Vreemdelingenbeleid en politieke migratie in België (1848-1851). (Jurgen Casteleyn)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

I. Inleiding

 

Deze verhandeling bestudeert de politieke migratie naar België in de politiek woelige periode 1848-1851. Europa werd in 1848 gekenmerkt door een nooit eerder vertoonde opeenvolging van revoluties, die pas diep in 1849 tot stilstand kwam. Aan de basis van de opstanden lag een ruime variëteit aan liberale en nationale verwachtingen. Hoewel reeds in januari 1848 het Italiaanse schiereiland door woelingen werd getroffen, was vooral de Februarirevolutie in Frankrijk de belangrijkste aanzet voor de revolutiegolf. Het aftreden van Louis-Philippe en de totstandkoming van de Tweede Republiek werd al vlug gevolgd door nog meer onheilspellende berichten. Halfweg maart werd de val van Metternich in Oostenrijk begeleid door een Slavische eis tot erkenning en een Hongaarse afscheidingsbeweging. Overal in Duitsland – zelfs in Pruisen – moesten lokale heersers toegevingen doen aan opstandelingen. In Frankfurt werd een Vorparlement gevormd dat zich boog over het ontwerp van een nieuwe Duitse grondwet. Vanaf april werden nagenoeg alle andere Europese staten in meerdere of mindere mate getroffen door revolutionaire onrust. Echter, met de verdere verspreiding van de revolutie won eveneens de conservatieve reactie steeds meer veld. De Franse verkiezingen in april toonden duidelijk dat de provincies niet wensten mee te stappen in een vanuit Parijs gedirigeerd socialistisch experiment. Gelijkaardige gebeurtenissen zoals die zich de volgende maanden in Frankrijk voltrokken zouden zich nog tot eind 1851 in de rest van Europa herhalen. Overal werden revolutionaire verworvenheden tenietgedaan en konden de oude krachten zich relatief makkelijk herstellen. Liberale en nationale verwachtingen bleken moeilijk combineerbaar, de kloof tussen sociale hervormers en de ongeorganiseerde volksmassa was te groot. Een echte democratische samenleving lag nog niet onmiddellijk in het verschiet, zeker niet nu de burgerij zich profileerde als de behoudende maatschappelijke kracht bij uitstek. De progressieve politieke activisten van hun kant hadden blijk gegeven van onvoldoende realiteitszin en werden overal in het defensief gedrongen.

 

Ook in België gingen de revolutionaire oprispingen niet onopgemerkt voorbij. Vooral de Februarirevolutie maakte grote indruk en vervulde de bezittende klasse met vrees. Een gewelddadige omwenteling in de jonge monarchie leek allesbehalve onwaarschijnlijk. Drastisch overheidsoptreden en een hopeloos verdeelde zwakke democratische beweging zorgden er evenwel voor dat het nooit zo ver kwam. Reeds in april was de situatie in het land min of meer genormaliseerd. Met uitzondering van wat schaarse woelingen bleef België gevrijwaard van de revolutiegolf. Op één specifiek punt stond het echter wel in contact met de revolutionaire gebeurtenissen: de door de revoluties op gang gebrachte politieke migratie liet België niet ongemoeid. Gedurende de eerste maanden van 1848 bleef het fenomeen beperkt tot een klein aantal buitenlandse propagandisten en oproerkraaiers, die hoofdzakelijk uit het naburige Frankrijk afkomstig waren en hier het republikeins gedachtegoed kwamen promoten. Vooral vanaf 1849 – hoewel de eersten al opdoken in mei 1848 – werd politieke migratie naar België meer een zaak van politieke vluchtelingen, een categorie migranten die groeide naarmate de conservatieve reactie in Europa aan kracht won. Zowel de buitenlandse politieke propagandisten als de politieke vluchtelingen werden omwille van het potentiële gevaar dat van hen uitging door de Belgische overheid scherp in de gaten gehouden. Die poogde controle op hen uit te oefenen door de consequente handhaving van een strikt vreemdelingenbeleid. Dit vreemdelingenbeleid én de politieke migranten die eraan onderhevig waren worden hier onderzocht.

 

Over het vreemdelingenbeleid is in België en het buitenland reeds uiteenlopend onderzoek verricht. Daarbij kwam ook het beleid ten aanzien van politieke migranten in het midden van de 19de eeuw aan bod. De Belgische studies benaderen het vreemdelingenbeleid meestal vanuit de rechtsnormativiteit en de context waarin die te situeren was. De materie die deze studies opleverde werd gebruikt als algemeen kader, waaraan vervolgens de rechtspraktijk uit de periode 1848-1851 werd getoetst. Die rechtspraktijk werd evenwel reeds kort belicht door enkele Belgische vorsers. Hun resultaten kwamen hier voor een deel ook aan bod. In de bespreking van de voornaamste literatuur zal in eerste instantie het werk van de Belgische onderzoekers belicht worden.

 

In Vlaanderen houden zich twee historici specifiek bezig met de geschiedenis van het vreemdelingenbeleid, namelijk Frank Caestecker en Liesbeth Vandersteene. Recent verscheen van Frank Caestecker een werk dat het Belgische vreemdelingenbeleid over de periode 1840-1940 behandelt. Caestecker, die voornamelijk over het interbellum werkte en pas de laatste jaren ook de 19de eeuw voor zijn rekening neemt, beperkt zich in die studie tot een eerder theoretische beschrijving van een lange termijn proces. Meer bepaald is het een historische analyse van de immigratie en het beleid dat door die immigratie werd voortgebracht. Het eerste hoofdstuk belicht de jaren 1840-1865.[1] Het geringe belang dat aan deze periode werd toegekend wordt onderstreept door het relatief klein aantal bladzijden dat eraan gewijd werden (17 badzijden op een totaal van 289). In het hoofdstuk wordt, zonder al te veel in detail te treden, getoond hoe de Belgische staat in haar beginperiode – na de definitieve grensafbakening en de opbouw van een administratieapparaat – de vreemdelingen op haar territorium behandelde. Het overzicht beschrijft ook de maatregelen tegenover politieke migranten. Van de hand van Caestecker verscheen eveneens een artikel over migratiecontrole in Europa gedurende de 19de eeuw. Daar wordt met name aandacht besteed aan de paspoortregulering.[2]

 

Liesbeth Vandersteene bereidt een doctoraat voor over beleid en beeldvorming rond politieke vluchtelingen in het 19de eeuwse België. Ze publiceerde reeds verschillende artikels rond hetzelfde thema. Belangrijk in het licht van deze verhandeling is een artikel over het uitleveringsrecht en de bescherming van politieke vluchtelingen in de 19de eeuw, waarin ook kort het Belgische standpunt vanuit een Europees perspectief wordt belicht.[3] Nuttig als achtergrond over de houding van de Belgen tegenover politieke vluchtelingen zijn twee artikels die de beginjaren van de Belgische onafhankelijkheid behandelen. Een eerste toont de ontvangst van Portugese vluchtelingen rond 1830, wat bruikbare inzichten kan leveren voor de situatie zoals die zich een kleine twintig jaar later voordeed.[4] Een tweede artikel, opgesteld in samenwerking met Pieter Schiepers, geeft aan wat de motivering van de Belgische beleidslieden was toen ze de eerste Belgische vreemdelingenwet ontwierpen.[5]

 

Naast deze twee historici zijn er in België nog enkele onderzoekers die artikels publiceerden over het vreemdelingenbeleid of andere thema’s die nauw in verband staan met dit beleidsonderdeel. Philippe Godding bestudeerde uitgebreid de rechtsgeschiedenis over de bepalingen van het uitleveringsrecht in de eerste Belgische vreemdelingenwet.[6] Luc Keunings schreef een belangrijk artikel dat de positie en rol van de Belgische Openbare Veiligheid in het vreemdelingenbeleid toelicht. Voor het midden van de 19de eeuw komt vooral haar rol als politieke waakhond en de maatregelen die ze daartoe nam duidelijk naar voren.[7]

 

Voor de politiek woelige jaren 1848-1851 komt in de hoger vermelde werken het beleid zoals dat op het terrein werd toegepast en de implicaties ervan in feitelijke gevallen veel minder aan bod. Slechts enkele Belgische studies vertrokken niet vanuit het wettelijke standpunt, maar benaderden de migratiegeschiednis vanuit het standpunt van de politieke migrant (of de immigrant in het algemeen). Zo was Anne Morelli de eerste die de befaamde Belgische gastvrijheid in vraag stelde. In een artikel van haar hand uit 1991 maakte ze op een heldere wijze komaf met die hardnekkige mythe door te wijzen op de betekenis van het Belgische beleid voor de politieke migrant.[8] In zijn licentiaatsverhandeling en in een later artikel behandelt Idesbald Goddeeris de Poolse politieke migratie in België gedurende de eerste helft van de 19de eeuw.[9] Ook daar wordt telkens vertrokken vanuit het perspectief van de migranten. Meer algemeen over immigratie naar België moeten vooral (andere) werken van Anne Morelli, Jean Stengers en Eddy Stols aangeduid worden.[10]

 

Ook in het buitenland is reeds uitgebreid onderzoek verricht naar het vreemdelingenbeleid. Een uitschieter daarbij vormt het onderzoek van Gérard Noiriel.[11] De studie is hier vooral van belang omdat ze een verhelderend licht werpt op de manier waarop de Franse autoriteiten met politieke vluchtelingen omgingen gedurende de laatste 200 jaar. Met betrekking tot de 19de eeuw wordt zo bijvoorbeeld getoond hoe de onmachtige overheid een zeer arbitraire politiek voerde. Voor Nederland verscheen in 1993 van de hand van Marij Leenders een geschiedenis van het asielrecht.[12] Ook haar onderzoek toont duidelijk de onmacht van de overheid, die vanaf de 19de eeuw onder invloed van staatsvormingsprocessen steeds meer invloed probeerde te krijgen op het vreemdelingenverkeer. Net zoals in dit onderzoek plaatste zij theorie en praktijk van het vreemdelingenbeleid tegenover mekaar.

 

In de bespreking wordt niet enkel aandacht gegeven aan het beleid en de omstandigheden waarin het uitgevoerd werd. Om een goed beeld te verkrijgen hoe dit alles in zijn werk ging werden de politieke migranten ook als groep van dichtbij gevolgd. Zo komen én het beleid én de migranten – die aan het beleid onderworpen waren en geacht werden binnen de lijnen ervan te functioneren – aan bod. Met dit oogmerk werd een variëteit aan publicaties gebruikt. Een onderscheid kan gemaakt worden tussen enerzijds de werken die een achtergrond bieden over de politiek-maatschappelijke situatie in België omstreeks 1848-1851 en tussen anderzijds de werken die individuen of groepen politieke migranten bespreken. Opgemerkt dient te worden dat sommige van de hoger vermelde publicaties ook dergelijke inlichtingen bevatten (en dat omgekeerd ook sommige van de hierna vermelde publicaties al of niet rechtstreeks inlichtingen geven over het vreemdelingenbeleid in België).

 

Over de invloed van de revoluties van 1848 in en met betrekking tot België zijn reeds uitgebreide en diepgaande studies verschenen. Eén ding hebben ze allemaal gemeen: de relatief weinige aandacht die ze vrijmaken voor de politieke migratie van vreemdelingen naar België. L. Bertrand besteedde in zijn geschiedenis over het socialisme in België ruime aandacht aan 1848 en de binnenlandse gevolgen.[13] Het werk dateert van het begin van de 20ste eeuw, maar is nog altijd zeer goed bruikbaar. B.D. Gooch en A. De Ridder belichtten vooral de eerste maanden na de Februarirevolutie, met een nadruk op de diplomatieke geschiedenis. Net zoals Bertrand bieden beide auteurs veel aandacht aan de affaire Risquons-Tout, die omwille van haar propagandistische inslag en de invloed van vreemdelingen (vooral Fransen) ook hier aan bod kwam.[14] J. Garsou, J. Dhondt en G. Deneckere bestudeerden dezelfde periode, maar met nadruk op de binnenlandse onrust.[15]

 

De publicaties die politieke migranten behandelen – meestal politieke vluchtelingen – zijn van uiteenlopende aard. Reeds in de jaren 1870 verscheen een boek van A. Saint-Ferréol dat zowat alle aspecten in verband met Franse bannelingen in België aanhaalt – hoewel hoofdzakelijk van de “proscrits” na de staatsgreep van Louis-Napoleon. Zowel dagelijks leven als het Belgische beleid komen uitgebreid ter sprake.[16] Andere werken werden nagekeken omwille van de achtergrondinformatie die ze bieden. Beperkter en zeer subjectief is een werk van L. Piérard en M.A. Pierson, dat biografische inlichtingen geeft over een aantal buitenlandse ballingen in België.[17] Objectiever en uitgebreider zijn werken van L. Lukács (over Hongaarse politieke emigranten), H. Reiter (over Duitse vluchtelingen) en V. Ronin (over Russen).[18] Vele politieke migranten komen aan bod in losstaande publicaties of biografische naslagwerken.[19]

 

De eigenlijke bronnen vormen natuurlijk de belangrijkste basis voor deze verhandeling. Het belangrijkst zijn de individuele dossiers van de Vreemdelingenpolitie. Hoewel het overgrote deel van de individuele dossiers wat betreft de periode 1848-1851 vernietigd zijn, werden toch vijftien bruikbare dossiers gevonden – waarvan sommige behoorlijk lijvig zijn en zeer uitgebreide gegevens bevatten. Tot dat aantal werd gekomen na een snelle, maar desalniettemin grondige doorname van alle dossiers die in die periode werden geopend. Toen werden ongeveer 20.000 dossiers aangelegd die hier van belang konden zijn, namelijk vanaf nr. 90.781 (eerste “politieke” dossier in 1848) tot 110.404 (het eerste dossier van een politiek vluchteling na de staatsgreep van Louis-Napoleon in december 1851).[20] Elk dossier werd volledig doorgenomen; er werd dus niet gestopt omstreeks eind 1851. Op die manier werd het mogelijk om de houding van de overheid tegenover sommige politieke migranten te blijven onderzoeken en konden de migranten nog een hele tijd opgevolgd worden (sommige tot eind 19de eeuw; hun verwanten soms zelfs tot in de jaren ’30 van de 20ste eeuw).

 

Van de algemene dossiers van de Vreemdelingenpolitie werden alle dossiers – uitgezonderd de normatieve – doorgenomen die mogelijk bruikbare gegevens bevatten. Dit resulteerde in zestien bruikbare dossiers op een totaal van 28 geraadpleegde.[21]

 

Van gelijkaardig belang als het materiaal van de vreemdelingenpolitie zijn de geraadpleegde archiefstukken in het ministerie van Buitenlandse Zaken. Vanzelfsprekend werd daar het fonds “Réfugiés” doorgenomen (correspondentie over vluchtelingen). Het eerste van de tien volumes beslaat de periode 1842-1851. Van de 360 stukken hieruit zijn er 329 gedateerd na januari 1848. Zij werden allemaal doorgenomen en leverden de bulk van het materiaal. Dat werd aangevuld met gegevens uit de andere – latere – boekdelen. Via de namenfichier die beschikbaar is op het archief werden ook enkele stukken uit de collectie AEV (“Archives de l’État à Vienne; dit zijn kopies van de Oostenrijkse zaakgelastigde in België aan zijn oversten in Wenen) geraadpleegd.

 

Een deel van het andere materiaal – b.v. uit het Brussels Stadsarchief – werd reeds gepubliceerd. Het is afkomstig uit bronnenuitgaven van H. Wouters en A. De Ridder.[22] Het betreft stukken van de Vreemdelingenpolitie, de Brusselse stadspolitie, het ministerie van Buitenlandse Zaken, … die niet in de hoger vermelde archieffondsen werden aangetroffen. Daarnaast zijn ook in andere publicaties bepaalde interessante stukken uitgegeven, b.v. door T. Wysokinska.[23]

 

Bronnenmateriaal en literatuur samen maakten een reconstructie en confrontatie van het vreemdelingenbeleid met de feiten goed mogelijk. Naast het vreemdelingenbeleid op zich werden ook de politieke migranten in de context hiervan geplaatst en naar voren gebracht. Daarbij kwamen zowel de groep als een aantal vooraanstaande figuren aan bod.

 

Maar zoals gesteld komt eerst het vreemdelingenbeleid aan bod. Dat gebeurt in het tweede hoofdstuk. In een eerste paragraaf wordt de theorie van het beleid geschetst. Vragen als hoe het beleid tot stand kwam, wat de doelstellingen ervan waren, wie voor de uitvoering ervan verantwoordelijk was, en hoe die uitvoering er theoretisch uitzag worden er beantwoord. De tweede paragraaf gaat na hoe dat vreemdelingenbeleid vorm kreeg. Concreet wordt in hoofdzaak nagegaan welke problemen er in de praktijk rezen en hoe die op het terrein al dan niet een oplossing kregen. Daarmee is de rechtspraktijk van het vreemdelingenbeleid al voor een deel beantwoord.

 

De praktijk van het vreemdelingentoezicht op politieke migranten komt in de hoofdstukken drie en vier aan bod. Meteen worden daarbij in één adem de politieke migranten zelf besproken. Bij dit laatste wordt de groep centraal gesteld, maar dit gebeurt voornamelijk aan de hand van bepaalde individuen. Voor de bespreking in het algemeen werd geopteerd voor een opsplitsing van de politieke migranten, namelijk enerzijds politieke propagandisten en anderzijds politieke vluchtelingen. Dit komt grotendeels overeen met het verloop van de revoluties – eerst succes, daarna de terugslag – en dus de politieke migratie in 1848-1851.

 

In het derde hoofdstuk worden dus drie paragrafen aan de propagandisten gespendeerd. Een eerste paragraaf gaat na welke praktische maatregelen de Belgische autoriteiten direct na de Februarirevolutie instelden. De vrees bestond immers dat gepoogd zou worden het republikeinse gedachtegoed in België te propageren. Dat die vrees niet irreëel was bewijst paragraaf twee, waarin aangetoond wordt dat er wel degelijk pogingen waren om de Belgische publieke opinie te beinvloeden. Meteen wordt evenwel aangetoond dat niet elke bedreiging serieus moest genomen worden. De derde paragraaf toont uit welke hoek het echte gevaar in die eerste weken na de Parijse revolutie kwam. Door vreemdelingen gesteunde Belgen namen het daadwerkelijke initiatief in een poging om België tot een republiek om te vormen, maar bleken na Risquons-Tout eveneens te kort te komen in hun pogingen.

 

Het vierde hoofdstuk behandelt de andere verliezers die uit de revolutiegolf van 1848/49 voortkwamen. Nagegaan wordt wat de praktijk van het Belgische beleid ten aanzien van de politieke vluchtelingen was. Zo wordt ook meteen – en in functie daarvan – een algemeen beeld gegeven van de toenmalige politieke activisten die in België hun ballingsoord vonden of het land op weg daarnaar aandeden. Er werd gekozen om vanuit een algemeen kader meerdere vluchtelingen te volgen. In enkele paragrafen wordt ingegaan op de ervaringen van het Belgische beleid met een concrete groep. Achtereenvolgens komen de Fransen, Duitsers, Zuid-Europeanen en Oost-Europeanen aan bod. Daarbij wordt voornamelijk vanuit het standpunt van de overheid nagegaan hoe ze aankwamen (met vanzelfsprekend een situering van de migratie in de historische context), hoe hun verblijf er uit zag en hoe ze eventueel nog in de periode na 1851 uit het oog verloren werden. In dit laatste hoofdstuk wordt de eindcesuur van deze verhandeling dus kort overschreden. Formeel was die ingesteld op december 1851, het moment waarop in Frankrijk Louis-Napoleon een staatsgreep pleegde. Hierdoor kwam er opnieuw een grote politieke migratie op gang kwam. Er brak een nieuwe episode aan in de geschiedenis van politieke vluchtelingen in België.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Caestecker, Alien policy, 1-17.

[2] Caestecker, “Migratiecontrole”, 241-254.

[3] Vandersteene, “Het uitleveringsrecht”, 256-272.

[4] Vandersteene, “Met gemengde gevoelens”, 829-852.

[5] Vandersteene en Schiepers, “Natievorming”, 31-78.

[6] Godding, “L’expulsion”, 301-329.

[7] Keunings, “Geheime politie”, 128-158.

[8] Morelli, “Belgique, terre d’accueil”, 117-128.

[9] Goddeeris, De Poolse Wielka Emigracja; Goddeeris, “Belgique – Terre d’Accueil”, 261-314.

[10] Morelli, Geschiedenis van het eigen volk; Stengers, Emigration et immigration en Belgique au XIXe et au Xxe siècles; Stols, “Emigratie en immigratie in historisch perspectief”, 123-144. Om maar een idee te geven van de beperkte aandacht die uitging naar politieke migranten – in feite altijd politieke vluchtelingen: Stengers heeft in een hoofdstuk over immigratie naar België amper twee bladzijden uitgetrokken voor politieke migratie op een totaal van 30 bladzijden. Deze werken werden gebruikt als achtergrondinformatie.

[11] Noiriel, La tyrannie du national.

[12] Leenders, Ongenode gasten.

[13] Bertrand, Histoire de la Démocratie & du socialisme.

[14] De Ridder, La crise de la neutralité Belge; Gooch, Belgium. Ook een vermelding verdient M. Dessal met een artikel over de Franco-Belgische incidenten: Dessal, “Les incidents Franco-Belges”, 107-113.

[15] Garsou, Quelques épisodes; Dhondt, “La Belgique en 1848”, 115-131; Deneckere, Sire, het volk mort, 131-158.

[16] Saint-Ferréol, Les proscrits français.

[17] Piérard en Pierson, Belgique. Terre d’Exil.

[18] Lukács, Chapters on the Hungarian political emigration; Reiter, Politisches Asyl im 19. Jahrhundert; Ronin, “Tussen oorlog en hervormingen”, 23-61. Reiter behandelt specifiek het Belgische asielbeleid vanaf 1849; Reiter, Politisches Asyl im 19. Jahrhundert, 210-216.

[19] B.v.: over Marx en zijn verblijf in Brussel in De Maesschalck, Karl Marx.

[20] Vanaf nr. 90.781 tot nr. 110.404 werden er (inclusief die twee dossiers) 254 dossiers bewaard (en dus doorgenomen). Dossier 110.404 is van Louis Adolphe Thiers, Frans politiek vluchteling na 02 december 1851 en de latere eerste president van de Derde Franse Republiek (eerste stuk is gedateerd op 13/12/1851). Dit dossier wordt gevolgd door heel wat andere dossiers van vluchtelingen na de staatsgreep in Frankrijk.

[21] Hierbij werden ook dossiers doorgenomen die op het eerste gezicht niet noodzakelijk toepasbaar materiaal bevatten, zoals bijvoorbeeld de mappen over onrust in de provincies in 1848.

[22] Wouters, Documenten; De Ridder, La crise de la neutralité Belge.

[23] Wysokinska, Joachim Lelewel.