om ze van haar woestere doelen af te leiden. Adrenaline, endorfine en het sportieve karakter gingen een rol spelen buiten de functie waarvoor ze biologisch gezien bedoeld zijn, namelijk oorlog voeren. De fascistische cultuur leek een enorm oponthoud in deze evolutie. Sportieve training werd er gedetermineerd als voorbereiding op oorlog. In het eerste deel van deze verhandeling kon ik aantonen dat de algemene sportpolitiek in Italië voor 1928 nog gekenmerkt werd door een zeker ideaal van recreatie en educatie. Mussolini’s persoonlijke militaire opvattingen kregen daarna echter meer publieke instemming, naarmate zijn persoonlijke dictatuur groeide. Hij wou met harde hand een nieuw Italië, en vooral een nieuwe Italiaan creëren. In 1928 kwam er het ‘Carta dello Sport’, een ander sportbeleid inleidend. Mussolini heeft er charismatisch invloed op uitgeoefend, na 1936 uitmondend in para-militaire sport: “Lo Sport é un arma”. De sport was een wapen, en ook het wielrennen, hoewel zelf geen fascistisch ideaal, deed dienst. De Tour de France werd belangrijker als duizend diplomatieke akten. Wielrenners werden ‘protagonisten’, in de zin van het antropologische fenomeen der ‘voorvechters’[255].
De sinds 1909 bestaande wielerronde van Italië werd eerst scheef bekeken door het fascistisch bestuur. Deze ‘Giro’, die de massa op de straten bracht, rust en orde verstorend, was zogezegd een restant van minder moderne tijden. Al snel is Mussolini de wedstrijd anders gaan bekijken. Hij heeft gezien hoe ze in zijn kraam kon passen, en heeft ze kunnen uitbuiten. Hierdoor bestaat tussen de Giro en de algemene sportpolitiek toch een vorm van parallellisme. In de eerste fase plooide Italië zich op zichzelf terug, en waren er in de Giro geen internationale contacten. In een tweede fase, goed en wel vanaf 1930, ging de Italiaanse sport zich terug wat meer open stellen. De aandacht ervoor, vanuit de Vlaamse pers, groeide evenredig, zeker voor de wielersport. Met Turijn-Brussel van 1930 werd haar al een voorsmaakje gegeven van wat wielersport onder het fascisme inhield: “Het was zwart van t volk… De ordedienst was prachtig ingericht, want de fascisten hielden het onstuimige volk goed in bedwang”. Vanaf toen trokken Belgen weer over de Alpen voor een Girodeelname. Jozef Demuysere, één van de sterkere Vlaamse renners in de periode, zou er enkele mooie resultaten boeken. De Italiaanse hegemonie kon hij echter niet doorbreken. Het was een opperste plicht dat de zege Italiaans bleef, omwille van de propagandawaarde. Na de boycot der West-Europese landen tengevolge van het Italiaans imperialisme in Ethiopië werd het voor Belgen en andere buitenlanders moeilijker om iets te presteren in de Giro. De sport was een wapen, en in het land van Mussolini werd het ten zeerste gebruikt. In die periode groeide in Italië de (para-)militaire cultuur naar haar top. Die zou echter niet hoogontwikkeld zijn. De discipline en tucht was niet supergroot. De Italianen bleven hun traditionele ( Dionysische ) cultuur trouw.
In Duitsland vinden we een gedeeltelijk gelijkaardig verhaal, hoewel korter en heviger. De sportpolitiek zou er net als in Italië op grote instemming kunnen rekenen. Daarenboven schoot ze niet aan haar doel voorbij. De meerderheid der Duitsers heeft de sprong van sporter naar soldaat wel degelijk gemaakt. De wielerrondes van Duitsland moesten in dat kader vooral opgevat worden als reclame. Belgen draaiden in de drie edities der Rundfahrt, het circus van nationale fabrikanten en van nationale eenheid, vlot mee. Vooral Frans Bonduel, een echte toprenner, behaalde er goede resultaten. Vanuit historisch-antropologisch oogpunt beschouwd, toonde de Rundfahrt vooral het Apollonische karakter van de Duitse cultuur: het streven naar harmonie en eenheid. De organisatie was steeds afgemeten, en de supporters waren gedisciplineerd.
Op de internationale kampioenschappen werden de voorgaande analyses alleen maar bevestigd. Duitse en Italiaanse organisatoren kregen er zeer veel overheidssteun. Dit was, in tegenstelling met wat Vlaamse journalisten zoals Karel Van Wijnendaele dachten, niet omdat de leiders de wielersport op zich een warm hart toedroegen, maar omdat ze de propagandawaarde van het evenement inzagen. De zege moest niet voor de sportieve eer, maar voor het nationaal imago binnengehaald worden. Het beste voorbeeld van het belang van wielrennen onder het fascisme werd gegeven op de Olympische Spelen in Berlijn. In vergelijking met andere, meer fascistische sporten vond het wielrennen in een veel poverder kader plaats, maar de medailles die er konden gehaald worden telden evenveel als in een andere discipline. Het juridisch spel bij het geval Merkens getuigde.
De As Duitsland-Italië was dubbelzinnig. Naar buiten uit leek hij sterk, maar in de oorlog bleek hij zwak, nadat de aanloop intern al een magere populariteit getoond had bij de bevolking[256]. De twee leiders zijn ook pas laat naar elkaar toegegroeid[257]. Het is daarom misschien geen toeval dat de relaties tussen de twee landen in de wielersport evenmin optimaal waren. Men had toch kunnen verwachten dat in 1939, het jaar waarin Hitler en Mussolini aan elkaar hun geheimste agenda doorspeelden, wielrenners in competitie enige verstandhouding zouden getoond hebben. Die was echter zelden terug te vinden. Er waren niet eens Italiaanse deelnemers aan de ‘Deutschland Rundfahrt’, en voor de Giro hadden zoals besproken alleen de Belgen een uitnodiging gekregen. Het strafste voorbeeld van de niet al te hechte banden viel te zien op de WK in Milaan. Aan de vooravond van de oorlog, die ze bij verdrag samen zouden aanvatten, werd een Duitser op de piste luidruchtig uitgejouwd[258]. Erich Metze had zich in het stayertornooi gekwalificeerd voor de kwartfinales. Waarschijnlijk omwille van een begane onregelmatigheid, feliciteerde het Italiaanse publiek hem niet, en brak er zelfs tumult uit. Het was nochtans de kwalificatie van een bondgenoot. ‘Men kan zich erover verwonderen dat de As op het sportieve vlak niet functioneerde’, had een reporter die zomer al eerder opgemerkt[259].
Hoofddoel van de fascistische sportpolitiek was de mentaliteit beïnvloeden. Hitler slaagde daar beter in dan Mussolini. Hitler kreeg er het superiorteitsgevoel helemaal ingepompt, terwijl Mussolini’s fascistische revolutie de Italiaan niet veranderde. Uiterlijke kenmerken gaven wel de richting aan die hij uit wenste te gaan. Zo werden atleten door de staat opgevorderd en klaargestoomd. En zo was de organisatie steeds op punt gesteld. Ten gronde heeft het fascisme van Mussolini het echter niet gehaald. De specifieke invloed van de wielersport op de mentaliteit van de bevolking in Italië en Duitsland was hierbij komend ook gering te noemen. Het was de sport van het volk dat hield van krachtige, strijdende dwangarbeiders der weg, en het werd niet die van het volk dat hield van oorlog. Dat er oorlog kwam maakt duidelijk dat de sfeer in de wielersport niet de ideale parameter was. Deze sport was geen voorbereiding op het ware gevecht. En wielrenners waren geen goede soldaten. De oorlog betekende voor hen alleen problemen. Reeds in de aanloop werden zij geconfronteerd met een moeilijke uitbetaling van hun internationale prijzengelden[260]. En eens de oorlog aan de gang was volgde voor velen een vroegtijdig einde van de carrière, of van het leven, zoals voor de ongelukkige Albert Richter en Julien Vervaecke.
Met haar zo nagestreefde maar verschrikkelijke oorlogservaring bracht het fascisme het Duitse en Italiaanse volk op de rand van de afgrond. Het systeem had gefaald. Er werd met veel uit de jaren ’30 gebroken. Het belang van sport bleef in beide landen echter een constante. De Giro werd alleen maar belangrijker ( in de jaren ’50 benaderend en zelfs even gelijk aan de grootheid der Tour de France). In Duitsland bleef de piste floreren, hoewel voetbal de trots werd. Met deze sport zou het zichzelf rehabiliteren: ‘Wir sind wieder zurück’, klonk het na de overwinning op het WK ’54. En ze werden elders ook toegejuicht. In het Westen kreeg men een sport van de orde die Van Wijnendaele steeds gewenst had, feestelijke contacten tussen de volkeren brengend. Later werd deze integratie door de sport op wereldschaal verdergezet, en ze is nog bezig. Het kan de vrede enkel ten goede komen.
Sport moet helpen een einde te maken aan de ‘warrior dreams’[261]. Die leefden in post-WOI Duistland, en worden nu weer gebouwd in de USA. In ons land gebeurt dat niet, want de ‘mannen en vrouwen van de macht’ zijn er niet zo’n fanatiekelingen, het compromis hoog in het vaandel voerend. De ‘mannen en vrouwen van de sport’ mogen en kunnen er intussen wel fanatiekeling zijn. Als vredevolle uithangborden krijgen ze groeiende steun. Oorlog geldt intussen als iets van andere tijden. Avontuur, mythes en heldendom in de sport worden verkozen. Wat is trouwens nog de rol van een dapper krijger in de moderne, hoogtechnologische en/of chemische oorlog. De mensheid zou het beter houden bij sportieve strijd, ideaal als ‘vijandelijkheid-verminderingstechniek’, zoals tussen de Turkana en Xhosa stammen. Zij beginnen een partijtje stokvechten wanneer er een grensconflict is. De niet dodelijke kamp lost zich automatisch op door de nood om de kudde te hoeden, als het gras in de buurt op raakt. Daar waar men het geduw eindigt komt de nieuwe grensmarkering. Misschien volgen op de gespannen internationale toestanden van het heden ook ooit eens grotere inspanningen voor ‘sport en spel’, in plaats van een overdreven dominantie van politiek, van economie of van godsdienst? Sport heeft het, net als geschiedenisonderwijs, in zich om de mens aan te zetten tot een open geest.
I. Bronnen
a) Onuitgegeven
LEUVEN. KBC-Van Landegemarchief. Wielrennen, Ronde van Italië: doos 29.
LEUVEN. KBC-Van Landegemarchief. Wielrennen, Ronde van Italië: doos 33.
LEUVEN. KBC-Van Landegemarchief. Wielrennen, Ronde van Italië: doos 36
LEUVEN. KBC-Van Landegemarchief. Wielrennen, Ronde van Spanje: doos 37.
SAUWENS, J. brief over Vlaamse Sportpolitiek, 11 december 2001.
WILSELE, privé-archief Fons Hamels. Repro’s wielerprenten uit de jaren ’30.
b) Uitgegeven
Beleidsnota 2000-2004. Sport. Brussel, Vlaamse regering, Ministerie van Sport, 2000.
Het Nieuwsblad & Sportwereld, 1939-1940
Het Nieuwsblad, 1923-1939
Het Nieuwsblad-De Gentenaar, juni 2000
La Vie Sportive, augustus 1936
Le Pays Réel. april-juni 1939.
Les Sports.Quotidien, april-september 1939
Sportwereld. Orgaan aller sporten, 1923-1930.
Sportwereld-Het Algemeen Nieuws, 1930-1939.
VAN WIJNENDAELE, K. Het rijke Vlaamsche wielerleven. 2 dln. Gent, 1942.
VAN WIJNENDAELE, K. Mensen en dingen uit de Ronde van Frankrijk. Tielt, 1948.
Vereinsdietwart. Handbuch für die werktätige Arbeit der Dietwarte und Diethelfer in den Vereinen des Deutschen Reichsbundes für Leibesübungen. K. MÜNCH, ed. Berlijn, 1936.
Volk en Staat. Vlaamsch Nationaal dagblad, april-juni 1939.
Vooruit, april-juni 1939.
c) Mondelinge bronnen
Telefonisch gesprek met Michel Wuyts, 14 januari 2001
Gesprek met Johan Sauwens, 4 februari 2002
II. Literatuur
a) Algemeen
“Arpinati, Leandro”. Dizionario Biografico Degli Italiani. IV (1962) 297-299.
“Mussolini”. Sesam Wereldgeschiedenis. Twintigste Eeuw, VI (1985) 143-147.
ARON, R. Democracy and Totalitarianism. Londen, 1965. 262p.
CLARK, M. Modern Italy. 1871-1995. ( Longman History of Italy ). 2e uitg. Londen-New York, 1996. 474p.
KITCHEN, M. Fascisme. Baarn, 1977, 135p.
LEFORT, C. Het democratisch tekort. Over de noodzakelijke onbepaaldheid van de democratie. Amsterdam, 1992.
MILZA, P. Le fascisme italien et la presse française. ( Historiques 39 ). Parijs, 1987. 275p.
MORGAN, P. Italian Fascism. 1919-1945. ( The making of the twentieth century ). Londen, 1995, 209p.
TANNENBAUM, E. Fascism in Italy. Society and Culture 1922-1945. Londen, 1973. 411p.
VISKER, R. Vragen uit de moderne wijsbegeerte. Cursus, KU.Leuven, dept. Geschiedenis, 2000-2001.
b) Sport
“Wielrenners in de oorlog”. Vrij Nederland. 19 mei 1979, 22-27.
ALLOGGI, A. en ARCURIA. E. Storia del Giro d’ Italia (1909-1960). Dedicata a Armando Cougnet. Milaan, 1961.140p.
ARNAUD, P. “Sport – a means of national representation” in: P. ARNAUD en J. RIORDAN, eds. Sport and International Politics. The impact of fascism and communism on sport. Londen-New York, 1998, 3-12.
BERNETT, H. National-sozialistische Leibeserziehung. Eine Dokumentation ihrer Theorie und Organisation ( Theorie des Leibeserziehung. Texte-Quellen-Dokumente 1 ). Stuttgart, 1966.
BERNETT, H. Sportpolitik im Dritten Reich ( Beiträge zur Lehre und Forschung der Leibeserziehung 39 ). Stuttgart, 1971. 132p.
FRIEDRICH, H. 7 jaren van een wielrenner. Berlijn, 1982.
GONZALEZ-AJA, T. “Fascists and Christians? In the Spanish Martial Tradition of the Soldier-Monk”. International Journal of the History of Sport. Special Issue: Superman Supreme. Fascist Body as Political Icon. Global Fascism. nr. 4, XVI (1999) 119-144.
GORI, G. “Model of masculinity: Mussolini, the ‘New Italian’ of the fascist era”. International Journal of the History of Sport. Special Issue: Superman Supreme. Fascist Body as Political Icon. Global Fascism. nr. 4, XVI (1999) 27-61.
GRONEN, W. en LEMKE, W. Geschichte des Radsports des Fahrrades. Eupen, 1978. 344p.
HOBERMAN, J. “Primacy of Performance: Superman not Superathlete”. International Journal of the History of Sport. Special Issue: Shaping the Superman. Fascist Body as Political Icon. Aryan Fascism. nr. 2, XVI (1999) 69-86.
HOBERMAN, J.M. Sport and Political Ideology. Austin, 1984. 315p.
JANSSENS, P. De receptie van de Olympische Spelen van 1936 te Berlijn in de Belgische dagbladpers. Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, dept. Lichamelijke Opvoeding, 1984.
KEMPER, A. “Sociologische benadering van de lichamelijke opvoeding en sport” in : R. RENSON. socioculturele aspecten van sport en vrijetijdsbesteding: capita selecta sociaalculturele kinesiologie. Cursus, KU.Leuven, dept. Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie, 2000-2001.
KITCHEN, M. Fascisme. Baarn, 1977, 135p.
LAITEM, H. en VANYSACKER, D. La Maglia Rosa. Het verhaal van de Giro en de Belgen. 1909-2002. Eeklo, 2002. 208p.
LAPORTE, W. “De lichamelijke opvoeding in het onderwijs in België van 1842 tot 1990: een vak apart” in: M. D’HOKER en J. TOLLENEER, red. Het Vergeten Lichaam. Geschiedenis van de lichamelijke opvoeding in België en Nederland. Leuven-Apeldoorn, 1995, 37-58.
LUESCHEN, G. “Doping in sport: the social structure of a deviant subculture” in : R. RENSON. Socioculturele aspecten van sport en vrijetijdsbesteding: capita selecta sociaalculturele kinesiologie. Cursus, KU.Leuven, dept. Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie, 2000-2001
MANDELL, R.D. The nazi Olympics. Londen, 1971. 316p.
MANGAN, J.A. “Epilogue: Continuities”. International Journal of the History of Sport. Special Issue: Superman Supreme. Fascist Body as Political Icon. Global Fascism. nr. 4, XVI (1999) 180-196.
MANGAN, J.A. “The Potent image and the Permanent Prometheus”. International Journal of the History of Sport. Special Issue: Shaping the Superman. Fascist Body as Political Icon. Aryan Fascism. nr. 2, XVI (1999) 11-23.
MARCHESINI, D. L’Italia del Giro d’Italia. Bologna, 1996, 268 pp.
OLIVER, C. ”The discovery of humanity: an introduction to anthropology” in: R. RENSON. Socioculturele aspecten van sport en vrijetijdsbesteding: capita selecta sociaalculturele kinesiologie. Cursus, KU.Leuven, dept. Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie, 2000-2001.
RENSON, R. “Antropologische categorieën” in : R. RENSON. Socioculturele aspecten van sport en vrijetijdsbesteding: capita selecta sociaalculturele kinesiologie. Cursus, KU.Leuven, dept. Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie, 2000-2001.
SCHEIFF, A. Le Troisieme Reich et l’ education physique. Licentiaatsverhandeling,, Université Liège, dept. Education Physique, 1964
TANIJO, T. “Is our admiration for sportsheroes fascistoid”. Journal of the philosophy of sport.XXV (1998), 35-47.
TEJA, A. “Italian sport and international relations under fascism” in: P. ARNAUD en J. RIORDAN, ed. Sport and International Politics. The impact of fascism and communism on sport. Londen-New York, 1998, 147-163.
VAN DE VEIRE, W. “Sport beluisterde Johan Sauwens. Rechttoe rechtaan”. Sport. nr. 4 (1999) 4-7.
VAN DEN BREMT, H. Velo 97. Oudegem, 1997. 608p.
VANDEVENNE, G. “De Katholieke sportpers in Vlaanderen” in: M. D’HOKER, R. RENSON en J. TOLLENEER, ed. Voor Lichaam en Geest. Katholieken, lichamelijke opvoeding en sport in de 19de en 20ste eeuw ( Kadoc-studies 17 ). Leuven, 1994,, 217-241.
VANDEVENNE, G. Karel Van Wijnendaele, pionier van de Vlaamse sportjournalistiek en Sportwereld. Licenciaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, dept. Lichamelijke Opvoeding, 1988.
-RENSON, R. Sport in de Oudheid. 5e uitg. Leuven-Amersfoort, 1992, 208p.
III. Audiovisueel materiaal
De Spot op Sport: Debat Vlaams Sportplan. TV-programma. Brussel, VRT, 1998.
Giro d’ Italia. CD-rom. Milaan, Gazetto dello Sport, 2000
IV. Electronische bronnen
VAN LAERE, T. en VAN LAERE, E. De Minister van Sport over de Ronde. http//www.rvv.be. 1999.
ANCIAUX, B. Beleidsbrief Sport 2001-2002. http//www2.vlaanderen.be/nud/sites/beleidsbrieven/ Anciaux/sport.pdf.
HALSALL, P. Modern History Sourcebook: Benito Mussolini. http//www.fordham.edu/halsall/mod /Mussolini-fascisme.html. 1997.
HAMELS, J. [ E-mail Deloor broeders ea.] jozef.hamels@pandora.be
GAZETTO DELLO SPORT. Giro d’ Italia. Storia. http//www.gazzetta.it/speciali/giro2001_r2/ storia/index.shtml
GAZETTO DELLO SPORT. Giro d’ Italia. Archivio. http//www.gazzetta.it/speciali/giro2001_r2/ archivio_storico/index.jhtml
PAYNE, S.G. Italian Life under Fascism: Selections from the Fry Collection. http://www.library.wisc.edu/ libraries/dpf/Fascism/Intro.html, University of Wisconsin, 1998
CACIAGLI,
M. Bespreking van L’Italia del Giro d’Italia
door D. MARCHESINI.
http://
www.cattaneo.org/italiano/archivi/recensio/97_21.html
Heersers der weg. http://home.student.utwente.nl/m.h.binnenpoorte/Start.html, 2001
V. Opmerkingen bij het bronnenmateriaal
a) Algemeen
Om de sportpolitiek van Mussolini’s regime na te gaan dienden enkele Italiaanse werken, enerzijds over de sport in het algemeen ( Storia dello Sport in Italia ), anderzijds over de Giro zelf ( L' Italia del Giro d' Italia’). Wat de nazi-lichaamscultuur betreft waren meerdere Duitse standaardwerken voorhanden, evenals specifieke verhandelingen uit Vlaanderen. Bovendien waren er de meer theoretische werken van sporthistorici als J.M. HOBERMAN ( Sport and political Ideology), en de artikels uit de speciale uitgave in verband met fascisme die het International Journal of the History of Sports uitbracht in 1999. Via de databank ‘Sportdiscus’ konden ook andere artikels opgespoord worden.
De hoofdbrok van het bronnenmateriaal zijn echter persartikels uit de jaren ’30, voor de Giro ook meerdere uit de jaren ’20 ( deels bewaard op microfilm in de Albertina te Brussel ). De voor historisch-antropologisch onderzoek meest nuttige stukken verschenen in Sportwereld. Ook Het Nieuwsblad ( dat op juni 1939 ‘Sportwereld’ overnam ) verhaalde regelmatig meer dan de harde sportfeiten. Aanvullend wordt ook gebruik gemaakt van Franstalige kranten zoals Sportwerelds tegenhanger ‘Les Sport’, en van meer algemene dagbladen, al dan niet opiniërend. Ook worden knipsels uit het KBC-Van Landeghem-archief aangewend, als naoorlogse retrospectie. Kortom, we maken deze oefening met ‘Karel en confraters’.
b) Wie is Karel ?
Zoals al in inleiding gezegd was Karel Van Wijnendaele de pionier van de Vlaamse sportjournalistiek[4]. Met zijn eigen krant ‘Sportwereld’, die hij runde vanaf 1913 zou hij het sportlandschap in Vlaanderen beïnvloeden. Zelf was hij geen groot wielrenner kunnen worden, maar hij had via zijn journalistieke bezigheden toch een grote naam in de wielrennerij verkregen: velodroomeigenaar, organisator Ronde van Vlaanderen, manager van de fameuze ‘Flandriens’ met onder andere trips naar de USA, geziene figuur bij de Belgische Wielerbond, vertrouwensman van Henri Desgrange, die de grote man achter de ‘Tour de France’ was, en begeleider van vele jonge renners. Het was via zijn krant dat hij in al deze functies was terechtgekomen, en aldus mogelijkheden had gekregen om ook vele extra-sportieve ideeën en idealen te verwezenlijken. Hij was een ijveraar voor de verheffing van zijn volk. ‘Een predikheer in sportkostuum’, dixit pater Callewaert[5]. Het is onbetwijfelbaar dat hij een grote impact had op de gewone man, vooral in de jaren ’30, de periode van ons onderzoek, zijn creatiefste periode. Met Sportwereld wilde hij de massa die de sport volgde veredelen. ‘De sport moet als een krachtige factor gebruikt worden om de lichamelijke en zedelijke verbetering van het ras te bewerken[6]’. Alle andere sportgazetten konden de concurrentie met ‘Sportwereld’ niet aan – ‘Sportvriend’ hield het langst vol, tot 1923 -. Op die manier is Van Wijnendaele de absolute hoofdbron, zoals hij dat toen ook was. Legendarisch zijn de getuigenissen over de dagelijkse aanwezigheid van zijn gazet. Arbeiders leerden lezen om te kunnen mee praten over wat ‘Koarle’ schreef. Dit was naast louter sport ook over ‘Kunst, Wetenschap, Letteren en Toneel’, evenals over politiek, zeker vanaf het moment dat de krant een tweeluik werd ‘Sportwereld-Algemeen Nieuws’. De inhoud was luchtig en neutraal, maar Vlaamsgezind. Vanwege zijn grote invloed is Van Wijnendaele na WO II uiteraard ook onder vuur te komen liggen, om achteraf in ere hersteld te worden[7]. Wanneer wij nu de methoden van de bronnenkritiek toepassen moet hij ook in ere gehouden worden. Zijn werk is voorwaar oorspronkelijk en onafhankelijk. Kortom, een essentiële, primaire bron voor dit onderzoek. Van zijn bekwaamheid kan de populariteit zijner geschriften tellen als het meest sprekende bewijs. Aan de geloofwaardigheid ervan moet ook niet zwaar getwijfeld worden. Uiteraard is hij niet ‘sine ira et studio’ geweest - In het algemeen werd geopperd dat hij teveel schreef over zijn geliefde (West-Vlaamse) flandriens. In de marge klonk soms kritiek op enige dubieuze managerspraktijken die hij dan zelf goedpraatte[8] -. Van de hier gebruikte teksten zal niet alles klakkeloos overgenomen kunnen worden. Er is bewerking nodig, wat hij zelf trouwens aangeeft. Zijn schrijfwerk zoals ‘Het Rijke Vlaamse wielerleven’, ‘wil niet eene geschiedenis zijn’, maar materiaal aanvoeren voor ‘menschen die eenmaal de geschiedenis van de Wielersport willen schrijven[9]’. De voelende mens vindt in het verhaal van de door hem beleefde gebeurtenissen meer dan de denkende. Het behandelt de dingen waaraan hij heeft gevoeld of getast, waarop hij heeft gekeken met de ogen van zijn ziel, en waarover hij spreekt met het hart om het hart te bereiken. Deze studie zal er echter uithalen wat er toch in zit voor de denkende mens en zijn verstand. Hetzelfde geldt voor de artikels uit Sportwereld. Ook daar moeten nog de objectieve gegevens uitgehaald worden. Dit eist de nodige oplettendheid, uitgaande van de opvatting die zijn gazet had over de geschiedschrijving. Ooit werd in een onder zijn redactie geschreven stukje geopperd dat een ‘fantasisch maneuver’ van tijd tot tijd absoluut nodig was om tot goede (sport)geschiedschrijving te komen[10]. Men moest de waarheid nastreven, en steeds zo nauwkeurig mogelijk de feiten weergeven. Enige inkleding was echter wenselijk. Dit deed zekere omstandigheden beter uitkomen en onderlijnde de gemoedstoestand. Nu en dan een eerder legendarisch verhaal hielp om de massa en haar geestdrift beter te doen kennen. Deze kijk heeft als gevolg dat de in dit onderzoek gebruikte artikels nooit volledig naar de letter, maar eveneens naar de geest moeten begrepen worden. In een mentaliteitsgeschiedenis, wat deze verhandeling deels veronderstelt te zijn, kan niets anders verwacht worden. Over het historisch gezag van Karel Van Wijnendaele op zich zal later uitspraak gedaan worden.
Ronde van Spanje
De focus was in deze verhandeling gericht op Italië en Duitsland, en hun nationale wielerronde. Het zou echter een nalatigheid zijn om vergeten te melden dat er nog een derde land was waar fascisme een steile opgang maakte. Spanje. Ook daar zou in de jaren dertig een nationale wielerronde, de ‘Vuelta a Espana’, ingericht worden. Omdat die toen echter nog niet het fascistische cachet droeg van de Giro of de Rundfahrt is hij niet betrokken geworden in het hoofdbestanddeel van dit werk. Als bijlage volgt hier toch een bespreking. Er waren immers interessante Belgische deelnemers aan de eerste edities. Bovendien was het klimaat van die tijd een aanloop naar de Burgeroorlog, het fascisme van generaal Franco en diens beleid dat tot lang na de Wereldoorlog overleefde.
Spanje kende een erg specifiek fascisme. Het evolueerde anders en langer. Het was een soort Nationaal Katholicisme. De verspreiders van deze ideologie meenden dat de fundamenten ervan terug gingen op de katholieke vorsten van 4 eeuwen eerder. Sommigen beweerden dat het fascisme een Spaanse uitvinding was die de politiek van Mussolini lang vooraf ging. Veel zaken waren echter gelijklopend. In de woelige tijden na WO I kwamen revolutionaire bewegingen op. Oorlogsveteranen waren er in Spanje niet om het para-militaire karakter ervan te ondersteunen, maar enkele lieden bepleitten dezelfde gewelddadige stijl en tactieken als in Duitsland en Italië. In 1931, het jaar dat Primo de Rivera, het hoofd van de Republiek, werd afgezet richtte Onésimo Redondo Ortega, kenner van de nazi-ideologie, de ‘Castiliaanse Juntas van Spaanse Actie’ op. Het was een revolutionaire jeugdbeweging. De oprichter zei: “Youth should take exercise in physical struggle, should love violence as a matter of course… cultivating the spirit of violence, of military conflict[262]”. Een gelijkaardige visie hebbend zou de zoon van de afgezette president, de Rivera, de ‘Falange’ stichtten. Tijdens de Burgeroorlog zouden 200000 Falangisten de communistische milities bevechten. De Rivera werd dan opzij geschoven door Franco die de leider werd van de rechtse ‘Unificatie’. Met hulp van Mussolini en Hitler werd de zege behaald. Het Francoïsme ontstond. In een persoonlijke stijl regeerde de ‘Caudillo’, ‘bij de gratie God’s’. Dit religieuze aspect maakt het verschil met Italië en Duitsland, maar verder golden ook de fascistische idealen. Franco, die vanaf zijn jeugd in het leger geleefd had, organiseerde de samenleving in een militaire sfeer, met mythes en ideologie van de Falange. Hij stond een totalitair concept voor, hiërarchisch en geschraagd door de corporaties. De massa volgde hem en de Fascistische Partij echter niet omwille van deze ideeën. De Kerk was de grootste pilaar, met steun van het leger dominerend over de Partij[263]. Dat was in de Spaanse cultuur en traditie steeds zo geweest en dat zou steeds zo blijven. Het Francoïsme, dat zich na 1943 wel niet meer officieel fascistisch noemde, kende er nog een lange ontwikkeling gekenmerkt door een sterk Katholicisme.
In de eerste jaren onder Franco kende ook de sport een doorgedreven fascistisering. Een ‘Delegacion Nacional de Deportes’ bepaalde alle federaties onder leiding van generaal Moscardo, die tegelijk het Spaans Olympisch Comité voorzat. Vooral voetbal was het fascistisch instrument bij uitstek. Zij moest de Spaanse viriliteit en Spaanse furie tonen in de internationale sport. Toch was de sportbeweging in Spanje niet zo ontwikkeld als in Duitsland en Italië. Rond de persoon van Franco zelf hing ook niet die lichaamscult die Mussolini had. Enkel rond zijn glimlach draaide enige esthetische theorie. Verder was er nog de mythe van de perfecte man. Dit was de soldaat-monnik, die zich onderscheidde door opofferingsgeest en geen schrik had van bloedvergieten. Deze verschijning was minder atletisch dan de Italiaanse of de Duitse tegenhanger. Op figuren lijkt hij eerder lang en mager. Om de jeugd aan te sporen deed de Gemaskerde Held regelmatig dienst als propagandamiddel. Om identificatie te vergemakkelijken werd die meestal bijgestaan door een jeugdige kompaan ( Batman en Robin…)[264]. Een soort Jeugdfront zette de indoctrinatie in de praktijk verder met pre-militaire gymnastiek. Uiteraard was het leger nauw verbonden met de educatie. Wielersport had daar geen plaats in. Populaire wielerevenementen werden vanaf 1941 wel ondersteund omwille van de propagandawaarde.
Toen in 1935 de eerste Vuelta van start ging, was van fascistisering dus nog geen sprake. Zoals elders was de organisatie een particulier initiatief van een dagblad, het Madrileense “Informaciones” onder leiding van Don Juan Pujol. De eerste winnaar werd een Belg, Gustaaf Deloor. Nog vijf andere Belgen waren van start gegaan waaronder zijn broer Alfons, en Antoine Dignef die een etappe won[265]. Een aangename kennismaking was dat voor de Vlaamse wielrennerij. Het tweede contact verliep een jaar later nog beter met een Deloor-dubbel, en ritzeges voor de twee Belgische gezellen Huts en Schepers die mee zorgden voor de zege in het landenklassement. De verdiende Peseta’s kwamen toen nog steeds niet van een fascistische beurs. Dat was pas het geval in 1941, na 4 jaar onderbreking ten gevolge van de burgeroorlog. Er stonden geen Belgen aan de start. Alleen enkele Zwitsers, die net zoals de Spanjaarden neutraal gebleven waren in de oorlog, zorgden voor buitenlandse deelname in een editie die in handen was van de ‘Obra Nacional Educacion y Descanso’, met bijstand van de ‘Delegacion Nacional de Deportes’[266]. In 1947 reden er wel weer Belgen mee. De Deloor-broeders waren echter niet van de partij. Zij hadden hun carrière al afgesloten en moesten vechten voor extra-sportieve erkenning. Ze werden beticht van collaboratie. Er werd vanalles geopperd, maar nooit uitgespit. Hun verblijf in Argentinië moet dan ook niet gezien worden als een politieke vlucht[267]. Zij hadden nooit gesympathiseerd met de nazis, dit in tegenstelling tot twee Nederlandse coureurs. Kees Pellenaars en Cor Wals moesten in de ‘zuiveringscommissie voor de sport’ verschijnen. Samen hadden zij tijdens de oorlog heel wat koppelwedstrijden gereden. Eerstgenoemde kreeg slechts een lichte sanctie. Hij was louter bezig geweest met zijn sport. Voor de tweede beklaagde, Cor Wals, lag de zaak helemaal anders. Die had enige malen in uitrustingen van de SS gereden, en zich bovendien buiten de koers geëngageerd in de organisatie. Hij was gaan meevechten aan het Oostfront, en later ‘Oberbauzugführer’ geworden in een kamp waar Nederlandse arbeiders werden vastgehouden. Vooral zijn schrikbewind aldaar, en niet zijn rol als propaganda rijder voor de Duitsers, leverden meerdere jaren detentie als politiek delinquent op[268]. Zo een rol hebben de Deloors nooit of te nimmer gespeeld. Dat zij later naar Argentinië emigreerden had niets met een politieke vlucht te maken, maar kwam louter uit sociaal-economische overwegingen. Zonder de Deloors werd echter ook een sterk vijftal samengesteld voor de Vuelta van 1947. Leuvenaar Edward Van Dijck, behaalde zelfs de overwinning na in de laatste tijdrit thuisrenner Costa van de leiding te hebben verdrongen. Voor de Spanjaarden kwam dit hard aan, want ter aansporing was altijd gezegd dat slechts een overwinning van één van hen ‘een glimlach op het gelaat van de President kon toveren’[269]. Costa was dus danig ontgoocheld en Spaanse commentaren gewaagden een jaar later nog van een Belgisch complot. De waarheid is gewoon dat de Vuelta de Belgen goed lag. In het land van Franco zouden ze met redelijk succes blijven terugkeren. In de Vuelta’s tijdens het bewind van de Caudillo waren er nog podia voor Impanis, Van Looy, Demulder, Desmedt, Van Springel, Bracke, David en Merckx. De beschouwingen rond hun avonturen zijn misschien voer voor verder onderzoek.
1935: G. Deloor – M. Canardo (S) – A. Dignef; A. Deloor, Louyet en Adams
1936: G. Deloor – A. Deloor – A. Bertola (I); Schepers (7e) en Huts
1947: E. Van Dijck – M. Costa (S) – D. Rodriguez (S) Renders (9e), …
Biografie: Mussolini, Benito (1883-1945)
Mussolini werd geboren als zoon van een hoefsmid en een lerares. Zelf was hij ook even leraar, maar begon na enige omzwervingen een carrière als socialistisch journalist. Bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog raakte hij echter in conflict met de Socialistische partij. In tegenstelling tot andere landen zette de oorlog in Italië niet aan tot een ‘union sacrée’. Er was veel verdeeldheid over het al dan niet deelnemen aan de strijd. Mussolini riep op tot interventie aan geallieerde zijde, en samen met andere revolutionaire syndicalisten verliet hij de naar zijn zin te pacifistische Socialistische Partij. Hij geloofde niet in de opvatting dat het passief afwachten achteraf veel revolutionaire kansen zou bieden. In 1919 vormde hij, voornamelijk uit oud-strijders, zijn ‘fasci di combattimento’. Hij steunde hier initieel de arbeidersbeweging mee, maar veranderde door het povere politieke succes volledig van karakter en zou ze straatgevechten doen uitlokken met communistische en socialistische groepen. In oktober 1922 organiseerde Mussolini de ‘Mars op Rome’, waarna hij de macht overnam, en ‘il Duce’ werd ( de monarchie bleef wel behouden ). In de eerste jaren van zijn bewind waren ideeën en theoriën van minder belang. Het ging meer om een ‘doctrine van de daad[272]’. Zijn heerszucht dreef hem vooruit, afrekenend met politieke tegenstanders. Het was typisch voor zijn persoonlijkheid om zonder probleem van opvatting te veranderen. Na een kritieke periode werd door een staatsgreep zijn dictatuur volledig ingesteld. Een ideologische institutionalisering kon toen volgen[273]. De partij, eerst gezien als een dynamische revolutionaire elite, zou hij omvormen tot een massapartij. Voor zijn politiek probeerde hij via een ‘inquadramento’ een bredere basis van instemming te creëren, niet louter een zogenaamde middenstandsbeweging blijvend. De steun van de grootkapitalisten had hij meteen verkregen. De volksmassa volgde vanaf het einde van de jaren ‘20. Het parlement zou hij langzaamaan ontmantelen en vervangen door een kamer van fasces en corporaties. Zijn beleid werd afgestemd op de opvatting dat het land in een permanente staat van oorlog moest verkeren. Hij wilde de autarkie van het land bereiken, en voerde hierom eveneens een expansionistische politiek. Ook ruralisme en, bovenal, totalitarisme werden nagestreefd. De meeste doelen werden niet bereikt, tenzij het verwerven van een kolonie, Abessinië. In het groeiende oorlogsklimaat koos Mussolini partij voor Duitsland. Na de geallieerde invasie in Zuid-Italië in 1943 werd hij afgezet door de Grote Fascistische Raad. Hij werd vastgehouden, maar Duitse parachutisten kwamen hem bevrijdden en brachten hem naar Noord-Italië waar Hitler van zijn autoriteit probeerde te profiteren. Mussolini’s linkssocialistische jeugdidealen herleefden er in de oprichting van de Italiaanse Republiek van Salo, die arbeiderscontrole op de fabrieken en nationalisatie van de grond doorvoerde, en voorts een felle anti-klerikale koers uitzette. Hitler, die Mussolini’s radicalisme wantrouwde, behandelde hem echter meer en meer als een ‘honorair gevangene’. Nadat de voormalige fascistische leider nog overwogen had zich aan te sluiten bij de illegale socialistische partij, poogde hij met zijn maîtresse Clara Petacci naar Zwitserland uit te wijken. Hij werd echter door partizanen gegrepen en gedood.
- Arpinati, Leandro[274] (1892-1945)
Deze met sport begane minister werd geboren in een bescheiden familie. In zijn jeugd was hij reeds militant, deelnemend aan stakingen en optochten. Nog voor WO I leerde hij Mussolini kennen maar beide twintigers verschilden van mening. Arpinati was anarchist, na eerder het marxistisch socialisme te hebben laten varen. Na een tijdje kwamen ze tot toenadering en hij schreef mee in het eerste nummer van ‘Popolo d’ Italia’, Mussolini’s gazet. Wanneer de oorlog uitbrak had hij net een diploma van het ‘Istituto Technico’ op zak waardoor hij werd ingezet als elektricien bij de spoorwegen. In 1919 richtte hij te Bologna een afdeling van de ‘Fasci di Combattimento’ op. In die stad was hij 2 jaar volksvertegenwoordiger, terwijl hij Mussolini bijstond in het uittekenen van een cultuurpolitiek. Van 1924 tot 1929 zetelde hij in de provincieraad, waarna de stap volgde naar het ‘colegio unico nationale’. Hij genoot op dat moment het volle vertrouwen van Mussolini. In 1926 was hij nog beticht geweest van mee in een samenzwering tegen de Duce gezeten te hebben, maar hij wist zijn onschuld aan te tonen. Vandaar de promotie naar de nationale raad en de positie van secretaris van Binnenlandse Zaken. In de Italiaanse sport was hij toen een graag gezien figuur. Hij zou een functie gaan vervullen binnen het CONI en binnen de voetbalfederatie, de meest politiek gelieerde sportbond. In 5 jaar regeringsactiviteiten kwam hij echter een beetje in tegenspraak met het regime. In de grond had hij een andere staatsopvatting en een andere moraal. Ook was hij tegen de overdreven interventie in de economie, tegen het groeiende militarisme. Het fascisme klopte niet meer met de traditie van zijn voorgaande individualistische ervaringen. Aldus ontstond een soort breuk tussen hem en de hoge pieten. Mussolini zette hem af in 1934. Hij keerde terug naar Bologna, maar werd gevangen gezet op beschuldiging van vijandigheid ten opzichte van de wetten en de eenheid van het regime. Wanneer hij vrijkwam bleef hij onder strikte bewaking geplaatst. Wanneer de Duitsers in 1943 de touwtjes in handen namen in Italië werd hem het voorstel gedaan om terug te keren in de politiek. Hij weigerde hun aanbod, want in feite stond hij afkerig ten opzichte van de nazi’s. Vanuit zijn domein in Bologna hielp hij vervolgens zelfs Engelsen en partizanen te ontsnappen. Enkele communistische partizanen kenden hem echter nog als een voormalig fascistisch leider en vermoorden hem op 22 april 1945.
Definitie: Wat is fascisme?
In 1932 schreef Mussolini met hulp van Giovanni Gentile een definitie neer van fascisme. Ze verscheen in de Encyclopedia Italiana[275]:
“Fascisme, hoe meer het de toekomst en de evolutie der mensheid beschouwt en observeert vanuit andere dan de gangbare politieke standpunten, gelooft niet in de mogelijkheid noch het nut van eeuwigdurende vrede. Daarom verwerpt het de doctrine van het Pacifisme, voortkomend uit de weigering tot strijd en een act van lafheid in het aangezicht van opoffering. Oorlog alleen brengt alle menselijke energie naar haar hoogste spanning en plaatst de stempel van edelheid op de volkeren die de moed hebben het aan te gaan. Alle andere beproevingen zijn slechts substituten, die mannen nooit echt in de positie plaatst waar ze de grote beslissing – het alternatief van leven of dood – moeten maken….
… De fascist accepteert het leven en houdt ervan, zelfmoord verachtend: hij begrijpt het leven meer als plicht en strijd en verovering, maar bovenal voor anderen – zij die nabij zijn en zijn die veraf zijn, tijdsgenoten, en zij die nakomen…
… Fascisme is het volledig tegenovergestelde van… Marxistisch Socialisme, de materialistische geschiedenisopvatting dat menselijke beschaving simpelweg verklaard kan worden door het belangenconflict tussen de verschillende sociale groepen en door de verandering en ontwikkeling van de productiemiddelen… Fascisme, nu en altijd, geloofd in heiligheid en in heroïsme; dat wil zeggen, in niet door economische motieven beïnvloedde acties, direct of indirect. En als ontkend is de economische geschiedopvatting, waarmee de theorie overeenstemt dat mensen niet meer zijn dan poppen, gedragen door de golven van verandering, terwijl de echt leidende krachten buiten hun controle liggen, dan volgt daaruit dat ook het bestaan van een onveranderbare en onveranderlijke klassenstrijd – het natuurlijk gevolg van de economische geschiedopvatting - ontkend wordt. En bovenal ontkent Fascisme dat klassenstrijd de doorslaggevende kracht kan zijn in de maatschappelijke transformatie…
… Naast Socialisme, bevecht Fascisme het hele, complexe systeem van democratische ideologie, en verwerpt het, zowel in haar theoretische premissen als in haar praktische applicaties. Fascisme ontkent dat de meerderheid, door het simpele feit dat het een meerderheid is, de menselijke maatschappij kan leiden; het ontkent dat alleen cijfers kunnen regeren aan de hand van periodieke consultatie, en het bekrachtigt de onveranderlijke, weldoende en vruchtvolle ongelijkheid van de mens, die nooit permanent kan opgeheven worden louter door de werking van een mechanisch proces zoals universeel stemrecht…
… Fascisme ontkent, in democratie, de absurde gebruikelijke onwaarheid van politieke gelijkheid geëtaleerd in het raam van collectieve onverantwoordelijkheid, en de mythe van ‘geluk’ en oneindige vooruitgang…
… gegeven dat de negentiende eeuw de eeuw van Socialisme was, van Liberalisme, en van Democratie, volgt niet noodzakelijk dat de twintigste eeuw ook een eeuw van Socialisme, Liberalisme en Democratie moet zijn: politieke doctrines passeren, maar de mensheid blijft, en het mag eerder verwacht worden dat dit een eeuw zal zijn van autoriteit… een eeuw van Fascisme. Want als de negentiende eeuw een eeuw was van individualisme, mag het verwacht worden dat dit een eeuw van collectivisme zal zijn en dus de eeuw van de staat…
De fundering van Fascisme is de conceptie van de staat, haar karakter, haar plicht, en haar doel. Fascisme begrijpt de staat als een absoluutheid, in vergelijking waarmee alle individu’s of groepen relatief zijn, enkel te begrijpen in hun relatie tot de staat. De conceptie van de Liberale staat is niet die van een dirigerende kracht, de speling en de ontwikkeling, beiden materieel en spiritueel, van een collectief lichaam leidend, maar eerder een kracht gelimiteerd tot de functie van resultaten opmeten: van de andere kant, de Fascistische staat is bewust van zichzelf en heeft zelf een wil en persoonlijkheid – aldus mag het de ‘ethische’ staat genoemd worden …
… De Fascistische staat organiseert de natie, maar laat een voldoende vrijheidsmarge voor het individu. Dit is wel ontdaan van alle nutteloze en mogelijks schadelijke vrijheid, maar behoud wat essentieel is; de beslissende macht in deze kwestie kan niet het individu zijn, maar de staat alleen…
… Voor Fascisme is de groei van een imperium, dit wil zeggen de expansie van de natie, een essentiële manifestatie van vitaliteit, en het tegenovergestelde een teken van decadentie. Volkeren die opkomende zijn, of opnieuw opkomen na een periode van decadentie, zijn altijd imperialistisch; en weigering is een teken van neergang en van dood. Fascisme is de doctrine die het best aangepast is om de neigingen en aspiraties van een volk, zoals de Italianen, die opnieuw opkomen na meerdere eeuwen van verzwakking en vreemde overheersing, te vertegenwoordigen. Doch, een imperium vraagt discipline, de coördinatie van alle krachten en een diep gevoel van plicht en opoffering: dit feit verklaart veel aspecten van de praktische werking van het regime, het karakter van veel krachten in de Staat, en de noodzakelijk strenge maatregelen die moeten genomen worden tegen degenen die deze spontane en onvermijdbare beweging van Italië in de twintigste eeuw zouden tegenstaan, en ze zouden tegenstaan door de ouderwetse ideologie te heroroepen van de negentiende eeuw – verworpen overal waar er de moed was om grote experimenten van sociale en politieke transformaties te ondernemen -; want nooit tevoren heeft de natie in grotere nood aan autoriteit, aan leiding en orde verkeerd. Als ieder tijdperk zijn eigen karakteristieke doctrine heeft, dan zijn er duizend tekens die Fascisme aanwijzen als de karakteristieke doctrine van onze tijd. Want als iedere doctrine een levende zaak moet zijn, dan is dit bewezen door het feit dat Fascisme een levend geloof gecreëerd heeft…”
BWB: Belgische Wielrijders Bond
CONI: Comitato Olympico Nationale Italiano
DRL: Deutsche Reichsausschuss fur Leibesübung
DRV: Deutsche Radfahrer Verband
HJ: Hitler Jugend
IJHS: International Journal for the History of Sport
ONB: Opera Nazionale Balillia
SA: Sturm Abteilung
home | lijst scripties | inhoud |
[1] KEMPER, “Sociologische benadering”, 4.
[2] RENSON, “Antropologische categorieën”, 3.
[3] ARNAUD, “Sport”, 12.
[4] VANDEVENNE, Karel: Deze studie brengt het levensverhaal van Karel K. VAN WIJNENDAELE en Sportwereld. Ander onderzoek verscheen in kadoc, casuffel, AMVC, Encycl Vl Bew
[5] VAN WIJNENDAELE, Rijke, I, 6.
[6] ID., 53.
[7] VANDEVENNE, “Katholieke”, 227-230: Karel Van Wijnendaele bleef buiten elk politiek engagement, zowel in WO I als WO II. Hij is meer dan eens uit partijpolitieke hoek benaderd, maar hij bleef weigeren een mandaat te bekleden. Net als kameraden zoals pater Callewaert was hij a-politiek, hoewel Vlaams, katholiek en sociaal gericht. Paul de Mont, één van zijn redacteurs, werd gevraagd de leiding van de afdeling ‘Algemeen Nieuws’ neer te leggen omdat hij een politiek mandaat had en dit voor ‘Sportwereld’ als neutraal orgaan onverenigbaar was met journalistieke activiteiten. Omwille van zijn Vlaamsgezindheid kende Van Wijnendaele toch zelf problemen tijdens de repressie. In tegenstelling tot Callewaert heeft hij niet in de gevangenis opgesloten geweest, maar wel een sanctie opgelopen. Nadat hij ter verantwoording was geroepen voor zijn sportjournalistieke bedrijvigheid en voor het voorzitterschap van het Vlaams Sportkomiteit tijdens de oorlog, werd hij aanvankelijk voor het leven geschorst als journalist. In 1948 werd hij al in ere hersteld door de Belgische Wielrijders Bond en door de Tuchtraad der Journalisten.
[8] VAN WIJNENDAELE, Mensen, 106: “Anderen hebben beweerd, en gefluisterd, dat ik een procent eiste op wat de renners in de ronde verdienden.”
[9] VAN WIJNENDAELE, Rijke, I, 7.
[10] “Hoe schrijft men geschiedenis”, Sportwereld (28 mei 1926) 4: “ Geschiedenis is droog als een dorre stok. Daarom zijn verhalen en legenden belangrijk. Ze geven een juistere kijk op de gemoedstoestand van het volk gedurende dit of een ander tijdvak. … . [Legenden] geven een tastbaar beeld van de volksgeestdrift voor dezen of genen held. … . Gelijk men de boom kent aan zijn vruchten, kent men ’t volk aan z’n legenden. … . Die algemene principes komen evengoed tot hun recht in de geschiedschrijving van de sport: … waarachtige feiten heel nauwkeurig… bijkomende optooi… . bvb. de New Yorkse zesdaagse. Indien de Amerikanen nooit zo overdreven zouden we de geest van hun spektakelspel niet begrijpen. … . “fantasisch manoeuver”… . Aan hem wordt veel vergeven die ’t inzicht had van de Waarheid te leeren door haar zo vatbaar mogelijk voor te stellen.”
[11] Voor meer biografische gegevens Cfr. infra, p. 110.
[12] HOBERMAN, Sport,76.
[13] Futurisme: literaire, kunstzinnige en politieke beweging, gegrondvest door voornoemde Marinetti. Het verheerlijkte techniek, snelheid en oorlog. Het fascisme ontleende er vele denkbeelden aan.
[14] MORGAN, Italian, 58: De Mars op Rome bracht hem uiteindelijk constitutioneel correct aan de macht, aangesteld door de koning. Er was echter veel extra-parlementaire druk uitgegaan, met de partijmilities op schietafstand. Die verschillende illegale milities hadden telkens vanuit de eigen provincies de opkomst van het fascisme mogelijk gemaakt. Later moesten ze binnen de staat gebracht worden, die de provincies en hun bazen moest domineren.
[15] HOBERMAN, Sport, 82.
[16] CLARK, Italy, 243.
[17] Met ‘sportpolitiek’ wordt bedoeld: de politiek die de lichaamscultuur regelde. Wij gebruiken de aanduiding ‘sport’ omdat zij de hoofdbrok van lichaamscultuur is gaan uitmaken. In de jaren ’30 vond die evolutie plaats. Dit woordgebruik wil dus zeggen dat in onze schets van ‘Mussolini’s sportpolitiek’ eerst ook zaken voorkomen die breder moeten gezien worden dan moderne sport, namelijk als aspect van algemene lichaamscultuur.
[18] GORI, Model,33: ‘individualist and lazy’……..
[19] TEJA, Italian, 147: verder was er de voor het eerst ingeschakelde massamedia, de cinema – waarschijnlijk nog populairder dan de Giro -, het theater, en ook sociale wetgeving.
De grote aandacht voor sport en jeugd is een argument om te spreken van het ‘adolescente karakter’ van het fascisme.
[20] MORGAN, Italian, 117: “The OND’s profile was culturally lowbrow, folksy and geared to providing popular entertainment, leisure and recreation rather than explicit propaganda and indoctrination. When a zealous ‘federale’ complained that the OND was not being used to proselytise actively among workers, Mussolini replied that ‘the important thing is that people are able to meet in places where we can control them’.”
[21] MARCHESINI, Italia, 98.
[22] HOBERMAN, Sport, 93
[23] HOBERMAN, Sport, 77: “The truly athletic nation-state appeared in Italy as a product of the imagination of futurist Filippo Marinetti…. To anthropomorphize the state into a giant athlete: “The Italian people can be compared to an excellent wrestler who wants to wrestle with no special training…. The Italian people has gloriously won. But the effort was too much for its muscles, so now, panting, exhausted, almost unable to enjoy its great victory, it curses on its trainers, and opens its arms to those who counsel it not to fight.”
[24] Id, 53: “His justice is of the body, not of the mind”
[25] Dit soort politiek - een fenomeen van esthetica en stijl ( met een leider als meest exuberante stylist) - heeft afgedaan. Het is te pover om vanuit het esthetische tot het ethische en politieke te komen. Daarom moet sport ook een bijzaak op zich zijn, een vorm van ontspanning, zoals de etymologische oorsprong (‘deporter’) al laat weten.
[26] GORI, “Model”, 35-36.
[27] FABRIZIO, Storia, 115.
[28] MORGAN, Italian, 108: “This process of ‘fascistisation’ was called l’ inquadramento…., with the sense of framing, integrating. …attempting to create ‘consent’ in an unfree situation, …to go resolutely to the people. … a response to the the distress of the Depression from 1929.” In dit opzicht werd getracht de Fascistische Partij om te vormen van een elitaire naar een massapartij. Ook via sport en vrije tijd werd getracht een bredere basis van instemming te krijgen. Het regime heeft in de jaren dertig veel kunnen bereiken, maar het is toch veraf gebleven van wat het werkelijk gewenst had.
[29] agon: [Grieks] wedstrijd. RENSON, Sport, 61: De agonale instelling kon gezien worden in de Griekse Oudheid. Kampen, overwinnen, eer en roem vergaren in de strijd waren de idealen.
[30] FABRIZIO, Storia,116.
[31] LAPORTE, “Lichamelijke”, 41: “Generaal Charles Lefébure… was tevens voorzitter van de Bond voor Lichamelijke Opvoeding en de eerste voorzitter van de in 1923 gestichte Fédération Internationale de Gymnastique Educative Ling. De eerste professoren belast met het gymnastiekonderwijs aan de universiteit in Gent waren eveneens militairen. Van 1908 tot 1911… een Zweeds kapitein. Deze werd opgevolgd door één van zijn studenten: Jules Devos, een artillerieofficier (1876-1948). Ook in het gewone onderwijs werden militairen ingeschakeld bij gebrek aan opgeleide vakleraren in de gymnastiek. Vele actieve en gepensioneerde onderofficieren kregen de kans om gymnastiekonderwijs te geven in de scholen. Geen wonder dat de lichamelijke opvoeding in sterke mate werd getekend door een militaire methodiek die vooral gebaseerd was op orde en tucht, een flinke (militaire) houding, veel driloefeningen en een militaire bevelvoering.”
[32] TEJA, “Italian”, 150: “education and general training until 18…”
[33] Cfr. infra, p 76.
[34] TEJA, “Italian”, 154: “This change of direction followed fascist imperial policy…”
[35] MARCHESINI, Italia, 114.
[36] TEJA, “Italian”, 161: ”Sport was finally recognized as a vital element in foreign policy… enhance relations, … solve problems…”
[37] MORGAN, Italian, 154.
[38] TEJA, “Italian”, 163.
[39] MORGAN, Italian, 187: Tijdens de wereldoorlog zou hij na het afzetten van Mussolini en de instelling van de Italiaanse Sociale Republiek (1943-1945) wel mee helpen in de reorganisatie der troepen als leider van de ‘Milizia Volontaria per la Sicurezza Nazionale’.
[40] MORGAN, Italian, 159: “In Mussolini’s view time was pressing, opportunities for increasing Italian power justified the increasing efforts of the regime to create real fascists out of Italians, so that the nation could successfully confront the inevitable conflict to come…”
[41] ARNAUD, Sport, 10: boycot wordt beschreven als: politiek gebruik van de sport als vergeldingsmaatregel, met idee van druk te zetten op de publieke opinie. Het blijft echter onontdekt in welke mate deze intimidatiemanoeuvers effect hebben. Publieke opinie is een geheel van burgers die niet altijd de tegenstellingen van de dubbele standaard (sport is buiten politiek – sport is politiek) doorhebben.
Naast de boycot ziet de auteur twee andere gevallen waar de sport haar politieke geladenheid kan tonen: - toeschouwersprotest en geweld: op het sportevenement wordt heibel gemaakt omwille van een politiek dispuut tussen de tegenstanders; - propaganda: overwinningen versterken imago van politiek regime;
[42] MORGAN, Italian, 158: “the term antibourgeois was applied to the campaign as awhole… evocative of the adventurous, dare-devil and violent days of squadrism… As Mussolini put it: They must learn to be less sympathic in order to become hard, relentless and hatefull.” Deze anti-bourgoies campagne stoorde wel een deel van de middenstand die hem initieel aan de macht geholpen had.
[43] FABRIZIO, Storia, 121-122.
[44] - PAYNE, S.G. Italian Life. http://www.library.wisc.edu/ libraries/dpf/Fascism/Intro.html: “The photographic documentary ‘La Marcia della Giovinezza’ glorifies the martial spirit and physical prowess of Italian youth. Note the line of young men waiting calmly in turn to leap over the wall of fixed bayonets.”
[45] LAITEM en VANYSACKER, La Maglia, 48.
[46] LAITEM en VANYSACKER, La Maglia, 49: Hij verleende deze audientie omdat een rennersbezoek aan het graf van zijn moeder enige dagen eerder hem gunstig gestemd had.” Hij ontving de leider in het klassement, feliciteerde de organisatie en bedankte voor het eerbeton aan zijn moeder”
[47] MARCHESINI, Italia, 99: “preferenze personale… o non ha invece un significatio piu generale.‘’
[48] ID., 100: «fascisticamente molto adeguata ai destini che il regime sogna per se…».
[49] MORGAN, Italian, 74: De verovering van het Zuiden door het fascisme halfweg de jaren ’20 was eerder een verovering van het fascisme door het Zuiden geweest. De lokale machtshebbers hadden Mussolini gesteund in ruil voor niet-interventie in hun socio-economische aangelegenheden. Fascistsering zou er steeds achterop blijven.
[50] MARCHESINI, Italia, 103: ‘’non é tra le attività sportive… per conferire loro quelle ‘qualita fisiché ‘ psichiche che si addicono al combatente’’
[51] MARCHESINI, Italia, 105: “Il Giro ciclistico del’ Italia è tale avvenimento che non puo non trovare degno commento sulla nostra rivista, anche se, per certi suoi lati professionitici, sembra alquanto lontano dallo spirito che informa l’ educazione sportiva fascista»
[52] LAITEM en VANYSACKER, La Maglia, 49.
[53] GAZETTO DELLO SPORT. Storia. http//www.gazzetta.it/speciali/giro2001_r2/storia/index.shtml: De krant was gestart op 2 april 1896, volgend op de fusie van "il Ciclista" en "La Tripletta". Direct werd gestart met evenementenorganisatie: de eerste pagina van de allereerste uitgave bevatte een aankondiging voor de Milaan-Monza-Lecco-Erba koers, georganiseerd door de krant… Oorspronkelijk tweewekelijks geprint, verscheen de ‘Gazzetta’ gedurende de eerste Giro al driemaal per week. Dit gebeurde steeds op roos papier wat ook de kleur van de Giro zou worden.”
[54]Ib.: Op 13 mei vertrokken te Milaan 127 renners zeer vroeg in de ochtend. Ze hadden 2448 km af te leggen in 8 etappes. 47 van hen volbrachten de klus. Luigi Ganna deed dat het snelst.
[55] ‘een armzalige zaak van de armen’
[56] CACIAGLI, Bespreking van L’ Italia, 2: “è stato motore di mutamento e fattore di integrazione, per poi diventare costruttore di simboli e miti e perfino ausiliario di ideologie.”
[57] MARCHESINI, Italia, 106: “Non e percepito come amasciatore del fascismo all estero, ma come fenomeno politicamente neutro.”
[58] LAITEM en VANYSACKER, La Maglia, 51: «Het was een publiek geheim dat de jonge campionissimo maar een lage dunk had van het autoritaire regime en de protserige Mussolini, ook al bombardeerde de Duce hem tot de nieuwe mens van het fascistische tijdperk. … “; MORGAN, Italian, 119: Het katholicisme is steeds de grootste limitatie van het fascisme geweest. De Katholieke Actie, toen bezig in heel Europa, was het meest zelfstandige niet-fascistische lichaam. Mussolini heeft het proberen in te schakelen, maar is niet volledig geslaagd. Net zoals hij het individu Bartali ook nooit voor zich heeft kunnen winnen.
[59] MARCHESINI, Italia, 114
[60] ID., 115
[61] Giro d’ Italia. CD-rom
[62] K. VAN WIJNENDAELE, “De XXVIIe Ronde van Italië”, Sportwereld-AN (28 april 1939) 2.
[63] LAITEM en VANYSACKER, La Maglia, 29: Voor WO I zou er ook reeds een Belg aan de startlijn gestaan hebben. George Goffin stond ingeschreven als ‘Nemo’, of te ‘naamloos’. Hij verdween telkens naamloos uit de wedstrijd in de eerste etappe. Dergelijke korte optredens waren overal zijn handelsmerk, wat hem eerder toerist dan wielrenner maakte.
[64] Sportwereld, (15 mei 1928) 3: Rijwielhuis ‘Bianchi’ had hen een contract gegeven.
[65] Heersers der weg. http://home.student.utwente.nl/m.h.binnenpoorte/Start.html: “ Deze Italiaanse sterren haalden door deze ploegentactiek zoveel overwinningen, dat zij werden uitgeroepen tot campionissimi, superkampioenen. Zo werden de jaren 20 beheerst door 4 renners, Constante Girardengo, Gaetano Belloni, Giovanni Brunero en Alfredo Binda. Deze 4 renners wonnen tussen 1919 en 1929 bijna alles wat er te winnen viel in Italië. Zelfs de troostprijzen eisten ze meestal voor zichzelf op; 75 van de 113 Giro-etappes in deze periode wonnen zij zelf. Hun knechten legden van begin af aan de koers stil, en de kopmannen mochten het afmaken. Deze manier van koersen vergt heel andere kwaliteiten dan de manier van koersen die in Frankrijk gebruikelijk was. Alle campionissimi probeerden het eens in de Tour, maar geen van hen haalde ooit de finish. De enige Italiaan die in deze periode de Tour won, Ottavio Bottecchia, was een heel ander soort renner, en dit verklaart dat hij er in Italië nooit is geslaagd een belangrijke wedstrijd te winnen.”
[66] Het jonge, fascistische regime zocht nog naar interne stabiliteit en hield zich op alle vlakken wat afzijdig, ook in de sport blijkbaar. Cfr. supra, p.21
[67] K. VAN WIJNENDAELE, “De internationale toestand op sportgebied”, Sportwereld, (23 mei 1929) 2.
[68] VELTMAN, “Onder de vreemden”, Sportwereld-AN (31 mei 1930) 3: Café ‘Sporting’ te Brussel was het trefpunt voor menig renner, ook voor de altijd goedlachse Italiaan Tonani. Die vertelde in zijn eigen mengeltaaltje hoe hij in eigen land veel minder was gaan verdienen, en daarom zijn overkomst naar Vlaanderen niet beklaagde.
[69] “Rond Turijn-Brussel”, Sportwereld-AN (4 juli 1930) 1
[70] In 32 werd een heuse Brussel-Rome optouw gezet, maar die zou uiteindelijk toch niet doorgaan.
[71] LAITEM en VANYSACKER, La Maglia, 41.
71 K. VAN WIJNENDAELE, “De XXe Ronde van Italië”, Sportwereld-AN (8 juni 1932), 2
[73] “De Belgen waren de meester”, Nieuwsblad (28 mei 1932): “ Demuysere won niet, maar was wel de held. De Italianen stonden letterlijk verstomd, zo hard ging het…”
[74] K. VAN WIJNENDAELE, “Jef Demuysere en zijn doodelijk ongeval”, Sportwereld-AN (1 juni 1932) 2.
[75] “De Ronde van Italië”, Sportwereld-AN (6 juni 1932)
[76] ID. (13 mei 1933)
[77] ID. (16 mei 1933)
[78] ID. (17 mei 1933); LAITEM en VANYSACKER, La Maglia, 45: Loncke had het erover in een brief naar huis: “Toen ik Binda wilde passeeren vloog ik bijna boven tegen de omheining… . Jef Demuiser weende van spijt.”
[79] “Ronde van Italië”, Nieuwsblad (24 mei 1933)
[80] ID., (3 mei 1935) .
[81] Merk op, dat in die tijden een lekke band geen vertraging van enkele seconden, maar van enkele minuten betekende.
[82] WILSELE, privé Hamels.
[83] Cfr., infra, p. 107: 1e en tweede plaats voor gebroeders Gustave en Alfons Deloor. ‘Stef’ die zichzelf trouwens opvolgde.
[84] ALLOGGI en ARCURIA, Storia, 124
[85] MILZA, presse française, 243: de commentatoren bedankten cynisch. Zeer vriendelijk van Mussolini en Hitler, ‘de smerige baas in dit huwelijk’: zelfs de minste hypocrisie om het nieuwe pakt als ‘defensief’ te duiden laten ze achterwege’.
[86] K. VAN WIJNENDAELE, “De XXVIIe Ronde van Italië”, Sportwereld-AN (28 april 1939) 5.
[87] Wij vonden de door ‘Het Nieuwsblad’ betwiste passages niet terug. “Bonne route à nos gars” had nog in ‘Les Sports’ gestaan op 28 april, de dag voor de start. Tijdens de eerste dagen was er wel gewezen op de povere resultaten der Belgen, maar niet in die bewoordingen die de Vlaamse gazetten hen toeschreven. Er kon trouwens niet ontkend worden dat de Italiaanse coureurs hen het leven echt wel zuur maakten ( wat een verschil met de sportieve toeschouwers ). Zoals Christiaensen en Michielsen in 1938 ook al ondervonden, werd hen meer dan eens de pas afgesneden. Toen tijdens de veertiende rit Marcel Claeys weer opzij getrokken werd in de sprint voor de tweede plaats, kwam er ruzie van. De vuisten spraken. De wedstrijdjury trad uiteraard tussenbeide, en ze toonde zich niet chauvinistisch deze keer: Italiaan gedeclasseerd!
[88] “Tour d’ Italie”, Les Sports (13 mei 1939) 2: de auteur schreef dat hij enkel gehoopt had dat de 7 de eer van ons wielrennen, en onze federatie zouden hoog houden. Niet met zeges, maar gewoon met degelijke prestaties. Het was verkeerd geweest dit te hopen. Daarom zou hij er voortaan over zwijgen. ( tijdens het verdere verloop van de Giro verscheen enkel nog een kort ritverslag en klassement van de eerste tien, en van de Belgen )
[89] “De Ronde van Italië”, Volk en Staat (8 mei 1939) 5: “Bij het einde van de audiëntie richtte hij speciaal en op vaderlijke toon in het Fransch het woord tot de Belgische renners en gaf hun de pauselijke zegen benevens gedenkpenningen”
[90] “Ronde van Italië”, Vooruit (20 mei 1939) 5
[91] K. VAN WIJNENDAELE, “Een week-end wielerpraatje”, Nieuwsblad-Sp (27 april 1940) 6: “Wie gaat naar Italië? … ze zijn nog niet weg… eerst en vooral, wat staat Italië te wachten vanuit politiek standpunt beschouwd?”
[92] K. VAN WIJNENDAELE, “Politiek en de sport”, Nieuwsblad-Sp (27 juni 1939) 1
[93] DE MONT, “Mussolini en zijn machtswaanzin”, Sportwereld-AN (27 mei 1930) 6: “Hij maakt het steeds bonter… hij voelt zich niet simpel Louis XIV of Napoleon, maar God de Vader…”
[94] K. VAN WIJNENDAELE, “De Sportbeweging in Italie, II”, Sportwereld-AN (21 mei 1932) 1.
[95] LAITEM en VANYSACKER, La Maglia, 52: in 1926 stond er zelfs een ruime delegatie zwarthemden mee aan de startlijn. Zij konden strijden voor een speciaal klassement.
[96] Ib.: “…een man die beetje per beetje overuigd raakte dat dit systeem het goed met hem voor had. Zijn Gazzetta wordt in die jaren bijna orthodox-fascist om toch maar centen los te weken voor een sport die niet tot de propagandatoppers hoorde.”
[97] TANNENBAUM, Fascism, 116.
[98] K. VAN WIJNENDAELE, “De Sportbeweging in Italie, II”, Sportwereld-AN (21 mei 1932) 1.
[99] K. VAN WIJNENDAELE, “Ronde van Italië”, Sportwereld-AN (15 mei 1932) 2.
[100] ID., “De Sportbeweging in Italië, I”, Sportwereld-AN (20 mei 1932) 1
[101] Dit systeem ontstond toen de fietsfabrikanten een machtspositie verworven in de organisatie cfr. Heersers der weg. http://home.student.utwente.nl/m.h.binnenpoorte/Start.html: “…daarop was de Gazetta genoodzaakt hulp te zoeken bij de fabrikanten, die wel wilden helpen, maar hierdoor ook veel macht binnen de organisatie kregen. Dit leidde er onder andere toe dat het parcours van de Giro lang niet zo zwaar was als dat van de Tour. Dan konden de grote fabrikanten namelijk het wedstrijdverloop makkelijker controleren. De Dolomieten en Alpen werden pas opgenomen in de jaren ‘30 en ‘40. Daardoor was er, in tegenstelling tot de Tour, in de Giro lang niet zoveel sprake van heroïek. Ook de reglementen werden door de fabrikanten beïnvloed. Zo werden vanaf het begin merkenteams toegelaten, en in 1912 werd er zelfs alleen maar voor het ploegenklassement gefietst.Dit is één van de redenen dat het knechtensysteem in Italië veel verder ontwikkeld was dan in andere landen.”
[102] “De XXe Ronde van Italie”, Sportwereld-AN (8 juni 1932) 2.
[103] “Ronde van Italië”, Het Nieuwsblad, (2 juni 1938) 5.
[104] ID., (11 juni 1934) 6.
[105] K. VAN WIJNENDAELE, “De XXVIIe Ronde van Italie”, Sportwereld (28 april 1939) 5.
[106] KBC-VL, doos 33, map 12, interview Debruyne: Volgens Fred De Bruyne zorgde het systeem voor de neergang van het Italiaans niveau in de jaren ’60.
[107] K. VAN WIJNENDAELE, “Ronde van Italië”, Sportwereld-AN (15 mei 1932): “Begeestering…Ik meende dat het publiek ineens zot geworden was. Nog nooit meegemaakt, zo’n zingende en tierende massa…
[108] K. VAN WIJNENDAELE, “Sportbeweging in Italië, I”, Sportwereld-AN (20 mei 1932) 2: “Die sportbestuurders zijn de meest fanatieke. Alles zien en doen ze door een bril van hun groot Italiaanse gedachte. Er valt niet mee te redeneren, zeker als ze in het buitenland zijn. Hier in eigen land wel compleet gentlemen.”
[109] K. VAN WIJNENDAELE, “Ronde van Italië”, Sportwereld-AN (29 april 1939) 1.
[110] De Russische dynastie die na al de nederlagen, en verkeerd uitdraaiende maatregelen onder hun leiding in 1917 was afgezet.
[111] K. VAN WIJNENDAELE, “Een kijk op land en leven in Italië, I”, Sportwereld-AN, (22 Juni 1932,) 2
[112] ID., “Een kijk op land en leven in Italië, II”, Sportwereld-AN (23 juni 1932) 2
[113] Ib.
[114] ID., “Een kijk op land en leven in Italië, I” Sportwereld-AN, (22 Juni 1932) 2
[115] K. VAN WIJNENDAELE, “Ronde van Italië”, Sportwereld-AN (25 mei 1932)
[116] “Ronde van Italië”,Nieuwsblad, ( 14 mei 1932): “De overwinning zal in het land van Mussolini blijven. De Duce, die zoo op Italiaanse overwinningen in de vreemde is gesteld, zou wat al te veel brieschen, indien de vreemde kompaenen zijn onderdanen op eigen wegen verslaan….”
[117] “De XXIe Ronde van Italië”, Nieuwsblad (16 mei 1933)
[118] Telefonisch gesprek met Michel Wuyts, 14 januari 2001: Eenzelfde succesvolle sportpolitiek kenmerkte ook de regimes na de Wereldoorlog in het Oostblok. De totalitaire opvolging van de individuele atleet begon er eens zo vroeg.
[119] K. VAN WIJNENDAELE, “Politiek en de sport”, Het Nieuwsblad-Spw (27 juni 1939) 1.
[120] K. VAN WIJNENDAELE, “Een wekelijksch wielerpraatje”, Sportwereld-AN (7 mei 1938) 1.
[121] GAZZETTA DELLO SPORT, CD-rom.
[122] GAZZETTA DELLO SPORT, CD-rom, Articoli 15-5-1933: “Demuysere, rude e combattivo… …Demuysere e Loncke sono lieti anche della accoglience che la folla napoletana ha loro riservato e il vincitore di ieri è commosso per l’ommagio fatogli della bella medaglia d’ oro…”
[123] HOBERMAN, Sport,76: “Tönnies attacked at its foundations the view of the state as an organism, a super-Gemeinschaft, …. . The Nazi’s Volksgemeinschaft represented a total perversion of Tönnies ideas”…“This is a classical opposition within political theory and of self-evident importance to the idea of the athletic nation-state”
[124] LEFORT, democratisch, 40: “…een maatschappij waarvan eveneens wordt verwacht dat er niets buiten haar bestaat en dat zij zich verwerkelijkt als een samenleving, die door de mensen die haar bevolken is voortgebracht. De moderniteit van het totalitarisme bestaat erin een radicaal kunstmatig ideaal te verbinden met een radicaal organisch ideaal. Het beeld van het lichaam verenigt zich met dat van de machine. De samenleving presenteert zich als een gemeenschap waarvan de leden volkomen solidair zijn met elkaar, terwijl er tegelijkertijd vanuit wordt gegaan dat zij zich iedere dag opnieuw samenstelt, dat zij gericht is op een doel – de schepping van de nieuwe mens – en dat zij leeft in een toestand van voortdurende mobilisatie.”
[125] VISKER, Vragen, 8 januari 2001: “Er is altijd een oorzaak gezocht voor de verdeeldheid: de dissident… Zonder vijand kon het totalitarisme niet bestaan… De samenleving is één, maar moet nog even bewerkt worden. Een uitgesteld heden, een geplande toekomst.”
[126]Jahn (1778-1848) startte zijn beweging tijdens Napoleons onderdrukking.
[127] JANSSENS, Receptie, 11
[128] HOBERMAN, “Primacy”, 71: “this lack of interest in creating superathletes contradicts our deeply rooted assumption that these unscrupulous people stooped at nothing to ensure their success in every field of endeavour.
[129] BERNETT, Sportpolitik, 19.
[130] JANSSENS, Receptie, 34
[131] En met de film ‘De Goden van het Stadion’ door Leni Riefenstahl behielden ze in de cinema’s nog lang erna hun propaganderende werking. Dit meesterwerk over ‘kunst en kracht, schoonheid en poëzie’, en over de ‘menselijke psychologie’, zoals K. VAN WIJNENDAELE beschreef, bleef de Berlijnse Spelen verheerlijken.
[132] FRIEDRICH, 7 jaren, 200: Dit boek geeft een rake tekening van de wielersport in de nazi-tijd. Het is een geromaniseerd verhaal over een jonge Duitse sprintkampioen en verwijst naar Albert Richter. Die werd op zijn negentiende wereldkampioen sprint bij de amateurs. Als prof zou hij vervolgens één van de sterksten van zijn tijd worden. Hij was echter geen grote vriend van de nieuwe machtshebbers , en was er ook voor bekend. Toen de oorlog uitbrak maakte hij de fout van zijn spaargeld naar Zwitserland over te brengen. Hij werd verraden, en zijn daad als ‘Deviezenontduiking’ bestempeld. Op 2 januari 1940 werd deze eens zo koene reclameman door de Gestapo gefusilleerd.
[133] BERNETT, National, 150.
[134] Outdoor-, kamp- en vechtsporten in ploegverband. Bij uitstek Teutoons waren wel de Mittelstreckenlauf (400m tot 1500m), het speerwerpen, het ‘steenstoten’, het ‘Skilaufen’ (langlauf) en ook het ‘Kunstlaufen’, omdat men hiervoor het typisch Teutoons ‘gefühl für die Haltung des Körpers’ moest hebben.
[135] Vereinsdietwart, 100: De georganiseerde tochten moesten op ontspannende en vrolijke wijze aan alle deelnemers tonen hoe mooi de doorkruiste streek was. Het mocht geen simpel rondslenteren zijn, maar een ware ‘Erlebnis’, kameraadschap creëerend.
[136] BERNETT, Sportpolitik, 24: “Auch dieser Akt einer höchsten ‘Willenentscheidung’, der sich jeder Verantwordung und Kontrolle entzieht, gehört zur Sportpolitik des national-sozialistischen Führerstaates.”
[137] GRONEN, Geschichte, 312: Winnaar was de een paar maand later verongelukte Adolf Huscke, de tweede van 11 jaar eerder.
[138] Ib.: Eindwinaar werd Rudolf Wolke, voor Erich Metze, Derde werd Georg ‘Umbes’ Umbenhauer, Duits kampioen en later ook winnaar der Rundfahrt
[139] ID., 300: Hij eindigde derde na winnaar Erich Metze, en Oskar Thierbach
[140] K. VAN WIJNENDAELE, “Een wekelijksch wielerpraatje” Sportwereld, ( 7 mei 1924 ): “Het is niet verboden met Moffen te spelen, doch de velodroombestuurders schijnen tot nu toe den lust niet te hebben om die mannen hier weer binnen te trekken… . ’t Is om er schuw van te zijn ook.”
[141] VELTMAN, “Kijkje op de wielersport in den vreemde”, Sportwereld-AN (28 mei 1930)
[142] K. VAN WIJNENDAELE, “Ronde van Duitsland”, Sportwereld-AN (4 mei 1931)
[143] Cfr. infra, p. 73: het tijdsinterval 1932-1937 vormt door dit evenement hoegenaamd geen leegte voor dit onderzoek.
[144] Vereinsdietwart, 15: De DRV behoorde tot een B-categorie van sportbonden die financieel gecontroleerd werd door de DRL, en die moesten toelaten dat de DRL hun voorzitter aanduidde. Toch was de zelfstandigheid iets groter dan bij de bonden uit de A-categorie ( turnen, voetbal, zwemmen, … ). “Man sieht auf dem ersten Blick daß die Mitgliedsgruppe a) gleichsam den inneren kern des Reichsbundes bildet. Sie sind vielmehr Organe des Reichsbundes.”
[145] SOETENS, “Duitsche Ronde dateert van 1930”, Sportwereld-AN (13 juni 1938), 4.
[146] “De aanhouder wint… ook in Duitsland”, Sportwereld-AN (14 juni 1937) 2
[147] “Prachtige koers der Belgen”, Sportwereld-AN ( 16 juni 1938) 1
[148] “Ik had zoowel de Ronde kunnen winnen als Schild”, Sportwereld-AN (28 juni 1938) 1.
[149] Sportwereld, 14 juni 1938.
[150] “Belgen naar Duitsland”, Nieuwsblad, (15 maart 39) 6: Er werd niet vermeld over welke bedrijven het ging, maar vermoedelijk betreft het hier een overeenkomst tussen producenten in de rijwielsector.
[151] FREE, “Ronde van Duitsland”, Nieuwsblad-Spw (6 juni 1939), 7: “Een salomonsoordeel…” Op de aankomstpiste werd Umbenhauer als winnaar afgevlagd na één rondje te hebben afgelegd. Er was nochtans afgekondigd dat er twee moesten volbracht worden. Grysolle was daar ook vanuit gegaan toen de sprint aangevat werd. De klacht die de Belgische delegatie indiende, werd daarom gegrond verklaard.
[152] Id., (12 juni 1939), 1
[153] FREE, “Ronde van Duitsland”, Nieuwsblad-Spw (24 juni 1939) 2
[154] L. HEURINCK. “Gesprek met Sylvain Grysolle”, Nieuwsblad-Spw (30 juni 1939) 2.
[155] K. VAN WIJNENDAELE. “De Belgen waren de besten”, Nieuwsblad-Spw (28 juni 1939) 2.
[156] GRONEN, Geschichte, 314-316.
[157] “Engel niet naar Frankrijk” Nieuwsblad (3 mei 1933) 3.
[158] ‘’Leçons et considérations du Tour d ‘Allemagne’’ Les Sports (22 juni 1939) 3.
[159] K. VAN WIJNENDAELE, “De Ronde van Duitsland verdient betere behandeling”, Nieuwsblad-Spw (28juni 1939) 1-2
[160] Ib.
[161] K. VAN WIJNENDAELE, “De Ronde van Duitsland verdient betere behandeling”, Nieuwsblad-Spw (28juni 1939) 1-2
[162] P. BERING, ”Leçons et considérations du Tour d’Allemagne”, Les Sports (22 juni 1939) 3: ‘’et là-bas on respecte les décisions et les règlements, sans les discuter. Il faut la discipline allemande.’’
[163] Cfr. supra, p. 54.
[164] P. BERING, ”Leçons et considérations du Tour d’Allemagne”, Les Sports (22 juni 1939) 3: “Il y a là certaines contradictions qui nous échappent à première vue et qui ne peuvent se comprendre lorsqu’on connait plus à fond l’ état d ‘esprit du public et de la presse vis-à-vis du sport professionnel.»
[165] K. VAN WIJNENDAELE, “De ronde van Duitsland verdient betere behandeling”, Nieuwsblad-Spw (28 juni 1939) 1-2.
[166] Cfr. supra, p. 56.
[167] K. VAN WIJNENDAELE, “De ronde van Duitsland verdient betere behandeling, Nieuwsblad-Spw (28 juni 1939) 1-2.
[168] Ib.
[169] VAN WIJNENDAELE, Rijke, 224.
[170] GRONEN, Geschichte, 314: De toeschouwers staan erbij en kijken ernaar, met de handen in de zakken. De sfeer is heel wat kalmer dan in Italië.
[171] Le Pays Réel (28 juni 1939) 4: Deze rexistische krant maakte ruimte voor een ( weliswaar donkere ) foto van de Vlaams Belgische triomfators in Duitsland, waaronder Janssens
[172] A. SOETENS, “De WK’32”, Sportwereld-AN (27 augustus 1932) 1
[173] K. VAN WIJNENDAELE, “De WK van ‘32”, Sportwereld-AN (28 augustus 1932), 1
[174] ID. “Tusschen de renners en op de koersen”, Sportwereld-AN (1 september 1932) 1
[175] CLARK, Italy, 240: Deze Arpinati was één van de meest competente medewerkers van Mussolini. Als groot sportliefhebber was hij buiten het CONI ook werkzaam in de voetbalfederatie. Zijn hoofdbezigheid bleef echter de politiek. Doch zoals andere ambtenaren van hetzelfde kaliber werd hij na een tijd (in 1934 ) ontslagen door Mussolini die hem verving door één of andere mouwveger, openstaand voor vleierij als hij was.
[176] K. VAN WIJNENDAELE, “WK ’32”, Sportwereld-AN (2 september 1932) 1: “zulke opoffering en zulk knechtenschap is alleen in Italië mogelijk…”
[177] K. VAN WIJNENDAELE, “Indrukken en beschouwingen”, Sportwereld-AN (1 september 1932) 1.
[178] VAN WIJNENDAELE, Mensen, 114: “Een Frans journalist beschreef België als ‘die vervallen sportnatie’”
[179] “Bravo de Poes”, Nieuwsblad (14 augustus 1934) 1: “Men gaf van zekere zijde dezen laatste [de Duitser Richter] wel eenig voordeel door het feit dat hij mogelijks de piste beter kende, dat hij in eigen midden reed en zou gesteund worden door het nazi-chauvinisme van het Duitse volk, welk zoo graag den ‘Führer’ een wereldkampioen zou aanbieden…”
[180] “Karel Kaers spant een tweede schoone regenboog over ons landeke”, Nieuwsblad (19 augustus 1934): “in het aanschijn van de gansche wereld heeft hij ons enigszins geknakt prestige prachtig weten te rehabiliteren… het hoofd geboden aan de Franse macht… en getriomfeerd over het Italiaans complot.”
[181] “Slotwoordje”, Nieuwsblad (21 augustus 1934) 3: “Metze triomfeerde, dankzij de ploeggeest, maar was toch verre uit de beste. Krewer hield Lacquehay op, de gevaarlijkste tegenstrever. Die werd dit spel beu en gaf op. Krewer liep dan zelf nog naar de tweede plaats. Hij was dus zeker in forme. De derde man in het complot was de Spanjaard Prieto. Die woont in Duitsland, en hij diende zijn gastheren voortreffelijk… Maar hoe openlijk bijna de ploeggeest, was toch alles zoo fijn, zoo fair en zoo regelmatig dat men geen regel kon inroepen om de Duitschers te straffen…”
[182] W. VAN WIJNENDAELE, “Het ‘Deutschland’ van Hitler! Reisindrukken”, Sportwereld-AN (24 augustus 1934), 3: “Een volk dat boog, dat plooide, maar niet brak.”
[183] C. CLEIREN, “Leipziger Delikatessen”, Sportwereld-AN, (16 augustus 1934) 2.
[184] Eerbied voor de buitenlandse overwinnaar: de zege van Jef Scherens moet voor de Duitsers die Albert Richter al als winnaar zagen een diepe teleurstelling geweest zijn. Het volk gedroeg zich echter zeer sportief tegenover ‘Poeske’ en gaf een staande ovatie.
[185] W. VAN WIJNENDAELE, “De WK gefilmd”, Sportwereld-AN (13 augustus 1934) 2: “Wij, vreemden, groeten niet met de hand in de hoogte. Doch als de ‘minister’ gedaan had met zijne rede hebben wij toegejuicht. Die man kon spreken en weet wat hij zegt.”
[186] F. DAELS. “Sport en tucht”, Sportwereld-AN, (14 augustus 1934) 2
[187] W. VAN WIJNENDAELE, “De WK in Leipzig”, Sportwereld-AN (17 augustus 1934) 2
[188] W. VAN WIJNENDAELE, “De groote dag in een groote week”, Sportwereld-AN (19 augustus 1934) 1.
[189] “WK te Leipzig”, Sportwereld-AN, 17 augustus, 1: 4000 man van Storm- en andere troepen waren aanwezig voor de ordehandhaving tijdens het WK op de weg. 10 000 gedurende de ganse week
[190] “De WK te Leipzig”, Sportwereld-AN (24 augustus 1934) 3
[191] GRONEN, Geschichte, 298.
[192] L. VANGEND “De wielerbaan een ideaal toevluchtsoord”, Sportwereld-AN (9 augustus 1936) 1.
[193] E. VAN MOKUM, “Een Olympischen titel voor…100 goudfrank”, Sportwereld-AN (11 augusus 1936) 2
[194] “De Olympiscge geest waaide niet over het Berlijnsche stadion”, Sportwereld-AN (16 augustus 1936), 3
[195] L. VAN GEND, “Wielrenners hadden het te gemakkelijk te Berlijn”, Sportwereld-AN (12 augustus 1936) 3.
[196] MANDELL, Nazi Olympics, 192.
[197] SPECTATEUR, “Adieu berlin”, La Vie Sportive, (19 augustus 1936)1: Hier werd geschreven dat de belgische ruiters – die traditioneel uit het leger kwamen - goud zouden gehaald hebben indien ze van de belgische regering meer verlof hadden gekregen om te trainen.
[198] MANDELL, Nazi Olympics, 242.
[199] GRONEN, Geschichte, 302-306.
[200] J. VELTMAN, “Enkele losse berichtjes uit Milanen”, Nieuwsblad-Spw (26 augustus 1939) 2.
[201] K. VAN WIJNENDAELE, “Het oude Europa staat op stelten”, Nieuwsblad-Spw (27 augustus 1939) 1.
[202] J. VELTMAN“De onrust op de Vigorelli-piste”, Nieuwsblad-Spw (26 augustus) 1.
[203] “Derniers tuyaux milanais”, Les Sports (26 augustus 1939) 3.
[204] «Les championnats à Milan» Les Sports (30 augustus 1939) 4: “accueil chaleureux… cordiale entre les journalistes...”
[205] “WK te Milaan”, Nieuwsblad-Spw (28 augustus 1939) 2
[206] J. VELTMAN, “Milaansche indrukken”, Nieuwsblad-Spw (31 augustus 1939) 2.
[207] “Scherens kwaad op Van Vliet”, Nieuwsblad-Spw (28 augustus 1939) 2: “Scherens zuchtte: Zoo’n schoon kans om te winnen. Die krijg ik misschien niet meer… “. Het waren bijna profetische woorden, want de oorlog maakte de herkansing inderdaad onmogelijk. Toch wist ‘Poeske’ nog eens te winnen: te Parijs in 1947 behaalde hij zijn 7e titel! Ook Van Vliet heeft zich na de oorlog nog kunnen tonen. Voor de enige medaillewinnaar van ’39, Albert Richter, was het werkelijk de laatse kans. Zoals gezegd werd hij 4 maanden later vermoord door de Gestapo. Andere Duitse renners die omkwamen waren Toni Merckens, de regerende Olympische kampioen, en de minder gekende Puran en Wengler.
[208] «Impressions de Milan» , Les Sports (2 september 1939) 2: “Vaccaro a dit: Mon desir très vif est d‘ intensifier encore la propaganda pour le beau sport cycliste, d’intensifier les relations internationales qui constituent un double levier de vitalité pour le sport et d’entente entre les peuples.”
[209] Voor een uitgebreid beeld van het Vlaamse wielrennen onder de oorlog verwijzen we graag naar de verhandeling van medestudent P. GELDHOF. “”.,.
[210] K. VAN WIJNEDAELE, “WK te Milaan”, Nieuwsblad-Spw (3 september 1939) 1.
[211] VAN WIJNENDAELE, Rijke, 225-226.
[212] GRONEN, Geschichte, 288-320.
[213] SCHEIFF, Reich, 80: «pour le meilleur et pour le pire»
[214] RENSON, Sport, 79: “Sparta een tot de tanden gewapende krijgsstaat naar aloude Dorische traditie.” Het krijgsideaal gold echter maar voor een kleine elite groep. De massa der Heloten (75%) ‘sportte’ niet.
[215] bvb. tegen fenomenen als mensenhandel, ten gunste van gezonde bewegingscultuur, ...
[216] BERNETT, Sportpolitik, 91: “Der permanente Kampf um Prestige und Macht beschattet auch die äusserlich so erfolgreiche Sportpolitik.”
[217] K. VAN WIJNENDAELE, “WK te Milaan”, Nieuwsblad-Spw (25 augustis 1939) 3Heden ten dage wordt het WK op de weg reglementair volgens de formule van ‘natie tegen natie’ gereden. De Italiaanse ploeggeest is er echter niet meer. Ook nu zondigen zij het minst diplomatisch tegen deze regel. De belangen van hun professionele team gaan openlijk voor. Recentste voorbeeld op Lissabon 2001 waar G. Simoni (Lampre-Daikin) door P. Lanfranchi (Mapei-QuickStep) wordt teruggehaald. De transformatie die Mussolini wou bewerkstelligen hield niet stand.
[218] ‘As’ was een woord dat Mussolini zelf aan de alliantie gegeven had. ‘Een as waarrond alle Europese staten begeesterd door een wil tot samenwerking en vrede zich kunnen verenigen’
[219] MANDELL, Nazi Olympics, 237: “Hitler probably only dimly or casually perceived what was going on athletically… . Schemes for new adventures against the Jews and in Austria and Czechoslovakia were occupying his imagination”
[220] K. VAN WIJNENDAELE, “Een kijk op land en leven in Italië, I”, Sportwereld-AN, (22 Juni 1932) 2.
[221] CLARK, Italy, 278.
[222] OLIVER, “Discovery”, 197: Ruth Benedict (1887-1946) publiceerde in 1934 het boek ‘Patterns of Culture’, op basis van Noord-Amerikaans etnografisch materiaal. Het behandelde de band tussen cultuur en persoonlijkheid, een thema kaderend in de psychologische oriëntatie in de antropologie.
[223] OLIVER, “Discovery”, 197: “The Apolonian cultural configuration could be described as one that aimed for balance, restrained, harmony and unity. The moto of such a culture might be ‘everything in its place and all things in moderation’.”
[224] K. VAN WIJNENDAELE, “Turijn-Brussel”, Sportwereld-AN (19 juli 1930), 1: “Geweldig geharrewar, vooral vanwege de zwarthemden, die in hun groote auto’s kabaal maken, of ze den ‘Duce’ zelve zijn.”
[225] MORGAN, Italian, 170: “a Polish war…the alliance could not be activated then… need for more time to make the Axis popular in Italy…Important sections of the establishment were against the German alliance…the Axis was unpopular precisely because it seemed to be leading to war…(p.173) fascist Italy claimed to be fighting a parallel war… The war was also to be parallel in political terms…The self-evident failure of the separate war inevitably nullified the parllel Fascist political New Order.”
[226] KITCHEN, Fascisme, 39.
[227] “De Berlijnsche onderwereld”, Sportwereld-AN (9 augustus 1936), 8.
[228] L. VAN GEND, “De bloem van de wereld trok voorbij”, Sportwereld-AN (4 augustus 1936) 3.
[229] MANDELL, Nazi Olympics, xiv
[230] ID, 242: “He had become an unwitting contributor to the myth of Nazi invincibility and then one of the millions of enchanted good Germans who believed that Germany was creating as she ruthlessly destroyed.”
[231] “Adieu Berlin”, La Vie Sportive (19 augustus 1936) 1.
[232] MANDELL, Nazi-Olympics, 282: “Hidden from the foreign observers were certain shifts in the role that sport was to play in the Nazi regime…Before sport had been mobilised to produce a diplomatically useful international triumph…later a national product”
[233] C. CLEIREN, “Enkele nota’s vanuit Zurich”, Sportwereld-AN (21 juli 1930) 1-2.
[234] K. VAN WIJNENDAELE, “Turijn-Brussel”, Sportwereld-AN (19 juli 1930), 1: “De Italiaanse sportmannen zijn nog uit ander hout gesneden dan die in andere streken.”
[235] VISKER, Vragen, 4 december 2000: de politiek is arbitrerende instantie… Er wordt een kwaliteit gevraagd die de politiek niet kan leveren. Dit kan leiden tot teleurstelling, en tot depolitisering.
[236] ARON, Democracy,48: “France had on paper two possibilities: one was to allow Mussolini to act, the other was to prevent him from acting, even if this meant to use force, with the realization that Italy alone against France, the UK, and their allies was putting a military conflict out of the question. The policy adopted was to involve sanctions, but sanctions ineffective enough to avoid any risk of a military reaction from Italy. The consequence which could have been foreseen, was that Italy was angered enough by the sanctions to fall into the camp of the Axis, yet the undertaking was not hindered enough to force her to call a halt.”
MORGAN, Italian, 148: Hitler heeft zeer handig ingespeeld op de sancties. Hij heeft Italië gesteund, met materiaal. Tegelijkertijd heeft hij echter de Ethiopiërs bewapend om de oorlog aan de gang te houden en zo de aliënatie van Italië ten opzichte van Engeland en Frankrijk te vergroten.
MILZA, la presse française, 230: in Frankrijk en Engeland sloegen sommige kringen al gauw ‘mea culpa’
[237] Wij baseren onze analyse op het TV-debat dat de VRT organiseerde naar aanleiding van de publicatie van het Strategisch Plan. Minister Luc Martens nam er aan deel, samen met Johan Faveere ( Stichting Vlaamse Schoolsport ), Cyriel Coomans ( voorzitter basketbalbond ) en Ivo Van Aeken ( tennisschool ).
[238] VANDEPUTTE, “we zullen Duivels kweken”. Nieuwsblad (24-25 juni 2000) 15
[239] SAUWENS, brief december 2001, 2: “Ik geloof zeer sterk in de sociale kracht die van de sport uitgaat... . Vele jonge Vlamingen verwerven zich er een status in het sociale netwerk en een stevige persoonlijkheidsontwikkeling.”
[240] VAN DE VEIRE, “ Rechttoe rechtaan”, 5
[241] Gesprek met Johan Sauwens, 4 februari 2002: “Ieder maakt deel uit van zijn eigen samenleving, als kind van zijn eigen tijd. Als een sportief karakter ooit slechts nut had in vijandigheden, of als JF Kennedy eind jaren ’60 bepaalde uitspraken deed ( ‘Besides war there is nothing that prepares a boy better for life than sports’) dan paste dat in een specifiek tijdsklimaat. Eén dat nu niet meer van toepassing is.”
[242] Beleidsnota, 7
[243] ID., brief december 2001, 2: “ kracht die van de sport uitgaat (bijvoorbeeld voor integratie van allochtonen ). … .element dat mij erg bepaald heeft waren de Olympische Spelen in 2000 De aanloop naar de Spelen, reeds vanaf 1999, leverde zeer veel literatuur op… . De wijze waarop Australië, Frankrijk en enkele andere landen dit [sportbeleid en atletendetectie] hebben aangepakt , boeit mij. Het is duidelijk dat sport meer en meer een staatszaak wordt, omdat sport een element van imago-building is voor de landen en de volkeren. Vandaar als nationalist ook mijn gedrevenheid om de Vlaamse sport volwaardig te kunnen helpen uitbouwen.” Gesprek met Johan Sauwens, 4 februari 2002: “De Australische scouting vond ik soms wel overdreven. Zij kwamen talenten plukken in Oost-Europa om ze te naturaliseren en klaar te stomen voor de Australische Olympische ploeg.“
[244] Beleidsnota, 7.
[245] SAUWENS, brief december 2001, 1: “Vandaar dat ik een aantal nieuwe initiatieven – die volgens mij absoluut noodzakelijk waren – heb opgestart naast Bloso. Weliswaar in overleg, maar toch in een aparte rol. Ik denk dat sportbeleid vanuit de eigen Vlaamse administratie moet opgebouwd worden. Het is een rechtstreekse verantwoordelijkheid van de overheid.”
Gesprek met Sauwens, 4 februari 2002: “In de CD&V zijn wel enkele meningsverschillen over BLOSO
[246] VANDEPUTTE, “In het nieuws”, Nieuwsblad (24-25 juni 2000) 15.
[247] Ib.
Gesprek met Johan Sauwens, 4 februari 2002: “ Het Strategisch Plan was al een enorme inventaris, te groot zelfs”
[248] SAUWENS, brief december 2001, 1: “Mijn inspiratie voor mijn sportbeleid heb ik gehaald – naast het uitgebreide netwerk van Vlaamse adviesorganen allerhande – uit de vele gesprekken met de basis. Ik ben zelf een groot sportliefhebber…voorzitter van een voetbalvereniging… zeer goede contacten gelegd met de diverse verantwoordelijken van de sportfederaties… uit deze heel open communicatie met de werkelijke sportsector heel wat interessante suggesties gekregen”
Gesprek met Johan Sauwens, 4 februari 2002: “bij de nieuwe verkiezingen willen we de burger mee het sportbeleid laten bepalen”
[249] Beleidsnota, 11.
[250] Ib., 10
[251] Ib., 16
[252] Ib., 13.
[253] ANCIAUX, B. Beleidsbrief. www2.vlaanderen.be/nud/sites/beleidsbrieven/Anciaux/sport.pdf, p.19
[254] CYCLO-SPRINT. De Belgische ploegen, 1999
[255] Proto-agon: Zoals David en Goliath, zoals stokvechters in de Afrikaanse Turkana en Xhosa stammen.
[256] MORGAN, Italian, 170.
[257] ID., 149: In 1938 ging Mussolini nog niet in op het voorstel om een echt militaire alliantie aan te gaan. Onafhankelijk maakte hij zelfs nog een ‘Gentlemen’s Agreement’ met Engeland over de verdeling van de Mediterane wereld.
[258] J. VELTMAN, “WK in Milaan”, Nieuwsblad-Spw (28 augustus 1939) 3.
[259] «Tour d’ Allemagne», Les Sports (1 juni 1939):«On peut s étonner que l’ axe n’ ai pas fonctionné dans le domaine sportif comme ailleur»
[260] K. VAN WIJNENDAELE, “WK te Milanen”, Nieuwsblad-Spw (4 september 1939), 2: “Hoe zullen ze aan hun geld raken. Duitsland en Italie zijn 2 mogendheden die speciale maatregelen troffen om te belette dat er geld naar de vreemde gaat. Protektionisme noemt dat, de rijke mantel van de arme edelman.” Nastreving van autarkie was één van de redenen waarom het fascisme imperialisme en oorlog nodig achtte.
[261] MANGAN, «Epilogue» 190
[262] GONZALEZ-AJA, “Fascists”, 122.
[263] KITCHEN, Fascisme, 114
[264] GONZALEZ-AJA, ‘’Facists‘’, 138.
[265] Alfons en Gustaaf Deloor hadden niet de beste contacten met Karel Van Wijnendaele. Ze behoorden tot de clan van manager Versnick. Vandaar dat ze aantraden in allerlei Spaanse wedstrijden, terwijl Van Wijnendaele meer in Frankrijk geïnteresseerd was.
[266] KBC-VL, doos 37, map 1, La fabulosa Historia.
[267] HAMELS, [E-mail]
Gustaaf overleed dit jaar op 88 jarige leeftijd te Mechelen.
[268] “Wielrenners in de oorlog”, 26.
[269] KBC-VL, doos 37, map 1, La fabulosa Historia.
[270] KBC-VL, doos 37, map 1.
[271] GORI, “Model”, 35
[272] “Mussolini”, 146.
[273] Cfr. infra, p. 113: pas na menige jaren regime zou Mussolini een definitie geven van wat Fascisme was. Het verscheen in 1932 in de ‘Encyclopedia Italiana’
[274] “Arpinati”, 297.
[275] HALSALL, Modern. http//www.fordham.edu/halsall/mod /Mussolini-fascisme.html.