Het dagelijks leven in Wervik tijdens de Franse periode (1790 – 1815). (Leen Breyne)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

Een grote historische gebeurtenis op lokaal niveau bespreken, sprak mij het meeste aan. Ik koos ervoor om de stad Wervik te bespreken tijdens de Franse periode. De titel van mijn onderzoek luidt dan ook: ‘Het dagelijks leven in Wervik tijdens de Franse periode, 1790 - 1815’. Het is de bedoeling om, in de mate van het mogelijke, na te gaan hoezeer de Franse periode het dagelijks leven in Wervik heeft beïnvloed.

Met mijn onderzoek poog ik het hiaat in de kennis over de stad Wervik aan te vullen. Wie meer over de geschiedenis van de stad wilde weten, moest zich in hoofdzaak richten op de werken van René Defrancq. In zijn werken beschrijft hij de volledige stadsgeschiedenis van Wervik. Het is dan ook begrijpelijk dat Defrancq niet overal even diep kon op ingaan. Zijn werk verdient zeker het nodige respect, doch moet ik echter de opmerking maken dat een aantal verwijzingen naar bijvoorbeeld zijn bronnen uit het Frans Fonds niet steeds correct waren. Dit poog ik dan ook met dit werk recht te zetten.

 

De keuze om de Franse periode van naderbij te bekijken was snel gemaakt. Eerst en vooral omdat er, zoals reeds gezegd, nog zeer weinig geweten is over de stad Wervik tijdens deze periode. Bovendien vind ik de Franse periode een boeiende gebeurtenis in de geschiedenis van de Zuidelijke Nederlanden. De Franse periode maakte immers onomkeerbaar komaf met het Ancien Régime, een nieuw tijdperk werd ingeluid. Er is dan ook heel wat gebeurd in deze relatief korte periode. De maatschappij onderging vele veranderingen waardoor de gehele maatschappij werd hervormd. [1]

 

Zoals reeds gezegd, betreft het hier een lokaal onderzoek waar ik het dagelijks leven van Wervik tijdens de Franse periode tracht te (re)construeren.

De keuze voor deze lokaliteit werd eerst en vooral bepaald door mijn eigen interesse. Het kan mij, denk ik toch, niet kwalijk genomen worden, dat ik interesse heb voor het verleden van ‘mijn’ stad en hier specifiek voor Wervik tijdens de Franse periode.

Daarenboven is Wervik een grensstad, van Frankrijk gescheiden door de Leie. Het feit dat Wervik een grensstad is, maakt dit onderzoek misschien nog interessanter. Het zou kunnen dat Wervik als grensstad de opmars van het Franse leger intenser gevoeld heeft dan elders in het Vlaamse binnenland. Misschien zag de Wervikse bevolking de Franse troepen zich aan de overkant van de Leie in gereedheid brengen om via Wervik de Oostenrijkse Nederlanden binnen te trekken. Daarnaast was Wervik de hoofdplaats van het kanton, misschien had dit een invloed op de organisatie van het dagelijks leven.

 

We kunnen ons bijgevolg afvragen hoe deze grote historische gebeurtenis door de Wervikse bevolking werd beleefd en hoe ze hiermee omgingen. De Franse periode wordt doorgaans omschreven als een tijd van terreur en vernieling. In dit onderzoek tracht ik te achterhalen of er van dit alles iets merkbaar is op het lokale niveau, meer bepaald in de stad Wervik. Werd Wervik zoals vele andere steden en dorpen in Vlaanderen geteisterd door terreur, vernieling en dergelijke? Het zou ook kunnen dat het dagelijks leven zijn gewone gang ging, en de boer, hij ploegde voort.

 

Centraal in mijn onderzoek staat dus de vraag: Hoe leefde de Wervikse bevolking in de periode 1790 – 1815. Ik poog (dus) een grote historische gebeurtenis te bestuderen via een kleine lokaliteit. Zoals reeds gezegd betekende de Franse Revolutie, gevolgd door de Franse periode, de teloorgang van het Ancien Régime. Ik stel mij dus de vraag of men ook in Wervik een nieuwe periode binnenstapte. Mijn twee subvragen hierbij zijn: wat was nu juist de impact van deze ‘woelige’ periode op het dagelijks leven in Wervik en wat was de reactie van de lokale bevolking: gingen zij gewillig samenwerken of is er eerder sprake van verzet.

 

Wie de literatuur omtrent de Franse periode eens vluchtig doorneemt, merkt dat de grote lijnen van deze periode al grondig besproken, behandeld en bestudeerd werden, zeker in vergelijking met de studies op lokaal gebied. Reeds enkele studies werden besteed aan het lokaal onderzoek tijdens de Franse periode. Ik hoop dan ook hier een bijdrage te kunnen leveren.

Zeer gelijkend op mijn onderzoek is de licentiaatsverhandeling van Johan Buyck ‘Het kanton Tielt tijdens de Franse periode, 1794-1814.[2] Hij poogde vooral na te gaan welke veranderingen de Franse overheersing teweegbracht op het bestuurlijk niveau in Tielt, daar reeds voordien een onderzoek werd verricht naar de demografische en sociaal-economische situatie.[3]

In mijn onderzoek is de bedoeling zowel het politieke, sociaal-economische, culturele als demografische aspect van Wervik te behandelen. In de hoop zo een beter beeld te krijgen van de stad Wervik tijdens de Franse periode.

 

In de hieropvolgende pagina’s bespreek ik eerst algemeen de Franse periode voor de gehele Zuidelijke Nederlanden. Dit is noodzakelijk om mijn onderzoek naar het dagelijks leven in Wervik tijdens de Franse periode te omkaderen. Vervolgens bespreek ik de Franse periode in Wervik, het eigenlijk onderzoek. Achtereenvolgens bespreek ik de politieke, de socio- culturele met onder andere het religieuze leven, het economische en demografische aspect.

 

 

1 Het politieke- militaire aspect

 

Hier poog ik na te gaan of de Franse overheersing veranderingen teweegbracht op het bestuurlijk niveau te Wervik en hoe de lokale machthebbers functioneerden. Daarnaast vroeg ik mij tevens af welke personen bereid waren een functie op zich te nemen. Waren deze personen gewillig bereid mee te werken of pleegden ze op de een of andere manier verzet? Misschien werd het Wervikse stadsbestuur aan de deur gezet en vervangen door revolutionairen.

 

Om na te gaan in welke mate het stadsbestuur van Wervik meewerkte met de Franse bezetter is het interessant om te kijken in welke mate het politiek personeel zich inzet om de republikeinse wetten in Wervik te laten gelden. Er waren twee mogelijkheden ofwel voerden ze een strenge revolutionaire politiek, ofwel hadden ze een eerder lakse houding en namen ze het niet nauw met de opgelegde republikeinse wetten. Bovendien werd Wervik uitgeroepen tot de hoofdplaats van het kanton. Wellicht had dit ook een invloed op de politiek in Wervik.

 

Uiteraard zal de Wervikse bevolking hier zijn eigen mening over hebben gehad en deze eventuele politieke wijzigingen aan den lijve hebben ondervonden. De inwoners hadden twee keuzen ofwel steunden ze het stadsbestuur en kon de (nieuwe) burgemeester op zijn onderdanen rekenen. Maar daarnaast kon de bevolking ook kiezen voor tegenwerking en verzet tegen het lokaal bestuur, misschien bemoeilijkte de bevolking het functioneren het stadsbestuur.

Uiteraard is het ook mogelijk dat alles zijn gewone gangetje ging en dat het dagelijks leven gewoon werd verder gezet zoals voordien. Met andere woorden in welke mate was de Wervikse bevolking revolutionair en Fransgezind.

 

 

2 Het socio- culturele aspect

 

Vandaag de dag wordt er nog steeds om allerlei redenen feest gevierd. Wellicht was dat tijdens de Franse periode niet anders. Ik stelde mij de vraag in welke mate er tijdens deze ‘woelige’ periode tijd was om te feesten. Werden de traditionele feesten nog steeds gevierd of bracht de Franse bezetter zijn eigen feesten mee waar de bevolking al dan niet gedwongen moest aan deelnemen?

 

Een belangrijk ander aspect onder dit hoofdstuk is het onderwijs. Eerst en vooral is het noodzakelijk te weten hoe het schoolleven te Wervik georganiseerd was en welke scholen er bestonden. Het onderwijs is de ideale gelegenheid om de jeugd een zekere ideologie bij te brengen, bijgevolg leek het mij interessant om na te gaan in welke mate de Franse bezetter de bestaande scholen gebruikt of kozen ze eerder voor de opbouw van eigen republikeinse scholen. Uiteraard is het ook van belang welke leerkracht vooraan de klas staat. Liet de Franse bezetter de ‘oude’ leerkrachten in hun functie of werden ze door Fransgezinden vervangen?

 

Een al veel besproken verschijnsel van verzet is de Boerenkrijg. De militair, politiek en ideologisch geïnspireerde maatregelen, in combinatie met economische moeilijkheden, worden als oorzaken aangewezen voor het ontstaan van deze opstand in het najaar van 1798.[4] De Boerenkrijg is een historisch fenomeen dat nog steeds ambivalente gevoelens oproept. Bij de ene komt een meewarig gevoel van een hopeloze en reactionaire strijd naar boven, terwijl anderen dan weer vol vuur de zaak van 1798 verdedigen. Zoals herhaaldelijk vermeld, was de overgang van het Ancien Régime naar de Hedendaagse Tijd een proces dat met veel groeipijnen gepaard ging. De Boerenkrijg was daar een element van. Luc François meldt dat het noodzakelijk is om de Boerenkrijg als een uniek gebeuren in vraag te stellen. Het moet veeleer als een onderdeel van een veel complexer fenomeen worden bestudeerd.[5] In mijn onderzoek is het dan ook de bedoeling om de Boerenkrijg als een element van een groter geheel te beschouwen.

Vooreerst stelde ik mij de vraag of er wel effectief ontevredenheid was onder de Wervikse bevolking en zo ja, uitte dit zich dat in verzet waardoor we misschien kunnen spreken van een Boerenkrijg in Wervik.

 

Daarnaast is het ook van belang de oorzaken na te gaan van het eventuele verzet of Boerenkrijg. Een van de meest aangehaalde redenen van het ontstaan van het verzet tegen de Fransen, is de conscriptie. Het is alom geweten dat tijdens de Franse periode er een zware conscriptie werd gevoerd, dus ook in Wervik zullen vele jongeren voor het leger zijn opgeroepen. In de vele literatuur die hier omtrent geschreven is, wordt steeds gemeld dat de bevolking zich tegen deze conscriptie hardnekkig heeft verzet. Ik vroeg mij dan ook af of dit ook zo was te Wervik. Uiteraard zal dit wellicht niet door iedereen met een even groot enthousiast onthaald zijn. Wellicht koos een deel voor gehoorzaamheid en trok naar het leger, het ander deel koos er voor een tijdje ondergedoken te leven. Daarnaast, als er sprake is van verzet tegen de conscriptie, stelde ik mij de vraag of dit een algemeen verzet was of eerder enkele losstaande relletjes van enkele individuen. Indien er sprake was van verzet dan lijkt het mij ook interessant om de houding van de lokale overheid hierop na te gaan.

 

Algemeen is geweten dat de Franse periode op religieus gebied een onrustige periode was. Tal van beperkingen werden de clerus opgedrongen. Dit aspect kon dus zeker in mijn onderzoek niet ontbreken. Vooral daar de clerus toen nog een grote invloed had op de lokale bevolking.

Het leek mij dan ook interessant te onderzoeken hoe de Wervikse geestelijken met deze Franse overheersing omgingen, deden ze wat hen gevraagd werd of voerden ze hun functie zoals tevoren verder uit.

Tevens weten we dat de geestelijken een trouwgelofte moesten afleggen tegenover de Franse Republiek. Normaal gezien, zou dus ook de Wervikse clerus deze eed hebben afgelegd. In welke mate is dit dan ook effectief gebeurd, welke geestelijken legden de eed af en welke niet? Ook hier vroeg ik mij af hoe de lokale overheid hiermee omsprong.

De Franse overheerser ging zelfs zover dat vele kloosters en kerken werden gesloten. Wellicht zijn de Wervikse katholieke instellingen hier niet aan ontsnapt. Ik stelde dus de vraag in welke mate er in Wervik religieuze instellingen werden gesloten en opgedoekt. Hiermee verbonden vroeg ik mij af of de geestelijken van de opgedoekte instellingen hun functie mochten blijven uitoefenen of niet.

Zoals reeds gezegd had de geestelijkheid toen nog een grote invloed op de lokale bevolking. Wellicht zal de houding van de clerus ook voor een stuk de houding van de bevolking hebben bepaald. Het is dus logisch dat ik ook de reactie van de bevolking op deze strenge godsdienstpolitiek naga. We kunnen ons bijgevolg de vraag stellen of de Wervikse bevolking de geestelijken trouw bleef of kozen ze de kant van de Franse bezetter.

 

 

3 Het economische aspect

 

Armoede is een verschijnsel uit alle tijden. Wellicht zal Wervik dus tijdens de Franse periode ook armen gekend hebben. Wie waren deze armen en moet hoeveel waren zij? Wellicht zijn er verschillende redenen die armoede veroorzaken. Misschien was er slechts een kleine groep armen in Wervik, de gewone landlopers. Maar misschien kent het aantal armen een hoogtepunt in de Franse periode met eventueel als mogelijke oorzaak de economische crisis. Of waren de zware belastingen hier de eventuele oorzaak van?

Daarnaast kunnen we de vraag stellen of er een armenzorg in Wervik georganiseerd was en wie er voor deze armenzorg in aanmerking kwam. Oorspronkelijk lag de verantwoordelijkheid van de armenzorg bij de Kerk. Met de Franse overheersing werd dit aan de Kerk onttrokken en in handen van de staat gelegd. Hoe was de situatie in Wervik: bleef de Kerk verantwoordelijk voor de armenzorg of nam de lokale overheid dit over.

 

De economie bepaalt in grote mate de groei en bloei van een stad of dorp. Ik vroeg mij af of Wervik tijdens de Franse periode een economisch bloeiende of verloederende stad was. Er is geweten dat er zich economische moeilijkheden voordeden sinds 1793, en vooral sinds 1795.[6] In welke mate vinden we dit terug in Wervik? Zijn de eventuele economische moeilijkheden in Wervik enkel beperkt tot de beginfase van de Franse periode of werd de hele Franse periode overmeesterd door economische moeilijkheden. En bijgevolg hoe werd dit in Wervik aangepakt om de eventuele economische crisis te boven te komen?

 

Tijdens de Franse periode speelde de landbouw nog een vooraanstaande rol. We kunnen ons de vraag stellen of de landbouw tijdens deze periode problemen ondervond. Wellicht hebben de voorbijtrekkende legers vaak de oogst geplunderd en verwoest.

Daarenboven eisten de Franse legers vele zaken op en wellicht ook grote delen van de oogst. Ook hier was het de bedoeling na te gaan in welke mate dit ook in Wervik gebeurde.

 

Maar misschien was de Franse periode een economisch gunstige periode en bracht de landbouw voldoende voedsel op om zowel de Franse troepen als de bevolking te voeden. Misschien betekende de Franse overheersing eerder een stimulans voor de economie en zorgde het Franse regime voor een grotere afzetmarkt, waardoor de boeren meer konden produceren.

 

Met de markt komen we bij een ander belangrijk economisch aspect, namelijk de handel. Vandaag nog uit Wervik zich als tabaksstad, met andere woorden de tabak neemt er een belangrijke plaats in. Wat was het belang van de tabaksteelt tijdens de Franse periode, kende Wervik in deze periode een florerende tabakshandel of werd deze handel door de overheid beperkingen opgelegd? Indien dit het geval was, gaven de ‘boeren-handelaars’ dan zonder tegensputteren wat de overheid vroeg of staakten ze gewoon de handel en teelt van tabak zodat de overheid hier geen inkomsten kon uit halen.

Daarnaast is het bij een lokale studie volgens mij ook van belang na te gaan waar de Wervikse bevolking nog geld aan verdiende, welke andere nijverheden en ambachten floreerden in de stad en werden door de Franse bezetter opgedoekt of gestimuleerd.

 

 

4 Het demografische aspect

 

Demografie is onlosmakelijk met de drie bovengestelde hoofdstukken verbonden. Het mocht dan ook niet in mijn onderzoek ontbreken.

Voor het demografisch onderzoek richt men zich onder andere tot gegevens uit de parochieregisters en de burgerlijke stand. Deze laatste werd door de Fransen ingevoerd. Ik vroeg mij af hoe de Wervikse bevolking hiermee omging, stapten ze naar het stadhuis of bleven ze trouw aan hun parochiepriester.

 

Enerzijds hoop ik een reconstructie te kunnen geven van de bevolkingsevolutie tijdens deze periode, interne demografie, anderzijds de eigenlijke gedragspatronen omtrent geboorte, huwelijk, migratie en sterfte.[7] Geboren worden, trouwen en overlijden hoort nu eenmaal tot het dagelijks leven. De demografie wordt beïnvloed door externe omstandigheden waardoor dit een goede meter kan zijn voor de invloed van de Franse periode op het dagelijks leven.

 

Het is uiteraard interessant om te weten hoeveel inwoners Wervik in deze periode telde. Zorgden de Franse inval en bezetting door de Franse troepen voor een daling in het bevolkingsaantal of bleef deze stabiel? Het is uiteraard mogelijk dat de bevolking bij het zien van de oorlogszuchtige troepen op de vlucht sloeg.

 

De bevolkingsevolutie staat in relatie met het geboortecijfer en sterftecijfer. Ik stelde mij de vraag welke evolutie deze cijfers tijdens de Franse periode voor Wervik vertoont. Kende Wervik een hoog of laag geboorte- en sterftecijfer, hoe verhouden deze cijfers zich ten opzichte van elkaar?

De Franse periode staat gekend voor ellende en miserie, misschien zien we dan ook een enorme toename in het aantal overlijdens, misschien kunnen we zelfs spreken van een sterftepiek en welke leeftijdcategorieën werden het meest getroffen.

Daarnaast zorgde de ellende misschien voor een daling van het geboortecijfer. De Franse bezetter hoopte een grote impact te hebben op de bevolking, in welke mate zijn ze daarin geslaagd betreffende de naamgeving. Het is immers geweten dat men lang trouw bleef aan dezelfde voornamen. Misschien werden er wel tijdens de jaren 1800 meer jongens met de naam Napoleon geboren of bleef de Kerk een belangrijke invloed uitoefenen op de naamgeving?

 

Naast de overlijdens en geboorten wou ik tot een zeker niveau het huwelijkspatroon reconstrueren. Ging men in Wervik tijdens de Franse periode vroeger trouwen of stelde men zijn huwelijk uit tot ‘betere’ tijden? Uiteraard is het ook interessant om na te gaan wat de oorzaken van dit gedrag waren, misschien huwden vele jonge mannen omdat ze zo dachten aan de conscriptie te ontsnappen. Ik hoop dan ook een zeker beeld te krijgen van de huwelijksleeftijd.

De Franse periode werd reeds herhaaldelijk als ‘woelig’ omschreven en zorgde wellicht voor een stijging van het sterftecijfer. Daarnaast zorgde de conscriptie dat vele jonge mannen het leven werden ontnomen, misschien zorgde dit ervoor dat het aandeel van weduwes op de huwelijksmarkt toenam.

De stad Wervik is een grensstad en onderhield duidelijke connecties met de steden en dorpen uit Noord-Frankrijk. Er bestond bijgevolg een uitwisseling van huwelijkskandidaten tussen beide. Met de Franse periode kwam er hier misschien verandering in en wilde de Wervikse bevolking niets te maken hebben met het Franse volk.

 

 

Ik hoop dat in deze inleiding het doel van mijn onderzoek duidelijk gebleken is. De vele vragen en opmerkingen die ik hier heb gemaakt, heb ik dan ook getracht te beantwoorden met het voor handen zijnde bronnenmateriaal. En hoop dus ook dat mijn onderzoek naar het dagelijkse leven in Wervik tijdens de Franse periode een bijdrage kan leveren aan de kennis die we over de Franse periode hebben.

 

 

Lijst met gebruikte afkortingen

 

A.D.N. : Archives Départementales du Nord

A.S.J. : Archief van het Sint Janshospitaal

B.A.B. : Bisschoppelijk archief Brugge

B.A.D .: Bisschoppelijk archief Doornik

B.A.G. : Bisschoppelijk archief Gent

BS : registers van de burgerlijke stand

F.F. : Frans Fonds (Archief van de Franse Hoofdbesturen)

K.A.W. : Kerkarchief Wervik

R.A.B. : Rijksarchief Brugge

R.A.K. : Rijksarchief Kortrijk

PR : parochieregisters

 

 

Bibliografie

 

1 Geraadpleegde bronnen

 

-Jos De Smet, Inventaris van het archief van de Franse Hoofdbesturen in West-Vlaanderen, 1794-1814, Brussel, 1951, 245 p.

Het is onbegonnen werk en naar mijn mening niet noodzakelijk om de door mij geraadpleegde bundels hier te noteren. Ik zou namelijk grote delen van de inventaris moeten overnemen. Helaas bracht niet elke bundel de gewenste informatie op. Vele bundels werden immers doorbladerd zonder resultaat. De bundels die wel informatie boden en die voor mijn onderzoek van belang waren, vind je in de voetnoten terug aangeduid als R.A.B. F.F. en het nummer van de bundel. Voor verdere informatie verwijs ik dan ook naar de inventaris van Jos De Smet.

 

-R.A.K.: PR 0293288 (1780)

     PR 0293289 (1781 – 1791)

     PR 0293290 (1792 – 1797)

     PR 1115853 (1796 – 1806)

     BS 1165611 (1797 – 1806)

     BS 1165612 (1807 – 1815)

     BS 1165613 (1816 – 1823)

     BS 1165614 (1824 – 1830)

 

-K.A.W.:

-registrum baptistorum:

     -1807 – 1811 (kladversie en een exemplaar in het net overgeschreven)

     -1812 – 1815

     -1816 – jan. 1821

     -vervolg 1821 – aug. 1825

     -vervolg 1825 – maart 1830

     -vervolg 1830 – sept. 1837

 

-registrum mortuorum:

     -1807 - 1811

     -1812 – 1814

     -(in het net overgeschreven: 1807 – 1814)

     -1815 – 1819

     -(ontbreekt: 1820 – 30 maart 1824)

     -31 maart 1824 – juni 1828

     -vervolg 1828 – 1837

 

-registrum matrimoniale

     -1807 – 1813

     -(in het net overgeschreven 1807 – sept. 1813)

     -1814 –1821

     -1822 – sept. 1829

     -vervolg 1829 – aug. 1839

 

-Christine Descamps, inventaris van het kerkarchief.

De volgende nummers werden door mij ingekeken. Ondanks de veelbelovende titels bevat dit archief geen enkel document die voor mijn onderzoek iets bijbracht.

     - 26 t.e.m.34: kerkrekeningen (1790-1815, hiaten!)

     - 94: kritiek op revolutionair bestuur i.v.m. de eed van getrouwheden

     - 95: voorstel i.v.m. de samenstelling van het nieuwe magistraat, lijst met namen

     - 100: ±1815: troebels i.v.m. kanoniek recht rond de nieuwe grondwet

     - 164: 1772-1797: correspondentie Z.E.H. Cocquit (met o.a. stukken i.v.m. theologisch geschil + Cocquit contra St.-Elooisgilde)

     - 165: 1797-1804: correspondentie Z.E.H. Onraedt

     - 197 c: 18de eeuw: verpachting van de tabakstienden

     - 202: 17de-18de eeuw: visitatieverslagen

     - 203: 18de eeuw: voorschriften om de zondagsmis en de mis op hoogdagen op te luisteren

     - 213 a: 1758-1860: klijtschool

 

-Miet Demuynck, Inventaris van het archief van het Sint-Janshospitaal te Wervik (Archief van de hospitaalzusters van St.-Jan, Oude Oostendse Steenweg 45, Brugge).

De nummers 302 tot en met 335 werden door mij nagekeken, deze handelen immers over het Sint-Janshospitaal tijdens de Franse periode. Ook dit archief leverde weinig op.

 

-Archief van de Grauwe Zusters: Na telefonisch contact te hebben genomen met de zuster verantwoordelijk voor het archief, namelijk zuster Wilhelmina Depla, kon zij, na het checken van de inventaris, mij meedelen dat er voor Wervik niets bewaard is gebleven. De eerste wereldoorlog zou voor de vernieling van het archief hebben gezorgd.

 

-B.A.B: - aanvraag van Wervicq-Sud aan het bisdom van Cambrai om opnieuw bij Wervicq-Nord te mogen horen

 

-B.A.G.: Aangezien er geen inventaris beschikbaar is, moest ik op het woord van de archivaris vertrouwen. Er zouden zich geen documenten omtrent Wervik in dit archief bevinden.

 

-B.A.D.: Helaas werd tijdens de eerste wereldoorlog het merendeel van het archief vernietigd, waaronder de documenten omtrent Wervik.

 

-Dagboek van Lemaitre 1793-1814 (kopie in het bezit van S.t.O.C. Wervik)

 

-Brievenboek van Sophia Lecompte 1826-1828, verhael der kerkplundering der stad Wervick dor de Franschen den 28 november 1793 (kopie in het bezit van S.t.O.C. Wervik)

 

 

2 Literatuurlijst

 

2.1 Algemeen

 

A Zuidelijke Nederlanden

 

-Art J. en Boone M., Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 12de tot de 18de eeuw, Mens & Cultuur Uitgevers, Gent, 2004, 290 p.

 

-Art J. en Vanhaute E., Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 19de en 20ste eeuw, Mens & Cultuur Uigevers, Gent, 2003, 409 p.

 

-Art J., Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente?, deel 1: 19de en 20ste eeuw, Stichting Mens & Kultuur, Gent, 1993, 323 p.

-Blom J.C.H., Lamberts E., Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2003, p. 222-246

 

-Bruneel C., Des Révolutions à Waterloo, Bibliographie sélective d’ histoire de Belgique (1789-1815), Bruxelles, Archives générales du royaume, 1989, 435 p.

 

-Cauwe R., Harelbeekse geestelijkheid tijdens de Beloken Tijd, in: De Leiegouw, XXVII, 1975, p. 185-193

 

-Cortebeeck C., De Fransche overheersching in België, 1792-1815, Gent, s.n., 1900,
239 p.

 

-Craene B. de, Het Kortrijks stadsbestuur tijdens de eerste jaren van de Franse overheersing. Deel II: de kantonmunicipaliteiten (1796-1800), in: De Leiegouw, t.XIV, 1972, p. 33-52

 

-Cottyn J., Gullegem tijdens de Franse overheersing 1792-1814, Wevelgem, Leuven, KUL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1983

 

-Decraene Bernard, Kortrijk tijdens de Franse Overheersing. Stedelijke bestuursinstellingen, april 1794-nov 1800, Leuven, K.U.L., onuitgegeven licentatiaatsverhandeling, 1967

 

-Flament G., La société pendant la révolution dans quelques communes de la vallée de la Lys de Comines à Armentières, in Mémoires de la société d’ histoire de Comines-Warneton et de la région, t.VI, 1976, p. 9-196

 

-François L., Baelde B., Bresseleers M., e.a., De Boerenkrijg (1798): bibliografie van de fictie en de non-fictie literatuur, Gent, RUG. Vakgroep Nieuwste Geschiedenis, 1998,
105 p.

 

-François Luc en Leloup Geert, Te paard op drie eeuwen: bibliografie van de licentiaats- en doctoraatsverhandelingen aan de Vakgroepen Geschiedenis van de Universiteit Gent 1891-2003, Gent, Academia press, 2004, 217 p.

 

-François L., De vele gezichten van de nieuwste geschiedenis. 3: Bibliografie van de licentiaatsverhandelingen en doctoraatsproefschriften betreffende de nieuwste geschiedenis, tot stand gekomen aan de afdelingen geschiedenis van de Belgische universiteiten, 1945-2001, Gent, Academia press, 2003, 472 p.

 

-Gevaert F., De Republikeinse kalender en de volledige vergelijkingstabellen met de Gregoriaanse kalender, Heule, UGA, 1965

 

-Hasquin Hervé, België onder het Frans Bewind 1792-1815, s.l., Gemeentekrediet, 1993,
503 p.

 

-Kossmann E.H., De Lage Landen 1780-1940, anderhalve eeuw Nederland en België, Amsterdam-Brussel, Elsevier, 1984, 618 p.

 

-Kossmann Ernst Heinrich, De Lage Landen 1780-1980: twee eeuwen Nederland en België, deel 1: 1780-1914, Amsterdam, Elsevier, 1986, 478 p.

 

-Speleers F., Anzegem tijdens de Franse Revolutie en het Frans Bewind (1792-1815), in: jaarboek voor Geschied- en Oudheidkundige Kring De Gaverstreke, t.XIV, 1986, p. 133-169

 

-van de Voorde Hugo, e.a., Bastille Boerenkrijg en Tricolore. De Franse Revolutie in de zuidelijke Nederlanden, Leuven, Davidsfonds, 1989, 286 p.

 

-Van Nieuwenhuyse Liesbet, Verzet of integratie? De politiek van de Franse administratieve overheden met betrekking tot de volkscultuur in het Leiedepartement tussen 1795 en 1814, Gent, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 2000

 

-Vervaeck Solange, Enkele bronnen uit de Franse tijd. Hun belang voor de sociale geschiedenis, Interuniversitair centrum voor Hedendaagse geschiedenis, Bijdragen 22, Leuven – Parijs, 1962

 

-Verherstraeten Louis, Publieke opinie en collectieve actie in België, Nederland, Noord-Frankrijk in de periode 1812-1814, Gent, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1995

 

-Vrielinck S., De territoriale indeling van België (1795-1963), Universitaire Pers, Leuven,
Volume 1 - 3

 

 

B West-Vlaanderen

 

-Allaeys L., Het Westland in den Fransen Tijd, Ieper, s.n., 1898, 336 p.

 

-Bekaert R., Izegem onder het Frans Tijdsvlak, in Ten Mandere, t.XIV, 1974, p. 59-87, 129-184

 

-De Belder J., e.a., Arbeid en tewerstelling in West-Vlaanderen op het einde van het Ancien Régime, een sociale-professionele en demografische analyse, Werkdocument 4

 

-De Belder J., e.a., Arbeid en tewerstelling in West-Vlaanderen 1814-1815, een sociale-professionele en demografische analyse, Werkdocument 6

 

-Decraene B., De vorming van de provincie West-Vlaanderen en de stad Kortijk in de beginjaren van de Franse bezetting, in: De Leiegouw, t.XI, 1969, p. 209-226

 

-Denys Franz, “Van Keizer tot Sansculot”. De laatste vijf maanden van het Ancien Régime in het Westland 16 november 1793 - 25 april 1794, Poperinge, Davidsfonds Poperinge-Ijzerweelde, 1997, 176 p.

 

-Denys Franz, De vrijkorpsen van West-Vlaanderen: 1794, Erpe, Uigeverij De Krijger, 2002, 190 p.

 

-De Smet J., Het begin van den Beloken Tijd in West-Vlaanderen, Brugge, Album English, s.n., 1952, p. 159-176

 

-De Smet J., De opstand tegen Napoleon in West-Vlaanderen en Frans-Vlaanderen, in: Het Brugs Ommeland, t.X, 1970, p. 128-156

 

-Lanszweert Roger, De Westhoek tijdens de Franse Revolutie, s.l., s.n., 1978, 336 p.

 

-Van Sevencoten Frank, West-Vlaanderen onder het Frans Bewind, 1792-1793, Gent, R.U.G., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1970

 

 

C Wervik

 

-Blieck, Quelque notes historiques, 1902

 

-Bomans J.A., Wervik 1793-Kennismaking met de totale oorlog, in: Verslagen en mededelingen van de Stedelijke oudheidkundige commissie Wervik, 1974, p. 45

 

-Bomans J., Clairfayt en Waldeck, in: Verslagen en mededelingen van de Stedelijke oudheidkundige commissie Wervik, 1982, p. 77

 

-Bottema J.K.M., Nederlandse troepen onderscheidden zich bij Wervick. Herinneringen aan 1793, in: Verslagen en mededelingen van de Stedelijke oudheidkundige commissie Wervik, 1974, p. 40

 

-Defrancq R., Bijdragen tot de geschiedenis van Wervik, deel 1, Wervik, druk Almar, 1960, 128 p.

 

-Defrancq R., Bijdragen tot de geschiedenis van Wervik, deel 2, Wervik, druk Almar, 1961, 227 p.

 

-Defrancq R., Bijdragen tot de geschiedenis van Wervik, deel 3, Wervik, druk Almar, 1966, 267 p.

-Defrancq R., Bijdragen tot de geschiedenis van Wervik, deel 4, Wervik, druk Almar, 1972, 158 p.

 

-Desreumaux John, Het dagboek van Lemaitre, in: De Stam, Trimestrieel tijdschrift van de kring voor Familiekunde, Jaargang V, nr. 18, 1996/97, 24 p.

 

-Penet M., In memoriam R. Defrancq, ondervoorzitter St.o.c., in: Verslagen en mededelingen van de Stedelijke Oudheidkundige Commissie Wervik, 1977

 

-Stedelijke oudheidkundige commissie Wervik, Wervik door de eeuwen heen, Wervik, St.o.c., 1968, 62 p.

 

 

2.2 Het politieke leven

 

-Buyck Johan, Tielt tijdens de Franse periode (1794-1814). De nieuwe instellingen en hun politieke weerslag, Gent, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1996

 

-Decraene Bernard, Kortrijk tijdens de Franse Overheersing. Stedelijke bestuursinstellingen, april 1794-nov 1800, Leuven, K.U.L., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1967

 

-Defrancq R. en R.V. Verbeke, Komt er in Wervik een monument voor prins Willem George Frederik van Oranje-Nassau?, in: Verslagen en mededelingen van de Stedelijke oudheidkundige commissie Wervik, 1968, p. 83

 

-Descamps C., Wervik onder de Brabantse omwenteling, in Verslagen en mededelingen van de St.O.C. Wervik, t. XV, 1980, p. 2-14

 

-François Luc, Politieke integratie of exclusie. Belgische notabelen tussen 1785 en 1835, in: Belgische Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, Hasselt, 1977, jg. 8 afl. 1-2,
p. 153-183

 

-Gadeyne G., De maatregelen uitgevaardigd door de Franse hoofdbesturen in West-Vlaanderen betreffende bevolkingsregister en tellingen (1794-1814), in: H.G.B., t.CXII, 1975, p. 231-357

 

-Renier J.P., Twee Wervikse soldatenbrieven uit de Napoleontische tijd,in: Verslagen en mededelingen van de Stedelijke oudheidkundige commissie Wervik, I - II, 1975, p. 39

 

-Renier J.P., Twee Wervikse soldatenbrieven uit de Napoleontische tijd, in: Verslagen en mededelingen van de Stedelijke oudheidkundige commissie Wervik, III - IV, 1975, p. 25

 

-Renier J.P., Gestorven in den vreemde. Gesneuvelden in Wervik, 1792-93,in: Verslagen en mededelingen van de Stedelijke oudheidkundige commissie Wervik, 1991, p. 169

 

-Vriellinck S., De Territoriale Indeling van België, 1795-1963, Leuven, s.n., 2000,
volume 1 - 3

 

 

2.3 Het socio- culturele leven

 

-Cloet Michel, De voornaamgeving in het hertogdom Brabant (17de – 20ste eeuw). Een bijdrage tot de mentaliteitsgeschiedenis, Leuven, 1986, p. 117

 

-Gadeyne G., Bevolking en mortualiteit te Izegem, 1794-1815, Demografische evolutie in een grote landelijke gemeente onder het Frans bewind, Leuven, K.U.L., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1964

 

- Mielants Eric, De publieke opinie ten tijde van de Brabantse omwenteling (dec 1789-dec 1790). Een comparatief personderzoek tussen Brabant en Vlaanderen, Gent, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1995

 

-Nieuwenhuyse Liesbet Van, Verzet of integratie? De politiek van de Franse administratieve overheden met betrekking tot de volkscultuur in het Leiedepartement tussen 1795 en 1814, Gent, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 2000, 283 p.

 

-Vandenbroeke Chris, Het demografisch proces: determinanten van de demografische evolutie, Gent, RUG, 1976, 106 p.

 

 

A Onderwijs

-Bailleur R., Werviks oudst gekende school, in: Verslagen en mededelingen van de Stedelijke oudheidkundige commissie Wervik, 1988, p. 55

 

-Bailleur R., Het Kloostertje, in: Verslagen en mededelingen van de Stedelijke oudheidkundige commissie Wervik, 1988, p. 75

 

-Depoortere A., De Klijtschool, in: Verslagen en mededelingen van de Stedelijke oudheidkundige commissie Wervik, 1988, p. 157

 

- Sluys A., Geschiedenis van het onderwijs in de 3 graden in België tijdens de Franse overheersing en onder regering van Willem I, Gent, A.Siffer, 1912

 

 

B Religieuze leven

 

-Cauwe R., Harelbeekse geestelijkheid tijdens de Beloken Tijd, in: De Leiegouw, XXVII, 1975, p. 185-193

 

-Clair Ch., De christene helden. Geschiedenis der Belgische priesters gedurende de Fransche omwenteling, Gent, s.n., 1863, s.p.

-Cloet Michel, Het bisdom Gent (1559 - 1991). Vier eeuwen geschiedenis, Gent, 1992,
583 p.

 

-Defrancq R., De geschiedenis van het Sint-Janshospitaal,in: Verslagen en mededelingen van de Stedelijke oudheidkundige commissie Wervik, 1980, p. 27

 

-François Luc, De verhouding tussen kerk en staat en het politiek personeel (1780-1830): een wisselende relatie, in: Tijdschrift voor de geschiedenis van het katholiek leven, Nijmegen, Trajecta, 1994, 3(4), p. 297-306

 

-Parmentier Koen, Priesters en gelovigen onder het Frans Bewind: de dekenij Roeselare (1794-1802), Leuven, Belgisch Centrum voor Landelijke Geschiedenis, 1991, 157 p.

 

-Slosse L., Rond Kortryk of schetsen over de prochien van het oud bisdom van Doornyk liggende in de voormalige dekenijen van Helkyn, kortryk en wervick., Rousselare, Jules De Meester, 1977, deel IV, p. 2017-2020

 

-Versavel G., Passendaelse herinneringen. Godsdienst en kerkelijk leven, Langemark, 1973

 

 

C De Boerenkrijg

 

-Dejonghe H., De Boerenkrijg in Geluwe en omgeving, in: Verslagen en mededelingen van de Stedelijke oudheidkundige Commissie Wervik, III, 1968, p. 27

 

-Denys F., Verzet of Boerenkrijg in het Westland?, in: Boerenkrijgtijdschrift., I, 1993, 3, p. 22-25 [ook: Biekorf, LIV, 1994, 1, p. 18-23]

 

-De Smet J., De Boerenkrijg in het Leyedepartement, 1789, in: Biekorf, XXXII, 1926, p.169-184; XXXIV, 1926, p. 86-91

 

-De Smet J., Briefjes tegen de eerste soldatenlichting in het Leyedepartement, 1789, in: Biekorf, XXXII, 1926, p. 256-261

 

-De Smet J., Nog een woord over den Boerenkrijg in het Leyedepartement, in: Biekorf, XXXIV, 1928, p. 86-91

 

-De Smet J., Wie deed mee in den “Boerenkrijg”?, in: Biekorf, XXXII, 1926, p. 217-225

 

-François Luc, De Boerenkrijg. Twee eeuwen feiten en fictie, Leuven, Davidsfonds, 1998,
200 p.

 

-Haelewijn R., Lijst van Westvlaamse boerenkrijgers, Ons Heem, XI, 1953-1955, p. 1-32, 69-199

 

-Lernout Annelies, De Boerenkrijg in West-Vlaanderen, Gent, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1997, 282 p.

 

-Lowijck Antoon, Boerenkrijg in West-Vlaanderen, Sint Andries, Drukkerij Schoonbaert, 1948, 50 p.

 

-Sevens T., De Boerenkrijg in het departement van de Leie, in: De Vlaamsche kunstbode, 1896, p. 158-166

 

-Seynaeve Edgard, Leiedepartement Jaar VII (1798-1799): de Franse perceptie van de Boerenkrijg, Izegem, Hochepied, 1998, 730 p.

 

 

2.4 Het economische leven

 

-Descamps C., De Wervikse tabak in de 17de en 18de eeuw, in: Verslagen en mededelingen van de Stedelijke oudheidkundige commissie Wervik, 1982, p. 51

 

-Descamps C., De Wervikse tabak in de 19de en 20ste eeuw, in: Verslagen en mededelingen van de Stedelijke oudheidkundige commissie Wervik, 1983, p. 17

 

-Gyssels G. en Van Der Straeten L., Bevolking, arbeid en tewerkstelling in West-Vlaanderen (1796-1815), Gent, 1986, (Centrale Belge d’ histoire rurale, publications, n°89)

 

-Leman W., Van douaniers en smokkelaars te Wervik, in: Verslagen en mededelingen van de Stedelijke oudheidkundige commissie Wervik, 1992, p. 3

 

-Mertens J. en Vanderpijpen W., Schets van de Westvlaamse landbouw, eind 18e-begin 19e eeuw: het rapport van B.J. Holvoet en zijn belang voor het Mémoire Statistique du département de la Lys, in: H.G.B., t.CVII, 1970, p. 277-300

 

-Vandenbraembussche Jan, De invloed van de Franse Revolutie op de Wervikse tabaksteelt 1780-1800, s.l., s.n., 1983

 

-Vanderpijpen W., De landbouwstatistiek in Vlaanderen onder het Frans Bewind, in: Belgisch tijdschrift voor Nieuwste geschiedenis, Leuven, Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis, 1971, 2, p. 29-46

 

 


 

3 Biografische gegevens

 

In mijn onderzoek baseerde ik mij naast het Frans Fonds uit het Rijksarchief Brugge, vooral ook op het dagboek van Lemaitre en de ‘Bijdragen tot de geschiedenis van Wervik’ van René Defrancq.

Het lijkt mij dan ook nuttig om deze personen wat meer te duiden.

 

Lemaitre was een inwoner van de stad Wervik tijdens de Franse periode. Hij schreef de gebeurtenissen die hem belangrijk schenen in een dagboek op. Het dagboek start in het jaar 1784 en eindigt in 1807. Inleidend beschrijft kort enkele gebeurtenissen van voor 1784 en als slot nog enkele gebeurtenissen van 1814. Bijgevolg is dit dagboek een uniek document om de plaatselijke geschiedenis van Wervik rond en tijdens de Franse periode te leren kennen.

Het dagboek zelf werd overgeschreven en een kopie ligt in de stadsbibliotheek in Kortrijk, onder het fonds Goethals-Vercruysse, deel 16, p. 6503 – 6642.[8]

 

René Defrancq werd op 8 december 1896 te Menen geboren. Hij doorliep te Menen de lagere school om vervolgens in het Sint-Aloysiuscollege zijn studies verder te zetten. In het Klein-Seminarie te Roeselare werd zijn roeping om priesters te worden sterker. Daarna beëindigde hij zijn studies als priester in het Groot-Seminarie te Brugge.

Tijdens de eerste wereldoorlog had hij zich vol idealisme aangemeld als vrijwilliger en werd brancardier.

Na de oorlog werd hij in 1926 leraar aan het Klein Seminarie te Roeselare. Vervolgens werd hij als onderpastoor aangesteld te Ooigem (1926), te Heestert (1931) en te Zwevegem (1934).

Na de oorlog werd hij in 1948 tot onderpastoor benoemd te Keiem. Daarnaast was hij ook Diocesaan Proost van de Boerenbond. Tijdens deze periode ging hij zich ook bekommeren om de Vlaamse boeren in Canada en trok er zelfs naartoe. In 1954 werd hij pastoor op de H. Hartparochie te Roeselare.

Het was in 1956 dat Defrancq aangesteld werd als rector van het Sint-Janshospitaal te Wervik.

Doorheen de jaren groeide zijn interesse voor lokale geschiedenis. Als directeur van de kloostergemeenschap van de Augustinessen te Wervik, die het Sint-Janshospitaal beheerde, zou hij het baanbrekende opzoekwerk van zijn voorganger, E.H. Verhaeghe, verder zetten en gieten in de vorm van onder andere de vierdelige ‘Bijdragen tot de geschiedenis van Wervik’. Zijn dagen werden bijgevolg verdeeld tussen aandacht voor de zieken en zijn interesse in de Wervikse geschiedenis.

Daarnaast zorgde Defrancq voor een beter functioneren van de Stedelijke Oudheidkundige Commissie Wervik en werd dan ook tot ondervoorzitter verkozen. Voor zijn verdienstelijk werk omtrent de geschiedschrijving van Wervik, had het stadsbestuur de plannen hem de titel ereburger van Wervik te geven. Door ziekte werden deze plannen uitgesteld en op 31 mei 1977 overleed hij[9].

René Defrancq kreeg toch de nodige eer. In 2007 kreeg het erfgoedhuis te Wervik de naam ‘Huis René Defrancq’.

 

 


 

4 Problemen tijdens het onderzoek

 

Een eerste zaak waar mijn promotor en ikzelf niet volledig in gerust waren, was of er wel voldoende bronnenmateriaal beschikbaar was.

Bij een lokale studie doet men doorgaans beroep het stads- of gemeentearchief, dit vormde al een eerste probleem. Het stadsarchief van Wervik is immers voor deze periode volledig verdwenen. De oorzaak hiervan blijft een raadsel. Er wordt vermoed dat eerste wereldoorlog hiervan de schuldige is, zekerheid bestaat hierover niet. Andere hebben het vermoeden dat het stadhuis en dus ook het stadsarchief te grondig werd opgeruimd.

Het ontbreken van het stadsarchief heeft als gevolg dat een aantal zeer interessante bronnen voorgoed verloren zijn gegaan. Ik ben mij er dan ook van bewust dat moest dit archief nog voor handen zijn, ik wellicht een beter beeld kon scheppen van Wervik tijdens de Franse periode.

U kunt zich de vraag stellen waarom ik dan toch met dit onderzoek ben verdergegaan. Ten eerste vond ik het dagboek van Lemaitre een te interessante bron om links te laten liggen. Daarenboven werd al snel duidelijk dat het Frans Fonds in het R.A.B. een veelheid aan informatie bevat.

Het enorme archief dat in het Frans Fonds zit, werd door Jos De Smet geïnventariseerd. De bundels werden geklasseerd volgens onderwerp, met andere woorden bij het aanvragen van een bundel wist je nooit met zekerheid of deze iets omtrent Wervik bevatte. U kunt zich dan ook wel voorstellen dat dit een zeer tijdrovend werk is geweest. Maar naar mijn mening, heeft het toch de moeite geloond.

Ondanks het ontbreken van het stadsarchief ben ik er volgens mij toch in geslaagd een zeker beeld van het dagelijks leven in Wervik tijdens de Franse periode te reconstrueren.

 

In mijn onderzoek verwijs ik via het werk van Defrancq naar het privé-archief van de heer Paul Ferrant. Ik ben naar dit archief op zoek geweest, maar dit bleef zonder resultaat. Hopelijk komt dit archief ergens boven, want het bevat wellicht nog meer interessante bronnen.

 

Een ander probleem waren de microfilms van de parochieregisters in het R.A.K. Het kwam herhaaldelijk voor dat pagina’s dubbel werden ingescand. Een seconde onoplettendheid kon er voor zorgen dat bepaalde huwelijken, geboorten en overlijdens twee maal werden meegeteld.

Daarenboven hielden de verschillende priesters in Wervik doorheen de jaren 1794 - 1797 elk hun eigen parochieregister bij. Deze boekjes werden nadien wellicht in elkaar geschoven en in het boek met de parochieregisters gestoken. Hierdoor werd bij het maken van de microfilms de verschillende boekjes door elkaar opgenomen. Het spreekt voor zich dat dit een moeilijke puzzel was om te ontrafelen.

Ik ben er mij dan ook van bewust dat er wellicht hier en daar een foutje in mijn tellingen is ingeslopen. Toch ben ik overtuigd dat het mogelijk is om aan de hand van de door mij getelde geboorten, huwelijken en overlijdens een beeld te vormen van de demografische situatie in Wervik.

 

Samen met het verloren zijn van een aantal archieven van Wervik, zorgde dit alles dat mijn onderzoek niet steeds even vlot verliep. Desondanks ben ik er, naar mijn mening, toch in geslaagd het dagelijks leven in Wervik tijdens de Franse periode tot op zekere hoogte te (re)construeren.

 

 

Deel 1 De Franse periode, 1790 - 1815

 

1.1 De institutionele hervormingen

 

Eens de Zuidelijke Nederlanden in 1794 door de Fransen waren veroverd, werden de administratieve instellingen van het ancien régime niet onmiddellijk afgeschaft. Wel werd het land nu bestuurd door de ‘représentants du peuple près des armées de Sambre et Meuse’. Deze werden door de ‘commissaries civils’ bijgestaan. De Franse bezetter beperkte zich voornamelijk tot het benoemen van enkele commissarissen in de oude provinciale instellingen. Ze veronderstelden dat het bestuur daarmee in republikeinse handen was.

Op 16 november 1794 werd de ‘administration centrale et supérieure de la Belgique’ opgericht, samen met acht arrondissementen. Het oude graafschap Vlaanderen werd onderverdeeld in twee arrondissementen, namelijk Oost-Vlaanderen met een zetel in Gent en als tweede het arrondissement West-Vlaanderen, waar Wervik toe behoorde. De leden van het bestuur van het arrondissement West-Vlaanderen werden administrateurs genoemd. Het arrondissement West-Vlaanderen omvatte de stad en kasselrij Ieper, de stad en kasselrij Veurne, de stad en kasselrij Waasten, de stad en roede van Menen, de steden Poperinge, Roeselare, Wervik en de omliggende gemeenten, ten slotte behoorde ook de steden Diksmuide en Lo tot dit zelfde arrondissement[10]. Deze indeling lokte niet veel reactie uit omdat het geen enorme breuk betekende met de ingewortelde tradities.

Op het ogenblik van de tweede Franse inval in 1794 waren de Zuidelijke Nederlanden verbrokkeld in een wirwar van heerlijkheden, parochies, vrijheden, steden en allerlei dorpen. Van een uniforme administratie was er in onze gewesten geen sprake. Voor de Franse overheid met haar centralisatiepolitiek was een nieuwe territoriale indeling noodzakelijk[11].

 

Door de wet van 1 oktober 1795 werden de ‘Belgische’ gewesten bij de Franse republiek ingelijfd. Om de versmelting met Frankrijk gemakkelijker te doen verlopen, was een reorganisatie van het territorium nodig. Men ging over tot het oprichten van negen departementen en vele kantons. Het nieuwe Leiedepartement had zijn hoofdplaats te Brugge. Op 1 december 1795 hield het arrondissement West-Vlaanderen bijgevolg op te bestaan.

Al op 6 oktober 1795 werd de grondwet van het jaar III in de Zuidelijke Nederlanden van kracht. Door deze constitutie werd de scheiding van de machten ingevoerd. Naast een onafhankelijke wetgevende en rechterlijke macht, werd ook een autonome uitvoerende macht tot leven geroepen, die te Parijs werd waargenomen door het Directoire.

Bij besluit van 31 oktober 1795 werd het Leiedepartement ingedeeld in 28 kantons. Enkele gemeenten werden echter bij deze indeling vergeten. Op 15 februari 1796 werd een nieuwe indeling uitgevaardigd. Er bestonden nu ongeveer veertig kantons. De gemeenten, met ten minste vijfduizend inwoners vormden een onafhankelijk kanton. De minder bevolkte gemeenten werden met drie of meer samengevoegd tot één enkel kanton. Ieder kanton beschikte over een ‘administration municipale’ en een vrederechter.

Zo bestond het kanton Wervik uit de volgende gemeenten: Wervik, Geluwe, Hollebeke, Houtem, Komen, Neerwaasten en Zandvoorde[12].

De staatsgreep van 9 november 1799 verving het Directoire door drie consuls. De kantonale besturen werden afgeschaft en niet vervangen. De kantons bleven allen nog bestaan als omschrijving van een vredegerecht. Door de wet van 17 februari 1800 stond elk departement onder leiding van een ‘préfet’, bijgestaan door een ‘conseil général’ en een ‘conseil de préfecture’. Ieder gemeente kreeg een eigen ‘conseil municipal’, met aan het hoofd een ‘maire’ bijgestaan, door een of meer ‘adjoints’. Het Leiedepartement bestond uit vier arrondissementen, namelijk Ieper, Kortrijk, Veurne en Brugge. Zij werden door een ‘sous-préfet’ geleid[13]. Het kanton Wervik behoorde bijgevolg tot het arrondissement Kortrijk in het departement van de Leie.

 

 

1.2 De politieke en militaire situatie

 

De Zuidelijke Nederlanden kenden tijdens de achttiende eeuw onder het Oostenrijks bewind een lange periode van vrede. Eind de jaren tachtig werd deze rust verbroken toen de bevolking zich kantte tegen het eigenzinnige beleid van Jozef II. Er ontstond een patriottenbeweging die heel wat steun kreeg van de clerici. In december 1789 slaagden zij erin de Oostenrijkers terug te dringen[14].

Op twee januari 1790 werd vervolgens de Verenigde Nederlandse Staten opgericht. De machthebbers gedroegen zich zeer behoudensgezind. Ze wilden immers geen revolutionaire sfeer zoals in Frankrijk. Toch hadden velen een ‘assemblée nationale’ naar Frans model voor ogen. Deze situatie leidde in maart 1790 tot aanslagen en plunderingen. Sommigen eindigden in de gevangenis. Anderen vluchtten naar Frankrijk. Op het Zuid-Vlaamse platteland kwamen ook de boeren in opstand. Zij wilden Jozef II terug die hun lot wilde verbeteren. Dit Deze oproer werd bloedig onderdrukt. De regering slaagde er echter niet in de beloofde buitenlandse steun los te krijgen. Integendeel,0 de Driebond: Groot-Brittannië, Pruisen en de Verenigde Provinciën zochten toenadering tot Oostenrijk. Het lot van de jonge republiek was bezegeld[15]. Het resultaat van dit alles was dat de Verenigde Nederlandse Staten in isolement en verdeeldheid een eerloze nederlaag tegemoet gingen. De keizerlijke troepen konden in november 1790 zonder enig probleem het Habsburgse gezag in de Zuidelijke Nederlanden herstellen[16].

 

Op 27 juli 1790 werd een akkoord afgesloten tussen de nieuwe keizer Leopold II en de leden van de Driebond. Er werd Leopold toegestaan de Zuidelijke Nederlanden te heroveren op voorwaarde dat hij er de traditionele instellingen zou respecteren. Toen de Oostenrijkse troepen eind november de Nederlanden binnenkwamen, stootten zij nauwelijks op enig verzet.

Op 10 december werd in Den Haag een conventie ondertekend die het herstel van het keizerlijk gezag in de Oostenrijkse Nederlanden vastlegde. Dit is de eerste Oostenrijkse restauratie. Maar men slaagde er niet in de rust te herstellen en het overlijden van Leopold II op 1 maart 1792 versterkte de malaise[17].

 

De Oostenrijkers slaagden er duidelijk niet in de gemoederen in de Zuidelijke Nederlanden te bedaren. Dumouriez maakte zich ondertussen klaar om zijn persoonlijke ambities te verwezenlijken via militaire ondernemingen in het buitenland. In maart 1792 werd hij benoemd tot minister van Buitenlandse zaken. Hij wou de ontevreden Zuidelijke Nederlanden bevrijden van de Oostenrijkse heerschappij en er een onafhankelijke republiek stichten, die bevoorrechte banden zou hebben met Frankrijk. Dumouriez vond gehoor voor zijn plannen en geleidelijk aan kreeg het begrip ‘bevrijdingsoorlog’ meer vorm[18].

 

De Franse troepen vielen de Zuidelijke Nederlanden binnen en versloegen de Oostenrijkers te Jemappes op 6 november 1792. Er werd geprobeerd om de lokale besturen in handen te krijgen en uiteindelijk de Zuidelijke Nederlanden in de Franse Republiek te doen opgaan[19]. Heel Europa keek verschrikt op bij deze eerste grote militaire overwinning van revolutionair Frankrijk. In minder dan een maand moesten de Oostenrijkse troepen hun biezen pakken. De ontvangst van de republikeinse legers door de plaatselijke bevolking was over het algemeen enthousiast. Maar de plannen van Dumouriez werden echter van in het begin gedwarsboomd. Vanuit Parijs kwam er kritiek op de persoonlijke aanpak van Dumouriez. Begin december stuurde de Conventie vier van haar leden als commissarissen naar de Zuidelijke Nederlanden om er de stand van zaken op te nemen. Ongerust rapporteerden ze de moeilijkheden die de vestiging van een democratische republiek met zich mee zou brengen. De Zuidelijke Nederlanden zouden zeker niet op eigen initiatief breken met de oude orde. De Conventie antwoordde met een decreet op 15 december 1792. Alle bestaande privileges en belastingen werden afgeschaft. Alle bezittingen van de vroegere vorst en van de kerkelijke en wereldlijke instellingen werden onder de bescherming van de Franse Republiek geplaatst. De bestaande bestuurscolleges werden opgeheven en slechts wie een eed op de vrijheid en de gelijkheid aflegde, mocht deelnemen aan algemene verkiezingen voor een voorlopig bewind. Het spreekt voor zich dat de plaatselijke bevolking hierover niet te spreken viel[20]. Maar net zoals de Oostenrijkers de orde niet konden herstellen, lukte het ook Frankrijk niet.

 

Al op 18 maart 1793 werden de Fransen te Neerwinden verslagen door de troepen van keizer Frans II. Deze tweede Oostenrijkse restauratie had een heel ander karakter dan de eerste. De regering en de conservatieve meerderheid hadden nu een gemeenschappelijke vijand, namelijk de Franse republikeinen[21]. Ongeveer een jaar lang wisten de Oostenrijkers hun gezag te handhaven. Maar Frankrijk zou al snel de stap zetten naar de meedogenloze uitbuiting en annexatie van onze gewesten. In de lente van 1794 stonden vele manschappen klaar om op te trekken. Frankrijk ontdekte dat het dankzij zijn kwantitatief overwicht en de motivatie van zijn troepen uitgegroeid was tot de grootste militaire macht van Europa[22].

 

Met een overwinning te Fleurus op 26 juni 1794 heroverden de Franse troepen de Oostenrijkse Nederlanden. De Oostenrijkers verlieten definitief het land. De herinnering aan de eerste Franse bezetting en de geruchten over de terreur in Frankrijk veroorzaakten een algemene paniek.

De Fransen lieten weliswaar de meeste instellingen bestaan, maar enkel met de bedoeling ze te plunderen. De Zuidelijke Nederlanden werden ditmaal niet behandeld als een bevriende natie die bevrijd moest worden, maar als een veroverd gebied dat moest boeten voor de zware verliezen die de Fransen tijdens de oorlogsjaren 1793 – 1794 hadden geleden. Slechts een minderheid van de bevolking bleek bereid samen te werken met het nieuwe bewind[23].

De revolutionairen waren er dus vooral op uit de Zuidelijke Nederlanden te plunderen. Er kwamen dan ook steeds meer stemmen op voor een vereniging met Frankrijk, in de hoop dat hierdoor aan de meedogenloze bezetting een eind zou komen. Hier eindigde tevens de droom van een ‘Belgische republiek’.

 

Pas op 1 oktober 1795 besliste de Nationale Conventie besliste om de vroegere Oostenrijkse Nederlanden te annexeren. Tot midden 1797 liet de Franse regering, het Directoire, het land regeren. Het eerste werk was het afschaffen van de feodale structuren van het ancien régime. Begin 1797 werd de republikeinse wetgeving van kracht. Het bleek een heel probleem te zijn om geschikte administrateurs voor de departementen te vinden en nog meer om behoorlijke commissarissen in de kantons te vinden. Hetzelfde probleem deed zich voor met de rechters. Velen weigerden hun benoeming en diegenen die durfden ingaan tegen de republikeinse of militaire macht, werden afgezet. De burgerlijke stand die op 17 juni 1796 werd ingevoerd, botste, vooral op het platteland, op een jarenlange stille boycot. In het najaar van 1796 werden alle kloosters en abdijen opgeheven, hun bezittingen aangeslagen en het grotendeels openbaar verkocht. Rond dezelfde tijd werd ook de republikeinse kalender opgelegd en de republikeinse feesten geregeld. De algemene verkiezingen van maart – april 1797 werden bijna overal gewonnen door anti-Franse kandidaten[24].

 

De hoop op betering werd echter ongedaan gemaakt door de staatsgreep van 4 september 1797. Het tweede Directoire kwam aan de macht. Het nieuw bewind trad zeer kordaat op tegen elke poging tot versoepeling van de republikeinse aanpak. Een groot deel van de verkozenen werd weggezuiverd en vervangen door radicale republikeinen. De wet van 5 september 1797 verplichtte alle geestelijken tot een eed van haat aan het koningschap en van trouw aan de constitutie. Velen weigerden en werden veroordeeld tot deporatie. Niet-beëedigde geestelijken poogden in het geheim hun functie te blijven uitoefenen. De beëdigden werden door de parochianen meestal geschuwd.

Het publieke ongenoegen bereikte een hoogtepunt toen een wet van 5 september 1798 de conscriptie oplegde. Om aan de inlijving in het leger te ontsnappen doken vele jongeren onder. De opstanden die in de maanden daarop in vele streken uitbraken staan bekend als de Boerenkrijg. Opnieuw bleef de gehoopte buitenlandse steun uit en op de meeste plaatsen werd de rebellie al snel bedwongen[25].

 

De staatsgreep van 9 november 1797 bracht het Consulaat aan de macht. Aanvankelijk was dit een driemanschap, maar Bonaparte zal echter al snel de macht naar zich toetrekken. Het nieuwe regime streefde naar het herstel van wet, orde en eendracht en dit alles onder strakke leiding. Geleidelijk slaagde Bonaparte erin ook de vermogende burgerij en zelfs een goed deel van de adel tot medewerking te bewegen. De prefecten die nu aan het hoofd van de departementen werden geplaatst, waren allen van Franse herkomst. Zij hadden het steeds gemakkelijker om functionarissen te vinden voor de lokale besturen en rechtbanken. Ook de kerk kon geleidelijk aan vrijer ademen. Dat de tijden veranderd waren besefte men vooral nadat de eerste consul op 15 juli 1801 een concordaat met de Heilige Stoel had gesloten. Het concordaat had er voor gezorgd dat de grote meerderheid van de Zuid-Nederlanders met het Franse regime werden verzoend.

Er waren ook meer materiële redenen om de toekomst hoopvol tegemoet te zien. De eerste jaren na de Franse inval hadden het land ontwricht en bijna geruïneerd. De hele economische activiteit stokte. Onder het Consulaat herleefde nu de economie. De opening van de Schelde, infrastructuurwerken en de integratie van de Belgische departementen in de grote Franse markt schiepen gunstige voorwaarden. Bovendien trachtte de overheid de armenzorg weer tot leven te wekken. Aandacht ging ook naar het onderwijs, al bleven de resultaten gering.

Toen de eerste consul in de zomer van 1803 de Belgische departementen bezocht, werd hij er feestelijk onthaald[26].

 

Bonaparte, consul voor het leven sinds 1802, riep zich in 1804 uit tot keizer van de Fransen, Napoleon I na vijftien jaar revolutie en verzet tegen het koninklijk absolutisme, stond Frankrijk aan het beginpunt van een keizerlijk absolutisme[27].

Het gevoel van rechtszekerheid werd versterkt door de uitvaardiging van een reeks wetboeken. De keizer spande zich in om de oude adel voor het regime te winnen. Daarnaast werd ook nieuwe adel gecreëerd. Voor velen leek de ‘goede oude tijd’ teruggekeerd. De keizerlijke regering zette zich ook in voor het herstel van onderwijs, wetenschap en cultuur. Toen Napoleon in 1810 andermaal de aangehechte departementen bezocht, stond hij op het toppunt van zijn macht. Hij ondervond echter ook dat de sympathie van de bevolking meer uitging naar de jonge keizerin Marie Louise, een Oostenrijkse Habsburgse die herinneringen aan vroeger opriepen, dan naar zijn persoon[28].

 

Het steeds strakkere bewind deed inderdaad nieuwe ontevredenheid rijzen. Een lange reeks van Napoleontische oorlogen kleurden de jaren 1800. Het eerste gevolg daarvan was een steeds zwaarder wegende conscriptie. De systematische verfransingspolitiek zette bovendien kwaad bloed bij de lagere klassen. De keizerlijke kerkpolitiek maakte een einde aan de euforie die op het sluiten van het concordaat was gevolgd. De aanhouding van Pius VII in 1809 deed overal onrust ontstaan.

Enkel met een zeer repressief optreden van de alomtegenwoordige politie en met een steeds strengere perscensuur lukt het de regering in 1813 de Belgische departementen in handen te houden, terwijl de Noordelijke gewesten met geallieerde steun zich losmaakten uit het Franse keizerrijk[29].

 

Toen in 1813 – 1814 de keizerlijke legers de ene nederlaag na de andere leden, nam de druk af en ontruimden de Fransen geleidelijk ook de Zuid-Nederlandse gewesten. In de eerste maanden van 1814 overspoelden de geallieerde legers, meest Pruisen en Russische kozakken, het hele land. De mogendheden behandelden de Zuidelijke Nederlanden als veroverd gebied en in het officiële discours werd het ‘de Belgen’ kwalijk genomen dat ze niet de wapens hadden opgenomen om, met de rest van Europa, Napoleon te verjagen.

 

Het grootste probleem dat zich bij het verdwijnen van Napoleon stelde, was de herschikking van de machtsverhoudingen in Europa. Engeland, de Habsburgers, Pruisen en Rusland wilden de politieke kaart hertekenen waarbij ze een uitbreiding en een versterking zochten in verhouding tot hun inspanningen. De kleinere vorsten droomden van een herstel van hun vroegere macht en bezit. De besprekingen duurden van oktober 1814 tot juni 1815 en werden een tijdlang onderbroken door de terugkeer van Napoleon. Zijn nederlaag te Waterloo, 18 juni 1815, stelde een einde aan de oorlogsdreiging[30].

Oostenrijk toonde geen interesse meer om de Nederlanden weer in zijn bezit op te nemen. Velen hoopten dat de tijd van voor de Franse inval zou terugkeren. Die hoop was niet realistisch. Niet enkel omdat de geallieerden er anders over beslisten, maar vooral omdat de sociale onderbouw voor een restauratie van het ancien régime verdwenen was. De Zuidelijke Nederlanden, die twintig jaar deel hadden uitgemaakt van een grote en fel geëvolueerde natie, hadden hun cultureel isolement verbroken, maar elke vorm van eensgezindheid daarbij verspeeld.

Willem van Oranje, die op 31 juli 1814 als soeverein zijn intrede deed te Brussel, erfde een diep verdeeld en onzeker volk[31].

 

 

1.3 De socio- culturele situatie

 

De Franse bezetting bracht ook de revolutionaire feesten met zich mee. Vanaf 1794 werden in de Zuidelijke Nederlanden ceremonies georganiseerd door de Franse overheid. Dat gebeurde vooral met een pedagogisch- propagandistische bedoeling. Onder de jaarlijks terugkerende feesten maakte men een onderscheid tussen ‘morele’ en ‘politieke’ feesten. Onder de morele feesten waren er de feesten van de Jeugd, van de Gehuwden, van de Landbouw, enzovoort. De politieke feesten waren gewijd aan politieke principes of ze brachten de verjaardag van belangrijke etappes in de revolutie ter herinnering. Zo had je het feest van de Volkssoevereiniteit, daags voor de jaarlijkse verkiezingen, het feest ter ere van de stichting van de Republiek, het feest ter ere van de terechtstelling van Lodewijk XVI. Bij laatstgenoemd feest moesten alle ambtenaren de eed van haat tegenover het koningschap afleggen. Zo gaat het rijtje met politieke feesten nog door.

Bij de feesten moesten de straten ‘op syn republicaens’ aangekleed worden. Overal wapperde de Franse tricolore, zowel aan het stadhuis als aan de burgerhuizen. De weerspiegeling van die kleuren in de feestkledij van de leden van de municipaliteit, in de vlaggen die tijdens de optochten werden meegedragen en in de uniformen van de garnizoensoldaten, droegen tot het geheel hun steentje bij. Opvallend waren ook de vrijheidsbomen die op belangrijke marktplaatsen werden geplant en het middelpunt vormden van talrijke ceremonies.

De tempels van de Rede zijn een aparte vermelding waard. Tijdens de eerste maanden van de bezetting hielden de feestgangers hun samenkomsten in de openlucht rond de vrijheidsboom. Maar de winter van 1794 – 1795 was te streng om de plechtigheden nog langer uitsluitend buiten te houden. Omdat er geen geld was om nieuwe gebouwen op te trekken, werden bestaande gebouwen, vooral kerken, tot tempels omgevormd[32].

 

Een fenomeen dat bij het bespreken van de Franse periode niet kan ontbreken is de conscriptie. Deze algemene conscriptie was een van de redenen die in heel Vlaanderen leidde tot opstanden, die gekend staan als de Boerenkrijg. De geestelijken werden ervan beschuldigd hier de aanstokers van te zijn. Ongetwijfeld namen er wel priesters deel aan de Boerenkrijg, maar zij waren hoogstwaarschijnlijk niet de initiatiefnemers van deze opstand. Dat sommige overheidspersonen dit nochtans wel beweerden, is te verklaren door de visie die zij hadden. Op zich zou het volk volgens hen nooit in opstand komen tegen het regime, tenzij het werd opgezweept door de vijanden van de Republiek, waaronder in eerste plaats de priesters werden gerekend. Hierdoor liet het Directoire op 4 november 1798 een decreet uitvaardigen waardoor alle onbeëdigde geestelijken moesten gedeporteerd worden[33]. Naast de deportatie of opsluiting van priesters, nam de Franse overheid nog een andere strafmaatregel, namelijk de klokken die tijdens de Boerenkrijg door de opstandelingen gebruikt waren om de bevolking tot de revolte op te roepen, moesten verwijderd worden. Vervolgens dienden zij ten voordele van de staat gesmolten te worden. De municipaliteiten protesteerden ook tegen dit besluit omdat zij vonden dat de klokken noodzakelijk waren om de tijd aan te geven en tevens om de republikeinse feesten aan te kondigen. Het Directoire achtte deze redenen voldoende steekhoudend om toe te laten dat er in elke gemeente nog een klok bleef hangen[34].

 

Wie de jeugd in handen heeft, heeft de toekomst in handen. Zo ook dachten de Franse revolutionairen. Aanvankelijk sloten vele scholen vrijwillig of gedwongen hun deuren. Er ontstond een algemeen tekort aan scholen, maar er ontstond ook een chaotische verwarring op onderwijsgebied. Vanaf 1797 trad er geleidelik verbetering op. Vele geestelijken, die door de afschaffing van hun congregatie of orde werden getroffen, namen hun toevlucht tot het onderwijs en openden particuliere scholen. In hetzelfde jaar werd in de Zuidelijke Nederlanden ook uitvoering gegeven aan de wet van 25 oktober 1795. Deze wet riep twee nieuwe schooltypes in het leven, namelijk de ‘écoles primaires’ en de ‘écoles centrales’. De centrale scholen hebben slechts enkele jaren gefunctioneerd. Bij de wet van 22 maart 1802 werden ze vervangen door de ‘lycées’. In de ‘écoles primaires’ stonden de volgende zaken op het programma: lezen, schrijven, rekenen en de republikeinse moraal.

De poging om een openbaar lager-schoolnet uit te bouwen, mislukte volledig. Er boden zich heel weinig kandidaten aan om als onderwijzer van een openbare lagere school te fungeren. De weinige openbare lagere scholen werden grotendeels bezocht door kinderen van aanhangers van de nieuwe orde en van behoeftigen die er gratis onderwijs ontvingen. De grote meerderheid van de schoolgaande kinderen liep school in particuliere scholen, waaronder veel werkscholen, waar het onderwijs op een laag peil stond.

Zoals in het middelbaar onderwijs matigde de wet van 1 mei 1802 het radicalisme van de eerste revolutiejaren. Godsdienst kwam op het programma van de openbare scholen. De lokale besturen kregen meer ruimte om onderwijsinitiatieven te nemen. Slechts een klein aantal heeft daarvan gebruik gemaakt. Maar fundamentele verbeteringen kwamen er niet meer na 1802, noch in de particuliere noch in de openbare scholen. Kortom de Franse periode was een dieptepunt inzake volksonderwijs[35].

 

 

1.4 De religieuze situatie

 

Na de slechte ervaringen, opgedaan tijdens de Franse bezetting in 1792 – 1793, koesterde men in de Zuidelijke Nederlanden de hoop gespaard te blijven van een tweede revolutionaire inval. Eind juni was het overduidelijk dat de Zuidelijke Nederlanden voor een tweede maal bezet zouden worden door de Fransen. Her en der besloten geestelijken de belangrijkste kerkschatten naar veiliger oorden te brengen.

De geëmigreerde priesters vreesden wellicht nog meer dan de plaatselijke bevolking een nieuwe Franse bezetting. Aangezien zij in hun vaderland reeds openlijk tegenstand hadden getoond ten opzichte van de revolutionaire ideeën, waren zij ten zeerste beducht voor represaillemaatregelen door de Franse overwinnaar. Al in 1791 waren Franse geestelijken naar de Oostenrijkse Nederlanden gevlucht. Op 27 november 1790 was immers een decreet uitgevaardigd dat van de priesters een eed van trouw vereiste. De geestelijken die weigerden deze eed af te leggen, zouden uit hun ambt ontzet worden en diegene die protesteerden tegen dit decreet of tegen een andere wet, zouden vervolgd worden. Ongeveer de helft van de Franse clerus weigerde de eed af te leggen. Verscheidene van deze onbeëdigde priesters trokken zich terug in een dorp juist over de grens. De wet van 26 augustus 1792, die bepaalde dat alle onbeëdigde priesters binnen de veertien dagen Frankrijk moesten verlaten, veroorzaakte een grote emigratie. Talrijke priesters vluchtten naar de Oostenrijkse Nederlanden. In de ‘West-Vlaamse’ dorpen en steden verbleven er in september en oktober 1792 zowat 1350 Franse geestelijken. Na de veldslag te Jemappes in november 1792 vluchtte het grootste deel van deze priesters naar Zeeuws-Vlaanderen, Duitsland of Engeland.

De Oostenrijkse overwinning te Neerwinden in 1793 was het signaal voor de terugkeer van de vluchtelingen die al vroeger in de Zuidelijke Nederlanden hadden verbleven. Hoewel het huisvesten van gevluchte collega’s een bijkomende last betekende voor de parochiepriesters en kloosterlingen, waren zij toch ook geregeld een welgekomen hulp. De geëmigreerde priesters namen de zorg voor de gevluchte medeparochianen op zich.

 

Met het uitbreken van het grootschalig Franse offensief in het voorjaar van 1794 begon de vlucht van de geëmigreerde geestelijken en kloosterlingen. Men vluchtte meestal naar de Noordelijke Nederlanden en naar de streek ten oosten van de Rijn. Ook daar bleven zij niet definitief. Velen keerden na verloop van tijd terug naar Frankrijk. Sommigen vestigden zich opnieuw in de Zuidelijke Nederlanden[36].

De kerkgebouwen en religieuze ornamenten hadden in 1794 heel wat te lijden onder de gevechten tussen de Franse en de Oostenrijkse troepen. Overal werden de kerken en andere godsdienstige gebouwen geplunderd en beschadigd.

Niet alleen de kerken, de religieuze ornamenten en de pastorieën hadden te lijden onder het strijdgewoel. Ook het kerkelijk leven werd er door in de war gebracht. Door de aanwezigheid van Franse troepen was het vaak onmogelijk nog kerkelijke diensten te houden. Bovendien waren in vele parochies priesters afwezig en trokken de bewoners voor bijvoorbeeld een doop naar een bijgelegen kanton waar wel nog een priester aanwezig was.

De eerste maatregelen waardoor de Kerk in onze gewesten getroffen werd, waren van financiële en materiële aard. In 1794 diende de clerus te helpen betalen in de belastingen die de Franse overheid de steden en dorpen van de Zuidelijke Nederlanden oplegde. Tevens werd het goud- en zilverwerk dat in de kerken aanwezig was aangeslagen. In 1795 werd het de clerus verboden nog tienden te heffen. Het wegvallen van deze belangrijke bron van inkomsten was een zware financiële aderlating voor de Kerk[37]. Daarnaast werd de Kerk ook haar administratieve taak ontnomen met de invoering van de burgerlijke stand. Maar de priesters bleven verder geboorte-, huwelijks- en overlijdensakten opstellen[38].

Op 21 februari 1795 werd een eerste wet in verband met de uitoefening van de eredienst in de Zuidelijke Nederlanden ingevoerd. Hierdoor werden onder andere alle kerkelijke plechtigheden die buiten de kerkgebouwen plaatsvonden verboden. Een zelfde wet kwam er op 22 juli 1795, waarin expliciet vermeld werd dat er geen processies meer mochten gehouden worden buiten de kerken. Op 29 september 1795 werd in Frankrijk een algemene wet betreffend de uitoefening van de eredienst uitgevaardigd die heel wat uitgebreider was den de voorgaande wetten. Deze wet werd slechts stapsgewijs in de Zuidelijke Nederlanden ingevoerd. Vooreerst werd het verboden in het openbaar in religieuze kledij te verschijnen[39]. Volgens J. De Smet bleven de geestlijken nog steeds hun soutane dragen[40].

 

Terwijl de maatregelen die de Franse overheid in de Zuidelijke Nederlanden nam in verband met de uitoefening van de eredienst al bij al het kerkelijk leven niet zo erg verstoorden. Dit kan veel minder gezegd worden van de wet van 1 september 1796. De kloosters werden opgeheven en werden nationale eigendom. Enkel geestelijken die expliciet tot doel hadden onderwijs te verstrekken of zieken te verzorgen, bleven nog gespaard. In datzelfde jaar werden de kloosters opgedragen een inventaris van hun bezittingen op te stellen[41]. Maar al bij al kon het kerkelijk leven tot 1797 zijn gewone gang gaan.

 

Hier kwam verandering in met de staatsgreep van 4 september 1797. Er kwam een eind aan de min of meer tolerante houding van de wereldlijke overheid tegenover de godsdienst. Van dan af werd als het ware het proces van de ‘dechristianisatie van de maatschappij’ in werking gezet.

Een van de eerste maatregelen die de autoriteiten troffen tegen de Kerk was de verwijdering van alle uitwendige tekens van de eredienst. Deze wet werd in de loop van september 1797 in diverse kantons van het Leiedepartement afgekondigd. Alle kruisen en afbeeldingen van heiligen moesten verdwijnen, uitgezonderd deze die zich bevonden in kerkgebouwen, particuliere huizen en musea. De toepassing van deze wet verliep slechts schoorvoetend, vooral omdat de bevolking er fel tegen gekant was. De godsdienst moest gedurende de beloken tijd vanwege de Franse overheid niet alleen onzichtbaar, maar ook onhoorbaar zijn in het openbaar leven. Op 5 oktober 1797 werd namelijk in de aangehechte departementen de wet van 11 april 1796 afgekondigd. Het werd voortaan verboden via klokgelui of enig ander middel de gelovigen openbaar bijeen te roepen voor de uitoefening van de eredienst[42].

De wet die in de Franse tijd de gelovige gemeenschap het meest heeft getroffen, was deze van 5 september 1797. Dit besluit verplichtte de geestlijken een eed van haat tegen het koningschap en anarchie en van trouw aan de republiek en de grondwet af te leggen. Indien zij na de afkondiging van de wet niet binnen de tien dagen de eed zworen, mochten zij hun priesterambt niet meer uitoefenen. De meeste priesters weigerden de eed af te leggen[43]. Op 21 september werd een besluit uitgevaardigd waardoor alle kerken waarvan geen enkele priester de eed had afgelegd, moesten gesloten worden. In heel wat kantons bleven de kerken echter niet lang gesloten. Met de bedoeling de gemoederen te bedaren, werd vaak toegelaten de kerk op bepaalde tijdstippen open te houden[44].

 

Zoals reeds gezegd, waren de onbeëdigde geestelijken als oorzaak gezien van het verzet van de bevolking. Hierop werd op 4 november 1798 een decreet uitgevaardigd die alle onbeëdigde geestelijken wou deporteren. Een aantal geestelijken werden ook effectief gedeporteerd. Andere werden opgesloten in het Brugse seminarie omdat zij ouder dan zestig ofwel ziek waren. Daarnaast kwamen ook een aantal geestelijken onder politietoezicht te staan zonder dat zij gedeporteerd of naar Brugge werden gevoerd. Men vreesde immers dat zij de verplaatsing niet zouden overleven. Maar het merendeel van de clerus in de Zuidelijke Nederlanden wist zich verborgen te houden voor de wereldlijke overheid. Vele veranderden uit voorzorg regelmatig van verblijfplaats. Maar dat het merendeel van de clerus niet werd aangehouden, was aan de plaatselijke gelovigen te danken. Zij hielden de schuilplaatsen geheim voor de Franse overheid. Bovendien waren sommige plaatselijke autoriteiten niet erg geneigd om de geestelijken aan te houden[45].

Door de wet van 5 september 1797 mocht geen enkele onbeëdigde priesters nog zijn ambt uitoefenen. Hierdoor verdween de zielzorg en de geloofsuitingen volledig in het verborgene[46].

 

 

1.5 De economische situatie

 

Vanuit economisch standpunt was de periode 1789 – 1814 vrij gunstig. Globaal genomen groeide vooral de industriële activiteit tegen een behoorlijk tempo. De negen departementen stonden hoog aangeschreven voor onder andere hun mijnbouw, ijzerproductie, textielnijverheid, steenbakkerij, brouwerij, wapennijverheid, wagenfabricage, enzovoort.

De traditionele linnennijverheid bezette een centrale plaats, vooral in de Vlaamse rurale nijverheid. Deze nijverheid werd grotendeels als huisnijverheid uitgeoefend. Vlaanderen telde dan ook vele wevers[47].

De bevolkingstoename gedurende de tweede helft van de achttiende eeuw had een verregaande versnippering van de landbouwbedrijven tot gevolg. Vele waren hierdoor onrendabel geworden, zodat heel wat dagloners en keuterboeren een levensnoodzakelijke bijverdienste zochten in de linnennijverheid. Toch was landbouw nog steeds de belangrijkste sector van de economie[48].

 

Vooral de broodgranen domineerden op de akkers. In het begin van de negentiende eeuw had de Vlaamse landbouw een hoge productiviteit bereikt. Deze gunstige voedselbalans werd nog versterkt door de grote verspreiding van de aardappelteelt. Gedurende de Franse periode, en vooral dan op het einde, was de aardappel een algemeen verspreid en aanvaard voedsel geworden.

Naast de graangewassen en de aardappelteelt was het grote aandeel van de nijverheidsgewassen een typisch kenmerk van de Vlaamse nijverheid. Bovenaan stond de vlasteelt in Oost- en West-Vlaanderen. Koolzaad was het meest verspreide oliehoudend gewas. Deze teelt kwam vooral voor in het zuiden van Vlaanderen, de Scheldepolders, Henegouwen en het arrondissement Brussel. Andere lokaal belangrijke nijverheidsgewassen waren hennep, hop, tabak en suikerbieten[49].

Deze positieve economische situatie werd door de Franse bezetter misbruikt en al wat de ‘Belgische’ bodem voortbracht, werd grotendeels naar Frankrijk vervoerd, dit betekende het einde voor deze economisch gunstige periode.

Het was alleszins niet bevorderlijk voor de economie dat de assignaten werden ingevoerd, dit waren vrijwel waardeloze papieren geldbiljetten. De bevolking stond van begin af aan uiterst wantrouwig tegenover deze nieuwigheid. Als dubieuze waarborg voor de assignaten gebruikten de Franse revolutionairen immers de kerkelijke bezittingen en de geconfisceerde goederen van de emigranten. Tezelfdertijd verdwenen gouden en zilveren munten uit omloop zodat het normale handelsverkeer sterk werd belemmerd. De monetaire chaos plaatste de overheid voor onoplosbare problemen. Vanaf 1796 ging de overheid weer geleidelijk over op het gebruik van muntgeld voor overheidsbetalingen zodat na 1798 munten opnieuw algemeen gebruikt werden[50].

 

Een andere revolutionaire maatregel was het afschaffen van de traditionele marktdagen. Wat op veel protest van de lokale bevolking stuitte. De Franse bezetter wilde de markt laten doorgaan op vastgelegde decadidagen. Dit was makkelijker gezegd dan gedaan.

 

De verloederende economie zorgde voor een toename van het pauperisme Door de wet van 7 oktober 1796 werd de armenzorg onder gemeentelijke verantwoordelijkheid geplaatst. Een Bureau van weldadigheid, dat moest zorgen voor de bedeling en de verzorging van de armen thuis, werd in elke gemeente opgericht. Deze instanties slaagden er echter niet in het armoedeprobleem op te lossen. De groeiende verpaupering zorgde voor landloperij en bedelarij. Een ander fenomeen dat door de schaarste in de hand werd gewerkt was de criminaliteit. Het banditisme, dat door de lokale overheid niet efficiënt werd aangepakt, kwam tijdens de Franse tijd vrij veelvuldig voor[51].

 

Het werd al duidelijk dat de Franse Republiek de Zuidelijke Nederlanden leegplunderden. Daarenboven legden zij de bevolking enorm hoge belastingen op. De verpauperde bevolking kon deze doorgaans niet betalen en diende herhaaldelijk klachten in tegen deze overbelasting.

 

 

1.6 De demografische situatie

 

De basisgegevens voor de ontleding van het demografisch gedrag vinden we in de parochieregisters en in de akten van de burgerlijke stand.

Na de Franse annexatie werd de registratie van huwelijk, geboorten en overlijdens aan de parochiale overheid onttrokken. Het decreet hieromtrent ging in de Zuidelijke Nederlanden op 17 juni 1796 van kracht. Vooral op het platteland botste dit op een stille boycot[52]. We zien dan ook in de eerste jaren een aanzienlijke onderregistratie omdat de bevolking deze secularisatie argwanend aankeek en elke medewerking weigerde[53]. Ondanks dat de burgerlijke stand met het decreet van 17 juni 1796 werd ingevoerd, vinden we dit voor Wervik pas vanaf oktober 1797.


 

Besluit

 

Uit het bovenstaande is duidelijk gebleken dat de Zuidelijke Nederlanden doorheen de jaren 1790 – 1795 een snelle opeenvolging van verschillende regimes heeft gekend. De Franse periode zelf zet deze trend verder: Directoire, Consulaat en Keizerrijk volgden elkaar op[54]. Aanvankelijk betekende Napoleon stabiliteit, maar zijn oorlogen zouden de Zuidelijke Nederlanden meesleuren in een avontuur van pure ellende.

De Franse revolutionairen poogden het moraal van de Zuidelijke Nederlanden in republikeinse zin om te vormen. Een eerste poging vinden we terug in hun vele republikeinse feesten. De bevolking werd herhaaldelijk gedwongen aan deze festiviteiten deel te nemen. De vrijheidsboom dat overal op de pleinen werd gepland, herinnerde de bevolking er elke dag aan dat zij nu onder Franse heerschappij stonden.

Daarnaast probeerde de Franse bezetter ook de jeugd tot echte republikeinen te kneden door het oprichten van publieke scholen. Helaas liep dit uit tot een groot fiasco. De bevolking weigerde hun kinderen naar de publieke scholen te sturen. Ze verkozen de particuliere scholen waar vaak geestelijken onderwijs gaven.

Een ander facet waartegen de Zuid-Nederlandse bevolking zich sterk verzette was de conscriptie. Dit was een van de vele oorzaken die leidde tot de gekende Boerenkrijg.

 

Daarnaast is ook duidelijk gebleken dat de clerus tijdens de Franse periode niet gespaard zijn gebleven. De clerus uit Frankrijk werd enkele jaren vroeger door de Franse revolutionairen geplaagd en vele vluchtten naar de Zuidelijke Nederlanden. Echter kort nadien kenden de Zuidelijke Nederlanden dezelfde situatie. De clerus werd gedwongen een eed van trouw tegenover de republiek af te leggen. Velen weigerden dit en hierop werden de kerken gesloten. Daarnaast eiste de Franse bezetter dat alle uiterlijke tekenen van godsdienst zouden verdwijnen. Iets wat in Vlaanderen niet zo snel gebeurde.

Uiteindelijk besloot de Franse overheid om alle onbeëdigde priesters te deporteren. Want zij waren volgens hen immers de oorzaak van het hardnekkige verzet van de bevolking. Door deze strenge godsdienstpolitiek konden de geestelijken niet anders dan onderduiken en hun ambt in het geheime uitoefenen.

 

Ook economisch heeft de Franse periode duidelijk zijn stempel gedrukt. Door het vele plunderen en herhaaldelijk binnenvallen van troepen lag de economie bijna volledig stil. De Zuidelijke Nederlanden leefden toen vooral van de landbouw, maar herhaaldelijk werden de opbrengsten voor de Franse troepen opgeëist.

Wanneer de Fransen de assignaten invoerden, betekende dit nog een extra deuk in het economisch leven. Daarenboven eiste de Franse bezetter ook enorm hoge belastingen die de bevolking amper betalen kon.

 

Dit alles had het resultaat dat de bevolking in armoede moest leven. En velen deden dan ook beroep op de armenhulp, dat tijdens de Franse periode in handen van de overheid was gevallen.

Het is niet te verwonderen dat heel deze situatie een duidelijke stempel heeft gedrukt op de demografische situatie in de Zuidelijke Nederlanden. Tijdens de Franse periode werd de burgerlijke stand ingevoerd, dit levert een extra interessante bron op om de demografische evolutie tijdens de Franse periode te bestuderen.

 

 

Deel II. Wervik tijdens de Franse periode

 

1 De politieke en militaire situatie

 

Zoals de titel van dit hoofdstuk aangeeft, zal ik hier de politieke situatie weergeven. Tijdens de periode 1790 – 1795 was het politieke leven sterk met het militaire verweven.

Er werd een onderverdeling gemaakt in twee hoofdstukken. Ten eerste de jaren 1790 tot de officiële annexatie van onze gewesten bij Frankrijk, vervolgens de jaren 1795 tot het einde van de Franse periode.

Zoals in de inleiding aangegeven, wordt hier omschreven of de Franse overheersing al dan niet een verandering in het lokale bestuur van Wervik teweeg bracht en wie de personen waren die een dergelijke functie op zich wilden nemen. Ik onderzocht welk politiek beleid deze voerden: ofwel voerden ze een strenge revolutionaire politiek ofwel toonde het lokale stadsbestuur van Wervik eerder een lakse houding. Uiteraard wordt ook de reactie van de Wervikse bevolking geschets op het beleid van de lokale functionarissen.

 

1.1 Jaren 1790 – 1 oktober 1795 te Wervik

 

In de periode 1790 - 1 oktober 1795 komt Wervik afwisselend onder Oostenrijkse en Franse heerschappij te staan. Dit hoofdstuk eindigt op 1 oktober 1795, namelijk de officiële annexatie van België bij Frankrijk. Een nieuwe periode van ongeveer twintig jaar Franse bezetting was aangebroken.

In deze eerste periode zijn het politieke en militaire leven nauw met elkaar verbonden. Het is dan ook onmogelijk om het politiek bestuur los te zien van de militaire gebeurtenissen.

 

Helaas kunnen wij voor deze eerste jaren ons enkel richten op de gegevens die Lemaitre in zijn dagboek heeft neergeschreven.

 

1.1.1 Het politiek personeel

 

Lemaitre deelt ons mee dat in februari 1791 het stadsbestuur werd ‘vernieuwd’. We kunnen eigenlijk niet van vernieuwing spreken, want het vorige stadsbestuur werd in zijn functie verlengd. De burgemeester was toen mijnheer Fauvarque met als schepenen Vandamme, Pieter Andries Ghesquiere, Franciscus Six, Lanoote, Joannes Paret en Bulcke.[55]

Op 11 maart 1792 werd het stadsbestuur vernieuwd. Deze keer vond er wel een zekere vernieuwing plaats. Fauvarque had ontslag genomen. In zijn plaats werd Castelain als burgemeester benoemd. Castelain werd bijgestaan door de schepenen: Joannes Paret, Pieter Andries Ghesquiere, Fransciscus Six, Dominicus Traneel, Ludovicus Nolet en Petrus Vandevivere.[56] De helft van de schepenen werd dus vernieuwd.

Op het einde van 1792, namelijk op 24 december, werd op bevel van de Fransen in de Sint-Medarduskerk een nieuw stadsbestuur gekozen. ‘Het welck is geschiet onder het los branden van een stuck kanon en het luyden der triomskloken tot welcke verkiesinge sijn daeghs te vooren opgeropen geweest alle de borgers der stads om hunne vois te geven; het welcke is geschiet met goeden uytval’. Met ‘goeden uytval’ bedoelt Lemaitre dat het stadsbestuur grotendeels in zijn functies werd verlengd. Er werden slechts vier nieuwe schepenen verkozen, namelijk Paulus Berten, Joseph Vandenbulcke, Jacobus Thibergheyn en Noël Bossaert.[57]

Wegens de oorlog tijdens de jaren 1793 – 1794 zijn geen gegevens omtrent het stadsbestuur gekend. Het enige dat we weten, is dat in het jaar 1793 Castelein nog steeds als burgemeester functioneerde.

Op 13 maart 1793 werd door de Fransen de klok geluiden om het volk naar het stadhuis te roepen. De Fransen wilden een nieuw stadsbestuur kiezen, maar niemand kwam opdagen.[58]

Verder zijn er mij geen gegevens gekend. Wellicht bleef het stadsbestuur tijdens deze woelige jaren onveranderd. Wervik was een toneel van voorbijtrekkende en invallende troepen geworden, zowel Franse als Oostenrijkse. Alle burgers sloegen herhaaldelijk op de vlucht, het stadsbestuur niet uitgezonderd.

 

1.1.2 De militaire situatie, politiek beleid en de publieke reactie

 

Lemaitre beschrijft Wervik in 1790 als patriottistisch en vol vaderlandsliefde. Er zouden zich vele vrijwilligers aangeboden hebben om te strijden voor ‘het goede doel’.

Zo trok Martinus Nolf als achttienjarige naar Gent om er als patriot te strijden. Het lot was hem echter niet gunstig gezind. Hij keerde wel naar Wervik terug, maar werd , wellicht door zijn verwondingen, ziek. Op 4 januari 1790 werd hij met de nodige eer begraven. Martinus kreeg een grootse uitvaartplechtigheid door de priester gratis aangeboden.[59]

Niet alleen Martinus Nolf werd met eerbied behandeld. Ter ere van de gesneuvelden werd op 26 januari bij de Grauwe Zusters een viering gehouden in aanwezigheid van het stadsbestuur en de vier gilden, namelijk Sint-Joris, Sint-Sebastiaan, de Retorica en Sint-Barbara. Bovendien waren ook veertien patriotten uit Menen met geweer en trommels naar Wervik gekomen om de dienst bij te wonen. Ook de ‘Wandeldreve’[60] ontbrak niet en zorgde voor het opluisteren van de dienst.[61]

In de maand juli werden alle vrijwilligers verzameld. De 14de juli waren de geweren voor de vrijwilligers reeds aangekomen. De vrijwilligers van Wervik trokken richting Ieper om er hun eed van getrouwheid af te leggen.[62] Volgens Lemaitre zouden zich in geheel België vele vrijwilligers hebben aangeboden.

Ook de Wervikse priester Cocquyt deelde dit ‘patriottisme’. ‘Op 18 juli heeft Alexander Quocquyt, pastor desen stede, voor den eersten keer synen prochianen aengemoedigh tot het voorinstaen van het geloof en het vaderland. Het welcke alle parochianen verwonderde waent men scheen noch niet patriots in hem gesien te hebben’.[63]

 

In augustus werd rondgegaan, zowel in de stad als op het platteland, voor het bekostigen van een ‘standaert’. Deze was te Ieper vervaardigd en werd op 21 augustus, kermisavond, in Wervik ontvangen. Op 30 augustus werd deze ‘standaert’ ingewijd en naar de kerk gebracht. Fransciscus Cardoen, de eerste vrijwilliger van Wervik, kreeg de eer om ze in de optocht te dragen.[64]

Ter ere van de vrijwilligers hield de Retorica op 18 oktober de toneelvoorstelling ‘Liderick’. De 20ste van deze maand werd het toneel ‘den propheet Mohamet’ gespeeld. Deze voorstelling werd door het stadsbestuur bijgewoond.[65] Blijkbaar genoten de vrijwilligers een zeker aanzien in Wervik.

13 september was een heuglijke dag voor de vrijwilligers. Op de dinsdagmarkt legden zij in alle fierheid hun eed van getrouwheid af. De heer Malo, een hoge functionaris van West-Vlaanderen, was hiervoor speciaal vanuit Ieper naar Wervik gekomen.[66] Uiteindelijk werd op 2 december de trommel geslagen om de vrijwilligers samen te roepen en ze werden aangemoedigd ten strijde te trekken.[67]

 

Met het Verdrag van Den Haag op 10 december 1790 werd de keizer opnieuw de bezitter van de Zuidelijke Nederlanden. Begin januari 1791 dienden de Wervikse vrijwilligers hun wapens in het stadhuis in.[68]

In de grensstreek met Frankrijk bleef het rumoerig. Zo ook te Wervik. In de loop van 1792 wordt hoe langer hoe meer tussen de verschillende legers gevochten. Wervik heeft als grensstad deze oorlogsjaren van zeer dichtbij meegemaakt.

 

Het was in juni 1792 dat het geweld goed los brak. Dat het Franse leger aan zijn geleidelijke opmars bezig was, is de stad Wervik zeker niet ontgaan.

Op 17 juni trokken de Fransen het keizerlijk grondgebied binnen. Te Wervik kwamen 25 à
26 000 Franse soldaten voorbij en brachten hier de nacht door. Het was de eerste grote beroering en bezetting te Wervik. Veertig kanonnen en dertig caissons met munitie volgden dit leger. Een deel vertrok de dag nadien naar Ieper en verder tot Kortrijk. In hun optocht ondervonden zij slechts een kleine weerstand van keizerlijke wachten.
[69]

De twintigste van dezelfde maand stonden de burgers aan de opgetrokken Leiebrug een buitengewoon schouwspel te bekijken. Twintig schepen met proviand, hooi en stro en twee met graan geladen, voeren de Leie af naar Kortrijk voor de bevoorrading van de Franse legers. Er werd immers hevig gevochten rond de stad Kortrijk en de Franse troepen hadden dus de nodige proviand nodig.[70]

Op 29 juni verlieten de Fransen het kamp te Menen. In twee colonnes marcheerden ze door Wervik op weg naar Rijsel. De overige colonnes trokken over Halewijn.[71]

 

Met een onverborgen vreugde zag de Wervikse bevolking op 3 juli 1792 de Oostenrijkse troepen, die ondertussen waren teruggekomen, de brug oversteken naar Wervicq-Sud. De vrijheidsboom moest er aan geloven. Er werden huiszoekingen gehouden. Er werd vooral gezocht naar geweren en kledij van Franse vrijwilligers. Het gevolg hiervan was dat de spanning tussen beide stadsgedeelten toenam.[72] Het Franse stadsgedeelte kon immers moeilijk verdragen dat hun leger de overwinning niet had behaald en de atmosfeer werd gespannen.

 

Op 5 juli trokken de keizerlijke troepen nogmaals de brug over. De Franse troepen dit horende, trokken er naartoe en trokken de brug op om de oversteek van Oostenrijkse troepen te beletten. Bijgevolg werd er hevig heen en weer geschoten.[73]

Vermits de Fransen de brug hadden opgetrokken, konden de Franse burgers niet meer naar de stad komen. Om de rust in beide municipaliteiten te bewaren, moest hier een oplossing voor gevonden worden. Uiteindelijk kwamen beide stadsbesturen op 15 juli tot een overeenkomst. De brug werd opgetrokken tussen tien uur ’s avonds en vier uur ’s morgens.[74]

Helaas hield men zich niet steeds aan deze afspraak. Zo werd op 26 augustus de brug pas om zes uur ’s morgens in plaats van om vier uur neergelaten. Hierdoor zouden de Franse burgers niet naar de Sint-Medarduskerk kunnen komen. Bijgevolg werd ter hoogte van de blekerij een boot ingezet om de burgers naar de andere kant van de oever te varen. De boot was echter overladen en kantelde.[75]

In de laatste dagen van augustus hadden de keizerlijke troepen te Deulemont zeven Franse schepen gekaapt. Hierop trokken de Fransen de grens over en staken te Wervik vier pachthoven in brand.[76]

 

Het was dus een echt kat- en muisspel. Patrouilles beloerden elkaar, deden een uitval, schoten en plunderden zo veel mogelijk.[77] Het laatste kwartaal van 1792 werd gekenmerkt door wederzijdse schermutselingen.[78]

Op 24 september zijn er te Wervik ‘gepasseert 450 Hulaenen al te peirde hun wapenstuyg bestond in twee pystolen met dubbel loopen, eenen grooten sabel en eene pijcke omtrent thien voeten langk’. Naar de middag toe trokken ze verder naar Quesnoy.[79]

Dit alles ging niet zonder pionierswerk. Op 26 september kwamen de keizerlijken hier 180 pioniers opeisen. Samen met anderen uit onder andere Wervicq-Sud, Komen, Waasten en Linselles werd hen opgedragen te Quesnoy een verdedigingslinie aan te leggen. De pioniers hadden een dag nodig gehad om dit werk tot een goed einde te brengen. In ruil kreeg elk dertien stuivers.[80]

Op 7 oktober werd opnieuw op pioniers beroep gedaan. Een vijftigtal pioniers werkten aan de versterking van Ieper. De overigen legden versterkingen aan bij de ‘Pont rouge’, voorbij Waasten. Dit pionierswerk was niet zonder gevaar. Zo raakten enkele pioniers bij de ‘Pont rouge’ in een gevecht gewikkeld. Drie pioniers werden er gedood.

Daarnaast werden alle wegen tussen Rijsel en Wervik geblokkeerd. Er werden diepe loopgraven gegraven en palissades over de weg geplaatst. In Wervik zelf werden loopgraven aangelegd bij de Leiebrug, in de Leiestraat en op de Vrijdagsmarkt en men plaatste er twee kanonnen.[81]

 

Op 24 oktober werd een hard lokaal gevecht geleverd tussen de Fransen die uit Quesnoy opkwamen en de Oostenrijkers die uit Wervik optrokken. Het was een hevig, maar kortstondig gevecht. Het duurde slechts twee uren. Op 25 en 26 oktober zien we hetzelfde. Dit had de Wervikanen zodanig van de kook gebracht dat er paniek ontstond. Door angst aangegrepen, vluchtten de Wervikanen naar Menen en de bewoners van Wervicq-Sud vluchtten naar Wervik. Iedereen verkeerde in de mening dat de Fransen hen op de hielen zaten. Het was niet enkel uit vrees voor plunderingen, ‘maer al waer de brabanders en de volontairen toequaemen, sij brandent en staeken het vier daer in’.[82]

Op 6 november werd er opnieuw hevig gevochten. De Oostenrijkers hadden hun versterkingen te Wervik goed aangelegd tegen de Franse aanval op Menen, Wervik, Komen en Waasten. Menen en Wervik hielden stand, maar Komen en Waasten werden echter door de Fransen bezet.[83]Op 7 november werd er om Wervik gevochten. Vele keizerlijken waren naar Wervik gekomen om de Fransen op te wachten. In de namiddag, rond vier uur, arriveerden de Fransen met 15 kanonnen en ongeveer 3000 man. De keizerlijke verdediging bedroeg slechts 5 à 600 man en twee kannonen. Het spreekt voor zich dat deze laatsten uiteindelijk het onderspit hebben moeten delven. De Fransen trokken Wervik binnen en sloegen aan het vernielen en plunderen. Al de deuren van de huizen van gevluchte inwoners werden ingebeukt. Meubelen en eetwaren werden in alle haast op karren geladen en naar Franse kantonnementen gevoerd. De inwoners die niet gevlucht waren kregen de opdracht licht te branden aan vensters en deuren. Enkelen werden ook van hun geld beroofd. Daarop vertrokken de Fransen naar Komen. ’s Nachts was het opnieuw rustig in Wervik.[84]

De volgende morgen om acht uur maakten de Fransen zich klaar om te vertrekken en trokken opnieuw naar Komen. Hierdoor ontstond grote paniek in de Overleyestraete. Zij dachten dat de keizerlijke troepen teruggekeerd waren en dat zij opnieuw geplunderd zouden worden. In de namiddag rond vier uur waren er 200 à 300 Fransen in Wervik. Ze brachten hier de nacht door en eisten opnieuw pioniers op. Deze moesten de bestaande versterking van de keizerlijke troepen afbreken en de Franse versterking aan de andere kant van de Leie helpen aanleggen.[85] De brug werd afgebroken zodat de keizerlijken niet meer konden oversteken. Ondanks het feit dat er niet veel geschoten werd, werden toch vele huizen geraakt. Het schieten duurde slechts een uur. Er was slechts een gekwetste, namelijk de stadspensionaris Petrus Paret. ‘Vluchtende sijnded naer den oosten van de stadt, dit hevig geschut hoorende is uyt de herberge geloopen om naer meenen te vluchten; in het loopen heeft eene cartache in den rug ontfangen die hem alleenelick maer een blauwe plecke geslaegen heeft waer af hij eenige daegen te bedde gelegen heeft en geweest in prerikel van sterven’. De burgemeester Franciscus Casteleyn ‘heeft getracht met alle voorzichtigheyt sijn parochiaenen tegen doot en punderinge te beschermen, welckers manhaftigheyd met eene vaderlicke sorge, nog bloet nog leven gespaert en heeft, tot behoudinge van de stadt en de selfs inwonders’.[86]

’s Anderdaags eisten de Fransen opnieuw pioniers. Uit schrik om met de Fransen te moeten optrekken naar Menen, poogden velen zich aan dit pionierswerk te onttrekken. Daarmee zat de burgemeester in een benarde situatie. Hij werd immers voor de opeising aansprakelijk gesteld. De oproeping van pioniers liep als een lopend vuurtje van deur tot deur en iedereen sloeg met pak en zak op de vlucht om niet te moeten werken als patriot.[87] ‘Hij achtervolgde sijne borgers tot op de leege cruyse en hem aldaer op sijne knien gemeten en geseyt: Lieve prochiaenen en vreest niet, noch en wilt mij niet verlaeten, komt ik sal ul vooren gaen, en heeft eenen backwaegen opgenomen met een spae, waerdoor al de omstaenders soo beweegt geworden sijn, dat sijnne parochiaenen hem de backwaegen hebben af genomen en sijn alsoo met hopen weder gekeert en voor de fransche gaen werken’.[88]

In de maanden november en december van 1792 wordt herhaaldelijk heen en weer geschoten. Naast de vele geestelijken was ook het stadsbestuur de stad ontvlucht, behalve burgemeester Castelain. De bevolking was hem hiervoor uitermate dankbaar.[89]

 

Het was ondertussen een gewoonte geworden om bijna elke dag andere gezichten van bezetters te zien. Zo krijgen de Wervikanen onder andere Hollanders, Polen, Pruisen, Zwitsers, Oostenrijkers en Engelsen te zien. Ondertussen deden de Fransen enkele aanvallen. Terwijl zij aan de ene kant een uitval waagden om de aandacht af te leiden, sloegen zij aan de andere kant aan het plunderden.[90]

 

Op 19 maart 1793 verschijnen onverhoeds 16 000 Fransen te Kortrijk. ’s Anderdaags vertrok een deel naar Menen en een ander deel naar Doornik. 360 zijn er te Wervik komen logeren. Zij logeerden voor een dag in de stad en bij de boeren, zonder iemand kwaad te berokkenen. Behalve ‘dat het paschavond was en veel menschen hun huysen gewaschen hadde en door de soldaeten wederom vuylgemaeckt’. Op Pasen zijn ze om zes uur ’s morgens vertrokken richting Ieper.[91]

 

Begin april kwamen 6 à 700 Fransen, uit de richting van Komen en gingen zich vestigen te Wervicq-Sud. Zij eisten van Wervik geld, proviand en bedden. De burgemeester weigerde dit alles te leveren. De reactie van de Fransen liet niet op zich wachten. Ze braken de brug af, de Vrijdagmarkt en de Leiestraat werd opengebroken en in putten en dalen uitgedolven ‘de calsie smittende in het wijt en breed op de straeten, de uytgedolven aerde doen weg voeren voorder op de straeten om de staedt aan kosten te helpen, vermits den borgmeester hunne vraeg niet hadde toegestaen’.[92]

 

De Leiebrug werd herhaaldelijk afgebroken en heropgebouwd. Zo kwamen op 6 april opnieuw een 3 à 400 franse soldaten te Wervik die ordonneerden de brug af te breken. Enkele dagen later vertrokken zij naar Komen. De Keizerlijke troepen kwamen opnieuw naar Wervik en ordonneerden de brug opnieuw te bouwen. Vervolgens trokken zij naar Menen. Acht uren later zijn de Fransen teruggekeerd om de brug opnieuw af te breken.[93]

Opnieuw deed burgemeester Castelein alle moeite om de Fransen te overtuigen de burgers niet bevreesd te maken en de stad te sparen.[94]

 

Midden al het krijgsgewoel werd Wervik toch enkele weken rust gegund. De meimaand 1793 betekende een periode van vrede en normale arbeid. De landbouwers konden opnieuw hun land bebouwen. Maar door het vele plunderen en herhaaldelijk binnenvallen van de Franse troepen heerste er toch grote armoede.[95]

Op het einde van de maand mei kreeg Wervik hoog bezoek. Op 22 mei kwam de zoon van de prins van Oranje, vergezeld met zijn generaal Milius en een bezetting van ongeveer 25 Husaren, Hongaars volk en twee Hollanders naar Wervik. Men vermoedde dat zij de grens kwamen bekijken. Nadien zijn ze naar Menen vertrokken.[96] De volgende dag kwamen een duizendtal keizerlijke soldaten naar Wervik. ’s Anderdaags stonden zij klaar om een aanval te doen, maar er kwam niks van in huis.[97] Wellicht had de zoon van de prins van Oranje de dag voordien de grenzen komen bekijken als voorbereiding op de aanval. Waarom deze er uiteindelijk niet gekomen is, is ons onbekend.

 

Zolang de burgers zich door een kleine geallieerde bescherming gedekt wisten, voelden zij zich veilig. Maar in de vroege morgen van 30 mei, namelijk drie uur ’s morgens, verliet de veertig man versterking de stad. Lemaitre beschrijft dat het onder de bevolking een en al gejammer en weeklacht was. Aan de andere kant van de Leie waren er immers Franse soldaten toegekomen. De Wervikse bevolking voelde zich een vogel voor de kat.

De Fransen merkten dat de keizerlijken waren vertrokken. Vervolgens staken een zeven à acht man de Leie over om de toestand in de stad te vergewissen. Ze konden onbedreigd de stad binnenwandelen. Ze trokken naar de pastorij om er de wijn te zoeken. Wat zij niet konden ledigen, hebben zij meegenomen. Ook bij andere burgers hebben zij zich te goed gedaan. Soldaten houden nu eenmaal van een goede fles.[98]

Op 6 juni waren er opnieuw drie à vierhonderd keizerlijken te Wervik. De Hollanders hadden bovendien met het stadsbestuur van Wervicq-Sud nog een rekening te vereffenen. Bij het bezoek van de prins van Oranje had dit stadsbestuur zich onbetuigd gelaten en was er niemand verschenen om hem te begroeten. Dit werd op 11 juni door de Hollanders gewroken. Zij plunderden de Overleiestraat. Niet alleen omdat zij de prins van Oranje niet verwelkomd hadden, maar ook gewoon om het feit dat het Fransen waren. De Hollanders hebben hun werk in de Overleiestraat grondig verricht, dit bewijst de schadevergoeding die achteraf door de inwoners werd aangevraagd.[99] Naast het plunderen werd de straat ook afgesloten. Voor enkele dagen werd er voor de verbinding met Wervik een plank over de Leie gelegd, maar deze werd al gauw weggenomen. Hierdoor konden de Franse burgers van 11 – 12 mei tot 11 juni niet meer naar Wervik en dus ook niet meer naar de Sint-Medarduskerk komen.[100]

 

Ondertussen was prins Waldeck vanuit Busbeke met zijn troepen naar Wervik gekomen. De prins kreeg echter een kogel in de schouder. Drie dagen later is hij aan deze verwonding gestorven.[101]

Er bleven enkele Hollanders in Wervik, maar bijna dagelijks werden zij door een Franse patrouille geattaqueerd. Dit veroorzaakt grote angst onder de burgers, vooral onder de boeren. Deze laatstgenoemden bevonden zich vaak midden de vuurgevechten.[102]

 

De zomer van 1793 bleef een toneel van herhaaldelijke invallen van Franse troepen.

Rond 22 juli werd er hevig gevochten rond Komen. Hierdoor moest het merendeel van de Hollanders die te Wervik waren gelegerd, zich naar Komen begeven om er te strijden tegen de invallende Franse troepen.[103]

In de vroege morgen van 18 augustus was het de beurt aan de Hollanders om een aanval te doen. Ze trokken naar de Franse berg te Wervicq-Sud om er de voorposten van de Fransen aan te vallen. Het resultaat was positief. De Fransen werden verjaagd. De Hollandse troepen trokken zich terug te Blaton. Maar de Fransen wisten zich snel te herstellen en trokken opnieuw op. De Hollanders zijn nog een halve dag in Wervik gebleven. Ze lieten wel een kleine groep achter om de stad te surveilleren. Hetzelfde moment kwam generaal d’ Alton in Wervik aan. Hij had de opdracht naar Duinkerke te trekken. Het resultaat van dit alles was dat alles wat er te eten was, voor zowel mens als dier, in enkele dagen verorberd werd.[104]

27 augustus was opnieuw een zwarte dag voor Wervik. De Fransen deden een aanval. Ze wilden de stad bombarderen maar werden door de Hollanders teruggedreven. Hierdoor geraakten de kanonballen slechts tot aan de Groenstraat. De wasserij en blekerij in de omgeving van de kerk werden getroffen. Het schieten duurde van tien uur ’s morgens tot rond zes uur ’s avonds.[105]

 

Legermuseum te Delft: ‘Strijdtafereel’ van Dirk Langendijk (gewassen tekening, 38,5 cm op 50,0 cm)

Onderwerp: ‘Hollanders in oorlogstijd 1792-1815’

 

Heel het jaar 1793 werd over en weer geschoten, maar september was toch wel het hoogtepunt. Op 11 september waren de Hollanders al in de vroege morgen druk bezig met het verzamelen van hun materiaal en tegen drie uur waren zij uit Wervik vertrokken. Er ontstond een angst onder de bevolking dat de Fransen Wervik zouden binnenvallen. Daarom vluchtten allen met al wat zij konden dragen. Omtrent zeven uur ’s morgens zijn de Fransen tot aan de brug gekomen en informeerden bij enkele burgers of de keizerlijken effectief vertrokken waren.

Vermits de Hollanders voor hun vertrek de brug hadden gedemonteerd, ordonneerden de Fransen de brug te herbouwen. Burgemeester Casteleyn stuurde een aantal timmerlieden. De Hollanders die naar Menen waren getrokken, dit horende, keerden naar Wervik terug. Wanneer zij in Wervik arriveerden, begonnen beide partijen hevig op elkaar te schieten. Hierdoor werden de Fransen die klaarstonden Wervik binnen te komen, verjaagd en moesten de Fransen opnieuw hun oude posten innemen.[106]

De dag nadien probeerden de Fransen in de namiddag vanuit Komen Wervik binnen te komen en schoten hevig op de Hollanders die hen tegemoet trokken. Er werd deftig weerstand geboden waardoor de kanonballen van de Fransen geen schade konden berokkenen aan de stad. Het schieten duurde tot zeven uur ’s avonds. Uit vrees waren bijna alle burgers voor de zoveelste keer naar Menen gevlucht.

’s Anderdaags kwamen de Fransen opnieuw oprukken, maar nu van langs twee kanten, via Komen en de brug over de Leie. Er werd wederom hevig geschoten. Bovendien naderde er een colonne van 6000 man die via Waasten door de bossen naar Geluveld trok. Tegelijkertijd kwam er ook een colonne uit Halluin die richting Menen trok. Terwijl Menen werd aangevallen, naderde er een groep vanuit Wevelgem. Menen werd door de Fransen omtrent negen uur ’s morgens ingenomen. Maar te Wervik bleven de Hollanders weerstand bieden.

Toch hebben de Hollanders Wervik uiteindelijk moeten verlaten, vermits zij door de Fransen bijna omringd waren. Het meest betreurenswaardig waren opnieuw de burgers, ‘met al wat sij konden draegen op de vlucht waeren in de boschen om aldaer te verblijven, of om als het moest, noch hooger op te vluchten, maer helas die hebben hun al in het midden van het vier gevonden en alles verlooren dat sij mede hadden, sij moesten hun gelukig achten van het leven te behouden’.[107]

 

De Franse troepen trokken zich op 16 september om twee uur in de namiddag terug. Opnieuw werd de brug in stukken geslagen. Het ijzerwerk van de brug namen ze mee. Het getij was enigszins gekeerd en de keizerlijke troepen kwamen opnieuw de stad bezetten. Het waren de ‘Keyserlicke Polackers, een volck quaet en diefachtig van aerde, swartachtig, grauw van vel en uytnemende vuyl en luysachtig, met een deel keyserlicke troupen van omtrent 30 à 40 man, engelsche ruyters die uytnemende schon volck was en proper’. Het leger vestigde zich tussen Wervik en Geluwe, dit was een voorpost en werd dagelijks vernieuwd.[108]

De Fransen hernamen hun oude gewoonte de stad te beschieten. Van 13 tot 16 september plunderden zij grondig de stad. De maand september zullen de Wervikanen wellicht niet snel vergeten zijn. De gehele stad werd geplunderd.[109] In het Frans Fonds vinden we een twintigtal meldingen van burgers die aangeven wat de Fransen allemaal hebben meegenomen. Ik geef hier enkele aangiften weer.

Bij Philippe Facon, een landbouwer en handelaar in linnen, hebben de Franse troepen bijna alle meubelen en handelsgoederen meegenomen. Zijn fortuin zou met meer dan de helft gedaald zijn. De Fransen namen onder andere de volgende zaken bij hem mee: drie ijzeren potten, braadpannen, kandelaren, tien stuks bestek, alle bedlakens en gordijnen, kledij en linnengoed, meubelen en zaken voor het huishouden, tien zakken vlas, tweehonderd flessen van een liter en een mand brandhout, een zak graan, twee bedden en een matras, beddengoed en een zak haver.

Bij Jean Baptiste Decramer, een boer te Wervik namen de Fransen ook het een en ander mee: tien zakken graan, een zak vlas, zevenhonderd flessen van een liter, achthonderd bundels stro van koolzaad, vierhonderd bundels stro, achthonderd bundels rogge, een zak bloem, voor honderdvijftig kilogram tabak, acht bundels hooi, vijftien lege zakken, vier waskommen, potten en pannen, twee ketels, vier bedden, vier paar lakens gemaakt uit grof vlas, kledij, huishoudlinnen, en tien hemden.[110]

 

De Fransen namen dus blijkbaar alles mee wat ze konden vinden. Ze lieten het zelfs niet na om enkele zaken uit de kerk mee te nemen. Al gauw werden de Fransen uit de kerk verjaagd. Hierop werden drie wachten aan de deur van de kerk opgesteld.[111]

 

De Fransen vielen hier niet enkel binnen om te plunderen. Ze eisten ook contributie. De eerste melding van contributie te Wervik is 12 maart 1793. ‘Den 12e maerte hebben de fransche alhier hunne constitutie geplackt up de poorte van het stadthuys en aen de gailliole aen de kerke, s’ morgens omtrent den acht uren, en sijn alsoo vertrocken. s’ Avonds is het vier daerin gesteken geweest door Emanuel Carton’.[112]

Naar het einde van 1793 toe verzwakten de keizerlijke troepen, maar de Fransen bleven zich versterken. Zo kwamen de laatstgenoemden op 22 september Wervik binnen. Om zeven uur ’s morgens begon het schieten opnieuw. Wederom namen de burgers de vlucht naar het noorden. De bevolking vluchtte niet zonder reden. Tegen negen uur ’s morgens moesten de resterende keizerlijken ook vluchten. De drie wachten die aan de kerkdeur geposteerd waren om de kerk te beschermen, waren hiermee ook verdwenen. De Fransen konden dus in alle gemak de stad aan een tweede grootschalige plundering onderwerpen.

Tegen drie uur in de namiddag schoten de Fransen al op Geluwe en tegen twaalf uur waren zij al in Menen. Ze volgden de keizerlijken tot Wevelgem.[113]

 

De Fransen verbleven acht dagen te Wervik en hebben ‘in dezen tijt uytmnemende gerooft en geplundert’. Niet alleen de burgers, maar ook het stadsbestuur was gevlucht om de contributies te ontvluchten. De Fransen vroegen immers veel meer dan dat de stad kon geven.

Aangezien het stadsbestuur gevlucht was, voelde de ex-burgemeester Fauvarque zich verplicht als burgemeester te gedragen. Hij bezorgde de gevraagde driehonderd zakken, maar de Fransen vroegen er nog duizend bovenop. De Fransen dreigden er mee dat zij alles wat de kerk aanging, zouden meenemen. De Fransen kregen wat ze vroegen en met zeventig wagens kwamen zij alles opladen om het naar het Franse gebied te voeren.[114]

Het was nu reeds oktober en Fauvarque probeerde tijd te winnen in afwachting dat burgemeester Castelain met de overige leden van het stadsbestuur zouden terugkeren.[115]

De Fransen eisten immers dat Castelain terugkeerde en zijn verantwoordelijkheid moest opnemen. Fauvarque startte een briefwisseling met Castelain en vroeg hem naar Wervik terug te komen.

Brief van Fauvarque aan Castelain op 23 oktober 1793: ‘Citoyen bourguemestre, je vous pris de vouloire bien vous rende sur le chams chez vous, que d’ après avoir parler au général qui a loger chez moi ma dit de vous écrire sitot pour vous faire revenir chez vous, il repond de vous que rien vous ariverat de mal, la au contraire, votre absence pourroit mettre notre généralité en grand risque. Je reste cordialement, cher confrère votre très humble serviteur F. Fauvarq’.[116]

Het antwoord van Castelain liet op zich wachten. Door de Franse bezetter aangemaand, herhaalde Fauvarque zijn dringende boodschap.

‘Wervicq le 24 8bre a 7 heures du matin. Mon cher ami, en reponse à votre requisition verbale par expres, j’ ai l’ honneur de vous dire que les Francois sont entré paisiblement le 22 environ le midi, je veu dire sans faire peine ni pour ainsi dire insulter ni piller les bourgeois la defense de l’ ordre étoit exactement observés je vous ai dit en dernier lieu que fus logé du général, tres brave, lequel m’ a témoigne d’ etre surprise de votre absence, tandis que leur intention n’ est nullement pour faire peine aux bourgeois, la preuve en est constate. Il sont hier 23 du matin parti vers Menin, et l’ apres midi il nous ont envoié un bataillon pour maintenir le bon ordre, […] ainsi cher ami, il est tres nécessaire que vous revenez tout de suite, sans aucun risque, je vous l’ assure et en soiez certain sur ma parolle, et par l’ ordre du Commissaire j’ ai fait votre function en votre absence en vous attendant avec le retour du porteur de cette. […] p.s.: je peus vous dire que tout est paisible, il feroit plaisir au commandant que tous les bourgeois rentroient.

2me p.s.: je vous prie en grace après que le porteur vous aura mis la presente en mains de l’ envoier la ou mon epouse et ma fille sont pour les prier de revenir, elles sont rendue d’ ici chez Mr. Vuylsteke, brasseur à Geluwe, comme je ne sais pas si sont encore la ou point; j’ ai chargé le porteur de s’ informer audit Vuylsteke, il lui dira la ou elles sont’.[117]

Intussen werd Fauvarque borg gesteld voor Castelain. Uiteindelijk liet Castelain iets van zich horen.

Brief van Castelain aan Fauvarcq. ‘Ik saude geirn na huijs komen, maer het prijkel in mijn qualiteit is te groot mits er van alle kanten keijzersche troupen patrouileeren die mij niet alleen sauden ophauden, maer oock suspecteeren. Vanden anderen kant van welke utiliteijt kan ik sijn, ik ben alleen, daer is van de 4 andere schepenen bailuy noch greffier niet een tot Wervick. Ik saude mij in critijck stellen sonder te konnen helpen. Het is u bekent dat ik in alle omstandigheden ghewerkt heb voor Wervick Frans gelijck voor ons Wervijck, en sonder dat ik dat het Frans dickmaels had gheleden. Spreekt dan de heeren van de municipaliteyt en dat sij oock wercken voor het ghemeene best, dat zij d’heer Fauvarcq spreken die hun goeden raed sal geven. Getekend J. C. le 24 8bre à 9 heures du matin’.[118]

Diezelfde dag nog stuurt Castelain een tweede brief naar Fauvarcq.

‘Le 24 octobre 1793 à 2 heures de l’ après midi. J’ ai bien reçu la lettre qui vous a plus m’ honorer à date de ce jour; j’ avois déja écrit mon intention par Jean Doornaerts et Angelus Ferrant dans le moment criticq ou je me trouve, que je vous prie de les faire voir pour en faire lecture, ce predit Jean viendra encore me voir demain le matin. Je crois que Mad. Votre épouse est a Rolleghem Capelle avec la famille Vuylsteke de Gheluwe, je m’ i rendrai cet apres midi pour communiquer votre lettre’.[119]

Fauvarcq, die met deze situatie uiterst verveeld zat en met die excuses geen genoegen kon nemen, gaf daarop onmiddellijk lucht van zijn verontwaardiging. Het zat hem bovendien dwars dat hij borg werd gesteld voor de gevluchte burgemeester.

‘Le 24 oct. 1793 à 8 heures du soir. Monsieur et cher ami. Le Sr. Ferrant vient ce soir me communiquer votre intention que vous lui avoit ecrit ce matin. Je n’ approuve pas bonnement vos excuses. 1e Que vous craigné de trouver mauvais rencontre en chemin, aujourdhui nous en avons parlé qui viennet de Ledeghem, Winkel Capelle, Paesschendaele, Nieuwkercke et autre lieu des environs et nous ont dit de n’ avoir trouvé personne qui les ont inquieté, meme poit parlé. 2e Que vous croiez que votre presence (vu l’ absence de Mrs le baily, les 4 echevins et greffier) aussi faible excuse, votre qualité peu supplier en tout ceci. Je le fait bien, moi, qui n’ a aucun qualité si non l’ ordre du citoyen general. Vu l’ absence du magistrate moderne, je vous assure que si je n’ aurois pas prete de l’ assistance de trois messieurs de la municipalité de Wervicq France, que nous avons pris notre fixe residence a la chambre echevinale pour expediter les orders du Commandant soit logements, pionniers, chariots de convoye, guides etc. et ainsi que pour donner satisfaction et proteger nos bourgeoisie, faute de quoi, les troupes se seroient loge a leur fantaisie et en maitre sans aucun ordre, […] la au contraire notre presence a supplée et adjusté que le tout s’ est passé et continu dans la meilleur ordre qu’ on peu desirer. Le citoyen Commandant ne peu pas etre plus honnete et brave qui n’ est. il nous ecoute et nous rend toute satisfaction necessaire. Aujourdhui on vient d’ enlever 96 vaches compris veaux, déconduit a Lille; de ce nombre il s’ en trouve beaucoup de Komen, Houthem et Gellevelt. […] J’ espere que mes raisons vous feront revenir et vous me trouverez dispose a vous assister si vous me requerir a l’ absence de vos autres confreres; je vous rend grace de la promesse que vous me faite que vous auriez eu la bonte de vous render a Wynckelcapelle pour communiquer ma precedente a mon epouse, je pense de lui envoier une voiture pour la conduire a Wervick’.[120]

De argumenten van Fauvarcq hadden het gewenste effect. Castelain begreep dat zijn prestige op het spel stond en dat het verder welzijn van de bevolking zijn terugkeer opeiste. Een kleine nota werd naar Fauvarcq gestuurd: ‘Je suis revenu avec Mr. Lesoing. Le 25 le matin. J. Castelain’.[121]

Uiteindelijk was Castelain terug naar Wervik gekomen, maar gemakkelijk had hij het niet. Er werd onmiddellijk een nieuwe contributie geëist. De stad kon echter de gevraagde som niet betalen. Hierop startten de Fransen hun geliefde bezigheid, het plunderen. De grote klok werd gesmolten, de kerk werd geplunderd en alle deuren en vensters werden ingeslagen. Daarnaast werd ook al het koren van de nabijgelegen boeren opgeladen en de koeien uit de stallen gehaald. Er zouden tot twee à driehonderd ‘koeybeesten’ uit Wervik zijn weggehaald.[122]

Hiermee hield het niet op. Op 25 oktober moest de stad achttien zakken haver leveren te Menen. Dit alles moest binnen de vierentwintig uren gebeuren. De ene opeising volgde de andere op. De volgende dag werd niet minder dan drieduizend pond contributie geëist, dit onder bedreiging van militaire executie indien aan hun eis niet werd voldaan. Daarbij eiste men binnen de twaalf uur de levering van duizend zakken graan. Castelain zat aan de grond. De stad steldde een smeekschrift op om uitstel te bekomen.[123]

28 oktober kwam een nieuw bevel om een som van vierduizend pond te betalen. Dit was een boete voor de valse verklaring dat het stadsbestuur had afgelegd waarin zij beweerden dat de Fransen de klokken van de kerk hadden weggehaald. Voor de Fransen was dit natuurlijk slechts een voorwendsel en een verdraaiing van de feiten. De zaak zat de Fransen blijkbaar enorm dwars want Castelain en Lesoing werden te Komen gevangen gezet. Een Wervikse deputatie zou proberen de zaak te regelen en bekwam de in vrijheidsstelling van beide gevangen.[124]

 

In november 1793 leek Wervik haast een uitgestorven stad met enkele kaarsjes die op de late avond in de huizen brandden. De mensen slenterden met de ziel onder de armen en werden voortdurend door alarmerende berichten op stang gejaagd.[125]

Op 6 november werd de stad door het Franse leger bedreigd. Opnieuw werd er hevig gevochten. Maar de definitieve overwinning van het Franse leger bleef uit.

Na de slachting tijdens de eerste novemberdagen, trad opnieuw een betrekkelijke kalmte op. Van 14 november tot eind december waren er wel ernstige en bloedige in- en uitvallen, maar dit was haast een gewoon verschijnsel geworden.[126]

 

Ik laat hier Lemaitre aan het woord die deze dagen als volgt beschrijft: ‘14 november zijn de Fransen naar de Overleyestraete getrokken. Opnieuw sloegen vele burgers op de vlucht met alles wat ze hadden, niet wetende of ze ooit zouden terugkeren. Men schoot achter alles wat ze zagen zowel mensen als dieren. Dit duurde enkele dagen. 30 november vielen de Fransen opnieuw aan. Opnieuw zijn vele burgers gevlucht en werd er door de Fransen geplunderd. De keizerlijke troepen kwamen hierop naar Wervik, doodden enkele Fransen en namen er enkele gevangen. Maar zelf kenden de keizerlijken ook zware verliezen. De Fransen kwamen zonder schieten Wervik opnieuw binnen. De Hanovers die hier post hadden, konden weinig verweer bieden en moesten richting Geluwe wegtrekken. Alle burgers die met de Hanovers wegtrokken, hadden de Fransen op de hielen. Alexander Cocquyt die al vele keren was gevlucht, werd deze keer bijna gevangen genomen. De Fransen kwamen vanuit Komen met 300 man en trokken recht door Wervik. De priester vluchtte met een rijtuig, maar het paard werd geschoten. De priester, samen met schepen Joannes Paret vluchtten te voet verder. Zij zaten tussen twee vuren, maar hebben het gered’.[127]

‘Begin december deden opnieuw de geruchten de ronde dat de Fransen de stad naderden. Opnieuw vergaarde de bevolking pak en zak om te vluchten. Men was net bezig een uitvaart de doen en alle geestelijken liepen uit de kerk. Maar bij het zien dat de Fransen niet verder kwamen, zijn zij terug de kerk binnen gegaan en hebben de uitvaart voltrokken. 11 december zijn de Fransen opnieuw opgetrokken om naar alle gewoonte opnieuw te stelen en te roven. De keizerlijken poogden ze tegen te houden door hevig te schieten. De Fransen verloren een groot deel van hun volk en mede een groot deel van hun buit die ze bij de boeren hadden geroofd. 13 december: de natie wederom vanuit Komen gekomen. Het schieten begon ’s morgens om acht uur en duurde tot vier uur in de namiddag. Vele burgers van Wervik hadden opnieuw de vlucht genomen. De diensten in de kerk gebeurden tussen angst en vrees, want de Fransen in de Overleyestraete schoten in de vensters van de kerk en op de daken van de huizen naar burgers en soldaten. Het was toen ook verboden om bij de Leie te gaan om met burgers of soldaten te spreken op straffe van de dood. Op 16 december is een zekere Joannes door de torenwachter ontdekt geweest. Hij dacht dat hij niet gezien en gehoord werd vermits hij in de tuin van een huis achter de kerk stond. Met allerlei manieren was hij tekenen aan het doen aan de man van zijn schoonzuster die op het Franse grondgebied was. Maar de torenwachter heeft hem doen halen en naar Kortrijk doen brengen. Pas op 9 januari is hij terug naar Wervik gekomen’.[128]

 

Het jaar 1794 zag er niet veel anders uit. Januari bracht de gewone beschietingen en de herhaalde uitvallen van Franse patrouilles met zich mee. ‘Uyt Comene commen nock daegelijcks de patrouillies de geheele stadt in roere stellen en al de borgers die wat bevreest waeren uyt de stadt deden loopen’.[129]

De Oostenrijkse bezetting te Wervik was slechts de voorpost van een leger dat zich enigszins trachtte te reorganiseren en tegelijk op zoveel plaatsen het hoofd moest bieden aan de aanvallen van de Franse legers. De Fransen bereidden de definitieve doorbraak in ons land voor.

 

28 februari 1794 zal wellicht vele tijdgenoten zijn bijgebleven. Om zeven uur in de morgen waren de Fransen Wervik binnengekomen. Opnieuw plunderden zij er op los en hadden er hun plezier in vele burgers te plagen. Omtrent negen uur trokken ze naar het huis van de priester. Ze namen hele stapels hout mee uit zijn huis en brachten het naar de kerkentoren om er onder de klokken een groot vuur te maken.[130] De Sint-Medarduskerk van Wervik stond in brand.[131] Vele burgers vreesden dat de vlammen naar hun huizen zouden overslaan, ‘maer god lof daer en heeft niet een huys door dit vier gebrand ’t was al of het god gelieft hadde dat soo aenstonts de kerke begonde te branden daer ontstont eenen grooten regen’.[132]

 

Begin april proberen de Fransen een doorbraak in Vlaanderen. Het Franse plan voorzag aanvankelijk een beslissende zege in de Samber- en Maasvallei, ten einde de Oostenrijkse legers van hun Rijnse basis af te sluiten en elke terugtocht onmogelijk te maken. Deze poging mislukt. Maar op de Franse linkervleugel, die met 50 000 man in de omgeving van Rijsel en aan de West-Vlaamse grens lag, was de toestand gunstiger.

Op 26 april kwamen de Franse bevelhebbers er toe Kortrijk en Menen te bezetten. De Oostenrijkse bevelhebber Clerfayt, die zijn hoofdmacht in de omgeving van Tielt gelegerd had, kwam te laat. Hij probeerde nog wel Moeskroen te bezetten, maar de Fransen waren hem voor. Spijts de overmacht aan troepen en artillerie, kon Clerfayt het niet halen. Hij moest 1200 krijgsgevangen en 33 kanonnen aan de vijand overlaten. De Fransen juichten ‘C’ était la première victoire dans le Nord’.

Clerfayt probeerde op 10 mei een massale aanval op Kortrijk. Maar hij werd zowel frontaal als in de rug door Fransen aangevallen. De slag verliep bijgevolg in het voordeel van de Fransen. Aan beide zijden sneuvelden 4000 man.

De Oostenrijkers hadden het plan opgemaakt om de Franse divisies van Rijsel af te snijden en met een grootscheepse aanval dit leger te vernietigen. Maar het kostte Clerfayt meer tijd dan hij gedacht had om zijn hoofdmacht uit de omgeving van Tielt naar Wervik over te brengen. De Fransen hadden inmiddels ook lucht gekregen van dit plan en vielen de oprukkende Oostenrijkse legers aan om hun opmars te vertragen. Clerfayt die er op gerekend had Wervik in de avond van 17 mei te bereiken, om verder naar Linselles door te stoten, kwam pas in de morgenuren van 18 mei te Wervik aan. Zijn hulptroepen die bevel kregen te Roubaix de Fransen aan te vallen om Clerfayt te ondersteunen, wachtten tevergeefs op de hoofdmacht. Na een verbitterde strijd moest Clerfayt voor een tweede maal zijn legers terugtrekken. Frankrijk zou zijn greep op Vlaanderen niet meer lossen.[133]

 

Wervik had bij dit alles niets te winnen gehad. Op 9 en 10 maart hadden Franse patrouilles de hoeve van Bapt. Demeire en het huis van Pieter Lepeire in brand gestoken.[134] Tijdens de terugtocht van Clerfayt hadden de Fransen Wervik onder vuur genomen. De puinen stapelden zich op. Midden die strijd werd de onderpastoor van Wervik, de E. H. Lausmonier, dodelijk gewond. Diezelfde dag vielen nog drie burgers van Wervik onder de Franse kogels. De toestand in de stad was een en al een oorlogstafereel. ‘Sij plunterden veele borgers en sloeghen deuren en vensters in, de borgers beginnen veel te verhuysen, mits dat het bijnaer niet meer wonelijck en was, veele vonlontairs worden geangageert om de franschen te bevechten die alles plunterden, van welcke plaetse Wervick er eenen was die veel geleden heeft en noch alle daegen in perikel is om te lijden, alle borgers die wat middels hadden sijn meest al verhuyst, Wervick is als een verlaeten plaetse’.[135] We kunnen vermoeden dat de andere grenssteden een zelfde lot kenden.[136]

 

De Fransen behaalden de overwinning en op 1 oktober 1795 werd België in de Republiek opgenomen.

 

1.2   1 oktober 1795 – 1814 te Wervik

 

1.2.1 Het politiek personeel

 

Een kanton werd voorgezeten door een ‘président’, een ‘adjoint’ en een ‘agent’. Er was ook een vrederechter, een griffier met zijn helpers. Deze functionarissen werden door de commissaris voorgedragen. Ze werden voor een bepaalde termijn benoemd en hoorden in het kanton te wonen.[137]

De benoeming van deze functionarissen werd voorafgegaan door een verkiezing. In het Frans Fonds vinden we gegevens terug omtrent de locatie van de verkiezingen.

De stemgerechtigden uit Wervik, Zandvoorde en Hollebeke konden stemmen in het stadhuis op de Steenakker. De stemgerechtigden uit Geluwe en Bas-Warneton konden in het hospitaal op de Steenakker gaan stemmen. Ten slotte had je nog de stemgerechtigden uit Komen en Houtem die bij de Grauwe Zusters konden gaan stemmen in de Grauwezustersstraat.[138] In een bijlage werd er de verkiezing van J. F. Van Elslande als président opgenomen als illustratie om aan te tonen hoe een verkiezing verliep.[139]

 

Datum in bron

Président

Commissaire

Adjoint

Agent

Juge de paix

5/02/1796

Benoit Paret

 

Pierre Six

Louis Nollet

 

21/03/1796

 

 

 

Benoit Paret (vraagt overplaatsing)

Jean François Van Elslande (voorstel)

 

Benoit Paret (voorstel)

 

 

Louis Nollet (ziek)

Vandevyvere (voorstel)

 

 

 

31/03/1796[140]

J.F. Van Elslande

 

 

 

 

12/04/1796

J.F. Van Elslande

 

Benoit Paret

Pierre Vandevyvere

 

17/04/1796

J. F. Van Elslande

 

Benoit Paret

Pierre Vandevyvere

 

31/08/1796[141]

J. F. Van Elslande

 

Benoit Paret

Pierre Vandevyvere

 

november 1796

 

Meurice

 

 

 

1797

J. F. Van Elslande

 

Benoit Paret

Pierre Vandevyvere

 

6/04/1797[142]

 

 

 

 

Eugene Lesoing

29/01/1798

J. F. Van Elslande

Meurice

Benoit Paret

P. J. Vandevyvere

 

juli 1798[143]

Meurice

Louis Bourgeois

Benoit Paret

Fidele Poissonier

 

Augustus 1798[144]

Meurice

Louis Bourgeois

Benoit Paret

Fidele Poissonier

Eugene Lesoing

september 1798

Meurice

Louis Bourgeois

Benoit Paret

Fidele Poissonier

 

Oktober 1798[145]

Meurice

Louis Bourgeois

Benoit Paret

Fidele Poissonier

 

november 1798

Meurice

Louis Bourgeois

Benoit Paret

 

Dumortier

maart 1799

Jean Dominique Gheerbrandt

 

 

 

Eugene Lesoing

april 1799

Jean Dominique Gheerbrandt

Louis Bourgeois

Henry Liegeois

Jean Bapt. Vandelannoote

 

eind 1799

 

Bourgeois afgezet

 

 

 

 

In elk kanton werd een commissaris aangesteld die er voor moest instaan dat de bevelen van de ‘préfet’ werden uitgevoerd. De eerste commissaris is ons echter niet gekend. Het enige dat we weten is dat de commissaris van toen werd afgezet wegens onvoldoende rendement.[146]

Van de commissaris werd geacht dat hij om zijn taak te volbrengen, beroep deed op burgers die vroeger in de administratie werkzaam waren geweest. Het moesten wel betrouwbare personen zijn, doordrongen van de Republikeinse geest. Voor de stad Wervik was dit geen eenvoudige en trouwens zeer delicate opdracht.

 

De eerste commissaris die we bij naam kennen, is Meurice. Wanneer hij de functie van commissaris op zich nam, is mij ongekend. Hij zag echter veel door de vingers en werd bijgevolg regelmatig op het matje geroepen.[147] Reeds in november 1796 werd er tegen Meurice geïntrigeerd. Daarop werd de municipaliteit in dringende vergadering bijeen geroepen om hieromtrent te beraadslagen. Het plaatselijk bestuur zag in dat hier een addertje onder het gras schuilde en dat Meurice zou moeten plaats maken voor een veel slechtere commissaris. Om ergere zaken te voorkomen werd besloten een rapport op te stellen dat iets zou kunnen bijbrengen tot de verdediging van Meurice. Men was te weten gekomen dat een landbouwer uit Komen klacht had ingediend tegen Meurice en dit op aandringen van Bourgeois, die op het postje belust was.

‘Nous nous sommes réunis […] et nous trouvons que c’ est un homme qui par sa fermeté a faire respecter et exécuter les lois, il n’ a rien fait d’ arbitraire […] Nous devons démasquer l’ auteur de la calomnie, c’ est un nommé Gallois, meunier et cultivateur à Komen que le commissaire a fait incarcérer pour le contraindre à fournir des grains au marché, selon la loi du 7 vendemiaire an 4 qui ordonne arrestation et détention de trois mois […]. Il a même dit qu’ il étoit indigne de la confiance publique, mais il est l’ homme le plus sobre du canton’. [148]

Meurice zou het nog een anderhalf jaar uithouden. Uiteindelijk werd Meurice toch door zijn rivaal Bourgeois vervangen. Met Bourgeois ging Wervik een sombere toekomst tegemoet. Dit wordt door Lemaitre in zijn dagboek bevestigd. ‘14 – 15 à 16 juli 1798 is den commissaris, die met de municipaeliteyt veel saeken door de vingers saegen, aangeklaegt geweest tot Brugge, als oock datter tot Wervick veele emigrees verborgen waeren, en er is eenen anderen gekommen den 15den deser maend, eenen slegten genaemt Bourgo’.[149]

 

In 1798 kwam Bourgeois aan de macht. Het ontbrak Bourgeois niet aan ambitie. ‘Tous a changé depuis mon arrivée’, durfde hij te schrijven. Hij moest dan ook laten zien wat hij in zijn mars droeg. Wanneer het er wat kalmer aan toeging, schreef hij: ‘Changement prodigieux depuis que je suis placé ici’. Ondanks zijn grote zelfoverschatting, kon hij voorlopig nog geen hoopvollere berichten sturen dan: ‘l’ Esprit Public est encore à naître, dans la très grande majorité, as un seul républicain pronocé!’[150]

Na de vele klachten die tegen Bourgeois geuit werden, moest hij tegen het einde van 1799 plaats maken. ‘Troisième frimaire an huit, au commissaire de l’ administration de Menin. Je vous adresse deux arrêté que je viens de prendre pour la révocation des commissaires de Wervick et de Moorselle, contre lesquels l’ opinion générale, d’ accord avec les notes que vous m’ avez réclamé fortement. Vous prendrez toutes les mesures pour leur prompt remplacement. Singé: Crochon représentant du Peuple’.[151]

 

Meurice werd wel als commissaris afgezet, maar werd vervolgens tot président verkozen. Iets waarover Bourgeois wellicht niet te spreken was. Dat Meurice en Bourgeois geen beste vrienden waren, werd niet onder stoelen of banken gestopt. Bourgeois probeerde Meurice steeds een voet dwars te zetten. Bourgeois beschuldigde Meurice ervan dat hij tijdens de brigantenperiode alle mogelijke middelen had gebruikt om hem in een slecht daglicht te zetten en zo door de bevolking te laten haten. Bourgeois had zelfs liever een overplaatsing naar een ander kanton gekregen. Ook zou hij tevreden geweest zijn, mocht hij een andere functie krijgen.[152]

 

De eerste gegevens omtrent het politiek personeel vinden we in een brief van 5 februari 1796 Benoit Paret is de président. Louis Nolet is de agent en Pierre Six heeft de functie van adjoint. In een brief van 21 maart 1796 staat het volgende: ‘Le citoyen Paret a Wervick, a pretexté d’ un service continuel depuis dix ans, et a demande d’ etre remplacé. Je propose le citoyen J. F. Van Elslande negotiant et rivagier audit lieu, pour president du cantons. Le citoyen Nollet nommé agent municipal de Wervick est presque toujours malade demeure a trois quarts de lieu du chef lieu, et très agé, ces motifs paraissent assez puissant pour etre remplacé. Je presente le citoyen Vandevijvre negotiant fort instruits audit Wervick. Le citoyen Pierre Six nommé adjoint cultivateur a Wervick fait valoir aussi l’ eloignement du chef lieu et sur chargé d’ une nombreuse famille. Je présente pour remplaçant le citoyen Benoit Paret negotiant audit lieu’.[153] Er werd aan dit voorstel luister gegeven. François Van Elslande werd de nieuwe président met Vandevyvere als agent en Benoit Paret als adjoint.[154] Dit wordt in een brief van 12 april 1796 bevestigd.[155]

 

Voor dat zelfde jaar 1796 vinden we dat Pierre Minne de ‘garde champêtre’ van de stad Wervik is. Samen met de andere gardes champêtres van het kanton zou hij de eed hebben afgelegd. Hij was toen 44 jaar oud.[156]

Het loon voor de veldwachters in de drie grote gemeenten bedroeg in 1797 40 frank per dag, voor die in de vier kleine gemeenten was dat 30 frank. Op 1 juli 1797 werd door de Franse overheid beslist het maximumloon op 20 fr. te stellen en het mininumloon op 15 fr. De gardes champêtres werden in Wervik dus zeker niet onderbetaald. Vandaar ook dat Wervik vraagt wat ze horen te doen. Moeten ze het teveel betaalde loon terug vragen, of moeten ze de volgende keer gewoon minder betalen?[157] Wellicht waren de gardes champêtres hier niet zeer verheugd mee.

 

In 1797 en begin 1798 kwam er in het stadsbestuur geen verandering. Jean Van Elslande bleef ‘président’ met Benoit Paret als ‘adjoint’ en Pierre Vandevyvere als ‘agent’.[158]

Als opvolgers werden, naar de maat van hun betrouwbaarheid, steeds andere personaliteiten aangewezen om zo de onbetrouwbare elementen te vervangen.

In juli 1798 ontmoeten we voor de eerste maal Meurice als président met Poisonnier als agent en Bened. Paret als adjoint.[159]

 

In een brief van 28 augustus 1798 wordt Liegeois door Bourgeois als kandidaat voor ‘juge de paix’ naar voor geschoven. ‘Il n’ y a que le citoyen Liegeois un de ces candidats qui a les qualités exigés par votre circulaire. C’ est un homme actif zélé et républicain prononcé qui
s’ est distingué en différentes occasions, et au surplus qui a les talents nécessaires pour remplir cette fonction importante. Je vous invite donc citoyens au nom du bien public, de proposer au directoire exécutif ledit Liegeois pour juge de paix […]’.
[160]
In september wordt Henry Joseph Liegeois opnieuw voorgesteld als kandidaat voor ‘juge de paix’, maar blijkbaar zou hij niet aan de gevraagde vereisten voldoen.

Hierop stelt Bourgeois voor om Liegeois als agent te benoemen in plaats van Fidel Poissonnier en als kandidaat ‘juge de paix’ stelt hij Bruno Dumortier voor, aangezien hij de enige is die aan de gevraagde vereisten voldoet. In november 1798 wordt Dumortier, afkomstig uit Komen, tot vrederechter benoemd in de plaats van Eug. Lesoing. Allen zouden in hetzelfde jaar de eed hebben afgelegd. In maart 1799 komt Eugene Lesoing terug op het toneel. Hij werd in zijn functie van ‘juge de paix’ hersteld. In een brief van februari 1799, opnieuw van de hand van Bourgeois, lezen we dat in november 1798 Eugene Lesoing als ‘sécrétaire’ werd benoemd.[161]

In dezelfde brief zien we dat Bourgeois al een voorstel doet voor de benoemingen van het jaar 1799. Hij zou de président Meurice door Gheerbrandt willen vervangen en Paret door Liegeois. De rest van de functionarissen zou hij in hun functie laten. Volgens Bourgeois zou het vervangen van Meurice en Paret er voor zorgen dat de administratie beter zou functioneren. Ook hier werd het voorstel van de commissaris geëerbiedigd. Op 21 maart werd Jean Dominique Gheerbrant in zijn functie benoemd.[162] Voor Bourgeois zal dit wellicht heugelijk nieuws geweest zijn. Zo werd zijn aartsrivaal Meurice immers buiten het bestuur van het kanton Wervik geplaatst.

Bourgeois zou Meurice als président hebben kunnen afzetten door hem te beschuldiging van ‘diefstal en aftroggelarij’. In een brief uit april 1799 lezen we opnieuw dat Jean Dominique Gheerbrandt als président werd benoemd in plaats van Meurice. Hier lezen we ook dat Jean Bapt. Vandelannoote ‘agent’ werd in plaats van Poissonnier en Henry Liegeois ‘adjoint’ in de plaats van Paret.[163]

Deze afwisselende benoemingen ging zo door tot in 1800. Niet de bekwaamheid en de eerlijkheid waren van belang, maar enkel het zich gedwee onderwerpen aan de grillen van de machthebbers. Wellicht vormt Wervik geen uitzondering op de regel.

 

Vanaf 1800 wordt in de bronnen enkel melding gemaakt van ‘le maire’ en ‘adjoint’. Vandaar dat ik hier opteer om een nieuwe onderverdeling te starten.

 

Datum in bron

Maire

Adjoint

10 juni 1800

Benoit Paret

Charles Forrest

5 september 1800

 

 

Van Elslande (weigert functie)
voorstel Benoit Paret (huidige maire)

1802

Benoit Paret

 

Voordien

Benoit Paret

Vandelannoote

29 januari 1805

Benoit Paret

Arsène Col

20 maart 1805

 

Benoit Paret

 

Arsène Col (ontslag)

Guillaume François Castelain

1806

 

Joseph Col

 

Charles Joseph Forrest en
Guillaume François Castelain

Voordien

Joseph Col

 

13 augustus 1806

Joseph Col

 

11 december 1806

 

Joseph Col

 

Charles Joseph Forrest en
Guillaume François Castelain

Voordien

Joseph Col

Guillaume François Castelain

Juli 1807

Joseph Col wil ontslag

Guillaume François Castelain

28 juli 1807

voorstel Pierre Vulsteke

 

27 oktober 1807

voorstel G.F. Castelain

 

mei 1808

 

Guillaume François Castelain

5 juli 1809

 

G.F. Castelain

(oncapabel bevonden)

voorstel Gheerbrandt

 

10 juli 1809

Jean Dominique Gheerbrandt

 

december 1809

 

Jean Dominique Gheerbrandt

 

ontslag Charles Joseph Forrest,
voorstel Fidele Delva

15 december 1809

 

Fidele Delva

3 januari 1810

 

 

 

Fidele Delva (weigert functie nog langer uit te oefenen)

Augustin Deleu (voorstel)

10 januari 1810

 

Augustin Deleu

juli 1812[164]

 

Jean Dominique Gheerbrandt

 

Guillaume François Castelain en
Augustin Deleu

Tot 1822

Jean Dominique Gheerbrandt

 

 

Uit deze bovenstaande tabel is duidelijk dat Benoit Paret de burgemeester van Wervik was voor de jaren 1800 – 1805. Hij werd opgevolgd door Joseph Col voor de periode 1805 – 1807. Deze diende zijn ontslag in, waardoor Guillaume Castelain burgemeester werd voor de periode 1807 – 1809. Als laatste in de rij staat Jean Dominique Gheerbrandt. Hij zou tot 1822 de burgemeester van Wervik zijn geweest.

De eerste melding is 10 juni 1800 waarin Benoit Paret, voordien ‘adjoint, als ‘maire’ wordt aangeduid en Charles Forest tot ‘adjoint’ wordt benoemd.[165]

Blijkbaar was het vinden van personen die vrijwillig een publieke functie wilden uitoefenen nog steeds niet gemakkelijk. Op 5 september 1800 wordt immers gemeld dat Van Elslande, de zoon van de vorige burgemeester, de functie van ‘adjoint’ weigert. Men stelt voor om Benoit Paret in zijn plaats als ‘adjoint’ te benoemen.[166] Was men niet tevreden over Paret als burgemeester? Blijkbaar bracht Benoit Paret het als ‘maire’ er niet zo slecht van af, want tot 1805 vinden we hem nog terug als ‘maire’.

In een brief te Brugge geschreven op 29 januari 1805 wordt vermeld dat Arsène Col tot ‘adjoint’ werd benoemd, als vervanger van Vandelannoote. Maar reeds in maart diende Col zijn ontslag in en werd hij door Guillaume François Castelain vervangen.[167]

In 1806 staat Joseph Col als ‘maire’ genoteerd met Charles Joseph Forrest en Guillaume François Castelain als ‘adjoints’.[168] Eind 1806 vervullen deze drie nog steeds hun functie.[169]

 

In juli 1807 vroeg Col zijn ontslag. Op 21 juli 1807 schrijft hij het volgende: ‘Je remarque que mon administration vous déplait, que Wervicq est chargé et puni au-dessus de toute autre commence peut-être par rapport a moi, parce que je ne possède pas les qualités requises. J’ avoue que la place de maire ne me convient pas et mes affaires particulières ne me permettent plus cette grande besoigne notamment que le secrétaire demeure a Komen que fait fort peu pour cette mairie. Je déclare donc monsieur de donner ma démission de la place de maire et je vous prie en grâce de me l’ accorder et d’ ordonner a mes adjoins, qu’ ils remplissent les fonctions et attendant la nouvelle désignation. J’ espère que vous accélérez a ma demande et j’ ai l’ honneur de vous assurer de mes respects’.[170]

Drie dagen later schrijft Col opnieuw een brief met opnieuw de vraag zijn ontslag te aanvaarden. ‘[…] quant a moi je n’ y peus plus, et si je n’obtienne pas de suite ma démission je me rendrai malade. Je vous présente mes respects et j’ ai l’ honneur de vous saluer’.[171]

Een dag later worden zijn brieven door Gallois, de commissaris (?), naar Brugge doorgestuurd. ‘J’ ai l’ honneur de vous adresser une lettre que le maire de Wervicq m’ a fait parvenir pour vous être transmise, et par laquelle il demande sa démission. Il m’ est encore impossible, monsieur le préfet, de vous proposer un candidat propre à remplacer le citoyen Col parce que je ne puis que très difficilement m’ assurer de l’ acceptation de ceux que j’ ai en vue, mais je tacherai de mettre le moins possible de retards dans cette proposition’.[172]

 

Op 28 juli heeft men al een kandidaat om naar voor te schuiven, namelijk Pierre Vulsteeke. ‘[…] J’ avois eu l’ honneur de vous en instruire, […] de trouver dans cette commune une personne qui convient aux fonctions de maire sous tous les rapports à envisager, relativement à la place et elle-même et aux arianismes qui la rendent plus difficile dans cette commune
qu’ ailleurs. Pierre Vulsteeke, propriétaire à Wervicq, m’ a été indiqué comme très propre à cette fonction, digne de l’ estime des habitans, aimé d’ eux, d’ un caractère ferme, et l’ on m’ a assuré qu’ ils l’ accepteront. Je prends donc la confiance, monsieur, de vous proposer ce candidat’.
[173]

In de brief van 27 oktober 1807 van Gallois staat het volgende: ‘[…] Cependant comme le citoyen Col insiste pour être déchargé le plutôt de cette place (maire), et comme je désire moi-même qu’ il soit remplacé, j’ ai l’ honneur de vous proposer, messieur le préfet, de lui accorder sa démission et de charger provisoirement le citoyen Guillaume Castelain, adjoint à la mairie de l’ administration de la commune. Ce particulier a des moyens et peut se rendre utile dans cette fonction’.[174] Hier wordt Castelain al kandidaat burgemeester naar voor geschoven.

Op 5 juli 1809 schrijft Gallois een brief met een kandidaat voor de functie van burgemeester ter vervanging van de burgemeester Col. Ondanks het feit dat Col reeds in 1807 zijn ontslag had aangevraagd, deed hij in 1809 nog steeds dienst als burgemeester. Wellicht werd de eerste voorgestelde kandidaat, namelijk Pierre Vulsteeke, na enig onderzoek oncapabel bevonden. Daar ze niet snel een nieuwe kandidaat vonden, kon Col niet anders dan burgemeester blijven.

Aanvankelijk werd Castelain voorgesteld, maar na enige navraag zou deze niet capabel zijn om als burgemeester de touwtjes in handen te nemen. Daarom wordt Gheerbrandt als kandidaat naar voor geschoven. Gheerbrandt zou zelfs al gezegd hebben dat hij de functie met open armen zou aanvaarden. In een brief van 10 juli vinden we dat Gheerbrandt vervolgens tot burgemeester werd benoemd.[175] Wellicht bleef Castelain zijn functie van adjoint uitvoeren want in 1812 wordt hij nog steeds als adjoint beschreven.

In december 1809 diende Forrest ontslag in als adjoint. Er werd voorgesteld hem door Fidele Delva te vervangen. Het voorstel werd aanvaard en in een brief van 15 december lezen we dat Fidele als adjoint werd benoemd.[176] Maar reeds op 3 januari 1810 meldt Gallois dat Delva weigert zijn functie als adjoint nog langer uit te oefenen. Hierop werd Augustin Deleu voorgesteld. In een brief van 10 januari vinden we Augustin Deleu als adjoint.[177]

 

Het enige dat we met zekerheid weten, is dat Gheerbrandt tot 1822 burgemeester was. Hij blijft dus de laatste jaren van de Franse periode als burgemeester dienst doen. Wellicht bleven ook de twee adjoints in hun functie, namelijk Castelain en Deleu.

 

1.2.2 Het politiek beleid en de publieke reactie

 

Om de draagwijdte van de vele hervormingen te Wervik te meten, kunnen wij beroep doen op de verslagen die elke maand door de commissaris werden opgesteld en aan de ‘préfet’ werden gestuurd. In deze verslagen vinden we heel wat interessante informatie terug over het leven in Wervik. Een dergelijk verslag bestond uit steeds dezelfde terugkerende onderwerpen: ‘Esprit public’ waarin de geest van de bevolking wordt beschreven. Doorgaans wordt hier de weerstand van de bevolking betreffende het aanvaarden van de republikeinse levenswijze aangekaart. ‘Instruction Publicque’ handelt over de scholen in de geest van de Republiek. ‘Police Général’ omtrent criminele zaken, ‘Récoltes et Subsistances’ handelt over de landbouw, de oogst en of er al dan niet voldoende opbrengst zal zijn om de bevolking te voeden. ‘Police Champêtre’ bespreekt de plaatselijke politieaangelegenheden. Onder ‘Police de Cultes’ worden de verordeningen over de godsdienst en de geestelijkheid besproken. ‘Hospice Civil’ spreekt voor zich. ‘Maladies Epizotiques’ geeft weer of er besmettelijke veeziekten zijn in het kanton. ‘Maison d’ Arrêt’ beschrijft de situatie van de plaatselijke gevangenis. ‘Recouvrement des Contributions’ omtrent de inningen van belastingen en allerlei opeisingen. ‘Revenus Public’ bespreekt de budgetten van de plaatselijke administraties. Onder ‘Grandes Routes’ wordt de staat van wegen en bruggen beschreven. ‘Commerce et Industrie’ bespreekt zoals de titel het aangeeft de handel en industriële activiteit in het kanton. Onder ‘Force Armée’ wordt informatie gegeven over de al dan niet in het kanton gelegerde troepen, gegevens omtrent de gendarmerie en de veldwachters. ‘Concours entre les Autorités’ geeft de samenwerking tussen plaatselijke autoriteiten en de Republiek weer. Als laatste puntje vinden we ‘Repression des Délits’ handelt over alle wetsovertredingen en brigandages.

Er zijn zo een dertigtal verslagen in het Frans Fonds bewaard gebleven. Aan de hand van deze maandelijkse verslagen kunnen we een tipje van de sluier lichten omtrent het dagelijks leven. Ze geven onder andere een beeld van de weerstand van de Wervikse bevolking tegenover de vele pogingen van de Fransen om de geest van het volk naar hun zin te doen evolueren.

De commissaris zat meer dan eens verveeld bij het opstellen van die verslagen, want meestal had hij, ofwel geen resultaten geboekt, of kon hij maar een zeer geringe genoegdoening geven aan zijn superieuren. Doorgaans was de commissaris zeer geliefd op zijn ‘postje’ en bleef hij het liefst op een goed blaadje staan bij zijn oversten.

 

De Fransen hadden er het zoeken naar om iemand te vinden die vrijwillig in dienst wou treden. De oude functionarissen hadden een excuus bij de hand. Zij hadden nu eenmaal een ouderdom bereikt waarop het niet langer meer mogelijk was een dergelijke vooraanstaande functie uit te oefenen. De een na de ander verliet het strijdperk. Wanneer er iemand werd benoemd, vond deze al snel een voorwendsel om zijn ontslag in te dienen. Hij kon het met zijn geweten niet overeenbrengen de vereiste eed af te leggen. Een van de weinige die bereid was een dergelijke verantwoordelijkheid op zich te nemen, was J. Van Elslande. In 1797 werd hij opnieuw tot président van het kanton Wervik benoemd. J. Van Elslande was een man van gezag en genoot in het hele kanton een groot prestige. Hij was in alle zaken thuis, kende de wetten en trad steeds op om recht te laten spreken en zijn bevolking uit het slop te helpen.

De eerste vereiste om een publieke functie te mogen uitoefenen, was een goed en betrouwbaar republikein te zijn. Maar veel meer werd er blijkbaar niet verwacht. Zo lezen we in een brief van september 1798 dat Joseph Duforrest tot secretaris van het kanton werd benoemd. ‘C’ es un homme qui n’ a pas tous la capacité nécessaire, mais avec quelque instructions il fait très bien son devoir’.[178] In een brief uit 1799 lezen we: ‘Vandelannoote est un républicain prononcé, mais il a un petit défaut qui est de se trouver quelque fois trops de boisson. Il me semble ce pendant que depuis sa nomination il fait ses efforts pour se corriger’.[179] Morele scrupules kwamen bij de benoeming dus niet in aanmerking. Er werd blijkbaar zeer soepel met de vooropgestelde vereisten omgegaan.

 

Een van de talloze beletselen om een functie in de openbare besturen te aanvaarden, was de eed van trouw aan de Republiek en van haat tegenover het koningdom. Deze luidde als volgt: ‘Je jure haine à la royauté et à l’ anarchie, attachement et fidélité à la république et à la constitution de l’ an trois’.[180]

Voor het jaar 1798 lezen we dat alle leden van de municipaliteit pas onder dwang de eed wilden afleggen. De vrederechter en de griffier zouden zelfs de eedaflegging geweigerd hebben. ‘Enfin les esprits sont tellement montées que les agents n’ ont pu venir, on nous regarde comme des scélérats, on y conserve les anciens messagers des magistrats qui haïssent autant que leurs premiers maitres les principes Républicains’. Men had er nu reeds een paar gevangen gezet wegens smaad aan de Republiek. Zo stonden de zaken te Wervik, anno 1798.[181] Maar toch vinden we dat op 29 januari 1798 om tien uur ’s morgens alle publieke functionarissen van het kanton zich in het stadhuis hadden verzameld om hun eed te hernieuwen. Elke aanwezige zou de eed hebben afgelegd.[182]

Het afleggen van de eed ging het ene jaar al wat vlotter dan het andere. In contrast met 1798 lezen we in het verslag van commissaris Bourgeois van december 1799 dat alles rustig en vredig is te Wervik. Bovendien zou iedereen de eed hebben afgelegd. ‘J’ ai convoqué tous les fonctionnaires pour prêter le serment. Seulement les membres du bureau de bienfaisance a la commune de Wervicq ont refusé le serment. L’ administration les a de suite remplacé par des citoyens qui ont également prêté le serment’.[183]

Hier krijgen we een beeld waar iedereen gewillig de eed aflegt en deze die weigerden gemakkelijk door anderen werden vervangen. Herhaaldelijk werd er echter al gewezen op de hardnekkigheid van de Wervikse administratie omtrent het afleggen van deze eed. Wellicht probeert Bourgeois zich hier ‘opnieuw’ op een goed blaadje bij zijn oversten te zetten.

 

Ik keer eventjes enkele jaren terug. In het jaar 1797 dringt commissaris Meurice aan op het nemen van maatregelen om een eind te stellen aan het trage en moeilijke functioneren van de administratie. Alles wordt in Wervik op zijn beloop gelaten. Zo schrijft Meurice verder: men handelt precies of er niets veranderd is en alles bij het oude is gebleven. Hij pleit dan ook voor het afzetten van een deel van de municipaliteit.[184] Ondanks deze grote ontevredenheid bij Meurice en de overheid komt er in het bestuur van het kanton weinig verandering.

In datzelfde jaar ontvangt Meurice een brief van hogerop waarin staat dat het tijd geworden is om met al dat getreuzel af te rekenen en dat ieder zijn verantwoordelijkheid moet opnemen. Voorzitter Van Elslande treedt in de verdediging met het feit dat er te Wervik orde en rust heerst in de volle eerbiediging van de wet. Heel de municipaliteit had dit opzet van Van Elslande mee ondertekend, Meurice incluis.[185] Meurice zag vele zaken door de vingers, dit wordt door de burgemeester van Comines-Sud bevestigd. ‘Le président actuel […] etois parfaitement aimé et chérie dans ce canton, la raison en est toute simple, tous le tems qu’ il à été commissaire, il laissoit allés les choses comme elle vouloir ne faisant aucunement exécute les lois, laissant les religieuses de differans ordres, tranquillement chez eux, les recolets de même, les prêtres qui y sont en grand nombres, sont aussi tranquille que dans l’ ancien regime […]. Il fut lui remplassé par le citoyen Bourgeois qui fut nommé commissaire à sa place, qui est très actif patriote, et aimant l’ exécution des lois, mais il ne faut le faire, attendu que cette administration ne marche pas, quelle n’ est pas dans le sens du gouvernement, il aime la république […]’.[186]

 

Zoals herhaaldelijk reeds gezegd, werd Meurice als commissaris door Bourgeois vervangen. De Wervikse municipaliteit was over het gedrag van Bourgeois niet te spreken. Het kantonnaal bestuur richtte een protestbrief aan het hoger bestuur en men was voor Bourgeois niet mals. ‘Bourgeois doit rentrer dans la voie de la raison. Ces propos et menaces n’ ont pas toujours l’effet espéré. Nous sommes resté à notre poste et il s’ est enfui. […] Bourgeois n’ a que 22 à 23 ans’. Op dergelijke jeugdige leeftijd liet de Franse wet normaal gezien niet toe dat iemand tot commissaris werd benoemd. Toen Bourgeois dit vernam, begon hij onmiddellijk aan zijn verdediging te denken. Tegen zijn aanvallers trok hij van leer. Hij beweerde dat hij nooit de post van commissaris zou aanvaard hebben indien hij niet de vereiste leeftijd van 26 jaar had bereikt. Toen hij zijn aanvraag indiende, had men hem gezegd dat dit geen belangrijke rol speelde. Dat hij als een vurig republikein bekend stond en dat dit als voldoende werd geacht. Hij was bereid de attestatie van oude bewoners van zijn geboortedorp Bellegem voor te leggen, nu alle registers daar in de brand waren verloren gegaan.[187]

Met Bourgeois waaide er een nieuwe wind. ‘Hij ordonneerde dat alle serken, doodshoofden, en statien moesten weg gedaen sijn, daer naer alle de beelden en cruysen die rond de stad stonden, de martdaegen van de republique met gewelt doen plaetse hebben, de nieuwe feestdaegn der republique doen vieren’.[188]

 

Bovendien waren er ook herhaaldelijk problemen met de ‘gardes champêtres’. In een brief van Bourgeois meldt hij op 4 november 1798 dat al de plaatselijke agenten hem vijandig gezind zijn. Het liefst zouden zij de oude commissaris terug willen. ‘[…] que je n’ étais bon à rien, qu’ ils ne voulaient pas d’ autre commissaire que l’ ancien et qu’ à un commissaire comme moi on donnerait un pied dans le cu’. De reactie van Bourgeois spreekt voor zich. Bovendien zijn er volgens Bourgeois te weinig agenten in het kanton en de agenten die er zijn, zijn veel te zwak.[189] Bourgeois heeft vooral klachten omtrent de gardes champêtres in het verband met het opsporen van dienstweigeraars.[190]

Op datum van juli 1798, dus enkele maanden voordien, vinden we een andere brief van Bourgeois. ‘Il est nécessaire, si vous retirez les gendarmes de ce canton de me laisser au frais de la commune quelques gendarmes pour m’ accompagner dans les différentes communes’[191]. Bourgeois voelde zich niet veilig in het kanton.[192] Kon hij dan niet rekenen op de lokale ‘politie’?

 

Dat Wervik zich niet volledig naar republikeinse normen hield, blijkt ook uit het feit dat de burgemeester van Comines-Sud Wervik, naast onder andere Geluwe en Geluveld tot ‘les communes rebelles’ rekent.[193]

Bij elke tegenslag van het Franse leger, flakkerde de hoop onder de Wervikse bevolking weer op. Toen Bonaparte uit Egypte op de Franse kust ontscheepte en kort daarop reeds te Parijs was, werden de Franse generaals en ministers ontslagen. Bonaparte verkoos de partij van de gematigden en wist snel aan invloed te winnen. Zo slaagde hij erin zijn geplande staatsgreep te doen lukken. Er hing buskruit in de lucht. Tal van betaalde agenten van Engelse, Hollandse en Oostenrijkse afkomst strooiden heel wat verblijdende geruchten in het rond. Op de muren van de stad Wervik verschenen dringende oproepen tot de bevolking, die de hoop in de harten van de zwaar verdrukte bevolking deden heropflakkeren. [194]

De groeiende hoop onder de bevolking vinden we ook duidelijk in het verslag van december 1799. De vreugde van de mensen stond op hun gezichten te lezen. Bovendien werd het gerucht verspreid dat de priesters de vrijheid zouden terugkrijgen, dat de conscrits niet verder dienstplichtig zouden zijn, dat de republikeinse kalender zou worden afgeschaft en dat de dinsdag- en vrijdagmarkt naar oude stijl opnieuw ingevoerd zal worden.[195]

 

Op 30 mei 1806 werd er gediscussieerd over de hereniging van Wervik en Wervicq–Sud. De meerderheid van de aanwezigen was voor de hereniging. Ik haal een aantal van hun stellingen aan: ‘Nous profiterions quelques pensions tels que secrétaire, garde champêtre et plusieurs autres qui se donnent, d’ un autre coté nous serions chargé de l’ entretiens de leurs pavés, officiers de police et de payer une augmentation de patente; la vue de beaucoup de réclamants de Wervicq-Sud n’ etoit autre que d’ être réunis pour le spirituel’.[196] Maar blijkbaar kwam er van de hereniging niets in huis, want op 16 maart 1807 kwam men opnieuw bijeen en ook deze keer was de meerderheid voor een hereniging.[197] Deze bijeenkomsten haalden niets uit. Wervik en Wervicq–Sud bleven van elkaar gescheiden. De twee stadsgedeelten groeiden steeds verder uit elkaar.

In het zelfde jaar werd er ook druk overlegd om een nieuwe brug aan te leggen. Wat leidde tot een discussie tussen het stadsbestuur, de ingenieurs, de meesters van de watermolens te Komen en de Wervikse burgers. Ondanks de onenigheden werd de brug in hout gebouwd en ‘vier voeten hooger als de voorgaende’. Het resultaat was ‘vermits de straete moeste geresen syn naer advernaete de brugge, dat als dan hunne huysen als kelders moesten worden gelyk het gebleken is dat de geene die van te vooren met de straete in hunne huysen quaemen dat sy daen met vier trappen moesten in sincken soo dat de vensters rees met de sraete quaemen’.[198]

 

Hoe de laatste dagen van de Franse bezetting in Wervik verliep, lezen we in het slot van Lemaitres dagboek. ‘Op 12 februaruy (1814), sijnde aeschen woensdagh, hebben de eerste geallieerde troupen in onse stad gekommen, alleenelick een voorpostien van Hannoversche Hulaenen. Waerom de gaensche stad overhoop liep van blydschap, vermits geheel het land naer hunne komste verlangde, behalvens de geene die fransch gesind waeren en oock al die geene die in de administratie waeren. Men luyde de klokken van blijdschap tot Menen, Wervick en Cortrijck. Vermits het langs de frontieren was en het maer voorpostien waeren, hebben de borgers hunnen blijdschap moeten betaelen. Voor dien de franschen noch tot Ieperen waeren en van Ieperen naer Wervick en van Wervick naer Meenen patrouilleerden en in desen tussentijt noch contributie deden betaelen, terwijl sij gevoelden datter al hier te weynig volck van de geallieerde waeren om hun dit over en weder loopen te beletten, maer dit en heeft niet lange gedeurt. Soo dat de fransche gewaer wierden datter alhier eene maerckelicke troupe afquaem, hebben sy noch eens met hunnen swarm naer gend geloopen en aldaer veele gepluntert en met haest naer Cortryck weder gekeert’.[199]

 

 


 

Besluit

 

Het eerste was mij is opgevallen, is dat het grotendeels dezelfde personen waren die in het stadsbestuur van Wervik zetelden. We kunnen hieruit afleiden dat de Franse bezetter niet veel veranderingen heeft veroorzaakt op het gebied van het politiek personeel. Bovendien toont het stadsbestuur van Wervik doorheen de hele Franse periode een lakse houding om de republikeinse wetten gehoor te doen vinden. Enkel de commissaris Bourgeois wil volgens mij een strenge revolutionaire politiek doorvoeren. Het is dan ook vooral onder Bourgeois dat het nodige werd gedaan om de eisen van de Franse overheid in te willigen.

Er werd niet enkel ‘strijd’ geleverd tussen de Franse bezetter en het Wervikse stadsbestuur, maar ook tussen de Wervikse functionarissen onderling was niet alles koek en ei. Zo zien we dat Bourgeois problemen heeft om zijn gezag te laten gelden tegenover bijvoorbeeld de ‘gardes champêtres’.

Maar zoals reeds gezegd, kende het Wervikse stadsbestuur in het algemeen een nogal lakse houding. Hierdoor werd ze regelmatig door de Franse overheid op de vingers getikt. Wellicht zorgde deze lakse houding voor de steun van de lokale bevolking. Zo zien we bijvoorbeeld dat tijdens de jaren 1790 - 1795 de bevolking hun burgemeester trouw bleef. Wanneer burgemeester Castelain zijn burgers vroeg met hem naar Wervik terug te keren en te doen wat de Fransen vroegen, gehoorzaamden zij hem.

In het algemeen kende het stadsbestuur en zijn functionarissen een zeker aanzien en zolang ze geen strenge revolutionaire politiek voerden, werden zij door de bevolking gewaardeerd en erkend. Het tegendeel komt duidelijk bij commissaris Bourgeois naar voor. Hij was een volharde republikein en wenste dan ook de Franse wetten in Wervik te doen gelden, desnoods met het nodige geweld. Hierdoor werd hij door de bevolking gehaat en herhaaldelijk bedreigd.

 

Ondanks hun lakse houding moest het stadsbestuur toch gehoorzamen aan de wetten van de Franse republiek. De Franse wetten werden ook in Wervik uitgevoerd, maar doorgaans met grote vertraging. Dus ook in Wervik waaide er ‘onder dwang’ een revolutionaire wind.

 

 

2 Het socio – culturele en economische aspect

 

Hier wordt vooral nagegaan of er tijdens de ‘woelige’ Franse periode wel tijd was om te feesten. Als er gefeest werd, leek het mij interessant na te gaan of het om traditionele feesten of om opgelegde revolutionaire feesten ging.

Daarnaast werd er in de inleiding reeds op het belang van het onderwijs gewezen. In dit hoofdstuk wordt hier dan ook op ingegaan en tracht ik het onderwijs tijdens de Franse periode te schetsen.

Een ander niet minder belangrijk onderdeel is het verzet of de Boerenkrijg. In de literatuur wordt de conscriptie doorgaans als een van de voornaamste oorzaken voor dit verzet omschreven. De conscriptie en het verzet in Wervik worden ook dit hoofdstuk besproken.

 

2.1 Socio – culturele aspect

 

2.1.1 Feesten in Wervik

 

A De gilden

 

Wervik kende vier grote gilden, namelijk de gilde van Sint-Joris, de gilde van Sint-Sebastiaan, de gilde van Sint-Barbara en de gilde van de Retorika. Niettegenstaande deze gilden in het archief als ‘broederschappen’ voorkomen, hebben zij met de kerkelijke broederschappen niets gemeen.

De vier gilden waren elk in het bezit van een altaar of een eigen kapel in de parochiekerk en namen deel aan allerlei godsdienstige plechtigheden, zoals bijvoorbeeld processies.

De ontstaansdatum van de vier gilden is niet gekend. Er wordt verondersteld dat de gilden van Sint-Joris, Sint-Sebastiaan en de Retorika tot in de 13de eeuw teruggaan. Wellicht zijn ze ontstaan tijdens de grote bloeiperiode van Wervik, namelijk in de 12de of in de 13de eeuw. De gilde van Sint-Barbara kwam later tot stand, ergens in het midden van de 16de eeuw.

 

Waarvoor staan deze gilden nu. De Sint-Jorisgilde verenigde de kruisboogschutters. Helaas werd deze gilde in 1914 opgegeven. De Sint-Sebastiaansgilde verenigde de handboogschutters en de Sint-Barbaragilde de busschieters. Deze laatstgenoemde is de enige die de tand des tijds heeft overwonnen. De Retorica verenigde de Wervikse rederijkers en hield stand tot in 1824.[200]

 

Uit hoofdstuk 1 blijkt duidelijk dat in de eerste jaren van 1790 veel oorlog en strijd zijn voorbijgegaan. Maar niet alleen op ‘nationaal’ niveau werd er strijd gevoerd. Ook lokaal was niet alles koek en ei. Zo heerste er ook enige spanning tussen de Retorica en het stadsbestuur. Het stadsbestuur had namelijk herhaaldelijk de aanvragen van de Retorica voor uitvoeringen links laten liggen. Het stadsbestuur had echter wel de toelating gegeven aan een vreemde komediant. Deze was in juli 1790 te Wervik gearriveerd en bracht met marionetten zowel tragedies als komedies ten tonele. De Retorica was hier uiteraard niet tevreden mee en protesteerde langdurig. Uiteindelijk kreeg de Retorica de toelating om ‘den profeet Mahomet’, de opera ‘Den Kuyper’ en het toneel ‘Liderick de Buyck’ te brengen. Er werden zelfs negen nieuwe zitbanken gebouwd. [201]

 

Niet alleen de Retorika zorde voor volksvermaak. De gilde van Sint-Barbara liet de Wervikse bevolking meegenieten van hun feest. Zo ook op 3 december 1792, het feest van Sint-Barbara. De burgemeester, die ‘koning’ was van de bosseniers en dus onder de bescherming stond van deze gilde, kreeg warme hulde en werd in de bloemen gezet. Zelfs de Franse kanonniers waren van de partij en schoten er duchtig met twee kanonnen op los. Soldaten houden nu eenmaal van feesten en zijn dan uiteraard van de partij als de mogelijkheid zich voordoet. Ook de ‘Wandeldreef’ was van de partij en onder het spelen van de fanfare trokken allen naar de kerk om er de mis bij te wonen. [202]

 

In het jaar 1798 doet Bourgeois melding dat de oude gilden hun tradities trouw bleven en hun christelijk-geïnspireerde spelen verder ten tonele brachten. Hij lichtte zijn superieuren hierover in en ontving een weinig bemoedigend schrijven.

‘Serait-il vrai que sous vos yeux une société de baladins songèrent de donner des spectacles dont le but tend à propager le fanatisme et à inspirer au peuple cette vénération idiote que les prêtres recherchent pour la faire tourner a leur profit? Si ces farces ont lieu, sans que vous ayez pris de précautions nécessaires pour les faire cesser, vous avez manqué a votre devoir. Dans une république, les spectacles sont nécessaires et doivent être encouragés, mais ce ne sont que ceux qui concourent améliorer les hommes en leur inspirant la pratique des vertus utiles. Si les choses sont telles, faites fermer aussitôt les écoles de perversité’. [203]

 

De Fransen probeerden de oude tradities van de gilden te beletten. De Franse bezetter is daar ook grotendeels in geslaagd, maar 1801 betekende voor de gilden een nieuwe start. Het werd een feestelijk jaar voor de gilden. Het Bosseniershof dat door de oorlog in 1793 was afgebrand, had in puin blijven liggen tot in het jaar 1800. In 1800 werd het opnieuw ineengetimmerd. Op 6 april 1801 kon Sint-Barbara er zijn entree maken ‘en de kracke geschoten in alle formaliteyt …’. [204]

Zoals gezegd betekende het jaar 1801 een nieuwe start voor de gilden. Ze staken de hoofden bij elkaar en besloten het erop te wagen de oude tradities weer op te nemen. De gilden waren tamelijk ongekwetst uit de strijd gekomen. Hun oude vlaggen en glansrijke kostuums waren ergens veilig weggeborgen.

In augustus 1801 gingen zij opnieuw aan de slag. ‘Den 15 oust heeft de gilde van St. Barbara, geseyt de bosseniers en die van St. Sebastiaen, geseyt anbooghisten, hunne nieuwe standaerden, die van rijssel gekommen waeren daghs van te vooren in de overleyestraete, gaen haelen vergeseltschapt met de andere twee gilden, de welcke hun vergeselschapten tot aen de brugge en aldaer verbleven tot dat de andere twee gilden met hunne nieuwe vendels in vulle triomphe wederkeerden, en sij alsoo te saemen onder het geluyt van trommels en musycanten de stadt door gewandelt, in welcke triomphe de borgers groote behaegen hadden, vermits in 7 jaer geen vendels ofte staenders, buyten die van de krijg gesien en hadden, want sij souden van de soldaeten vernietigt geweest sijn. Gelijck het gebleeken heeft met de vendels van de voornomde gilden, te weten S. Sebastiaen en de St. Barbara, de welcke de troupen gevonden en gedestrueet hebben’. [205]

De gilden waren voor eenmaal tot een akkoord gekomen en hadden de oude veten bijgelegd. In normale tijden vierden de onderlinge vetes altijd hoogtij en gaven meer dan eens aanleiding tot bloedige gevechten. De Burchgraeve, een kroniekschrijver uit de eerste helft van de 18de eeuw, noemde dit karakteristiek verschijnsel: ‘De Wervikse bottigheid’. Bij de eerstkomende gelegenheid zou de onderlinge strijd weer opduiken en zouden de ruzies zich hernemen. [206]

Deze gelegenheid bood zich in 1803 met de intrede van priester Onraed.[207] ‘Tot welcker eere de vier gulden sijn hem tegengegaen, vereert met het choor musijck en het geschut der bosseniers op welcker dag in het gemoet gaen, de vereenigde gildens sijn in mis accord gekomen ten opzichte dat sij de musijkanten ’t saemen betaelden, dat sij in het midden van de vier gildens souden spelen in het opgaen, maer de bosseniers hebben daer tegen gestelt mist dat sij voor beter vonden dat het gespel met het gechut aen het hooft van de vier guldens souden opgaen en de drie ander gulden dit niet verstaende, hebben de bosseniers, de musikanten ten hunne coste genomen en vooren op gegaen terwil de aendere gulden, dit siende, hebben altyd hunne trommels doen roncken om het geluyt te verdoven die schandaleus was om te sien, gedeurig met perickel van groote gevechten’.[208] Een staaltje van de Wervikse ‘bottigheid’ op zijn best.

 

B Kermis

 

De kermis was elk jaar een feestelijk gebeuren. Helaas verliepen de kermisdagen niet altijd zonder relletjes.

Tijdens de kermisdagen van 1799 was dit niet anders. Commissaris Bourgeois doet zijn verslag. ‘Nous sommes à l’ époque ou les habittans de cette commune sont accoutumés de tenir leur décidace annuellement, il est rare que ces sortes de fêtes se passent sans quelque scènes déagréables - une causa quelque accident facheux et pouvait donner lieu à des plus graves. Elle commenca par une dispute élevée entre plusieurs militaires venus de Menin et quelques habitants de cette commune. Le sujet était une contestation sur la danse…’. [209]

Naast Bourgeois geeft ook Lemaitre ons een verslag over dit voorval. ‘Augustus 19, alsoo het den voornoemden dagh kermisse was tot Wervick en dat de jonckeyt in alle plaetsen hun diverteerden, is het voorgevallen dat in de herberge den witten leeuw, eene dochter met een soldaet is om haer te diverteeren, en de menigchte volck is op haeren voet getrappeld geweest en heeft dit te naer genoemen, waerom dat sij hebben begonnen te vechten met den soldaet, den soldaet te kort kommende heeft door sijn vuylvel dat hij mede hadde, noch van sijne cameraeden doen haelen, soo dat sij ten laetsten met seven soldaeten waeren die daer noch toe quamen en sij hebben het al in deroute gesteldt en den eenen begon te stoeten en te slaen en den ongelucksten is geweest Jean Gathein die naer eenige tegenstant eenen slagh gehad heeft aen den bil boven de knien. Door het exces van bloeden was hij voor dood gerekent, men heeft hem in het hospitael gedaen en is genezen’.[210] De commissaris vertelt verder: ‘une foule de personnes s’ était atroupée au pied du cabaret, j’ ai fait mettre en arrêt le susdit gendarme pour appaiser les esprits irrités, le tumulte était extrème. Ce soir le gendarme à été mis en liberté.’ [211]

 

Bourgeois liet ons nog een ander verslag over de traditionele kermisdagen te Wervik. ‘Demain c’ est le jour de leur foire ou kermesse, ancien stile à Wervicq. Il y avoit une foule de monde inombrable, et il y a des auberges or de ville, qui vendent assez ces jours et principalement demain qui est leur ancien dimanche, pour vivre une année entière, ou pour le moins pour paier leurs loyers, ou on danse sous les tentes, construits a cet effet, pour pouvoir danser et faire jouer le violon. Sur le dimanche ils ont commencé a jouer du violon et danser hier qui était le jour de la décade, et continuent aujourd’hui pour montrer qu’ ils ne font aucune exception des jours. Je ne puis défendre la vente d’ aucune marchandise sur le même jour de leur foir, vu qu’ il tombe justement au jour de marché du calendrier Républicain’. [212]

 

De Wervikse bevolking had er blijkbaar al zijn genoegen in om te feesten. Ook al was dit niet naar de zin van de Franse bezetter dat ze bleven vieren volgens de ‘ancien stile’.

 

C De vrijheidsboom

 

Op 20 mei 1792 werd te Wervicq-Sud de vrijheidsboom geplant. De Franse autoriteiten wilden er een grote plechtigheid van maken en nodigden hierom de burgers en muzikanten van Wervik uit. Ze inviteerden de ‘Wandeldreve’ om dit feestelijke gebeuren luister bij te zetten, maar deze hebben dit kordaat geweigerd. Hierop werden de muzikanten van Tourcoing gevraagd. De Oostenrijkse wacht aan de Leiebrug, door de inwoners verwittigd, trok midden het feestgebeuren met dertig soldaten even over de brug. De feestvierders dachten dat een aanval op Wervicq-Sud werd ondernomen en vluchtten. [213]

Hieruit blijkt dat de inwoners van Wervik nogal negatief stonden ten opzichte van het planten van een vrijheidsboom. Maar ondanks hun hardnekkige houding moesten de Wervikanen zes maanden later hetzelfde lot ondergaan.

Op 9 november 1792 was Wervik aan de beurt. Wervik kende toen een Franse bezetting en de bevolking moest het node ondergaan. De hele bevolking werd verplicht aan de plechtigheden deel te nemen. Er werd verordend dat men aan de deuren en vensters een licht moest branden, wat dan ook gebeurde. [214]

Wie dacht er met een slag van af te komen, had het mis voor. Op 13 november werd de plechtigheid overgedaan. Het bleef ditmaal niet bij licht en kaarsen. Deze keer werd ook de geestelijkheid verplicht om aan het feestgebeuren deel te nemen. Er werd hen zelfs gevraagd een Te Deum te zingen om de Heer te danken voor de weldaad van de Franse Revolutie. Daarnaast moest ook de muziekmaatschappij ‘De Wandeldreve’ nog wat luister bijzetten. Dit hele gebeuren vond plaats op ‘de markt voor de perce’, wellicht de Steenakker. Het is vanzelfsprekend dat de geestelijkheid niet zonder geheime vrees deze gebeurtenis tegemoet zag. Er werd van man tot man gefluisterd dat de priesters zouden verplicht zijn hun eed van getrouwheid aan de Republiek af te leggen. In afwachting voor wat gebeuren zou, hadden de Wervikse priesters ‘malcanders versterckt met een propoost: waere het saecke dat sij souden tot den eedt gepraemt sijn, van den selven niet te doen’. Maar alles liep goed af. Er werd hen niet gevraagd de eed af te leggen en iedereen keerde in vrede naar huis terug.

Tijdens de viering op de markt weerklonken drie kanonschoten en de bevolking werd verplicht om heel de dag mee te vieren.[215]

1 april 1793 werd een memorabele datum. De Franse vrijheidsboom die pas vijf maand geplant was, werd onder het gejuich van de Wervikse bevolking omgehakt. Waarschijnlijk werd dit voorval oprechter gevierd dan de planting van de boom.[216]

 

Bij de officiële annexatie van België zullen de Fransen wellicht een nieuwe vrijheidsboom hebben gepland. Wanneer dit precies in Wervik gebeurde, is ons ongekend. Maar we weten zeker dat er een nieuwe vrijheidsboom geplant werd. In een brief schrijft Bourgeois op 22 april 1798 ‘le drapeau tricolor’ van de nieuwe vrijheidsboom werd gerukt. [217]

Lang heeft deze boom er niet gestaan, want met het feest van de vrijheid op 30 juli 1798 werd er een nieuwe vrijheidsboom geplant, dit omdat de vorige dood was. [218]

 

D Republikeinse feesten

 

De officiële annexatie bracht ook de oplegging van de Franse Republikeinse feesten met zich mee.

 

1795 – 1799:

Zo zei het besluit van augustus 1795 dat er overal ‘Le Temple de la Loi’ moest worden opgericht. Deze tempel was de verzamelplaats waar al de decreten en wetten werden voorgelezen, waar nationale feesten werden georganiseerd, toespraken werden gehouden en propaganda voor de Republiek werd gevoerd. Het was de godsdienst van ‘Les droits de l’ Homme’ en de plaats waar de ‘décadi’ dienden gevierd te worden.

Een waardig lokaal vinden, die als tempel kon fungeren, was moeilijk te vinden in Wervik. Commissaris Meurice kwam op het idee dat de kapel van het hospitaal als tempel geschikt was, maar hij meende dat er bij dit alles geen haast was.

In februari 1796 werd hem bijgevolg het vuur aan de schenen gelegd. Het werd hem zeer duidelijk te verstaan gegeven dat het niet volstond een plaats te zoeken, maar dat tevens een passend decor vereist was om de nationale feesten wat luister bij te zetten.[219] ‘15 pluviose an 4, le choix d’ un local pour la célébration des fêtes nationales, la publication des lois chaque décadi, n’ est qu’ une partie de vos obligations. Il faut encore que tout annonce dans ce temple respire la liberté, il faut en éloigner tout ce qui seroit étranger ou qui consacreroit l’ idee de quelque culte particulier, de quelque secte partielle. Il faut que ce soit le temple du citoyen’. [220] Meurice moest gehoorzamen en bijgevolg werden de kerkmeubelen weggebracht. Op het altaar werd de ‘Godin van de Rede’ aangebracht. De sacristie mocht verder door de burgers in gebruik worden genomen voor het bijwonen van de goddelijke diensten en het Allerheiligste werd er in bewaring gebracht. [221] De tempel stond er nu, maar het volk bleef er buiten.

De commissaris Bourgeois, die Meurice in 1798 was opgevolgd, schreef in zijn verslag van februari 1798 dat er te Wervik nog geen enkel nationaal feest degelijk gevierd was. De Wervikse bevolking stond er niet enkel onverschillig tegenover, maar gaf bovendien ook openbaar blijk van hun vijandige gezindheid. De republikeinse feesten werden gewoonlijk rond de vrijheidsboom gehouden. Uiteraard zorgde dit niet voor het kalmeren van de opgehitste gemoederen. [222]

 

Een van de grote Republikeinse feesten was de verjaring van de Franse republiek of ‘la fête de l’ aniversaire du dernier tyrans’.

In oktober 1797 verstuurde commissaris Meurice een verslag omtrent dit feestelijk gebeuren te Wervik. Al de openbare besturen van het kanton te Wervik werden samengeroepen. ‘Au son des cloches’ probeerde men bovendien de Wervikse bevolking warm te maken voor deze plechtigheid, maar het werd een lachertje. Er was geen lokaal gevonden en de omliggende gemeenten hadden er hun kat op afgestuurd. Toch weet Meurice een positieve noot te geven aan dit eerder negatieve verslag. Het hele ‘feestgebeuren’ eindigde met een gezellig onderonsje. Meurice had het geval handig gecamoufleerd: ‘Mais la pénurie des moyens et le déffaut de localités ne permettent pas de donner à cette fête tout l’ éclat et la splendeur […]. On s’ est borné à la terminer en cercle social par des chants patriotiques et les démonstrations de joie universelle’. [223]

Een jaar later op 22 april 1798 vermeldt ook Bourgeois dat ‘la fête de l’ aniversaire du dernier tyrans’ gevierd werd. Voor de verjaardag van de Republiek was opgedragen een groots feest te organiseren met bevlagging en verlichting aan de huizen. Helaas verliep het feest niet zonder relletjes. ‘Le jour de l’ anniversaire du dernier des tyrans, il s’ est passé une scène à Wervicq dont il a fallu toute l’ énergie de quelques membres de l’ administration pour éviter des grandes troubles. Vers le soir 7 à 8 cens enfans de 6 à 15 ans au plus, se sont portés vers l’ arbre de la liberté que on venoit de planter, en criant contre cette plantation qu’ ils l’ auroient arrachés et qu’ ils l’ auroient brulés en ajoutant des ‘Vive l’ Empéreur’, sans que dans le grand nombre on peut distinguer de quelle bouche partoient ces cris. Enfin on parvint à dissiper cet attroupement, mais plus tard, vers neuf heures on apprit que quelque uns de ces pollissons avoient grimpé sur cet arbre en avoient enlevé le drapeau tricolore. L’ un de ceux qui ont aidés à cette méchancheté étoit arrêté et le juge de paix, malgré mon requisitoire n’ a pas voulu m’ entendre. Les autres communes ou les anciens curé sont restés, ne vallent pas mieux que Wervick.’[224]

Een laatste verslag over de verjaring van de Franse republiek van Bourgeois dateert van oktober 1799. Bourgeois laat weten dat de verjaring met alle mogelijke luister werd gevierd, ‘hier 30 vendemiaire nous avons célébré la journée avec toute la pope possible en memoire des victoires remportées par nos armées’. Comines–Sud had zelfs een paar stukken geschut ‘deux petites pièces de canon’ uitgeleend en bij elke zege die in herinnering werd gebracht, donderden salvo’s over de Place de la République, ‘au cri vive la République.’ [225] Dit was het laatste feest.

 

Een ander feestelijk gebeuren is ‘la fête de liberté’. Volgens de verklaring van Bourgeois zou dit het eerste republikeinse feest geweest zijn, dat in het fanatieke kanton Wervik gevierd werd zoals het hoort. Als we Bourgeois mogen geloven, zou het een briljant feest geweest zijn. [226]

De Franse overheden hadden opgedragen het feest van de vrijheid te vieren op 27 en 29 juli, maar de brief met de nodige aanwijzingen kwam te laat in Wervik aan. Waardoor het feest plaatsvond op 30 juli 1798.

Alle leden van de municipale administratie van het kanton Wervik verzamelden zich om negen uur ‘s morgens in het stadhuis. Het stadsbestuur droeg een ‘echarpe tricolore’. De werknemers van de administratie droegen een ‘noeud tricolore au bras gauche’. Samen met de gardes champêtres en de vlag van het kanton trokken zij heldhaftig naar de publieke ruimte tegenover het stadhuis. Daar werd een nieuwe vrijheidsboom geplant op de plaats van de dode en dit onder het toezienend oog van vele nieuwsgierigen. Vervolgens hield de commissaris een speech gevolgd door een hartelijk applaus en het scanderen van ‘Vive la République! Vive la constitution de l’ an trois! Haine à la royauté et à la tirannie!’ Elk lid van de administratie legde vervolgens opnieuw zijn eed van getrouwheid af. Hierna trok men in stoet, met het muziek de Wandeldreve op kop, richting Komen. Daar werd ook een nieuwe vrijheidsboom geplant. Allen trokken naar het stadhuis voor een uitgebreid buffet. Er werd naar hartelust geklonken. ’s Avonds was een groot feest georganiseerd waar iedereen kwam meevieren en dansen.[227]

 

Bij al deze feesten, die normaal een groots gebeuren hoorden te zijn, bleef de Wervikse bevolking grotendeels afwezig. Bourgeois bleek hiervoor de oplossing gevonden te hebben. Hij organiseerde namelijk sportexhibities om de Wervikse bevolking naar de feestelijkheden te lokken. De commissaris kon toch niet eeuwig negatieve berichten blijven versturen naar zijn oversten.

In oktober 1798 klinkt eindelijk een triomfantelijke toon in zijn berichtgeving. De bevolking was naar de loopkoersen komen zien. ‘Il y avait au moins mille personnes assemblées pour voir exécuter le jeu de la course à pied et autres divertissements qui ont eu lieu le même jour à Wervick [...].’

Toch was er een zekere ontmoediging bij de bevolking waar te nemen. De geplande opstanden waren mislukt en in de kiem gesmoord. Bovendien bleven de Oostenrijkse troepen, waarop men zo gerekend had, weg. De boerenopstand was geliquideerd en het zag er naar uit dat de Fransen hier vaste voet hadden gekregen. De bevolking begon het hoofd te buigen en onderging zijn lot. Toch moeten we niet denken dat de weerstand volledig gebroken was. De bevolking onderging lijdelijk wat men niet kon afwenden en hoopte op betere tijden. [228] In een verslag van Bourgeois uit februari 1799 blijkt dat het volk makker is geworden en zich niet meer zo hardnekkig tegen de Franse wetten verzet sinds de opstand van de Brigands mislukt is. ‘Le peuple est devenu plus souple, obéissant et crintif’. Bij zijn proclamatie om het feest te vieren, de huizen te bevlaggen en ’s avonds verlichting aan te brengen, heeft Bourgois gehoor gevonden. ‘Il n’ y avait pas une seule maison dans la commune de Wervick, ou on ne voyait pas flotter le drapeau tricolore, également l’ illumination’. [229]

 

1800 – 1814:

Een ander feest door de Fransen ingevoerd is het feest van ‘Saint Napoléon’. Zo vinden we op 23 augustus 1806 een klein verslag geschreven omtrent dit feest van de ‘Saint Napoléon’. ‘[…] Dans les villes de Poperinghe, Warneton, Komen, Wervicq, dans toutes celles et dans les bourges ou existent des confréries, indépendamment des cérémonies religieuses rendues aussi éclatantes que possible, ces sociétés se sont rassemblées l’ après-midi: des tirages d’ oiseaux à l’ arc (pijl en boog), à l’ arquebuse (geweer), à l’ arbalète (kruisboog), des exercices amusants exécutés par d’ autres confréries, ont attiré l’ attention publique, et des prix ont été décernés aux vainqueurs au bruit des fanfares et aux acclamations répétées de vive l’ empereur Napoléon [… ]’. [230]

 

Op 13 december 1806 werd al een nieuw verslag geschreven, maar deze keer voor ‘La fête de l’ anniversaire du couronnement de sa majesté impériale et celui de la victoire d’ Austerlitz’. Dit feest zou in alle gemeenten van het arrondissement Ieper uitbundig gevierd zijn. ‘Dans les villes après les cérémonies religieuses auxquelles ont assisté les fonctionnaires et employés public, ainsi que les chefs de la garde nationale, des réunions ont eu lieu, des fanfares ont été exécutées sur les places publiques et des illuminations générales ont terminé la journée. Dans presque toutes les communes rurales des réunions ont eu lieu également entre les fonctionnaires et les habitants, et dans ces assemblées ou régnaient un gaieté vive et l’ harmonie la plus parfaite des toasts ont été portés à l’ immortel Napoléon, au héros du siècle, aux intrépides armées françaises. Dans la plupart de ces communes les maires ont donné les bals gratuits au peuple et lui ont fourni des rafraichissences; dans quelques unes enfin il a été établi des jeux d’ arbalètrie, de boule, etc. en partout il a été fait des distributions de pain aux pauvres [...]’. [231]

Een volgend en laatste verslag over dit feestgebeuren dateert uit december 1812. Het feest werd gevierd op de eerste zondag van de maand december. Het verslag heeft ons een duidelijk beeld van hoe deze feestelijke dag verliep. ‘Cette fête sera annoncée par le son de toutes les cloches. Audit jour les autorités constitués se rendront en cortège à l’ église pour assister à une messe solennelle qui y sera célébrée à dix heures du matin, au compagnie d’ une musique vocale et instrumentale. Dans l’ après-midi la société de musique sera en mouvement et donnera concert au lieu ordinaire de ses assemblées. Le soir il y aura illumination dans toute la ville et bal gratis en l’ hôtel de la cigogne, auquel seront amis les personnes les plus distinguées de la ville. Enfin, on sera en forte que ce jour reçoive tout l’ éclat et toute la solennité que son importance exige’. [232]

Bovendien was het de gewoonte om op die feestdag een huwelijk te organiseren tussen een verdienstelijke militair en een lokaal meisje. Het vinden van kandidaten voor dit geëngageerd huwelijk verliep te Wervik niet altijd even vlot. Het resultaat was vaak zelfs nihil.

In een brief uit Ieper op datum van 30 november 1807 lezen we het volgende.‘ J’ ai l’ honneur de vous adresser le procès verbal que m’ a transmis le conseil municipal de la commune de Wervicq par lequel il déclare qu’ il n’ a pu faire choix d’ un militaire à marier le jour de la fête de l’ anniversaire du couronnement de sa majesté, parce qu’ il ne s’ en trouve point à Wervicq qui ait l’ intention de se marier’. [233]

Twee jaar later, in 1809, had Wervik opnieuw geen succes met het vinden van een bruid en bruidegom. ‘Les maires de communes de Languemarcq et de Wervicq m’ informent que malgré toutes les publications qu’ ils ont faites il ne s’ est présenté aucun militaire retiré qui ait témoigné le désir contracter mariage pour l’ époque de l’ anniversaire du couronnement de sa majesté impériale, et qu’ aucune fille de leur commune n’ a non plus annoncé l’ intention de se marier avec un militaire réformé du servie, ou porteur de congé. […] Je vous serai obligé, monsieur le Préfet, de vouloir bien me faire connaître si, dans ces états de choses, vous permettez que les deux communes de Languemarcq et de Wervicq se dispensent de voter une somme quelconque pour être employée d’ une autre manière. […]’.[234]

Maar in 1810 had Wervik eindelijk huwelijkskandidaten gevonden. ‘[…] de choisir une fille sage qui serait mariée à un homme ayant fait la guerre dans les armées françaises, au dimanche 2 décembre prochain, jour anniversaire du couronnement de sa majesté l’ Empereur […] Délibérant sur le choix dont s’agit, et dit de choisir le sieur Henri Dévaillant, garde champêtre de cette commune, militaire retiré, ayant servi plusieurs années dans les troupes françaises avec honneur et distinction, ainsi qu’ il résulte de son congé de réforme lui délivré en due forme, le quel sera marié, audit jour, à la demoiselle Marie Christine Tricanne, particulière demeurante audit Wervicq, fille sage, honnête et d’ une famille respectable, aux quels il est accordé une somme de cent cinquante francs eu égard à l’ énormité des dépenses communales […]’. [235]

 

Het laatste feest waavan er verslag wordt gegeven is dat van ‘La fête de la majesté l’ empereur et roi et celle du rétablissement de la religion’. In een brief van 19 augustus 1808 wordt een uitvoerige omschrijving gegeven van het feestgebeuren en de volkspelen die georganiseerd worden. ‘La fête de la majesté l’ empereur et roi et celle du rétablissement de la religion ont été célébrées dans toutes les communes de cet arrondissement avec la plus grande solennité et au milieu de l’ allégresse la plus vive. Tous les maires se sont empressés de donner à ces solennités le caractère qui leur convenait, et les dispositions que partout ils ont prises à l’ envie pour rendre le peuple participant de la joie publique […] Dans les communes principales, des jeux de différentes espèces ont été organisés, savoir: concours de musique, courses à pied, tirages d’ oiseaux à l’ arc et à l’ arbalètre, jeu de boules, mats de cocagne, illuminations, jeux d’ artifice, bals gratis. Dans les communes rurales, banquets ou se trouvaient rassemblés les principaux habitans, réunion des confréries, tirages d’ oiseaux à l’ arc, saltes d’ artillerie, jeux de boules et de galet par les deux sexes, tirage d’ oies au bâton et au sabre concours des sociétés […], danses champêtres, illumination, donnée pain aux pauvres par souscription, rafraichissements gratuits délivrés au peuple, distribution de prix aux élèves des écoles primaires. Partout ces divertigemens et ces jeux ont été suivis de distribution de prix aux vainqueurs. Les autorités constituées se sont fait au devoir d’ encourager ces jeux publics par leur présence, et se soin qu’ elles ont mis à les présenter au peuple comme un gage de la bienveillance de sa majesté ont encore ajouté à la munificence des prix délivrés […].[236]

Enkele jaren later, namelijk op datum van 13 juni 1811, vinden we nogmaals melding van dit feest. ‘La fête à l’ occasion de la naissance de sa majesté le roi de Rome a été célébrée dans l’ arrondissement d’ Ypres avec le plus vif enthousiasme. Dans toutes les communes, le peuple s’ est livré à la gaieté la plus franche, et a prouvé par les acclamations les plus suivies l’ intérêt qu’ il prend à un événement qui influe si directement sus les destinés de la France. Partout des jeux de différentes espèces ont été organisée et ont occupé le peuple depuis la pointe du jour jusqu’ au lendemain, et partout les vainqueurs ont été couronnés aux cris répétés de vive l’ empereur, vive l’ impératrice, vive le roi de Rome. […]’. [237]

 

2.1.2 Het onderwijs

 

De Fransen meenden terecht dat wie de jeugd in handen heeft, ook de toekomst in handen heeft.

Aanvankelijk probeerden de Franse bezetter controle te hebben op het onderwijs door de onderwijzers aan de eed te onderwerpen. Helaas bleek dit geen eenvoudige opdracht. Het gevolg was dat vele scholen gesloten werden. Wanneer de Fransen eigen republikeinse scholen wilden oprichten, vond ook dit geen voet aan de grond in het fanatieke kanton Wervik.

 

In het hele kanton Wervik zou er geen enkele onderwijzer de eed hebben afgelegd. Toch meldt Bourgeois in 1797 dat te Wervik een zekere Lorsom, die een openbare school hield, de eed had afgelegd. [238] Lorsom lijkt mij een uitvindsel van Bourgeois. In de verslagen die van Bourgeois bewaard zijn gebleven, komen zijn pogingen om op een goed blaadje te staan bij zijn oversten steeds duidelijk naar voor. Volgens mij is hier hetzelfde aan de hand. De boodschap brengen dat er toch een (fictieve) onderwijzer de eed heeft afgelegd, is beter dan je oversten te moeten meedelen dat er niemand de eed heeft afgelegd. Bovendien ziet de afgelegde eed er nogal verdacht uit. Normaal bevat de eed een element van trouw aan de Republiek en van haat aan de koning. Was het dan reeds voldoende de eed van trouw aan de republiek af te leggen zonder ook maar met een woord te reppen over de haat aan de koning?

 

In juli 1798 maakt Bourgeois melding van een school door een zeventiental Grauwe zusters opengehouden en dit zonder dat deze zusters de eed hebben afgelegd. Bourgeois is duidelijk niet te spreken over deze Grauwe Zustersschool. ‘Ils n’ apprennent autre chose a leurs jeunes élèves que leur funestes principes’. [239]

Ook al zou ik er vanuit gaan dat er school werd gehouden door Lorsom die als enige de eed heeft afgelegd, dan lijkt het mij toch wel verdacht dat een maand later in augustus 1798, gemeld wordt dat zijn school samen met die van de Grauwe Zusters gesloten en verzegeld werd.

 

‘Il existe quelques autres maisons ou on apprend rien d’ autres qu’ a filer et tricoter aux enfans. Je me propose de faire le tour de tous les écoles sermentés, fermés et autres a l’ improviste, d’ abord que mes occupations le permettent’. [240] Dit is de ‘école des pauvres’.

In tegenstelling tot de andere religieuze instellingen werden de Zusters van Liefde met rust gelaten. Dat het ‘Kloostertje’ nog niet officieel als een instelling erkend was, zal hier wellicht de verklaring voor zijn. de Franse ambtenaren noemen dit ‘Kloostertje’ het wezenhuis. Het had als hoofddoel onderwijs voor wezen en arme kinderen[241].

In juli 1798 is Bourgeois de armenschool gaan bezichtigen en vond er zeven ‘dévotes’ die er arme kinderen, een vijftig à zestigtal, onderwezen. Bij de vraag of zij de eed hadden afgelegd, antwoorden zij dat niemand hen dit gevraagd had. [242]

In september van datzelfde jaar trekt de verslaggever opnieuw van leer tegen de armenschool. ‘Il existe a Wervick et a Gheluwe des établissement sous le nom d’ école des pauvres, qui sont entretenues par quelques dévotes. On y entretient plusieurs enfans pauvres qui demeurent dans ses maisons. Les agents disent qu’ ils n’ y apprennent rien d’ autre que filer et tricoter, mais je suis certain qu’ on y inspire des principes anti-Républicains’. [243]

 

In september 1798 kan Bourgeois eindelijk het heugelijke nieuws brengen dat alle scholen gesloten en verzegeld zijn, behalve deze waar de leerkrachten de eed hebben gezworen. [244] Maar niemand had toch de eed afgelegd? Met andere woorden alle scholen van het hele kanton zouden dus gesloten zijn.

 

Het opzet bij de reorganisatie van het bestuurlijk en cultureel leven dwong de Fransen er toe nieuwe scholen op te richten, die de nieuwe jeugd in een republikeinse geest zouden opvoeden. Daarom moesten er overal ‘écoles primaires en secondaires’ worden opgericht. Dit opzet is totaal mislukt. [245] Niet enkel te Wervik, maar in heel het kanton zijn de Fransen er niet toe kunnen komen om voor hun scholen enkele leerlingen te vinden. Bourgeois bekent dit volmondig in zijn verslag van februari 1798. ‘Aucune école primaire dans ce canton, on n’ y enseigne que les anciens principes’. [246]

Zoals reeds gezegd, ging men in juli 1798 over tot het sluiten van de oude scholen. De Franse bezetter legde de zegels op de schoollokalen en eiste de eed van trouw aan de Republiek en de eed van haat tegen het koningdom,maar niets baatte.

De plaatselijke besturen werden verplicht om elke maand een bezoek aan de scholen te brengen om te controleren of de ‘Rechten van de Mens’ er werden onderwezen en of het onderwijs in de geest van de Republiek werd gehouden. Bourgeois schrijft voluit in zijn verslag van juli 1798: ‘Si les instituteurs mettent entre les mains des élèves les droits de
l’ home? Si la Constitution est observée, les décades observés, si l’ administration fait chaque mois sa visite aux écoles, si les fêtes Républicaines sont observées?
Je réponds: Non!’
[247]

Er bestond geen twijfel meer. De Wervikse bevolking was dus duidelijk tegen de nieuwe scholen gekant. ‘On enseigne des mistères ridicules! Les parens fortunés envoyent leurs enfans en pension dans les villes’. Hij besluit zijn verslag met een razende aanval op de priesters en de kerken want zij zijn volgens Bourgeois de oorzaak van het tegenwerken van de Wervikanen. Het was en bleef een mislukking. [248]

 

In oktober 1798 moet Bourgeois nog steeds vermelden dat er op het gebied van onderwijs geen vooruitgang werd geboekt en wijst er terloops nog eens op dat de leerkrachten van de christelijke scholen de eed van trouw weigerden af te leggen. Bij gebrek aan andere leerkrachten kon de Franse bezetter niks anders dan geduld te hebben. In oktober – november 1799 luidt het verslag nog steeds: ‘Pas d’ écoles primaires à Wervicq’. ‘Tant que le peuple sera fanatisé, les parens éviteront d’ envoyer leurs enfans aux écoles primaires et préfèrent de les faire fréquenter les écoles particulières’. [249]

In het laatste verslag dat tot ons is gekomen, lees ik dat het op het gebied van openbaar onderwijs het werkelijk een beklagenswaardige toestand is, vooral te Wervik en te Gheluwe. Geen enkele onderwijzer heeft zijn eed willen afleggen. Het gaat zover dat zelfs een beëdigde leerkracht, al was hij ook in bezit van alle bekwaamheden, bijna geen enkele leerling zou tellen ‘s’ y verroit réduit à un nombre presque nul d’ élèves’.[250]

 

Na het Concordaat werden de plaatselijke scholen opnieuw geopend en kwam men stilaan tot normale onderwijstoestanden. De Franse republiek schreef als voornaamst leerstof voor: ‘Les droits de l’ Homme, la constitution et les conseils d’ un père à son fils’. Het aanleren van de Franse taal kwam slechts op de tweede plaats. [251]

 

Communes

instituteur

Nombre des élèves

Wervicq

Lorsom

Grand nombre

Zandvoorde

Morel

90

Houtem

Morel

37

Hollebeke

Morel

50

Baswarneton

Morel

90

Comines

Gossaert

90

Geluwe

Hautekiet

37

     [252]

 

In 1803 wordt als enige ‘écoles primaires’ opnieuw de school van Lorsom genoemd. Er wordt enkel gemeld dat hij aan een groot aantal leerlingen les geeft. Er wordt dus geen exact aantal gegeven. Voor de andere gemeenten van het kanton Wervik gebeurt dit wel.[253] Ons vermoeden over het fictieve bestaan van Lorsom wordt volgens mij door dit gegeven nogmaals bevestigd.

 

In een document op datum van 21 mei 1807 vind ik de laatste gegevens omtrent het onderwijs. ‘[…] les maisons d’ éducations pour les jeunes filles, autres que les écoles primaires. Il n’ existes pas des écoles communales. Il y a une maison d’ éducation civile. Des personnes qui les dirigens: Cosette Vandenberghe, ex-superieure des sœurs grises, D. Martin, H. Deporte, Dorothée Lemaitre’. In de school wordt het volgende onderwezen: ‘Lire et écrire en flamand et en français, à broder, tricoter et la dentelle à filer le lin, et épeler’. Daarnaast zouden er ook twee ‘écoles primaires’ in het kanton Wervik zijn. In de ene wordt school gehouden door Const. Lebbe. Hij heeft les aan zesendertig jongens en zes meisjes. Ook hebben we de school van Jos. Storme. Hij geeft les aan vijftig jongens en tweeëntwintig meisjes. Al de leerlingen zitten in een school door de gemeente gesubsidieerd. De eerstgenoemde is ‘ très instruit’. ‘Storme ne l’ est pas autant’. Daarnaast is er nog de school waar twaalf Grauwe Zusters les geven.[254] We kunnen hier de opmerking maken dat er niet meer over Lorsom wordt gesproken.

 

2.1.3 De militaire conscriptie en de Boerenkrijg

 

Met de wet van 3 september 1798, werd in België de militaire conscriptie ingevoerd. De wet riep vijf klassen van ongehuwde mannen tussen 20 en 25 jaar op. Vooral op het platteland, waar de oude tradities en de gehechtheid aan de kerk het meest levendig waren, brak weldra een storm van verontwaardiging los. [255]

 

Hoe verliep die militaire conscriptie te Wervik. De burgemeester van Comines-France melde het volgende. ‘Le vingt trois de ce mois (14 oktober 1798) des rassemblements dangereux de jeunes gens de la conscription, ont eu lieu à Wervicq, dans presque toute les auberges de la commune, ou ils ont fait une espèce de complot, de ne jamais partir, et de tuer le premier qui leurs en donnera l’ ordre. Durant la même nuit, les rues ont été parcourue, des cris contrerévolutionnaires se faisaient entendre, en menassent de tues, de bruler, d’ assassiner. A cinq heurs du matin un garde champêtre a trouvé une cocarde noire attaché sur l’ arbre de la liberté. Le commissaire a trouvé sous la fenêtre, un écrit qui le menace de la mort’.[256] Reeds de dag voordien had Bourgeois naar zijn oversten een brief geschreven dat er in Wervik antirevolutionaire briefjes de ronde gingen.[257] Enkele dagen later blijkt de situatie in Wervik nog steeds gespannen te zijn. ‘Je vous informe de nouveau que les brigants se rependent de toute part, même a un quart de lieux d’ ici, en bande, armé, en partie en uniforme, qui est gris de fer veste et culotte jaune, il sont même soldé de huit sous argent bas par jour, il continu à aller de ferme en ferme, en lèvent les jeunes gens et les font partir pour différents rassemblements qui deviennent conséquents, d’ autres arrêtent les voiageurs, leurs demandant de quelle partie il sont, pour la religion catholique, ou non […] la cocarde noir remplace cette tricolore, en un mot, touts les communes qui nous environnent, notament Wervicq et Ghelluwe, et autres sont en pleine insurrection’. [258]

Bourgeois voelde zich niet meer veilig in Wervik. Er heerste een gespannen sfeer. Zo schreef hij op 4 november 1798 een brief. ‘[…]que j’ avais quitté mon poste dans un moment, qu’ il me paraissait sans doute un orage. […] Que c’ est a Wervicq, que le feu de la brigandage a été allumé que dans la nuit du quatre au cinq courant, quand le lieutenant Languelbert a été tué, le rassemblement a commencé a une auberge nommé ‘ter hand’ sur la commune de Gheluwe. Je crois citoyen que j’ ai agis très prudemment de me retirer ici (à Ypres), vu que les brigandes pouvaient entrer a Wervicq de l’ un moment a l’ autre et les exemples prouvent que j’ avait été victime de leur rage. […] Que la plus grande tranquillité régnait a Wervicq et que tous les habitans restaient tranquillement dans leurs foyers selon le rapport que l’ agent lui-même m’ a fait, tandis qu’ il y en a plus que deux cents qui font partie des brigandes avec deux prêtres […]’. [259]

Enkele dagen later zou Bourgeois weten wie de onruststokers te Wervik waren. Op 15 november 1798 schrijft hij het volgende. ‘De voornaamste onruststokers te Wervik waren: Jean Bapt. Nolf, N. Catteeuw, Francois Breyne, Pieter en Basiel Fieu. Deze vijf werden aangehouden en te Ieper berecht. Zij werden echter op vrije voeten gezet. Het is nochtans zeker dat zij de eersten waren om te Wervik vijandige vlugschriften te verspreiden en zwarte cocardes aan de vrijheidsboom op te hangen’. [260]

Verder onruststokers waren Med. Desmet, een arbeider; Pr. Bonneel, een schoenmaker; Dom. Basil, een vlasbewerker en Ph. Van Heule, ook een arbeider. Deze vier werden door de vorige betichten verklikt en ook naar Ieper weggebracht. Maar ze wisten echter te ontsnappen. De onderpastoor, E. H. Julien Colette en de priester – koster F. Messiaen, werden ongeveer een maand lang niet meer in Wervik gezien. Volgens de reputatie van beide, werden ook zij tot de vurigste onruststokers gerekend. De stad Wervik mocht 1178 ponden neertellen om de kosten van de opzoekingen te dekken. [261]

 

Op 25 juli 1798 werd er in het hele kanton een huiszoeking gehouden. Maar er werd niemand gevonden. ‘[…] n’ avoir trouvé ni rencontre aucun émigré, prêtre déporte, vagabonds, ou déserteurs’.[262]

Kortom de Wervikse bevolking was totaal niet over deze militaire conscriptie te spreken en deed er alles aan om de jongeren van deze conscriptie te redden.

 

Dat deze militaire conscriptie niet eenvoudig verliep, blijkt duidelijk uit een brief van Bourgeois op datum van 10 juli 1799. Blijkbaar waren het niet alleen de conscrits en hun familie die voor moeilijkheden zorgden. De commissaris had ook problemen met zijn eigen gardes champêtres. ‘[…] C’ est avec regret que je doit vous faire des plaintes contre plusieurs gardes champêtres de ce canton, et notamment contre Charles Stoffel et Pierre Minne gardes champêtres de la commune de Wervicq. […] Ces deux hommes me demandèrent est-ce que pour sortir de notre communes. Je leur répond que c’ était dans leur commune et autres du canton, sur quoi ils me refusèrent formellement en présence des gendarmes et troupes d’ obéir en disant qu’ ils ne voulaient servir que dans leur commune. Je me suis donc trouvé forcé de faire faire l’ expédition très incomplètement qui a abouts a faire aucune arrestation. […] J’ ignore pour quels motifs depuis ce tems ils ont exécuté a regrets les ordres que je leur ai donné tant pour l’ arrestation des conscrits retardataires déserteurs, fuyards, brigands etc. tellement que par leur désobéissance ils ont fait manquer plusieurs arrestations. […] Je vous invite a destituer le nommé Stoffel et Minne de leur faire déposer de suite leurs habillements et armes dont ils sont porteur et de les faire remplacer par des hommes intègres républicains et de bonne mœurs’. [263]

Twee dagen later schrijft Bourgeois: ‘[…] Je m’ en suis informé à l’ agent et adjoint, aux ecrivains, messagers et gardes champêtres, un chacun est ignorer l’ existance de ces individus même celle de leur famille, qu’ ai-je fait pour découvrir la vérité. J’ ai expulsé les régistres de l’ état civil en prenant leurs noms celui de leurs peres, meres, parains et maraines. J’ ai fait venir secrêtement près de moi un homme de confiance pour me donne des renseignements sur leur existance. […] les gardes champêtres de Wervick me demandèrent s’ ils devaient sortir de leur commune. Je leur répond que c’ était pour leur commune et autres du canton, sur quoi ils me refusèrent formellement de m’ obéir donnant pour raison qu’ ils ne doivent servir que dans leurs communes et comme d’ était eux qui devaient servir de guider. J’ ai été obligé d’ abandonner mon entreprise et de faire faire par la troupe une autre expédition dans les bois qui n’ a aboutie a une arrestation […]’. [264]

 

Het was de commissaris van het kanton die verantwoordelijk was voor het opstellen van de lijsten van de conscrits. Bourgeois kon aan de Wervikse jeugd weinig genoegen beleven. Veel jonge mannen hielden zich schuil in de omliggende bossen of verbleven op afgelegen hoeven. Op de zon- en feestdagen trokken zij naar een afgelegen herberg om er enige ontspanning te zoeken. Maar deze jonge mannen namen hun voorzorgen en plaatsten telkens iemand op de uitkijk. Voor de Wervikse gardes champêtres hoefden de jongelingen niet op hun hoede te zijn, die speelden immers onder een hoedje met de dienstweigeraars. De hoofdschuldigen die de weerstand op deze conscriptie geboden, waren volgens de Fransen, opnieuw de onbeëdigde priesters. ‘C’ est principalement depuis la promulgation de la loi sur la conscription militaire, que les prêtres insermentés redoublent d’ effort pour égarer les habitans de campagne’. Het Wervikse volk wordt wel als werkzaam, ordelievend en van nature uit goede mensen omschreven, maar ze zouden echter weinig ontwikkeld zijn. Dit is volgens de commissaris de verklaring waarom de geestelijken de gewetens van de bevolking zo gemakkelijk kan beïnvloeden en ‘lui fait commettre les plus grands crimes au nom de la religion’. [265]

Niet alleen door zich te verbergen konden de jongelingen eventueel aan de diensplicht ontsnappen. Een deel van de conscrits werd door gezondheidsdiensten terug naar huis gestuurd en kapitaalkrachtigen hadden de mogelijkheid zich ‘uijt te coopen’ en betaalden dan de plaatsvervanger een vastgestelde som. Te Wervik kwam dit laatste zeer miniem voor. Het waren dan ook vooral jonge arbeiders die als dienstplichtigen werden opgeroepen. [266]

 

In het verslag van oktober 1798 meldt de commissaris dat de lijsten van de eerste klas, dit zijn de ongehuwde jongeren tussen de 20 en 21 jaar, aan de municipaliteit werden overhandigd. Het vertrek van de conscrits was voor de volgende maand gepland. Het samenroepen van de eerste klasse gebeurde ‘au son du tocsin’ (de brandklok), maar niemand bood zich aan.[267]

Voor het kanton Wervik werden er 142 jongelingen voor de eerste klas opgevraagd. Voor de stad Wervik kwam dit neer op 45 jonge mannen. De opgeroepenen moesten zich te Roeselare verzamelen om vervolgens op 2 december 1798 in Brugge te arriveren. Bourgeois laat weten dat hij geen enkele oud-officier of veteraan kan vinden om de conscrits te begeleiden. Daarenboven achtte Bourgeois niemand bekwaam om deze verantwoordelijkheid op zich te nemen. Er heeft nog steeds geen enkele conscrits zich aangeboden en niemand wil hierover inlichtingen verstrekken. [268]

 

Er werd een jury aangesteld om de zieke conscrits te onderzoeken. De examinatoren waren vaders die zonen hadden, bestemd voor de tweede klas tussen 21 en 22 jaar. Zij werden bijgestaan door een gezondheidsofficier, namelijk de dokter van het hospitaal. Er kwamen zich zestien zieke conscrits aanmelden, maar geen enkele werd gezond verklaard. Bourgeois stond nog geen stap verder. Bourgeois rapporteerde dat hij totaal onmachtig was. ‘Wij hebben alles bekend gemaakt, wij kunnen werkelijk niets meer doen. Er zijn zelfs bevolkingsregister spoorloos verdwenen. Ik zal afdelingen van de gendarmerie naar al de gemeenten sturen om arrestaties te laten plaats grijpen’.

De Franse autoriteiten gingen nu bij de municipaliteit aankloppen en eisten uitleg over die stand van zaken. Het antwoord luidde: ‘Er zijn inderdaad weinig conscrits, maar het ligt niet aan ons, zoals Bourgeois het voorgeeft. Wij hebben drie proclamaties doen aanbrengen, zelfs hoogdringende. Wij zijn bij de ouders van de conscrits op huisbezoek geweest, maar het is al boter aan de galg. Het feit dat hier te Wervik Franse conscrits van Rijsel en Quesnoy ongehinderd rondkuieren, zij moesten al lang onder de wapens zijn, is niet van aard om onze conscrits tot enige spoed aan te zetten, zij geven het slechte voorbeeld’. [269] Het lukte dus niet om de gevraagde conscrits bijeen te brengen. Kortom het jaar 1798 was een totale ramp op het gebied van de militaire conscriptie. Het aantal voor de vijf opgeroepen klassen voor het kanton Wervik bedroeg voor de eerste klasse 142 waarvan 45 uit de stad Wervik; voor de tweede klasse 111 waarvan 40 uit de stad Wervik; voor de derde klasse 91 waarvan 31 uit de stad Wervik; voor de vierde klas 100 waarvan 38 voor de stad Wervik en ten slotte voor de vijfde klas 108 waarvan 36 voor de stad Wervik. [270]

 

Het jaar 1799 zag er niet veel rooskleuriger uit. Van de drie eerste klassen waren er amper negentien uit het kanton Wervik die klaar stonden om te vertrekken. In januari 1799 werd een lijst opgesteld waarop 44 ‘impotents’ uit het kanton Wervik voorkomen, ongeveer de helft hiervan kwam uit de stad Wervik. De meeste leden aan inwendige ziekten, verwondingen, erfelijke ziekten en krankzinnigheid. [271]

Het spreekt voor zich dat het zo niet verder kon. Bourgeois zag maar een oplossing meer om tot enig resultaat te komen, namelijk bij de rijken garnizoenen plaatsen ‘quand ceux la marcheront, les pauvres suiveront de suite’. Het waren dus niet alleen de boeren en arbeiders die weerstand boden. Alle lagen van de bevolking waren niet te spreken over deze militaire conscriptie. ‘Ik zal met de commandant van de gendarmerie overleg plegen en na de thuiskomst van de gendarmes te Menen, zullen deze hier worden ingezet. Indien de rijke lui hun kinderen niet willen afstaan, zullen zij de hele troep op eigen kosten moeten onderhouden’. [272]

In dezelfde maand moest Bourgeois opnieuw een nederlaag bekennen. ‘U zult, evenals ik, met droefheid vaststellen dat er weinig conscrits zijn in dit kanton. Wij hebben al het mogelijke ondernomen om deze zaak te doen slagen. De wetten werden aan de hoeken van alle straten ‘au son du tambour et de la caisse’ aangekondigd en de plaatselijke administratie zetelt permanent op het stadhuis te Wervik. Het kan dus niemand ontgaan zijn. Ik bracht de ouders persoonlijk op de hoogte, maar ontving slechts ijdele beloften. De troepen die in het kanton aanwezig waren, hebben niets uitgehaald. Geen enkele conscrit kwam op de vooropgestelde datum binnen’.[273] De opgestelde lijsten vertoonden vele mankementen. ‘Il faudra plus d’ exactitude!’.[274]

 

Niet enkel het vinden van de conscrits was een probleem, ook het vinden van een begeleider om de conscrits naar hun bestemming te brengen was niet eenvoudig. Het gebeurde namelijk geregeld dat een deel van de conscrits onverhoeds op de vlucht sloeg. In juni 1799 vertelt Bourgeois dat het hem sterk verwonderde dat er slechts dertien conscrits te Brugge waren aangekomen. Hij was er nochtans van overtuigd dat er negentien uit Wervik waren vertrokken. Ze waren overigens goed geëquipeerd en hadden hun soldij gekregen. [275]

 

De commissaris Delavalleye van het kanton Bas Warneton ging zich met de zaak bemoeien om het kanton Wervik op dreef te helpen. Hij schrijft in zijn verslag van juni 1799: ‘Wanneer de bevelhebber van Menen over voldoende troepenmacht beschikt, zullen wij ‘une battue générale’ houden. Niemand weet immers om welke reden ik hier te Wervik verblijf. De bevolking denkt dat ik de boekhouding kom nazien. Ik zou op zijn minst over honderd militairen moeten beschikken ‘pour mieux tromper les traitres et ennemis de la chose publique’. [276] Delavalleye bleef slechts een week te Wervik. Hij liet aan Bourgeois niet veel kostbare inlichtingen na. ‘Il a laissé des renseignements convenables pour parvenir à différentes arrestations d’ un petit nombre des conscrits militaires’. De municipaliteit was vervolgens bijeengeroepen om te beraadslagen over de kosten die aan Delavalley moesten betaald worden. Bourgeois stelt voor dat de families van de conscrits de kosten van de commissaris Delavalleye moeten betalen’.[277]

Bourgeois had zijn vertrouwensman gevonden en had om militaire hulp gevraagd om zijn slag te slaan. Hij kreeg slechts hulp van drie gendarmes. Samen met twee gardes champêtres startten zij de jacht op dienstweigeraars. ‘Ik schreef u dat veel dienstweigeraars zich in de herbergen te Wervik schuil houden en er op zon- en feestdagen in het openbaar verschijnen. Wij zijn daarom op onderzoek uitgegaan. In de eerste herberg hebben wij geen enkele conscrit ontdekt. Bij de tweede herberg stonden er twee wachten aan de deur. Bij het zien van de veldwachters, hebben deze de conscrits verwittigd en zijn deze op de vlucht geslagen. Er is hier zonder een aantal militairen niets aan te vangen en een andere methode richt meer kwaad dan goed aan. ‘Sans troupes il est empossible d’ exécuter la moindre chose!’ Bourgeois wijst op het dringende van de zaak en wil tegen juli zijn manschappen ter beschikking hebben. Bourgeois had een plan opgesteld om ‘une battue générale’ te houden in de meest verdachte woningen en zou slechts een vijf à zes vaders en moeders van conscrits aanhouden die er van verdacht waren hun zonen tot dienstweigering aan te zetten’. [278]

 

Er volgen nog een aantal verslagen, maar het oproepen van de conscrits bleef voor problemen zorgen.

In juli 1799 meldt Bourgeois dat hij inderdaad een klopjacht heeft ingezet, maar dat ze geen enkele dienstweigeraar hebben ontdekt. ‘Allen hadden de vlucht genomen. Ik ben ervan overtuigd dat er verraders schuilen onder de veldwachters en de leden van de municipaliteit.’ Bovendien brengen de aanhoudingen van de ouders niet het verwachte resultaat op. ‘De conscrits gaan zich verschuilen in de omliggende kantons. Opnieuw heb ik enkele ouders laten gevangen zetten. Bij de gevangenneming van hun ouders zullen de weerspannige zonen wel tijd vinden om na te denken’, meende Bourgeois. Hij had zelfs enkele ouders naar Ieper laten overbrengen. Maar de gearresteerden werden er vlakaf geweigerd omdat dit strijdig met de wet zou zijn. ‘Voor die willekeurige aanhouding zal al de haat van de bevolking op mij wegen, waar gaat dit heen?’ Bourgeois hield nog twee ouders gevangen en liet ze voor de vrederechter verschijnen. ‘Nous cherchons encore les motifs pour la condamnation’, maar niet één wil maar iets bekennen. Hierop beslist Bourgeois om de gevangenen toch nog maar naar Ieper terug te sturen in de hoop dat ze daar veroordeeld worden.[279]

 

Ondanks het weinige dat Bourgeois over de dienstweigeraars te weten kwam, meende hij dat de conscrits meestal verborgen zaten in de bossen van Elverdinge, Wijtschate en Ter Hand te Beselare, ‘un grand bois et pas de troupes pour les chasser’.

Bourgeois had opnieuw plannen voor een grootscheepse actie, maar deze keer had hij zijn voorzorgen genomen. ‘Ik heb Jos. Terby van Busbeke laten aanhouden, een conscrit van de tweede klas. Ik heb hem de vrijheid beloofd indien hij de anderen wil verklikken. Hij hoeft enkel te beweren dat hij is kunnen ontsnappen om op die wijze het vertrouwen van de andere dienstweigeraars te winnen. Ik heb de veldwachters niet ingelicht over het plan, ik vertrouw geen enkele. Ik verwacht succes met dit plan. Terby heeft ons verklikt dat er in een bepaalde herberg veel conscrits samenkomen. Wij zijn er dan op uitgegaan en hebben er acht ontdekt. Vier konden echter ontsnappen. […]’.[280]

Tijdens de tweede helft van het jaar 1799 kan Bourgeois evenmin bemoedigende berichten overmaken. Af en toe slaagde men er wel in een dienstweigeraar of deserteur te snappen, maar het verweer hield stand. Bourgeois had het nu op de ‘petits cabarets’ van Wervik gemunt. De commissaris doet in zijn verslagen uitschijnen alsof hij zelf aan het hoofd van de gendarmerie optrok om die ‘gevaarlijke en weerspannige’ elementen aan te houden. ‘Je trouve quelques jeunes gens, en faisant la recherche dans les petits cabarets. In de kroegjes van Wervik heb ik onder meer een Van Leene ontdekt. Hij bezat geen paspoort en beweerde dat niet hij, maar zijn broer voor de legerdienst was opgeroepen. Toen men hem duidelijk maakte hem in verzekerde bewaring te brengen, vluchtte hij uit de kroeg weg en sprong over een heg. Hij werd door een gendarm achternagezeten en werd opnieuw aangehouden. Van Leene verweerde zich en kon de gendarm zijn sabel ontfutselen. Met dit wapen kwetste hij zijn vingers, maar kon daarop toch opnieuw ontsnappen. Uiteindelijk slaagde de gewapende macht erin hem in te halen en gevangen te zetten. Ik heb Van Leene van Wervik door de gezondheidsofficier laten onderzoeken en hem dan onder borgstelling van twee burgers laten bewaken. De burgers beweren dat het daadwerkelijk zijn broer was die opgeroepen was, maar ik geloof het niet. Zij verwisselen hier van naam als van hemd. Daarnaast hebben wij een conscrit, namelijk een zekere Fauvarque van Wervik, uit een varkenshok weggehaald’. [281]

Daarnaast doet Bourgeois zijn beklag over het feit dat hij te weinig manschappen heeft. Zo kunnen ze niemand arresteren, want ‘wij kunnen nooit meer dan een enkel huis ineens omsingelen, intussen zijn de vogels gaan vliegen. Ik moet zeer dringend over meer manschappen beschikken om dit opsporingswerk tot een goed einde te brengen. Wij beschikten slechts over een zevental manschappen en wij zouden er wel twee à driehonderd moeten hebben […]’.[282] De vrederechter had Fauvarque echter onder waarborg weer op vrije voeten gesteld. Hierop reageerde Bourgeois:‘Wij worden voordurend in ons werk gesaboteerd. Het schiet niet op in dit kanton. Heden moest er een tweede lichting vertrekken en, afgezien van twee plaatsvervangers, verscheen niemand op het appel.’ Bovendien blijven de lijsten zeer gebrekkig opgesteld. Alle namen dragen in de kolom de aanmerking onbekend. ‘Ik heb de naastbestaanden om nadere inlichtingen verzocht over de bedoelde conscrits, maar zij beweren dat zij die conscrits niet kennen. Betrouwbare personen laten nochtans voldoende uitschijnen dat zij die wel moeten kennen en dat het zelfs om hun naastbestaanden gaat. Ik heb nu in het geheim de troepen en de veldwachters verzameld om een nieuwe huiszoeking te beginnen, maar de veldwachters hebben kordaat geweigerd dienst te doen. De agent en de adjoint van Wervik spelen met de veldwachters onder een hoedje en geven geheime tegenbevelen. De president Gheerbrandt nam ontslag en ik bemoende Ant. Lauwick in zijn plaats, maar Lauwick is geen haar beter dan zijn voorganger.[283] Bourgeois diende klacht in tegen de veldwachters, omdat zij geweigerd hadden aan de huiszoeking deel te nemen. De veldwachters beweerden dat zij enkel verplicht waren binnen de stad Wervik dienst te doen. Volgens Bourgeois spannen deze gardes champêtres samen met de opstandelingen. ‘Citoyens, volgens de wet van 1799 bezitten jullie het recht deze twee verraders af te zetten’. Hierop is de municipaliteit in spoedvergadering bijeengekomen. Zij beweerden dat er geen enkele reden aanwezig was om de beide veldwachters te ontslaan. Er was nooit enige reden tot klagen over deze veldwachters en bovendien kenden zij niemand die hen zou kunnen vervangen, met andere woorden de twee moesten dus verder in dienst blijven.[284]

 

De wet van 15 november 1799 stelt dat elke inwoner van wie bewezen kon worden dat hij conscrits verdoken hield of hun vlucht had bevoordeligd, een boete van 300 à 3000 frank betalen moest, of voor een jaar in de gevangenis belandde.

 

De 19de eeuw bracht in deze situatie niet veel verandering. Tot in de laatste jaren van de Franse bezetting bleef het moeilijk om de militaire conscriptie door te voeren. De dienstweigeraars en deserteurs bleven zich in de talrijke herbergen schuilhouden. Hierdoor werd bij besluit van 30 juni 1807 een aantal herbergen afgeschaft. ‘Tout cabaret ou auberge dans lesquels il aura été un conscrit insoumis, sera fermé indéfiniment’. Dezelfde maatregel gold voor eventuele gevechten of overtredingen van het reglement. Zo werd de herberg ‘de gouden borse’ te Wervik gesloten op 6 november 1807’. [285] In 1813 werd een lijst opgemaakt van alle dienstweigeraars en deserteurs. Uit de lijst blijkt dat de meeste Wervikse conscrits naar Holland, Duitsland en Spanje werden gevoerd.[286]

 

Aan de conscrits moest de municipale agent het volgende meegeven: twee paar sokken en schoenen, twee hemden, een ‘haversack’ en 9 pond soldij.[287] Maar heel veel schoenen en sokken zal het kanton Wervik niet moeten uitdelen.

 

 

Besluit

 

Mijn onderzoek toont duidelijk aan dat de Franse periode enigszins een breuk betekende voor het socio- culturele leven te Wervik.

De gilden waren van oudsher in de stad Wervik aanwezig. Hun aanwezigheid werd door de Franse bezetter niet geduld en voor een aantal jaren verdwenen deze gilden dan ook naar de achtergrond. Maar met de mildere politiek van het consulaat durfden de gilden zich opnieuw in het straatbeeld van Wervik vertonen.

Een ander oude gewoonte van Wervik was het kermisgebeuren in de maand augustus. Bij deze gelegenheid vierde de gehele bevolking uitbundig mee. Naar gewoonte werd er ook voldoende bier gedronken. Dit feestgebeuren verliep meestal niet zonder relletjes. Misschien was het de drank die er voor zorgde dat de bevolking zijn ongenoegen tegenover de Franse bezetter durfde uiten? Het kermisgebeuren werd door de Franse bezetter toegestaan, maar door de lokale commissaris nauwgezet in het oog gehouden.

Naast de traditionele feesten voerden de Fransen ook hun eigen revolutionaire feesten in. Het eerste dat de Fransen deden, was overal een vrijheidsboom planten. Te Wervik stond deze op de Steenakker. Maar deze boom kon niet op de steun van de bevolking rekenen en werd herhaaldelijk vernield.

In het algemeen is het duidelijk dat de Wervikse bevolking niet enthousiast was en doorgaans weigerde aan de republikeinse feesten deel te nemen. Naar mijn mening ondernam de lokale overheid niet veel om hier verandering in te brengen, enkel Bourgeois vormt hier opnieuw de uitzondering.

 

Wat het onderwijs in Wervik betreft. De scholen, behalve de armenschool, werden in de Franse periode gesloten. Doorgaans werd er les gegeven door geestelijken en aangezien zij de eed van getrouwheid niet wilden afleggen, werd hun school gesloten. De Fransen probeerden eigen republikeinse scholen uit de grond te stampen, maar het resultaat was nihil. Als ze al een eigen school konden oprichten dan was het een probleem een leerkracht te vinden. Indien men een leerkracht had gevonden dan ontbrak het hem aan leerlingen. De poging van de Franse bezetter om via het onderwijs de geest van de bevolking in revolutionaire zin te keren, werd een grote mislukking.

 

Naast het feestgebeuren en het onderwijs werd ook aandacht geschonken aan het verzet of de Boerenkrijg en de militaire conscriptie.

Net zoals overal werd Wervik een militaire conscriptie opgelegd, maar het bleek niet eenvoudig om de ‘conscrits’ van Wervik te verzamelen. De meeste kozen ervoor enige tijd ondergedoken te leven in omliggende bossen. De vele maatregelen die de Franse bezetter nam om hier verandering in te brengen, haalde in Wervik niks uit. Het merendeel van de Wervikse bevolking steunde de ‘conscrits’ en hielp ze onderduiken.

De militaire conscriptie wordt in de literatuur doorgaans omschreven als dé oorzaak van de Boerenkrijg en het verzet van de bevolking tegen de Franse bezetter. Het spreekt voor zich dat de militaire conscriptie het ongenoegen bij de Wervikse bevolking heeft verscherpt.

Door de ‘conscrits’ te helpen onderduiken, kunnen we eigenlijk spreken van een zeker verzet onder de bevolking. Bovendien werden de lokale functionarissen die de Franse bezetter steunden door de Wervikse bevolking herhaaldelijk bedreigd, ook het vernietigen van de vrijheidsboom te Wervik wijst er duidelijk op dat de Wervikse bevolking absoluut niet tevreden was met deze Franse bezetting.

 

2.2 Het religieuze aspect

 

Zoals in de algemene schets van de Franse periode duidelijk gebleken is, werd de Franse periode gekenmerkt door een strenge godsdienstpolitiek. Hoe deze politiek in Wervik werd gevoerd, wordt in dit hoofdstuk nader besproken.

 

Maar eerst nog het volgende. Van 1559 tot 1801 was Wervik de zetel van een dekenij die onder het bisdom Doornik ressorteerde. De volgende parochies maakten deel uit van deze dekenij: Wervik, Komen, Hollebeke, Houthem, Busbeke, Lauwe, Halewijn, Moorsele, Menen, Wevelgem, Rekkem en Geluveld.

In 1801 werd de dekenij Wervik opgedoekt en kwam Wervik onder de dekenij Ieper. In 1840 kwam Wervik onder de dekenij Menen. Pas in 1960 werd de oude dekenij Wervik heropgericht.[288]

Tot het jaar 1801 hoorde Wervik tot het bisdom Doornik. Van 1801 tot 1834 behoorde Wervik vervolgens tot het bisdom Gent.[289]

 

2.2.1 De relatie tussen Wervik en Wervicq-Sud

 

Wervik en Wervicq-Sud vormden tot de vrede van Utrecht in 1713 een geheel. Beide stadsgedeelten werden gescheiden met als natuurlijke grens, de Leie. Elk kreeg zijn eigen stadsbestuur. Op kerkelijk gebied bleven zij echter lang verenigd. Pas wanneer Wervicq-Sud in 1885 een eigen parochiekerk kreeg, kwam hier definitief verandering in. De Franse bezetter poogde de scheiding tussen de twee stadsgedeelten strakker door te voeren.

De twee stadsgedeelten hadden steeds in de beste verstandhouding geleefd. Allen werden in Wervik gedoopt, gevormd, traden er in het huwelijk, kregen er hun uitvaartplechtigheid, de heilige communie en dergelijke meer.[290] De twee stadsgedeelten waren dus ondanks de scheiding toch nog, en zeker op religieus gebied, met elkaar verbonden.

 

De oorlog van de jaren 1793 - 1794 stelde de banden tussen Wervik en Wervicq-Sud sterk op de proef. Maar de Fransen zijn er nimmer in geslaagd het christelijk geloof en de kerkelijke geest de kop in te drukken. De Wervikse bevolking heeft onder de strenge godsdienstpolitiek van de Fransen ontzaglijk geleden, maar de bevolking heeft zich niet onderworpen. De beëdigde priesters werden nimmer door de volksmassa aanvaard. In Wervik bleef men zijn eigen priesters en geloof trouw.[291]

 

In de grensstreken kwam de Franse bevolking op Belgisch grondgebied om er de eucharistie en andere vieringen bij te wonen. Zo kwam de bevolking van Busbeke en een groot deel van Linselles naar de Sint-Medarduskerk in Wervik.[292]

De Franse autoriteiten waren onmachtig om de godsdienstige contacten de stoppen. De stadsbesturen van Busbeke en Linselles werkten deze wekelijkse uitwijking zelfs in de hand. Bovendien keerden de uitgeweken priesters uit de grensstreek elke week terug om hun parochianen aan te moedigen de goddelijke diensten te Wervik bij te wonen. Zo was het dan ook dat de Sint-Medarduskerk te Wervik op de zon- en feestdagen bomvol zat. Bovendien werd er ook door uitgeweken priesters mis gelezen.[293]

 

De bindingsweg tussen Wervik en Wervicq-Sud is de brug over de Leie. De brug werd door zowel de Oostenrijkse als Franse troepen, naar hartenlust afgebroken en heropgebouwd.[294] Na een periode van allerlei incidenten, poogden de twee gemeenten tot een akkoord te komen om de doorgang over de brug te vergemakkelijken. De brug werd immers aan de Franse zijde opgetrokken, maar de Oostenrijkse troepen hadden de brug vernietigd waardoor de Franse burgers de kerk en de markt te Wervik niet meer konden bereiken.[295]

Op 15 juli 1792 kwamen de twee stadsbesturen tot een overeenkomst om de brug tussen tien uur ’s avonds en vier uur ’s morgens op te trekken. Helaas hield men zich niet steeds aan deze afspraak. Zo werd op 26 augustus de brug pas om zes uur ’s morgens neergelaten. Hierdoor zouden de Franse burgers niet naar de kerk kunnen komen. Daarom werd ter hoogte van de blekerij een boot ingezet om de burgers naar de andere kant van de oever te varen, maar de boot was overladen en kantelde. Het incident gaf aanleiding tot meer onderlinge verstandhouding.[296]

Blijkbaar was de brug in 1793 zelfs verdwenen. Lemaitre schrijft op 9 mei 1793: hoewel de brug verdwenen was, lag er een plank om de Leie over te steken. Maar deze dag had men de plank doen verdwijnen, waardoor niemand van de Franse burgers naar de kerk is kunnen komen.[297]

 

Dat de twee stadsgedeelten, ondanks de splitsing in 1713, vooral op religieus vlak verbonden bleven, werd al duidelijk aangetoond. Vandaar dat men in 1793 een aanvraag indiende om althans op religieus gebied een hereniging tussen de twee stadsgedeelten te bekomen. ‘Monsieur l’ Evêque, les habitans de Wervicq-Sud diocèse de Cambrai, sollicitent leur réunion pour le spirituel et pour le civil à la commune de Wervicq-Nord dépendant de votre diocèse. Cette demande est fondée vu que deux communes ne formant qu’ une même ville, la intérêts, la rapports religieux et civils doivent être les mêmes. Il paraît qu’ avant le traité d’ Utrecht de 1713, Wervicq n’ avait qu’ une seule administration municipale et un même diocèse, parce que la France en avait la souveraineté entière, mais que par le traité dons il est question, la Lys étant devenue la frontière ou la séparation de la France et de l’ Autriche, la partie de Wervicq-nord appartins à l’ Autriche, et la partie de Wervicq-Sud appartint à la France, et cette ville fut alors divisée en deux municipalités qui subsistants encore suivant cette ancienne démarcation. Les reclamans font valoir à l’ appris de leur demande les avantages qui résulteraient de cette réunion infestant observer qu’ indépendamment de
l’ économie, elle favoriserait la paix, il ingérait la aigre vu et la difficultés qui dans plusieurs circonstances ont divisé la deux communes [...]’.
[298]

 

Ondanks de vele problemen die de Vlaamse als Franse bevolking ondervonden, bleven vele Franse burgers in Wervik de mis bijwonen. Zo meldt Bourgeois in zijn verslag van 29 juni 1797 dat er een grote menigte naar de kerk te Wervik komt om er te zingen en te bidden. Uit de omliggende dorpen, die soms drie tot vier uur van Wervik zijn gelegen, komt een massa gelovigen hier naar de kerk, vooral op de zon- en feestdagen.[299]

Pas in 1803 kreeg Wervicq-Sud een eigen priester, namelijk E. H. Boniface Joseph Clarisse. Wervicq-Sud bezat toen nog geen eigen kerk en moest zich met een kapel behelpen[300]. De godsdienstvrijheid in de jaren 1800 heeft de twee stadsdelen wellicht meer uit elkaar gedreven dan de antigodsdienstpolitiek in het begin van de Franse periode.

 

2.2.2 De religieuzen in Wervik

 

In Wervik kunnen we tijdens de Franse periode vier groepen geestelijken onderscheiden, namelijk de zusters van het Sint-Janshospitaal, de Grauwe Zusters en recoletten, de Wervikse priesters en gelovigen en tenslotte de vele ingeweken Franse priesters.

 

A Sint-Janshospitaal

 

In de jaren 1790 – 1795 werd er bijna voortdurend gevochten. Er bestaan geen bewijzen dat het hospitaal tijdens deze periode beschadigd zou zijn geweest. Wanneer het rekenboek van 1792 – 96 wordt ingekeken, blijkt duidelijk dat er in het hospitaal ook soldaten gekazerneerd waren en uiteraard werden ook de gewonden in het hospitaal verzorgd. Een rekening van juli 1792 vermeldt in een rubriek ‘kosten voor oorlogsfeiten’ de uitgaven voor onder andere medicijnen en schoenen voor de Franse soldaten.[301]

In 1793, het jaar van de kerkplundering en brandstichting in de kerk, zochten de zusters dan ook veiliger oorden op. De uitwijking begon met het transport van het nodige beddengoed en huisgerij voor hun verblijf in Isegem. De zusters hadden er immers een huis gehuurd. Vooraleer ze naar Isegem konden, kregen ze voor vijf weken onderdak bij Six-Berlamont van Uitberghe. Aangezien er daar niet voldoende plaats was, vonden enkele zusters voorlopig een onderdak in Ledegem. Met wat bagage werden de zusters op een kar geladen en trokken dwars door de troepen en de plunderingen heen naar Ledegem en Isegem. Een zieke zuster was achtergebleven. Het is in de vlucht de van de priores met de zieke zuster dat zij in levensgevaar kwamen. De priorin Van Ackere ‘a donné aux soldats Français pour sauver ma liberté, tout en argent 1 219 florin’. Eindelijk kwam het huis dat zij gehuurd hadden vrij en konden de zusters allen samen in Ledegem een veiliger onderkomen vinden. Het hospitaal met de overige inboedel werd overgelaten aan een huisbewaarder, die er een oog op hun eigendom moest houden. Er werd zelfs een koffer met waardevolle papieren naar Holland gestuurd. De lijdensweg begon op 7 september 1793 en duurde tot juli 1794.[302]

Ook na hun terugkeer in 1794 waren de zusters niet gerust over de toestand en stuurden bijgevolg hun eigendom, kleren, linnen en al wat zij waardevol achtten naar verschillende plaatsen in veiligheid, bijvoorbeeld naar Doornik, Sint-Leger, Wielsbeke en Kortrijk. In 1795 – 1796 werd het hospitaal herhaaldelijk overrompeld en geplunderd. Al het zilverwerk, linnen, kleden en andere voorwerpen die nog in het hospitaal gebleven waren, waren bijgevolg verdwenen. Het hospitaal was niet langer meer in staat nog zieken te onderhouden.[303]

 

In 1796 bevinden zich zes zusters in het Sint-Janshospitaal.[304]

 

Naam

Leeftijd

Antoinette Van Ackere

58

Cecile Van Elslande

61

Amelie Onraedt

57

Angelique Van Damme

43

Constance Comeine

39

Catherine Berlemont

34

Victoire Cardoen

32

 

De wet van 1796 ontbond de geestelijke orden en legde beslag op hun bezittingen.

De zusters van het Sint-Janshospitaal waren zich duidelijk bewust van de hachelijke situatie waarin zij gedwongen werden. ‘Nous sommes avertis qu’ on va transformer nôtre hôpital en hospice a l’ instar de ceux qui existent en France, on nous ôtera la direction de nos biens et de l’ hopital qui sera confie a des économes et a un receveur, le changement d’ habit, ne sera plus vitable […]’.[305] De zusters van het Sint-Janshospitaal stelden ergens tussen 1796 en 1797 een brief op om de inwoners van Wervik gerust te stellen. Het hospitaal blijft voortbestaan.[306]

Dit alles samen brengt duidelijk naar voor dat zowel de religieuzen als de inwoners van Wervik een vermoeden hadden van de plannen van de Franse bezetter.

In het verslag van commissaris Bourgeois opgesteld op 29 juni 1797 worden nog steeds zes religieuzen vermeld die in het hospitaal werkzaam zijn, met andere woorden deze religieuzen staan nog steeds in voor de zorgen van de zieken.[307]

Desondanks waren de zusters in 1798 nog steeds in het hospitaal. ‘L’ administration municipale du canton de Wervicq, considérant que c’ est contre les vaux de la loi que les cidevant religieuses de l’ hôpital en la commune dudit Wervicq occupent encore leur maison’.[308]

 

In 1798 stelt Bourgeois voor om deze religieuzen door een aantal niet religieuze en uiteraard republikeinsgezinde vrouwen te vervangen. Daarnaast wou Bourgeois ook de Grauwe Zusters en de Recoletten uit hun huis zetten. Dat er in Wervik hieromtrent nog niks gebeurd was, verklaart Bourgeois met het feit dat hij hieromtrent nog geen orders had gekregen.[309]

 

Als ik Lemaitre mag geloven, moesten de zusters het hospitaal op 21 november 1798 verlaten. ‘[…] want sij hadden hunnen eedt niet willen doen en sijn aldaer te saemen gaen wonen, en het hospitael is gebleven met al hetgeene de natie heeft willen laeten tot onderhoudt van de siecken en kranken’.[310]

De zusters zouden binnen de drie dagen het hospitaal moeten verlaten, met alles wat zij in eigendom nog bezitten. Voor een tweede maal trokken de zusters op 17 december 1798 in ballingschap. Ze vestigden zich tijdelijk in een huis ‘Rozendael’ genaamd en wat later in de onbewoonde pastorij. Al snel waren de zusters verspreid over familie en kennissen in binnen- en buitenland. Er verbleef zelfs een zuster in Praag.[311] Bourgeois had zijn slag thuisgehaald en ‘ces femmes fanatisés’ hadden het veld vrij gelaten.[312]

Uiteindelijk kon Bourgeois eind 1798 het heugelijke nieuws brengen. ‘Les exreligieuses dont je me suis plaint souvent fois, sont remplacés par trois ou quatre femmes qui aiment à soulager l’ infortunée’.[313]

Pas in 1802 kwamen de zusters terug naar het hospitaal. Veel van hun inboedel was verdwenen.[314]

B De Grauwe Zusters en recolleten

 

Ik bespreek deze twee groepen religieuzen hier samen, omdat zoals verder duidelijk wordt, deze twee met elkaar verbonden waren.

 

In het jaar 1796 telde het klooster van de Grauwe Zusters achttien zusters.[315]

 

Naam

leeftijd

Bernardien Bendar

79

Marie Rose Vanoudendycke

72

Eugenie Van Dommele

69

Delphine Leleu

59

Alexandrine de Lobel

61

Cecile de Leu

64

Marie Therese Douve

56

Louise Glorieux

61

Collette Vandenberghe

61

Julie Vuylsteke

54

Albertine Desmortier

46

Felicité de Lobel

42

Constance Charlet

40

Emmelie Berten

36

Seraphine Laumosnier

32

Angelique Mispelaere

31

Barba Boeteman

34

Marie Anne Bossue

47

 

In mei 1796 bevonden zich drie recolleten in Wervik.[316]

 

naam

Leeftijd

Date de leur entrée dans leur domicile actuel

André Degeest

59

30 september 1792

Ambroise Vandevelde

50

18 april 1784

Barnardin Casens

71

3 september 1794

 

In een verslag van november 1798 vinden we nog steeds drie recolleten.[317] Alleen zien we dat Bernardin Casens is verdwenen, wellicht is hij overleden en zien we Ambroise Vandermeersch als derde recollet in Wervik verschijnen.

 

Naam

functie

André Degeest

récollet

Ambroise Vandevelde

récollet

Ambroise Vandermeersch

récollet

 

In 1794 werd door de Franse soldaten de kapel van de Grauwe Zusters uitgebrand. Pas in 1834 zou men de kapel herbouwen.[318]

 

In Bourgeois’ verslag van 29 mei 1797 schrijft hij dat deze geestelijken onderwijs geven. De kinderen zouden er in de verderfelijke oude principes worden opgevoed.[319]

Aan de overzijde van dit klooster stond een gebouw waar de recoletten waren gehuisvest. Boven de kloosterdeur staat in een nis een heiligenbeeld ‘en habit de Recollet’.[320] De paters recoletten namen de geestelijke zorg van de Grauwe Zusters op zich en hielpen de parochieclerus bij allerlei omstandigheden.[321]

 

De bevolking uitte duidelijk zijn ongenoegen omtrent het verdrijven van de geestelijken. In december 1797 had Wervik een protestschrijven van de bevolking doorgezonden. ‘La municipalité de Wervicq fait passer les pétitions des quelques habitans qui désirent que le couvent des soeurs grises soit exempté de la suppression, même chose pour l’ hopital’.[322]

In de maanden september – oktober 1798 kreeg Bourgeois toch de plannen om de Grauwe Zusters en de Recoletten uit hun huis zetten.[323] Bijgevolg moesten de Grauwe Zusters in 1798 hun klooster verlaten, net zoals de zusters uit het Sint-Janshospitaal. Zij zochten een onderkomen bij familie en vrienden. Ook de twee paters en de broeder werden door de Fransen aan de deur gezet.[324] De broeder deed nog enkele jaren dienst als kok in het burgerlijk hospitaal, het voormalige Sint-Janshospitaal.[325]

 

In de maand november 1798 werd het zusterhuis verkocht, drie à vier maanden voordat de zusters zijn vertrokken. Het klooster werd te Brugge aan een man uit Rijsel verkocht. Uit medelijden heeft deze koper de zusters nog voor enige tijd in het klooster gelaten. De eerste zusters zijn pas in december vertrokken.[326]

Eind 1798 was Bourgeois dus in een heugelijke stemming. ‘Les exreligieuses sœurs grises sont aussi expulsés du couvent par l’ arrêté de l’ administration municipale. Ils demeurent actuellement chez les bourgeois de cette commune séparément’.[327]

 

C De Wervikse priesters en gelovigen

 

In dit onderdeel geef ik een overzicht van de priesters die tijdens de Franse periode hun ambt in Wervik uitvoerden. Het blijkt duidelijk dat de Wervikse bevolking zijn priesters trouw bleef. De katholieke godsdienst kende diepe wortels in Wervik.

 

De onderstaande tabel geeft een overzicht van de priesters die tijdens de Franse periode in Wervik hun functie uitoefenden. Elke priester had zijn eigen onderpastoors.

 

Naam

functie

Periode

Alexander Cocquyt

Priester

1767 - †1801[328]

Masquelier

onderpastoor

Sinds 1778

Fortunatus Messiaen

Geestelijke koster

Sinds 1792

Samijn

onderpastoor

Sinds 1792

Juliaan Eugeen Colette

onderpastoor

Sinds 1792

Hyacinthus Cardoen

onderpastoor

 

 

 

 

Frans Six

Priester

1801 – 1803

Hassebrouck

onderpastoor

(† 1802)

Boniface Vandaele

onderpastoor

 

Colette

onderpastoor

(† 1814)

 

 

 

B.A. Onraedt

Priester

1803 – †1818[329]

Camerlander

onderpastoor

 

Duhayon

onderpastoor

(sinds 1809)

Hyacint Lebbe

onderpastoor

 

Mart. Delva

onderpastoor

1804 – 1816

 

In november – december 1792 was Wervik in Franse handen. De Franse uitgeweken priesters trokken verder het Oostenrijkse gebied binnen om er zich schuil te houden. De schrik had ook de Wervikse geestelijkheid te pakken. Zo nam priester Cocquyt de benen met een van zijn kapelaans. De andere kapelaan en de koster bleven te Wervik om de bevolking nog van de katholieke dienst te verzekeren. Zij ondervonden geen hinder. De gevluchte geestelijken dit horende, keerden terug naar Wervik.[330]

 

Voor het jaar 1793 meldt Lemaitre dat het moeilijk was een ‘goede’ priester te vinden. Dit was ook het geval te Linselles en Busbeke. Het was uiterst moeilijk om een ‘goede’ priester bij de zieken laten komen, vermits de ‘slechten’ dag en nacht rond de priesters hun huizen op wacht stonden. De burgers moesten in stilte naar Wervik komen. De priester verkleedde zich om zo de zieken van de nodige sacramenten te bedienen.[331]

De Wervikse priesters boden dus ook geestelijke hulp in de Franse grenssteden, in veel gevallen met de medewerking van het plaatselijk stadsbestuur. Dit wordt in een brief uit september 1795 bevestigd. Er was een protest van enkele inwoners uit Busbeke omtrent het feit dat een Belgische priester in de kerk dienst deed en dit onder de bescherming van het stadsbestuur. ‘[…] de ce que un prêtre Belge vient exercer son ministère dans cette commune sous la protection de la municipalité. Qu’ il y a fait son entrée avec trois gendarmes et qu’ il
s’ est emparé des singes et ornements du culte pour en priver le cidevant curé constitutionnel. Ils se plaignent aussi de ce que la nouvelle municipalité est composée en partie de Royalistes et de Jacobinistes. Tels sont les deux objets sur lesquels ils appellent votre attention’.
[332] Het ging hier over een onderpastoor van Wervik.

Het jaar 1797 bracht aan de situatie niet veel verandering. ‘De geestelijke alles verboden sijnde en lieten niet in het heymelyck te bichten en te comuniceren en by nachte de sieken te gaen besoeken op het fransche soo wel als op het vlamsche niet sonder perikel van hun leven te verliesen’.[333]

 

Uit het verslag van Bourgeois geschreven op 29 juni 1797 blijkt duidelijk dat commissaris Bourgeois niet te spreken was over priesters. ‘Nu ben ik er stellig van overtuigd dat de kerken een schuilplaats voor fanatieke priesters zijn. Het feit dat men te Wervik het Angelus luidt, is een duidelijk bewijs van de laag bij de grondse activiteiten van de geestelijkheid. Daarenboven wordt er in de vroege morgenuren tweemaal een klok geluid’. Volgens Bourgeois is dit een heimelijk teken voor de priesters die dan in alle geheim hun mis kunnen houden. Bovendien zegt Bourgeois dat hij pas rust zal vinden wanneer alle priesters naar Madagascar zijn verbannen. De commissaris vraagt dan ook vijftig militairen, die op kosten van het kanton zullen onderhouden worden, om alle nodige orders uit te voeren.[334]

Ook commissaris Meurice zag de priesters liever verdwijnen. Zo schrijft hij in zijn brief van 5 maart 1798: ‘si on ne se débarrasse pas des prètres, un honnête homme qui se montre républicain n’ ira plus dans les rues en sureté en plein midi notament à Wervick dont vouter les rues sont autant de coure gorges’.[335]

Wellicht heeft Bourgeois zijn gevraagde militairen niet gekregen, want op 29 juni 1798 moet hij nog steeds hetzelfde melden. De Wervikse bevolking bleef naar de kerk gaan om er te bidden. ‘Hier au soir entendant chanter dans l’ église, je suis entré ou j’ ai vu une grande quantite de chandelles brulant a trois ou quatre autels, sept ou huit individus qui chantaient, certainement le clerc et quelques bedoyeurs et fossoyeurs, durant le chant, il y avait ouvert au grand autel, une espece qu’ on nommait, cidevant tabernacle, le chant fini, on a fermé cette machine. […] Je puis vous assurer de n’ avoir recu de plus a cœur que de faire executer les lois republicaines qui tendent au boucheur du peuple et de faire disparaître le fanatisme ontre dont le pays est malheureusement inoudée par ses prêtres hypocrites et que sous peu de poura j’ espere de vous donner des nouvelles que tous ces absurdités insupportable seront disparu en ce canton’.[336] Voor de maand juli meldt Bourgeois nog steeds dat er in de kerk gezongen wordt. Volgens hem gebeurt dit nog enkel in Wervik en Geluwe.[337]

 

De hardnekkigheid van de bevolking zorgde er voor dat Bourgeois zich niet meer veilig voelde in het kanton Wervik. Zo schrijft hij in zijn brief van 13 juli 1798: ‘[…] en sortant de ma chambre l’ un fois c’ est moi qu’ on instulte, l’ autre fois mon secretaire. Je suis de même obligé de rester la moitie de la nuit sans dormir, crainte d’ être surpris par ses gens abominables, entandant toujours du bruit a quelques portes’. Van alle kanten worden er bedreigenen aan zijn adres geuit. 'On me menace de me jetter à l’ eau, de m’ assassiner, autant que dans tout homme que je vois ici, je vois un assassin’.[338]

Bourgeois zou al het nodige willen doen om de inwoners van Wervik het republikeinse regime te doen aanvaarden, maar volgens hem is dit enkel mogelijk wanneer alle priesters en religieuzen uit het kanton zijn verdwenen.[339] Opnieuw ziet Bourgeois de religieuzen als verantwoordelijken voor het hardnekkig verzet van de bevolking.

In september 1798 wijst Bourgeois opnieuw op de hardnekkigheid van de Wervikse bevolking. De Wervikse bevolking zou meer aan de ‘ondagen’ dan aan de ‘décadidagen’ zijn gehecht. ‘Ils ne peuvent oublier leur Dimanche, ces jours là sont encore plus brillant que les Décades’.[340]

De oorzaak van het fanatisme onder bevolking lag volgens Bourgeois overduidelijk bij de priesters. Deze zouden een gevaarlijke invloed hebben op de publieke ingesteldheid. Bourgeois wou zelfs een stap verder gaan dan alleen maar de priesters te verbannen. Hij wou zelfs indien het nodig was de kerken slopen.[341]

Daarenboven werden de onbeëdigde priesters er ook van beschuldigd de weerstand tegen de conscriptie te hebben aangewakkerd. ‘C’ est principalement depuis la promulgation de la loi sur la conscription militaire, que les prêtres insermentés redoublent d’ effort pour égarer les habitans de campagne’. Het volk is werkzaam, ordelievend en natuurlijker wijze goed, maar weinig ontwikkeld. Het laat zich gemakkelijk verleiden door de geestlijken die hun geweten misvormen en ‘lui fait commettre les plus grands crimes au nom de la religion’.[342]

 

In september werd het de geestelijken te Wervik opgelegd tot de eed over te gaan. Velen weigerden dit,[343] maar toch bleef de kerk open. ‘Men heeft de kercke open gelaeten en de gewoonlijcke tyden der diensten en op den sondagh, sijn de menschen in de kercke gaen bidden, van gelijcke den gewoonlijcken tijdt. […]Alsdan ontstack men de keersen aen den autaer.’ Maar blijkbaar had men de kerk, al was dit maar voor eventjes, toch gesloten. ‘Te Wervick werdt de kercke gesloten den 5 oktober te 11 uur tot s’ anderdaeghs te 4 uur en is opgen gedaen geweest door een bende borgers die de sleutels gaen haelen hebben in de kosters huys. Men continueerde als voren ten tijde der gewoonelijcke diensten naer de kercke te gaen’.[344]

De ‘esprit public’ evolueerde dus absoluut niet naar de zin van de Fransen. De zondebok werd, zoals reeds duidelijk gebleken is, gezocht bij de talrijke onbeëdigde priesters. ‘Ces individus ne pariassent pas en face, mais leur retraite est plus dangereuse que les voir en plein midi’.[345]

Het Département du Nord had de préfet te Brugge ingelicht dat er gevaarlijke vergaderingen in de kerk te Wervik plaats vonden.[346] De commissaris stuurde aan op de deportatie van de priesters en het sluiten van de kerken. ‘Ce sont toujours les mêmes hommes, les prêtres insermentés, qui emploient toutes sortes de manœuvres et redoublent d’ effort pur achever d’ anéantir totalement l’ esprit public. Il est urgent que le gouvernement prenne des mesures promptes et efficaces pour détruire ou diminuer leur malfaisante influence’. De zondagen werden stipt onderhouden en wanneer een feest of kermis op een decadidag viel, vierde men op de maandagen verder om de Republiek te laten voelen dat de decadidag hier niet werd gevierd.[347]

Bourgeois probeerde de zangers die, bij gemis aan priesters, de bijeenkomsten van de gelovigen in de kerk leidden, voor de rechtbank te brengen. ‘Chants de quelques individus à
l’ église? La chose eut seulement lieu à Wervicq et à Gheluwe. Elle a cessé depuis mon requisitoire pour conduire les individus devant un tribunal correctionnel, mais ca n’ a pas été fait, c’ est la cause des autorités destitués qui n’ ont jamais défendu les chants, sous prétexte que la circulaire n’ était pas une loi’.
[348]
Ondanks de pogingen van Bourgeois bleef men te Wervik verder zingen tot in 1799. Maar blijkbaar zorgde de bevolking er wel voor dat alles zonder rellen of andere problemen verliep, dit om de Fransen geen reden te geven verdere maatregelen te treffen. ‘Tout s’ y passé tranquillement’, schrijft de commissaris, ‘les ex-prêtres se font singer par leurs clercs et bailli d’ église, organistes, à ces grimasseries, tout s’ y passé paisiblement, mais s’ il étoit possible, il seroit bon que ces édifices fussent fermés à fin de ne pas propager ce fanatisme qui s’ accroit tous les jours’.[349]

Het hinderde de functionarissen van de republiek dat er nog kerken open waren, dat er nog priesters op vrije voeten liepen en zoveel gelovigen hun kerk trouw bleven bezoeken. Het geloof zat diep in de bevolking verankerd.

 

4 november 1798 werd een wet uitgegeven waarin alle geestelijken die weigerden zich aan de republikeinse maatregelen te onderwerpen, gedeporteerd moesten worden. Helaas moest Bourgeois in januari 1799 melden dat het merendeel van de geestelijken die moesten gedeporteerd worden, aan de opsporingen ontsnapt zijn.[350]

Bij de deportaties werden de geestelijken in drie klassen onderverdeeld. In de eerste klasse zaten de geestelijken die niet ziek en nog geen zestig jaar waren, deze dienden gedeporteerd te worden. In de tweede klasse zaten de geestelijken die ziek en al zestig jaar waren. Zij dienden naar het groot seminarie te Brugge worden gevoerd. Als derde en laatste klasse had je de geestelijken die ziek waren, maar nog geen zestig jaar hadden bereikt. Zij dienden te worden opgesloten mits hun ziekte door twee geneesheren bevestigd werd, was dit niet het geval dan werden zij zonder pardon gedeporteerd.[351] Vele priesters werden naar het eiland Ré en het eiland Oléron gedeporteerd. Daarnaast werden ook vele Belgische priesters naar het Franse Guyana gebracht.[352]

 

Uit: Nouvel Atlas Larousse, Paris, Librairie Larousse, 1924, kaart p.80

 

Net zoals overal werd ook in het kanton Wervik een lijst van de te deporteren priesters opgemaakt.[353] Het eerste slachtoffer van de deportatiepolitiek was E.H. Colette, onderpastoor te Wervik. Hij werd beschuldigd medeverantwoordelijk te zijn voor de boerenkrijg en werd te Wervicq-Sud aangehouden. ‘Tusschen den 18 en 19 november 1798 ’s nachts ten 2 ueren was het geordonneert al de geestelijcke van geheel het land van hun bedde te haelen, het welck geschiet is, maer hun voornemen en heeft op alle plaetsen niet geluckt. Maer daer sijnder noch al veel door loose lijsten der commisarissen en andere door hun eygen parochiaenen in het strop geraeckt. Tot Wervick is op desen dito genomen geweest mijnheer Colette, onderpastor alhier, en dit verwachtende, is op het fransche gaen logeerden, maer is aengedraegen geweest en genomen s’ morgens ten 5 ueren ten huysse van jouffrouwe Vander meersch’.[354]

Van hogerop werd de opdracht als volgt omschreven: ‘… car, il n’ est pas douteux que ces individus n’ aient joué un role, marquant dans les troubles qui ont eu lieu. […] J’ avais à cet effet adressé une lettre close aux commissaries du département, en y joignant la liste de tous les prêtres insermentés de leur canton avec ordre de ne l’ ouvrir qu’ à une heure déterminée afin que le secret fut gardé’. Maar de actie leverde niet veel resultaten op. ‘Mais les prêtres avaient pris leurs précautions […] de manière que malgré toute la prudence qu’ on a employé pour faire réussir cette opération, la pluspart se sont soutraits aux perquisitions exactes qu’ on a faites’.[355] Blijkbaar had iemand toch de plannen bekend gemaakt waardoor de geestelijken konden onderduiken.

Bourgeois werd het vuur aan de schenen gelegd. Hij kende geen succes bij de uitvoering van zijn opdracht, maar Bourgeois trad in de verdediging. ‘Wees ervan overtuigd dat ik niets onverlet zal laten om elk schadelijk individu, bij naam en voornaam onmiddellijk over te maken, voor zover ik dit individu kan kennen en onderscheppen. Maar hoe wilt u dat ik mensen aandraag, wanneer zij totaal buiten mijn controle vallen? Geen enkel openbare bediende zal ooit het lef hebben een priester aan te brengen. Indien ik er niet persoonlijk achterkom waar de priesters zich schuilhouden, kan ik haast niets ondernemen. Bovendien ‘mes occupations ne me permettent pas de courir toujours derrière eux’.[356]

 

Het resultaat te Wervik was eerder miniem, slechts twee priesters werden gedeporteerd. Zowel Colette als Leroux werden naar het eiland Oléron gevoerd. Beide kwamen nadien naar Wervik terug. De andere geestelijken die voor deportatie waren aangeduid, waren meestal ziek en werden bijgevolg in het hospitaal opgenomen en onder toezicht geplaatst.

Op 20 november 1798 meldt Bourgeois dat Ambroise Vandermeersch, recollet te Wervik zichzelf heeft aangegeven. Hij werd naar het hospitaal gebracht en stond onder het toezicht van twee gardes champêtres.[357]

Een week later meldt Bourgeois dat de organist Duforrest te oud is om te worden getransporteerd. Bovendien leidt Duforrest volgens de gezondheidsofficier Loggie aan een ernstige hernia, dit wordt door Peirsegaele, de tweede gezondheidsofficier bevestigd. Herhaaldelijk worden de twee gezondheidsofficieren naar Duforrest gestuurd om zijn gezondheidstoestand te controleren.[358] Want wanneer hij gezond is, moet hij immers naar Brugge worden getransporteerd. Zo meldt Bourgeois op 22 maart 1799 dat het onmogelijk is om Duforrest naar Brugge te voeren zonder het risico zijn leven te verliezen.[359] In een verslag van april 1799 wordt er gemeldt dat Duforrest gestorven is. We zien tevens naast Dominique Logie een nieuwe gezondheidsofficier verschijnen, namelijk Pierre Jean Pattyn.[360]

Dat het merendeel van de geestelijken onder toezicht stonden en niet werden gedeporteerd, bewijst de brief van Bourgeois op datum van 15 augustus 1799. Zo schrijft Bourgeois dat de volgende geestelijken wegens hun hoge leeftijd niet voor transport vatbaar zijn, maar dat ze wel onder toezicht staan.[361]

Een verslag van Bourgeois voor de periode 1798 – 1799 verteld het volgende. ‘1. Célestin Colette est déporté. 2. Duriez, vicaire de Comines, a fait le serment et a choisi l’ église de Comines. 3. Mais aucun autre n’a prêté le serment. 4. restent provisoirement en surveillance dans leur domicile: Becquart, ex-curé de Zandvorde, Duforrest, ex-organiste à Wervicq (mort depuis quelques jours), Ghislain Rousserez, ex-curé à Gheluwe, Demarescaux, ex-chamoine à Comines, desquels les infirmités ont été constatées par des officiers, nommés ad hoc, 5. Demarescaux et Vandermeersch, ex-recollet ont été conduit au tribunal correctionnel à Ypres, mais Becquart ne peut être transporté, 6. Vandermeersch, aujourd’hui à 2 h de relevée le citoyen Vandermeersch, domicilié à Wervicq agé de 73 ans, s’ est rendu volontairement entre les mains, disant qu’ il ne voulait pas se soustraire à la loi. Je l’ ai en conséquence, comme étant sexagénaire conduit moi-même à l’ hospice civil, ainsi que Becquaert et Demarescaux, en attendant vos ordres sur leur sort, je les fais garder par deux gardes champêtres’.[362]

Dit laatste geeft duidelijk een stand van zaken. Het merendeel van de priesters die door de Fransen werden opgepakt, waren te oud om getransporteerd te worden. De meesten bleven in Wervik onder toezicht.

 

Bourgeois was niet tevreden over het resultaat dat hij had bekomen. Hij had een klopjacht georganiseerd, maar deze had geen enkele arrestatie tot gevolg. Volgens Bourgeois hebben de geestelijken bij het zien van de naderende troepen zich in de bossen en boerderijen schuilgehouden. Toch leverde de klopjacht een aantal opmerkelijke zaken op. Bij de klopjacht werd er bij het huis van Marie Magdaleine Vandermeersch in Wervicq-Sud langsgegaan want er zouden priesters in haar huis zijn ondergedoken. De speurders vonden er enkel een beslapen bed. Volgens Marie hadden haar ouders dit bed beslapen, maar waar haar ouders nu waren, wist ze niet.[363]

 

Wanneer het de Fransen niet voor de wind ging of wanneer het met de administratie spaak liep, werden de ‘prêtres fanatiques’ met alle mogelijke zonden beladen. Er waren geen grotere boosdoeners dan de priesters die het vertikten de eed af te leggen. Aan de clerus werd steeds een verwoed fanatisme toegeschreven. Er was geen misdaad die de priesters niet in de schoenen werd geschoven. Zoals reeds aangegeven, beslisten de Fransen om met het probleem van priesters komaf te maken door ze te deporteren buiten het territorium van de republiek. In Wervik zouden de volgende religieuzen gedeporteerd zijn:

 

Naam

functie

leeftijd

Alexandre Cocquit

Curé

63

Julien Eugène Collette

Vicaire

52

Hyacinthe Cardoen

Vicaire

32

Fortuné Messiaen

clerc paroissial

45

Jean Bapt. Duforrest

organiste (prêtre)

83

André Degeest

ex-recollet

60

Ambroise Vandevelde

ex-recollet

50

François Vandermeersch

ex-recollet

70

Laurent Lavary

directeur de l' hôpital

55

Medard Renier

ex-capucin

49

Martin Leroux

prêtre

50

 

Hoe de bevolking op de deportatie reageerde, blijkt uit het verslag van 1798. ‘Le jour du départ des prêtres insermentés, on voyait tout le monde craintif et triste dans le fond de leur âme. Beaucoup de femmes, ainsi que des hommes parcouraient les rues en pleurant, mais
j’ espère, citoyen que dans peu de temps les esprits se tranquilliseront, et comme ils ne seraient plus fomentés par les prêtres, qu’ ils se soumettront tous aux lois républicaines’.
[364]

 

In de loop van het jaar 1799 zag het er naar uit dat er verandering op til was. Het zou echter nog wat tijd duren vooraleer de eerste gedeporteerde priesters naar huis kwamen.

In het jaar 1800 maakt de Wervikse commissaris een verslag waaruit blijkt dat een aantal gedeporteerde priesters naar Wervik zijn teruggekeerd. De commissaris maakt wel een kleine randbedenking. Indien wij het volk moeten geloven en toegeven aan de publieke opinie, dan zouden we al de geestelijken moeten loslaten.[365] Het is duidelijk dat de commissaris hier niet voor te vinden was.

Collette en Leroux werden naar de Franse eilanden verbannen en kwamen enkele jaren later naar Wervik terug. De overige negen geestelijken werden in het groot seminarie te Brugge opgesloten. Ook zij werden nadien terug in vrijheid gesteld. Twee zouden deze opsluiting echter niet overleefd hebben.[366]

 

De komst van Napoleon bracht een nieuwe periode met meer godsdienstvrijheid met zich mee. ‘De borgers hebben altyt den ordenairen tyt dat den godsdienst gepleegt was hunne gebeden in de kerke gedaen sonder musyk ofte choorsang. Bonaparte heeft dese ordonnantie ingetrocken en vryheyt in de kerken gelaeten’.[367]

‘Hier heeft men beginnen singen den 9 februari het welck den commissaris verboden heeft om dat de sangers refuseerden den eedt te doen en is wederom als vooren gebleven tot in het beginnen van maerte, dat het soo men seyde van brugge het previlegie afgekommen was het welcke de sangers gecontinueert hebben in choorsang’.[368]

Blijkbaar was Napoleon toegeeflijker dan de Wervikse commissaris. Maar lang duurde dit niet, want vanuit Brugge werd de vrijheid van godsdienst bevestigd. De commissaris kon niet anders dan te gehoorzamen. ‘Den 6 december sijn de borgers verlost geweest van in huysen en schueren missen te hooren, mitser meer vryheijt gelaeten was, hebben eenen autaer in de sacristie opgerecht en dat aen de borgerie verclaert dat sij alle souden naer de kerke kommen’.[369] De hoop van de Wervikse bevolking naar een betere toekomst werd versterkt. Het jaar 1802 bracht een hele verademing. Het kerkelijk leven, dat zolang tot het ondergrondse was veroordeeld, hernam opnieuw zijn normale activiteit op en dit werd door de bevolking met intense vreugde begroet.[370]

Het jaar 1803 bracht een andere heuglijke gebeurtenis, namelijk de komst van een nieuwe priester. ‘24 january is geschiet den blijden entré van mijnheer Bruno Benjamin Onraedt, want naer de doot van mijnheer Alexander Cocquit is hier voor bedienaer gestelt geweest mijnheer Six die alhier verbleven is tot den 15 deser maend die alsdaen pastor tot Heule geworden is. […] Mijnheer Six is met groote eeren ende triomphe ingehaelt geweest tot Heule. Daen is mijnheer Onraedt, pastor van St. Michiels tot Cortrijck, als pastor van Wervick aengestelt, die hier den 24 deser maens is ingekommen, tot welcker eere de vier gulden sijn hem tegengegaen, vereert met het choor musijck en het geschut der bosseniers’.[371] Priester Onraedt liet het geruzie tussen de gilden[372] niet aan zijn hart komen. Zijn grote bekommernis ging uit naar de kerk. Onder zijn impuls werd het herstel flink aangepakt.[373]

 

Na de bange oorlogsjaren leek het ergste eindelijk voorbij. Zoals reeds gezegd was er voor de uitoefening van de katholieke godsdienst enige versoepeling ingetreden. De Franse regering ging zelfs zo ver dat er een budget voorzien werd voor het herstel van kerken en pastorijen. In een staat van 17 november 1810 wordt Wervik vermeld onder de gemeenten die geen pastorij bezitten. Volgens burgemeester Gheerbrandt zou er geen plaats zijn om een pastorij te bouwen. Daarom stelde hij voor een bestaand huis aan te kopen. Gheerbrandt deed navraag doen en vond een persoon die zijn huis voor 6500 frank wou verkopen. Het huis had vroeger nog als pastorij dienst gedaan. Op 7 december 1811 legde het stadsbestuur zijn voorstel voor. Het bleef echter bij een voorstel.[374]

 

D De ingeweken Franse priesters

 

De priestervervolgingen, plagerijen, de gedwongen eedaflegging en dergelijke meer maakten het de Franse priesters niet gemakkelijk. Hierdoor kozen vele Franse priesters het hazenpad richting België. Er kwamen veel Noord-Franse priesters in Wervik een onderkomen zoeken. Velen die noch konden, vluchtten verkleed als vrouw, boer of koopman.[375]

Zo arriveerde op 26 mei 1791 de priester van Busbeke met zijn kapelaan te Wervik.[376] Een goeie maand later, op 23 juni, werd het de priester van Linselles verboden nog langer de mis te lezen. Hierop moedigde hij zijn parochianen aan om hem te volgen. Zo arriveerde hij samen met ongeveer zevenhonderd parochianen in Wervik.[377]

In 1792 werd Priester Delahousse van Linselles uit zijn parochie verjaagd. Op 28 februari kwam hij een voorlopig verblijf te Wervik zoeken. Ook hier kwamen een groot aantal parochianen met de priester mee. Het resultaat was dat het aantal kerkgangers op zijn minst was verdubbeld.[378] Misschien overdrijft Lemaitre hier wel een beetje, maar het aantal kerkgangers zal toch wel in een zekere mate toegenomen zijn.

 

Tegen het eind van 1792 bevonden zich te Wervik zo een zestien à zeventien uitgeweken Franse priesters uit het département du Nord. Een dertigtal hadden een onderkomen gezocht in Menen en nog vele andere in omliggende steden en dorpen.[379] Ze werden bij burgers ondergebracht. De uitgeweken priesters namen de geestelijke zorg van hun mede-uitgeweken parochianen die overal in de steek waren verspreid op zich. De uitgeweken parochianen waren over het algemeen mensen die voor de Franse Revolutie in het stadsbestuur en administratie waren te werk gesteld en om hun geloof verbannen waren.

Op 3 maart kreeg de Wervikse burgemeester Fauvarq een brief die voor de uitgeweken Franse priesters bestemd was. Fauvarq trok met de brief naar al de gevluchte priesters en deelde ze mee dat ze moesten vertrekken. Dit was echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. De priesters werden hier als martelaren voor het geloof beschouwd, werden door de bevolking graag gezien en geholpen. Hierop besloten de uitgeweken priesters nog enkele tijd in Wervik te blijven.[380]

 

De problemen namen alsmaar toe en de geestelijken werden steeds meer vervolgd en verjaagd. Maar het risico om hun goederen verbeurd te zien verklaren, zorgde er voor dat velen naar Frankrijk terugkeerden. De priesters keerden wel terug naar Frankrijk, maar de meeste kozen er toch voor om zich langs de grens te vestigen.[381]

 

November 1792 zal de Wervikse bevolking en priesters lang zijn bijgebleven. De burgers van Wervicq-Sud hadden aan de Franse autoriteiten de namen overgebracht van de inwoners die de uitgeweken Franse priesters onderdak boden. Hierop werden de huizen van de ‘goede’ burgers geplunderd. Deze verklikkers ontzagen het zelf niet de soldaten te vergezellen om de woningen te Wervik persoonlijk aan te duiden. Een storm van verontwaardiging brak los in de stad.[382] Het spreekt voor zich, dat sinds die dag de groeiende vijandelijke spanning tussen beide stadsgedeelten verder toegenomen was.

 

Het jaar 1793 bracht niet veel verandering. Er verbleven nog steeds Franse gevluchte priesters in Wervik. De ‘goede’ geestelijken werd nauwlettend in het oog gehouden en de vervolgingen namen steeds verder toe.[383] In 1799 was het probleem van gevluchte Franse priesters nog steeds niet opgelost. Volgens de Fransen waren er vreemde priesters, in een republikeins plunje vermomd, die zich aan plunderingen schuldig maakten. Hierop werd een dringende oproep gedaan om een strenge controle van de paspoorten door te voeren.[384]

 

2.2.3 De pesterijen van de Fransen

 

De vervolging van de priesters en geestelijken ging gepaard met pesterijen. Zo gebeurde het op 17 maart 1793 dat een aantal Fransen herrie kwamen schoppen rond de Sint-Medarduskerk. Dit was bijna een dagelijks verschijnsel. De Fransen kamen met een tamboer de preek verstoren door er maar op los te trommelen. Daar bleef het niet bij. Tijdens de zegen van het heilig brood kwamen de onruststokers vooraan in de kerk en opnieuw trommelden ze er op los. Na de dienst gingen een aantal kerkgangers naar de onruststokers toe. Ze werden duchtig geronseld waarop zij om hun leven smeekten. Het was de ‘intru’[385] van Komen die deze onruststokers elk vijf pond had gegeven en naar Wervik had gestuurd. Dit was zijn weerwraak voor het onthaal dat hij te Wervik genoten had.[386]

 

De Fransen hadden er hun genoegen in om de Wervikse katholieke bevolking te treiteren. Ze beschoten hen, gooiden met stenen en riepen al wat ellendig en schandaleus was. De Fransen kwamen zelfs op het idee om te Wervicq-Sud naakt in de bomen te klimmen. Hier waren ze zeker dat ze gezien werden en konden zo de Wervikse bevolking en geestelijken dermate ergeren.[387] De Wervikanen geraakten op den duur gewend aan dit soort uitspattingen en namen er na verloop van tijd geen ergernis meer aan.

 

2.2.4 De Sint-Medarduskerk

 

Tijdens de maanden november en december 1792 deed de Sint-Medarduskerk dienst als verzamelplaats voor de Franse soldaten die in de stad gelegerd waren. Zo kwamen op 6 december de Franse soldaten in de kerk bijeen om een nieuwe chef te kiezen. Een honderdtal zouden die namiddag bijeen gekomen zijn. De Fransen profiteerden van de gelegenheid om duchtig de spot te drijven met de godsdienst en de geestelijkheid. Op 24 december deed de kerk bovendien dienst als ‘verkiezingslokaal’ voor het nieuwe stadsbestuur[388].

 

In oktober 1793 werd de kerk door de Fransen grondig geplunderd. ‘Sij hebben oock schandaleus geplundert en berooft al het cieraet dat daer in was, schoon dat het aldaer in de verholenste plaetsen verborgen was. Sij hebben de deure en vensters ingeslaeghen, al de silveren candelaers, bloempotten, silver seraphienen, ock de silveren lampe, als oock het silverwerck van het hospitael, bestaende in lampen, candelaers, seraphienen en al het coperwerck van de kercke hebben sij op vier waegens wechgevoert naer de natie’[389]. Het bewijs van de gestolen voorwerpen vinden we terug in het archief te Rijsel[390].

Ook Sophia Lecompte schrijft omtrent deze plundering een verslag. We moeten echter opmerken dat Sophia de plundering in november situeert. Wellicht is deze datum foutief. Via het archiefmateriaal uit het Frans Fonds, dus materiaal uit de tijd van de plundering zelf, situeer ik deze gebeurtenis in de maand oktober. In haar ‘brief’ van 8 augustus 1827 geeft Sophia Lecompte een beeld van deze plundering. Ik kan een duidelijk beeld van de omvang van de plundering vormen, daar Sophia poogt op te sommen wat door de Fransen allemaal naar Rijsel werd meegevoerd.

‘Verhael der kerk plundering der stad Wervick door de franschen den 28 november 1793 (lees dus oktober). Des s’ morgens omtrent ten 9 ueren zijnde franschen als raedzende in stad gekomen, hun eerste werk was in de kerke het open breken van het tabernaekel alwaer het alderheyligste niet in en was. Dan hebben zij al het koperwerk aen stukken geslaegen, en op eenen waegen naer ryssel doen voeren, […] Des naer middags hebben zij ontdekt waer alle kostelijkheden verborgen waeren, zijnde op de leege vouten, voor eerst 14 zilver kandelaers van onze lieve vrouwe altaer, eene zilver herten, kranzen, kroonen, kruyssen, goude ketens, goude en diamante kruyssen en oorringen, die dienden tot vercieringe van den krans van onze Lieve vrouwe; den krans gebordeer in goud, die gekost heeft 82 ponden grooten, al het zilver en goude werk van de heylige drijvuldigheyd die niet minder in weirde en was als van onze Lieve vrouwe autaer, al de reliquien der heyligen in zilver gevrogt, drij zilvere lampen van het hospitael, al het zilverwerk van St Jans autaer, van de zielen, van het heylig servulus, de silver lampe van den choor die 1200 fransche kroonen gekost heeft, vier zilverene kandelaars van den hoogen autaer wiens weerga in geheel valenderen niet te vinden waeren, den krans van den heyligen dooren met den voet waer op den zelven rust, zijnde het schoonste stuk der kerke, alle de gewijde vaeten, zonder een aghter te laeten, het zilver wierook vat, zilver missen potjes. Immers al wat goud, zilver of koper angaet niets is er over gebleven, men rekent het getal der hooge zilver kandelaers op 58 zonder de kleijne, driy goude choor kappen met de kostelijke casufels, sloten en andere priesterlijke kleedingen; alle het lijnwaet der kerke, de heylige olie rustende in de voute hebben zij uyt gegoten, twee remonstrantien die al wat schoon was te boven ging, de ommeloopen der pavilioenen in goud en zilver gevrot, met de kostelijke ornamenten, immers niets en heben zij agter gelaeten en op wagens naer rijssel gevoerd. Het is onmogelijk te schatten voor hoe veel zij mede hebben want in geheel vlaenderen en waeren geen kerken zoo kostelijk vercierd, van het geld die door verscheyde persoonen aldaer gevlugt was en kan men geen rekeninge maeken, nogtans moet er veele geweest hebben want van eenen persoon die aldaer 1700 kroonen genomen was, die zij ook mede hebben’[391].

 

Maar bij deze grote plundering bleef het niet. 28 februari 1794 was een zwarte dag, de Sint-Medarduskerk stond in brand[392]. De franse generaal Daendels bekent het fier in een verslag van 10 maart 1794. ‘J’ ai fait mettre le feu au clocher de Werwick […]’[393]. De brandstichting gebeurde tijdens een rooftocht in Wervik met de bedoeling het leder uit de magazijnen van de Wervikse leerlooiers te roven[394]. Deze gebeurtenis wordt door Lemaitre als volgt omschreven: ‘den 28 februari is geweest den alderdroefsten dagh die wij noch noyt gesien en hadden. De fransche sijn ingekommen smorgens ten 7 ueren en hebben wederom beginnen te plunteren en veel borgers quaelyck te tracteren en omtrent de 9 ueren hebben sij naer den pastors huys gegaen en aldaer geheele vrahten hout uytgehaelt en op den thoore gedraegen en onder de klocke stellinge een groot vier gemaeckt waer op het al in vier gekommen is eerst in de naelde en dan is het al om lege gevalle op den docksael waer door het ook al in brande gekommen is. De groote lyckdeure en de deure van het klein portael is door de hitte van het vier al in brande gekommen. Het sitten van d’ aermemeesters, achter het klein partael aen den lincker kant van de kerke en de vonte die stont aen de rechte sijde alwaer dicht aengelegen stont onse lieve vrauwe van schreyboom […] welck beelt met de vonte al t’ saemen is verbrandt tot asschen, het welcke oud was omtrent 155 jaeren. Den brand is ock an den thooren aen het tack genomen het welcke van hens t’ eynden is afgebrandt de autaeren sijn blijven staen mits vaussure, maer aendersints hadde hat al verbrant datter in de kerke was. Daer heeft noch groote vreese gewest dat de autaeren souden gebrand hebben mits het vier door de sterre gaeten met den wint door suerden. Den wint was fel die blies uyt den suyd westen waer door veele borgers meynden dat hun huysen souden in brand geraeckt hebben, maer god lof daer en heeft niet een huys door dit vier gebrand t’ was al of het god gelieft hadde dat soo aenstonts de kerke begonde te branden daer ontstont eenen grooten regen die groot voor deel dede om het vier die gedeurig boven de stadt vloeg te verdooven […]’[395].

Ook Sophia Lecompte doet op 19 december 1827 een verslag van de brand. ‘Den 28 februarij 1794 zijn de franschen ten getalle van 6 à 700 mannen omtrent de zeven ueren smorgens komende van Comene in Wervick gevallen, […] Zij waren als ontbonden in boosheden en godslasteringe, niet voldaen zijnde van een jaer te vooren de kerke uytgeplundert en van haere kostelijkheden te berooven, zij waren gekomen om dit schoon gebouw de proey der vlamme te maeken. Zij begonnen deze schelmche daed door het draegen van eene meigte ammeloozen op den okzael, klok zolder en torre, en vuur hebbende gaen haelen ten huyze van d’ heer Joannes Paret, hebben den brand daer ingestoken het welke in weynige minuten een schrikkelijk vertoog op leverde: het beblaest der orgel pijpen, het ruischen ende uyt slaen der vlamme door klok gaten en torre vensters, het instortten der naelde, het smilten van lood om uer beyaerd klokskens, als mede der grooten trebbel en andere klokken, veroorzaekte zoo een vreeselijk vuur, als of het een tweede sodoma hadde geweest. De hooge en leege vauten daken vielen zijdelinge ook in, zoo dat in min dan twee uuren het schoonste kerk gebouw van vlanderen in asschen wierd geleyd. In deze tusschen tijd zagen de franschen de keijzerlijke troepen van Meenen de stad naederen, waerdoor zij wederom naer Comenen zijn getrokken, naer alvooren in alle huijsen geplundert ende borgers mishandeld te hebben, in daeden te bedrijven die de eerbaerheyd niet toe en laat te beschrijven […] De Fransche, ofte beter te zeggen de roovers bende vertrokken zijnde, hebben de borgers allen vlijt aengedwent om den brand binnen de kerk te doen ophouden […] maer de vreeze van niet te konnen blusschen poogde hun tot het uyt draegen van al dat mogelijk was en het tabernaekel open brekende vonden zij een ciborie met het alderheyligste daer in, door J.B. Degroe in allerhaeste gedraegen wierd aen eenen verborgen priester. […] De kerke aldus zonder kappe zijnde heeft alzoo langen tijd blijven staen’[396].

 

Ik hoef er niet meer woorden voor te gebruiken om te zeggen dat de kerk er erg aan toe was. Een gedeelte van het koor en van de sacristie was nog toegankelijk gebleven. De weinige altaren die nog ongeschonden waren gebleven, werden met stro afgedekt. De Sint-Medarduskerk ooit omschreven als de mooiste kerk van Vlaanderen, lag er nu als een erbarmelijke ruïne bij.[397]

 

Uit: R. Defrancq, Bijdragen tot de geschiedenis van Wervik,
deel II, Wervik, druk Almar, 1961

 

Reeds in augustus 1794 begon men het puin weg te ruimen. In het jaar 1800: ‘de kerke van Wervick noch altyt onbloodt syne van haer kappe […] hebben besloten rond te gaen om het kosten uyt te sien soo op de fransche syde als de vlamsche’.[398]

De restauratiewerken kunnen als volgt worden samengevat:[399]

1794 – 1801: restauratie van het kerkdak

1801 – 1810: restauratie van het kerkgewelf

1805: aankoop van een oud orgel

1825: nieuwe vloerbedekking in de kerk, vernieuwd in 1909

1831: nieuwe kruiswegstaties

1834: nieuwe klokken, in 1865 hergoten

1829: algemeen plan van de restauratie der buitenarchitectuur van de kerk, waarvan de eerste uitvoering in 1842 en de tweede in 1867 plaats had.

1862: afbraak van het oude hoofdaltaar, het nieuwe werd geplaatst in 1876

1869: nieuwe sacristie

1870: verdere restauratie van de buitenarchitectuur

1875: verfraaiingswerken in de binnenkerk

1887: nieuw portaal onder de toren. Bouw van de nieuwe pastorie.

1889: verder afwerking van de kerkgewelven

1891: restauratie van de kerktoren; de stenen kap komt er in 1901

1896: bouw van een nieuw (huidig) doksaal

1903: plaatsen van nieuw koorgestoelte, koorafsluiting en kalvariekruis

1906: nieuwe doopvont

1913: nieuw orgel

Men heeft er dus lang over gedaan om de kerk te restaureren en in zijn oude glorie te herstellen. Helaas zal de eerste wereldoorlog dit werk opnieuw te niet doen.

 

Door de plunderingen en de brand deed het hospitaal tijdelijk dienst als parochiekerk, totdat de kerk weer wat toegankelijker was gemaakt.[400] Toch hield het puin de Wervikse bevolking niet tegen om in de Sint-Medarduskerk te bidden. De vele pogingen om de bevolking buiten de kerk te houden, haalden niks uit. Zelfs toen de parochiepriesters moesten onderduiken, kwam het volk onder leiding van de koster, kerkbaljuw of de kerkzangers, nog elke zondag naar de kerk. Er werden vele kaarsen gebrand. Het Credo weerklonk onder de blote hemel, maar het volk van Wervik bleef zijn kerk trouw.[401]

 

In augustus 1798 doet commissaris Bourgeois zijn beklag over het feit dat de kerk in Wervik op elk moment van de dag open is. Volgens hem wordt het fanatisme hierdoor alleen maar versterkt. Ondanks de tegenstrijdigheid met de wet laat Bourgeois de kerken in het kanton Wervik open, maar laat dit echter enkel toe als de minister hiervan op de hoogte is gebracht. Zo geeft hij in oktober het volgende verslag: er wordt niet alleen in de kerk gezongen, ‘on allumait des chandelles par centaines’. Bovendien vindt Bourgeois dit verzamelen in de kerk een gevaarlijke situatie. De kerk is trouwens de hele dag open. Bourgeois ziet alleen maar een oplossing in het doen verdwijnen van de priesters en andere religieuzen.[402]

De kerk wordt wel open gelaten, maar ondertussen ijvert Bourgeois toch tot de sluiting ervan.

Het sluiten van de kerk was geen eenvoudige zaak, want in september 1797 hadden de agenten geweigerd de kerken in het kanton te sluiten. Er zouden in het totaal zeven kerken in het kanton Wervik zijn. ‘Il faut démolir les églises, si non, le peuple y ira 3 à 4 fois par jour; une foule inombrable y accourt, en s’ y agenouillant, prosternant, allume des chandelles par centaines’.[403]

 

2.2.5 De uiterlijke godsdiensttekenen en de confiscatie van het ‘zwart goed’

 

De Fransen wilden alles wat met de godsdienst te maken had doen verdwijnen. Eerst en vooral werd het de geestelijken enorm moeilijk gemaakt. Daarnaast wilde men ook alle uiterlijke tekenen van godsdienst, zoals kruisen, heiligenbeeldjes, enzovoort doen verdwijnen en de bezittingen van de geestelijken wilde men in beslag nemen.

Ondanks dat de officiële annexatie pas op 1 oktober 1795 plaats vond, kwamen de Fransen er te Wervik al toe om in maart 1795 de kerkelijke goederen aan te slaan.[404]

 

In een verslag van Bourgeois op 21 juni 1797 spreekt hij over een groot fanatisme dat onder de Wervikse bevolking heerst. Bovendien is Bourgeois niet tevreden met het feit dat alle uiterlijke kentekenen van godsdienst nog onaangeroerd zijn gebleven. Dergelijke kentekenen worden zowel binnen als buiten de kerk aangetroffen, daarnaast ook op het kerkhof en op nog veel andere plaatsen. Een goede week later doet Bourgeois ook zijn beklag over deze uiterlijke kentekenen. ‘En parcourant les rues en voit presque autre chose que des vierges, des christ, des saints et autres bizarreries au dessus des portes des maisons’. Bourgeois, zo zegt hij zelf, zou vastbesloten zijn geweest deze beelden en andere kentekenen weg te nemen. Maar hij wou uit voorzichtigheid toch de mening van de préfèt weten, aangezien ‘que je risquait de me faire massacrer pars des abominables fanatiques’.[405]

Tijdens de maand november van het jaar 1797 zouden alle uiterlijke tekenen van godsdienst in geheel België, als ook deze die langs de wegen stonden, zijn weggehaald.[406] Maar blijkbaar was dit niet het geval in Wervik, want in een brief van commissaris Meurice op datum van 5 maart 1798 lezen we het volgende: ‘J’ ai cru enfin avoir définitivement parvenu à faire disparaître tous les signes extérieurs du culte, mais mon attente est trompé, Wervick et Gheluwe sont les deux seule ou ils restent’.[407] Dit wordt enkele maanden later in een brief van Bourgeois bevestigd. Zo lezen we op datum van 29 juni 1798: ‘Citoyen, il n’ est impossible de passer sous silence la fanatisme qui regne dans ce canton. Il existe encore un grand nombres des signes extérieures du culte, tant a l’ entour de l’ eglise, sur le chimetiere, ou dans d’ autres endroits que je n’ ai pas encore parcouru’.[408]

 

Eindelijk kwam er wat schot in de zaak. In het dagboek van Lemaitre wordt gemeld dat op 22 en 23 maart 1798 de kruisen van de Grauwe Zusters, van de Magdalenakapel en andere werden weggenomen[409]. Bourgeois had het bevel gegeven ‘alle serken, doodtshoofden en statien moesten weggedaen sijn, daer naer alle de beelden en cruyssen die rond de stadt stonden’.[410]

Op 19 juli 1798 kon hij met groot plezier vertellen dat de uiterlijke tekenen van de godsdienst waren verdwenen, behalve het ijzeren kruis van de kapel van het hospitaal. De Wervikse bevolking ‘jure et menace très fort’.[411] Een week later zou alles echter verdwenen zijn. Volgens Bourgeois ligt de oorzaak voor het feit dat dit in Wervik zo lang duurde, bij de agenten en andere functionarissen.[412]

 

De wet van 1 september 1796 ontbond niet enkel de geestelijke orden, maar legde tevens beslag op hun bezittingen. Vanaf 1797 kwamen de religieuze goederen in handen van sluwe opkopers, vooral Fransen en hun vrienden. De goederen werden ‘Zwart Goed’ genoemd. De verkoop van het Zwart Goed viel in Frankrijk gewoonlijk uit ten voordele van de Franse boeren. In België was dit algemeen niet het geval. Er werden onder andere kleine vennootschappen opgericht die het Zwart Goed opkochten met het oog enorme winst te maken door dit goed dan weer verder te verkopen. Wellicht is het zo een opkoopvennootschap uit Rijsel die vele religieuze goederen van Wervik heeft opgekocht.

Het in beslag nemen en verkopen van het Zwart Goed gebeurde dus ook in Wervik. Enkele ‘goeden’ hadden de goederen opgekocht om ze nadien aan de oorspronkelijke eigenaars over te maken. Helaas waren het voor de meerderheid vreemde speculanten en ambtenaren in dienst van het nieuwe regime die het grootste deel van de goederen opkochten.[413]

In 1798 werd een inventaris van de kerkmeubelen opgemaakt en naar waarde geschat. Voor de kerk van Wervik werd de hele inboedel op 358 F. geschat. Ook de ander kerken in het kanton werden naar hun waarde geschat: de kerk van Geluwe op 503,20 F., te Houthem op 156 F., in Komen werd de waarde op slechts 47,50 F. geschat, te Hollebeke op 48 F. en te Neerwaasten op 233 F.[414]

De inventaris van de kloostergoederen was er reeds in november 1797. In Wervik was dat bijgevolg een inventaris van het hospitaal,[415] van de Grauwe zusters en de paters Recoletten. Meteen moesten de kloosters een volledige staat van hun religieuzen opmaken.[416]

‘Het suterhuys, alhier genaemt de Grauwe Zusters, is in het begin van dit jaer 1799 oock verkocht geweest […] aen twee of drie borgers tot Rijssel die op die manier kercken en cloosters kochtten; deze demolyerden en vervoerden naer Rijssel te schepe, en sij begonnen het clooster af te breken in meie en alles vervoert buyten eenige steenen die alhier gebleven sijn. Want aen de Vlamsche borgers en konden sij daervan niet vercoopen, want sij en hadden het niet gewilt’.[417] ‘In maerte 1806 is de magdeleine capelle verkocht geweest door de fransche en afgesmeten door Francois de Lieu en Angelus Ervein’.[418] De paters Recoletten, die rechtover de Grauwe Zuster woonden, moesten eveneens hun bezittingen afgeven.[419]

De verkoopsom van de goederen die aan de kerk, pastorij en kloosters van Wervik toebehoorden bedroeg voor de pastorij 1612 F., voor de kerk 614 F., voor de Grauwe Zusters 557 042 F., voor de broederschappen van de parochie 1754 F., voor de Sint-Magdalenakapel 42 000 F., voor de Sint-Annakapel 39 100 F.[420] In totaal bracht het Werviks Zwart goed een som van 642 122 F. op.[421] De kas van de Franse Republiek was opnieuw wat rijker geworden.

 

2.2.6 De eedaflegging

 

Reeds in 1791 hadden de geestelijken het in Frankrijk hard te verduren. Frankrijk werd geteisterd door kerkvervolgingen.[422] Al snel kwamen de geestelijken in België in dezelfde situatie als hun Franse collega’s terecht.

Al de geestelijken werden tot de burgerlijke eed verplicht. Niet-beëdigde geestelijken werden vervolgd en door ‘intrus’ vervangen.

De eedaflegging verliep te Wervik helemaal niet zo vlotjes. Zo meldt Bourgeois in een brief van augustus 1798: ‘Il s’ en trouve encore plusieurs prêtres insoumis en ce canton’.[423]

In Wervik wilden de priesters de eed niet afleggen, maar ook de bevolking was niet over deze gedwongen eedaflegging voor geestelijken te spreken. Met andere woorden beëdigde priesters waren in Wervik niet welkom. Dit wordt door het volgende voorval heel duidelijk geïllustreerd. Op 9 april 1792 kwam de intru van Komen in de straten van Wervik wandelen. Hij had een franse cocarde om zijn arm en wandelde zo doorheen Wervik. Hij trok op het Frans gebied en keerde daarna terug met een overgelopen religieuze uit het klooster van Komen en de vrouw van de griffier van Komen. Met zijn drieën gingen zij de Sint-Medarduskerk binnen. Daar komt het tot een dispuut met enkele burgers die in de kerk aanwezig waren. Hierdoor moest de intru noodgedwongen de kerk verlaten. Buitengekomen, werd de intru van Komen door kinderen met stenen bekogeld. Samen met de twee dames is de intru in spot en schande op het franse gevlucht.[424]

 

In september 1797 werd beslist dat indien de geestelijken zich niet aan de eed onderwierpen alle kerken op een dag tijd zouden gesloten worden. ‘Op deese apparentei van berooft te sijn van geestelycke bedinge, heeft er eene divisie onder ons gemeente geweest, de thien daegen van het beraem sijn op onsen kanton geweest van den vijfthiende september tot den 25 deser maend binnen welcke thien daegen men bichte en communiceerde tot 2 à 3 uren naer middagh, en dat met vurige devotie ja met een word verouderde sondaers die in 14 jaeren niet en hadden te bichte geweest’. Na deze tien dagen werd er geen enkele viering of andere katholieke dienst gehouden. Daarom besliste men de kerk open te houden’.[425]

Op 9 november 1797 schrijft Meurice een brief waaruit blijkt dat het dreigen met de sluiting van de kerken niet veel uithaalde. ‘Il n’ y a plus de doute que les eglises doivent être fermées dans toutes les communes ou aucun ministre du culte n’ a prêté le serment prescrit par la loi […]’.[426]

Blijkbaar had het dreigen met de sluiting van de kerken niet veel uitgehaald, want in november 1797 wilden de Fransen de geestelijken opnieuw tot een eedaflegging dwingen, maar deze keer onder de dreiging van de inbeslagneming van hun goederen. Volgens Lemaitre zouden om die reden vele geestelijken tot de eed zijn overgegaan.[427] Wellicht zullen er toch niet zo velen tot de eed zijn overgegaan zoals Lemaitre laat uitschijnen, want op 5 oktober werd de Sint-Medarduskerk toch gesloten. Dit heeft echter niet lang geduurd. ‘[…] heeft de kercke maer gesloten geweest den 5 octobre ‘s morgens ten 11 ueren tot s’ anderdaghs ten 4 ueren en is open gedaen door eene bende borgers die de sleutels gaen haelen hebben in den kosters huys’.[428]

 

Het is duidelijk dat na de staatsgreep van september 1797 de antigodsdienstpolitiek werd verscherpt. Er werd de priesters een eed opgelegd van trouw aan de Republiek en haat aan het koningdom, maar bijna alle geestelijken weigerden. Hierop wilde de bezetter ze uit hun kerken en pastorijen verdrijven en de gelovigen kregen het verbod nog langer de kerken te betreden. De gewijde voorwerpen werden verkocht, de klokken weggehaald, de kruisen en heiligenbeelden verbrijzeld, enzovoort.[429] Er brak een sombere tijd aan, waarin priesters werden nagejaagd en op zolders blinde missen[430] opdroegen.

 

In het jaar 1798 liet Bourgeois een lijst opstellen van al de priesters in het kanton die weigerden de eed af te leggen en van wie niet verwacht werd dat zij de orders van de republiek zouden opvolgen. Die lijst zou achteraf dienen om de deportatie van de priesters te plannen[431].

 

2.2.7 De ‘blinde missen’

 

Uit het verslag van Bourgeois op datum van 29 juni 1797, blijkt dat de lokale overheid duidelijk op de hoogte was van de vieringen die door de priesters in het geheim werden gehouden. Zo schrijft Bourgeois in zijn verslag dat in de vroege morgenuren tweemaal een klok wordt geluid. Volgens hem is dit een teken om aan te geven dat de priesters in alle geheim hun mis houden.[432] Op 6 juli 1798 schrijft Bourgeois het volgend: ‘Je ne doute nullement ou les prêtres insoumis les dérigent en secret, preuve evident, puisque on sonne
l’ angelus dans une maison qu’ on nomme maison pauvre. C’ est alors que les prêtres infractaires, lisent en secret leur messe, pendant qu’ au chante la messe a haute voix dans
l’ eglise’.
[433]

Ook Lemaitre geeft duidelijk melding van het bestaan van ‘blinde missen’. Over 1799 schrijft hij het volgende. ‘De geestelijcke moesten hun scherpelijck verbergen en hunnen dienst in het verborgenen doen. Sij hadden elck drie ofte vier plaetsen ofte meer waer sij den godtsdienst pleegden, nu hier dan daer. Sij veranderden alle twee, drie daeghen van plaets en als sy verandert waeren van plaetse, wasser een à twee getrauwe persoonen die al de goede en getrauwe borgers van daer omtrent quaemen vermaenen om alsoo in stille tot den dienst te kommen en also de heylige sacramenten te geraecken. De goede borgers trocken op van snachts ten 12 ueren naer hunne gewoonelycke plaetsen met groote voorsichtigcheyt in hunne wekedaeghse kleederen, somtijts met eenen pander ofte sack draegende, met eenen stock in de hand als of sij op voyage gingen’.[434]

 

In het algemeen konden de blinde missen in alle voorzichtigheid doorgaan. Toch moest men steeds voor verklikkers behoedzaam zijn.

In de laatste maanden van 1799 was de commissaris een en al in euforie want hij had een grote ontdekking gedaan te Wervik. Hij was er achter gekomen dat bij Fauvarque, de burgemeester van Wervik tijdens de begin jaren 1790, een geheime deur was aangebracht die toegang verschafte tot het huis waar de ex-religieuzen van de Grauwe Zusters verbleven samen met een pater recollet. Deze pater beschikte over een klein altaar en deed er de mis. Helaas vond men van de pater geen enkel spoor. ‘Je surveillerai particulièrement ces maisons’.[435]

Lemaitre beschrijft in zijn dagboek een andere gebeurtenis waardoor blijkt dat er toch verklikkers onder de bevolking aanwezig waren. ‘Op tweeden kerstdagh 1800 is eenen priester, genaemt den Brabander, die op eene hofstede tuschen Wervick en Meenen daer in het stille synen dienst doende. Soo men seyde wel voor 300 menschen vergadert waeren om den dienst by te woonen. Eenen persoon van meenen heeft hem beklaept aen de soldaeten de welcke met twee soldaeten en eenen of twee borgers hem genommen hebben sonder dat de omstaenders het dorsten wederhouden, is geleyd naer meenen en dan op de frontieren van pruysen’.[436]

 

De priesters waren verplicht hun missen in het geheim te houden tot december 1801. Toen werd de sacristie voor de kerkelijke diensten opnieuw opengesteld.[437]

Het jaar 1802 bracht zoals gezegd een hele verademing. Door de soepelere houding tegenover de godsdienst hoefden de priesters niet langer blinde missen te houden. Het kerkelijk leven, dat zolang tot het ondergrondse was veroordeeld, hernam opnieuw zijn normale activiteit.

’24 maerte 1802 is voor den eersten keer sedert het sluyten der kerke door de geestelijcke leeringe gehouden, daer het door den pastoor die het selve aen den meire versoecht hadde, was toegestaen, op conditie van het te doen in borgelijcke kleederen. Op 27 dito is het beelt de slaeve met het beelt van S. Rochus wederom in de kerke gedaen geweest, de welcke sedert de plunderinge der kerke daer uyt gedraegen waeren ende gedocken voor de fransche natie’.[438]

6 juni 1802 werd te Wervik een feestelijke dag. Voor de eerste maal werd het H. Sacrament uit zijn schuiloord in volle triomf naar de kerk gebracht. Hoe dit alles gebeurde, vinden we in het dagboek van Lemaitre terug. ‘Sijnde den eersten sinxen dagh op welcke men met alle manifestatie van devotie het heylich Sacrament des autaers van het hospitael naer de kerke processie gewijs gedraegen heeft, en eene solemnele misse gecelebreert om Godt te bedanken over dit groot weldaed. Deze processie was geaccompagneert van de vier gildens de welcke met sijne eygendommen de selve hebben vereert, te weten, de barbaristen met schieten, en de rhetorika met geluckwensch ende rijmalgmen die sij op geseyd hebben aen de poorte der kerk van het hospitael, soo ras als den pastor met het hoogweirdig daer uyt quaem. Naer dese intrede der kerke is den dienst geoffert geweest als voor de troubels in alle solemniteyt met veel toeganck en devotie’.[439]

 

Besluit

 

Ondanks het verdrag van Utrecht in 1713 waardoor Wervik en Wervicq-Sud gescheiden werden, onderhielden beide gemeenten nauwe contacten. Wervik had niet alleen goede contacten met Wervicq-Sud, maar met vele Noord-Franse dorpen en steden. Het was een doorn in het oog van de Franse bezetter dat vele Fransen naar Wervik kwamen om er de eucharistie te vieren. De Fransen waren echter in onmacht hier iets aan te veranderen. Zelfs wanneer de brug werd afgebroken of niet neergelaten, slaagden de Franse burgers er toch in Wervik te bereiken.

 

Tijdens de Franse periode hebben de religieuzen het niet gemakkelijk gehad, te Wervik was dit niet anders. Ik onderscheid vier groepen, namelijk de zusters van het Sint-Janshospitaal, de Grauwe Zusters en de recoletten, de Wervikse priesters en de ingeweken Franse priesters.

Zowel de zusters van Sint-Jan als de Grauwe Zusters en recoletten werden uit hun woning verdreven. Bijgevolg zochten zij bij familie en vrienden een onderkomen. De religieuzen konden niet anders dan toezien hoe hun goederen als ‘zwart goed’ werden verkocht.

 

Net zoals vele Franse priesters, die inmiddels voor een groot deel in Wervik een onderkomen hadden gezocht, werden ook de Wervikse priesters niet gespaard.

Naast de dagelijkse pesterijen van de Franse bezetter, werden de geestelijken ook aan de eed van getrouwheid onderworpen. Weigerden zij deze af te leggen dan werd hun kerk gesloten. Echter in Wervik legde geen enkele geestelijke de eed af. De kerk werd gesloten, maar dit duurde niet lang. Vervolgens werd het de geestelijken verboden nog langer hun ambt uit te voeren. Daarnaast moesten alle uiterlijke godsdiensttekenen uit het stadszicht verdwijnen. Dit laatste gebeurde in Wervik met grote vertraging. De bevolking was hier niet over te spreken.

De Sint-Medarduskerk van Wervik werd herhaaldelijk door de Fransen aan plunderingen onderworpen en na de brand van 1793 zag ze er zelfs zeer erbarmelijk uit.

De Fransen voerden het zelfs zo ver dat ze uiteindelijk besloten de priesters te deporteren buiten de Franse grenzen. Echter de zieken en ouderen werden ofwel ondergebracht in het seminarie van Brugge of in het Sint-Janshopitaal te Wervik onder toezicht van een veldwachter. Relatief veel Wervikse geestelijken zijn zo aan een feitelijke deportatie ontsnapt.

 

Door deze strenge ‘vervolging’ waren de geestelijken gedwongen hun ambt in het geheime uit te voeren. Ik vond voldoende bronnen terug waarin prake was van ‘blinde missen’. Daarnaast konden de priesters niet anders dan bij nacht of verkleed de zieken te bezoeken om hen van de nodige sacramenten te voorzien.

 

In het vernietigen van de uiterlijke tekenen en gebouwen kenden de Fransen te Wervik een relatief succes. Maar het katholieke geloof onderdrukken en de clerus beletten hun ambt nog verder uit te oefenen, werd echter een flop.

 

2.3 Het economische aspect

 

In dit hoofdstuk wordt vooral onderzocht of Wervik tijdens de Franse periode een bloeiende economie kende of eerder een verloederende stad was. Om dit na te gaan wordt er stilgestaan bij de armoede en de belastingen. Uiteraard mochten ook de landbouw, de handel en de andere nijverheden hier niet ontbreken.

 

2.3.1 Armoede

 

Met de Franse revolutie werd de hulp aan de noodlijdende een nationale verplichting. Alle goederen van liefdadigheidsinstellingen werden staatsbezit en een centralisatie werd doorgevoerd. Het privaat initiatief werd door de staat vervangen. De armenzorg was voordien lang in handen van de Kerk geweest, maar nu werden de geestelijken door leken vervangen.

 

Midden het krijgsgewoel kende Wervik in mei 1793 enige weken van rust.[440] Lemaitre weet uit die periode te vertellen dat de burgemeester Castelain ‘hier al sijn dovoiren heeft gedaen omdat de soldaeten die alhier waeren zich niet en souden vertoogen, en alsoo het gemeinte van meerder ongelucken te bevrijden’.[441] Tijdens deze weken van rust kon de normale arbeid weer opgenomen worden. De landbouwers bebouwden opnieuw hun land. Maar het krijgsgewoel van de voorbije jaren had toch voor grote armoede gezorgd.[442]

De maanden nadien was het weer een afwisseling tussen Hollandse troepen en Franse troepen. Beide trokken telkens dwars door Wervik en vernietigden, plunderden en eisten al het nodige op. Het gevolg van dit alles was dat al wat er te eten was voor zowel mens als dier in korte tijd verorberd was.[443]

Bij al de materiële schade kwam ook de werkloosheid ons volk verarmen. Alleen timmerlieden en smeden hadden de handen vol omdat zij voor het leger werkten. Koopmannen en handelaars waren er slecht aan toe. De bevolking bezat geen koopkracht meer. Bijgevolg werd er erg zuinig omgesprongen met de voedingswaren. De hoeveelheid arme mensen die beroep deden op de openbare liefdadigheid was enorm. Bovendien steeg de kindersterfte enorm waardoor de bevolking niet meer op peil werd gehouden. [444] Dit was nog maar een begin van de slechte sociale toestand van onze bevolking.

De Hollanders die ondertussen nog altijd te Wervicq-Sud verbleven en die hun kamp te Menen hadden, voerden de plundering verder door. Veel inwoners vluchtten naar Komen en naar Quesnoy, waar zij een onderkomen vonden. [445] De Hollanders plunderden naar hartelust, net zoals de Fransen voor en na hen deden.

Het jaar 1793 werd gekenmerkt door veel armoede en de bevolking was haast van alle levensmiddelen beroofd. Maar dit was nog maar het begin van alle ellende. De maand september 1793 bracht hier geen beterschap in. De volledige noordzijde van de stad Wervik werd door de Fransen geplunderd. Zo namen zij bij de boeren het hoornvee uit de stallen, haalden de schelven leeg en koeien, varkens en schapen werden over de grens gebracht. Meer dan driehonderd stuks vee zouden op die dagen geroofd zijn. De Fransen ontzagen het zelfs niet hun eigen Wervicq-Sud te bestelen. De ordewoorden uit Parijs om het hele land te plunderen en alle schatten naar Frankrijk te voeren, werden trouw uitgevoerd. Bij de talrijke in- en uitvallen op het Werviks stadsgebied werd de stad steeds opnieuw geplunderd. Deze plundering ging door tot de maand november.

De situatie in Frankrijk zag er allerminst rooskleurig uit. De voedselschaarste liet zich er duidelijk voelen. In hun opgepropte magazijnen van het noorden was de oogst bedorven. Men stond voor een berooide toestand. Dit verklaart misschien voor een stuk de haast waarmee de Fransen hier te werk gingen.[446]

In november hadden de Fransen zich teruggetrokken en de Oostenrijkers hielden de wacht aan de brug. Wervik leek haast een uitgestorven stad met enkele kaarsjes die op de late avond in de huizen brandden. Er was geen verteer en geen nering meer. Het voedsel was schaars geworden en de armoede nijpend. Afgezien van onder andere smeden, molenaars, bakkers en timmerlieden was er haast niemand die noch geld of werk had. Elke dag verliep in angst en men durfde zich ternauwernood in de bossen te riskeren om er wat brandhout bijeen te scharrelen. De mensen slenterden met de ziel onder de armen en werden gedurig door alarmerende berichten op stang gejaagd. [447]

Tegen het einde van het jaar 1793 waren al de boeren en burgers geruïneerd. Velen waren reeds gevlucht en deze die hier bleven, liepen iedere dag de kans hun leven te verliezen.[448]

In 1794 diende Wervik een aanvraag in voor hulp aan de armen. De Franse administratie liet weten dat zij daarop wilden ingaan. ‘[...] et que les citoyens aisés ne peuvent suppléer à cause des pertes qu’ ils ont généralement essuiés par l’ effet de la guerre, dont cette commune ci devant, avant-poste autrichien a été le théatre; considérant que cette commune mérite plus que toute autre des secours qu’ elle demande […]’. [449]

Dat het zeer slecht gesteld was met de Wervikse bevolking kunnen we tevens afleiden uit het ooggetuigenverslag van Lemaitre. Voor de maand mei van het jaar 1795 schrijft hij het volgende: ‘Het brood begint sooraer te worden datter veel borgers maer eens daghs brood en mochten eten, ter tijt spraeken de Wervickaenen van groote troubels terwillen sij geen brood voor gelt kregen en beginden ondertuschen brood en kooren op het fransche te stielen’. [450] Voor de maande juli lezen we: ‘meniger borger die brood honger leet’. [451]

 

In 1798 geeft commissaris Bourgeois, die de Wervikanen niet echt in zijn hart droeg, een brief waarin hij een beeld geeft van de aard van het volk. Het lijkt eerder op een parodie dan op een waarheidsgetrouw gegeven. Wanneer wij de man moeten geloven, dan waren het hier in Wervik bijna allen zonder uitzondering dronkaards en moordenaars. Het is een gegeven dat bij armoede en miserie de mensen sneller naar de fles grepen en doorgaans opvliegender werden. Of wil Bourgeois hier wijzen op het graag feestvieren van de Wervikanen?

‘Il y a un petit nombre de gens de probité, qui aiment la vertu, mais ils sont très rares, et encore ils épris du démon fanatique. Vous avez alors une grande quantité d’ ouvriers paisibles. Vous en avez alors un grand nombre qui sont ivrognes et traitres. Vous avez alors une race d’ hommes et femmes qui, pour un écu de six francs, ils assassineront quelqu’un. L’ amusement ordinaire des habitans consiste à boire leur pinte de bierre, fumer du tabac, le jeu de carte, celui de la boule dans les bouloirs et un jeu qu’ on nomme Boule sotte, sotte bolle qui est le jeu ordinaire’. [452]

 

Het jaar 1799 kent dezelfde miserie. De gewone mensen hadden het bovendien ook moeilijk om in de barre winters aan brandstof te komen. De armoede was nijpend en de voedselschaarste en werkloosheid droegen hun steentje daartoe bij. De bossen werden scherp bewaakt, want het leger eiste veel hout op. Maar de veldwachters deden oogluikend hun dagelijkse ronde en wisten dat overdag geen mens in de bossen te bespeuren viel.’s Nachts echter werd heel wat hout in de huizen opgestapeld.[453]

 

Het leven was duidelijk hard en het gezin kende wellicht meer droeve dan blije dagen. Voor de gewone man was het leven onzeker en de broodwinning was een lastig probleem. Meer dan de helft van de nijverheid was stilgevallen en de nog bestaande fabrieken werkten maar op halve kracht.[454] Daarenboven was de voeding eenvoudig slecht en zeker onvoldoende. Een dagelijks menu bestond uit roggebrood, aardappelen en een schotel karnemelkpap. Men moet toegeven dat de drankzucht bij de mannen, voor een stuk een betere voeding in de weg stond.[455]

Op het einde van de 18de eeuw was de welstand merkelijk gedaald. De vroegere welstellende burgers hadden grote verliezen geleden. Zij werden in Franse waardeloze assignaten uitbetaald, werden buitengewoon belast en de kapitalen ontbraken.

Het resultaat was een ontwrichte en verwaarloosde jeugd en gezinnen die geen uitkomst meer zagen.[456]

 

In maart 1795 wordt aan de gemeenten bekend gemaakt dat de wetten van de Republiek toepasselijk zijn op de werken van weldadigheid in België, dit ‘en faveur des citoyens qui ont éprouvés des pertes à cause de la guerre’. De municipaliteiten werden verzocht een staat op te maken van de instellingen van weldadigheid die op hun gemeenten bestonden. Ten behoeve van de armen kunnen we te Wervik drie instellingen onderscheiden, namelijk het Hospitaal, de Dis en de Armenschool.[457] Te Wervik was men, als naar gewoonte, niet bijzonder haastig om deze gegevens te verstrekken. Bijgevolg werden ze om die nalatigheid herhaaldelijk op de vingers getikt. Wel stroomden er veel aanvragen toe om hulp te bekomen voor het groot aantal armen van de stad. Maar de opgave van de staten liet op zich wachten. Te Brugge wilde men geen beslissing nemen om de stad ter hulp te komen zolang de plaatselijke administratie in gebreke bleef.

In april 1795 was men het te Brugge blijkbaar beu geworden en de stad kreeg vierentwintig uur de tijd om orde op zaken te stellen. Men kreeg echter geen gehoor. Uiteindelijk was Brugge zelf op inlichtingen uitgegaan. Ze kwamen tot de vaststelling dat er drie instellingen bestonden, waarvan enkel ‘une seule connue sous le nom de l’ école de charité’ in aanmerking kon komen voor de aangevraagde ondersteuning. Wellicht wordt hier de Armenschool mee bedoeld. Opnieuw kreeg Wervik achtenveertig uur om al de gevraagd inlichtingen te bezorgen.[458]

In mei 1795 kwam de zaak eindelijk voor elkaar. De dubbels van de fundaties en de lijst van de armen en behoeftigen was ingestuurd, vergezeld met een dringende oproep een som voor de meest behoeftigen beschikbaar te stellen. De oproep vermeldt dat de toestand te Wervik ellendig was. ‘Aux fins d’ obtenir un secours pour les pauvres dont la situation devient de plus en plus accablante. Les Directeurs de la pauvreté (de Dis) déclarent qu’ ils manquent de tout et que si on ne veut mettre promptement une somme a leur disposition, ils auront la douleur de voir les malheureuses familles confiées à leur soins, réduites à une misère effrayante’.[459] Het antwoord volgde in juni. Wervik mocht een mandaat van 16 000 pond afhalen te Ieper, maar hun werd op het hart gedrukt een spaarzaam en oordeelkundig gebruik te maken van de weldaden van de Republiek. ‘Nous vous exhortons surtout, comme dispensateur des bienfaits de la nation Française, d’ user de ces fonds avec la plus grande économie’. Men was eveneens verplicht alle financiële transacties bekend te maken en de budgetten over te maken. [460]

 

Het zag er dus niet bepaald rooskleurig uit met de inkomsten van de Dis. Voor de Franse Revolutie kwam een deel van de inkomsten uit Wervicq-Sud, maar dit viel nu buiten de balans van de inkomsten. Bijgevolg waren de inkomsten van de Dis onvoldoende om de vele behoeftigen, ‘indigens, vieillards et enfans,’ jaarlijks te onderhouden.

Men kon bovendien onmogelijk nog verder beroep doen op de hulp van de bevolking. Deze was immers door de oorlogsverliezen uitermate verarmd.[461] ‘Les citoyens aisés ne peuvent suppléer à cause des pertes qu’ ils ont généralement essuiées par la guerre dont cette commune, avant poste Autrichien, a été le théatre’, en zij aarzelden niet ronduit te verklaren dat de inkomsten van de Dis bijna uitsluitend waren ‘tournés au profit de la République’. De 16 000 pond die de Dis ter beschikking kreeg, zou worden gebruikt om graan aan te kopen en om in de meest dringende behoeften van de armen te voorzien. Een vereiste om van de voordelen te mogen genieten, was dat de behoeftigen op zijn minst een jaar in de gemeente moesten woonden.[462]

 

Ondanks alles wou het te Wervik nog steeds niet vlotten met het insturen van de rekeningen en de benoeming van de beheerders. Te Wervik bleef men de kat uit de boom kijken. Traditiegetrouwe burgers krijgt men immers niet zo ineens gewoon aan nieuwe vormen van administratie.

In 1797 bereikt men eindelijk een eerste positief resultaat. Er werd een commissie van het beheer voor het hospitaal opgesteld dat uit vijf leden bestond.

In 1797 was Paret tot ontvanger benoemd. Toen Bourgeois het jaar daarop de kantonnale commissaris Meurice opvolgde, werden de bloemetjes buiten gezetten. Als wij Lemaitre mogen geloven, ging het er nogal bont aan toe. ‘Maer ik mag daerbij met de wareyt seggen dat Benoit Paret, ontfanger van hun goet, den commisaris van het canton (Bourgeois) en de dochtoor van het hospitaal meer goet hebben weg gesleept als de siecken en gesonden die daer waeren’. [463]

In 1798 werd de commissie totaal hervormd en wij kregen nu: Guill. Vandamme, kalkbrander te Wervick; Ign. Van elslande, olieslager te Geluwe; Ant. Vande wijnckele, bleker te Komen; Hri. Six, landbouwer te Neerwaasten en Ant. Du Quesnoy als administrateurs van het burgerlijk hospitaal. Paret had het wat te bont gemaakt en Vandamme werd tot ontvanger benoemd.[464]

De benoemingen waren van geen duur. In het verslag van november 1798 gaat Bourgeois geweldig te keer tegen de ontslagnemende beheerders en de religieuzen die er nog verbleven. ‘Tous viennent de donner leur démission à la scéance de hier, je vais remplacer ces fanatiques qui refusent de prêter serment’. De zusters kunnen niet langer als verpleegsters beschouwd worden en de commissaris, die waarschijnlijk de handen wil vrij hebben, om er alles naar zijn zin te regelen en de begeerde goederen weg te halen, beschuldigt de zusters dat zij al het goed van de armen verspillen: ‘[…] comme ex-religieuses qui ne sont nullement gardes-malades, qui ne sont d’ aucune utilité, mangent les biens des pauvres infirmes; il est donc nécessaire, citoyen, de les faire expulser de cette maison en d’ en donner des ordres et qu’ on les remplace par trois ou quatre femmes républicaines qui aiment à soulager les infortunés’.[465]

 

Maar de Dis liet voorlopig nog steeds niets van zich horen en liet na zijn rekeningen over te maken. Bovendien weigerde de commissie van het hospitaal de eed van trouw af te leggen, maar ‘ils devront le faire’ schreef de commissaris. Dit was uiteraard gemakkelijker gezegd dan gedaan.

Begin 1798 had nog geen enkele beheerder er aan gedacht tot de vereiste eedaflegging over te gaan. Het had al veel moeite gekost om voor de Dis en voor het hospitaal een beheerder te vinden. Blijkbaar was niemand happig om voor de Fransen te werken. De heer Van Elslande uit Geluwe had deze ambt van beheerder geweigerd omdat hij émigrés onder de familie telde. Uiteindelijk werd de heer Le Saffre, een rentenier te Wervik, in zijn plaats gekozen. In juli 1798 legde Le Saffre zijn eed af.[466]

 

De financiële toestand was voor het hospitaal niet veel beter dan de Dis en de balans vertoonde elk jaar een gevoelig deficit. De beheerders van het hospitaal waren in 1798: Gheerbrant, de president; Onraedt, priester te Wervik. De twee andere leden waren G. Vandamme en M. Berten. Ten slotte was er nog Ch. Forrest die als ontvanger werd benoemd.

Het aantal zieken die ter verpleging werden opgenomen schommelde jaarlijks tussen 69 en 79. Het verplegend personeel bedroeg zes à zeven zusters en twaalf à dertien leken.[467]

Pas in 1812 – 1813 werd de toestand van het hospitaal en de Openbare Weldadigheid weer geleidelijk gezond. Om het deficit van het hospitaal en van de Openbare Weldadigheid te dekken, werd een octrooi verleend. Dit octrooi zorgde ervoor dat de kas van de Weldadigheid beter gevuld was. Daarnaast werd de beheercommissie aangevuld met een lid uit Neerwaasten. Men kon eindelijk weer met een gezonde toestand starten.[468]

 

2.3.2 De belastingen

 

We kunnen vermoeden dat de belastingen onder het Franse regime niet aan de lage kant waren. Naast de ‘emprunt forcé’ werd de belasting onderverdeeld in grondbelasting, personele belasting, weeldebelasting en belasting op deuren en vensters.[469] De belastingen volgden elkaar snel op. In feite was dit belastingssysteem een diefstal van groot formaat. Dat de bevolking hiermee niet tevreden was, spreekt voor zich. Dit blijkt ook duidelijk uit de bronnen, waarin herhaaldelijk klachten over overbelasting worden geuit.

Niet alleen lokaal mopperde men over deze overbelasting, ook het departementaal bestuur was er niet tevreden mee. Volgens het bestuur van het Leiedepartement ging de opgelegde belasting in 1799 alle perken te buiten. Zij vonden dat dit niet langer kon geduld worden want in plaats van de landbouw te stimuleren, werden de boeren gewoonweg geruïneerd. De landbouwers hadden trouwens in de oorlog grote verliezen geleden en het was voor hen, net zoals de andere inwoners, dus bijna onmogelijk om de belasting te betalen.[470] Deze overbelasting betekende uiteraard niet alleen een grote kapitaalvermindering in de landbouw, maar betekende ook een grote klap voor de investeringen in de handel.[471]

 

Voor de burgers die zware verliezen hadden geleden, werd er een schadevergoeding voorzien. Met moest kunnen bewijzen dat de schade daadwerkelijk door het Franse leger werd aangericht. Bovendien moest dit door de omwonende en het stadsbestuur bevestigd worden. Een andere vereiste was dat men de Republiek gunstig gezind was. Verkreeg de persoon in kwestie een schadevergoeding dan werd dit bedrag van de belasting afgetrokken.[472]

Naar mijn mening zullen er niet veel mensen een schadevergoedingen hebben ontvangen. Het is gemakkelijk te zeggen dat de bewijslast onvoldoende is of dat men de republiek niet gunstig gezind is.

 

Laten we eerst de gewone contributie van naderbij bekijken. Wervik keek opnieuw de kat uit de boom, vooral wanneer het de opgave en de betaling van de belasting betrof. Herhaaldelijk zou de gendarmerie naar Wervik zijn gestuurd om de belasting te innen.[473] De stad waar de gendarmerie naar toe werd gestuurd, moest instaan voor de kosten. Zo vinden we in het archief een klacht van de commissaris over de vele kosten dat het inroepen van de gendarmerie met zich meebracht. Maar voor een gewapende macht durfde de bevolking niet langer te weigeren. In september 1798 zijn er opnieuw klachten over het innen van de belasting. Blijkbaar bleef de Wervikse bevolking even hardnekkig.[474]

 

In de jaren 1798 – 1799 werd het kanton Wervik getroffen door de veepest.[475] Deze pest had onder het hoornvee lelijk huis gehouden. Een groot deel onder de landbouwers had het merendeel van hun vee verloren en een aantal waren hun volledige veestapel kwijt. Het enige positieve aan deze zaak was dat de landbouwers een afslag op de belasting van het jaar 1799 verkregen.[476]

Van Elslande ging zich met deze zaak bemoeien in het voordeel van de landbouwers. Bovendien was de stad Wervik nog een hoop belastinggeld verschuldigd van de voorbije jaren. De Fransen konden bijna niet anders dan het te slikken. Zo niet werd het een failliet over de hele lijn.[477]

Daarnaast vroeg Wervik ook een vermindering op de personele en mobiliënbelasting, maar dit werd van de hand gewezen. In februari 1799 waren de Fransen de Wervikse klachten blijkbaar moe. ‘Vous dites: nous sommes trop imposés à tout égard! Prouvez le!’ Hun betoog ging verder dat men aan de Oostenrijkse regering ook een hoge, zo niet een hogere belasting moest betalen, maar nooit had er iemand hierover klachten geuit.

Daarop repliceerde Wervik dat voor het betalen van de belasting vóór 1713 de stad, samen met Wervicq-Sud nog een geheel was. Na de scheiding zou de belasting rechtvaardiger verdeeld geweest zijn over de twee delen. Wervicq-Sud werd voor een vijfde belast. Het overige was ten laste van Wervik. Als bekrachtiging van deze stelling voegde het stadsbestuur er de uitreksels van de stadsrekeningen van 1784 toe. Wil men deze zelfde verhouding op het jaar 1797 toepassen dan kan men, volgens het stadsbestuur van Wervik, niet anders besluiten dan dat Wervik veel te veel moet betalen in verhouding tot Wervicq-Sud. Om deze stelling te versterken, plaatste Van Elslande een aantal gevallen van de beide stadsgedeelten naast elkaar. P. Vandergote, een brouwer te Wervik werd belast voor de som van 216,5 pond. A. Lewillen, een brouwer te Wervicq-Sud, die volgens Van Elslande een veel groter en actiever bedrijf bezit, werd slechts voor de som van 26 pond belast. Aug. Berten, een timmerman te Wervik werd belast voor de som van ruim 54 pond. In fortuin en productie staat deze gelijk met J. Pottier, een timmerman te Wervicq-Sud. Deze laatste werd slechts belast voor 7,10 pond. Van Elslande was er volop van overtuigd de overbelasting van Wervik te hebben bewezen. Hij hoopte bijgevolg op een ernstige vermindering van de belasting. Men was ervan overtuigd dat de Franse administratie in haar hemd was gezet. [478] Het enige verweer dat de Franse administratie had, was dat de Wervikse bevolking vroeger geen klachten had geuit. ‘Nous acceptons aucune repartition nouvelle, s’ il y a eu des erreurs, c’ est la faute de Wervicq’. [479] Maar het protest van Wervik had toch zijn voordelen opgeleverd. Ze kregen een vermindering, al was die veel kleiner dan wat ze hadden gehoopt.

 

Voor het jaar 1799 regende het klachten over deze overdreven belasting. In een schrijven van agent Vandelannoote, die nochtans als een goede republikein stond aangeschreven, vernemen wij dat het zo niet verder kon doorgaan. Hij ontving niets anders dan gegronde klachten. Deze klachten werpen een schril licht op de situatie waarin de verarmde en uitgeputte bevolking van Wervik moest leven. ‘[…] épuisés par les pillages et les contributions, se trouvant sans commerce et sans ouvrage et dénués de toute ressource’.[480] De republiek wou en zou het geannexeerde België leegroven. Zelfs wanneer iemand beweerde zijn contributie niet te kunnen betalen, moest deze een persoon zoeken die borg wilde staan. Hiermee wou de republiek zich van haar inkomsten verzekeren.

P. Dewilde van Wervik was onder meer in dit geval. Zijn vader te Menen bleek geen voldoende borg te kunnen bieden en bijgevolg ging hij bij Jos Galland te Wervik gaan aankloppen. Deze wilde als tweede borg optreden. Andere hadden minder geluk. Zo werden Van Damme en Hazard eenvoudigweg gevangen gezet omdat zij hun contributie niet tijdig hadden betaald.[481]

Bourgeois meldt dat er ‘six garnisaires on colonnes mobiles’ te Wervik aanwezig zijn om de contributie op te eisen.[482] De aanwezigheid van militairen voor het innen van de contributie, wijst er volgens mij op dat het innen van de contributie geen eenvoudige zaak was en dat niet alles naar wens van de Franse overheid verliep. In het verslag van Bourgeois staat te lezen: ‘recouvrement contributions: depuis les journées du 18 et 19 brumaire (9 en 10 november 1799) la rentrée était totalement nul’. [483]

 

Alsof deze overbelasting nog niet erg genoeg was, kwam in 1803 een groot schandaal aan het licht. In het jaar 1800 zou de contributieontvanger Dewilde een grote som belastingsgeld hebben verduisterd. Bovendien werd hem ten laste gelegd dat de grote eigenaars meer dan de nodige contributie hadden betaald. Bijgevolg werd een speciale commissaris benoemd om het geval te onderzoeken. Het roerend en onroerend goed van Dewilde werd aangeslagen. Zijn ouders traden als borg op, maar waren niet sterk gefortuneerd. Zij smeekten om uitstel en bekwamen dit ook. Dewilde had blijkbaar een groot deel van de contributies verspild en een deel had hij aangewend om zich enkele luxeartikelen aan te schaffen. Zijn opvolger was ‘très actif au service de la République et loué pour son activité et fidélité’. Maar al gauw moest men hun mening herzien. De man kreeg het volgende jaar een verlof om zich naar Parijs te begeven zogezegd ‘pour affaires de familles’. Achteraf kreeg hij een aanmaning tot ‘plus d’ exactitude dans son service’.[484] Blijkbaar trof men het te Wervik niet met de ontvangers van de contributie.

 

Een van de vormen van contributie waren de patenten. Deze contributie werd door de wetten van augustus en november 1796 aan alle handelaars en nijveraars opgelegd.

Deze contributie kende dezelfde lijdensweg als de gewone contributie. De commissaris brengt dan ook herhaaldelijk klachten over omtrent het feit dat men te Wervik met duidelijke tegenzin en grote vertraging aan deze wet gevolg gaf. ‘Le juge de paix retarde les poursuites pour les patentes’. [485]

Naarmate de betaling werd vereffend, verkreeg de handelaar zijn patentbewijs. In juli 1797 had nog maar een klein aandeel van de handelaars te Wervik een patentbewijs. Vervolgens werd er op navraag van de municipaliteit hierop nogmaals aangedrongen. ‘Tous ceux qui ont exercé une profession, commerce ou industrie doivent être pourvus de patentes à délivrer par l’ administration communale sous peine de contravention’. Het haalde echter niet veel uit. De plaatselijke commissaris Meurice had een bijzondere vergadering belegd om deze zaak op te lossen, maar zijn poging bleef vruchteloos. Te Wervik vond men het feit dat de handelaars uit de omliggende gemeenten hun handel zonder patent te betalen konden voortzetten, een voldoende excuus.

Het betalen van patenten verliep bijgevolg totaal niet zoals gewenst. De handel werd gewoon doorgezet alsof er geen vuiltje aan de lucht was. ‘La commune devrait être condamnée’ was het besluit van commissaris Meurice. [486]

Dat het niet wilde vlotten, was een grote ontgoocheling voor commissaris Meurice. De oorzaak van de mislukking lag volgens hem bij Van Elslande. Commissaris Meurice beschuldigde Van Elslande er van dat hij in het hele kanton liet bekendmaken dat men geen patentrechten betalen moest. Meurice vergat niet de invloed van Van Elslande fel op te schroeven. Van Elslande was een goed organisator en een goed jurist. Bijgevolg was zijn gezag doorslaggevend bij de bevolking van het kanton.[487]

 

Daarnaast moest Wervik ook regelmatig zaken aan het leger leveren dat in Menen was gekazerneerd. Zo werd er onder andere hout geleverd door houthandelaar Pierre Joseph Catteau uit Wervik.[488] Niet alleen werd er hout geleverd ook grote hoeveelheden tarwe, haver, stro, rogge en andere etenswaren werden door de Fransen opgeëist.[489]

Daarnaast werd er ook aan het militaire magazijn te Brugge geleverd. In juni - juli 1799 moest Wervik een enorme hoeveelheid hooi leveren. Op 22 juni vroeg Wervik of ze de gevraagde hoeveelheid hooi niet met de volgende oogst mocht leveren of misschien was het wel mogelijk een vermindering te krijgen. Volgens Bourgeois zou er maar een tiende van de gevraagde hoeveelheid in het kanton aanwezig zijn. Hij vraagt of Wervik niet de helft van het gevraagde mag leveren, namelijk drie boten in plaats van zes. Op 13 juli meldt Wervik dat het kanton maar een zesde van de gevraagde hoeveelheid bezit. Bovendien willen ze niet al hun hooi naar Brugge voeren. Doen ze dit wel, dan zouden hun eigen dieren niet meer onderhouden kunnen worden en zou de kans op het uitbarsten van een nieuwe plaag onder het vee opnieuw toenemen. Blijkbaar haalde dit alles niet veel uit. Op 6 augustus 1799 zijn er vijfendertig soldaten onder leiding van Schwartz in Wervik geariveerd om het resterende hooi op te halen. Op datum van 7 augustus vinden we een brief van Schwartz vanuit Warneton. Wervik had het gevraagde hooi afgegeven. [490]

In het jaar 1800 werd er opnieuw een grote hoeveelheid voor het leger opgeëist. We vinden terug dat velen te laat zijn met hun levering.[491] Ik kan vermoeden dat de maanden en jaren hierop volgend, er niet veel anders hebben uitgezien. Frankrijk bleef grote hoeveelheden voor zijn legers opeisen.

 

Nog een andere vorm van belasting was de ‘Emprunt Forcé’ of de gedwongen lening. Reeds bij het jaareinde van 1795 werd in ons land tot die gedwongen lening overgegaan. Deze vorm van belasting stoot op alle mogelijke tegenstand.

Het kanton Wervik werd voor een som van 80 000 pond aangerekend. De stad Wervik was verantwoordelijk voor 25 000 pond.

Wervik poogde eerst een vermindering of uitstel te bekomen door te wijzen op het feit dat voor al het werk waarmee de republiek hen had belast, nog geen enkele bezoldiging was toegestaan. Het was vanzelfsprekend dat de stad zeer verarmd uit de oorlog was gekomen en enorme verliezen had geleden. Bovendien had de stad een deel van zijn inkomen verloren nu Wervicq-Sud, een rijke bron van inkomsten, voor eigen rekening werkte. Maar dit alles haalde niets uit. Wervik moest er aan geloven. De Kerk, de Dis en het klooster werden ook hun quota aangewezen.

In augustus werd slechts 2 414,15 pond door de stadsbevolking betaald. In september ging het al niet veel beter en Meurice werd op de vingers getikt. ‘Je vois avec chagrin cuisant que malgré les promesses qui me furent faites par deux membres, la perception de l’ emprunt forsé est nul dans votre canton, et pas de repartition faite selon l’ arrêté du 8 messidor. J’ envoie un commissaire pour activiter la rentrée de l’ emprunt’. Deze commissaris, aangesteld om de zaak op te lossen, kwam van een kale reis terug. Pas op het einde van 1797 slaagde men er in het gevraagde bedrag bijeen te krijgen.[492]

De terugslag van de ‘Emprunt Forcé’ was fataal, niet alleen voor de gewone man, maar vooral voor de handelaars en deze die actief waren in de nijverheid. Deze waren, naast de gewone contributie en de patenten, met deze gedwongen lening beroofd van het kapitaal dat in de handel moest worden geïnvesteerd en dus werk moest verschaffen aan de hongerige bevolking.[493]

Via een brief van de municipale administratie weten we dat voor het innen van de ‘Emprunt Forcé’ er in elke gemeente vijf particulieren werden aangesteld. Te Wervik waren dat voor het jaar 1796: Ignace Vanelslande, Jean François Castelain, Louis Fauvarcq, Valentin Verraes en François Capelle’. [494]

Het is al duidelijk gebleken dat het innen van deze ‘Emprunt Forcé’ niet eenvoudig was. Volgens commissaris Meurice ligt ook hier de oorzaak bij Van Elslande. ‘Van Elslande qui a toujours été dans les administrations supérieurs a beaucoup d’ influence sur les communes de ce canton et il est certainement la cause que malgré tous mes efforts nous n’ avons encore reçu qu’ environ 5 000 livres. Il convient que vous me donniez de nouveaux ordres impérieuses et ostensibles car il semble à tous les citoyens d’ après l’ avis du citoyen Van Elslande que ce seroit moi seul qui seroit la cause de ce qu’ ils doivent payer telle ou telle somme […] En attendant votre réponse je continuerai toujours a faire recevoir autant que possible, mais s’ il ne va pas mieux je crois que l’ administration feroit bien d’ envoyer un commissaire pour désabuser le peuple et celui qui l’ abuse’. [495]

 

2.3.3 De landbouw

 

A Landbouwopbrengsten

 

De periode 1790 – 1795 wordt gekenmerkt door het herhaaldelijk binnenvallen van Oostenrijkse en Franse troepen.[496]

Maar in 1792, midden het krijgsgewoel, kende Wervik in de meimaand enkele weken van rust en normale arbeid. De landbouwers die een bijna ononderbroken bezetting en uitpersing hadden gekend, waren op hun hoeve gebleven en bebouwden het land. Ook wanneer het slecht gaat ‘ploegt de boer voort’.[497]

Het jaar 1793 was een zwart jaar voor de boeren. Ze hadden niets kunnen zaaien vermits er steeds Fransen waren die achter de werklieden schoten. Bovendien zijn de boeren aan wederzijden van de grens herhaaldelijk geplunderd geweest.[498]

 

De winter van 1794 – 1795 was een ramp. Wervik zag er niet alleen uit als een gedeeltelijk verwoeste stad, het was het ook. Bovendien waren het platteland en de boerenstand er ellendig aan toe. Veel landbouwers hadden noodgedwongen hun hoeve verlaten en keerden slechts af en toe naar hun woonst terug. De akkers lagen er bijgevolg verlaten bij. Het zag er niet naar uit dat het een betere wending zou nemen. De schrik zat in de bevolking en bij het eerste alarm sloeg men opnieuw op de vlucht met al wat men bezat.

Daarenboven viel het weer niet mee. Het vroor tot eind maart 1795. Dit lange vriesweer kwam de landbouw absoluut niet ten goede. Het gevolg was dat het gebruik van brood werd gerantsoeneerd. Het was reeds volop lente vooraleer men aan ploegen en zaaien kon denken. Dit slechte weer zorgde er voor dat er geen voorraad meer was in de stad.

De tweede helft van de 18de eeuw was economisch een meevaller geweest. Maar de komst van de Fransen maakte hier snel een einde aan. Als een hongerige gier wierpen zij zich op de Zuidelijke Nederlanden en haalden er van 1792 tot 1795 alles uit. Zowel Oostenrijkse als Franse legers hadden het land onder de voet gelopen. Er heerste een algemene crisis. De gangbare munt verdween onder de gedwongen omloop van assignaten. Op het einde van 1795 had de economische crisis haar hoogtepunt bereikt. Het afnemen van de bevolking was een gevolg van deze crisis.[499]

 

Er werd aan de commissaris gevraagd de staten van de opbrengst van de landbouwproducten op te stellen. Meurice werd hiervoor geregeld op de vingers getikt omdat de staten met grote vertraging binnenkwamen. Met de opgave van de granen die op de markt werden verhandeld, was het niet beter gesteld. Meurice kon enkel tot zijn verdediging aanvoeren dat de boeren geen haast vertoonden om aan de leveringen te voldoen en naar de markt te komen.

Het wilde maar niet vlotten en de Franse overheid bleef te Wervik aan een dovemansdeur kloppen. Men was er zich te Wervik van bewust dat er een addertje onder het gras schuilde. De belasting zou wel evenredig uitvallen. [500]

Op het einde van 1795 moest de stad in het magazijn te Ieper 5362 kwintaal[501] hooi en 4500 kwintaal stro leveren voor het leger. Hierdoor was er nog weinig veevoeder voor eigen gebruik over. Kort hierop volgde de levering van 410 kwintaal hooi, 513 kwintaal stro, 120 kwintal haver, 145 kwintaal rogge en 184 kwintaal tarwe. Het Franse bestuur bleef steeds nieuwe leveringen uit de landbouw opeisen. [502] Het is dus geen wonder dat men te Wervik zo nalatig bleef met de opgave van de staten.

In februari 1795 verscheen uiteindelijk de inventaris omtrent de voorraden die te Wervik nog aanwezig waren.[503] In vergelijking met januari 1795 zou de voorraad te Wervik al met de helft gedaald zijn. De opgave van het vee dat nog voorradig was, viel evenmin voordelig uit: ‘91 chevaux, 1 poulain, 699 vaches, 75 veaux, 2 taureaux, 2 boeufs, 23 cochons, 32 moutons, 86 brebis et 7 agneaux’. [504]

Kortom van de economische groei in de tweede helft van de 18de eeuw bleef er na de plundering van de Fransen niet veel meer over. Het Franse leger ging werkelijk met alles aan de haal.

Daarbij kwam de verplichting om elke week op de vrijdagsmarkt het voorziene contingent af te leveren. Tegen acht uur in de morgen was de markt reeds opgedoekt, want alle koopwaar was reeds aan de man gebracht. [505]

In de jaren 1795 – 1797 werden in Wervik voornamelijk tarwe, rogge, masteluin, haver en herst geteeld. Daarnaast voornamelijk bonen, aardappelen, koolzaad, vlas, tabak en rapen.[506]

 

B ‘maladie epizotique’

 

Naast de vele opeisingen en plunderingen door de Fransen kende de landbouw nog een andere kwelling die het moest overwinnen. In augustus van het jaar 1798 brak er immers een plaag uit onder het hoornvee. Deze plaag hield tot eind oktober grote kuis onder het vee. Het ergste was ‘dat sy geen remedien en konden vinden soo meesters als boeren’.[507]

In het verslag van december 1799, door Bourgeois opgesteld, wordt opnieuw melding gemaakt van ‘maladie epizotique’. ‘Ce fléau destructeur qui avait cessé ses ravages en ce canton s’est de nouveau déclaré dans une ferme a Wervicq. On a pris de suite toutes les précautions prescrit par les lois, depuis ce moment je n’ entend plus rien, par conséquence je crois qu’ elle n’ aura aucune suite’. [508]

In het Frans Fonds vinden we een aantal aangiften van boeren die hun vee door de plaag verloren hadden tijdens de jaren 1798 – 99.[509] De ziekte onder het hoornvee zou het eerst in Geluwe de kop hebben opgestoken en zich over het hele kanton verspreiden. Zo vinden we een verslag van Bourgeois op 14 september 1798. ‘Je viens de recevoir dix proces verbaux, concernant la maladie epizotique, de l’ agent de la commune de Wervicq. Le premier date du 18 fructidor, portant transportation sur le rapport des enfans Augustin Caeme a leur domicile ou ils ont trouvé –dans leur troupeau qui consistant en neuf vaches et une genisse- une bête a cornes crevé et une atteint de la maladie epizotique, et ont d’ abord observé les formalités prescrites. Le deuxieme du 26 poste transportation au domicile jusdit, ou ils ont trouvé encore trois bêtes a cornes crevés. Le 3ième du 27 porte transportation comme jusdit ou ils ont de nouveau trouvés deux bêtes a cornes crevés. Le 4ième du 21 fructidor poste transportation au domicile du citoyen Joseph Denys ou ils ont trouver un veau crevé de la maladie epizotique. Le 5ième du 23 poste transportation chez ledit Denys ou ils ont trouvé de nouveau une bête a corne crevé. Le 6ième du 24 fructidor poste transportation au domicile des enfans Leroux ou ils ont trouvé dans leur troupeau –qui consistait en neuf vaches, deux genisses et un veau- le veau crevé, et cincq vaches atteint de la maladie epizotique. Le 7ième du 26 poste transportation chez lesdits enfans Leroux ou ils ont trouvé deux bêtes a cornes crevés des malade cidessus. Le 8ième du 26 fructidor poste transportation au domicile d’ Augustin Taillieu ou ils ont trouvé tout son troupeau –qui consistait en onze vaches et deux veaux atteint de la maladie epizotique, a lexception d’un veau. Le 9ième du 26 fructidor poste transportation au domicile de la veuve Pierre François Vandamme ou ils ont trouvé dans son troupeau –qui consistait en neuf vaches une genisse et deux veaux- deux bêtes a cornes atteint de la maladie epizotique. Le 10ième du 27 poste transportation chez ladite veuve ou ils ont trouvé une bête a corne crevé des deux malade cidessus. L’ agent de Gheluwe vient aussi de m’ adresses trois proces verbaux. […] Vous voyez citoyen par tous ces rapports que cette maladie destructueuse gagne de plus en plus en ce canton, en consequence ils est plus qu’ urgence que l’ expert Brunin que l’ administration a nommé vient quelque jours en ce canton.[…]’.[510]

Enkele dagen later, op 17 september 1798, zijn er te Wervik opnieuw dertien processen verbaal opgesteld omtrent de ‘maladie episotique’. Het houdt hier niet op. Op 29 september werden er acht processen opgesteld, op 8 oktober vinden we er elf, op 25 augustus slechts één en voor 30 augustus vinden we vijf processen.[511]

 

Eén van de maatregelen die in augustus 1798 werden genomen om de uitbreiding van de ziekte te beperken, was dat het aan de inwoners van het kanton verboden werd een dier, gezond of ziek, van de ene naar de andere gemeente te transporteren en dit op straf van een boete. De gardes champêtres hadden de opdracht dag en nacht te patrouilleren en hierop toe te zien.[512] Helaas heeft de ziekte zich toch over het gehele kanton kunnen verspreiden. Wellicht werden ook de omliggende steden en dorpen door deze ‘maladie episotique’ getroffen.

 

C Tabaksteelt

 

In de jaren 1780 overheerste de tabaksteelt alle andere ambachten en zorgde voor het binnenstromen van het geld. De brouwers en herbergiers profiteerden mee van deze voorspoed[513]. Ook in de jaren hierop volgend was de tabaksteelt aanvankelijk een succes.

In het jaar 1799 was de tabaksoogst een succes. Uit het verslag van Bourgeois van 24 oktober 1799 meldt Bourgeois dat 1799 voor de gehele landbouw een vruchtbaar jaar was. ‘La recolte est totalement finit et il parait qu’ il y aura assez de grains pour la nourriture des habitans sans en tirer des autres cantons’. [514] In zijn verslag van december 1799 meldt Bourgeois echter het tegenovergestelde. ‘[…] mais comme la recolte n’ a pas été fort abondante cette année, les habitans sont obliges de tirer une partie de froment de France savoir d’ Armentieres’.[515]

 

Wervik staat vandaag gekend als een tabaksstad. In de Franse tijd was dit niet anders. Er werd volop tabak door de boeren geteeld. Maar door het vele plunderen en invallen van zowel Oostenrijkse en Franse troepen werd deze tabaksteelt een grote deuk toegebracht. Vanaf 1790 kwamen regelmatig muitende benden uit de Franse randgemeenten naar Wervik, dit leidde tot vele incidenten tussen de Wervikse burgers en de muitelingen. Hierdoor trokken vele tabakshandelaars naar veiligere oorden. Bovendien werd in de jaren 1790 een strengere controle doorgevoerd op de smokkelhandel. Dit alles betekende een zware klap voor de tabaksteelt.[516]

 

Er waren vier centra van tabakscultuur, namelijk Wervik, Nieuwkerke, Menen en Kortrijk. De classificatie gebeurde volgens de kwantiteit van de opbrengst: zwakke, gemiddelde en overvloedige opbrengst. Deze kwalificatie werd dan weer onderverdeeld in een kwaliteitsklassering. Wervik en Menen gingen met de hoogste quota lopen. [517]

Ondanks alle tegenslagen en beperkende maatregelen is de tabakscultuur te Wervik steeds op gang gebleven, al was dat in de eerste jaren 1790 op een laag pitje.

 

Naast tabak vertegenwoordigde de vlasindustrie een ruim deel van de landbouwproductie. Reeds in het midden van de achttiende eeuw stonden hier zeventien vlashandelaars bekend. [518] Dit wijst er wellicht op dat er heel wat eigen productie van vlas aanwezig was.

 

2.3.4 De handel

 

Wervik en Wervicq-Sud hadden steeds in de beste verstandshouding geleefd. De handel had zich in het noordelijk gedeelte geconcentreerd. In Wervik lagen de markt, de hallen, het huis van de schepenen, zetelde het stadsbestuur, waren de voornaamste herbergen en ‘hostels’ en was de nijverheid gevestigd. Deze band tussen de twee stadsgedeelten was niet zomaar te breken. De Leie was geen hinderpaal en het zou nog wel wat tijd vergen vooraleer men er in zou lukken beide stadsgedeelten tegen elkaar op te zetten.[519]

 

A De smokkelhandel en het plunderen van de magazijnen

 

De eerste jaren van de periode 1790 - 1799 worden kenmerkend door een enorme smokkelhandel in tabak en de herhaaldelijke plundering van de Wervikse magazijnen door de Franse grensbewoners. Door het opslaan van de Amerikaanse tabak aan de grenzen, voelden de Franse grensbewoners, zoals Wervicq-Sud, zich in hun bestaan bedreigd. Dit leidde herhaaldelijk tot schermutselingen tussen de bevolking. De talrijke smokkelbendes speelden hierbij een belangrijke rol.[520]

 

De invoer van Amerikaanse tabak vormde voor de Wervikse bewoners duidelijk een probleem. Zo zijn er op 24 en 25 november 1790 problemen in de Overleyestraete. Er was namelijk Amerikaanse tabak ingevoerd om in Frankrijk te verkopen. Dit zou echter schade berokkenen aan de inwoners van Wervik, want zij zouden hun tabak maar tegen een kleine prijs kunnen verkopen. Wervicq-Sud diende vervolgens klacht in te Rijsel. Ze poogden met geweld toelating te krijgen om de pakhuizen waar niet gefabriceerd werd langs de grens te mogen plunderen. In september zijn ze dan ook beginnen plunderen. Nadien werd er weer zoals voordien volop geblauwd. De laatste dagen van december zijn de oproermakers nogmaals teruggekeerd en met dertig wagens de tabak de grens overgebracht richting Linselles. [521]

 

Het jaar 1791 bleef men in protest tegen het invoeren van Amerikaanse tabak.

Zo zijn er op ‘21 januari omtrent 60 mannen van Canoy en van daer omtrent gekomen om al wederom den americanschen toebac te plunteren gelick sij gedaen hadden het voorleden jaer. Op 24, 25 en 26 september zijn er opnieuw muitelingen naar Wervik gekomen, maar de Wervikanen boden weerstand. Hierop zijn de muitelingen beginnen schieten op de burgers. De burgers poogden hun geweren af te nemen en wierpen met stenen. Na een kort gevecht zijn de muitelingen gevlucht. Onder de burgers vielen een aantal gewonden, onder andere Joannes Brouck werd ‘het vel van het hooft gekrayst geweest door eenen kogel’ en Carolus Vandamme werd in de borst gestoken door een bajonet’.[522] Het blijkt duidelijk dat deze benden muitelingen geen lachertjes waren.

Op 3 februari 1791 is er opnieuw een bende muitelingen uit Linselle en Tourconnien gekomen om in de ‘Overleyestraete’ te plunderen. Dit was de derde keer op korte tijd, maar slechts de eerste maal zijn de muitelingen in hun opzet geslaagd. Na tal van dreigementen ‘sijn dese mytelingen al stillekens vertrocken elck naer sijn huijs’. [523]

Op 6 februari arriveerde er een brief met de melding dat een bende met burgers uit Ronc, Linselle, Tourcoin en omstreken richting Wervik trok om opnieuw de tabak te plunderen. De Wervikanen dit vernemende, stelden alles in het werk om de tabak veilig te stellen en de tabak die in Wervicq-Sud lag naar de andere kant van de Leie te dragen. Wanneer alles in veiligheid was gebracht, vormden de burgers een bende. De trommels sloegen en met stokken trokken zij de plunderaars tegemoet. Maar ver hoefden de Wervikanen niet te gaan, want de plunderaars waren al op de vlucht geslagen. [524]

 

Tegen het einde van 1791, namelijk op 22 oktober 1791, kwamen er in de Overleyestraete vijftig soldaten aan. De Franse overheid was de muiterijen moe. Waarom deze soldaten naar hier waren gezonden, was ongekend. Maar er heerste een sterk vermoeden dat zij gestuurd waren omtrent de rellen die de maanden voordien gebeurd waren. Na een maand zijn de soldaten opnieuw vertrokken. Wel zijn er vijftig andere in de plaats gekomen die via de Komenstraat optrokken.[525]

 

Een bewijs dat er degelijk tabak werd gesmokkeld vinden we in het dagboek van Lemaitre. ‘23 septembre is verdronken een jonck getrouwden man gekomen zijnde van Linseele naer Wervick om Tabac te blauwen op hoope van een daghure te winnen, is verdronken …’.[526] Het smokkelen ging dus duidelijk met risico’s gepaard.

Blijkbaar werd niet alleen tabak volop gesmokkeld, maar ook granen. Om deze smokkelhandel in te perken werd op 4 januari 1790 een wet uitgevaardigd: ‘dat iedereen die zoude gewaer worden datter kooren soude geblauwt worden zouden het selve mogen afnemen en behouden; daer was noch geordonneert eene borgerwachter om met de geomployeerde deze utvaer der graenen te beter te beletten’. [527]

Onder de Franse bezetting werd het smokkelen van tabak dus ernstig bemoeilijkt. De tabakssmokkel was echter juist een van de grootste inkomsten van onze plaatselijke tabaksnijverheid. [528]

De controle op de smokkelhandel werd tijdens de Franse periode strenger. De douane, ‘groene jagers’ genoemd, hadden een sterk militair karakter en droegen een bajonet en een sabel. Bovendien werd op de douaniers door Napoleon in 1813 beroep gedaan om samen met de soldaten de grenzen van het keizerrijk te verdedigen.[529] Een bewijs dat deze douaniers wellicht geen katjes waren om zonder handschoenen aan te pakken.

 

B Tabaksnijverheid

 

Er werd hard om de tabak gestreden. De tabaksindustrie werd vooral geconcentreerd in de Overleiestraat. Zo meldt Lemaitre in september 1790: ‘de toebac neiringe was ten tijt seer sterck daer en waeren in de overleye straet binaer geene plaetsen genoeg gevonden om pressen en wercklieden te stellen, welck groot voordeel gedaen heeft aen het gemeente mits ter oorsaeke van de troubles alle ambachten vervallen waeren en door den middel van dese commercie hebben veele aerme lieden hun broot gewonnen en ock een groot deel groote droenkaers geworden’. [530]

 

Dat de tabaksnijverheid onder de eerste oorlogsjaren sterk geleden had, bewijst het feit dat, in een gedetailleerde lijst van de inwoners met de vermelding van hun beroep in 1795, er slechts één enkele tabakshandelaar voorkomt. Twintig tabakshandelaars hadden voor de vlucht gekozen of hadden hun handel moeten stilleggen. Die vermelding steekt zeer ongunstig af tegenover de zeventien vlashandelaars, zes brouwers, zes lederfabrikanten, vier kalkbranders en twee garenfabrikanten die er nog gebleven waren.[531] Rond 1796 lag de tabakshandel in Wervik nagenoeg stil[532]. We kunnen bijgevolg aannemen dat er veel minder tabak werd verbouwd en dat de aandacht wellicht naar de onmisbare sector van de voedergewassen overging. Dit betekende uiteraard de teloorgang van de tabaksnijverheid.

In een verslag van 1797 worden er te Wervik drie tabaksfabrieken geteld. Deze worden bestuurd door Castelain en de gebroeders Blieck. Er wordt echter gemeld dat de productie door de vijandelijkheden bijna tot nul is gedaald. Maar toch zouden deze tabaksfabrieken langzaam hun productie hernemen.[533]

Toch vind ik in het Frans Fonds een aantal documenten voor het jaar 1798 waarin wordt gemeld dat er een zekere malaise is in de tabakshandel. Toch zijn de prijzen tamelijk renderend en hoog. Hierdoor hebben de kleine boeren al hun verwachtingen op de tabak gesteld. Wanneer de tabaksoogst negatief uitvalt zou dit een ramp voor het kanton betekenen. Zo zou het voor de boeren onmogelijkheid zijn hun contributie over de jaren 1796 en 1797 te betalen.[534]

Maar blijkbaar weet de tabakshandel zich tot een zeker niveau te herpakken. Voor 1799 vinden we: ‘De sterkste handel die nu gedreven wordt, is de tabakshandel. Depuis trois décadés il est entré et transporté de Wervicq plus d’ un million de livres de tabac’. [535] ‘Le tabac, principale commerce en ce canton, est un peu augmenté et les transport commence a se faire’[536]. Daarnaast weet commissaris Bourgeois ook te melden dat niet alleen de vraag naar tabak is toegenomen, maar ook de prijs. [537]

Dat de tabakshandel in Wervik zich voor een stuk herpakt had, blijkt uit het feit dat Wervik in 1806 met zijn tabak mocht deelnemen aan een tentoonstelling te Parijs. Het Franse keizerrijk betekende trouwens de hoogdagen voor de Wervikse pijptabak[538].

Het herstel van de tabakshandel duurde echter niet lang. In 1811 waren de tabakstaksen zo hoog gesteld dat verscheidene tabaksfabrikanten hun machines stillegden. De belasting werd geheven volgens het aantal machines die werden gebruikt’. [539]

 

Er werden tabaksmagazijnen opgericht te Brugge, Veurne, Ieper, Kortrijk en Wervik. Een politiewacht werd bij deze staatsmagazijnen bestendig onderhouden. Te Wervik werden voor de wacht van dit tabaksmagazijn tien geweren voorzien. Er werd een politiepost van vier man aangesteld. Maar blijkbaar was dit te Wervik onvoldoende. Het was bovendien een ingewikkelde zaak om een passende woning te vinden die als tabaksmagazijn kon dienst doen. ‘9 avril 1811. J’ observe pour Wervicq, ou est le magasin général, un poste de 4 hommes sera insuffisant, ayant été obligé de prendre six magasins assez éloignés l’ un de l’ autre pour exiger une sentinelle à chaque. Il est désirable qu’ il y ait chaque jour à Wervicq 8 hommes pour assurer la garde des tabacs’. [540]

Een schrijven van burgemeester Gheerbrant deelt de autoriteiten mee dat men een passend huis heeft ontdekt om de politie onder te brengen. Er is een huis met drie verdiepingen beschikbaar voor de huisvesting en de zolder kan tot magazijn dienen. Er moeten echter nog schildwachthuisjes worden aangebracht en het ministerie van financiën moet verder instaan voor verwarming, het nodige meubilair en de kosten die deze magazijnen met zich brengen.[541]

In mei 1812 werd te Parijs een ‘Société pour encouragement de l’ industrie nationale’ opgericht. Een speciale toelating voor het telen van tabak moest elk jaar worden aangevraagd. Dit werd gewoonlijk toegestaan, mits de boer de volledige opbrengst van het vorige jaar in de magazijnen had geleverd. Dit was echter zelden het geval. Er worden gevallen gesignaleerd waarbij de helft van de productie door de boer werd achtergehouden.

De landbouwers zochten naar al het mogelijke om aan zoveel mogelijk leveringen te ontsnappen. Het viel de landbouwer Dumortier uit Wervik wat tegen toen hij geen toelating verkreeg om tabak te planten, omdat hij een merkelijk deel van zijn opbrengst had verduisterd.[542]

 

Uit de bevolkingsstatistiek van 1796 kan ik een opsomming maken van de voornaamste handelaars en vrije beroepen die met handel in contact kwamen, opstellen. Hier moet ik wel de opmerking maken dat ik niet mag vergeten dat vele Wervikse inwoners uitgeweken waren. Bovendien was handel en de industrie grotendeels vernietigd of lamgelegd. Toch vind ik het nuttig hier een opsomming te geven, zodoende krijgt men toch een beeld van de aanwezige handelaren in Wervik. In 1796 telde Wervik: 25 herbergiers, 16 bakkers, 17 vlashandelaars, 6 leerlooiers, 21 diverse handelaars (geen verdere specificatie), 4 kuipenmakers, 2 tabakhandelaars, 2 hoedenmakers, 1 haarkapper, 2 pruikenmakers, 4 molenaars, 6 brouwers, 12 kruideniers, 9 timmerlieden, 2 houtzagers, 1 bakker, 1 pottenbakker, 3 smeden, 15 kleermakers, 15 schoenmakers, 1 horlogemaker, 5 ketelslagers, 2 glazeniers, 6 metsers, 159 landbouwers, 3 slotenmakers, 2 koordendraaiers en 2 blekers. Het kanton Wervik was dus goed voorzien. [543] Hier merken we inderdaad dat de tabakshandelaars tot de minderheid zijn gaan behoren.

 

Kortom de tabaksnijverheid kreeg tijdens de Franse periode een harde klap te verduren. Algemeen was de achttiende eeuw de plaatselijke tabaksteelt gunstig gezind. Wervik wist zich immers steeds aan de situatie aan te passen. Tijdens de oorlog werd handel gevoerd met de soldaten. Wanneer Wervik en Wervicq-Sud van elkaar gescheiden waren, floreerde de smokkelhandel. Bij de annexatie van Frankrijk richtten de Wervikse tabakshandelaren zich ook op de Franse markten. Maar toch stapelden de problemen zich op. Eerste en vooral waren er de lange vorstperiodes, de indijking van de smokkelhandel met vervolgens de uitwijking van tabakhandelaren naar veiliger en rustiger oorden. Bovendien werden de velden en opslagplaatsen herhaaldelijk geplunderd. Daarnaast zorgde de geleidelijke opkomst van industrie in Noord-Frankrijk voor concurrentie en de slechte verbindingswegen verhinderden vlotte handel.[544]

 

C De wegen

 

De Fransen hadden er alle belang bij dat het leven weer op gang werd gebracht en trachtten de handel en nijverheid vooruit te helpen en te herstellen wat hersteld kon worden.

Eén van de zaken die wijzen op de aandacht van de Fransen voor de handel en nijverheid is hun aandacht voor de staat van de wegen en bruggen. Hier moet ik echter wel de opmerking maken, dat deze informatie ook van groot belang is voor het verplaatsen van legereenheden.

 

Naar de verschillende verslagen te oordelen, waren de wegen te Wervik in slechte staat. Vooral tijdens de winter hadden de wegen veel te lijden. De wegen werden slechts hersteld geweest om een doorgang voor het leger en het legermateriaal enigszins mogelijk te maken. De verbindingswegen zouden helemaal te herstellen zijn. ‘Les grandes chaussées sont en très mauvais état et dans quelques endroits presque totalement impratiquables’. Het omschrijven van de slechte staat van de wegen kent doorheen de verslagen geen wijziging. Dit is een bewijs dat er van herstel niet veel in huis kwam en dat de toestand op dit gebied veel te wensen overliet.

De oorzaak van de slechte wegen en bruggen ligt niet alleen bij de vele legereenheden die hier voorbij trokken. Ook het weer, het klimaat en de seizoenen speelden hier een belangrijke rol in. Zo wordt in een verslag van maart 1799 gemeld dat de verbinding met Wervicq-Sud doorbroken is wegens grote overstromingen. ‘Le pont rest fort délabré, et les inondations sont à une hauteur terrible’. [545]

Dat de brug een dringend herstel nodig had, is logisch. Daar de Franse en Oostenrijkse troepen afwisselend de brug afbraken en heropbouwden. [546]

De brug over de Leie was een belangrijke verbindingsweg. Ze was ook van belang voor de markt. Vele mensen uit Wervicq-Sud en omstreken kwamen de brug over om in Wervik naar de markt te komen. Dit wordt ons onder andere gemeld door Lemaitre: ‘den 28, vrijndagh sijnde (1806), welcken dagh den besondersten martdagh is, wasser veel volck op de beene, en vermits er veel volck van het fransch gebiet ter maert komt en al de brugge moeten passeren, wasser een schip die juist passeerde op de besonderste uere van de mart, te weten omtrent den seven ueren, om welcke reden daer veel volck moeste wachten, en vermits de brugge heel slegt sijnde door het afbreeken en ’t ermaecken als wanneer de troupen alhier hun voorpost hadden, is de brugge in het open doen in gevallen en 16 menschen seffens mede daer in gevallen, en god sij danck, daer niet eene sijn leven verlooren, al hoe wel het waeter seer hooge was. Sekeren Gatein, bij genaemt Paruyke, heeft seffens in het waeter gesprongen, die in het swemmen geheel ervaeren sijnde, heeft met noch weynig hulpe, die seffens met boten op het waeter opnaemen alle mael gesolveert, en heeft voor recompensie van de stad gekregen de barcke voor een alf jaer om alle passanten ’t sij borgers ofte vreemdeligen over het waeter te haelen ten sijnen profite’. [547] De brug was dus zeker aan herstel toe, vooral nu ze ingestort was. Anderhalf jaar werd er over het herstel van de brug gepalaberd. De eigenaars van de watermolens te Komen haalden het ten slotte op de inwoners die in de omgeving van de brug hun woning hadden staan. In 1807 kwam het tot een definitief akkoord.

‘In oust, daer was groote apparentie om een nieuwe brugge te maeken de welcke heeft korts hier naer begonnen geweest bij aengenomen werck geaccordeert met eenen baes timmerman uyt rijssel, welcke brugge moeste vier voeten hooger staen als de voorgaende, waer uyt datter groote onneenigheden gevolgt sijn tusschen de borgers daer omtrent met de overheyden, ingenieurs, en de meesters van de waetermolens tot Comene, ten opzichte dat sij ordeelden als wanneer de brugge soo leege is dat het oorsaeke gaf dat het waeter soo snel niet en konde door schieten. Van den anderen kant de borgerie hadde de selve willen in steen gemaeckt hebben om de sterckte en de langduerigheyd der selve de meesters van Comenen, de ingenieurs op maekende, om vooren te stellen aen de overheyd dat het soude beter sijn van hout als van steen om den doorgang van het waeter; het welcke door de overheyd is aengenomen geweest, en van wegens haer hoogde isser oock groote troubel geweest van al de naest angelegende borgers, vermits de straete moeste geresen sijn naer advenante de brugge, dat alsdan hunne huyssen al kelders moesten worden, gelijck het gebleken is dat de geene die van te vooren met de straete in hunne huysen quaemen, dat sij dan vier trappen moesten in sincken, soo dat de vensters Reese met straete quaemen en noch besonderlijck de geene die naest de brugge waeren ende niet tegenstaende is de brugge in haere hoogde gestelt geweest, malgré alle de schaede en onkolsten der naest gelegene huysen’.[548]

 

‘De Leiebrug in het begin van de negentiende eeuw’

Uit: R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961

 

Zo kwam er dan toch een nieuwe brug. Het had Wervik niet aan een plan ontbroken een mooie stenen brug op te bouwen in 1787. De oorlog heeft dit plan wellicht verhinderd. [549]

Buiten een paar heirbanen, waren de straten en wegen eenvoudige aardewegen. Men kan zich dus voorstellen hoe de wegen erbij lagen wanneer de verschillende legers met hun paarden en dergelijke hier huisvesting opeisten. Straatverlichting ontbrak natuurlijk en in de huizen zelf moest men zich met een vetkaars of een oliepitje verhelpen. Alleen voor straatschuimers en ondergedokenen was het een paradijs. [550]

 

D De markt

 

In de handel speelt de markt uiteraard een belangrijke rol. In het kanton Wervik was enkel een markt in Wervik en Komen. In Wervik werd markt gehouden op dinsdag en vrijdag. In Komen ging de markt door op maandag en donderdag. [551]

Het was uiteraard niet naar de zin van de republikeinen dat de markt werd gehouden op de dagen zoals in het oude regime. Sinds Wervik onder Franse controle stond zouden deze oude marktdagen nog bloeiender zijn dan voordien. Misschien kan ik hier wel een teken van verzet in zien. Daarenboven zou volgens commissaris Bourgeois, geen enkele gardes champêtres of andere functionarissen zich geroepen voelen hier verandering in te brengen. Volgens Bourgeois is het enkel mogelijk orde te brengen in Wervik met behulp van ‘cent militaitres ou au moins cinquante pour m’ aider dans les operations’. [552]

 

Volgens de republikeinse kalender zouden de marktdagen in Wervik moeten doorgaan op de tweede en zevende dag van elke decade. Voor Komen zou dat de derde en achtste dag van elke decade zijn. De bevolking zou hiervan zeker op de hoogte zijn geweest, want de marktdagen werden op allerlei plaatsen in het kanton opgehangen. [553]

 

In een brief op datum van 8 april 1798 vinden we terug dat op de dinsdagmarkt een beestenmarkt werd gehouden. Op de vrijdag werd dan onder andere vlees, eieren, groenten en linnen verkocht.[554] Het zou kunnen dat dit een gewoonte was om de dinsdag een beestenmarkt te houden en de vrijdag alle andere levensnoodzakelijke goederen te verhandelen.

 

2.3.5 Industrie en andere nijverheden

 

Herhaaldelijk komt de opmerking voor dat, wegens de oorlogsomstandigheden, de handel te Wervik bijna helemaal stil lag en slechts sporadisch weer tot leven kwam. Wervik kreeg vanaf de Franse periode geleidelijk aan af te rekenen met een opkomende industrie in het noorden van Frankrijk. Deze deed de Wervikse industrie alle mogelijk concurrentie aan. [555]

 

A De vlas- en lakennijverheid[556]

 

Deze industrietak heeft, na de bloeiperiode in de middeleeuwen, te Wervik nooit het peil bereikt van een grote industrie. Wel was het in het kanton Wervik een heel belangrijke broodwinning voor de inwoners. Dit was ook het geval met de vlasspinnerij. Het spinnen gebeurde thuis door de vrouwen. In 1796 telde Wervik 250 spinsters. [557]

 

Het vlasroten heeft tot ernstige geschillen aanleiding gegeven. Reeds in de achttiende eeuw begon men vlas te roten in het Leiewater. Het werd verboden dit roten nog langer in het rivierwater van de Leie te doen en dit om twee redenen. Ten eerste omdat men de gedachte was toegedaan dat het roten van vlas een besmetting van het rivierwater met zich meebracht. Het water van de Leie werd immers als drinkbaar water voor de dieren gebruikt en ook door de brouwerijen aangewend. Men kon zich het besmetten van het Leiewater niet permitteren. Bovendien dacht men dat er bijgevolg geen enkele vis meer in het Leiewater kon overleven. Hierdoor was men van mening dat men geen patenten meer hoefde te betalen voor visgronden die ‘besmet’ waren. Bijgevolg werd het roten een strenge reglementatie opgelegd. Het roten in de Leie kon men niet verbieden, want het het Leiewater bezat een uitnemende hoedanigheid om de vlasvezels te roten. [558]

Om deze strenge reglementatie werd druk gedebatteerd. Op 28 maart 1806 schreef Wervik naar zijn oversten in een poging om afschaffing te bekomen van het decreet van 9 mei 1804. Dit decreet omvatte het bevel dat de ‘monteyen’ door dijken moesten omgeven worden. De onderprefect te Ieper gaf Brugge de raad dit verzoek welwillend te onthalen. Want het roten in de ‘monteyen’ bleek de Leie niet te besmetten.

In een gezamenlijk schrijven protesteerden de inwoners, landbouwers, fabrikanten en handelaars uit het hele kanton tegen het besluit van 15 september 1807. Dit besluit verbood de gemeenten Komen, Wervik en Neerwaasten nog langer in de ‘monteyen’ te roten. Het hele kanton kwam er voor uit dat dit de ondergang voor een groot deel van de bevolking met zich mee zou brengen. Het kanton Wervik kon op de steun van de onderprefect rekenen. Het kanton stelde de volgende argumentering voor. Ten eerste, indien dit besluit wordt gehandhaafd en indien rond de putten een wal met 4 meter aan de basis en 2 voet boven het peil van de Leie moet worden aangelegd, dan is dit stellig de voornaamste oorzaak van de ondergang van de handel, omdat het bedorven water niet langer het vlas in goede voorwaarden kan roten. Een tweede argument is: de onderbreking van het putwater met het Leiewater zal dit water zodanig benadelen dat het vlas helemaal zijn kwaliteit erbij zal verliezen. Ten derde stelt men dat na een paar roten in de putten, het water totaal uitgedroogd en bedorven is. Ten vierde is het onmogelijk de grote hoeveelheid vlas in die enkele putten te roten. Deze beperking niet ongedaan maken, zou een tegenstrijdigheid zijn met de wil van de keizer, die alle middelen wil aanwenden om de nijverheid tot bloei te brengen. Indien men blijft verplichten het vlas in dergelijke putten te roten, dan betekent dit onvermijdelijk de teloorgang van al de fabrieken in dit kanton. Want zelfs het beste vlas komt na het roten in de putten zwart en bekomt nooit de witte glans die bij het roten in de rivier bekomen wordt. Dit laatste maakt juist de kwaliteit van het vlas uit. Als laatste argument brengen zij: al lang wordt het vlas in de rivier geroot en niemand kan beweren dat dit ooit aan de openbare gezondheid enige schade heeft toegebracht. Het bedorven rootwater uit de gesloten putten zal, in contrast met het rivierwater, uiteindelijk besmettelijke ziekten verwekken. [559]

Uit deze argumentatie blijkt duidelijk dat de vlasindustrie een belangrijke rol speelde in het kanton Wervik.

Op 28 maart 1808 werd een nieuw protestschrijven van Wervik te Brugge ontvangen. Uiteindelijk drong men te Parijs aan op verzachtende maatregelen. Op 9 juni 1809 schrijft de minister een brief naar de prefect te Brugge. Deze stelt voor om een onderzoek in te stellen. Hij stelt voor om het vlasroten voor een bepaalde tijd stil te leggen en te zien of de dieren daadwerkelijk niet zonder het water van de Leie kunnen’. [560]

Uiteindelijk bekwam men een positief resultaat dat het vrij roten in de Leie zou voorafgaan. De periode waarin het Leieroten zou beperkt blijven, werd vastgesteld van 20 juli tot 20 augustus. Men stelde een verslag op waaruit bleek dat er buiten de opgegeven periode geen ziekten te vrezen vielen en dat het vee niet noodzakelijk van het drinkwater van de Leie afhankelijk was. Dit was een belangrijke stap in de richting van het ongehinderd roten in de Leie. [561]

 

De linnenweverij is met dit vlasroten verbonden. De minieme productie van linnen door Wervikse fabrikanten is nauwelijks het vermelden waard. [562]

De handel in stoffen te Wervik bestond hoofdzakelijk uit ingevoerde Franse en Engelse stoffen. In 1800 komt een regelmatige fabricatie van vlas- en kempstoffen voor. Het werk werd in zes ateliers uitgevoerd door twaalf werklieden. Terwijl 420 spinners van het vlasgaren in de huisarbeid daartoe werden ingezet. Van 1810 tot 1812 kent de vlasspinnerij een zekere opbloei. Er zouden zich elf spinnerijen in Wervik bevinden. Het hele jaar door waren zeventig arbeiders in de fabrieken werkzaam. [563] De eens zo florerende lakenmarkt had tegen de Franse periode afgedaan en Wervik richtte zich dan ook op andere nijverheden.

 

B Blekerijen

 

Er zijn hieromtrent weinig gegevens gekend. Er bestond te Wervik een kleine blekerij opgericht door Fr. Lahousse. Deze was in de nabijheid van de kerk gelegen en was door de beschietingen zeer gehavend. Bijgevolg werd ze vanaf 1799 niet langer meer in gebruik genomen. Dit was het laatste specimen van de blekerijen te Wervik. De wevers gingen dan verder te Wervicq-Sud hun linnen bleken. [564]

 

C De twijnderij

 

De twijnderij van Wervik was gekend voor het beste en sterkste garen. In 1806 werd de Wervikse twijnderij, naast de Wervikse tabak, te Parijs geëxposeerd.

In het jaar 1806 waren er vijf fabrieken van twijngaren met zeven machines en achtenveertig arbeiders die in de fabriek werkzaam waren. In het jaar 1807 waren er acht machines in werking met vierendertig arbeiders. De eigenaars van deze fabrieken waren Vandevijvere, Col, Bouten, Versavel, Poisonnier en Pardoen.

De garen te Ieper en te Wervik geproduceerd, stonden gekend voor hun goede kwaliteit. De fabrieken werkten op volle capaciteit, niettegenstaande de grote concurrentie uit Rijsel.

In 1811 was het aantal fabrieken gedaald tot vier, maar het aantal arbeiders werkzaam in de twijnderijen was gestegen tot honderd. Daarnaast was ook de productie enorm gestegen. De toekomst zag er rooskleurig uit. [565] In 1812 werd een record bereikt. Er waren toen reeds elf fabrieken met een totaal van zeventig arbeiders en opnieuw was de productie sterk toegenomen.

Ondanks deze bloei was de Wervikse garennijverheid niet opgewassen tegen de concurrentie van Noord Frankrijk. De twijnfabricatie te Wervik boerde stilaan achteruit. Terwijl Ieper, Komen en Nieuwkerke stand hielden.

In 1813 daalde de productie snel. Men begon het jaar nog met 70 arbeiders, maar slechts 42 arbeiders konden in laatste maanden van 1813 aan het werk blijven. Het gevolg was dat de productie bijna met de helft daalde. [566]

 

D Leerlooierijen

 

Leerlooien was een van de oudste nijverheden te Wervik. Tijdens de Franse Revolutie werden door het Franse leger talrijke invallen gedaan om het leder te Wervik te bemachtigen. Bij een van deze invallen getuigt de bevelvoerende generaal Daendels dat hij het leder kwam stelen en meteen de Sint-Medarduskerk in brand stak. [567]

Voor het jaar 1795 telde Wervik zeven leerlooierijen in het bezit van Castelain, Gheerbrandt, Ghesquiere, Ed. Gheerbrandt, Dumont, Deroy en Chevele. Ook hier kenden de fabrieken sinds de oorlog bijna geen activiteit meer. [568]

In het jaar 1797 telde Wervik nog steeds dezelfde zeven leerlooierijen. Ze boden het hele jaar door werk aan veertig arbeiders. [569]

Voor de jaren 1810 – 1811 telt Wervik vijftien arbeiders in de leerlooierij. De nijverheid van leerlooierij had zich duidelijk herpakt en was groter dan voordien. In het jaar 1812 was het aantal arbeiders gestegen tot zeventien. De arbeiders werkten driehonderd dagen op het jaar en dit voor een dagloon van één frank. [570] Het leerlooien maakte een zeer groot deel uit van de handel te Wervik.

Waarschijnlijk was ook deze nijverheid niet opgewassen tegen de concurrentie. In het jaar 1813 is een daling waar te nemen. Het jaar start nog met zeventien arbeiders, maar eindigt met vijftien arbeiders. Bovendien was de productie tot slechts een vierde gereduceerd. [571]

 

Deze leerlooierijen zullen wellicht een grote rol gespeeld hebben in het leveren van leder voor de schoenmakerij. In het jaar 1795 telde Wervik zeventien schoenmakers. Een detail, in december 1794 leverde Wervik maar liefst 930 paar schoenen aan het Franse leger. [572]

 

E Kalkfabriek

 

Ook deze nijverheid was een gekende nijverheid die sinds lang te Wervik gevestigd was. In de periode 1760 – 80 zijn er vier kalkbranders te Wervik gevestigd. Twee van deze hebben acht arbeiders in dienst, de andere twee hebben vier arbeiders in dienst.

De kalksteen is afkomstig uit Frankrijk. Het product wordt verkocht aan de landbouwers om hun grond te bemesten. [573]

In het jaar 1795 zijn er vijf kalkfabrieken met als eigenaars Delva, Cuvelier en weduwe Cardoen. [574] In 1797 telde Wervik nog steeds vijf kalkfabrieken, met als eigenaars Delva, Cuvelier, weduwe Vanelslande, weduwe Vandamme en weduwe Cardoen. De kalkfabrieken boden enkel werkgelegenheid in de zomer aan vijftig arbeiders. [575]

Voor de jaren 1811 – 13 telt Wervik nog steeds vijf kalkovens met negentien arbeiders. Het dagloon bedroeg anderhalve frank. [576]

 

F Olieslagerijen

 

Naast de huidvetterij en de kalkovens waren de olieslagerijen eveneens een van de oudste Wervikse nijverheden.

Voor het jaar 1811 zijn er zes olieslagerijen gekend die elk twintig arbeiders te werk stellen, eveneens voor een dagloon van anderhalve frank. Men verwerkte er koolzaad, lijnzaad, camomille en oeilettezaad.[577] Wervik was trouwens de enige in het hele arrondissement die camomillezaad verwerkte. Voor het jaar 1812 vinden we dezelfde gegevens. [578]

 

G Brouwerijen

 

De Wervikanen waren echte feestvierders en daar mag een goed glas bier niet bij ontbreken.

Uit de bevolkingsstatistiek van 1795 weet ik dat er te Wervik zes brouwers actief waren.

In de jaren 1811 – 1812 worden er nog vijf brouwerijen aangegeven die negen man te werk stellen voor een dagloon van anderhalve frank. Er werd honderd dagen op een jaar in de brouwerijen gewerkt. [579]

De brouwerijen zullen ook wel een voldoende grote afzetmarkt gekend hebben, wetende dat Wervik vele herbergen en tavernes telde.

 

H Pottenbakkers

 

De pottenbakkerij te Wervik was zeer gekend. Wanneer men een nieuw en kunstvol stuk aardewerk en vooral tegels wou vervaardigen, werd op de Wervikse pottenbakkers beroep gedaan. Hun kunst was algemeen erkend in Frankrijk. De Wervikse concurrerende pottenbakkerij kreeg het onder de Franse bezetting hard te verduren en de Vlaamse pottenbakkers vonden hun bedrijf meer dan eens vernield. [580]

In 1797 worden er twee pottenbakkerijen vermeld als ‘fabriques de pannes, thuiles, careaux et poteries’. De eigenaars zijn Paret en de weduwe Masselis. Deze twee pottenbakkerijen boden het hele jaar door werk aan veertig arbeiders. [581]

In het jaar 1811 worden nog steeds twee fabrieken vermeld. Elk bieden twaalf arbeiders werk voor een dagloon van één frank. Er werd 150 dagen op een jaar in de pottenbakkerij gewerkt.

Voor de jaren 1812 - 1813 vind ik dezelfde gegevens. [582]

 

I Andere

 

In de bevolkingsstatistiek van 1795 wordt ook melding gemaakt van twee hoedenmakers.

 

In 1807 zouden er te Wervik een zeepziederij en een zoutziederij zijn opgericht. [583] Van beide vind ik voor de jaren 1811 - 1813 sporen terug. In beide fabrieken was slechts een arbeider actief tegen een dagloon van anderhalve frank. [584]

 

In een stad waar de tabaksteelt oorspronkelijk een grote rol speelde, is het zeker niet te verwonderen dat deze over een tabaksfabriek beschikt. Voor het jaar 1797 telde Wervik drie tabaksfabrieken in handen van Castelain en de gebroeders Blieck. Ze boden het hele jaar door werk aan veertig arbeiders. Door de oorlog zouden deze fabrieken tot bijna niets zijn herleid. Maar geleidelijk aan zouden deze zich weten te herpakken. [585]

 

Besluit

 

Het is duidelijk dat de economie in Wervik een zware deuk kreeg tijdens de Franse periode. Dit wordt onder andere duidelijk door het feit dat het aantal armen in de stad tijdens deze periode sterk was toegenomen. Net zoals elders in de Zuidelijke Nederlanden werd ook te Wervik de armenzorg aan de Kerk onttrokken. De verantwoordelijk werd bij de lokale stadsbesturen gelegd. Ondanks het feit dat armenzorg een nationale zorg werd, kwam er niet erg veel verbetering.

De armoede werd onder andere bevorderd door de hoge belastingen die de Fransen invoerden. Bovendien werden ook veel goederen voor het Franse leger opgeëist. We vinden dan ook voor Wervik herhaaldelijk klachten omtrent deze overbelasting.

 

Dat de economie een zware deuk werd toegebracht, geldt zowel voor de landbouw als voor de handel. Het hele economische leven in Wervik werd aangetast.

 

Wat de landbouw betreft, werden de oogsten vaak grotendeels voor de Franse troepen opgeëist. Bovendien was het weer de boeren ook niet altijd gunstig gezind. Daarnaast werd Wervik ook zwaar getroffen door een epidemie onder het hoornvee. Het spreekt voor zich dat de boerenbevolking van Wervik verarmd uit de Franse periode kwam.

 

Ook de handel werd niet gespaard. Handelaars moesten hoge patenten betalen om handel te mogen voeren. In Wervik betaalden echter weinig handelaars dit patent.

Oorspronkelijk was Wervik vooral belangrijk voor zijn handel in tabak. Maar de vele plunderingen en hoge taksen brachten deze florerende handel op een zeer laag pitje. Dit geldt natuurlijk ook voor de andere nijverheden en de handel in verschillende andere goederen.

 

 

Als we zien welke ambachten, handelaars en nijverheden er in Wervik voorkwamen, is het duidelijk dat Wervik vóór de Franse periode een economisch bloeiende stad is geweest. Het vele plunderen en de enorme opeisingen zorgden er echter voor dat er van de economisch florerende stad Wervik weinig overbleef. Tijdens de Franse periode evolueerde Wervik tot een economisch verloederende stad. Het economisch leven lag nagenoeg volledig stil.

 

2.4 Het demografische aspect

 

De doel van mijn onderzoek is na te gaan hoe de stad Wervik de Franse periode heeft beleefd. Het is van belang om niet alleen de politieke, sociaal- culturele en economische situatie te bestuderen. Het demografisch aspect brengt een ander aspect van het dagelijks leven naar voor.

Chris Vandenbroeke schreef in 1976 het volgende: ‘Tot en met de negentiende eeuw bestaat er immers een duidelijk parallellisme tussen de demografische evolutie en de economische ontwikkeling’.[586] Als de Franse periode een crisis betekende voor de economie, zou dit dus ook in de demografische evolutie moeten te zien zijn.

 

Eerst en vooral geef ik de bevolkingsevolutie van Wervik weer. Ik sprak reeds herhaaldelijk over de Wervikse bevolking, maar hoe groot was die ten tijde van de Franse periode. Het is algemeen geweten dat de Franse periode een woelige tijd was, dit heb ik met de voorgaande hoofdstukken reeds voldoende aangetoond. We kunnen dus vermoeden dat het bevolkingsaantal te Wervik hierdoor een daling vertoont, maar is dit wel werkelijk zo. Als er een bevolkingsdaling was, waren de Fransen hier dan verantwoordelijk voor of waren er nog andere oorzaken?

Daarnaast sta ik ook stil bij het geboortecijfer, sterftecijfer en huwelijkscijfer. Drie aspecten die in het dagelijks leven van de mens een centrale plaats kennen. Ook hier stelde ik opnieuw de vraag of de Franse periode hierop enig effect heeft gehad.

 

2.4.1 De algemene bevolkingsevolutie[587]

 

 

Algemeen zien we dat de bevolking tussen 1789 en 1797 duidelijk daalt. Het aantal inwoners onder het ancien régime lag iets hoger dan tijdens de Franse bezetting. Na 1797 neemt het bevolkingscijfer opnieuw toe en neemt het ongeveer het niveau aan van voor de Franse periode. Tijdens de jaren 1791 tot 1802 stabiliseert het bevolkingsaantal zich. Vanaf 1802 neemt het aantal inwoners opnieuw toe. De Franse periode, en in het bijzonder de jaren 1790, zorgt duidelijk voor een breuk in de stijgende trend van het bevolkingscijfer.

 

Aan het begin van de Franse periode zou de stad Wervik een bevolking van 4308 inwoners tellen. Het eerste volgende bevolkingsaantal waarover we beschikken, is dat van het jaar 1795. Wervik telde toen slechts nog 3868 inwoners. Het bevolkingscijfer is dus duidelijk gedaald.

Voor de troebele periode van 1790 – 1795 bezit ik geen totaal bevolkingscijfer. Wel weet ik dat de bevolking herhaaldelijk met pak en zak op de vlucht sloeg voor de afwisselende Oostenrijkse en Franse troepen. Wervik lag er als een dode stad bij.

Een opmerkelijk deel heeft zich tegen 1795 terug in de stad gevestigd, maar velen zullen zich toch wel naar veiligere oorden begeven hebben of hebben hun vlucht uit de stad niet overleefd. Want we mogen niet vergeten dat de vluchtende bevolking zich herhaaldelijk midden in het vuurgevecht bevond.[588]

Niet alleen oorlog zal een oorzaak geweest zijn voor de daling in het bevolkingsaantal. Zo meldt Lemaitre in december 1793: ‘in desen tijt stierven veel menschen door een sieckte den rooden loop en den grauwen loop. Dese sieckt was seer betraepelijck’.[589] Zoals Lemaitre meldt, zou deze ‘rooden loop’ veel slachtoffers hebben gemaakt.

Bovendien wordt het jaar 1793 gekenmerkt door een grote werkloosheid die de bevolking verder verarmde. De bevolking had geen koopkracht meer. Men was genoodzaakt de voedselvoorraden te rantsoeneren.[590]

Het jaar 1794 leek niet veel beter te zijn. ‘Van in maerte tot ter tyt toe (augustus) weynick regen gevallen hadde en oock vele van den rooden loop, waeren de seiken bij menigte’.[591] De ziekte hield nog steeds lelijk huis onder de bevolking. Bovendien zorgden de slechte weersomstandigheden dat de oogst weinig opbracht. Daarenboven kende 1795 een strenge en harde winter die duurde tot het einde van maart.[592]

Kortom er heerste een algemene crisis. Eind 1795 had de economische crisis haar hoogtepunt bereikt met een afname van de bevolking als gevolg.[593]

 

Na deze woelige periode zien we dat het bevolkingsaantal zich geleidelijk hersteld. De Wervikanen keren blijkbaar naar hun stad terug. Tegen het jaar 1800 was het bevolkingsaantal al gestegen tot 4151. Vanaf 1802 zien we dan uiteindelijk een geleidelijke stijging in het aantal inwoners van Wervik. Tegen het einde van de Franse periode telde Wervik zelfs meer inwoners dan voordien, namelijk 4902 inwoners in het jaar 1815.

Deze tendens is in het hele Leiedepartement merkbaar. In het hele departement had de crisis een sterke vermindering van de bevolking veroorzaakt. Tussen 1800 en 1815 stijgt de bevolking opnieuw.[594]

 

Een mogelijke verklaring voor deze lichte bevolkingsstijging is dat de Franse bezetter pogingen ondernam om de handel, nijverheid en landbouw weer op gang te krijgen. Dit zorgde ervoor dat de mensen weer over een inkomen konden beschikken. Dit bevorderde niet alleen het economische leven, maar zorgde er ook voor dat er meer brood op de plank kwam. Ondanks de hoge belastingsdruk werden de huizen en fabrieken hersteld en heropgebouwd. Het ‘gewone leven’ kon opnieuw een aanvang nemen[595]. Bovendien neemt vanaf 1798 ook het aantal geboortes geleidelijk aan toe.

 

Het is duidelijk dat de politiek- militaire en economische situatie tijdens de Franse periode een duidelijke invloed heeft gehad op de bevolkingsevolutie in Wervik. Voor een uitgebreid overzicht van de politiek- militaire, sociaal- culturele en economische situatie verwijs ik naar de voorgaande hoofdstukken.

 

 

2.4.2 Het natuurlijk overschot of tekort[596]

In vele werken wordt de achttiende eeuw omschreven als een demografische revolutie. Met deze term bedoelt men de bestendiging van de groei die sinds het midden van de achttiende eeuw optreedt en de versnelde bevolkingstoename die hieruit zal voortvloeien. Voor het blijven toenemen van de bevolking gaf het verdwijnen van belangrijke mortaliteitscrisissen na het midden van de achttiende eeuw de doorslag. Abnormale sterftepieken bleven uit. Bovendien zien we vanaf de achttiende en begin negentiende eeuw een geleidelijke daling van het normale sterftecijfer. Daarnaast kende het geboortecijfer een geleidelijke toename[597].

 

Wanneer je de bevolkingsevolutie[598] bekijkt dan zie je dat het bevolkingscijfer van 1789 tot het 1797 daalt. Met de bovenstaand grafiek wordt aan deze daling een van de mogelijke verklaringen gegeven. De jaren 1793 – 1796 worden gekenmerkt door een natuurlijk tekort. Vooral in het crisisjaar 1794 zien we een duidelijk tekort. Dit tekort wordt veroorzaakt door een hoog sterftecijfer, namelijk 215, en een laag geboortecijfer, namelijk 88.

 

Na deze crisisjaren zien we dat het bevolkingscijfer zich geleidelijk herstelt en tussen 1797 en 1802 stabiliseert. Helaas kan ik hier met de berekening van het natuurlijk overschot geen verklaring geven. Er bevindt zich immers een hiaat in de gegevens van de overlijdens voor de jaren 1797 tot 1801. Ik kan wel vermoeden dat er voor deze jaren opnieuw sprake is van een natuurlijk overschot dat zich relatief stabiliseert. Het aantal geboorten tussen 1797 en 1800 blijft immers geleidelijk aan verder stijgen, maar het sterftecijfer daalt wellicht geleidelijk om dan te stabiliseren rond 150 overlijdens per jaar.

 

Vanaf 1802 neemt het aantal inwoners in Wervik heel geleidelijk aan toe. Deze stijging wordt voor een deel verklaart door de bovenstaande grafiek. Het natuurlijk overschot is vanaf het jaar 1802 duidelijk toegenomen. We kunnen zelfs bijna niet meer spreken van jaren met een natuurlijk tekort. Het spreekt voor zich dat dit natuurlijk overschot de bevolkingsstijging voor een stuk verklaart.

 

2.4.3 Promille van het aantal geboorten, overlijdens en huwelijken (1790 – 1815)[599]

 

periode

Promille geboorten

promille overlijdens

promille huwelijken

1790 - 1795

35,66

40,34

11,06

1795 - 1800

35,43

37,76

9,92

1800 - 1805

35,83

35,75

6,18

1805 - 1810

40,08

36,11

7,89

1810 - 1815

42,38

33,24

7,50

 

Ook hier zie ik duidelijk dat de Franse periode een invloed had op de demografische factoren.

Bij de huwelijken is er doorheen de Franse periode een duidelijke daling in het aantal huwelijken. Waar er in het begin van de periode nog elf op de duizend in het huwelijksbootje stappen is dit naar het einde van de periode toe gedaald tot slechts zeven op duizend. De huwelijkscoëfficiënt blijkt in het Westen over langere termijn constant te blijven op 7 à 10‰.[600] De Franse periode heeft hier blijkbaar geen echte verandering in gebracht.

De periode 1800 – 1805 vertoont voor de geboorten aanvankelijk een daling. Nadien neemt het promille opnieuw toe en komt zelfs hoger te liggen dan bij het begin van de Franse periode. Karakteristiek voor het ancien régime en de eerste helft van de negentiende eeuw zijn geboortecoëfficiënten van 30 - 40‰.[601] Wervik maakt hier duidelijk geen uitzondering op.

In het ancien régime en in het begin van de negentiende eeuw bedroeg het sterftecijfer, met uitzondering van crisisjaren, gewoonlijk 25 à 30‰.[602] Uit de bovenstaande tabel is duidelijk dat het sterftecijfer tijdens de Franse periode duidelijk hoger lag. Wervik kende met andere woorden tijdens de Franse periode een hoog sterftecijfer. Toch is over de hele periode een geleidelijke daling merkbaar.

Tot de periode 1800 – 1805 lag het promille van de overlijdens hoger dan dat van de geboorten. Hiermee wordt opnieuw de bevolkingsdaling geïllustreerd. Nadien is het omgekeerde te zien, dus een hoger promille voor het aantal geboorten dan voor de overlijdens. Dit impliceert dus een duidelijke bevolkingstoename.

Ik wil hier de opmerking maken dat de gemiddelden per vijf jaar echter de pieken en dalen over de jaren heen verbergen.

 

2.4.4 De nataliteit

 

Een geboorte in het gezin ging bij de buren bijna ongemerkt voorbij, slechts bij de rijken werd de geboorte een gelegenheid om een bezoek te brengen bij het gelukkige gezin en zich daar in de huiskring met een of ander spelletje te amuseren.[603]

 

A Aantal geboorten per jaar[604]

Dat het geboortecijfer geleidelijk toeneemt, wordt door de bovenstaande grafiek duidelijk geïllustreerd. Reeds in de jaren 1780 was het geboortecijfer aan zijn opmars bezig. Deze stijgende beweging werd door de beginjaren van de jaren 1790 duidelijk verstoord. Vanaf 1800 zien we dat het geboortecijfer opnieuw geleidelijk toeneemt. Als we het geboortecijfer van 1780 vergelijken met dat van 1830 zien we dat het aantal geboorten bijna verdubbeld is, ondanks de verstoring van de jaren 1790. Deze stijging in het aantal geboorten verklaart ook voor een stuk waarom het natuurlijk overschot tijdens deze jaren toeneemt en bijgevolg ook een stijging in het bevolkingsaantal voortbracht.

 

Een opvallend dieptepunt in de curve is heel duidelijk 1794. De doorslaggevende reden voor de toch wel sterke daling in het aantal geboorten is volgens mij de oorlog. De jaren 1790 worden gekenmerkt door een kat- en muisspel tussen de Oostenrijkse en Franse troepen. Het spreekt voor zich dat de bevolking hier de dupe van was. Vooral 1793 en 1794 waren jaren van oorlog. Wervik werd grondig onder handen genomen en in 1793 werd de stad volledig geplunderd. Het jaar 1794 moet hier zeker niet aan onderdoen. We hoeven maar te denken aan de Fransen die Wervik binnenvallen om het leer te stelen en ondertussen ook de Sint-Medarduskerk in brand steken.

Te Wervik was het reeds in de jaren 1796 – 97 relatief rustig geworden. We zien dan ook dat het geboortecijfer zich nadien geleidelijk herstelt tot boven het niveau van tijdens de jaren tachtig.

 

Vanaf 1797 beschikken we naast de gegevens uit de parochieregisters over gegevens uit de burgerlijke stand. Pas vanaf het jaar 1806 zien we dat de gegevens uit de parochieregisters en de burgerlijke stand parallel verlopen. We kunnen hieruit besluiten dat het invoeren van de burgerlijke stand geen eenvoudige zaak was. Een nieuwigheid kreeg men niet zomaar door de Wervikse bewoners aanvaard. De bevolking bleef lang aan zijn gewoonten vasthouden en bleef lang trouw aan zijn priester en zijn parochieregisters. We moeten wel de opmerking maken dat tijdens de eerste jaren, dus van 1797 tot 1805, er van onderregistratie sprake is. De burgerlijke stand was immers door de Franse bezetter ingevoerd. Het lag niet in de aard van de Wervikse bevolking om de eisen van de Fransen zonder pardon te gehoorzamen.

 

B Seizoenfluctuaties[605]

 

Zoals hierboven aangegeven lopen de gegevens uit de parochieregisters en burgerlijke stand vanaf 1806 parallel. Ik heb bij de onderstaande grafieken dan ook vanaf 1806 de gegevens uit de burgerlijke stand gebruikt. Voor de jaren voordien de gegevens uit de parochieregisters.

 

 

Vergelijken we de twee grafieken met elkaar dan is het duidelijk dat het gemiddeld aantal geboorten duidelijk lager ligt voor de periode 1780 - 1805. Voor deze jaren schommelt het gemiddeld geboortecijfer tussen gemiddeld 17 en 7,50 geboorten. Voor de periode 1805 – 1830 schommelt het gemiddeld aantal geboorten tussen 19,50 en 10,83. Er worden tijdens deze tweede periode dus duidelijk meer kinderen geboren, zoals in de grafiek met het aantal geboorten werd aangetoond.

Bij beide grafieken zie ik een hoog gemiddeld geboortecijfer met een lichte stijging van januari tot maart. Nadien daalt het gemiddeld aantal geboorten tot het een minimum heeft bereikt in de maand juli. Nadien neemt het aantal geboorten per maand opnieuw geleidelijk toe tot een gemiddeld niveau.

In de tweede grafiek ligt het gemiddeld aantal geboorten in het algemeen iets hoger. Uitzondering hierop is de periode 1805 – 1810 waar het gemiddelde geboortecijfer na de maand juli eerst nog verder daalt. Bovendien zie ik ook voor deze periode dat de maand april een hoogtepunt is in deze grafiek. 1810 – 1815 kent over het algemeen een gewoon gelijkaardig verloop. Enkel voor de maanden september en oktober vormt ze eerder een uitzondering.

 

Het is duidelijk dat doorheen de jaren de seizoensfluctuaties nagenoeg onveranderd zijn gebleven. Tijdens de zomermaanden wordt een minimum bereikt. Dit ligt wellicht aan het feit dat men zich op de oogst moest concentreren. De wintermaanden kennen een relatief hoog geboortecijfer. Tijdens deze maanden kon men niet op het land werken en zat men doorgaans meer binnenshuis te werken. Bijgevolg had mijn tijdens deze maanden ook meer tijd om voor een pasgeboren kind te zorgen. Maar het voorjaar blijft het hoogtepunt.

 

Laat ik nu even de jaren 1790, de crisisjaren, van dichterbij bekijken.

 

De jaren 1791, 1792 en 1793 kennen een relatief gelijkaardig verloop voor de eerste maanden van het jaar. 1792, 1793 en in mindere mate 1791 kennen een hoog geboortecijfer tijdens het voorjaar. Na deze voorjaarspiek daalt het aantal geboorten geleidelijk. 1790 en 1791 bereiken hun minimum in de maand september.

Na de piek in het voorjaar daalt het geboorteaantal ook voor het jaar 1792. We zien dat het aantal geboorten over de maanden april tot september relatief stabiel blijft. Om dan nadien opnieuw te dalen tijdens de herfst- en wintermaanden. 1793 kent een enorme piek tijdens het voorjaar. Het minimum voor dit jaar wordt bereikt in de zomermaand juli. In augustus wordt een tweede piek bereikt. Ook hier zien we tijdens de herfst- en wintermaanden een normale daling.

Opvallens is het jaar 1794. Het kent over de hele lijn een veel lager geboortecijfer. Voor de maand mei werd het aantal geboorten bijna gereduceerd tot nul. Blijkbaar heeft de bevolking zijn revanche genomen want in tegenstelling tot de andere jaren zien we het aantal geboorten tijdens de herfst- en wintermaanden toenemen. De verklaring voor het lage geboortecijfer voor 1794 is wellicht de oorlog tijdens 1793.

 

Terwijl de jaren 1796, 1797 en 1798 ook een hoogtepunt kennen in het voorjaar, zie ik voor de jaren 1795 en 1799 eerder het tegenovergestelde. Het minimum voor deze jaren is verschoven naar de maand juni, met uitzondering van 1795 waar het minimum aantal geboorten in juli gesitueerd blijft. De jaren 1795 en 1799 kennen tijdens de herfst- en wintermaanden een duidelijke stijging. Waar ze in de maand december bijna een even hoog geboortecijfer halen als tijdens het voorjaar. De jaren 1797 en 1798 kennen een duidelijke daling tijdens deze maanden.

Het jaar 1798 kent slechts drie geboorten in de maand januari. Het jaar 1799 kent een heel laag geboortecijfer voor de maand maart, namelijk vier geboorten. Misschien heeft de Boerenkrijg hier iets mee te maken. Toch bereikt geen enkel van deze vijf jaren het minimum van het crisisjaar 1794.

Oktober 1797 zou nul geboorten kennen, wellicht komt dit niet met de werkelijkheid overeen. Misschien werden de geboorten van deze maand elders of later opgetekend.

 

C Naamgeving[606]

 

‘Eeuwenlang gaf men de voorkeur aan reeds gebruikte namen’, dit schreef Michel Cloet in 1986[607]. Zorgde de Franse periode misschien voor enige verandering in de naamgeving?

Zowel uit de parochieregisters als de burgerlijke stand werden al de namen opgetekend.

Eerst en vooral stel ik vast dat tijdens de jaren 1780 – 1830 er in het algemeen meer meisjesnamen in omloop waren dan jongensnamen. Bovendien gaf men de voorkeur om meer dan een naam aan hun kind te geven.

 

Wanneer ik naar het procentueel aandeel van de gekozen namen in de top tien kijk dan kan ik de volgende zaken opmerken.[608]

Eerst en vooral bekijk ik de samengestelde naam in zijn geheel. Laat ik eerst de jongensnamen bespreken. Tot het jaar 1805 behoren ‘Petrum Franciscum’, ‘Joannem Baptistem’ en ‘Petrum Josephum’ tot de top vijf. In 1810 is ‘Petrum Franciscum’ de topfavoriet, maar nadien komt deze naam niet meer in de top tien voor. De andere twee toppers komen nog geregeld ter sprake, maar moeten nu en dan eens aan populariteit inboeten. Ik zie dan ook vanaf 1815 meer andere namen in de top tien verschijnen. Vanaf 1825 is ook de favoriet ‘Joannem Baptistem’ uit de top tien verdwenen. Het is dus ‘Petrum Josephum’ die het langst stand houdt.

Onder de meisjesnamen zie ik dat tot 1800 de volgende drie namen bijna constant in de top vijf voorkomen: ‘Mariam Annam’, ‘Catherinam Rosam’ en ‘Catherinam Theresiam’. Helaas is de naam ‘Mariam Annam’ na 1800 volledig uit de top tien verdwenen. ‘Catherinam Theresiam blijft na 1805 nog steeds in de top tien, maar moet aan populariteit inbinden. De meest populaire naam doorheen de jaren is toch wel ‘Catherinam Rosam’. In bijna al de jaren komt deze meisjesnaam in de top drie voor. In de periode 1785 – 1810 komt hij zelfs constant op de eerste plaats. Vanaf 1805 komt een andere populaire naam op de proppen, namelijk ‘Ameliam Sophiam’. In de jaren 1815, 1825 en 1830 staat deze naam zelfs op de eerste plaats.

 

Kijk ik nu naar de eerste en tweede naam afzonderlijk. Bij de jongensnaam is als eerste naam vooral ‘Petrum’, Joannem’ en ‘Carolum’ populair. Als tweede naam ging vooral de voorkeur naar ‘Franciscum’ en ‘Josephum’. Doorheen de jaren 1780 – 1830 blijven deze eerste en tweede namen veelvuldig voorkomen.

Bij de meisjes ging als eerste naam vooral de voorkeur naar ‘Mariam’, ‘Catharinam’ en ‘Ameliam’. Als tweede naam ging de keuze vooral naar ‘Theresiam’ en ‘Josepham’. Vanaf 1805 doet ‘Sophiam’ als tweede naam zijn intrede en wint doorheen de jaren sterk aan populariteit.

We kunnen besluiten dat de Wervikse bevolking doorheen de jaren lang trouw bleef aan de voorkomende namen. Slechts sporadisch kent een nieuwe naam succes voor enkele jaren in de top tien.

Wanneer ik me dus de vraag stel of de Franse periode ervoor zorgde dat er meer Franse namen werden gekozen, moet ik hier eerder negatief op antwoorden.

 

2.4.5 De mortaliteit

 

Bij een overlijden werd met stro een kruis gemaakt en tegen de huisgevel van de overledene geplaatst. Het kruis bleef staan zolang de dode nog in huis aanwezig was. De dode bleef drie of vier dagen in zijn huis. Ondertussen werd voortdurend de rozenkrans gebeden. Voor ’s nachts werden ‘lijkbidders’ aangeworven die zich met borrels wisten wakker te houden.

Wanneer de begrafenis plaatsgreep werd het kruis van stro naar de kerk meegedragen en vervolgens tegen de kerkgevel geplaatst. In de missen van negen en tien uur werden de rijken begraven. De gewone man moest het met de achtuurmis doen.

Na de begrafenis trakteerden minder gegoede lui hun familie in een drankhuis op een borrel, maar gegoede lui en boeren die het breed hadden, vroegen de hele familie te eten.

De volgende dag werd nog een banket aangeboden, waarop meer zakelijke gesprekken aan de beurt kwamen. In de gehoede families was ook een broodbedeling aan de armen voorzien.[609]

 

J. Fourastie omschreef de mortaliteit van het einde van de achttiende eeuw als volgt: ‘Op het einde van de achttiende eeuw kon het leven van de doorsneehuisvader als volgt worden geschetst: hij kwam ui teen gezin met vijf kinderen, waarvan hij er slechts de helft vijftien jaar had zien worden. hij trouwde, voor de eerste keer, op zijn zevenentwintig jaar en had, net zoals zijn vader, zelf vijf kinderen. Ook hiervan waren er evenwel bij zijn overlijden nog slechts twee of drie in leven. Gemiddeld werd hij tweeënvijftig jaar oud. Dood, ellende en lichamelijk lijden waren zijn geduchte metgezellen. Bij uitzondering was de hoge ouderdom de bekroning van iemands levensloop. Als de vader weduwnaar werd, of de moeder weduwe, waren de kinderen gemiddeld veertien jaar oud. Alle ouders stierven voor ze de opvoeding van hun jongste kinderen hadden voltooid’.[610]

 

A Aantal overlijdens per jaar[611]

Het aantal overlijdens schommelt over het algemeen tussen de 120 en de 164. Tijdens de jaren 1780 zie ik globaal genomen een stijging in het aantal overlijdens, maar dit was nog niks in vergelijking met het aantal overlijdens tijdens de jaren 1790. Na deze crisisjaren gaat het sterftecijfer tijdens de 19de eeuw minder extreem schommelen.

Net zoals bij de geboorten zie ik dat ook de burgerlijke stand omtrent de overlijdens aanvankelijk een onderregistratie kent. Pas vanaf 1809, dus enkele jaren later dan bij de geboorten, zien we dat de gegevens uit de parochieregisters met die uit de burgerlijke stand parallel verlopen.

 

Voor het jaar 1794 merkte ik een laag geboortecijfer op. Daarnaast wordt dit jaar gekenmerkt door een hoog sterftecijfer. Deze beide gegevens zorgden voor een duidelijk natuurlijk tekort.[612] Net zoals bij de geboorten is wellicht ook hier de oorlog een mogelijke verklaring. Bovendien werd Wervik tijdens de jaren 1793 en 1794 door de ‘rooden loop’ geplaagd die vele slachtoffers eiste.

Deze epidemie was niet beperkt tot Wervik. Ik vond ook melding van de rode loop voor de stad Kortrijk. Daar was de paniek zo groot dat het stadbestuur verbood om de doodsklokken te luiden voor ieder slachtoffer. Meer dan een tiende van de Kortrijkse bevolking zou aan de ziekte bezweken zijn[613]. Wellicht werd het hele zuidelijk deel van het huidige West-Vlaanderen door deze epidemie getroffen, zo niet de hele Zuidelijke Nederlanden.

Voor een deel moet ik er ook mee rekening houden dat de overlijdens tijdens deze jaren vaak pas nadien werden ingeschreven.

Ik kan hieruit afleiden dat de Wervikse bevolking tijdens de beginjaren negentig niet gespaard is gebleven.

Na deze piek zie ik dat het sterftecijfer opnieuw tussen de 125 en 175 schommelt. De curve neemt opnieuw zijn verloop aan zoals tijdens de jaren tachtig. Dit bewijst dat de crisis van de jaren 1790 grotendeels voorbij was.

 

Op bovenstaande grafiek zie ik voor het jaar 1808 opnieuw een zekere sterftepiek. Misschien is dit een gevolg van de slechte economische situatie tijdens de jaren 1800. Het kan ook dat er een ziekte de kop op stak. Een echte verklaring hiervoor heb ik echter niet teruggevonden.

 

Jammerlijk beschik ik voor twee periodes over geen gegevens uit de parochieregisters, namelijk voor de perioden 1797 – 1801 en de 1819 – 1824. De jaren 1797 en 1801 zijn heel onvolledig. We kunnen deze jaren dus niet gebruiken om een totaal aantal overlijdens in deze jaren weer te geven. Voor de jaren 1798 tot en met 1800 beschik ik over helemaal geen gegevens omtrent het overlijden. Voor de periode 1819 – 1824 vormt dat eigenlijk geen probleem, aangezien ik over gegevens uit de burgerlijke stand beschik. Helaas kent de burgerlijke stand tijdens de jaren 1797 – 1801 nog een duidelijke onderregistratie, maar ik kan vermoeden dat na de piek van 1794 het aantal overlijdens zich opnieuw geleidelijk stabiliseert.

 

B Seizoenfluctuaties[614]

 

Zoals hierboven aangegeven lopen de gegevens uit de parochieregisters en burgerlijke stand pas vanaf 1809 parallel. Ik heb bij de onderstaande grafieken dan ook vanaf 1809 de gegevens uit de burgerlijke stand gebruikt. Voor de jaren voordien werden de gegevens uit de parochieregisters gebruikt.

 

Bij beide grafieken zie ik een hoog gemiddeld sterftecijfer voor de maanden januari, februari en maart. In de loop van het jaar daalt het aantal overlijdens tot het een minimum heeft bereikt in de zomermaanden. Daarna neemt het sterftecijfer opnieuw toe.

Het gemiddeld aantal overlijdens per maand ligt bij beide grafieken quasi even hoog. Er is geen groot verschil tussen beide op te merken. Algemeen beschouwd schommelt het gemiddeld aantal overlijdens tussen de 6 en 18 per maand.

 

Deze vijf perioden kennen een gelijkaardig verloop. De wintermaanden kennen het hoogste sterftecijfer. Tijdens het voorjaar daalt het aantal overlijdens. Wel kent maart ook nog een relatief hoog sterftecijfer. Het minimum wordt bereikt in de zomermaanden. Nadien neemt het aantal tijdens het najaar opnieuw geleidelijk toe om opnieuw in de wintermaanden een hoogtepunt te bereiken. Vooral de perioden 1790 – 1795 en 1795 – 1800 hebben in vergelijking met de andere perioden een hoger gemiddelde voor de wintermaanden.

 

Ik kan bij deze grafiek ongeveer dezelfde zaken opnoemen. Ook hier zie ik een hoog sterftecijfer tijdens de wintermaanden en de maand maart. Tijdens het voorjaar daalt het aantal overlijdens om ook hier een minimum te bereiken tijdens de zomer. Hier ligt het minimum in de maand augustus in plaats van in juli. Nadien neemt het aantal overlijdens tijdens de herfstmaanden eveneens opnieuw toe.

 

Laat mij ook hier de jaren 1790 eens van nabij bekijken. Wanneer ik naar het gemiddeld aantal overlijdens voor de perioden 1790 – 1795 en 1795 – 1800 keek, zag ik niet echt een groter sterfteaantal. Wanneer ik deze jaren afzonderlijk bekijk, zie ik dat er toch een aantal zaken opmerkelijk zijn.

 

Globaal genomen volgen deze curven de algemene tendens.

Het jaar 1790 kent een lichte stijging naar de maand april toe. Nadien daalt het tot het zijn minimum bereikt in de zomermaand augustus. Vervolgens blijft het over de maanden augustus tot oktober relatief stabiel om dan in de wintermaanden sterk toe te nemen. Misschien stak hier een ziekte de kop op die het aantal overlijdens deed stijgen.

Het jaar 1791 kent in het algemeen geen echte grote sterftepieken. Ook hier zie ik een geleidelijke daling naar de zomermaanden toe. Tijdens de maanden juni tot oktober blijft het sterftecijfer relatief constant om nadien weer lichtjes toe te nemen. Het jaar 1792 volgt volledig dezelfde tendens. Alleen zie ik hier een lichte piek voor de maand juni.

 

De jaren 1793 en 1794 vormen duidelijk een uitzondering. 1793 volgt tot de maand juli de algemene tendens. Maar dan zie ik het aantal overlijdens sterk toenemen. Er wordt een piek bereikt in augustus, maar nog een hogere sterftepiek wordt bereikt in november en december.

Het jaar 1794 start met een hoog sterftecijfer. Daarna daalt het sterk tot de maand mei om dan opnieuw de hoogste piek van de jaren 1790 te bereiken, namelijk 29 overlijdens in de maand juli en 28 in de maand augustus. Nadien neemt het aantal overlijdens geleidelijk af, maar het blijft hoger dan normaal. Vandaar ook dat er voor deze jaren sprake is van een natuurlijk tekort. Ik kan hier uit afleiden dat de ‘rooden loop’ misschien vooral in de zomermaanden toesloeg. Uiteraard zijn tijdens deze twee jaren ook heel wat burgers gestorven als oorlogsslachtoffers.

 

De gegevens in de parochieregisters ontbreken vanaf oktober 1797. Maar ik vermoed dat de curven van 1798, 1799 en het einde van 1797 de algemene tendens volgen. Opnieuw zie ik een relatief hoog sterftecijfer in het voorjaar. Geleidelijk daalt het aantal overlijdens naar de zomer toe om dan in de winter weer sterk toe te nemen. Zo zie ik telkens een duidelijke piek voor de maand november. Vandaag zegt men het nog dat er bij het vallen van het blad meer mensen overlijden.

Ik kan ook nog opmerken dat de jaren 1795 en 1796 een nog hoger sterftecijfer kennen dan vanaf 1797. Misschien mag ik hier uit afleiden dat het eigenlijk pas vanaf 1797 relatief rustig werd in Wervik.

 

C Leeftijd bij overlijden[615]

 

Tijdens het ancien régime bedroeg de levensverwachting doorgaans slechts dertig à vijfendertig jaar. Een geleidelijke verbetering wordt genoteerd in de negentiende eeuw: de levensverwachting bij de geboorte liep reeds op tot ongeveer vijfenveertig jaar[616].

Laat ik eens kijken wat de levensverwachting was te Wervik tijdens de Franse periode.

 

De leeftijd bij overlijden werd voor de jaren 1790 – 1815 zowel in de parochieregisters als in de burgerlijke stand genoteerd. Helaas ontbreken voor de jaren 1798 tot en met 1800 de parochieregisters, waardoor ik bijgevolg geen gegevens heb omtrent de leeftijd bij het overlijden. Zoals reeds herhaaldelijk werd gezegd, bestudeer ik vanaf 1809 de gegevens van de burgerlijke stand. Voor de jaren ervoor concentreer ik mij bijgevolg op de parochieregisters.

 

Bij het bestuderen van de leeftijd van overlijden, wordt een onderscheid gemaakt tussen de zuigelingensterfte (0–1), de kindersterfte (1-14), de sterfte bij volwassenen (15-59) en de sterfte bij ouderen (60+).

 

Laat ik eerst en vooral de zuigelingensterfte van naderbij bekijken.[617]

 

 

Het eerste wat in deze grafiek in het oog springt, is dat de er meer jongens voor hun eerste levensjaar sterven dan meisjes. Daarnaast valt op dat de zuigelingensterfte doorheen de Franse periode niet constant is gebleven.

Meer in detail merk ik een duidelijke piek voor de jaren 1793 - 1794. In het jaar 1793 sterven ongeveer 185 van de duizend jongens voor hun eerste levensjaar, bij de meisjes is dit ongeveer 101 per duizend. Voor het jaar 1794 ligt het aantal zelfs iets hoger, namelijk ongeveer 193 van de duizend onder de jongens en ongeveer 125 van de duizend onder de meisjes sterft voor hun eerste verjaardag. Ook hier is de oorlog opnieuw een mogelijke verklaring. Dat de bevolking herhaaldelijk moest vluchtten, zal zeker niet in het voordeel van de zuigelingen hebben gespeeld. Na deze oorlogsjaren neemt de zuigelingensterfte af. Tussen 1795 en 1802 schommelt de zuigelingensterfte wellicht tussen de 75 en 150 per duizend.

Vanaf 1802 ligt de zuigelingensterfte iets hoger. Het schommelt gemiddeld tussen de 100 en 150 per duizend en stabiliseert enigszins.

Algemeen is er duidelijk sprake van een hoog sterftecijfer.

 

Vervolgens wil ik ook even stilstaan bij de kindersterfte.[618]

 

 

Bij de kindersterfte bevindt zich de grootste groep in de leeftijdscategorie 1-4.

Ook hier is duidelijk dat de oorlogsjaren 1793 – 1794 voor een piek zorgden bij de kindersterfte en dit bij de drie leeftijdscategorieën, maar vooral bij de leeftijdscategorieën 1-4, zowel bij jongens als meisjes, en 5-9 bij de jongens.

Daarnaast merk ik op dat de kindersterfte voor de leeftijdscategorie 1-4 zowel bij de jongens als bij de meisjes sterk schommelt, maar in het algemeen kent deze leeftijdsgroep een hoge kindersterfte tussen de 30 en 80 per duizend.

De twee andere leeftijdscategorieën schommelen tussen nul en twintig per duizend. Dus merkelijk veel lager dan bij de leeftijdsgroep 1-4.

In tegenstelling tot de zuigelingensterfte stabiliseert de kindersterfte eerder doorheen de Franse periode, met uitzondering van de oorlogsjaren 1793 – 1794 en het jaar 1795.

 

Het merendeel van de bevolking wordt tot de volwassenen gerekend, namelijk de groep 15-59. Het valt op dat er een duidelijk sterfterisico bestaat bij vrouwen tussen de twintig en negenendertig. Wellicht heeft dit met de hoge kraambedsterfte te maken. Daarnaast valt op dat tijdens de oorlogsjaren er toch wel een groter aandeel jongvolwassen mannen sneuvelt. Misschien traden zij op ter verdediging van hun familie en gezin, of … waren zij het eerste doelwit van de Fransen?

 

Bij de groep ouderen, 60+, hoef ik geen verdere uitleg te geven. Een mens sterft nu eenmaal aan een bepaalde ouderdom. Ik kan wel zeggen dat de meerderheid reeds voor zijn tachtigste overleden is.

 

2.3.6 De nuptialiteit

 

Bij burgers die er warmpjes inzaten, was op de bruiloftsdag een brooddeling aan de armen voorzien. Meestal trokken de jonggehuwden nog dezelfde dag op reis, een reis die drie of vier weken in beslag nam. Bij hun terugkomst werd hun huis door de buren versierd en de hele straat of wijk nam deel aan het feest. Alle huizen werden dan in de bloemen en in het groen gezet. Bovendien trakteerde het jonge paar de hele buurt op enkele vaten bier. De hele wijk profiteerde dus van hun thuiskomst.

Bij het gewone volk, dat in de vroegmis trouwde, trok men na de kerkelijke plechtigheid naar de bekende herbergen waar de man gewoonlijk zijn zondagse pint ging drinken. Met een speelman op kop en helemaal achteraan het pas gehuwde koppeltje, trok men naar de herbergen. Bij de herberg aangekomen, vormden de familie en kennissen een kring rond het koppel. Er werd luidkeels hoera geroepen en onder het geroep van ‘Zijn ze getrouwd? Jaa’z!’ werd het pas gehuwde koppel de herberg binnengeleid. Naar gewoonte werd er volop gefeest.[619]

 

A Aantal huwelijken per jaar[620]

Algemeen beschouwd, schommelt het aantal huwelijken tussen de vijfentwintig en vijfendertig per jaar. Tijdens de jaren tachtig zien we een geleidelijke toename in het aantal huwelijken. Deze stijgende trend wordt verstoord in de jaren negentig. Na deze crisisjaren zien we het huwelijksaantal geleidelijk opnieuw toenemen. Maar pas in de jaren twintig van de negentiende eeuw wordt het niveau van de jaren tachtig opnieuw bereikt.

 

Bij de huwelijken zien we dat sinds 1803 de gegevens uit de burgerlijke stand parallel verlopen met de gegevens uit de parochieregisters. Dit is duidelijk vroeger dan bij de geboorten en overlijdens. Wellicht heeft dit te maken met het feit dat wanneer je gehuwd was, de kans kleiner werd dat je voor legerdienst werd opgeroepen.

 

Zoals reeds gezegd zorgen de jaren negentig voor een duidelijke verstoring in de evolutie van het huwelijksaantal. Ik bemerk een sterke daling in het jaar 1793. Opnieuw kan ik hier de oorlog als verklaring naar voor schuiven. Blijkbaar hadden een aantal koppels hun huwelijk uitgesteld. In het jaar 1795 is een enorme piek te zien. Het huwelijkscijfer bereikt een hoogte van tachtig huwelijken. Uiteraard stelden een aantal koppels door de oorlog hun huwelijk uit, maar de voornaamste reden voor deze grote piek is dat de huwelijken gesloten tijdens de oorlogsjaren pas nadien in grote mate werden opgeschreven. De piek is dan ook enorm, want in 1795 zouden er dubbel zoveel huwelijken gesloten zijn dan normaal.

Een zelfde piek is terug te vinden voor de burgerlijke stand maar dan voor het jaar 1799. De burgerlijke stand startte pas in 1797. Wellicht werden de huwelijken die de laatste jaren werden afgesloten allemaal in hetzelfde jaar 1799 opgetekend.

Na de piek in 1795 is er opnieuw een sterke daling. Vanaf 1798 neemt het aantal huwelijken opnieuw geleidelijk toe, maar start wel vanuit een lager niveau dan tijdens de jaren tachtig.

 

Vanaf 1803 richt ik me op de gegevens uit de burgerlijke stand. Tot het einde van de Franse periode zie ik het aantal huwelijken toenemen. Met opnieuw een duidelijke piek voor het jaar 1813. Volgens mij heeft dit te maken met de conscriptie. Napoleon liet immers vele jongeren oproepen om in zijn legers dienst te doen. Hij wou immers zijn republiek van de ondergang redden, maar zoals we weten, heeft dit niks uitgehaald.

Reeds voordien probeerden de jongeren aan de conscriptie te ontsnappen door een huwelijk af te sluiten. Blijkbaar gooide de jonge generatie het liever op een akkoordje met een weduwe dan als conscrit te moeten optrekken.[621]

 

B Seizoenfluctuaties[622]

 

Zoals hierboven aangegeven lopen de gegevens uit de parochieregisters en burgerlijke stand reeds parallel vanaf 1803. Ik heb bij de onderstaande grafieken dan ook vanaf 1803 de gegevens uit de burgerlijke stand gebruikt. Voor de jaren voordien werden de gegevens uit de parochieregisters gebruikt.

 

 

De jaren uit deze periode volgen allen dezelfde tendens. Een gemiddeld aantal huwelijken van twee à vier voor de maanden januari en februari. In de maand maart is een huwelijk eerder een uitzondering. Nadien zien we bij de vijf perioden het gemiddeld aantal huwelijken sterk toenemen en een piek bereiken in de maand mei. Nadien daalt het aantal huwelijken opnieuw. In de maanden juni tot augustus zien we opnieuw een gemiddeld aantal huwelijken schommelen tussen de twee à vier huwlijken. In september, oktober en november ligt het aantal huwelijken opnieuw wat hoger, namelijk tussen een gemiddelde van drie en zes huwelijken per maand. Net zoals in maart zie ik in december quasi geen enkel huwelijk voorkomen.

Blijkbaar waren de populaire maanden om een huwelijk af te sluiten april – mei en september – oktober. Hier fel tegenover staan de maanden maart en december waar voor beide maanden quasi geen enkel huwelijk werd afgesloten.

 

Ook hier zie ik dat tijdens de maanden maart en december er het minst huwelijken werden afgesloten. Wel zijn dat er duidelijk toch meer dan voor 1805.

Algemeen schommelt het aantal huwelijken per maand tussen de twee à vier. Ook hier vormt de maand mei een uitzondering. Na de maand mei daalt het gemiddeld huwelijksaantal en blijft relatief stabiel over de maanden juni tot oktober. In november zien we dat het aantal huwelijken opnieuw toegenomen is. Het jaar wordt afgesloten met opnieuw weinig huwelijken in de maand december.

Kortom tijdens de negentiende eeuw bleef mei een populaire huwelijksmaand. Daarnaast waren ook dat de maanden september en oktober populair vóór 1805. Tijdens de negentiende eeuw zien we dat dit lichtjes verschoven is naar de maanden oktober en vooral november.

 

Laat ik nu net zoals bij de geboorten en overlijdens ook de huwelijken voor de jaren 1790 eens van naderbij bekijken.

 

Ook hier zie ik een duidelijke voorkeur om in de maand mei en in de maanden september, oktober en november te trouwen. Dat er weinig tot geen huwelijken zijn in de maand maart en december wordt ook hier bevestigd.

Daarnaast merk ik duidelijk op dat het aantal huwelijken voor de jaren 1793 en 1794 opmerkelijk laag ligt. Het jaar 1793 kent vooral vanaf april een merkelijk lager huwelijksaantal dan de algemene tendens. Waar er in mei 1792 tien huwelijken worden geteld, zijn dat er maar drie in het jaar 1793. Daarnaast kennen de populaire maanden september, oktober en november in datzelfde jaar zelfs geen enkel huwelijk.

Het jaar 1794 kent tot in de maand juni een zeer laag huwelijkscijfer. Geen enkele maand kent meer dan een huwelijk. Pas vanaf de maand juli zien we het huwelijksaantal zich herstellen. Over de maanden juli tot november zie ik zelfs dat het aantal huwelijken dat wordt gesloten hoger ligt dan normaal. Ofwel hebben velen hun huwelijk uitgesteld of wel werden de huwelijken gesloten tijdens de oorlog van 1793 – 1794 pas nadien gedeeltelijk opgetekend.

 

 

Ook hier tellen de maanden maart en december quasi geen enkel huwelijk. Voor het jaar 1795 is het blijkbaar alles of niets. Ofwel telt een maand veel huwelijken ofwel niet. Zo zie ik voor de maanden januari, mei, juni, september en november een hoog huwelijksaantal. Het hoogst aantal huwelijken wordt bereikt in september, namelijk achttien.

De andere jaren volgen opnieuw meer de algemene tendens. Een daling naar de maand maart toe, gevolgd door een stijging naar de maand mei toe. Van juni tot september zien we een relatieve stabilisatie. Daarna volgt opnieuw een kleine daling met nog een kleine stijging in de maand november.

Daarnaast merk ik ook op dat het jaar 1798 opmerkelijk weinig huwelijken kent. Er worden niet meer dan drie huwelijken per maand geteld. Ook hier kan ik mij opnieuw afvragen of de Boerenkrijg hier misschien voor iets tussen zat.

 

C De huwelijksleeftijd[623]

 

Helaas worden in de parochieregisters pas vanaf 1803 de huwelijksleeftijd genoteerd. Hier moet ik dan ook de opmerking maken dat de huwelijksleeftijd niet bij iedereen werd genoteerd. Pas vanaf 1807 beschikken we over volledige gegevens omtrent de huwelijksleeftijd in de parochieregisters. In de burgerlijke stand wordt de huwelijksleeftijd van beide partners nauwgezet bijgehouden. Reeds bij het invoeren van de burgerlijke stand in het jaar 1797 werden de huwelijksleeftijden genoteerd. Slechts sporadisch vergat men de huwelijksleeftijd te noteren.

 

Aangezien de gegevens uit de parochieregisters en de burgerlijke stand vanaf het jaar 1803 parallel lopen, richt ik mij omtrent de huwelijksleeftijd dan ook tot de gegevens die ik ken uit de burgerlijke stand. De jaren voor 1803 worden door onderregistratie gekenmerkt. Toch ben ik ervan overtuigd dat omtrent de huwelijksleeftijd ook deze jaren ons enige informatie verschaffen.

 

Laat mij eerst eens kijken naar de huwelijksleeftijd bij de mannen. Het eerste wat ik hierover kan zeggen, is dat de bruidegom zelden jonger is dan twintig jaar. Het merendeel van de mannelijke bevolking huwt tussen de twintig en de vierendertig jaar. Er huwt ook nog een beduidende groep, maar merkelijk minder, in de leeftijdscategorie 35 – 39. Hieruit kan het besluit getrokken worden dat het merendeel van de mannen voor zijn veertigste verjaardag gehuwd is.

Een huwelijk wordt nog regelmatig gesloten tot aan een leeftijd van negenenvijftig jaar. Huwen op een nog oudere leeftijd dan je vijftigste vormt eerder een uitzondering. Daarnaast zie ik dat doorheen de jaren het aandeel van huwen op oudere leeftijd geleidelijk aan afneemt.

 

Uiteraard is er ook een bruid nodig om tot een huwelijk over te gaan. Bij de vrouw stappen er, meer dan bij de mannen, meisjes in het huwelijksbootje voor hun twintigste verjaardag. De meerderheid van de vrouwen trouwt tussen de twintig en negenentwintig jaar. Daarnaast huwt ook nog een relatief groot aantal vrouwen tussen hun dertigste en vijfendertigste levensjaar. De vrouw huwt dus tijdens de vruchtbare periode van haar leven. Doorgaans huwt de vrouw ook duidelijk op een jongere leeftijd dan de man. Ik zie dan ook dat een huwelijk bij een vrouw die ouder is dan vijfenveertig jaar eerder een uitzondering vormt.

Wellicht kent de huwelijksleeftijd tijdens de jaren negentig een gelijkaardig verloop. Ik kan echter hieromtrent enkel maar veronderstellingen formuleren.

 

D De burgerlijke status van de huwelijkspartners[624]

Uit de bovenstaande grafieken blijkt het heel duidelijk dat het merendeel van de huwelijken gesloten werd tussen een ongehuwde man en een ongehuwde vrouw. Het was dus voor beide partners de eerste maal dat ze in het huwelijksbootje stapten.

De andere combinaties komen duidelijk minder aan bod. Toch kan ik bij deze ook een evolutie waarnemen.

Het tweede meest voorkomende is een huwelijk tussen een weduwnaar en een ongehuwde vrouw. Tijdens de jaren 1790 – 1800 blijft het aantal relatief stabiel. Na 1800 is er een geleidelijke daling van het aandeel van dergelijke huwelijk. Wijst dit op het feit dat er misschien minder weduwnaars waren of zette men als weduwnaar minder vlug de stap naar een tweede huwelijk of was er minder kraambedsterfte waardoor er minder jonge moeders stierven?

Vervolgens wordt er ook huwelijk gesloten tussen een ongehuwde man en een weduwe. We Ik merk op dat tijdens 1790 en 1800 het aantal van dergelijke huwelijken gestegen is. Het is zelfs meer dan verdubbeld. Er moeten dus duidelijk meer weduwes geweest zijn die een tweede huwelijk wensten. Misschien heeft dit wel te maken met het feit dat tijdens de oorlogsjaren vele jonge mannen gestorven zijn. Hierdoor was de jonge vrouw bijna verplicht om een tweede huwelijk aan te gaan. Bovendien zie ik ook dat dit soort huwelijk niet steeds tussen twee jonge mensen gebeurt. Het gebeurde vaak dat een jonge man met een toch al oudere weduwe huwde. Wellicht om de conscriptie te ontvluchten. Ik mag echter niet vergeten dat dit soort huwelijken toch relatief beperkt voortkwam.

Nog minder huwelijken worden gesloten tussen een weduwnaar en een weduwe. Doorheen de Franse periode zien we zelfs nog een daling.

Een huwelijk tussen een man die reeds twee maal weduwnaar was geworden en een ongehuwde vrouw komt heel zelden voor. Na 1800 verdwijnt dit soort huwelijken zelfs volledig.

 

Ook hier lijkt het me interessant om de periode 1790 – 1799 eens afzonderlijk te bekijken.[625]

 

 

Zoals gezegd komt een huwelijk tussen twee ongehuwde personen het meeste voor. Zoals aangetoond bij het huwelijksaantal zorgden de oorlogsjaren 1793 en 1794 voor een duidelijke daling in het aantal huwelijken. Dat 1795 een duidelijke piek vertoont, wijst op het pas nadien inschrijven in de parochieregisters.

Interessanter vind ik de evolutie van een huwelijk tussen een ongehuwde man en een weduwe en een huwelijk tussen een weduwnaar en een ongehuwde vrouw.

Een huwelijk tussen een ongehuwde man en een weduwe kwam in de jaren 1790 tot 1793 bijna totaal niet voor. De oorlogsjaren zorgden voor meer dan een verdubbeling van dergelijke huwelijken. Wellicht heeft de oorlog het aantal weduwen doen stijgen.

Daarnaast zorgden de oorlogsjaren er ook voor dat het aandeel van een huwelijk afgesloten tussen een weduwnaar en een ongehuwde vrouw ook toenam. Ook hier zie ik meer dan een verdubbeling. Hieruit blijkt dat de oorlog niet alleen slachtoffers eiste onder de mannelijke bevolkingsgroep. Het aandeel van zowel weduwes als weduwnaars was duidelijk gestegen.

 

E De herkomst van de huwelijkspartners[626]

 

Zowel in de parochieregisters als de burgerlijke stand werd de herkomst van de huwelijkspartners genoteerd. Slechts sporadisch is de herkomst ons ongekend.

 

Wanneer ik naar de herkomst kijk dan valt het onmiddellijk op dat het merendeel van de huwelijkspartners uit de stad Wervik zelf komt. Daarnaast zijn de huwelijkspartners voornamelijk uit het kanton Wervik afkomstig, met andere woorden uit Geluwe, Hollebeke, Houthem, Komen, Neerwaasten, Wervik of Zantvoorde.

Relatief veel huwelijkspartners komen uit de nabije omgeving van het kanton Wervik, zoals bijvoorbeeld uit Menen, Ieper, Wevelgem, Beselare, Lauwe, Ledegem, Wijtschate, Lauwe, Mesen, Waasten, Poperinge, Dottignies en dergelijke meer.

Bij het bekijken van de herkomst merk ik op dat er ook een groot deel afkomstig is uit Noord-Frankrijk. Zo onder andere Deullemont, Halluin, Bousbecq, Linselles, Quesnoy, Wambrechies, Bondues, Comines, Wervicq-Sud, Frelinghien, Roncq, Bailleul enzovoort. Dit wijst op een duidelijke interactie tussen Wervik en de steden en gemeenten uit Noord-Frankrijk.

Een huwelijkspartner die een verdere herkomst kent dan in de hier reeds gemelde gemeenten en steden komt in veel mindere mate voor. Zo wordt bijvoorbeeld onder andere melding gemaakt van de steden of gemeenten Brugge, Staden, Gits, Nieuwkerke, Tielt, en andere.

 

We kunnen hieruit concluderen dat de huwelijkspartner vooral in de nabijheid van de stad zelf werd gevonden en voornamelijk binnen het eigen kanton Wervik.

 

Besluit

 

In dit hoofdstuk was het de bedoeling na te gaan of de Franse periode een invloed heeft gehad op de demografische factoren.

 

Bij de algemene bevolkingsevolutie is duidelijk gebleken dat de stijgende evolutie door de Franse periode onderbroken werd door een dalend geboortecijfer en een stijgend sterftecijfer. Wat een natuurlijk tekort tot gevolg heeft. Vooral in de jaren 1793 en 1794 is dit overduidelijk. Ook het aantal huwelijken daalde sterk tijdens deze jaren.

 

Bij de geboorten heeft de Franse periode vooral een invloed gehad op het aantal. Zoals gezegd veroorzaakten de oorlogsjaren een sterke daling van het geboortecijfer. Maar bij de seizoensfluctuaties was de invloed van de Franse periode eerder beperkt. Vooral in het voorjaar bleef er een hoogtepunt in het aantal geboorten. De zomermaanden telden over het algemeen het minst aantal geboorten.

Daarnaast bestudeerde ik ook de naamgeving. Hier kan ik echter weinig invloed van de Franse bezetter terugvinden. Ik kan enkel de opmerking maken dat de Wervikse bevolking over het algemeen trouw bleef aan de bestaande gebruikelijke namen.

 

Waar de oorlogsjaren een duidelijke daling bij de geboorten veroorzaakten, zorgden deze voor een sterke toename van het aantal overlijdens. Bij de seizoensfluctuaties zie ik dat vooral de wintermaanden en het voorjaar veel overlijdens telde. De jaren 1793 en 1794 vormen hier enigszins opnieuw een uitzondering. Deze oorlogsjaren kennen immers ook tijdens de zomer een hoog sterftecijfer. De voornaamste medeoorzaak hiervoor was wellicht de ‘rooden loop’.

Kijk ik naar de sterfteleeftijd dan kende de Franse periode een hoog zuigelingen- en kindersterfte. De oorlogsjaren 1793 – 1794 zorgden ook hier voor een toename. Daarnaast eisten deze jaren ook vele slachtoffers onder de jongvolwassen mannen. Bovendien kende de Franse periode ook een relatief hoge kraambedsterfte.

 

Wat betreft de huwelijken zie ik dat de Franse periode ook hier een breuk veroorzaakte. Vooral de jaren negentig van de 18de eeuw zorgden voor een verstoring in het aantal huwelijken. Daarnaast duikt duidelijk het probleem van registratie op.

Bij de seizoensfluctuaties zie ik dat vooral april tot mei en de maanden september tot oktober populair waren om te huwen. In de maanden maart en december huwt quasi niemand. Bij de huwelijksleeftijd valt het mij op dat de meesten, zowel mannen als vrouwen, tussen de leeftijd van twintig en de drieëntwintig huwden. Daarenboven huwden een opmerkelijk deel jonge mannen met een weduwe. Toch zie ik bij de burgerlijke status van de huwelijkspartners dat het merendeel van de huwelijken werd afgesloten tussen twee ongehuwden. Tijdens de jaren negentig van de 18de eeuw zie ik toch wel een hoger aandeel van de weduwnaars en weduwen. Wellicht zijn de oorlogsjaren ook hier een mogelijke verklaring.

Daarnaast werd ook naar de herkomst gekeken. De huwelijkspartners kwamen voornamelijk uit het kanton Wervik zelf of uit de nabije omgeving. Een opmerkelijk deel was afkomstig uit Noord-Franse dorpen en steden. De Franse periode heeft hier niets aan veranderd.

 

Kortom de politieke, socio- culturele en economische situatie van de Franse periode heeft duidelijk zijn stempel gedrukt op de demografische situatie in Wervik.

 

 

Algemeen besluit

 

De bedoeling van mijn onderzoek was een grote historische gebeurtenis te bestuderen op lokaal niveau. Ik besliste de Franse periode van naderbij te bekijken voor de lokaliteit Wervik. Vandaar de titel van mijn onderzoek: ‘het dagelijks leven in Wervik tijdens de Franse periode, 1790 – 1815’.

 

Na het lezen van mijn onderzoeksresultaat kunt u zich dan ook een zeker beeld vormen van het dagelijks leven in Wervik tijdens de Franse periode. Hoezeer deze periode voor veranderingen zorgde en of Wervik als grensstad meer invloed ondervond van de Franse bezetter dan elders in de Zuidelijke Nederlanden kan ik als volgt omschrijven:

De Franse periode wordt algemeen beschreven als een tijd van terreur en vernieling. Ook in Wervik was dit het geval. Vooral de jaren 1790 – 1799 worden hierdoor gekenmerkt. Dat het strijdgewoel tussen de Oostenrijkse en Franse troepen voor vernieling zorgde spreekt voor zich. Het herhaaldelijk vernielen van de landbouwgewassen had nefaste gevolgen voor het dagelijkse leven.

Vooral de jaren 1793 en 1794 heersten de terreur en vernieling alom in Wervik. Het hele kanton Wervik werd getroffen door de ‘rooden loop’. Er werd grondig geplunderd en de Sint-Medarduskerk werd zwaar door plunderingen en brand beschadigd. Alsof dit nog niet erg genoeg was, brak eind de jaren 1790 een epidemie uit onder het hoornvee, ‘la maladie epizotique’.

Bovenop al deze miserie eiste de Franse bezetter ook nog enorm hoge belastingen en eiste leveringen voor de Franse troepen op.

Vernieling vinden we ook terug bij het verwijderen van de uiterlijke godsdiensttekenen en de verkoop van het ‘zwart goed’. Ook werden religieuze gebouwen gewoonweg gesloopt, denken we maar aan de Sint-Annakapel. Niet alleen de religieuze gebouwen en ornamenten hadden onder de Franse periode te leiden, ook de clerus werd in Wervik door de Fransen opgejaagd en geterroriseerd.

Daarnaast werden de handel en nijverheid grotendeels vernield. Pas op het einde van de Franse periode kenden zij een langzaam herstel. De Leiebrug had een centrale plaats in het dagelijks leven van de stad Wervik, herhaaldelijk werd deze echter door zowel de Franse als Oostenrijkse troepen vernield.

 

Op de vraag of er ook in Wervik tijdens de Franse periode sprake is van terreur en vernieling, kunnen we duidelijk ‘ja’ antwoorden, vooral tijdens de jaren 1790 van de Franse periode.

De Franse periode betekende voor Wervik duidelijk een breuk met de vrede die de stad onder het Oostenrijks bewind kende. De Wervikse bevolking was niet tevreden en trachtte op allerlei manieren de Franse bezetter tegen te werken.

Zo zien we dat Wervik herhaaldelijk te laat was met het betalen van de belastingen en het leveren van de zaken door het leger opgeëist. Bovendien bleef de bevolking, ondanks de strenge antigodsdienstpolitiek van de Fransen, trouw aan hun priesters en lokale geestelijken. Net zoals elders in de Zuidelijke Nederlanden werd de conscriptie ook in Wervik niet met open armen ontvangen. Bovendien bleef de bevolking bij de verkiezing afwezig en ook de republikeinse feesten kenden weinig succes bij de Wervikse bevolking.

Niet alleen de bevolking uitte zijn ongenoegen. Ook de lokale overheid volgde de Franse bezetter niet slaafs. Doorgaans kende het lokale stadsbestuur een lakse houding en voerde met grote vertraging de bevelen en wetgeving van de Franse bezetter uit. Vele lokale functionarissen weigerden ook de eed van getrouwheid af te leggen.

Algemeen heerste er een zekere sfeer van verzet tegen de Franse bezetting. Net zoals elders in de Zuidelijke Nederlanden wilde de Wervikse bevolking terug naar de tijd van vroeger :, naar de tijd onder Oostenrijks bewind.

 

Om een beter beeld te krijgen van deze ‘woelige’ Franse periode stond ik zowel bij het politieke, socio- culturele met onder andere het religieuze leven, als het economische en demografische aspect stil.

Aan de hand van deze vijf aspecten werd het dagelijks leven tijdens de Franse periode te Wervik ge(re)construeerd.

 

I. Onder het politieke aspect werd duidelijk aangetoond dat de Franse bezetter het te Wervik niet eenvoudig had om een stadsbestuur te creëren met vrijwillige en republikeinsgezinde personen. Velen weigerden een dergelijke functie op zich te nemen en weigerden bijgevolg ook de opgelegde eed af te leggen.

Ondanks de vele klachten die door de bezetter over de publieke functionarissen van Wervik werden geuit, bleven deze grotendeels doorheen de Franse periode een publieke functie uitoefenen.

De houding van het stadsbestuur werd hier reeds beschreven. Doorgaans kende zij een lakse houding en voerde met grote vertraging de wetgeving van de Franse overheid uit. Het spreekt voor zich dat het stadsbestuur van Wervik dan ook herhaaldelijk door de Franse overheid op de vingers werd getikt. Regelmatig kreeg de stad ook bezoek van kleine legereenheden om achterstallige belastingen en opeisingen op te halen.

De uitzondering op dit alles is commissaris Bourgeois. Hij wilde kost wat kost van Wervik een republikeinse stad maken. Vooral Bourgeois zorgde er voor dat onder andere de uiterlijke godsdiensttekenen uit stadbeeld verdwenen. Hij voerde een politiek van haat tegen de Wervikse geestelijken. Bijgevolg werd hij door de Wervikse bevolking niet geliefd. Herhaaldelijk werd Bourgeois dan ook met de dood bedreigd en in 1798 ontvluchtte hij Wervik om een veiliger onderkomen te vinden in Ieper.

Ondanks zijn vele pogingen om de orders van de Franse overheid in te willigen, werd hij door zowel de lokale bevolking als door de stadsfunctionarissen tegengewerkt, denken we maar aan de gardes champêtres.

De bedoeling van de Fransen om Wervik politiek onder controle te hebben, kende dus geen groot succes.

 

II. Onder het socio- culturele aspecten kwamen eerst en vooral de gilden aan bod. Wervik kende reeds vroeg vier gilden. Tijdens de Franse periode werd het hen niet gemakkelijk gemaakt. De Franse bezetter wilde deze gilden uit de ancien régime doen verdwijnen. Het gevolg was dat deze gilden uit het Wervikse stadsbeeld verdwenen. Pas in 1801 durfden zij zich opnieuw in het openbaar vertonen.

Een andere oude gewoonte was het kermisgebeuren in de maand augustus. Deze gewoonte werd door de Fransen niet teniet gedaan. Maar onder invloed van overvloedig drankgebruik kwamen de ongenoegens van de Wervikse bevolking sneller naar boven. Hierdoor verliep de kermis te Wervik doorgaans niet zonder relletjes.

In de algemene literatuur wordt de Franse bezetting in de Zuidelijke Nederlanden doorgaans gelinkt met het planten van een vrijheidsboom. De stad Wervik werd hier niet van gespaard. De vrijheidsboom was voor de Wervikse bevolking de plaats om haar ongenoegen te uiten. De boom werd vernield of er werden zwarte ‘cocardes’ in opgehangen.

Rond de vrijheidsboom liet de Franse bezetter de republikeinse feesten doorgaan. Zoals reeds gezegd kwam er tijdens deze republikeinse feesten te Wervik doorgaans weinig volk opdagen. Blijkbaar slaagde het lokale bestuur er niet in hier verandering in te brengen.

Een belangrijk punt bij het socio- culturele aspect is het onderwijs. Uit mijn onderzoek blijkt duidelijk dat de Wervikse bevolking aan haar lokale scholen de voorkeur gaf. Net zoals in de gehele Zuidelijke Nederlanden slaagde de Franse bezetter er ook niet in om te Wervik eigen republikeinse scholen op te richten. Zelfs het aanstellen van republikeinse onderwijzers kende geen succes. Vonden de Fransen een onderwijzer die de eed wilde afleggen, dan ontbrak het hem aan leerlingen. Het spreekt voor zich dat de Franse overheid hier niet tevreden mee was. De opzet om de jeugd via het onderwijs de republikeinse ideologie bij te brengen, werd een flop over de hele lijn.

Er werd hier reeds op gewezen dat de conscriptie op verzet van de lokale bevolking stuitte. De Wervikse bevolking hielp haar jonge mannen onderduiken en hield te lippen stijf op elkaar wanneer de Franse bezetter om uitleg vroeg. De lokale overheid moest zich dan ook op kleine militaire eenheden beroepen om enkele conscrits te verzamelen. In het gehele kanton Wervik bereikte men nooit het aantal opgevraagde conscrits.

Deze conscriptie wordt in de literatuur vaak als de oorzaak beschouwd van de Boerenkrijg. Ook in Wervik kunnen we spreken van een lokale Boerenkrijg, al mag hier niet in overdreven worden. De bevolking was duidelijk niet tevreden met de Franse bezetting, dit uitte zich in het rondhangen van antirevolutionaire briefjes, roepen van antirevolutionaire zinnen langs de straten, het hangen van zwarte ‘cocardes’ in de vrijheidsboom en dergelijke meer. Maar van een groot georganiseerd verzet kunnen we in Wervik niet spreken.

 

III. Bij het onderzoek naar de religieuze situatie in Wervik kwam de relatie tussen Wervik en Wervicq-Sud duidelijk naar voren. Vele burgers, niet alleen uit Wervicq-Sud en omstreken, maar uit het hele Noord-Frankrijk kwamen naar de Sint-Medarduskerk te Wervik om er de eucharistie te vieren. In 1793 werd zelfs een hereniging tussen Wervik en Wervicq-Sud aangevraagd, maar alles bleef bij het oude. De Franse bezetter is er echter niet in geslaagd deze religieuze band te vernietigen.

Naast de vele trouwe gelovigen vinden we in Wervik vier groepen religieuzen, namelijk de zusters van het Sint-Janshospitaal, de Grauwe Zusters en de recoletten, de Wervikse priesters en ten slotte de ingeweken Franse priesters.

De geestelijken in Frankrijk werden het eerst talrijke beperkingen opgelegd waardoor velen naar de Oostenrijkse Nederlanden vluchtten. Zo vonden velen een veilig onderkomen in Wervik. Deze ingeweken priesters werden onder bescherming van de lokale Wervikse bevolking genomen.

Maar al snel werden ook de Wervikse geestelijken niet gespaard. Zowel de zusters van het Sint-Janshospitaal, de Grauwe Zusters als de recoletten moesten hun woning verlaten en hun bezittingen werden openbaar onder ‘zwart goed’ verkocht. De zusters van het Sint-Janshospitaal en de Grauwe Zusters keerden uiteindelijk in de loop van de jaren 1800 naar Wervik terug. De recoletten verdwenen echter definitief uit Wervik.

De Wervikse priesters werden ook niet gespaard. Er werd hen gevraagd de eed van getrouwheid af te leggen. Echter alle geestelijken in Wervik weigerden dit te doen. Hierop werd het hen verboden nog langer hun ambt uit te voeren. Zij waren dus gedwongen om hun diensten in het geheim te doen. De ‘stille missen’ waren geboren. Bovendien leefden de priesters in Wervik meestal ondergedoken. Vooral wanneer de Franse overheid besliste om de geestelijken die de eed weigerden te deporteren. In Wervik dienden eigenlijk alle priesters gedeporteerd te worden. Maar het merendeel ontsnapte hieraan omdat ze een te zwakke gezondheid hadden of te oud waren en bijgevolg zouden ze een verplaatsing niet hebben overleefd. Het resultaat was dat er uiteindelijk maar twee priesters effectief gedeporteerd werden. Wanneer we weten dat de Fransen eigenlijk komaf wilden maken met de priesters, is het toch wel opmerkelijk dat ze enige ‘mildheid’ ten opzichte van oude en zieke priesters vertoonden.

Met Napoleon kwam er een zekere godsdienstvrijheid. Ook in Wervik werd dit duidelijk gevoeld. Er heerste opnieuw hoop dat de gedeporteerde priesters zouden terugkeren. We zien dan ook dat in 1802 de zusters van het Sint-Janshospitaal naar Wervik waren teruggekeerd. In 1803 mocht Wervik zelfs een nieuwe priesters verwelkomen.

 

Niet alleen van overheidswege werd de clerus niet gespaard. Ook de Franse soldaten en revolutionairen hadden er hun genoegen in de clerus te treiteren en te kleineren. Daarnaast deden ze niets liever dan de vieringen in de Sint-Medarduskerk te verstoren.

De Sint-Medarduskerk werd ook niet links gelaten. De kerk werd ‘onteerd’ daar de Fransen ze als verzamelplaats en verkiezingslokaal gebruikten. Zoals reeds gezegd werd de kerk ook herhaaldelijk geplunderd en door een brand in 1794 grote schade toegebracht. Ondanks het feit dat de kerk er zeer erbarmelijk bij lag, liet de Wervikse bevolking het niet om er tussen het puin te gaan bidden. Uiteraard was dit naar het plezier van de Franse bezetter.

 

Er werd reeds op gewezen dat de bezittingen en gebouwen van de religieuzen als ‘zwart goed’ werden verkocht. Maar ook de uiterlijke godsdiensttekenen moesten uit het stadsbeeld verdwijnen. Het is vooral commissaris Bourgeois die hier werk van heeft gemaakt. In juli 1798 schreef hij zijn oversten dat alles in het kanton Wervik verdwenen was. Ook dit kon niet op de steun van de Wervikse bevolking rekenen.

Kortom het religieuze leven in Wervik werd tijdens de Franse periode grondig verstoord.

 

IV. Een vierde aspect in mijn onderzoek was het economische. Uit mijn onderzoek kan ik duidelijk afleiden dat de Franse periode voor een breuk zorgde in de economische groei van Wervik. Vooreest had Wervik af te rekenen met een grote armoede. Het aantal armen die beroep deed op de armenzorg die nu in handen was van de overheid was tijdens de Franse periode merkelijk gestegen. De zware belastingen en opeisingen zorgden voor een verder verpauperen van de Wervikse bevolking. Ik vond dan ook vele klachten tegen de overbelasting terug.

Daarenboven hadden de landbouw, de handel en de andere nijverheden het tijdens de Franse periode hard te verduren. Wervik leefde tijdens de Franse periode vooral van de opbrengsten uit de landbouw. Naast het vele plunderen van de Franse troepen in de jaren 1790 zorgde ook het weer voor misoogsten. Daarnaast eiste het leger ook grote delen van de oogsten op. Zoals reeds in het begin van dit besluit werd gezegd werd het kanton Wervik op het einde van de jaren 1790 getroffen door ‘maladie epizotique’. Vele boeren verloren grote delen van hun veestapel aan deze epidemie.

Voor de Franse periode kende Wervik een florerende tabaksteelt en –handel. De oorlogstroebelen, opeisingen en plunderingen brachten deze tabakscultuur een ernstige deuk toe. Daarnaast werd ook de smokkelhandel, die voor een groot deel voor de inkomsten van de burgers zorgde, tijdens de Franse periode beperkingen opgelegd. Daarnaast moesten de handelaars hoge patenten betalen om handel te mogen voeren. Het zag er economisch niet goed voor Wervik. Ook de andere nijverheden lagen zo goed als stil.

Niet alleen de bovengenoemde zaken zorgden voor een slechte economische situatie. Ook de wegen waren in een slechte staat, waardoor handel bemoeilijkt werd.

Vanaf de jaren 1800 zien we een zeer geleidelijk herstel van de economie. Zo zien we in 1806 de Wervikse tabak in een tentoonstelling te Parijs verschijnen. Ook neemt het aantal ‘fabrieken’ opnieuw toe en geleidelijk geraakt het economisch leven weer op gang.

Een belangrijke plaats in de handel is de lokale markt. In het kanton Wervik werd deze op de dinsdag en de vrijdag gehouden. De Franse bezetter wou hier verandering in brengen en de markt laten doorgaan op de tweede en zevende dag van elke decade. Dit was echter geen eenvoudige zaak in Wervik. De bevolking bleef doorgaans op de oude dagen markt houden.

Net zoals bij het religieuze zorgde de Franse periode ook voor het economisch leven voor een verstoring.

 

V. De demografie is met al deze aspecten verbonden. Ook hier zorgde de Franse periode voor een breuk. De Wervikse bevolking daalt immers doorheen de Franse periode. Vooral de jaren 1790 waren voor Wervik moeilijke jaren.

Tijdens de Franse periode heerste er nog een groot zuigelingen- en kindersterfte in Wervik. Het sterftecijfer stijgt doorheen deze periode. Bovendien sloeg de gehele Wervikse bevolking herhaaldelijk op de vlucht voor de naderende Franse troepen. Tegenover de stijging van het sterftecijfer staat de daling van het geboortecijfer.

Naast geboorten en overlijden, werd ook het huwelijkspatroon bestudeerd. Ook het aantal huwelijken daalt doorheen de jaren 1790. De woelige jaren 1790 zorgden zelfs voor een lichte stijging van het aantal weduwen en weduwnaars op de huwelijksmarkt. De meeste Wervikse burgers huwden tussen de twintig en negenendertig jaar.

Dat Wervik met de Noord-Franse dorpen en steden een band had, werd reeds bij het religieuze aspect aangetoond. Deze relatie vinden we ook terug wanneer ik de herkomst van de huwelijkspartners bekijk. Maar toch worden de huwelijkspartners voor het merendeel binnen het kanton Wervik gevonden.

 

 

Als ik terugkeer naar de hoofdvraag van mijn onderzoek, namelijk in welke mate de Franse periode het dagelijks leven in Wervik heeft beïnvloed, kan ik het volgende besluiten.

Politiek heeft de Franse bezetter geen echte greep gehad te Wervik. Vooral socio-cultureel en economisch zorgde de Franse periode voor een verandering, een breuk. Deze breuk vinden we in de demografie weerspiegeld. Ook op religieus gebied heeft de Franse bezetter duidelijk zijn stempel gedrukt op het dagelijks leven in Wervik. Algemeen zijn het vooral de jaren 1790 van de Franse periode die het dagelijks leven te Wervik grondig hebben verstoord.

Ondanks het feit dat Wervik een grensstad is, kende het geen andere evolutie in vergelijking met andere steden en dorpen in de Zuidelijke Nederlanden. De hele Zuidelijke Nederlanden kenden een zelfde ‘crisis’ tijdens de Franse periode.

 

Ik ben er van overtuigd dat mijn onderzoek een bijdrage leverde aan het hiaat betreffende geschiedenis van Wervik. Maar daarnaast biedt mijn onderzoek ook een bijdrage aan het totaalbeeld van de Franse periode. Een nieuw bewijs van het woelig zijn van de Franse periode werd immers geleverd.

Ik wil hier echter nog de opmerking maken dat mijn onderzoek zich richtte op het leveren van een algemeen beeld van het dagelijks leven in Wervik. Ik ben er mij dan ook van bewust dat bepaalde zaken nog verder kunnen onderzocht worden. Zo kan bijvoorbeeld de Boerenkrijg en de conscriptie een onderzoek op zich vormen.

Ik hoop dan ook dat mijn onderzoek aanleiding mag geven tot verder onderzoek en studie van deze toch wel boeiende Franse periode.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] H. Hasquin, België onder het Frans Bewind 1792-1815, Gemeentekrediet, Brussel, 1993,p. 10-11

[2] Johan Buyck, Het kanton Tielt tijdens de Franse periode (1794-1814), Gent, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1996

[3] C. Stevens, Het arrondissement Tielt in de Franse periode. Demografische en sociaal-economische studie met inbegrip van mobiliteitsanalyse, Gent, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1981

[4] Frank Seberechts, Politiek. De Franse Tijd (1795-1815), uit: Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 19de en de 20ste eeuw, politiek, [red. Jan Art en Eric Vanhaute], Mens & Cultuur Uitgevers, Gent, 2003, p. 210

[5] Luc François, De Boerenkrijg. Twee eeuwen feiten en fictie, Davidsfonds, Leuven, 1999, tweede druk, p. 9

[6] Frank Seberechts, Politiek. De Franse Tijd (1795-1815), uit: Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 19de en de 20ste eeuw, politiek, [red. Jan Art en Eric Vanhaute], Mens & Cultuur Uitgevers, Gent, 2003, p. 210

[7] Isabelle Devos en Chris Vandenbroeke, Historische demografie van de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijden, uit: Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 12de tot de 18de eeuw, [red. Jan Art en Marc Boone], Gent, Mens & Cultuur Uitgevers, 2004

[8] John Desreumaux, Het dagboek van Lemaitre, in: De Stam, Trimestrieel tijdschrift van de kring voor Familiekunde, Jaargang V, nr. 18, 1996/97, p. 3

[9] M. Penet, In memoriam R. Defrancq, ondervoorzitter St.o.c., in: Verslagen en mededelingen van de Stedelijke Oudheidkundige Commissie Wervik, 1977, p. 58 - 61

[10] Jos De Smet, Inventaris van het Archief van de Franse Hoofdbesturen in West-Vlaanderen, 1794 - 1814, Brussel, 1951, p. 5 - 6

[11] Bernard Decraene, Kortrijk tijdens de Franse overheersing. Stedelijke bestuursinstellingen (april 1794 - november 1800), KUL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1967, p. 25

[12] Jos De Smet, Inventaris van het Archief van de Franse Hoofdbesturen in West-Vlaanderen, 1794 - 1814, Brussel, 1951, p. 8 - 11

[13] Idem, p. 5 - 6

[13] Idem, p. 15

[14] Koen Parmentier, Priesters en gelovigen onder het Frans bewind, de dekenij Roeselare (1794 – 1802), Leuven, Belgisch centrum voor Landelijke Geschiedenis, 1991, p. 46

[15] J.H.C. Blom, E. Lamberts, e.a., Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2003, p. 237 - 238

[16] H. Van de Voorde, P. Delsaerdt, e.a., Bastille, Boerenkrijg en Tricolore. De Franse Revolutie in de Zuidelijke Nederlanden, Leuven, Davidsfonds, 1989, p. 82

[17] J.H.C. Blom, E. Lamberts, e.a., Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2003, p. 238, 240

[18] H. Van de Voorde, P. Delsaerdt, e.a., Bastille, Boerenkrijg en Tricolore. De Franse Revolutie in de Zuidelijke Nederlanden, Leuven, Davidsfonds, 1989, p. 83

[19] J.H.C. Blom, E. Lamberts, e.a., Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2003, p. 238, 240 - 241

[20] H. Van de Voorde, P. Delsaerdt, e.a., Bastille, Boerenkrijg en Tricolore. De Franse Revolutie in de Zuidelijke Nederlanden, Leuven, Davidsfonds, 1989, p. 85 - 86

[21] J.H.C. Blom, E. Lamberts, e.a., Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2003, p. 241

[22] H. Van de Voorde, P. Delsaerdt, e.a., Bastille, Boerenkrijg en Tricolore. De Franse Revolutie in de Zuidelijke Nederlanden, Leuven, Davidsfonds, 1989, p. 88 - 90

[23] J.H.C. Blom, E. Lamberts, e.a., Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2003, p. 241

[24] Idem, p. 241 - 242

[25] J.H.C. Blom, E. Lamberts, e.a., Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2003, p. 242

[26] J.H.C. Blom, E. Lamberts, e.a., Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2003, p. 243 - 244

[27] Prof. Dr. Luc François en Em. Dr. Romain Van Eenoo, cursus: Geschiedenis van de nieuwste tijden, (Universiteit Gent, Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, vakgroep nieuwste geschiedenis), Gent, Academia Press, 2001, band 1, p. 63 - 64

[28] J.H.C. Blom, E. Lamberts, e.a., Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2003, p. 244 - 245

[29] Idem, p. 245

[30] Prof. Dr. Luc François en Em. Dr. Romain Van Eenoo, cursus: Geschiedenis van de nieuwste tijden, (Universiteit Gent, Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, vakgroep nieuwste geschiedenis), Gent, Academia Press, 2001, band 1, p. 66

[31] J.H.C. Blom, E. Lamberts, e.a., Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2003, p. 245 - 246

[32] H. Van de Voorde, P. Delsaerdt, e.a., Bastille, Boerenkrijg en Tricolore. De Franse Revolutie in de Zuidelijke Nederlanden, Leuven, Davidsfonds, 1989, p. 113

[33] Koen Parmentier, Priesters en gelovigen onder het Frans bewind, de dekenij Roeselare (1794 – 1802), Leuven, Belgisch centrum voor Landelijke Geschiedenis, 1991, p. 110 – 111; zie deel religieuze situatie

[34] Koen Parmentier, Priesters en gelovigen onder het Frans bewind, de dekenij Roeselare (1794 – 1802), Leuven, Belgisch centrum voor Landelijke Geschiedenis, 1991, p. 116 – 117

[35] H. Van de Voorde, P. Delsaerdt, e.a., Bastille, Boerenkrijg en Tricolore. De Franse Revolutie in de Zuidelijke Nederlanden, Leuven, Davidsfonds, 1989, p. 226 - 232

[36] Koen Parmentier, Priesters en gelovigen onder het Frans bewind, de dekenij Roeselare (1794 – 1802), Leuven, Belgisch centrum voor Landelijke Geschiedenis, 1991, p. 73 - 79

[37] Idem, p. 79 - 82

[38] Zie: demografische situatie

[39] Koen Parmentier, Priesters en gelovigen onder het Frans bewind, de dekenij Roeselare (1794 – 1802), Leuven, Belgisch centrum voor Landelijke Geschiedenis, 1991, p. 82 - 83

[40] J. De Smet, Het begin van den Beloken Tijd in West-Vlaanderen (september 1797 – october 1798), in: Studies over de kerkelijke en kunstgeschiedenis van West-Vlaanderen opgedragen aan Z.E.H. Michiel English, Brugge, 1952, p. 159 - 176

[41] Koen Parmentier, Priesters en gelovigen onder het Frans bewind, de dekenij Roeselare (1794 – 1802), Leuven, Belgisch centrum voor Landelijke Geschiedenis, 1991, p. 84 - 85

[42] Idem, p. 101 - 104

[43] Idem, p. 105

[44] Koen Parmentier, Priesters en gelovigen onder het Frans bewind, de dekenij Roeselare (1794 – 1802), Leuven, Belgisch centrum voor Landelijke Geschiedenis, 1991, p. 108

[45] Idem, p. 111 - 116

[46] Idem, p. 117

[47] Idem, p. 183 - 184

[48] C. Gyssels en L. Van der Straeten, Bevolking, arbeid en tewerkstelling in West-Vlaanderen (1796 – 1815), B.C.L.G. Publicatie, nr. 89, Gent, 1989, p. 135

[49] H. Van de Voorde, P. Delsaerdt, e.a., Bastille, Boerenkrijg en Tricolore. De Franse Revolutie in de Zuidelijke Nederlanden, Leuven, Davidsfonds, 1989, p. 197 - 199

[50] Idem, p. 204 - 205

[51] H. Van de Voorde, P. Delsaerdt, e.a., Bastille, Boerenkrijg en Tricolore. De Franse Revolutie in de Zuidelijke Nederlanden, Leuven, 1989, p. 242

[52] J.H.C. Blom, E. Lamberts, e.a., Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2003, p. 242

[53] Art Jan en Vanhaute Eric, Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel 1: Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 19de en de 20ste eeuw, Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent. Mens en Cultuur Uitgevers Gent, 2003, p. 142 - 143

[54] Zie bijlage: overzicht van de Franse periode

[55] Dagboek Lemaitre, p. 6549 - 6550

[56] Idem, p. 6556

[57] Idem, p. 6576

[58] Idem, p. 6578

[59] Dagboek Lemaitre, p. 6539

[60] Wandeldreve is het muziekkorps van Wervik. Voor het jaar 1790 bestond het volgens Lemaitre uit ’24 clarinette, eenen hautbois, twee octaven maet tambour en eenen becslaeger’.

[61] Dagboek Lemaitre, p. 6540 - 6541

[62] Idem, p. 6542 - 6543

[63] Idem, p. 6543

[64] Idem, p. 6543

[65] Idem, p. 6545

[66] Idem, p. 6544

[67] Idem, p. 6547

[68] Idem, p. 6548

[69] Idem, p. 6560

[70] Idem, p. 6560 - 6561

[71] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 25

[72] Dagboek Lemaitre, p. 6561, ADN L3812

[73] Dagboek Lemaitre, p. 6561

[74] Idem, p. 6562

[75] Idem, p. 6564, zie deel religieus

[76] Idem, p. 6564

[77] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 25

[78] Idem, p. 27

[79] Dagboek Lemaitre, p. 6565 - 6566

[80] Idem, p. 6566

[81] Idem, p. 6567 - 6568

[82] Idem, p. 6568

[83] Idem, p. 6569 - 6570

[84] Idem, p. 6570

[85] Idem, p. 6571

[86] Idem, p. 6571 – 6572

[87] Idem, p. 6572

[88] Idem, p. 6572 - 6573

[89] Idem, p. 6574

[90] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 33

[91] Idem, p. 6579 - 6580

[92] Idem, p. 6580

[93] Idem, p. 6580 – 6581

[94] Idem, p. 6582

[95] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 33

[96] Dagboek Lemaitre, p. 6583

[97] Idem, p. 6584

[98] Idem, p. 6585

[99] Idem, ADN L 5036

[100] Idem, p. 6586

[101] Idem, p. 6586; zie bijlage: Het Frederiksmonument

[102] Idem, p. 6586

[103] Idem, p. 6587

[104] Idem, p. 6588 - 6590

[105] Idem, p. 6591

[106] Idem, p. 6591 – 6592

[107] Idem, p. 6593 - 6595

[108] Idem, p. 6595

[109] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 32

[110] RAB FF 515

[111] Dagboek Lemaitre, p. 6595

[112] Idem, p. 6578

[113] Dagboek Lemaitre, p. 6596

[114] Idem, p. 6597

[115] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 38

[116] Idem, p. 39; naar privé-archief van de heer Paul Ferrant te Bousbecque

[117] Idem, p. 39; naar privé-archief van de heer Paul Ferrant te Bousbecque

[118] Idem, p. 40; naar privé-archief van de heer Paul Ferrant te Bousbecque

[119] Idem, p. 40; naar privé-archief van de heer Paul Ferrant te Bousbecque

[120] Idem

[121] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 40; naar privé-archief van de heer Paul Ferrant te Bousbecque

[122] Dagboek Lemaitre, p. 6597 - 6598

[123] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 41 – 43

[124] Idem, p. 44 - 45

[125] Idem, p. 49, zie ook deel sociaal

[126] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 50 - 51

[127] Dagboek Lemaitre, p. 6599 - 6601

[128] Dagboek Lemaitre, p. 6601 - 6603

[129] Idem, p. 6605

[130] Idem, p. 6606

[131] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 53; zie deel religieus

[132] Dagboek Lemaitre, p. 6607

[133] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 62 - 63

[134] Dagboek Lemaitre, p. 6607

[135] Idem, p. 6609

[136] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 63

[137] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 76

[138] RAB FF 1247

[139] Zie bijlage: procès verbal van verkiezing, RAB FF 1250

[140] RAB FF 1250

[141] RAB FF 1220

[142] RAB FF 1250

[143] RAB FF 1221

[144] RAB FF 1212

[145] RAB FF 185

[146] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 70

[147] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 68

[148] Idem, p. 71

[149] Dagboek van Lemaitre, p. 6623

[150] RAB FF 178

[151] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 79

[152] RAB FF 188 A

[153] RAB FF 1207

[154] RAB FF 1209

[155] RAB FF 1215

[156] RAB FF 1220

[157] RAB FF 1196

[158] RAB FF 1218 en 188 A

[159] RAB FF 185, 1221, 1212

[160] RAB FF 1257

[161] RAB FF 185

[162] Idem

[163] Idem

[164] RAB FF 2526

[165] RAB FF 1219

[166] Idem

[167] RAB FF 2526

[168] RAB FF 2530

[169] RAB FF 2541

[170] RAB FF 2529

[171] Idem

[172] RAB FF 2529

[173] Idem

[174] Idem

[175] RAB FF 2532

[176] RAB FF 2532

[177] RAB FF 2533

[178] RAB FF 185

[179] RAB FF 170

[180] RAB FF 191

[181] RAB FF 185

[182] RAB FF 1212

[183] RAB FF 155

[184] RAB FF 177

[185] RAB FF 177

[186] ADN L 842

[187] RAB FF 188 B – 189

[188] Dagboek Lemaitre, p. 6623

[189] RAB FF 188 A

[190] Zie onderdeel conscriptie

[191] RAB FF 186

[192] Zie deel socio- cultureel aspect

[193] ADN L 842

[194] RAB FF 181, zie bijlage: strooibriefjes met aanmoedigende woorden

[195] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 106

[196] RAB FF 2484

[197] Idem

[198] Dagboek Lemaitre, p. 6640, zie deel economie

[199] Dagboek Lemaitre, p.6641 – 6642

[200] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel III, Wervik, druk Almar, 1961, p. 206 -

[201] Dagboek Lemaitre, p. 6543 – 6544

[202] Idem, p. 6574 – 6575

[203] ADN L426

[204] Dagboek Lemaitre, p. 6631 - 6632

[205] Idem, p. 6638 - 6639

[206] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 134

[207] Zie onderdeel Wervikse priesters en gelovigen

[208] Dagboek Lemaitre, p. 6635

[209] RAB FF 179

[210] Dagboek Lemaitre, p. 6628

[211] RAB FF 179

[212] RAB FF 155, 178

[213] Dagboek Lemaitre, p. 6559 – 6560

[214] Dagboek Lemaitre, p. 6573

[215] Idem, p. 6573

[216] Idem, p. 6580

[217] RAB FF 188 A; zie verder republikeinse feesten

[218] Zie verder republikeinse feesten

[219] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 71

[220] RAB FF 1167

[221] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 71

[222] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 71 - 72

[223] RAB FF 176

[224] RAB FF 177 en 188 A

[225] RAB FF 155

[226] RAB FF 188 A

[227] RAB FF 1103

[228] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 73 - 74

[229] RAB FF 179

[230] RAB FF 2699

[231] RAB FF 2703

[232] RAB FF 2703

[233] RAB FF 2699

[234] RAB FF 2701

[235] RAB FF 2702

[236] RAB FF 2700

[237] RAB FF 2702

[238] RAB FF 1091

[239] RAB FF 188 A

[240] RAB FF 1091

[241] R. Bailleur, Het Kloostertje, in: Verslagen en mededelingen van de S.t.o.c. Wervik, 1988, p. 77

[242] RAB FF 186

[243] RAB FF 155 en 179

[244] RAB FF 1091

[245] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 74

[246] RAB FF 177

[247] RAB FF 188 A

[248] RAB FF 188 A

[249] RAB FF 155 - 179

[250] RAB FF 179

[251] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel IV, Wervik, druk Almar, 1972, p. 15

[252] RAB FF 2926

[253] RAB FF 2926

[254] RAB FF 2926

[255] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 107

[256] RAB FF 191 en ADN L 842; Zie bijlage: briefje met bedreiging

[257] RAB FF 191; Zie bijlage: antirevolutionair briefje

[258] ADN L 842

[259] RAB FF 188 A

[260] Idem

[261] RAB FF 188 A

[262] RAB FF 1180

[263] RAB FF 1321; zie deel politiek

[264] RAB FF 1321

[265] RAB FF 1187, 155, 1349, 1321

[266] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel IV, Wervik, druk Almar, 1972, p. 14

[267] RAB FF 1187, 155, 1349, 1321

[268] Idem

[269] Idem

[270] RAB FF 1346

[271] Idem

[272] RAB FF 1346, 1340, 1322

[273] Idem

[274] RAB FF 1349

[275] RAB FF 1349

[276] Idem

[277] Idem

[278] Idem

[279] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 114

[280] RAB FF 1321, 1322

[281] R. Defrancq Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 114

[282] Idem

[283] Zie deel politiek

[284] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 115 – 116

[285] RAB FF 3024, 3511, 3445, 3443, 2678

[286] Idem

[287] RAB FF 1364, 1340, 1322

[288] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel IV, Wervik, druk Almar, 1972, p. 82 - 83

[289] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van het Sint-Janshospitaal te Wervik, 1957, p. 64

[290] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 16 - 17

[291] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 18

[292] Idem, p. 19 - 20

[293] Idem

[294] Zie deel politiek

[295] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 27

[296] Dagboek Lemaitre, p. 6562, 6564, zie deel politiek

[297] Dagboek Lemaitre, p. 6581

[298] BAB F 391

[299] RAB FF 188 A

[300] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel IV, Wervik, druk Almar, 1972, p. 45

[301] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van het Sint-Janshospitaal te Wervik, 1957, p. 58

[302] Idem, p. 59 - 60

[303] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van het Sint Janshopitaal te Wervik, 1957, p. 60

[304] RAB FF 1188

[305] ASJ 314

[306] Idem

[307] RAB FF 188 A

[308] ASJ 315

[309] RAB FF 188 A

[310] Dagboek Lemaitre, p.6625

[311] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van het Sint-Janshospitaal te Wervik, 1957, p. 62 en R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 82

[312] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 82

[313] RAB FF 1187, 1184, 897, 1190, 179

[314] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van het Sint-Janshospitaal te Wervik, 1957, p. 63

[315] RAB FF 1188

[316] Idm, zie onderstaande tabel

[317] RAB FF 1190 A

[318] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel III, Wervik, druk Almar, 1966, p. 46

[319] RAB FF 188 A

[320] Idem

[321] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel III, Wervik, druk Almar, 1966, p. 46 - 47

[322] RAB FF 1187, 1184, 897, 1190, 179

[323] RAB FF 188 A

[324] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel III, Wervik, druk Almar, 1966, p. 46 - 47

[325] Dagboek Lemaitre, p.6625

[326] Idem

[327] RAB FF 1187, 1184, 897, 1190, 179

[328] L. Slosse, Rond Kortryk of schetsen over de prochien van het oud bisdom van Doornyk liggende in de voormalige dekenijen van Helkyn, Kortryk en Wervick, Rousselare, Jules De Meester, 1977, deel IV, p. 2017-2020: Hier vooren liggen begraeven den seer Eerweerdigen heer Mynheer Alexander Francisens Cocquyt, Gebortig van Gent, Lycentiaet in de Godsgeleerdheid, Pastor deezer stede Welk weirdig ampt hy met onvermoeyden iever heeft bedient 33 jaeren en 9 maenden, overleden den 26 Juni 1801, in den ouderdom aan 60 jaeren en acht maanden. Wiens dood met regt beweent wierd, zyn schapen verlaetende in den bedroefsten tyd deezer eeuw.

D’ heer Petrus Cocquyt, Zynen vader gebortig van Gent, Overleden den 10 Mei 1775, oud 84 jaeren, Joufrauw Maria Petronella Govaert, zyne moeder, gebortig van Gend, Overleden den 24 7vre 1777, oudt 75 jaeren. Bid voor hunne zielen.’

[329] Idem: ‘Ter gedachtenis van d’ Heer Bruno Benjamin Augustus Onraedt, Gebooren tot Meenen den 16 October 1755, Aldaer geweest onderpastoor 8 jaeren pastoor In St Michiel tot Kortryk 17 jaeren Pastoor dezer stad Wervic, 14 jaeren, Alhier overleden den 26 october 1818 In den ouderdom van 68 jaeren. Hij was zoon van D’heer Carolus Hilarius Onraedt En van Joufvrouw Isabella Theresia De Vlaminck, Beyde gebooren tot Meenen. Die te saemen gewonnen hebben 14 kinderen Van welke 13 overleden ongetrouwt, Bidt voor hunne zielen. De jongste dochter jongvrouw Carolina Justina Domitilla, Wonende binnen de stad Brugge, Heeft dezen zerk alhier doen plaetsen ten jaere 1823’.

[330] Dagboek Lemaitre, p. 6574

[331] Idem, p. 6577 - 6578

[332] ADN L 5041, 5046

[333] Dagboek Lemaitre, p. 6623

[334] RAB FF 188 A

[335] RAB FF 2940

[336] RAB FF 188 A

[337] RAB FF 186

[338] RAB FF 188 A

[339] RAB 188 A

[340] ADN L5046

[341] RAB FF 188 A

[342] RAB FF 1187, 155, 1349, 1321

[343] Zie onderdeel eedaflegging

[344] Dagboek Lemaitre, p. 6620 - 6621

[345] RAB FF 177

[346] ADN L 5045

[347] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 99

[348] RAB FF 186, 177

[349] Idem

[350] RAB FF 155

[351] RAB FF 1191

[352] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 107

[353] Zie bijlage: lijst van de te deporteren priesters

[354] Dagboek Lemaitre, p. 6625

[355] RAB FF 155

[356] RAB FF 179, 1185, 1190 – 1193

[357] RAB FF 1193

[358] Idem

[359] RAB FF 1192

[360] RAB FF 1191

[361] RAB FF 1195

[362] RAB FF 179, 1185, 1190 – 1193

[363] RAB FF 1193

[364] RAB FF 179, 1185, 1190 – 1193

[365] RAB FF 155

[366] RAB FF 1189, 1190, 1191, 1192

[367] Dagboek Lemaitre, p. 6629

[368] Idem, p. 6629

[369] Dagboek Lemaitre, p. 6639

[370] Zie onderdeel blinde missen

[371] Dagboek Lemaitre, p. 6635

[372] Zie onderdeel de gilden

[373] Dagboek Lemaitre, p. 6636

[374] RAB FF 2435

[375] Dagboek Lemaitre, p. 6559

[376] Idem, p. 6550

[377] Idem, p. 6552

[378] Idem, p. 6555

[379] Idem, p. 6565

[380] Idem, p. 6556

[381] Dagboek Lemaitre, p. 6558

[382] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 29

[383] Dagboek Lemaitre, p. 6577 - 6578

[384] RAB FF 112

[385] Intru = hiermee wordt een priester bedoeld die de eed heeft afgelegd, wordt letterlijk als een ‘indringer’ beschouwd

[386] Dagboek Lemaitre, p. 6579; zie onderdeel eedaflegging

[387] Idem, p. 6581

[388] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 30

[389] Dagboek Lemeitre, p. 6598

[390] ADN L 8941

[391] Brievenboek van Sophia Lecompte (1826 – 1828), p. 46 – 48

[392] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 53

[393] ADN L 2136

[394] Blieck, Quelques Notices Historiques de Wervicq, p. 108; zie deel economie

[395] Dagboek Lemaitre, p. 6606 - 6607

[396] Brievenboek van Sophia Lecompte (1826 – 1828), p. 51 – 52, en 74 - 75

[397] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 55

[398] Dagboek Lemaitre, p. 6628 - 6629

[399] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel IV, Wervik, druk Almar, 1972, p. 22

[400] Dagboek Lemaitre, p. 6615

[401] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel IV, Wervik, druk Almar, 1972, p. 7

[402] RAB FF 188 A

[403] RAB FF 1195

[404] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 69

[405] RAB FF 188 A

[406] Dagboek Lemaitre, p. 6621

[407] RAB FF 2940

[408] RAB FF 188 A

[409] Dagboek Lemaitre, p. 6623

[410] Idem

[411] RAB FF 188 A

[412] RAB FF 186

[413] RAB FF 36

[414] RAB FF 862

[415] ASJ 324: ‘arriver chez eux le citoien Osten receveur des domaines nationaux a Menin, déclarant que sa commission portait d’ inventarier leur hopital ainsi que les autres maisons religieuses […]’. In ASJ 327 vinden we de inventaris van de inboedel van het hospitaal. Hierdoor kunnen we een beeld krijgen van de ziekenzalen. ‘Dans une chambre soit disant chambre de malade tout sexe feminin trouvé quatre lits tout monté consistant eu un traver, deux couvertes, un pair des draps les quels présentement sont occupés.Dans une autre chambre vis-à-vis soit disant chambre des malades tout sexe masculin trouvé huit lits consistant en traver de paille un pair des draps, chaque deux couvertes, une table, huit chaises, une pelle a feu, une pincette.’

[416] Zie bijlage: detail staat van religieuzen in de Grauwe Zusters en het Sint Jan

[417] Dagboek Lemaitre, p. 6627

[418] Idem, p. 6639

[419] RAB FF 1188

[420] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel III, Wervik, druk Almar, 1966, p. 48 – 49: De Sint-Annakapel dateert van de 15de eeuw en moet ergens in de Speiestraat gelegen hebben. De kapel verdween onder de Franse bezetting en werd nadien niet meer herbouwd.

[421] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 95

[422] Dagboek Lemaitre, p. 6555

[423] RAB FF 188 A

[424] Dagboek Lemaitre, p. 6557 - 6558

[425] Idem, p. 6620

[426] RAB FF 2940

[427] Dagboek Lemaitre, p. 6621

[428] Idem, p. 6622

[429] Zie: uiterlijke godsdiensttekenen en confiscatie van de goederen

[430] Zie: blinde missen

[431] RAB FF 1198; zie: Wervikse priesters en gelovigen

[432] RAB FF 188 A

[433] Idem

[434] Dagboek Lemaitre, p. 6627

[435] RAB FF 192

[436] Dagboek Lemaitre, p. 6630 - 6631

[437] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 101

[438] Dagboek Lemaitre, p. 6633 - 6634

[439] Idem, p. 6634

[440] Zie deel politiek

[441] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 33 -34

[442] Idem, p. 33

[443] Dagboek Lemaitre, p. 6588 - 6590

[444] Zie deel demografie

[445] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p.36

[446] Idem, p. 38

[447] Idem, p. 49

[448] Dagboek Lemaitre, p. 6604

[449] RAB FF 99

[450] Dagboek Lemaitre, p. 6617

[451] Idem, p. 6618

[452] RAB FF 178

[453] RAB FF 1183, 178, 193, 155 – 158, 179

[454] Zie deel economie

[455] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel III, Wervik, druk Almar, 1961, p.244

[456] Idem, p.245

[457] Zie deel onderwijs

[458] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 79 - 80

[459] RAB FF 98

[460] Idem

[461] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 80

[462] Idem, p. 81

[463] Dagboek Lemaitre, p. 6625

[464] RAB FF 179

[465] Idem

[466] RAB FF 179

[467] Idem

[468] RAB FF 2547, 3904, 4133, 4151, 4153, 4154

[469] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel IV, Wervik, druk Almar, 1972, p. 11

[470] RAB FF 342

[471] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 83 - 84

[472] Idem, p. 84

[473] RAB FF 177

[474] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 84

[475] Zie ook deel economie: landbouw

[476] RAB FF 1931, 1958

[477] RAB FF515, 531

[478] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 85

[479] RAB FF 475

[480] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 86 - 87

[481] RAB FF 1865

[482] RAB FF 155

[483] Idem

[484] RAB FF 1889

[485] RAB FF 174

[486] RAB FF 172

[487] RAB FF 172

[488] RAB FF 1038

[489] RAB FF 1021 en 1040

[490] RAB FF 1042

[491] RAB FF 1046; in RAB FF 1045 vond ik een zelfde lijst met overeenkomstige personen, maar deze lijst is iets langer. Wellicht zijn hier de te late leveringen bijgevoegd.

[492] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 90 - 91

[493] Idem

[494] RAB FF 170 - 172

[495] RAB FF 170

[496] Zie deel politiek

[497] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 33 -34

[498] Dagboek Lemaitre, p. 6604

[499] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 65; zie deel demografie

[500] RAB FF 25 – 29

[501] Kwintaal = 100 pond

[502] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 67

[503] RAB FF 64

[504] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 68

[505] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 69

[506] RAB FF 1067, 1068, 1069

[507] Dagboek Lemaitre, p. 6624

[508] RAB FF 155

[509] RAB FF 1070

[510] RAB FF 1070

[511] Idem

[512] Idem

[513] C. Descamps, De Wervikse tabak in de zeventiende en achttiende eeuw, in: Verslagen en mededelingen van de S.t.o.c. Wervik, 1982, p. 62 - 63

[514] RAB FF 155

[515] Idem

[516] C. Descamps, De Wervikse tabak in de zeventiende en achttiende eeuw, in: Verslagen en mededelingen van de S.t.o.c. Wervik, 1982, p. 62 - 63;Zie onderdeel handel

[517] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 155

[518] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 158

[519] Idem, p. 17

[520] Idem, p. 16

[521] Dagboek Lemaitre, p. 6546 - 6547

[522] Idem, p. 6547 - 6548

[523] Idem, p. 6548 - 6549

[524] Idem, p. 6549

[525] Dagboek Lemaitre, p. 6554 - 6555

[526] Idem, p. 6546

[527] Idem, p. 6540

[528] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 150

[529] W. Leman, Van douaniers en smokkelaars te Wervik, in: Verslagen en mededelingen van de S.t.o.c. Wervik, 1992, p. 15

[530] Dagboek Lemaitre, p. 6544

[531] RAB FF 1242

[532] Descamps C., De Wervikse tabak in de zeventiende en achttiende eeuw, in: Verslagen en mededelingen van de S.t.o.c. Wervik, 1982, p. 63

[533] RAB FF 80 – 81, 178 – 79, 190, 2909 – 14

[534] Idem

[535] Idem

[536] RAB FF 155

[537] Idem

[538] C. Descamps, De Wervikse tabak in de zeventiende en achttiende eeuw, in: Verslagen en mededelingen van de S.t.o.c. Wervik, 1982, p. 63

[539] RAB FF 2075 – 78

[540] Idem

[541] Idem

[542] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 155

[543] RAB FF 2909 – 2916

[544] Jan Vandenbraembussche, De invloed van de Franse revolutie op de Wervikse tabaksteelt (1780 – 1800), s.l., 1983, p. 21

[545] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 130

[546] Zie deel politiek periode 1790 - 1795

[547] Dagboek Lemaitre, p. 6639

[548] Idem, p. 6640 – 6641

[549] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 132

[550] Idem, p. 132

[551] RAB FF 1075

[552] RAB FF 188 A

[553] RAB FF 1075

[554] RAB FF 2883

[555] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 150

[556] Voor wie meer wil weten over het roemrijke verleden van de lakennijverheid te Wervik verwijs ik naar: Isabel Vandecandelaere, De lakennijverheid te Wervik: een prosopografisch overzicht (1382-1470), (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), Ugent, 2002

[557] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 158

[558] Idem, p. 160

[559] RAB FF 2916

[560] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 163 - 164

[561] Idem, p. 164

[562] RAB FF 107

[563] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 165

[564] Idem, p. 165 - 166

[565] Idem, p. 166

[566] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II Wervik, druk Almar, 1961, p. 167

[567] Zie deel religieus

[568] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 169

[569] RAB FF 1066

[570] RAB FF 2912

[571] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 170

[572] RAB FF 68

[573] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 170

[574] Idem, p. 171

[575] RAB FF 1066

[576] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 171

[577] Larousse Universelles en 2 volumes, Paris, 1922 – 1923: camille: geneeskundig gebruik, aangeraden bij moeilijke spijsvertering; oeilettezaad: wordt ook ‘petite herbe d’ olive’ genoemd.

[578] RAB FF 2912

[579] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 177

[580] Idem

[581] RAB FF 1066

[582] RAB FF 2912

[583] Dagboek Lemaitre, p. 6641

[584] RAB FF 2912

[585] RAB FF 1066

[586] Chris Vandenbroeke, Het demografisch proces: determinanten van de demografische evolutie, Gent, RUG, 1976, p. 25

[587] Zie bijlage: tabel bevolkingsaantal in Wervik (1790 – 1815)

[588] Zie deel politiek

[589] Dagboek Lemaitre, p. 6604

[590] Zie deel economie: armoede

[591] Dagboek Lemaitre, p. 6613

[592] Idem, p. 6616

[593] R. Defrancq, Bijdragen tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 65

[594] Idem, p. 129

[595] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel IV, Wervik, druk Almar, 1971, p. 13

[596] Zie bijlage: tabel natuurlijk overschot (1780 – 1830)

[597] Chris Vandenbroeke, Het demografisch proces: determinanten van de demografische evolutie, Gent, RUG, 1976, p. 39

[598] Zie: grafiek bevolkingsevolutie van Wervik (1789 – 1815)

[599] Zie bijlage: berekening promille van het aantal geboorten, overlijdens en huwelijken (1790 – 1815)

[600] Chris Vandenbroeke, Het demografisch proces: determinanten van de demografische evolutie, Gent, RUG, 1976, p. 15

[601] Chris Vandenbroeke, Het demografisch proces: determinanten van de demografische evolutie, Gent, RUG, 1976, p. 9

[602] Idem, p. 17

[603] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel III, Wervik, druk Almar, 1961, p. 245

[604] Zie bijlage: tabel totaal aantal geboorten, overlijdens en huwelijken per jaar (1780 – 1830)

[605] Zie bijlage: tabel gemiddeld aantal geboorten per maand (1780 – 1830)

[606] Zie bijlage: tabel naamgeving PR en BS (1780 – 1830)

[607] M. Cloet, De voornaamgeving in het hertogdom Brabant (17de -20ste eeuw). Een bijdrage tot de mentaliteitsgeschiedenis, Leuven, 1986, p. 102

[608] Zie bijlage: tabel naamgeving top tien (1780 – 1830)

[609] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel III, Wervik, druk Almar, 1961, p. 246 - 247

[610] Chris Vandenbroeke, Het demografisch proces: determinanten van de demografische evolutie, Gent RUG, 1976, p. 38

[611] Zie bijlage: tabel aantal geboorten, overlijdens en huwelijken per jaar (1780 – 1830)

[612] Zie natuurlijk overschot of tekort

[613] Bernard Decraene, Kortrijk tijdens de Franse overheersing. Stedelijke bestuursinstellingen (april 1794 – november 1800), KUL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1967, p. 2

[614] Bijlage: tabel gemiddeld aantal overlijdens per maand (1780 -1830)

[615] Zie bijlage: tabel sterfteleeftijd (1790 – 1815)

[616] Chris Vandenbroeke, Het demografisch proces: determinanten van de demografische evolutie, Gent, RUG, 1976, p. 19

[617] Zie bijlage: tabel zuigelingensterfte per duizend (1790 – 1815)

[618] Zie bijlage: tabel kindersterfte per duizend (1790 – 1815)

[619] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel III, Wervik, druk Almar, 1961, p. 245 - 246

[620] Zie bijlage: tabel totaal aantal geboorten, overlijdens en huwelijken per jaar (1780 – 1830)

[621] R. Defrancq, Bijdrage tot de geschiedenis van Wervik, deel II, Wervik, druk Almar, 1961, p. 109

[622] Zie bijlage: tabel gemiddeld aantal huwelijken (1780 – 1830)

[623] Zie bijlage: tabel huwelijksleeftijd (1780 – 1830)

[624] Zie bijlage: tabel burgerlijke status van de huwelijkspartners (1790 – 1830)
 tabel gemiddelde van de burgerlijke status van de huwelijkspartners (1790 – 1815)

[625] Zie bijlage: tabel burgerlijke status van de huwelijkspartners (1790 – 1830)

[626] Zie bijlage: tabel herkomst van de huwelijkspartners