Vluchtelingenkwestie in de Belgische dagbladpers. Een inhoudsanalyse van de kranten verschenen onder Verhofstadt I. (Elena Martin)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

Vluchtelingen en asielzoekers. Iedereen weet dat ze bestaan en iedereen heeft ook een mening over de vluchtelingen in de Belgische samenleving. Weinigen kunnen echter het verschil tussen beide aangeven. Wil men het onderscheid maken tussen vluchtelingen, asielzoekers en illegalen dan wordt het verschil tussen de drie groepen voor de meeste mensen nog onduidelijker.

     Met de regelmaat van de klok verschijnt er een bericht over de allochtone gemeenschap. De indruk wordt gewekt dat vreemdelingen dagelijks in het nieuws komen. Is dit ook zo of blijft het bij een indruk?

     De allochtone gemeenschap is een vruchtbare bodem voor criminelen wordt wel eens gezegd. Zijn vreemdelingen werkelijk vaak betrokken bij criminele praktijken? En komen ze enkel daardoor in de media? Of wordt er over vreemdelingen ook in een andere context geschreven?

     Vluchtelingen en asielzoekers vormen één van de kopzorgen van de Verhofstadt-regeringen. Ook nu anno 2005 worden kerken bezet door asielzoekers om druk uit te oefenen op de politici. Verhofstadt en zijn eerste regering kwamen aan de macht na het schandaal rond het overlijden van de asielzoekster Semira Adamu. Welk antwoord heeft de regering gegeven op de problematiek van de asielzoekers?

     Vreemdelingen hebben in België geen al te positief imago. Ze worden omschreven als paria’s, of profiteurs, niksnutten, bende criminelen, … Men kan zich afvragen of de media op een gekleurde wijze over vreemdelingen schrijft. Omschrijft de media ze met een gekleurd taalgebruik of houden ze het op neutrale termen?

     Zoals wel duidelijk is, dekt de term ‘vreemdeling’ heel wat gezichten. Een vreemdeling kan een migrant zijn, een vluchteling, een asielzoeker of een illegaal. Om de populatie van vreemdelingen in te perken, zal het onderzoek zich enkel toespitsen op de problematiek rond vluchtelingen. Wil men over vluchtelingen onderzoek voeren dan moeten asielzoekers en illegalen tevens worden opgenomen. Deze drie vormen het onderzoeksobject samen met het beleid dat gevoerd werd rond asielzoekers.

     In dit onderzoek zal getracht worden een antwoord te formuleren op elk van de bovenstaande vragen. Om het onderzoek overzichtelijk en haalbaar te maken worden enkel de dagbladen onderzocht uit de regeerperiode van Verhofstadt I (1999-2003). Het onderzoek heeft een beschrijvend doel en wil de manier van weergave van de vluchtelingenkwestie in de Belgische dagbladpers in kaart brengen. De uniciteit van ons land wil dat in twee verschillende talen kranten worden geschreven en uitgegeven. Bovendien kan men stellen, zonder op iemands tenen te trappen, dat Vlamingen en Franstaligen verschillend zijn. Ze reageren elk op hun manier op vreemdelingen en zullen er ongetwijfeld ook een andere mening over hebben. Om deze nuances in kaart te brengen worden de twee taalgroepen tegenover elkaar geplaatst in het onderzoek.

     In het eerste hoofdstuk zal het verschil tussen vluchtelingen en asielzoekers duidelijk gemaakt worden. Tevens zal er een woordje uitleg gegeven worden over de asielprocedure die in België van toepassing is. Vervolgens worden de asielaanvragen die van 1999 tot en met 2003 werden ingediend onder de loep genomen. Het eerste hoofdstuk wordt afgesloten met een korte toelichting van het beleid rond vluchtelingen onder Verhofstadt I.

     De manier waarop een gebeurtenis nieuws wordt, vormt het onderwerp van het tweede hoofdstuk. Er zal nader bekeken worden welke mogelijke processen er voor zorgen dat een gebeurtenis de media haalt. Ook worden de verschillende theorieën die hieromtrent werden ontwikkeld toegelicht. Het hoofdstuk wordt afgesloten met het overzicht van onderzoeken die tot nu toe gevoerd werden rond asielzoekers en vluchtelingen. Tevens wordt het Europees onderzoek besproken dat o.a. peilde naar de verschillen in houding van Vlamingen en Franstaligen tegenover asielzoekers en vreemdelingen.

     Het huidige Belgische krantenlandschap is gekenmerkt door een oligopolie. Enkele mediagroepen hebben de krantentitels in handen. Een overzicht hiervan alsook verdere toelichting over de kranten die opgenomen worden in het onderzoek vormen het onderwerp van het derde hoofdstuk.

     In het vierde hoofdstuk wordt het onderzoeksopzet toegelicht. Eerst worden de onderzoeksvragen uitgelegd. Vervolgens wordt de gekozen methode nader verklaard. En tenslotte wordt het waarnemingsinstrument onder de loep genomen.

     De onderzoeksresultaten vormen het onderwerp van het vijfde en laatste hoofdstuk. De verschillende resultaten worden per taalgroep en per krantenduo toegelicht.

 

 

1. Vluchtelingenkwestie

 

1.1. Situering

 

Tijdens de regeerperiode van Dehaene II vonden verschillende gebeurtenissen plaats waarbij asielzoekers de hoofdrol speelden. In september 1998 stierf Semira Adamu nadat ze hardhandig werd behandeld door de rijkswachters tijdens haar repatriëringsvlucht. Dit incident leidde tot betogingen van asielzoekers en hun sympathisanten. De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, Louis Tobback, nam zelfs ontslag (“Asielbeleid”, 31.12.1998, p. 6). Het andere spraakmakende evenement was de bezetting van de Begijnhofkerk in Brussel door asielzoekers. Deze bezetting werd gevolgd door andere over heel België (“Van den Bossche weerstaat kerkbezetters”, 06.11.1998, p. 1; Vranckx, 02.01.1999, p. 41) . Kerkasiel is geen recent fenomeen en werd al in het begin van de jaren 90 gebruikt als drukkingsmiddel op de politici. Zo werd de Begijnhofkerk in 1992 bezet door Roemeense vluchtelingen (POM, 29.10.1998, p. 5). Het Semira Adamu-dossier en de verschillende kerkbezettingen hebben de politici ertoe gebracht de asielwet te herzien. De nieuwe wet kwam er in 1998 en werd daarna tweemaal herzien. Het gesloten opvangcentrum 127 bis is voor iedereen in België een begrip geworden. Deze evenementen werkten als een sneeuwbal en onder Verhofstadt I werden diverse maatregelen getroffen om de situatie van de asielzoekers en vluchtelingen te verbeteren en de achterstand in de regularisatie weg te werken.

     De term vreemdeling kan verschillende situaties omvatten. Een vreemdeling kan een allochtoon zijn, een migrant, een asielzoeker, een illegaal, of een vluchteling. Om het onderwerp van dit onderzoek beter te kaderen volgt een bespreking van wie een vluchteling feitelijk is, welke procedure er in België gevolgd wordt, hoeveel aanvragen ingediend werden en door wie in de periode 1999-2003 en tenslotte welk beleid er gevoerd werd onder Verhofstadt I.

 

 

1.2. De vluchteling en de asielprocedure

 

Als definitie van vluchteling hanteert de Belgische staat deze die geformuleerd is in de Conventie van Genève van 1951. In de conventie wordt een vluchteling omschreven als diegene:

 

Die, […] uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil  inroepen, … (art. 1 A §2, Internationaal verdrag betreffende de status van Vluchtelingen)

 

     Na het doorlopen van de asielprocedure wordt bepaald of de asielzoeker als vluchteling erkend kan worden. In principe kan dus iedereen een asielaanvraag indienen, maar niet iedereen zal het statuut van vluchteling bekomen (Dienst Vreemdelingenzaken, s.d., z.p.).

     De asielprocedure wordt geregeld door de wet van 15 december 1980. Deze wet is meermaals aangepast. Daarnaast zijn er koninklijke besluiten en internationale verdragen waartoe België zich verbonden heeft en die een invloed uitoefenen op de Belgische asielprocedure.

     Deze procedure bestaat uit twee fasen. Een schematische voorstelling hiervan is te vinden in bijlage 1. Voor de feitelijke asielprocedure wordt gestart, wordt een onderzoek gevoerd naar de staat die verantwoordelijk is voor het onderzoeken van de asielaanvraag. Indien uit het onderzoek blijkt dat België verantwoordelijk is, wordt de asielaanvraag doorgegeven aan de Dienst Vreemdelingenzaken, een onderdeel van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Deze dienst bepaalt of de aanvraag ontvankelijk is. Indien de aanvraag ontvankelijk wordt verklaard, wordt deze doorgestuurd naar het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen, afgekort CGVS. Het CGVS bepaalt of de asielzoeker het statuut van vluchteling krijgt. Tevens kan beroep worden ingediend bij de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen wanneer het statuut van vluchteling niet wordt verleend. Ook tegen de onontvankelijkheidsbeslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken kan beroep worden aangetekend bij het CGVS (Commissariaat-Generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen, 2000, p. 17).

     Zodra een asielzoeker ons land binnenkomt, kan deze asiel aanvragen op de luchthaven of bij de Dienst Vreemdelingen Zaken in Brussel. De keuze van één van deze twee mogelijkheden bepaalt o.a. de opvang van de asielzoeker. Indien de asielzoeker zijn/haar aanvraag ingediend heeft op de luchthaven wordt hij/zij ondergebracht in het gesloten centrum 127bis in Steenokkerzeel voor de duur van de ontvankelijkheidfase. Dient de asielzoeker echter zijn/haar aanvraag in bij de Dienst Vreemdelingen Zaken dan wordt hij/zij voor dezelfde periode ondergebracht in een open opvangcentrum of bij een lokaal opvanginitiatief. Indien de aanvraag ontvankelijk verklaard is, moet de asielzoeker zich wenden tot het OCMW om een woonplaats te vinden (Meireman, Meuleman, Billiet, De Witte & Wets, 2004, pp. 18-19). Voor de verdere bespreking van de opvang van asielzoekers van 1999 tot en met 2003 verwijzen we naar de volgende paragrafen in dit hoofdstuk.

 

 

1.3. Asielaanvragen van 1999 tot en met 2003

 

Grafiek1: Aantal asielaanvragen per jaar

Bron: Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen, 2004, p. 59

 

In 1999 werden 35.778 aanvragen ingediend. In vergelijking met 1998 betekent dit een stijging van bijna 14.000 aanvragen. De meeste asielzoekers kwamen uit ex-Joegoeslavië (38%) en uit de voormalige Sovjet-Unie (18%). De overige 44% kwam uit Roemenië, Rwanda, Congo, Albanië, … (Commissariaat-Generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen, 2000, pp.19-20). Het grote aandeel van ex-Joegoeslaven kan verklaard worden door de oorlog in de Balkan in de jaren 90.

     In 2000 werden 41.940 aanvragen ingediend. Het is een stijging van meer dan 6.000 aanvragen. Dit is het grootste aantal aanvragen dat de afgelopen dertien jaren werd ingediend (Commissariaat-Generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen, 2004, p. 59). Ook hier vormden de asielzoekers uit ex-Joegoeslavië en de voormalige Sovjet-Unie de grootste groepen, met respectievelijk 14% en 23% (Commissariaat-Generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen, 2001, p. 36).

     De daaropvolgende drie jaren daalden de aanvragen spectaculair. In 2001 waren het maar 23.540, in 2002 18.210 en in 2003 werden maar 16.209 aanvragen ingediend. In 2001 bleef de grootste groep uit Europa komen. Maar in 2002 en in 2003 kwamen de aanvragen vooral uit Afrika (Commissariaat-Generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen, 2004, p. 60).

     Voor de periode 1999-2003 werden gemiddeld 26% van de aanvragen die het Commissariaat-Generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS) doorgestuurd kreeg als ontvankelijk verklaard. Hiermee is het statuut van vluchteling nog niet erkend, maar wordt er verder onderzoek gevoerd. In diezelfde periode erkende het CGVS in totaal 5.700 vluchtelingen. Men kan dit cijfer niet plaatsen tegenover de 26% ontvankelijk verklaarde dossiers aangezien het CGVS te kampen heeft met een ernstige achterstand. In 2003 was er een achterstand van 24.949 dossiers (Commissariaat-Generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen, 2004, pp. 72-73).

     De grootste groep van erkende vluchtelingen kwamen in 1999, 2000 en 2001 uit Rwanda. In 2002 werd de grootste groep gevormd door Congolezen. En in 2003 werden vooral Afghanen erkend als vluchtelingen (Commissariaat-Generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen, 2004, pp. 76-77).

 

 

1.4. Het asielbeleid en de desbetreffende wetgeving onder Verhofstadt I

 

In het regeerakkoord werd de regularisatie van illegalen opgenomen. De criteria werden opgesteld waaraan de asielzoekers moesten beantwoorden om hun situatie te regulariseren. In aanmerking kwamen asielzoekers die al maximum vier jaar wachtten op een beslissing betreffend hun asielaanvraag, de asielzoekers die niet konden terugkeren en dit om redenen onafhankelijk van hun eigen wil, ernstig zieke personen, asielzoekers die duurzame relaties hadden ontwikkeld in België en asielzoekers die problematische humanitaire omstandigheden konden doen gelden. De noodzakelijke wetgeving om dit uit te voeren werd in het najaar 1999 en het voorjaar 2000 goedgekeurd en toegepast (Commissariaat-Generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen, 2000, p. 77). De wet is gekend als “Wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk”, of kortom de Regularisatiewet. Deze wet was enkel van toepassing voor vreemdelingen die al op 1 oktober 1999 in België verbleven. Op basis van die wetgeving werden in 2000 32.662 dossiers ingediend (Commissariaat-Generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen, 2001, pp. 19-20). Bijna één derde van deze dossiers werd in Brussel ingediend. Uit Vlaanderen kwamen 9.422 dossiers en uit Wallonië 6.346. In 77% van de dossiers werd de aanvraag om humanitaire redenen gedaan. De meest voorkomende nationaliteiten in deze dossiers waren: Congo, Marokko en ex-Joegoeslavië (Van Dorsselaer, 02.03.2000). De regularisatiewet betreft een éénmalige procedure. Het gevolg van dit beleid is dat verschillende collectieve uitwijzingen naar Oost-Europa en Afrika werden georganiseerd (Federale Regering, s.d., z.p.). De volledige regularisatieprocedure moest afgerond zijn in één jaar tijd, maar in februari 2002 (twee jaar nadat alle aanvragen ingediend werden) waren er nog steeds 8.000 dossiers waarover nog geen officiële beslissing genomen was (bbd, 01.02.2002).

     In haar beleidsverklaring van 17 oktober 2000 verklaarde de regering de asielprocedure te willen verkorten en vereenvoudigen. Bovendien werd materiële steun verkozen boven financiële steun aan asielzoekers die een aanvraag hebben ingediend. Tevens werd besloten om nieuwe opvangcentra te openen (Commissariaat-Generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen, 2001, p. 21). In november 2000 werden nieuwe hervormingen aangekondigd in het asieldossier. De Conventie van Dublin werd vertaald naar Belgische maatregelen. Deze conventie bepaalt dat een asielzoeker een aanvraag indient in de eerste lidstaat van de Schengenlanden waar hij of zij aankomt. Hiervoor werden loketten aan de grensovergangen geplaatst waar asielzoekers zich kunnen melden. Hierna worden de asielzoekers doorverwezen naar één van de drie aanmeldcentra waar ze verblijven voor de rest van de asielprocedure. Indien de aanvraag gegrond verklaard is, moet de beslissing binnen de zes maanden vallen. Wenst men in beroep te gaan wanneer de beslissing negatief is, kan dit bij de Administratieve Rechtbank voor Asiel. De rol van de Raad van State wordt hierdoor beperkt tot het beoordelen of er fouten zouden gemaakt zijn tegen de procedureregels. Daarnaast besliste de regering in november 2000 om speciale opvang te voorzien van niet-begeleide minderjarigen (Falter & Dobbelaere, 10.11.2000).

 

1.4.1  De opvang van asielzoekers onder Verhofstadt I

 

Bij aankomst in België wordt een asielzoeker naar een opvangcentrum doorverwezen of naar het OCMW (Commissariaat-Generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen, 2000, p. 111). Zijn plaats van inschrijving wordt bepaald door de Dispatchingcel. De opvangcentra vallen onder de bevoegdheid van de federale overheid en het Rode Kruis. Daarnaast bestaan er overkoepelende organisaties die zich over de opvang van asielzoekers ontfermen en de lokale opvanginitiatieven waaronder de OCMW’s vallen. (Dienst Vreemdelingenzaken, s.l., z.p.). België telt 17 federale centra en 22 centra beheerd door het Rode Kruis. Deze centra zijn verspreid over Vlaanderen, Wallonië en Brussel. Voor een volledig overzicht van de centra wordt verwezen naar bijlage 2. Daarnaast bestaan ook opvangaccommodaties beheerd door Ociv (Overlegcentrum voor de Integratie van Vluchtelingen) en Ciré (Coordination et Initiatives pour Réfugiés et Etrangers), de socialistische mutualiteiten en de OCMW’s. De opvang van asielzoekers is in de eerste fase van de aanvraag enkel materieel (Federale Agentschap voor Opvang van Asielzoekers, 2004, p. 16).

     Voor een betere organisatie van de opvang van de asielzoekers werd in 2001 een overkoepelende organisatie, het Federaal Agentschap voor Opvang van Asielzoekers (Fedasil), opgericht. Deze heeft als opdracht ‘de organisatie en beheer te verzekeren van de verschillende modaliteiten inzake onthaal en opvang van asielzoekers, alsook de coördinatie van de vrijwillige terugkeer’ (Federale Agentschap voor Opvang van Asielzoekers, 2004, p. 8). Fedasil valt onder de bevoegdheid van de minister van Maatschappelijke Integratie, verantwoordelijk voor de opvang van asielzoekers.

     Het jaar 2000 was een recordjaar wat betreft asielaanvragen. Dit had tot gevolg dat de opvangcapaciteit van de Belgische staat de stroom van asielzoekers niet kon opvangen. Daarom besloot de regering om in 2001 vier federale centra te openen. Maar na een juridische procedure werd één ervan in maart 2002 gesloten. In september van datzelfde jaar werd een ander federaal centrum geopend. Het jaar daarop werd één centrum geopend en eind 2003 werden twee federale centra gesloten (Federale agentschap voor Opvang van Asielzoekers, s.d., z.p.).

 

 

1.4.2. Repatriëring van asielzoekers

 

Asielzoekers die geen statuut van vluchteling hebben gekregen kunnen ofwel vrijwillig het land verlaten ofwel het land verlaten via gedwongen terugkeer. De vrijwillige terugkeer wordt georganiseerd door de Internationale Organisatie voor Migratie. De asielzoekers krijgen een financiële steun en tevens wordt hun terugreis betaald. De gedwongen terugkeer valt onder de verantwoordelijkheid van de Dienst Vreemdelingenzaken. Begeleidende politieagenten worden enkel ingeschakeld indien de asielzoeker bij een eerste poging zich verzet heeft tegen zijn repatriëring (Commissariaat-Generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen, 2000, pp. 120-123). Fedasil is sinds zijn oprichting in 2001 verantwoordelijk voor de coördinatie van de vrijwillige terugkeer van de uitgeprocedeerde asielzoekers (Federale Agentschap voor Opvang van Asielzoekers, 2004, p. 8). Tevens is deze organisatie verantwoordelijk voor de opvang van asielzoekers die een beroep hebben aangetekend tegen het niet verkrijgen van het statuut van vluchteling. Deze mensen worden dan doorverwezen naar vier opvangcentra: Bevingen, Florennes, Kapellen en het Klein Kasteeltje in Brussel (Federale Agentschap voor Opvang van Asielzoekers, 2003, p.19).

 

 

1.5. Besluit

 

Niet elke asielzoeker kan in België het statuut van vluchteling verkrijgen. Hiervoor moet een procedure, bestaande uit twee fasen, doorlopen worden. In de eerste fase worden asielzoekers opgevangen in open centra. Het OCMW speelt pas een rol in de opvang van asielzoekers in de tweede fase. Onder Verhofstadt I werd een éénmalige regularisatieprocedure ingesteld. Naast deze maatregel om de situatie van asielzoekers in België te reguleren werden ook verschillende centra opgericht om de toevloed van asielzoekers op te vangen. De aanvragen die werden ingediend stegen in 2000 met 41.993 aanvragen. Dit waren er 6.167 meer dan in 1999. Na deze forse stijging daalde het aantal aanvragen tot 16.235 in 2003. Dit gebeurde o.a. dankzij het vernieuwde asielbeleid.

 

 

2. Een gebeurtenis wordt nieuws

 

In de communicatiewetenschappen wordt al jarenlang onderzoek gevoerd naar de rol van de media in de weergave van de werkelijkheid. In dit hoofdstuk zal aandacht besteed worden aan de manier waarop een gebeurtenis nieuws wordt en welke theorieën hieromtrent ontwikkeld werden. Ook worden de voorgaande studies gevoerd over de voorstelling van vluchtelingen en asielzoekers in de dagbladen toegelicht.

 

 

2.1. Hoe wordt een gebeurtenis nieuws?

 

In de communicatiewetenschappen heersen twee visies over hoe een gebeurtenis nieuws wordt. In deze theorieën worden de volgende vier elementen op verschillende wijzen gerangschikt: gebeurtenissen, nieuwswaarden, de interesse van het publiek voor het nieuws en de berichtgeving van het nieuws. In de eerste visie komen de vier elementen in deze volgorde voor:

 

Gebeurtenissen à nieuwswaarden à berichtgeving à interesse van het publiek

 

Gebeurtenissen worden door journalisten geselecteerd op basis van de nieuwswaarden. De geselecteerde gebeurtenissen worden beschreven en voorgelegd aan het publiek . Het publiek zal deze gebeurtenissen opnemen afhankelijk van hun interesse ervoor.

     In de tweede visie wordt de volgorde veranderd:

 

Interesse van het publiek à nieuwswaarden à gebeurtenissen à berichtgeving

 

In deze tweede visie is de interesse van het publiek voor sommige onderwerpen het startpunt van de berichtgeving. Op basis van deze interesse worden nieuwswaarden opgesteld die bepalend zijn voor de selectie van gebeurtenissen die nieuws worden (McQuail, 1993, p. 208)

     In de volgende paragrafen worden eerst de verschillende functies van de dagbladen toegelicht, gevolgd door de wijze waarop journalisten nieuws selecteren. Hierin zal meer aandacht besteed worden aan de nieuwswaarden die bepalend zijn voor de nieuwsselectie zoals de bovenstaande visies duidelijk gemaakt hebben. Tenslotte worden de theorieën over nieuwsselectie behandeld.

 

2.1.1. De functies van de dagbladen

 

Kranten vervullen net als andere massamedia vooral een mediërende rol tussen het publiek en datgene wat in de wereld gebeurt. Deze rol kent verschillende aspecten. Een krant kan een spiegel zijn van wat er gebeurt in de samenleving, het kan de gebeurtenissen vertalen in een verstaanbare taal, het is een wegwijzer, het is een plaats waar informatie gewonnen kan worden en waar opinies geuit kunnen worden, … (McQuail, 1993, p. 51). Al deze verschillende aspecten van de krant wordt door verschillende wetenschappers vertaald in een aantal functies, dat een krant zou moeten vervullen.

     Een dagblad vervult drie functies: een informatiefunctie, een commentaarfunctie en een sociusfunctie. (Tillema, s.d., p. 7). De drie functies zijn terug te vinden in de verschillende soorten van krantenartikels die er bestaan. Zo deelt Van Poecke (2004, pp. 21-34) krantenartikels in volgens informatieve, duidende en opiniërende genres. De informatieve genres waaronder éénkolommers, het nieuwsbericht, de verslagen en dergelijke vallen vervullen de informatiefunctie van een krant. De duidende genres, zoals de nieuwsanalyse, en de opiniërende genres, zoals het commentaarstuk, vervullen op hun beurt de commentaarfunctie van een dagblad.

     De sociusfunctie van een krant is bepalend voor wie een bepaalde krant leest. Binnen het krantenlandschap hebben jarenlang de verschillende ideologieën bepaald wie welke krant las. Zo koos een katholiek voor De Standaard en een socialist voor De Morgen. Deze ideologische verschillen zijn nu vervaagd. Een andere scheidingslijn is die van kwaliteitskranten versus populaire kranten. Deze scheidingslijn zorgt ook voor een andere berichtgeving, zowel naar inhoud als naar stijl. Populaire kranten zijn meer sensatiegericht. In kwaliteitskranten wordt een zakelijkere stijl gehanteerd. Er moet echter opgemerkt worden dat ook deze scheidingslijn aan het vervagen is.

     Een gelijkaardige indeling van de functies van de media vindt men terug in het werk van van Cuilenburg e.a. Deze wetenschappers hebben het over vier functies die de media in een democratie moeten vervullen. Deze functies zijn: informeren, opniniëren, kritisch zijn en het dienen als forum. Het informeren over de evenementen in de maatschappij is de eerste functie die de media horen te vervullen in een democratie. Vervolgens moeten ze een bepaalde interpretatie geven aan en een beoordeling vormen over de evenementen. Ze moeten ook als waakhond optreden, maar ook hete hangijzers in de samenleving aan bod laten komen. Tenslotte moet er plaats gegeven worden aan discussie (van Cuilenburg, Leeuw, te Pas, van den Heuvel & Jurgens, 1990, p. 20). Deze opiniërende functie wordt tevens opgegeven door Bleyer (1971, p. 90) die ook aan kranten drie functies toekent: een informatiefunctie, waardoor het publiek een zo volledig en accuraat mogelijk beeld krijgt van wat er zich in de wereld afspeelt; een uitleggende rol, waardoor de lezers kunnen begrijpen wat er gebeurt en zich hierover een mening kunnen vormen; en een opiniërende functie dat de mensen duidelijk moet maken wat het beste zou zijn voor de meerderheid van de samenleving.

     De informatiefunctie van een krant verplicht de journalisten om uit het aanbod van gebeurtenissen die gebeurtenissen te selecteren die nieuws zullen worden. Hoe dit kan gebeuren is het onderwerp van het volgend deel.

 

2.1.2. Journalisten en de nieuwsselectie

 

Journalisten moeten hun functie van gatekeeper vervullen. Hiervoor zullen ze uit het aanbod van gebeurtenissen die hen aangereikt worden gebeurtenissen selecteren die relevant genoeg zijn om opgenomen te worden in de media waarvoor zij werken. Witte geeft hiervoor een negental selectiecriteria. Eerst en vooral mogen de gebeurtenissen niet te lang aanslepen. Vervolgens moeten de gebeurtenissen relevant zijn voor het referentiekader van de lezers. Dit toont aan dat de sociusfunctie van een krant een invloed heeft op de nieuwsselectie. Hoe meer een gebeurtenis gerelateerd kan worden aan een persoon, hoe groter de kans dat de gebeurtenis een nieuwsfeit wordt. Vervolgens speelt de negativiteit van de gebeurtenissen ook een rol. Hier geldt ook: hoe negatiever de gevolgen van de gebeurtenis, hoe groter de kans om opgenomen te worden. Nabijheid is tevens een belangrijke selectiecriterium (Witte, 2002, pp. 168-170). Al deze criteria worden overheerst door de ruimte die een bepaald dagblad aan nieuwsfeiten geeft.

     Niet enkel het referentiekader van de lezer is bepalend bij de selectie van gebeurtenissen, maar ook het referentiekader van de journalist zelf. Het referentiekader van de journalist bepaalt hoe hij/zij de problemen definieert, hoe naar mogelijke oorzaken wordt gezocht, … In het referentiekader vervullen de eigen waarden van de journalist een belangrijke rol. Witte vermeldt dat ‘recent onderzoek [er] geen twijfel over [laat] bestaan dat de persoonlijke opvattingen een directe invloed hebben op de informerende en opiniërende nieuwsproducten die met waarden verband houden’ (Witte, 2002, p. 172). De journalist selecteert op basis van wat hij denkt het referentiekader van zijn lezers te zijn, maar deze komt zelden overeen met het werkelijke referentiekader van de lezers (Witte, 2002, p. 173). Het selectiekader van de journalist is niet eenduidig uit zijn artikels af te leiden. Noch worden deze waarden expliciet in het krantenartikel vermeld (Gans, 1980, pp. 39-40).

     De doelstellingen van het mediabedrijf waartoe de journalist behoort beïnvloeden de nieuwsselectie. Tunstall onderscheidt twee soorten: ‘revenue goals’ en ‘non-revenue goals’. van Cuilenburg e.a. vertalen deze doelstellingen als volgt: ‘revenue goals’ zijn doelstellingen zoals het beogen van winst maken en ‘non-revenue goals’ zijn doestellingen zoals bijvoorbeeld het verwerven van prestige. In onze kapitalistische landen nemen ‘revenue goals’ meestal de bovenhand. Hieruit zou besloten kunnen worden dat de adverteerders bepalend zouden zijn voor de selectie van gebeurtenissen. Maar zonder publiek is krantenverkoop niet mogelijk en dus ook geen winstgevend mediabedrijf. In de praktijk zal er dus vooral sprake zijn van winstgevende doelstellingen waarmee tevens rekening wordt gehouden met de doelgroep (van Cuilenburg e.a., 1990, pp. 56-57).

     Volgens Gans en aanhangers van de gatekeepingtheorie hebben journalisten een functie van doorgeefluik bij nieuwsselectie. Zoals hierboven vermeld bestaan er verschillende criteria. Deze criteria kunnen verschillen van onderzoeker tot onderzoeker.

     Het is duidelijk dat een journalist niet als een enkeling, los van alle invloed, van gebeurtenissen nieuws kan maken. Mc Quail (1993, pp. 141-162) heeft al deze invloeden in één schema ondergebracht.

 

 

Figuur 1: De verschillende invloedsbronnen op een journalist

Bron: McQuail, 1993,  p. 142

    

     Een eerste belangrijke beïnvloeding is deze van de relatie van de journalist met de maatschappij. De complexiteit van de relatie van een krant met de maatschappij vloeit voort uit het feit dat een krant zowel een economisch product is als een dienst verleent. Hierdoor heeft een mediabedrijf twee verschillende soorten doelstellingen zoals Tunstall ze onderscheidt (zie voorgaande pagina). Een krant moet daarnaast ook nog de keuze maken of ze neutraal blijft tegenover wat er zich in de maatschappij afspeelt of dat ze daarentegen partij neemt voor één of andere strekking.

     Daarnaast bestaat er de beïnvloeding van de klanten, de aandeelhouders en de leveranciers. Zonder aandeelhouders en lezers kan er van een krant geen sprake zijn. Maar ook leveranciers beïnvloeden het mediabedrijf.

     Een derde bron van beïnvloeding is de relatie met de bronnen. Binnen deze visie valt de gatekeepingtheorie waarin men de journalist als een filter ziet van de informatie die hij krijgt van verschillende bronnen. Deze bronnen kunnen dus via de journalist in zekere mate bepalen wat nieuws wordt.

     De relaties binnen het mediabedrijf zelf vormen de vierde bron van beïnvloeding. De interne hiërarchie en de bedrijfscultuur, maar ook de algemene redactionele lijn spelen een rol in de selectie van nieuws.

     Als laatste bron van beïnvloeding is er de relatie tussen de journalisten en hun publiek. Via opiniebijdragen en dergelijke kunnen lezers hun mening uiten. De visie die journalisten hebben over hun publiek, datgene wat volgens hen hun publiek belangrijk vindt,… beïnvloeden de selectie van de gebeurtenissen.

     Uit het bovenstaande blijkt dus dat datgene wat bepaalt of een gebeurtenis nieuws wordt, een complex geheel is. Nieuwsselectie wordt beïnvloed door de selectiecriteria die in mediabedrijven worden gehanteerd. Ook wordt dit proces beïnvloed door het referentiekader van de journalist, van het mediabedrijf waarvoor het werkt, en dat van de lezer. Deze elementen worden in de volgende paragraaf theoretisch verder uitgewerkt.

 

2.1.3. Theorieën over nieuwsselectie en nieuwsbepaling

 

Twee belangrijke theorieën over nieuwsselectie en nieuwsbepaling zijn de gatekeepingtheorie en de agenda-settingtheorie. Ze trachten te achterhalen hoe een gebeurtenis nieuws kan worden. Aangezien deze theorieën de processen bestuderen die nodig zijn om van een gebeurtenis nieuws te maken worden ze eerst toegelicht. Vervolgens spitst dit onderdeel zich toe op framing. Bij framing ligt het accent op de referentiekaders gehanteerd door de journalisten.

 

2.1.3.1. Gatekeeping

 

Een proces waar de nieuwsselectie bepaald wordt door o.a. journalisten wordt gatekeeping genoemd. Via verschillende kanalen kunnen journalisten op de hoogte gebracht worden van wat zich in de wereld afspeelt. Vervolgens moeten ze hieruit selecteren wat ze als nieuws naar de burger zullen brengen. (Van den Bulck, 2004, p. 27).

     Gans onderscheidt in de traditie van gatekeeping vier theoriestromingen. Deze stromingen zijn:

     In de eerste stroming wordt de journalist gezien als een persoon die nieuws selecteert op basis van zijn professionele beoordeling. De journalist zou dus niet beïnvloed worden door andere factoren. In de tweede stroming gaan de wetenschappers een stap verder. Zij gaan er vanuit dat het mediabedrijf zijn invloed heeft op de nieuwsselectie. Men denkt hierbij o.a. aan winst maken maar ook aan de invloed van de hiërarchie binnen het mediabedrijf. Volgens de derde stroming weerspiegelt de journalist de lezers eenvoudig weg de evenementen die in de maatschappij voorkomen zoals deze werkelijk voorkomen. De visie in de laatste stroming is dat andere krachten als de economie, de heersende waarden en normen het selecteren van gebeurtenissen beïnvloedt of dat de nieuwsselectie wordt beheerst door de bronnen zelf (Gans, 1980, pp.78-79).

     De nieuwsselectie kan op basis van organisatorische factoren of op basis van inhoudelijke factoren gebeuren. De mogelijke factoren zijn: de formele hiërarchie, de informele hiërarchie, de infrastructuur van de organisatie, de technische structuur en de deadline. Een tweede manier om het nieuws te selecteren is op basis van inhoudelijke factoren, ook wel nieuwswaarden genoemd (Van den Bulck, 2004, pp. 27-29). Galtung en Ruge stelde in 1965 de volgende lijst op: frequentie, drempelfactor, ondubbelzinnigheid, betekenis, consonantie, verrassing, continuïteit, variatie, betrekking op elite-naties en op elite-personen, personificatie en negativisme (van Cuilenburg e.a., 1990, pp. 47-49). Warren publiceerde dertig jaar eerder een lijst met factoren die de selectie bepalen. Uit deze lijst vullen volgende factoren de lijst van Galtung en Ruge aan: suspense, seks, emoties, vooruitgang en geweld (Van den Bulck, 2004, pp. 31-32).

     Bovenstaande factoren bepalen tevens hoe over een gebeurtenis wordt bericht gegeven. Vervolgens wordt het verhaal geschreven. Hiervoor kunnen verschillende schrijfstijlen gebruikt worden. Bovendien moeten de journalisten er over waken dat hun teksten neutraal en gebalanceerd zijn ( Van den Bulck, 2004, p. 33). Deze verschillen in formulering zijn zichtbaar in de verschillende schrijfstijl die gehanteerd wordt in kwaliteitskranten en in populaire kranten.

 

2.1.3.2. Agenda-setting

 

De grondleggers van de agenda-settingtheorie zijn McCombs en Shaw. In 1972 onderzochten ze de invloed van de media op wat belangrijk was bij de Amerikaanse kiezers. Ze stelden als hypothese dat de onderwerpen die veel aandacht kregen in de media een invloed zouden hebben op wat de kiezers belangrijk zouden vinden. Hiervoor werden de massamedia tijdens de Amerikaanse presidentiële campagne in 1968 onderworpen aan onderzoek. Ze onderzochten of dat wat de kiezers van Chapel Hill (één van de kandidaten) als belangrijke elementen van de campagne opnoemde ook daadwerkelijk terug te vinden waren in de inhoud van de campagne. Hun onderzoek bewees niet dat de agenda-settingfunctie van massamedia bestaat, maar wel dat resultaten overeen kwamen met de condities die zouden vervuld moeten worden indien er sprake zou zijn van een agenda-settingfunctie. Toch kan uit het onderzoek besloten worden dat de media hun lezers beïnvloeden (McCombs & Shaw, 1972, pp. 176-187). Hun onderzoek was de eerste stap van jarenlang onderzoek naar de invloed van de agenda van de media op dat van het publiek en de overheid.

     Naast gatekeeping is dus agenda-setting ook een theorie over wat bepaalt of een gebeurtenis nieuws wordt. De theorie onderzoekt de thema’s die het publiek, de media en de overheid belangrijk vinden. De lijst van belangrijke thema’s noemt het de agenda. De agenda-settingtheorie gaat na in hoeverre de media de agenda van het publiek bepalen. Het tracht een antwoord te vinden op de vraag: in hoeverre bepalen media wat belangrijk is voor de leden van een samenleving en wat minder belangrijk is? Daarnaast bestudeert het de agenda van de media en dat van de overheid. Dit concept houdt in dat er een relatie bestaat tussen datgene wat er in de media veel aandacht krijgt en datgene wat het publiek belangrijk vindt (McCombs, 1993, pp.61-62; Edelstein, 1993, p. 85). De media bepaalt waarover het publiek een mening moet hebben (Brosius & Weimann, 1996, p. 562). De media-agenda komt tot stand door de media-inhoud die journalisten en de mediabedrijven publiceren. De leden van de samenleving reageren hierop. Deze verschillende reacties groeperen zich tot de publieke agenda gevormd wordt (Lasorsa, 1997, p. 155).

     Er bestaan dus drie mogelijk agenda’s: die van de media, die van het publiek en die van overheid. Deze agenda’s kunnen elkaar onderling beïnvloeden. Dit leidt tot een typologie van negen mogelijke beïnvloedingsprocessen.

 

Tabel 1: De negen beïnvloedingsprocessen binnen de agenda-settingtheorie

Affected Agenda

Agenda Source

Media

Public

Decision Makers

Media agenda

1

2

3

Public agenda

4

5

6

Decision makers’ agenda

7

8

9

Bron: Brosius & Weimann, 1996, p. 563

 

     De meerderheid van de onderzoeken in de agenda-setting-stroming onderzoeken de invloed van de media op de agenda van de publiek, op de agenda van de beleidsmakers en de invloed van het publiek op de agenda van de beleidsmakers. Er is veel minder aandacht gegeven aan de invloed die het publiek kan hebben op de media en binnen het publiek zelf. Het is de invloed die leden van het publiek op de publieke agenda kunnen hebben die Brosius en Weimann onderzocht hebben. Ze vertrekken vanuit de visie dat het actieve publiek zelf nieuws opmerkt en doorgeeft. Hierdoor kan het een invloed uitoefenen op de publieke agenda en op de agenda van de media. De onderzoekers stellen vier beïnvloedingsmodellen:

 

     Early recognizers zijn leden van het publiek die een voortrekkersrol spelen. Uit de resultaten blijkt dat alle vier modellen opgaan afhankelijk van de situatie en het moment dat het plaats vindt (Brosius & Weimann, pp. 562-566; pp. 575-577).

     Interessant voor ons onderzoek is de relatie tussen de media en het publiek. Dit beïnvloedingsproces van de media op het publiek kan men media agenda-setting noemen. Hieronder verstaan Rogers en Dearing de onderzoeken which examines the antecedents of media content relating to issue definition, selection and emphasis’ (Kosicki, 1993, p. 101). Rogers en Dearing stipuleren tevens dat door het regelmatig bericht geven over een bepaald onderwerp de media ervoor zorgt dat dit onderwerp de publieke agenda zal halen (Dearing & Rogers, 1996, p. 62).

     In zijn artikel ‘Problems and Opportunities in Agenda-Setting Research’ somt Kosicki de typische kenmerken van agenda-setting op. Allereerst handelt deze theorie over het belang van de onderwerpen. Bovendien worden deze onderwerpen steeds door de onderzoeker opgebouwd en niet door het publiek. Vervolgens gaat de focus van de onderzoeksstroming uit naar zowel de media-inhoud als de perceptie door het publiek. Daarnaast wenst agenda-setting te werken met onderwerpen geschikt voor een bepaalde agenda. Maar soms wordt één enkel onderwerp onderzocht. Tenslotte wordt deze theorie voorgesteld als een effect van specifieke media-inhoud of trend in deze inhoud (Kosicki, 1993, pp. 104-105).

     Agenda-settingtheorie onderzoekt wie wie beïnvloedt in de relatie van de politiek met de media. Het tracht ook te achterhalen in welke mate er sprake is van beïnvloeding. Uit onderzoeken blijkt dat de politiek de media zou beïnvloeden, maar er bestaat geen eensgezindheid onder de wetenschappers. De relatie tussen de politiek, de media en het publiek wordt door Kleinnijenhuis als volgt geformuleerd: ‘het publiek volgt (in beperkte mate) de media die (in grote mate) de politiek volgen’ (Van Aelst, 2004, pp. 71-72).

     Uit verschillende onderzoeken die de invloed van de media op de agenda van het publiek bestuderen blijkt dus dat er inderdaad sprake is van beïnvloeding. Deze onderzoeken hebben aangetoond dat de invloed van radio, geschreven pers en televisie niet dezelfde is. Het laatste medium heeft de kleinste beïnvloedingskracht van de drie media. Ook de plaats die een gebeurtenis krijgt in het medium beïnvloedt de mate waarin de agenda van publiek wordt bepaald. Een gebeurtenis op de voorpagina van een krant zal meer besproken worden dan een gebeurtenis die bijvoorbeeld in de regionale bladzijden wordt geplaatst (Witte, 2002, p. 209). De lage beïnvloedingskracht van televisie in vergelijking met de geschreven pers kan verklaard worden door het feit dat de geschreven pers de mogelijkheid biedt aan haar lezers om de informatie door te nemen op hun tempo of om het later nogmaals door te nemen. Mensen nemen zelden het televisiejournaal op zodat ze het later opnieuw kunnen bekijken. Een krant kan men echter zo vaak herlezen als men wilt. Het herlezen gebeurt ook op het tempo dat de lezer bepaalt (Wanta, 1997, pp.142-143).

     In het meer dan 30 jaren durend onderzoek gevoerd naar de effecten van de media-agenda zijn drie onderzoeksdomeinen te onderscheiden: modellen in de overdracht van informatie van de media-agenda naar de publieke agenda, de voorwaarden voor agenda-setting en de invloeden op de agenda van de media. In het onderzoek dat de laatste jaren gevoerd wordt, wordt een dimensie toegevoegd. Tot dan toe onderzocht men enkel of de media een invloed hadden op wat de mensen denken. Nu onderzoekt men ook of de agenda van de media een invloed heeft op hoe mensen denken over de onderwerpen die de media voorleggen. Men kan dus spreken van twee niveaus in het onderzoek naar de invloed van de media op het publiek. Het onderscheid tussen deze twee niveaus wordt door Ghanem als volgt gevisualiseerd:

 

Figuur 2: De twee niveaus van de agenda-setting en de drie hypothetische effecten

Bron: Ghanem, 1997, p. 4

 

     Op basis van deze twee niveaus werden drie hypothetische effecten ontwikkeld. De eerste hypothese stelt dat de onderwerpen behandeld in de media diegen zijn die terug te vinden zijn in de publieke agenda. Bovendien zijn de onderwerpen die de meeste aandacht kregen in de media ook diegene die de meeste aandacht krijgen van het publiek. Deze hypothese is het onderwerp geweest van jaren onderzoek. In de tweede hypothese stellen de onderzoekers dat de manier waarop een onderwerp behandeld wordt in de media een invloed heeft op de manier waarop de mensen denken over het onderwerp (attributes à objects). De laatste hypothese zegt dat de manier waarop een onderwerp behandeld wordt in de media een invloed heeft op het belang dat het publiek aan het onderwerp hecht (attributes à attributes). De ‘attributes’ worden door onderzoekers ook frames genoemd. Het onderscheid tussen het onderzoek gevoerd naar frames en dat van de derde hypothese van de agenda-setting is dat framing enkel de frames onderzoekt die de media voortbrengen. Onderzoekers in de agenda-settingtraditie zullen ook de invloed op de publieke agenda onderzoeken (Ghanem, 1997, pp. 3-6).

 

2.1.3.3. Framing

 

Framing is één van de middelen om de publieke agenda te beïnvloeden (d’Haenens & de Lange, 2001, p. 849). Het verschil tussen framing en agenda-setting ligt in het feit dat agenda-setting onderzoekt waarover de mensen praten en framing hoe de mensen over de gebeurtenissen praten (Semetko & Valkenburg, 2000, pp. 93-94).

     Framing wordt door Entman als volgt gedefinieerd: ‘To frame is to select some aspects of a perceived reality and make them more salient in a communication text, in such a way as to promote a particular definition of a problem, causal interpretation, moral evaluation and/or treatment recommendation for the item described’ (Entman, 1993, p. 52). Deze definitie kan aangevuld worden met de definitie die door Dearing en Rogers wordt voorgesteld. Zij definiëren framing als een selectieprocedure die door de media wordt uitgevoerd (Dearing & Rogers, 1996, pp.63-64). Frames vervullen dus verschillende functies: problemen definiëren, oorzaken vaststellen, morele beoordelingen vormen en oplossingen voorstellen.

     Deze heersende definitie van framing wordt aangevochten door Scheufele. Hij stelt dat deze definitie frames gelijk stelt aan schema’s. Hij wil in de definitie een nuance aanbrengen en schema’s gebruiken naast frames. Hij heeft het meer specifiek over ‘congitive frame’ die hij als volgt definieert: ‘as a consistent bundle of schemata, which emerges in discourse, exchanges with other discourses and influences information processing’ (Scheufele, 2004, pp. 403-405).

     Framing steunt op het sociaal constructivisme. Een persoon bouwt zijn visie van de realiteit op, op basis van eigen ervaring, uitwisseling van ervaringen met gelijken en met de interpretatie van gegevens die hij of zij uit de media haalt (Scheufele, 1999, p. 105). Deze informatie kan opgeslagen worden in mediaframes of individuele frames. Voor een definitie van mediaframes verwijst men naar de voorgaande paragraaf waar de definitie van Entman voor framing wordt opgenomen. Dezelfde auteur definieert individuele frames als ‘mentally stored clusters of ideas that guide individuals’ processing of information’ (Entman, 1993, p. 53). Adoni en Mane plaatsen de media centraal in het opbouwen van een realiteit. Deze realiteit noemen ze symbolische realiteit. Deze bestaat volgens de wetenschappers naast de objectieve en de subjectieve realiteit (Frissen & Wester, 1997, p. 21). Men kan stellen dat de symbolische realiteit uit mediaframes is opgebouwd. En dat de subjectieve realiteit op basis van individuele frames is geconstrueerd.

 

Tabel 2: De indeling van frames volgens B. Scheufele

 

System areas (selection)

Levels

Politicians/Political system

Jounalists/ Media system

Recipients/Society

Level of cognition

1

4

7

Level of discourse

2

5

8

Level of discourse product

3

6

9

Bron: Scheufele, 2004, p. 402

 

     Scheufele stelt een andere indeling van de mogelijke frames voor. Hij spreekt van drie niveaus op twee assen. De eerste as, de horizontale, omvat ‘the journalist or the media system’, ‘recipients or society’ en ‘political, economical, cultural, etc. actors, groups or organizations’. De tweede as, de verticale, omvat tevens drie mogelijke opties. Als eerste mogelijke categorie is er een frame ‘…as a cognitive complex of related schemata for references…’. Een tweede mogelijkheid is een frame in de ‘public or inter-media discourse’ en tenslotte een frame als een ‘textual structure of discourse products’. Wat in ons onderzoek van belang is het ‘journalists/media system’ op de verticale as. Dit systeem omvat drie niveaus: ‘level of cognition’, ‘level of discourse’ en ‘level of discourse product’ (Scheufele, 2004, p. 402). Uit de hierboven vermelde verdelingen van frames kan men stellen dat het bij framing steeds gaat om structuren die helpen bij het opbouwen en het percipiëren van de werkelijkheid (Koenig, 2004, p. 2).

     Vijf types frames werden door Semetko en Valkenburg gevonden: conflict frame, human intrest frame, economic consequences frame, morality frame en responsiblity frame. Het eerste frame houdt in dat de nadruk in het artikel ligt op een conflict tussen individuen, groepen of instituties. Het tweede type frame benadrukt de persoonlijke, emotionele zijde van de gebeurtenis. Vervolgens worden de economische consequenties van het evenement benadrukt in het derde frame. In het vierde en voorlaatste frame wordt de religieuze of morele zijde van een probleem in de verf gezet. Tenslotte komt in het vijfde frame de verantwoordelijkheid voor de gebeurtenis aan bod. De verantwoordelijkheid wordt gelegd bij de overheid, individuen of groepen (d’Haenens & de Lange, 2001, p. 850). Deze frames zijn generische frames en kunnen toegepast worden op eender welk onderwerp. Daarnaast bestaan tevens themagebonden frames die op te sporen zijn via een kwalitatief onderzoek.

     Koenig (2004, p. 4) haalde vier generische frames uit zijn literatuuronderzoek. Deze zijn: conflict frame, human intrest frame, economic consequences frame en morality frame.

     Naast de bovenstaande categorisering van frames, onderscheidt Koenig ‘master frames’ of anders genoemd: ‘metanarratives’. Drie ‘master frames’ duiken regelmatig op in de literatuur: de ‘ethno-nationalist frame’, de ‘liberal-individualist citizenship frame’ en de ‘harmony with nature frame’.

     Kosicki (1993, p. 117) ziet o.a. framing als een mogelijke theorie voor media-effecten, naast agenda-setting. Hij kaart de mogelijkheid aan dat framing niet uit de agenda-setting-theorie zou voortvloeien. Als reden voor zijn visie zegt hij: ‘[framing] begin from explicit cognitive perspectives and lead in new directions unanticipated by the original agenda-setting model’. Maar helemaal zeker is hij niet aangezien hij enkele regels later schrijft: ‘Whether this is best understood as an extension of agenda setting or as the supplanting of agenda setting by other perspectives is as yet unknown’ (Kosicki, 1993, p.118). Volgens McCombs, Shaw en Weaver daarentegen is framing wel degelijk een voortvloeisel uit de agenda-setting-theorie (Scheufele, 1999, p. 103).

     Verschillende wetenschappers bespreken de gebreken van framingonderzoek en trachten elk een oplossing te bieden. Entmann (1993, p. 51) beklemtoont het nut van een theoretische samenhang voor alle stromingen binnen de framingstrekking. Zoals eerder vermeldt stelt hij een definitie voor framing waarin de verschillende functies (selecteren, definiëren, diagnose stellen, morele beoordelingen maken, oplossingen aanbieden) aan bod komen. Hij sluit zijn pleidooi af met het aantonen van het nut van een éénduidig concept van framing zodat het voor verschillende soorten onderzoek gebruikt zou kunnen worden. Dus niet alleen binnen de communicatiewetenschap maar ook binnen alle sociale wetenschappen en psychologie. Indien frames op een éénduidige wijze geformuleerd zouden worden, kunnen volgende onderwerpen in het sociaal onderzoek er baat bij vinden: ‘audience autonomy’, ‘journalistic objectivity’, ‘content analysis’en ‘public opinion and normative democratic theory’ (Entman, 1993, pp. 56-57).

 

Figuur 3: Een model voor framing-onderzoek

Bron: Scheufele, 1999, p. 115

 

     Scheufele op zijn beurt stelt een model voor waarin al het onderzoek naar framing ondergebracht kan worden. In dit model zijn ‘frame building’ en ‘frame setting’ interessante elementen voor ons onderzoek. Frame building omvat de processen die de creatie van of verandering in frames kunnen teweeg brengen. Een mogelijke beïnvloedingsbron zijn de journalisten. Vervolgens kunnen ook de politieke kleur en de routines van het medium een invloed hebben op het vormen en veranderen van frames. Een laatste bron is een amalgaam van externe factoren zoals politici, drukkingsgroepen, verenigingen en dergelijke. Frame setting handelt over welke frames toegankelijk zijn: aan welke frames denkt het publiek het eerst?, welke komt het eerst op? (Scheufele, 1999, pp. 115-116).

 

 

2.2. Voorgaand onderzoek over de wijze waarop de media over vluchtelingen en asielzoekers rapporteert

 

In dit onderdeel wordt de aandacht gevestigd op onderzoeken gevoerd naar de berichtgeving over asielzoekers en vluchtelingen. Daarnaast wordt de studie van Semetko en Valkenburg naar het gebruik van frames opgenomen. Deze onderzoekers hebben getracht generische frames te onderscheiden. Het onderzoek van d’Haenens en de Lange is een vervolg op dit onderzoek, maar toegepast op vluchtelingen. Het onderdeel wordt afgerond met de resultaten van het European Social Survey wat betreft de houding van de Belgen tegenover immigranten en asielzoekers.

     Coole (2002) beschrijft de voorstelling van asielzoekers in de Britse media voor en na de moord op een Turkse asielzoeker in Schotland in 2001. Het blijkt dat Britse media voor dit incident hoofdzakelijk negatief over asielzoekers schreven. Dit zorgde voor een klimaat van onrust en vijandigheid. De verschillende pogingen die werden ondernomen om dit imago te veranderen werden gekelderd door de sensationele schrijfstijl die sommige Britse media hanteerden. Heel wat asielzoekers hadden een universiteitsdiploma op zak en hadden in hun land van herkomst een carrière opgebouwd. Door omstandigheden moesten ze uit hun land vluchtten. Desondanks dat deze asielzoekers respectabele mensen bleken te zijn, werden ze door journalisten als criminelen beschreven en schreef men minachtend over hen. Na de moord op de Turkse asielzoeker werd door de media niets ondernomen om dit negatieve imago te veranderen (Coole, 2002, pp. 839- 840).

     Als conclusie op de berichtgeving over de moord op de Turkse asielzoeker besluit Coole dat de journalisten niet altijd even correct waren en eerder sensationeel schreven. Bovendien heeft de berichtgeving de stereotypen over asielzoekers versterkt, alsook de stereotypen over de autochtonen. In de berichtgeving vóór de moord gaven de journalisten de indruk dat de komst van asielzoekers een gevaar betekende voor de lokale bevolking. De moord zorgde voor een minder harde en minder negatieve berichtgeving over asielzoekers (Coole, 2002, pp. 850-851).

     Staes voerde samen met Lerouge in de eerste helft van de jaren 90 een onderzoek naar de berichtgeving over allochtonen en aanverwante thema’s in de Belgische pers. Dit onderzoek moest dienen als basis voor het uitschrijven van richtlijnen, aanbevelingen en een gedragscode door de Werkgroep Media en Migranten binnen de Algemene Vereniging van Beroepsjournalisten in België. Dit verkennend onderzoek had als onderzoeksvraag: Hoe wordt over allochtonen en aanverwante thema’s in de geschreven pers bericht? (Lerouge & Staes, 1994, pp. 5-6). Zowel de Nederlandstalige als Franstalige en de Duitstalige dagbladen werden onderzocht ermee rekening houdend dat alle provincies vertegenwoordigd waren. Het onderzoek werd gevoerd naar routineberichtgeving en crisisberichtgeving. Routineberichtgeving houdt in dat er zich geen bijzondere gebeurtenis heeft plaatsgevonden en dat de berichtgeving over alledaagse onderwerpen gaat. Onder crisisberichtgeving wordt ‘de verslaggeving over een crisisgebeuren dat duidelijk verband houdt met het onderzoeksobject en zich onaangekondigd voordoet’ (Staes, 1996, p. 90) verstaan. Naast migranten wordt ook de thematiek rond asielzoekers opgenomen in het onderzoek. Aangezien ons onderzoek over routinebeschrijving zal handelen, wordt enkel dit aspect van het onderzoek verder toegelicht.

     Het onderzoek naar de routineberichtgeving vond plaats in mei 1993. De artikels werden geselecteerd op basis van criteria i.v.m. actoren, thema’s, de vermelding van nationaliteit, geboorteland, religie, etniciteit, cultuur of huidskleur. Vervolgens werd uit de artikels nog eens een selectie gemaakt van 100 krantenartikels.

     Uit de resultaten bleek dat het meest voorkomende onderwerp van de artikels de criminaliteit was, gevolgd door politiek. De meest voorkomende actors waren migranten, vreemdelingen en vluchtelingen. Er werd zelden verwezen naar hun etniciteit, religie of huidskleur. De meest frequent behandelde thema’s in de krantenartikels waren politiek, sociaal en achtergrond (Staes, 1996, pp. 90-99).

     Uit de vergelijking tussen Nederlandstalige en Franstalige artikels bleek dat veel meer Franstalige artikels over het onderwerp terug te vinden waren in de regionale pagina’s. Een mogelijke verklaring hiervoor kan het regionale karakter zijn van de Franstalige kranten. Indien men de inhoudelijke aspecten vergeleek, dan bleek er een meerderheid aan Franstalige artikels te zijn die niet handelden over een actueel gebeuren. Inhoudelijk behandelden ze dezelfde onderwerpen met op nummer één criminaliteit, gevolgd door politiek (Lerouge & Staes, 1994, p. 106).

     Semetko en Valkenburg gingen op zoek naar de frames die gehanteerd werden in de journalistieke bijdrage over het Europese beleid. Hiervoor onderzochten ze zowel de geschreven pers als de televisie tijdens de ontmoeting van de Europese staatshoofden in Amsterdam in 1997. Uit hun onderzoek bleek dat er geen significant verschil bestaat tussen type media, maar wel tussen kwaliteit- en sensationele media.

     Hun onderzoeksvragen waren de volgende: ‘Does the use of frames vary significantly by outlet? Does the use of frames vary significantly by topic?’ (Semetko & Valkenburg, 2000, pp. 96-97). Om een antwoord te kunnen formuleren op deze vragen werd een kwalitatieve inhoudsanalyse van de frames uitgevoerd in de Nederlandse nationale media van 1 mei tot 20 juni 1997. Drie nationale televisiezenders en vier nationale kranten werden geselecteerd. Om de frames te kunnen ontdekken werd er gewerkt met twintig ja/nee-vragen. Per frame werden minimum drie vragen opgenomen die over de frame handelen. De analyse bevatte alle verhalen die handelde over het Nederlands of Europees beleid, politici of één van de volgende vier thema’s: Europese integratie, drugs, criminaliteit, integratie en etnisch raciale onderwerpen (Semetko & Valkenburg, 2000, p. 98).

     Uit dit onderzoek bleek dat het responsability frame meer werd gebruikt gevolgd door het conflict frame. Het morality frame werd zelden of nooit gebruikt in Nederlandse journalistieke bijdragen. De meeste artikels handelden over Europa of Europese integratie en criminaliteit. Om de eerste onderwerpen te behandelen hanteerden journalisten het responsability frame en het economic consequences frame. Voor de criminaliteit werd eerder een beroep gedaan op het human intrest frame. Als het responsability frame gehanteerd werd, werd de overheid als verantwoordelijke aangeduid ( Semetko & Valkenburg, 2000, pp. 103-105).

     d’Haenens en de Lange onderzochten de gehanteerde frames in de Nederlandse regionale dagbladen.  De centrale vraag van de studie luidde: ‘how does news reporting (news framing) on asylum seekers and asylum seekers’ centres in De Gelderlander and the Haarlems Dagblad differ from the Rotterdams Dagblad and the Zwolse Courant?’ (d’Haenens & de Lange, 2001, p. 851). Deze kranten werden geselecteerd omdat in hun regio een asielcentrum geopend werd. In sommige regio’s werd de opening van het centrum positief onthaald. In andere regio’s werd het eerder negatief onthaald. De onderzoekers veronderstelden dat het verschil in houding tegenover de centra weerspiegeld zou worden in de regionale dagbladen. Daar waar de houding eerder negatief was, werd het gebruik van het economic consequences frame verwacht en daar waar de houding positief was, het gebruik van het human intrest frame en het morality frame.

     De onderzoekers hanteerden de vragenlijst opgesteld door Semetko en Valkenburg (2002) voor de analyse van de news frames. Als aanvulling op deze vragenlijst werd er ook een beroep gedaan op het gebruik van sleutelwoorden en metaforen. De onderzochte periodes varieerden van dagblad tot dagblad afhankelijk van de opening van het asielcentrum. Steeds werden dezelfde criteria gehanteerd om de periode af te bakenen. Het begin van de periode werd bepaald door de opening van het centrum en deze eindigde twaalf maanden later. Hiernaast werden ook geconstrueerde weken in 2000 gebruikt om het verschil te onderzoeken tussen regionale en nationale dagbladen. (d’Haenens & de Lange, 2001, pp. 851-852).

     Uit de resultaten bleek dat het gebruik van de frames niet volledig overeenkwam met de vooropgestelde hypothesen. Zo werd in de Zwolse Courant meer gebruik gemaakt van het human intrest frame dan verwacht. In deze regio werd de opening van het asielcentrum negatief onthaald. Bovendien ondersteunden de artikels in deze krant niet het conflict frame. Op basis van hun onderzoek stelden d’Haenens en de Lange vast dat onafhankelijk van het feit dat de opening van het asielcentrum negatief of positief werd onthaald, het voornaamst gehanteerde frame dat van human intrest was. De andere vastgestelde verschillen waren krantgebonden en waren niet te linken aan de reactie van de bevolking (d’Haenens & de Lange, 2001, pp. 854- 858).

     Het laatste besproken onderzoek is deze van de European Social Survey dat al verschillende jaren uitgevoerd wordt in 22 landen. De toegepaste techniek is face-to-face interview. In België hebben 1245 Vlamingen en 654 Franstaligen boven de 15 jaar deelgenomen aan het onderzoek dat in 2002 werd afgenomen. In totaal werden 58 items onderzocht, waarvan zeven over de asielthematiek handelden. Een eerste analyse gebeurde op basis van individuele uitspraken. In de twee taalgemeenschappen was men van mening dat er in België verhoudingsgewijs te veel asielzoekers zijn. Tevens trok men in twijfel of de asielzoekers echt angst hebben om terug te keren naar hun land. Op de vijf andere items zijn er verschillen ontdekt. Franstaligen bleken in het algemeen toleranter te zijn dan Vlamingen. Er waren meer Franstaligen te vinden om een soepelere beoordeling van de aanvragen in te voeren. 22,8% van de Franstaligen waren er voor en 67,3% van de Vlamingen waren er tegen. Maar 13,5% was voor een soepelere aanpak te vinden. Bijna twee op de vijf Vlamingen vond dat de asielzoekers tijdens de behandeling van hun aanvraag opgevangen moeten worden in een gesloten centrum. In Franstalig België was het maar één op vijf en 55,6% was hier radicaal tegen. Franstaligen waren er ook meer voor te vinden om asielzoekers een financiële steun te verlenen tijdens de behandeling van hun aanvraag. In Vlaanderen was 60% tegen. Wat betreft de toestemming geven om te werken zolang de asielaanvraag loopt hadden zowel Vlamingen als Franstaligen er een positieve houding tegenover. Wel waren er meer Vlamingen (24,9%) tegen dan Franstaligen (20,7%). Op het laatste item, gezinshereniging, waren Franstaligen verdeeld. 36,3% was voor, 38,8% was tegen en 21,2% zei hierover geen mening te hebben. Vlamingen waren hier met een grote meerderheid tegen (59,6%). Bij deze resultaten moet opgemerkt worden dat de respons in Franstalig België lager lag dan in Vlaanderen. Men kan er dus vanuit gaan dat diegenen die geantwoord hebben al een positievere houding hadden tegenover het onderwerp (Meireman e.a., 2004, pp. 79-85).

     Vervolgens werden de achterliggende houdingen onderzocht. Vlamingen en Franstaligen verschilden enkel op het toelaten van vreemdelingen en de houding tegenover de asielproblematiek. Franstaligen waren significant meer geneigd om allerlei migranten toe te laten en stonden gemiddeld positiever tegenover de opvang van asielzoekers. Deze houdingen werden geanalyseerd in het licht van een aantal sociale kenmerken. De achterliggende houdingen waren minder uitgesproken dan de individuele uitspraken. Zo werd in de verdere analyse niet gevonden dat de Vlaming zich meer bedreigd zou voelen, of meer voorwaarden zou opstellen voor het toelaten van vreemdelingen in ons land. Wel werd vastgesteld dat de Vlaming minder tolerant is om vreemdelingen toe te laten, in het bijzonder asielzoekers. De sociale kenmerken die een invloed hebben op de houding tegenover het toelaten van immigranten en tegenover de asielproblematiek zijn de volgende: de opleiding (hoe hoger, hoe positiever); cultureel conservatisme (hoe hoger, hoe negatiever); kerkelijke betrokkenheid (hoe hoger, hoe positiever). Mensen met een groot sociaal vertrouwen en die sociaal hulpvaardig zijn, hadden ook een positievere houding tegenover asielzoekers. De verschillen zijn het meest uitgesproken bij het testen van de houding tegenover het toelaten van immigranten (Meireman e.a., 2004, pp. 86-92).

 

 

2.3. Besluit

 

Wat bepaalt of een gebeurtenis nieuws wordt, is een mix van verschillende elementen zoals: de nieuwswaarden, het referentiekader van de journalist, de doelstellingen van de mediabedrijven, het referentiekader van de lezer, … Deze mix van elementen wordt tevens beïnvloed door de verschillende functies die een dagblad hoort te vervullen. Hoe dit alles met elkaar interageert wordt door onderzoekers al decennia lang onderzocht. In de gatekeepingtraditie stelt men o.a. de journalist als centrale speler. De agenda-settingtraditie plaats de agenda van de media, dat van het publiek en dat van de overheid in relatie met elkaar. Het zijn de beïnvloedingsprocessen tussen deze drie agenda’s die bepalen wat nieuws wordt. De laatste traditie is dat van framing. Hier staan de referentiekaders centraal. Het zijn zij die bepalen hoe over het nieuws geschreven zal worden. Dit wordt geïllustreerd in de verschillende besproken onderzoeken over vluchtelingen. Tenslotte wordt in het laatste onderzoek de houding van de Nederlandstaligen en de Franstaligen tegenover de asielproblematiek geanalyseerd. Uit het onderzoek bleek dat er inderdaad verschillen zijn tussen de Belgen. Franstaligen zouden in het algemeen toleranter zijn dan de Nederlandstaligen. In het komend onderzoek zal getracht worden te onderzoeken of er ook verschillen zijn in de berichtgeving in de dagbladen tussen de Nederlandstalige en de Franstalige kranten. Bovendien zal aan de hand van de besproken onderzoeken getracht worden een beeld te vormen van hoe over de vluchtelingenkwestie in de Belgische dagbladen bericht gegeven wordt.

 

 

3. Krantenlandschap in België

 

België telt in het begin van de 21ste eeuw negen titels in Vlaanderen die verdeeld worden door drie onafhankelijke krantengroepen. In Franstalig België wordt de markt beheerst door drie groepen die samen 14 krantentitels uitgeven. Daarnaast wordt ook de Financiële Economische Tijd , l’Echo en Grenz-Echo uitgegeven. Bijna 60 jaar geleden telde ons land 53 titels en 41 krantengroepen (Huypens, 2002, pp. 66-69).

     Indien men het krantenlandschap indeelt volgens ideologische strekking bekomt men de volgende verdeling:

 

Tabel 3: Ideologische verdeling van de kranten in België

 

Vlaanderen

Wallonië

Katholieke titels

66,7% (marktaandeel)

27,8% (marktaandeel)

 

De Standaard

Het Nieuwsblad

De Gentenaar

Het Volk

La Libre Belgique

 

Gazet van Antwerpen

Het Belang van Limburg

Vers l’Avenir

L’Avenir du Luxembourg

Le Jour/Le Courrier

Liberale titels

30% (marktaandeel)

28,3% (marktaandeel)

 

Het Laatste Nieuws

De Nieuwe Gazet

La Nouvelle Gazette

La Province

 

 

IPM:

La Dernière Heure-Les Sports

Socialistische titel

5,3% (marktaandeel)

 

 

De Morgen

 

Neutrale titels

 

37,1% (marktaandeel)

 

 

Le Soir

La Meuse

La Lanterne

Bron: De Bens, 2001, pp. 84-85

 

     De huidige dagbladen zijn niet meer de spreekbuis van één of andere politieke partij, maar dit belet niet dat ze allemaal nog aansluiten bij de één of andere ideologie. De kranten van de groep Rossel vormen een uitzondering hierop omdat ze onder de neutrale titels gecatalogeerd worden. Indien men de oplagecijfers indeelt volgens ideologie blijkt dat 40 jaar geleden de katholieke pers de grootste oplage had met 43%. In 1999 is dit aandeel nog gestegen tot 50,3%. De neutrale pers had in 1960 een oplageaandeel van 19,7%. Bijna 40 jaar later is dit niet veranderd (19,3%). De socialistische pers heeft daarentegen een ernstige daling van zijn aandeel gezien. Op 40 jaar tijd is deze gezakt van 14,6% naar 3,4%. De liberale strekking heeft haar aandeel verhoogd van 22,4% naar 26%. In Vlaanderen stijgt de neutrale pers en blijft de liberale pers op dezelfde hoogte. Voor de rest zijn dezelfde tendensen te zien als in heel België. In Franstalig België daarentegen stijgt de neutrale pers met 6,6% op 40 jaar tijd. De Socialistische pers daalt ook in dit landsgedeelde. De liberale en de katholieke kranten stijgen beide met 2,5% voor de katholieken en 5,8% voor de liberale strekking (De Bens, 2001, pp. 131-132).

     In het onderzoek worden twee katholieken kranten (La Libre Belgique en Gazet van Antwerpen) opgenomen als ook twee liberale kranten (Het Laatste Nieuws en La Dernière Heure-Les Sports). Daarnaast wordt één socialistische krant opgenomen, De Morgen, en één neutrale krantentitel, Le Soir. Alle ideologische strekkingen zijn dus in het onderzoek vertegenwoordigd.

     Wil men een duidelijk zicht hebben over het aantal verkochte exemplaren dan worden de cijfers van de betaalde verspreiding gehanteerd. Deze omvatten zowel de verkoop via abonnementen als de losse verkoop. Indien men enkel de oplagecijfers zou bekijken, krijgt men een zicht op het totaal aantal gedrukte exemplaren, maar niet op het aantal verkochte kranten. In totaal werden er in 1999 voor heel België 1.535.590 dagbladen verkocht, zowel via abonnement als via losse verkoop. Hiervan werd 35,20% in Wallonië verkocht. De meest verkochte kranten zijn deze van de Vlaamse Uitgeversmaatschappij met bijna 20% van de betaalde verspreiding. De tweede meest verkochte krant is Het Laatste Nieuws/De Nieuwe Gazet. De kranten van Sud Presse (Rossel) verkochten het beste in 1999 in Franstalig België. Ze zijn goed voor 9,51% van de betaalde verspreiding (De Bens, 2001, pp. 122-124).

 

 

3.1. Krantenlandschap in Vlaanderen

 

Tabel 4: De krantentitels in Vlaanderen

Mediagroep

Krantentitel

Vlaamse Uitgeversmaatschappij

De Standaard

Het Nieuwsblad

De Gentenaar

Het Volk

De Persgroep

Het Laatste Nieuws/De Nieuwe Gazet

De Morgen

De Regionale Uitgeversgroep

Gazet van Antwerpen

Het Belang van Limburg

Uitgeversbedrijf Tijd N.V.

Financiële Economische Tijd

Bron: Huypens, 2002, p. 72

 

Vlaanderen telt vandaag drie grote krantengroepen: de Vlaamse Uitgeversmaatschappij, De Persgroep en de Regionale Uitgeversgroep. Daarnaast bestaat een kleinere uitgeverij, Uitgeversbedrijf Tijd, die enkel De Financiële Economische Tijd uitgeeft. Door financiële problemen is deze krant nu te koop. Verder worden de drie kranten besproken die in het onderzoek worden opgenomen.

 

3.1.1. De Morgen

 

De Morgen is de opvolger van de socialistische krant Volksgazet. De Volksgazet werd aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog gesticht in Antwerpen, maar het verscheen pas voor het eerst in 1918. De krant kende zijn werkelijke ontplooiing pas na de Tweede Wereldoorlog wanneer Jos Van Eynde aan het roer stond. Hij was politicus, partijmilitant en tevens ook journalist. Vanaf 1964 ging het bergaf met de socialistische kranten. Het gevolg hiervan was dat in 1978 de Volksgazet verdween. Enkele maanden later werd, na beslissing van de Belgische Socialistische Partij, de krant De Morgen opgericht. Het profileerde zich als progressief en onafhankelijk. Het bleef gelinkt aan de socialistische partij die lang de geldschieter was. Als doelgroep had De Morgen bij zijn stichting ‘de orthodoxe socialisten, de achtenzestigers (…) én de jongeren uit de nieuwe sociale bewegingen en de progressieve groepen buiten de socialistische structuren’ (Huypens, 2002, p. 40).  Ondanks verschillende ingrepen, zowel financieel als inhoudelijk, ging de krant in 1986 failliet. Enkele maanden later werd De Morgen weer uitgegeven door de N.V. De Nieuwe Morgen. In deze structuur speelt de socialistische beweging geen enkele rol. De profilering van De Morgen is nu die van een kwaliteitskrant. De krant richt zich op een jong publiek dat hoogopgeleid is en interesse heeft voor kunst en cultuur. Eind jaren 80 werd de krant overgenomen door de Uitgeverij J. Hoste N.V. (Huypens, 2002, pp. 40-43). In het overnameakkoord is alleen sprake van commerciële en administratieve samenwerking tussen de dochtermaatschappij en het moederbedrijf. De krant behoudt zijn redactionele onafhankelijkheid (De Bens, 2001, p. 333).

     De oplage van De Morgen kent een neerwaartse trend vanaf het begin van de jaren 90. Maar in 1997 stijgen de oplage en de betaalde verspreiding. De stijgende trend zet zich voort tot in 2000 (“Belgische dagbladen: cijfers”, 2002, p. 184)

 

Grafiek 2: De verdeling van de lezers van De Morgen volgens provincie

Bron: De Bens, 2001, p. 339

 

 

Grafiek 3: De verdeling van de lezers van De Morgen volgens sociale groep

Bron: De Bens, 2001, p. 339

 

 

Grafiek 4: De verdeling van de lezers van De Morgen volgens leeftijd

Bron: De Bens, 2001, p. 339

 

     De lezers van De Morgen komen vooral uit Antwerpen (33,4%) en Oost-Vlaanderen (23,8%). De helft van de lezers behoren tot de twee hoogste sociale groepen (groep 1 en groep 2). Meer dan 60% van de lezers is jonger dan 44 jaar (De Bens, 2001, p. 339).

 

3.1.2. Gazet van Antwerpen

 

In 1891 stichtte Jan Baptiste Napolitaan van Os te Antwerpen de Gazet van Antwerpen, in het verlengde van ‘Rerum Novarum’. Twee jaar later werd de N.V. De Vlijt opgericht waarin de oprichter nog steeds een belangrijke rol speelde. De krant werd opgericht als middel om de leer van de katholieke kerk te verspreiden. Het wou zich tevens sociaal profileren. De krant kwam ook op voor de rechten van de Vlaming en profileerde zich resoluut Vlaams. Tijdens de twee wereldoorlogen verscheen Gazet van Antwerpen niet (De Bens, 2001, pp. 287-288). In de jaren 80 daalde de oplage van de krant en deze trend zette zich voort in de jaren 90. Om een oplossing te bieden werden hervormingen doorgevoerd in 1995 waar o.a. de nadruk werd gelegd in de nieuwsverslaggeving op het Antwerps karakter van de krant. Eén jaar later werd samen met Concentra (Het Belang van Limburg) de Regionale Uitgeversgroep opgericht. Deze samenwerking is enkel op logistiek, financieel en administratief vlak (Huypens, 2002, pp.29-32).

     Tot 1970 steeg de oplage van deze regionale krant. Vanaf dan kende heel de Belgische dagbladsector een daling. Halverwege de jaren 80 steeg de oplage weer, maar vanaf het begin van de jaren 90 ging het bergaf. In 1999 was een kleine stijging van de oplage en de betaalde verspreiding te merken. In 2000 en 2001 stegen de abonnementen, maar daalde de losse verkoop en de oplage (“Belgische dagbladen: cijfers”, 2002, p. 183).

 

Grafiek 5: De verdeling van de lezers van Gazet van Antwerpen volgens provincie

Bron: De Bens, 2001, p. 292

 

Grafiek 6: De verdeling van de lezers van Gazet van Antwerpen volgens sociale groep

Bron: De Bens, 2001, p. 292

 

 

Grafiek 7: De verdeling van de lezers van Gazet van Antwerpen volgens leeftijd

Bron: De Bens, 2001, p. 292

 

     Het lezerspubliek van Gazet van Antwerpen bestaat hoofdzakelijk uit Antwerpenaars. 86,5% van de kranten worden in de provincie Antwerpen verkocht. Het is de krant met de grootste spreiding over de sociale klassen. In de acht groepen die de verdeling van de sociale klassen bevat heeft Gazet van Antwerpen minstens 9% van zijn lezers. De meeste lezers komen uit de vierde groep. Ook qua leeftijd is het lezerspubliek verspreid over de verschillende categorieën. Iets minder dan de helft van de lezers van deze krant zijn jonger dan 44 jaar (De Bens, 2001, pp. 292-293).

 

3.1.3. Het Laatste Nieuws

 

Deze liberale krant zag het licht in 1888 in Brussel als kiesblaadje. Het succes was echter zo groot dat ze bleef verschijnen. De krant had als ambitie om net als Gazet van Antwerpen dicht bij het volk te staan. De krant wou liberaal, Vlaams en vrijzinnig zijn. In het begin van de 20ste eeuw behoorde deze krant tot de drie best verkopende dagbladen (De Bens, 2001, p. 307). Als doelgroep had het de arbeiders, lagere ambtenaren en de middenstand. Bij de eerste leiders van Het Laatste Nieuws vindt men Julius Constantijn Hoste. Zijn erfgenamen zullen na de Tweede Oorlog de Uitgeverij J. Hoste N.V. oprichten (Huypens, 2002, pp.33-35). Tijdens de Eerste Wereldoorlog verscheen de krant niet. In november 1918 kwam Het Laatste Nieuws weer uit. Onder invloed van de zoon Hoste werd de krant meer een algemene krant en werd er meer aandacht besteed aan sport. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de krant nog wel gedrukt, maar als gestolen titel. In september 1944 verscheen Het Laatste Nieuws opnieuw. De daaropvolgende jaren werden de activiteiten uitgebreid, zowel in het krantenlandschap als op de markt van de weekbladen. De familie Van Thillo werd aandeelhouder van Het Laatste Nieuws in de jaren 70. Snel zal de familie 50% van de aandelen in haar bezit hebben. De krant De Morgen werd eind jaren 80 overgenomen. (De Bens, 2001, pp. 309-312).

     Tot het begin van de jaren 80 kende deze krant een stijgende oplage, maar vanaf 1985 ging het bergafwaarts. In het begin van de jaren 90 was er een kering en steeg de oplage. In 1999 haalde Het Laatste Nieuws de grootste oplage in Vlaanderen. De betaalde spreiding volgt dezelfde curve als de oplage (“Belgische dagbladen: cijfers”, 2002, p. 3).

 

Grafiek 8: De verdeling van de lezers van Het Laatste Nieuws volgens provincie

Bron: De Bens, 2001, p. 318

 

Grafiek 9: De verdeling van de lezers van het Laatste Nieuws volgens sociale groep

Bron: De Bens, 2001, p. 318

 

 

Grafiek 10: De verdeling van de lezers van Het Laatste Nieuws volgens leeftijd

Bron: De Bens, 2001, p. 318

 

     Het Laatste Nieuws wordt in alle provincies ongeveer evenveel gelezen. Limburg vormt hierop een uitzondering. Maar 4,1% van het lezerspubliek komt uit deze provincie. Eén lezer op vijf komt uit de vierde groep van de acht sociale groepen. Het kleinste aantal lezers komt uit de hoogste sociale groep met 9,3%. Ongeveer de helft van het lezerspubliek is jonger dan 44 jaar. De grootste leeftijdscategorie is 35-44 jaar. Ook in de categorie 25-34 jaar en 45-54 jaar wordt de krant door bijna 20% van het lezerspubliek gelezen (De Bens, 2001, pp. 316-318).

 

 

3.2. Krantenlandschap in Franstalig België

 

De kranten in Franstalig België zijn voornamelijk in handen van drie mediagroepen.

 

Tabel 5: De krantentitels in Franstalig België

Mediagroep

Krantentitel

IPM

La Libre Belgique

La Libre Beligque–La Gazette de Liège

La Dernière Heure–Les Sports

Mediabel

Vers l’Avenir

Vers l’Avenir–Le Rappel

L’Avenir du Luxembourg

Le Courier

Le Courrier de l’Escaut

Le Jour–Le Courrier

Rossel

Grenz Echo

Le Soir

La Capitale

La Meuse

La Nouvelle Gazette

La Province

Le Quotidien de Namur

S.A. Editeco

L’Echo

Bron: Les éditeurs des journaux, s.d., z.p.

 

     Dit quasi monopolie betekent voor de lezer een daling van het aantal opinies en strekkingen in de kranten. Het is onvoldoende om verschillende redacties te bewaren om een volledige autonomie van de verschillende titels binnen één groep te waarborgen. Behalve de concentratie van de titels bestaat binnen de Franstalige geschreven pers de trend tot het behandelen van meer regionaal nieuws. Binnen dit krantenlandschap bestaat één grote Brusselse krant, Le Soir, maar deze heeft geen Waalse tegenhanger. In Wallonië vindt men regionale kranten die per stad of provincie verslag geven over het nieuws (Dumont, Grevisse & Ringlet, 1998, pp.17-18).

 

3.2.1. La Libre Belgique

 

Deze krant behoort tot de IMP-groep. Het werd in 1883 opgericht door twee katholieke broers onder de naam Le Patriote. De oorspronkelijke doelgroep werd gevormd door de gegoede katholieke burgerij. La Libre Belgique zag voor het eerst het licht als clandestiene krant tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het bleef ook na de oorlog onder deze titel verschijnen. In de jaren 70 verwierf La Libre Belgique 41% van de aandelen van La Dernière Heure-Les Sports. Twee jaar later verwierf La Dernière Heure-Les Sports aandelen in La Libre Belgique na verkoop tussen de twee aandeelhouders. Halverwege de jaren 80 werd IPM opgericht als nieuwe krantengroep achter La Dernière Heure-Les Sports en La Libre Belgique. De aandelenstructuur van de groep IPM veranderde in de jaren 90. Uiteindelijk verwierf de familie Le Hodey in 2000 100% van de aandelen (De Bens, 2001, pp. 373-376).

     Vanaf de jaren 60 kende La Libre Belgique een daling van haar oplage. In 1993 steeg het lichtjes, maar de trend blijft neerwaarts. In 1999 tekende zich een stabilisatie af. In 1998 en in 1999 werd er in de betaalde verspreiding een gelijkaardig aantal behaald. In 2000 en 2001 daalde de oplage en de verkoop, zowel van de abonnementen als van de losse verkoop (“Belgische dagbladen: cijfers”, 2002, p. 185).

 

Grafiek 11: De verdeling van de lezers van La Libre Belgique volgens provincie

Bron: De Bens, 2001, p. 381

 

 

Grafiek 12: De verdeling van de lezers van La Libre Belgique volgens sociale groep

Bron: De Bens, 2001, p. 381

 

 

Grafiek 13: De verdeling van de lezers van La Libre Belgique volgens leeftijd

Bron: De Bens, 2001, p. 381

 

     De meerderheid van de lezers van La Libre Belgique komt uit Brussel. Daarnaast vormen de Luikenaars de tweede belangrijkste lezersgroep met 19,6%. Meer dan 60% van het lezerspubliek bevindt zich in de drie eerste sociale groepen. Iets meer dan de helft van de lezers is jonger dan 54 jaar. De grootste leeftijdscategorie is “65+” met 30% van de lezers. In de andere categorieën is er nauwelijks 20% van het lezerscorps vertegenwoordigd (De Bens, 2001, pp. 380-381).

 

3.2.2. Le Soir

 

Le Soir behoort tot de Brusselse groep Rossel. Deze krant werd in 1887 opgericht in Brussel. Het is een pluralistische krant. (Dumont, e.a., 1998, p. 76). Dat werd ook duidelijk gemaakt met het volgende opschrift dat verscheen op het eerste nummer van Le Soir:

 

Avec le premier numéro du Soir paraît un nouveau journal et un journal nouveau. Le Soir est sans couleur politique et est absolument gratuit. Sans couleur politique, il s’interdit de prendre position dans les luttes qui irritent et divisent. En observant une neutralité absolue, il entend ne jamais blesser ni heurter l’opinion des personnes.

(De Bens, 2001, p. 350)

 

     Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd Le Soir niet uitgegeven. De krant was na 1918 weer in de kiosken te koop. In het Interbellum verloor de krant echter zijn neutrale positie toen het in de verkiezingsstrijd tussen Degrelle (rexist) en Van Zeeland (toenmalige eerste minister) openlijk de kant koos tegen het rexisme. Net als andere Belgische kranten verscheen Le Soir tijdens de Tweede Wereldoorlog als gestolen titel (De Bens, 2001, pp. 350-355).

     De aandelen van de groep Rossel zijn hoofdzakelijk in de handen van de stichtersfamilie, Rossel Hurbain, gebleven. Naast Le Soir publiceert deze groep ook La Meuse/La Lanterne en La Nouvelle Gazette/La Province (Dumont e.a., 1998, p.84).

     De oplage van Le Soir kende in zijn beginjaren een uitbreiding. Deze stijgende trend bleef bestaan tot het begin van de jaren 50. Vanaf dan ging het bergaf. Nog steeds verliest Le Soir lezers ondanks het feit dat deze krant het meest gelezen wordt in Wallonië. Vanaf 1994 was er een stijging merkbaar, maar in 1997 begon de afdaling weer. Deze trend blijft zich voortzetten (“Belgische dagbladen: cijfers”, 2002, p. 186).

 

Grafiek 14: De verdeling van de lezers van Le Soir volgens provincie

Bron: De Bens, 2001, p. 359

 

 

Grafiek 15: De verdeling van de lezers van Le Soir volgens sociale groep

Bron: De Bens, 2001, p. 359

 

 

Grafiek 16: De verdeling van de lezers van Le Soir volgens leeftijd

Bron: De Bens, 2001, p. 359

 

     De meerderheid van de lezers van deze Franstalige krant komen uit Brussel (38,4%). In de andere Waalse regio’s haalt de krant geen 16% per provincie. Bijna de helft van het lezerspubliek komt uit de twee bovenste sociale groepen. Iets meer dan de helft van de lezers is jonger dan 44 jaar; De categorie 35-44 jaar is deze waar de meeste lezers in ondergebracht zijn, gevolgd door de 45 tot 54-jarigen (De Bens, 2001, p. 359).

 

3.2.3. La Dernière Heure-Les Sports

 

La Dernière Heure-Les Sports behoort tot de IPM-groep. De krant werd in 1906 opgericht door liberalen die het grafisme overnamen van de Engelse populaire dagbladen. Van in het begin benadrukte het ook haar sportief karakter door het grote aantal bladzijden dat aan sport werd besteed (Ringlet, 2001, p. 36). Tijdens de twee wereldoorlogen stopte de krant met haar publicatie. Na de Tweede Wereldoorlog breidde La Dernière Heure-Les Sports haar activiteiten door verschillende kranten over te kopen, maar in 1970 is het La Libre Belgique die aandelen verwierf van deze liberale krant. Daarna is het lot van La Dernière Heure-Les Sports verbonden met dat van La Libre Belgique door hun gemeenschappelijke uitgever, IPM (De Bens, 2001, pp. 383-384) La Dernière Heure-Les Sports heeft jarenlang de reputatie van een populaire krant gehad. In april 1997 stapte het over naar het tabloidformaat. Hiermee hoopte ze komaf te maken met haar imago. Er werd meer aandacht gevestigd op de foto, het algemene nieuws en het sportnieuws om zo een jonger publiek te lokken (Dumont e.a., 1998, pp. 70-71).

     Ook La Dernière Heure-Les Sports kende vanaf de jaren 70 een daling van haar oplage. In de jaren 90 steeg de oplage tweemaal en vanaf 1999 keerde de tendens zich in een stijging van oplage én van de abonnementen én losse verkoop (“Belgische dagbladen: cijfers”, 2002, p. 184).

 

Grafiek 17: De verdeling van de lezers van La Dernière Heure-Les Sports volgens provincie

Bron: De Bens, 2001, p. 387

 

 

Grafiek 18: De verdeling van de lezers van La Dernière Heure-Les Sports volgens sociale groep

Bron: De Bens, 2001, p. 387

 

 

Grafiek 19: De verdeling van de lezers van La Dernière Heure-Les Sports volgens leeftijd

Bron: De Bens, 2001, p. 387

 

     La Dernière Heure-Les Sports wordt het meest verkocht in Brussel (31,3%), gevolg door Henegouwen (23,3%). Het lezerspubliek is net zoals bij Het Laatste Nieuws verspreid over de acht sociale groepen. Bijna 60% van de lezers is jonger dan 44 jaar. De grootste groep lezers bevindt zich dan ook in de categorie 25-34 jaar (De Bens, 2001, pp. 386-387).

 

 

3.3. Besluit

 

Zowel in Vlaanderen als in Franstalig België wordt de krantenmarkt beheerst door enkele groepen. De geschiedenis van de kranten in beide landsdelen is gekenmerkt door overnames en fusies die geleid hebben tot de oligopolie die het Belgisch krantenlandschap vandaag kenmerkt. Bovendien hebben alle kranten in België sinds de jaren 70 een daling gekend van hun oplage. Sommige kranten hebben getracht dit op te vangen door hervormingen zoals de Gazet van Antwerpen of La Dernière Heure-Les Sports. Als men de verdeling per provincie bekijkt is Het Laatste Nieuws de enige Nederlandstalige krant die in elke Vlaamse provincie gelezen wordt. In Franstalig België wordt zowel La Dernière Heure-Les Sports als Le Soir en La Libre Belgique vooral in Brussel gelezen. Opvallend is dat de Nederlandstalige kranten amper gelezen worden in Wallonië. De meest gelezen krant is Het Laatste Nieuws met 1,6%. Franstalige kranten worden echter wel gelezen in Vlaanderen. La Libre Belgique haalt zelfs 16% van haar lezers uit Vlaanderen. Als men de verspreiding in de sociale groepen analyseert kent zowel Gazet van Antwerpen als La Dernière Heure-Les Sports een spreiding over de acht groepen. De lezers van La Libre Belgique, Le Soir en De Morgen situeren zich in de drie hoogste sociale groepen. De lezers van Het Laatste Nieuws komen voor 20% uit de vierde groep. Qua leeftijd is de meerderheid van alle lezers jonger dan 44 jaar. De enige uitzondering hierop is La Libre Belgique waarvan de meerderheid van de lezers jonger is dan 54 jaar.

 

 

4. Onderzoek

 

In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het onderzoek gevoerd werd. Eerst volgt uitleg over de onderzoeksvragen die dit onderzoek bepalen. Vervolgens wordt de gekozen onderzoeksmethode toegelicht. Daarna komt een woordje uitleg over de redenen voor de selectie van de dagbladen. Dit wordt vervolgd door uitleg over de geselecteerde rubrieken, de selectie van de krantenartikels, de verduidelijking van de analyse- en de meeteenheid en de keuze van de inhoudscategorieën.

 

 

4.1. Onderzoeksvragen

 

Vluchtelingen en asielzoekers komen regelmatig in het nieuws. Hetzij omdat ze lokalen bezetten als protest tegen hun toestand, hetzij door de gegroepeerde repatriëringen. Uit het artikel van Coole blijkt dat de berichtgeving hierover in Groot-Brittannië eerder negatief is (Coole, 2002, pp. 839-840). In dit onderzoek zal getracht worden te onderzoeken op welke wijze over de vluchtelingenkwestie geschreven wordt. Dit onderzoek is beschrijvend en zal steunen op o.a. de waarnemingsinstrumenten van voorgaande onderzoeken. Zo wordt een beroep gedaan op het waarnemingsinstrument dat Lerouge en Staes gebruikten voor hun onderzoek. Zij trachtten te onderzoeken hoe over allochtonen en aanverwante thema’s in de schrijvende pers werd geschreven (Lerouge & Staes, 1994, pp. 5-6). Ook wordt er getracht deze vraag te beantwoorden aan de hand van de frames die Semetko en Valkenburg in hun onderzoek gevonden hebben en die door d’Haenens en de Lange werden toegepast op asielzoekers. Deze laatste onderzoekers hadden als onderzoeksvraag hoe werd bericht gegeven in Nederlandse kranten over asielzoekers en opvangcentra (d’Haenens & de Lange, 2001, p. 851). Daarnaast zal onderzocht worden hoeveel aandacht wordt besteed aan dit onderwerp in de kranten. Om een antwoord te kunnen formuleren op de vraag: “Wie zijn deze vluchtelingen die kost wat kost in ons land willen komen wonen?” wordt gebruikt gemaakt van de etikettering die door Lerouge en Staes in hun onderzoek werd gebruikt (Lerouge & Staes, 1994, pp.17-21). Tenslotte zal er onderzocht worden om welke reden ze in onze kranten aan bod komen. Steeds zal er gekeken worden welke resultaten deze vragen opleveren ten noorden en ten zuiden van de taalgrens. Uit de resultaten van de European Social Survey blijkt trouwens dat Vlamingen en Franstaligen een andere houding aannemen tegenover vreemdelingen en tegenover asielzoekers in het bijzonder. Zo blijkt o.a. dat Vlamingen zich defensiever opstellen dan hun zuiderburen. Tevens zouden ze minder vrienden hebben van vreemde oorsprong (Eeckhout, 27.02.2004, p.x)

     Dit beschrijvend onderzoek zal trachten een beeld te schetsen van de vluchtelingenkwestie in de Belgische dagbladen en zal de aandacht vestigen op de mogelijke verschillen tussen Vlaanderen en Franstalig België.

     De vier onderzoeksvragen zijn de volgende:

1)  Hoe wordt de vluchtelingenkwestie behandeld in de geschreven pers?

2)  Hoeveel aandacht wordt er besteed aan de vluchtelingenkwestie?

3)  Wie zijn de vluchtelingen waarover geschreven wordt?

4)  In welke context wordt er over de vluchtelingenkwestie geschreven?

Steeds wordt de vraag geanalyseerd in het licht van de mogelijke verschillen tussen de Nederlandstalige en de Franstalige kranten.

 

 

4.2. Onderzoeksopzet

 

4.2.1. De gekozen methode

 

Als onderzoeksmethode werd gekozen voor de kwantitatieve inhoudsanalyse. Deze onderzoekstechniek werd voor het eerst in de sociale wetenschappen gebruikt in de jaren 30 door studenten in de journalistiek in Amerika om de inhoud van de kranten te bestuderen. De eerste onderzoeken handelden over het groeiend belang van de populaire pers in de Verenigde Staten. Door de groeiende aandacht voor propaganda en de publieke opinie alsook de opkomst van de radio, kende de inhoudsanalyse op het einde van de jaren 30 een impuls. Gedurende de Tweede Wereldoorlog werd inhoudsanalyse gebruikt door de overheid om de media-inhouden te analyseren, maar ook om de propaganda van organisaties en van de vijand te onderzoeken. Hierdoor groeide de inhoudsanalyse tot een volwaardige onderzoeksmethode. Dit is zichtbaar door het groeiend aantal wetenschappelijke verslagen over de methodologie en overzichten van de methode vanaf de jaren 40 (Berelson, 1952, pp. 22-25).

 

     De heersende definitie van inhoudsanalyse werd door Berelson (1952, p. 18) als volgt geformuleerd: ‘Content analysis is a research technique for objective, systematic, and quantitative description of the manifest content of communication’. Kwantatieve inhoudsanalyse moet systematisch en op een objectieve wijze de inhoud van een tekst, televisie- of radiofragment onderzoeken. De analyse kan gaan over de karakteristieken van de inhoud zelf (om trends te omschrijven, om verschillen te onderzoeken tussen media uit verschillende landen, ...); de karakteristieken van de vorm van de inhoud (onderzoeken of er sprake is van propaganda, de leesbaarheid van de media-inhoud onderzoeken, …); de producenten van media-inhoud (diegene die schrijven, die uitgeven, …); het publiek (de interesses en de waarden van het publiek onderzoeken, …) en de effecten van de inhoud (Berelson, 1952, 27). In later onderzoek worden deze vijf mogelijke onderzoeksdomeinen beperkt tot drie: de karakteristieken van de tekst, de antecedenten van de boodschap en de effecten van de communicatie (Nachmias & Nachmias, 1976, p. 132).

     Onder inhoudsanalyse worden uiteenlopende technieken begrepen die allemaal tot doel hebben de boodschap van een communicator te ontleden. Het gaat van het eenvoudig tellen van woorden tot de analyse van de sociale context waarbinnen de boodschap geproduceerd wordt. Het voordeel van deze techniek is dat men een groot aantal observaties kan onderzoeken zonder dat men onder een berg aan informatie verdwijnt. Een nadeel van deze methode is dat men de subtiele nuances in teksten niet kan ontdekken (Franzosi, 2004, pp. 186-189).

     Een kwantitatieve inhoudsanalyse gebeurd op basis van een waarnemingsinstrument dat op voorhand werd opgesteld en dat bij elke observatie dezelfde is. Eerst wordt een probleemstelling uitgewerkt. Deze wordt geoperationaliseerd met het opstellen van het waarnemingsinstrument (Wester, 2001, p. 135). In dit proces dient rekening gehouden te worden met het bepalen van de inhoudelijke kenmerken die onderzocht zullen worden en de toepassing van de regels om de krantenartikels te selecteren die opgenomen worden in het onderzoek (Nachmias & Nachmias, 1976, p. 135). Vervolgens wordt de steekproef getrokken en worden de geselecteerde observaties onderworpen aan het onderzoek. In een volgende stap worden ze verwerkt en geanalyseerd. Als laatste stap worden de resultaten geïnterpreteerd in het licht van de probleemstelling en de literatuurstudie (Wester, 2001, p. 137).

     Eens de populatie is bepaald moet gekozen worden of de voltallige populatie onderworpen wordt aan het onderzoek of dat er een steekproef getrokken zal worden. De steekproef kan op verschillende manieren gerealiseerd worden: op basis van zuivere toeval of gestratificeerd. Men kan zich focussen op bepaalde kranten of bepaalde media. Men kan ook een beperking invoeren op basis van periodes of jaren. Indien men voor een jaar gaat kan men daarbinnen ook beperkingen opstellen door maar een deel van het jaar te analyseren. Men mag niet uit het oog verliezen dat de steekproeftrekking zo representatief mogelijk moet gebeuren (Franzosi, 2004, p. 187). In dit kader heeft Stempel na onderzoek vastgesteld dat indien men een heel jaar wil onderzoeken 12 exemplaren voldoende zijn. Indien men een groter aantal neemt, geeft dit geen meerwaarde (Wester, 2001, p. 139). Voor dit onderzoek werd per jaar en per maand een dag geselecteerd op basis van een geconstrueerd jaar. In totaal werden dus 12 exemplaren per jaar per krant geselecteerd.

     De eenheid die centraal staat in het waarnemingsproces is niet noodzakelijk de eenheid die bepalend is voor de interpretatie van de resultaten. Zo worden in dit onderzoek per artikel verschillende variabelen gemeten, maar de interpretatie van resultaten gebeurt op het niveau van de krantentitels. De meeteenheden worden bij een kwantitatief onderzoek op voorhand bepaald bij het opstellen van het waarnemingsinstrument (Wester, 2001, p. 140).

     Het waarnemingsinstrument is de weerspiegeling van het kwantitatieve en systematische karakter van de inhoudsanalyse. Er staat duidelijk welke stappen de codeur moet doornemen. De verschillende categorieën in de antwoorden zijn de weerspiegeling van het kwantitieve aspect van de analyse (Wester, 2001, p. 143). De categorieën kunnen ordinaal, categorisch of metrisch zijn. Met de laatste soort kunnen kwantitatieve uitspraken gemaakt worden over de resultaten.

     De observaties kunnen variëren in grootte afhankelijk van het onderzoek. Sommige onderzoekers zullen zich focussen op het woord, het thema, de karakters de paragrafen of de volledige tekst. Volledige teksten kunnen als observaties dienen indien de interne verschillen minimaal zijn of zelfs nihil. In het geval van een krantenartikel kan dit als één observatie dienen, want ze zijn eenvoudig te categoriseren op bijvoorbeeld thema. De categorieën zijn onderzoeksgebonden. Deze moeten exclusief en exhaustief zijn. Eén observatie moet maar in één categorie kunnen geplaatst worden en alle observaties moeten in één van de categorieën geplaatst kunnen worden. (Nachmias & Nachmias, 1976, pp. 135-137).

 

4.2.2. De selectie van de dagbladtitels

 

La Libre Belgique, La Dernière Heure-Les Sports en Le Soir zijn voor het onderzoek aan Franstalige zijde geselecteerd. Aan Nederlandstalige zijde zijn De Morgen, de Gazet van Antwerpen en Het Laatste Nieuws geselecteerd. Steeds werd een kwaliteitskrant, een populaire krant en een algemene krant met regionale dimensie geselecteerd. Om een volledig beeld te kunnen geven van het krantenlandschap in België zouden de Franstalige en Nederlandstalige Metro tevens opgenomen kunnen worden. Ten eerste omdat deze gratis krant over aparte redacties beschikken. Bovendien blijkt uit onderzoek dat Metro kenmerken bevat van zowel een kwaliteitskrant als een populaire krant (Boute, 2003, pp. 45-46). Maar toch worden deze kranten in deze analyse niet opgenomen aangezien ze pas in de tweede helft van het jaar 2000 verschenen zijn (Boute, 2003, p. 8). Dit heeft tot gevolg dat ze niet aanwezig zijn in de volledige analyseperiode.

     De Morgen werd gekozen boven De Standaard, omdat De Standaard in 2003 startte met regionale edities. Bovendien is De Morgen nog de enige socialistisch gekleurde krant in België. Voor de krant met regionale dimensie werd Gazet van Antwerpen geselecteerd. Deze kreeg de voorkeur op Het Belang van Limburg, omdat men er vanuit gaat dat in de provincie waar het Vlaams Belang een heel hoge score behaalt tijdens de verkiezingen er meer aandacht zal besteed worden aan vluchtelingen en vreemdelingen in het algemeen. In de B-KOP is enkel de editie Brabant-Mechelen-Rupelstreek van deze krant te vinden. In overleg met de promotor werd toch uit praktische overweging voor deze editie van de Gazet van Antwerpen gekozen. Het Laatste Nieuws tenslotte werd als populaire krant opgenomen in de krantenselectie.

     Aan Franstalige zijde werd als algemene krant La Libre Belgique gekozen. Deze Franstalige krant bevat net als De Morgen geen enkele regionale bladzijde. Als populaire krant werd La Dernière Heure geselecteerd. La Dernière Heure is steeds een boulevardblad geweest ook al trachtte men daar verandering in te brengen. Door het overstappen naar het tabloidformaat in de jaren negentig profileerde de krant zich helemaal als een boulevardblad (De Bens, 2001, p. 385). In het Franstalig krantenlandschap ging men op zoek naar een krant die aandacht besteed aan het regionale nieuws in Brabant en in de hoofdstad. Le Soir beantwoordde aan deze criteria. Bovendien is het de enige krant in Franstalig België die het grootste aantal lezers in Brabant heeft (De Bens, 2001, pp. 359). Andere Franstalige regionale kranten als La Meuse-La Lanterne en La Nouvelle Gazette hebben een groot lezerspubliek in respectievelijk Luik en Henegouwen. Beide kranten worden maar door een klein deel van het Brabantse lezerspubliek doorgenomen (De Bens, 2001, pp. 363-369). Voor alle kranten, op uitzondering van La Dernière Heure-Les Sports werd een beroep gedaan op het krantenarchief van de Centrale Bibliotheek. Hierdoor komt het dat, zoals eerder vermeld, de Brabantse editie van de Gazet van Antwerpen wordt bestudeerd. In deze editie werd soms nieuws opgenomen van de stad Antwerpen, maar hierin was geen regelmaat. De edities van Le Soir in de Centrale Bibliotheek waren deze van de Waalse editie tot in 2001. Vanaf dan bevatte de regionale bladzijden nieuws uit Brussel en Waals-Brabant. Het Laatste Nieuws had tevens ook regionale bladzijden. Hierin werd aandacht besteed aan het nieuws in Vlaams-Brabant. Voor La Dernière Heure-Les Sports werd een beroep gedaan op het krantenarchief van de ULB. In deze Brusselse universiteit werd enkel de Brusselse editie van de krant ter beschikking gesteld. Uit dit alles vloeit voort dat het regionale nieuws die in het onderzoek onder de loep genomen wordt uit Brussel, Vlaams-Brabant en Waals-Brabant komt.

 

4.2.3. De geselecteerde rubrieken

 

Dit onderzoek bestudeert de vluchtelingenkwestie als een Belgisch binnenlands probleem. Hierdoor wordt de rubriek buitenland niet opgenomen. De rubrieken opinie en regionaal nieuws worden wel in het onderzoek opgenomen. Bovendien wordt de problematiek vanuit een maatschappelijk, sociaal en politiek standpunt bekeken. Hierdoor vallen de rubrieken cultuur, media en sport buiten de analyse.

 

4.2.4. De selectie van de krantenartikels

 

Men onderzoekt zowel de feitelijke als de opiniërende artikels. Zo worden zowel het feitelijke nieuws als de nieuwsanalyses, reportages, editoriaal, lezersbrieven en dergelijke opgenomen in dit onderzoek.

     Daarnaast worden de artikels geselecteerd op basis van hun inhoud. Ze moeten handelen over de vluchtelingenkwestie hier in België. Artikels handelend over migranten of inburgering of elk thema hiermee verbonden worden in deze thesis niet opgenomen. Het onderzoek omvat de artikels handelend over illegalen, asielzoekers en vluchtelingen. Onder illegalen gebruikt men de omschrijving die opgenomen werd in het onderzoek van Meireman (2004, p. III): ‘immigranten die niet beschikken over een geldige arbeids- en/of verblijfsvergunning’. Asielzoekers en vluchtelingen zijn migranten in die zin dat zij hun woonplaats verlaten om in een ander land geluk te vinden. In dit onderzoek worden migranten in een engere zin, als gastarbeiders, niet opgenomen. Voor de definitie van vluchtelingen verwijst men naar het eerste hoofdstuk. Onder asielzoeker verstaat men diegene die in België het statuut van vluchteling zou willen bekomen.

 

4.2.5. De verduidelijking van de analyse- en de meeteenheid

 

Voor het meten van de oppervlaktes werd geopteerd om te werken met mm². De oppervlakte van een artikel omvat niet de witmarges rond de tekst. Het onderzoeksobject omvat enkel de tekst.

     Tevens wordt gebruik gemaakt van percentage om de oppervlakte van de krantenartikels te vergelijken. Dit omdat de kranten van verschillende grootte zijn en dus artikels met effectieve oppervlaktes vergelijken een vertekend beeld zou kunnen opleveren.

 

4.2.6. De keuze van de inhoudscategorieën

 

Aangezien kranten van verschillende oppervlaktes zijn, kan men niet eenvoudig weg alle artikels op basis van hun oppervlakte vergelijken. Dit zou een vertekend beeld kunnen geven. Om dit probleem op te lossen wordt er gekozen voor het invoeren van de variabele ‘oppervlakte binnenlands nieuws’. Met deze variabele doelt men op de totale oppervlakte die besteed wordt aan het binnenlandse nieuws. Hieronder vallen de rubrieken: binnenland, regionaal en algemeen nieuws en de opiniërende artikels. Ook de voorpagina wordt hierbij gerekend. Per krant wordt de totale oppervlakte gemeten. Daarna wordt de oppervlakte van elk afzonderlijk artikel ten opzichte van de totale oppervlakte geplaatst. Vervolgens zullen de artikels over de kranten heen vergeleken kunnen worden.

     Het hoofdthema wordt in verschillende categorieën verdeeld. Onder het thema ‘asiel- en uitwijzingsbeleid’ worden alle krantenartikels opgenomen die het algemene asielbeleid en uitwijzingsbeleid omschrijven, die over de wetgeving hieromtrent handelen, die handelen over de maatregelen die genomen worden om bijvoorbeeld vluchtelingen op te zoeken in vrachtwagens, instellingen die om hulp vragen voor het uitvoeren van het asiel- en uitwijzingsbeleid. Het thema ‘regularisatie’ omvat de artikels over de geregulariseerde dossiers, het regularisatiebeleid, de wetgeving over de regularisatie,… De artikels over asielzoekers waarvan hun aanvraag geweigerd wordt of die het land worden uitgezet vallen onder het thema ‘gevolgen van het asielbeleid en het regularisatiebeleid’. Ook illegalen die opgepakt worden tijdens politiecontroles vallen onder dit thema. Alles wat zich binnen de opvangcentra of alles wat over de opvang in het algemeen geschreven wordt vallen onder het thema ‘asielcentra en opvang van asielzoekers’. Het thema ‘samenleving en criminaliteit’ omvat de criminele feiten waarbij vluchtelingen en asielzoekers betrokken zijn. Bovendien moeten deze feiten zich buiten de opvangcentra plaats vinden. Ook worden elk artikel waarin de samenleving aan bod komt onder deze categorie geplaatst.

     In dit onderzoek tracht men te weten te komen wie over de vluchtelingen schrijft en op welke wijze dit gebeurt. Om een antwoord te geven op de eerste vraag worden de variabelen ‘wie is aan het woord?’ en de variabelen over hoofdacteurs ingevoerd. Onder de eerste variabele verstaat men de persoon die over de problematiek spreekt. Het kan gaan om een vluchteling zelf, een politieagent, iemand van een organisatie, enz. Deze persoon is niet de hoofdacteur. Onder hoofdacteur wordt de persoon of personen waarover er gesproken wordt bedoeld. Het is belangrijk om te weten of de vluchtelingen zelf aan het woord zijn ofwel dat er over hun hoofden heen gesproken wordt. Om een antwoord te vormen op de tweede onderzoeksvraag (zie 4.1.) worden de variabelen onder ‘etikettering’ gebruikt.

     Om te bepalen hoe over vluchtelingen wordt gerapporteerd in de media onderzoekt men tevens of de vluchtelingen in artikels als individuen of als een groep worden gezien. Dit heeft een invloed op de stereotypering van deze groep.

 

 

5. Onderzoeksresultaten

 

5.1. Algemeen

 

De volgende zes kranten werden opgenomen in het onderzoek. In deze lijst worden ze begeleid door de afkorting die in de grafieken en tabellen gehanteerd wordt:

     In totaal werden per krant 44 dagen onderzocht. Voor het volledig overzicht van de geselecteerde data wordt verwezen naar bijlage 3. Dit brengt het onderzoeksmateriaal op 264 kranten. In deze periode werden 181 artikels opgenomen die handelen over de vluchtelingenkwestie. Niet op elke geselecteerde dag werd een artikel in één van de zes kranten gepubliceerd. Op andere dagen daarentegen worden verschillende artikels per krant gepubliceerd. De verdeling over de verschillende onderzoeksdagen is dus niet homogeen.

 

Grafiek 20: Frequentieverdeling van de publicatiedata (=v2)

 

Zoals men op de grafiek kan zijn werd op 13 januari 2001 meer dan 15 krantenartikels geschreven over het onderwerp. Ook op 23 oktober 2002 werden bijna 15 artikels gepubliceerd. Zoals men kan zien op de grafiek hierboven is er geen constante terug te vinden in de regelmaat van publicatie over het onderwerp.

 

Grafiek 21: Frequentie van de verschenen artikels per krantentitel

 

     In elke krant verschenen minstens 20 artikels over het onderwerp. De meeste krantenartikels zijn in Gazet van Antwerpen verschenen (63 artikels). De krant met het kleinste aantal bijdragen is La Dernière Heure-Les Sports. De verdere verdeling van de gepubliceerde artikels zijn terug te vinden in de bovenstaande grafiek. Deze grafiek geeft een idee van de hoeveelheid aandacht die kranten aan het onderwerp hechten in de onderzoekperiode.

 

Grafiek 22: Frequentie van de verschenen artikels per rubriek

 

     Van de 181 krantenartikels verscheen de meerderheid onder de rubriek ‘binnenlands nieuws’. De vluchtelingenkwestie werd in maar 8,8% (f= 16) van de artikels gepubliceerd op de voorpagina. Dit is bijna evenveel als het aantal opinieartikels. Minder dan één op vijf artikels verscheen in de regionale bladzijden.

 

     Niet alle artikels handelend over de vluchtelingenkwestie bevatten een beschrijving van vluchtelingen. Iets minder dan de helft van de geselecteerde krantenartikels bevatten een beschrijving. In deze 84 bijdragen worden 30 verschillende nationaliteiten opgegeven.

 

Grafiek 23: frequenties van de opgegeven nationaliteiten per werelddeel

 

     Zoals uit de bovenstaande grafiek af te lezen valt, komt één derde van de vluchtelingen uit Europa. Hierin is de meest opgenoemde nationaliteit deze van Kosovo (13 keer). Binnen de Aziatische nationaliteiten is de Afghaanse de meest voorkomende met 10 vernoemingen. De andere nationaliteiten uit de verschillende werelddelen komen maximaal vier keer in de artikels voor.

 

 

5.2. De Morgen versus La Libre Belgique

 

In de twee algemene kranten werden in de onderzoeksperiode 54 artikels opgenomen die beantwoordden aan de selectiecriteria. Op de 44 dagen die opgenomen werden in dit onderzoek kwam het onderwerp 18 dagen voor bij De Morgen. Dit leverde voor de krant 26 artikels op. La Libre Belgique besteedde 15 dagen uit de onderzoeksperiode aandacht aan vluchtelingen en asielzoekers. Deze krant leverde hiermee 28 artikels. Dit betekent dat La Libre Belgique zorgde voor 51,85% van de bijdragen.

 

5.2.1. De wijze waarop de vluchtelingenkwestie in de kranten behandeld wordt

 

De eerste onderzoeksvraag luidt: hoe worden vluchtelingen afgetekend in de kranten? Om hierop een antwoord te vinden dient eerst onderzocht te worden wie over deze materie schrijft. Uit het onderzoekt blijkt dat in 90,7% van de artikels journalisten de auteurs zijn. In 5,6% zijn organisaties aan het woord. Overheidsinstanties komen maar in 1,9% van de artikels aan het woord. Vluchtelingen en asielzoekers komen nooit zelf aan het woord.

 

Tabel 6: Frequentie van wie aan het woord (=v15) ten opzichte van de krant (=v1)

 

 

v1

 

 

 

DM

LLB

totaal

v15

journalist

23

26

49

organisaties & overheidsinstanties

2

2

4

andere

1

0

1

Totaal

26

28

54

 

Indien men per krant ziet wie aan het woord is, blijken journalisten in beide kranten de meeste voorkomende sprekers: 23 keer bij De Morgen en 26 keer bij La Libre Belgique. De organisaties komen maar één keer aan het woord in La Libre Belgique. De overheidsinstanties daarentegen komen niet aan het woord in De Morgen. Indien men onderzoekt of er een significante relatie bestaat tussen wie aan het woord is en of dit in De Morgen of La Libre Belgique gebeurt, blijkt dit niet significant te zijn (χ²(2, N= 54) = 1,111; p > 0,05). Er moet opgemerkt worden dat de verwachte frequenties in de tabel in 66,7% van de cellen lager dan vijf is.

     Vervolgens werd er onderzocht of de hoofdacteurs genoemd werden. In 35 artikels was dit niet het geval. Deze bijdragen handelen dan over wetgeving en beleid. Als hoofdacteurs genoemd worden dan gebeurt dit met neutrale termen zoals asielzoeker, illegaal, vluchteling, zigeuner, de naam van de organisatie waarover het gaat, een omschrijving of de naam van de persoon. Zo handelen vier artikels uit De Morgen over vluchtelingen. Steeds wordt verduidelijkt over welke vluchtelingen het gaat of wordt er een aantal gegeven: Aziatische vluchtelingen, Roemeense vluchteling, vierentwintig vluchtelingen en kinderen van Slowaakse vluchtelingen. Eén artikel in De Morgen (25 november 1999) handelt onrechtstreeks over de kinderen van vluchtelingen. Daarin zijn de leerkrachten die deze kinderen begeleiden de hoofdacteurs. Eénmaal wordt een asielzoeker met naam en voornaam omschreven in De Morgen (26 maart 2002). La Libre Belgique beschrijft minder de hoofdacteurs. In vijf van de artikels komt een beschrijving voor.

     Vervolgens werd onderzocht of asielzoekers en vluchtelingen als individuen of collectief werden omschreven. Het blijkt dat in 22,2% van de artikels, indien een beschrijving van vluchtelingen en asielzoekers werd gegeven, de asielzoekers als groep worden voorgesteld. In vier artikels worden ze als een individu omschreven. Dit is het geval in het artikel verschenen in De Morgen op 26 maart 2002 en in het artikel verschenen in De Morgen op 6 december 2002. Tweemaal wordt er een individuele omschrijving gegeven in La Libre Belgique op 27 maart 2001 en op 23 oktober 2002.

     Indien men onderzoekt of er een verband is tussen het al dan niet collectief omschrijven van asielzoekers en de krant waarin ze beschreven worden blijkt dit niet significant (χ² (2, N= 54)= 4,616; p < 0,05). Hier zijn 33,3% van de verwachte frequenties lager dan vijf. Dit is te verklaren door het feit dat er maar 54 artikels opgenomen zijn in het onderzoek.

     Om te onderzoeken welke frames gehanteerd worden in de artikels werden de 20 vragen van Semetko en Valkenburg (Semetko & Valkenburg, 2000, p. 99) overgenomen en net als in het onderzoek werden 20 diochtome variabelen gehanteerd. Uit hun onderzoek alsook uit het onderzoek van d’Haenens en de Lange blijkt dat aan de hand van deze vragen de vijf frames opgespoord kunnen worden. In dit onderzoek worden dus de antwoorden per frame opgeteld om zo tot een score te komen op vijf of op drie, afhankelijk van het aantal vragen. Op basis van de beschrijvende statistieken kan men al besluiten dat het morality frame in geen van de bijdragen wordt gehanteerd. Het economische frame wordt enkel in De Morgen gehanteerd, waar op één vraag een positief antwoord gegeven werd. Het responsability frame haalt de hoogste gemiddeldes voor beide kranten. Dit is tevens de enige frame die het maximum haalt. Gemiddeld halen de artikels uit De Morgen een hogere score op het conflict frame. Het human interest frame wordt ook minder gebruikt. Op alle artikels haalt het een maximum score van één op vijf. Gemiddeld worden elementen hiervan meer in La Libre Belgique gebruikt. De enige gemiddelde score die een significante relatie bekomt met de krantentitel is het conflict frame (t (52)= 2,709; p< 0,01). Voor de vier andere frames behalen de gemiddelde scores geen significante relatie. Men kan uit deze resultaten alleszins besluiten dat de frames zoals ze door Semetko en Valkenburg ontdekt werden weinig gebruikt worden in De Morgen en La Libre Belgique aangezien één enkel frame de maximum score behaalde.

 

5.2.2. De hoeveelheid aandacht die aan de vluchtelingenkwestie gegeven wordt

 

Om te bepalen hoeveel aandacht er besteed werd door beide kranten aan de vluchtelingenkwestie werden de oppervlakte gemeten van de artikels, van de illustraties en van de totale oppervlakte die besteed werd aan het binnenlandse nieuws, regionale nieuws de opiniebladzijden en de bladzijden met algemene berichtgeving.

     Het kleinste artikel heeft een oppervlakte van 12 mm². Het grootste artikel is 663 mm² groot. Gemiddeld besteden in totaal de twee kranten 161,24 mm². Indien men het onderzoek per krant voert, blijkt dat De Morgen gemiddeld een grotere oppervlakte vrijmaakt voor de vluchtelingenkwestie. Voor de Nederlandstalige krant bedraagt het gemiddelde 186,78 mm². La Libre Belgique besteedt gemiddeld 137,52 mm² aan het onderwerp. Indien men beide kranten vergelijkt op basis van de standaardafwijking blijken de oppervlaktes voor La Libre Belgique meer af te wijken van het gemiddelde (standaardafwijking La Libre Belgique= 163,34; standaardafwijking De Morgen= 144,494). Gaat men het verband tussen de oppervlakte van het artikel en de krant op significantie testen blijkt ook hier geen relevant verband te bestaan (t (52)= 1,170; p> 0,05)

     De kleinste verhouding tussen oppervlakte van het artikel en de totale oppervlakte van het nieuws is 0,11%. De grootste is 4,78%. Gemiddeld wordt er 1,22% van het nieuws besteed aan de vluchtelingenkwestie. De gemiddelde verhouding bij La Libre Belgique bedraagt 1,11%. De Morgen heeft een hoger gemiddelde met 1,33%. De afwijkingen ten opzichte van het gemiddelde is groter bij La Libre Belgique (standaardafwijking= 1,27). Voor De Morgen bedraagt deze afwijking 1,09. Ook hier werd een t-test uitgevoerd om de significantie tussen de krant en de oppervlakte te onderzoeken. Deze is opnieuw niet significant (t (52)= 0,658; p> 0,05). Deze kleine oppervlaktes en verhoudingen kunnen verklaard worden door het groot aantal éénkolommers (40,7%) die over vluchtelingenkwestie handelen. In vergelijking met de éénkolommers werden er ongeveer maar 21% verslagen, reportages of nieuwsverhalen besteed aan het onderwerp.

     In totaal zijn er acht illustraties gevonden. Deze acht illustraties waren allemaal zwartwitfoto’s. La Libre Belgique telt vier illustraties en De Morgen hetzelfde aantal. De relatie tussen de aanwezigheid van een illustratie en de krant is irrelevant (χ² (1, N= 54)= 0,013; p > 0,05). Er moet opgemerkt worden dat 50% van de cellen een verwachte frequentie hebben die lager ligt dan vijf.

     De oppervlakte van de illustratie is gemiddeld 22,11mm². De grootste illustratie is 255 mm². De gemiddelde illustratie bij De Morgen is 25,22 mm² groot. Illustraties in La Libre Belgique zijn kleiner met een gemiddelde van 19,22 mm². De verschillen zijn groter bij De Morgen. Bij deze bedraagt de standaardafwijking 65,80. La Libre Belgique heeft een standaardafwijking van 55,84. De relatie tussen de gemiddelde oppervlakte van de illustratie en de algemene krant is niet significant (t (52)= 0,363; p > 0,05).

 

5.2.3. De etikettering van de vluchtelingen

 

Er wordt aan de hand van de criteria van etikettering van het onderzoek van Lerouge en Staes (Lerouge & Staes, 1994, pp. 17-21) getracht te bepalen hoe vluchtelingen worden voorgesteld in La Libre Belgique en in De Morgen.

     Op de 54 artikels die de vluchtelingenkwestie behandelen zijn er 16 die over de vluchtelingen zelf handelen. Hiervan zijn er 14 artikels die noch de naam noch de voornaam melden. Eénmaal wordt de voornaam gegeven. Dit is het artikel verschenen in op 23 oktober 2002 in La Libre Belgique. In De Morgen verscheen één artikel waarin zowel voornaam als familienaam meegedeeld wordt. Het gaat om het artikel verschenen op 26 maart 2002. De relatie tussen de krant en het vermelden van de naam levert geen significante relatie op (χ² (1, N= 16)= 2,701; p > 0,05). In 83,3% van de cellen ligt de verwachte frequentie lager dan vijf.

     In vier artikels wordt de etniciteit vermeld. Het gaat drie keer om zigeuners en één keer om een Koerd. Alle artikels verschenen in De Morgen. Het gaat om de volgende artikels: ‘Uitwijzing Roma zaait opnieuw verwarring in Gent’ (10 december 1999), ‘Onderwijsadministratie schrapt kinderen Slowaakse vluchtelingen’ (28 maart 2000), ‘Zigeuners in Gent en Tienen willen kerkasiel’ (11 mei 2000) en ‘Zeven illegalen van verstikkingsdood gered’ (28 juli 2001). Voor de relatie met de krant en het al of niet vermelden van de etniciteit kon geen significant verband gevonden worden (χ² (1, N= 16)= 2,424; p > 0,05). 75% van de cellen hebben een verwachte frequentie lager dan vijf.

     De nationaliteit werd in 12 van de 16 artikels vermeld. Negen maal wordt de nationaliteit opgegeven in De Morgen en vijf maal in La Libre Belgique. Het verband tussen het opgeven van de nationaliteit en de krant is eveneens niet significant (χ² (2, N= 16)= 0,873; p > 0,05).Ook hier is de verwachte frequentie in 75% van de cellen lager dan vijf. 14 verschillende nationaliteiten worden opgegeven. De meest voorkomende zijn Kosovo, Macedonië en Rusland. Deze komen steeds tweemaal voor. De andere 11 nationaliteiten komen één keer voor. In een artikel kunnen soms meerdere nationaliteiten opgegeven worden indien het handelt over een groep. Hierdoor komt het dat er in totaal 17 keer een nationaliteit wordt opgegeven.

     Het geboorteland wordt in geen van de 16 artikels vernoemd. Ook de huidskleur, cultuur, godsdienst en beroepssituatie worden nooit meegedeeld.

     Het geslacht wordt in vier artikels vermeld. Tweemaal gaat het om iemand van het vrouwelijke geslacht, één maal om een man en één maal gaat het over een man en een vrouw. In La Libre Belgique wordt het geslacht maar één keer vermeld voor drie keer in De Morgen. De relatie tussen het al dan niet opgeven van het geslacht en de krant is niet significant (χ² (1, N= 16)= 3,949; p > 0,05). 33,3% van de cellen hebben een verwachte frequentie die lager ligt dan vijf.

     De leeftijd wordt in twee artikels opgegeven. Het eerste artikel is in De Morgen verschenen op 26 maart 2002. De asielzoeker was 33 jaar oud. Het tweede artikel verscheen in La Libre Belgique op 27 maart 2001. Deze asielzoeker was 50 jaar oud.

 

5.2.4. Waarom vluchtelingen in de dagbladen voorkomen

 

De laatste vraag handelt over het waarom van de aanwezigheid van vluchtelingen in de dagbladpers. Hiervoor werd eerst onderzocht in welke rubriek de artikels verschenen. Vervolgens werd onderzocht wat het hoofdthema was van het krantenartikel.

 

Tabel 7: Crosstabel plaats van het artikel in de krant (=v6) en de krantentitel (=v1)

 

 

v1

Totaal

DM

LLB

v6

voorpagina

count

2

7

9

 

% within v6

22,20%

77,80%

100%

 

% within v1

7,70%

25%

16,70%

 

% of total count

3,70%

13%

16,70%

algemeen

count

2

0

2

 

% within v6

100%

0%

100%

 

% within v1

7,70%

0%

3,70%

 

% of total count

3,70%

0%

3,70%

binnenland

count

21

20

41

 

% within v6

51,20%

48,80%

100%

 

% within v1

80,80%

71,40%

75,90%

 

% of total count

38,90%

37%

75,90%

opinie

count

1

1

2

 

% within v6

50%

50%

100%

 

% within v1

3,80%

3,60%

3,70%

 

% of total count

1,90%

1,90%

3,70%

Totaal

 

count

26

28

54

 

 

% within v6

48,10%

51,90%

100%

 

 

% within v1

100%

100%

100%

 

 

% of total

48,10%

51,90%

100%

 

     De meeste artikels verschijnen in de binnenlandse pagina’s van beide kranten. Het gaat om 75% van de bijdragen. 21 artikels verschenen in De Morgen en 20 in La Libre Belgique. Op de voorpagina verschijnt 16,7% van de krantenartikels. 77,8% daarvan verschijnt in La Libre Belgique. Er verschijnen twee opinieartikels, één in elke krant. Geen enkel artikel is terug te vinden in de regionale bladzijden. Dit is eenvoudig te verklaren door het feit dat geen van deze kranten een rubriek met regionaal nieuws bevat. Als men de cijfers per krant bekijkt ziet men dat voor De Morgen 7,7% op de voorpagina verschijnt. Hetzelfde percentage verschijnt in de algemene bladzijden. 80,8% verschijnt in de binnenlandse pagina’s en 3,8% op de opiniebladzijden. La Libre Belgique plaatst 25% van haar artikels op de voorpagina. Geen enkel artikel verschijnt in de algemene bladzijden. 71,4% van haar bijdragen verschijnen onder de binnenlandse rubriek. Tenslotte verschijnt 3,6% in de opiniebijdrages. De relatie tussen het verschijnen in een bepaalde rubriek en de krant is hier eveneens niet significant (χ² (3, N= 54)= 4,735; p > 0,05). Ook hier is de verwachte frequentie lager dan vijf voor de χ² in 75% van de cellen.

     Bekijkt men de besproken thema’s dan blijkt voor deze kranten de meerderheid van de artikels te handelen over het asiel- en uitwijzingsbeleid (31,5%), gevolgd door ‘asielcentra en opvang van asielzoekers’ (22,2%) en ‘gevolgen van het asielbeleid en de uitwijzingen’ (20,4%). De top drie in De Morgen is indentiek, maar met andere verhoudingen. Het asiel- en uitwijzingsbeleid wordt in 23,1% van de artikels behandeld. Hetzelfde percentage wordt gehaald door de krantenartikels over de opvangcentra en de opvang van asielzoekers. De gevolgen van het beleid halen 19,2% van de bijdragen van De Morgen. Het meest behandelde thema in La Libre Belgique is het asiel- en uitwijzingsbeleid met 39,3%. Dit is gevolgd door ‘gevolgen van het asielbeleid en uitwijzingen’ en ‘opvangcentra en opvang van asielzoekers’ met hetzelfde percentage (21,4%). Ook hier is de relatie met de krant niet significant (χ² (7, N= 54)= 6,639; p> 0,05). In 62,5% van de cellen is de verwachte frequentie echter lager dan vijf.

 

 

5.3. Gazet van Antwerpen versus Le Soir

 

Voor beide kranten werd in de onderzoeksperiode 72 krantenartikels gevonden die over de vluchtelingenkwestie handelden. 41 verschenen in Gazet van Antwerpen en 31 in Le Soir. Op de 44 dagen die onderzocht werden is het onderwerp in deze regionale kranten in 34,5% van de dagen behandeld. Hiervan is de bijdrage van Gazet van Antwerpen 53,7%. De overige 46,3% neemt Le Soir voor haar rekening.

 

5.3.1. De wijze waarop de vluchtelingenkwestie in de kranten behandeld wordt

 

Eerst werd onderzocht wie de auteur is van de bijdragen verschenen in beide dagbladen.

 

Tabel 8: Crosstabel van wie aan het woord is (=v15) per regionaal krantentitel (=v1)

 

 

 

v1

 

 

 

 

GvA

LS

Totaal

v15

journalist

Count

39

30

69

 

% within v15

56,50%

43,50%

100%

 

% within v1

95,10%

96,80%

95,80%

burger

Count

2

1

3

 

% within v15

66,70%

33,30%

100%

 

% within v1

4,90%

3,20%

4,20%

Totaal

 

Count

41

31

72

 

 

% within v15

56,90%

43,10%

100%

 

 

% within v1

100%

100%

100%

 

     Uit het onderzoek blijkt dat de grote meerderheid geschreven is door journalisten (95,8%). 56,5% van de journalistieke bijdragen zijn in Gazet van Antwerpen verschenen. Er werden drie lezersbrieven geschreven. Twee lezersbrieven verschenen in Gazet van Antwerpen op 23 oktober 2002 en handelden alle twee over repatriëringen. De derde brief verscheen op 13 januari 2001 in Le Soir. 3,2% van de bijdragen van Le Soir zijn geschreven door burgers. Als men de significantie onderzoekt van de relatie tussen de krant en wie het artikel schrijft blijkt deze niet te bestaan (χ² (2, N= 72)= 0,121; p > 0,05). De verwachte frequentie is echter lager dan vijf in 50% van de cellen.

     Er wordt over het hoofd van de asielzoekers over hun lot gesproken. Dit is het geval in twee artikels in Gazet van Antwerpen. Op 13 januari 2001 publiceerde deze krant het artikel ‘Myriam maakt zich ongerust over haar Kazachse vriend’. Het is Myriam, een Belgische, die het verhaal vertelt van haar uitgeprocedeerde vriend. Zij vertelt hoe hij vreesde terug te keren naar zijn geboorteland. Uit het verslag krijgt men als lezer vooral een idee van hoe zij de gebeurtenissen meemaakt, maar weinig over hoe haar vriend het ervaart. In het artikel dat op 10 september 2002 gepubliceerd werd (“Uitwijzing is schandalig”), wordt op gelijkaardige wijze de uitwijzing van een asielzoeker beschreven. In dit artikel gaat het om een Kosovaarse asielzoeker die in België werk gevonden had en de inspanning deed om de taal te leren. In het artikel krijgt enkel de voormalige werkgever van de asielzoeker het woord. Hij vertelt over de asielzoeker, maar de belevingen, de gevoelens van deze asielzoeker en zijn familie komt de lezer niet te weten. Ook in het artikel gepubliceerd op 11 september 2001 in Le Soir (‘Les enfants à l'école du monde’) wordt over asielzoekers geschreven, maar krijgen zij niet het woord. In dit artikel doet de leerkracht zijn verhaal. Hij geeft les aan kinderen van asielzoekers. Het artikel geeft verslag van zijn ervaringen in een multiculturele en multilinguïstische klas. De kinderen komen niet aan het woord.

     Uitzondering hierop zijn de twee krantenartikels gepubliceerd in Le Soir op 29 juli 2000. Deze twee artikels vormen één geheel en gaan over de moeilijke tocht die asielzoekers maken om tot in België te geraken. In beide artikels is het hetzelfde koppel uit Rusland dat haar verhaal mag doen. Het gaat om de volgende artikels:

‘La ruée vers l'Ouest est semée d'embûches’ en ‘Une épopée où le porte-monnaie tient une place prépondérante’. Het is de enige keer dat we de stem van de asielzoekers zelf horen.

     Indien in het artikel vluchtelingen of asielzoekers worden beschreven gebruikt men hun nationaliteit, naam en/of familienaam, illegaal, vluchteling, asielzoeker en vreemdeling. Ook wordt er een enkel keer het geslacht en de leeftijd gegeven. In één artikel in Le Soir, gepubliceerd op 13 januari 2001 (‘On ne menotte pas des gens innocents’) hebben ze het over ‘de malheureux réfugiés terrorisés’. Dit is in de artikels van Le Soir het enige dat geen neutrale omschrijving geeft, maar gebruik maakt van adjectieven. In Gazet van Antwerpen wordt tevens in één artikel een meer gekleurde omschrijving gegeven van asielzoekers. In het artikel verschenen op 11 mei 2000 (‘Vluchtelingen achtergelaten op parking’) spreekt de journalist over vier Afghaanse pechvogels. Hier wordt geen neutraal substantief gebruikt.

     In 18 van de 34 artikels die over de vluchtelingen handelen worden ze als een groep omschreven. Negen artikels komen uit Le Soir. Hetzelfde aantal artikels is terug te vinden in Gazet van Antwerpen. In 16 bijdragen worden ze als individuen behandeld. Daarvan werden 13 artikels in Gazet van Antwerpen gevonden. Drie vierde van de artikels in Le Soir beschrijven de vluchtelingen als één groep. In Gazet van Antwerpen daarentegen worden ze in 40,9% van de bijdragen als één geheel beschreven. Indien men enkel die artikels onderzoekt waar er een beschrijving staat van asielzoekers, is de relatie tussen de collectieve of individuele voorstelling en de krant niet significant (χ² (2, N= 34)= 3,62; p > 0,05).

     Indien men naar de scores kijkt die de artikels haalde op de 20 framingvragen, blijken de maximale scores bereikt te worden door het economische frame en het human intrest frame. Het responsability frame en het morality frame halen in Gazet van Antwerpen een hoger gemiddelde dan in Le Soir. Voor het human interest frame, het conflict frame en het economische frame ligt het gemiddelde hoger bij de Franstalige krant. Bekijkt men naar de mogelijke significante relaties tussen deze scores en de krant dan blijkt geen enkele relatie significant.

 

5.3.2. De hoeveelheid aandacht die aan de vluchtelingenkwestie gegeven wordt

 

Om een antwoord te kunnen geven op de vraag hoeveel aandacht er aan de vluchtelingenkwestie wordt gegeven vergelijkt men de oppervlaktes van de verschillende artikels. De kleinste bijdrage in de regionale kranten is 8 mm² groot. Het grootste krantenartikel heeft een oppervlakte van 684 mm². Gemiddeld wordt er 136,43 mm² vrijgemaakt voor de vluchtelingenkwestie. Als men de oppervlaktes vergelijkt van beide kranten blijkt dat Le Soir gemiddeld meer aandacht besteedt aan het onderwerp (190,23 mm²). Gazet van Antwerpen besteedt gemiddeld 95,76 mm² aan de vluchtelingenkwestie. De standaardafwijking bij Le Soir (= 199,54) is groter dan deze van Gazet van Antwerpen (= 126,19). De bijdragen van Gazet van Antwerpen kennen minder extreme waarden dan deze van Le Soir. Als men de relatie onderzoekt tussen de krant en de gemiddelde oppervlakte van de artikels blijkt deze significant te zijn (t (70)= -2,454, p < 0,05).

     Indien men de verhouding tussen de oppervlakte van het krantenartikel en het totaal besteed aan binnenlands nieuws blijkt dat er gemiddeld 0,64% besteed wordt aan het onderwerp. Als men de gemiddelden per krant bekijkt, blijkt dat Le Soir meer aandacht besteed. Voor de Franstalige krant bedraagt het gemiddelde 1,05%. Gazet van Antwerpen besteedt gemiddeld 0,33% aan de vluchtelingen. De relatie tussen de krant en de verhouding van de oppervlakte is ook hier significant (t (70)= -3,487, p= 0,01). De lage percentages kunnen verklaard worden door het feit dat bijna 60% van de artikels in Le Soir en Gazet van Antwerpen éénkolommers zijn. Nieuwsverhalen, verslagen en reportages stellen maar 25% van de bijdragen.

     Illustraties begeleiden in 20,8% van de artikels de journalistieke bijdragen. Deze illustraties zijn gemiddeld 26,95 mm² groot. De grootste illustratie heeft een oppervlakte van 384 mm². Als men per krant kijkt, ziet men dat de meeste illustraties uit Le Soir komen. Deze krant begeleidt 25,8% van zijn artikels met een illustratie. Gazet van Antwerpen doet dit voor 17,1% van haar krantenartikels. Gaat men de significantie onderzoeken tussen de krant en het al dan niet illustreren van de bijdragen blijkt deze nihil te zijn (χ² (1, N= 72)= 0,816 p > 0,05). Ook de relatie tussen de oppervlakte van de illustratie en de krant is niet significant (t (70)= -1,452, p > 0,05).

     Van de 15 illustraties is één ervan een tekening. Deze is in Le Soir verschenen. 53,33% zijn zwartwitfoto’s en 40% is een kleurenfoto. 75% van de zwartwitfoto’s is in Gazet van Antwerpen verschenen. Daarentegen is 83,33% van de kleurenfoto’s in Le Soir gepubliceerd. Als men dan per krant bekijkt welke soort illustratie deze publiceren, is dezelfde verhouding terug te vinden. De meerderheid van de illustraties uit Gazet van Antwerpen zijn zwartwitfoto’s en de meerderheid van de illustraties in Le Soir zijn kleurenfoto’s.

 

5.3.3. De etikettering van de vluchtelingen

 

In 34 artikels van de 72 wordt er meer informatie gegeven over wie de asielzoekers en vluchtelingen zijn die het onderwerp van het artikel vormen. 64,7% verscheen in Gazet van Antwerpen en 35,3% in Le Soir. In 76,5% van de artikels wordt er geen informatie verstreken in verband met de voornaam of familienaam. Vijf artikels vermelden enkel de voornaam van de persoon. Hiervan zijn er drie verschenen in Le Soir en de overige twee in Gazet van Antwerpen. De familienaam wordt in drie bijdragen vermeld. Alle drie verschenen ze in Gazet van Antwerpen. Hieruit kan men besluiten dat drie vierde van de artikels verschenen in Le Soir niets vermelden betreffende de naam van de asielzoekers. In de overige 25% wordt enkel de voornaam meegedeeld. In Gazet van Antwerpen wordt ook in de meerderheid van de artikels (77%) niets over de naam vermeld. Indien ze het wel doen wordt in 9,1% van de gevallen enkel de voornaam meegedeeld en in 13,6% van de gevallen enkel de familienaam. Wanneer men onderzoekt of er een relatie bestaat tussen het al dan niet vermelden van de naam en de krant blijkt deze niet significant te zijn (χ² (1, N= 34)= 1,604; p > 0,05). Er moet opgemerkt worden dat de verwachte frequentie in 33,3% van de cellen lager dan vijf is voor de χ².

     In twee artikels wordt de etniciteit van de vluchtelingen vermeld. Het gaat om een Afrikaan in het artikel ‘Illegaal’ verschenen op 27 juli 2002 in Gazet van Antwerpen en Koerden in het artikel ‘Sept illegaux sous le camoin’ verschenen in Le Soir op 28 juli 2001. Er is geen significante relatie tussen het al dan niet vermelden van de etniciteit en de krant (χ² (1, N= 34= 0,201; p > 0,05). De helft van de cellen hebben ook hier een verwachte frequentie lager dan vijf.

     De nationaliteit wordt in 58,8% van de krantenartikels opgegeven. In totaal worden er voor beide kranten 19 verschillende nationaliteiten opgegeven. De meest voorkomende zijn Kosovo (vijf maal) en Afghanistan (vier maal). De andere 17 nationaliteiten komen één of twee keer voor. De relatie tussen het opgeven van de nationaliteit en de krant is niet significant (χ² (1, N= 34) = 0,471; p > 0,05). In 25% van de cellen ligt de verwachte frequentie lager dan vijf.

     Het geboorteland wordt twee maal vermeld. Het gaat om twee artikels verschenen op 29 juli 2002 in Le Soir. Het opgeven van het geboorteland blijkt wel een significante relatie te hebben met de krant (χ² (2, N= 34) = 3,896; p < 0,05). Er moet wel vermeld worden dat de helft van de cellen een verwachte frequentie hebben van minder dan vijf.

     De huidskleur, de cultuur of godsdienst waartoe de vluchtelingen behoren worden in geen van de 34 bijdragen vermeld. Daarentegen wordt het geslacht wel vermeld in 44,1% van de krantenartikels. In 11,8% van de artikels gaat het om één of verschillende leden van het mannelijke geslacht. Vrouwen komen in 32,11% van de bijdragen voor. De relatie tussen het al of niet vermelden van het geslacht en de krant blijkt significant te zijn (χ² (2, N=34)= 10,555; p< 0,01).

     De beroepssituatie wordt vermeld in twee artikels. Deze verschenen in Gazet van Antwerpen op 13 januari 2001 (‘Myriam vreest voor lot van haar Kazachse vriend’, p.27) en op 10 september 2002 (‘Uitwijzing is schandalig’, p.16).

     De leeftijd wordt in 29,4% van de krantenartikels vermeld. Allemaal zijn het artikels verschenen in Gazet van Antwerpen. Le Soir vermeldt dus nooit de leeftijd. Het al dan niet vermelden van de leeftijd en de krant blijkt dus een significante relatie te zijn (χ² (2, N= 34) = 7,727; p < 0,01). Er moet wel opgemerkt worden dat in 25% van de cellen een verwachte frequentie lager dan vijf werd vastgesteld. De jongste asielzoeker vermeld in Gazet van Antwerpen is 5 jaar oud. De oudste is 42 jaar oud. Dit betekent dat de asielzoeker vermeld in Gazet van Antwerpen gemiddeld 25 jaar oud is.

 

5.3.4. Waarom vluchtelingen in de dagbladen voorkomen

 

Tabel 9: Crosstabel van de artikels verschenen per rubriek (=v6) en de regionale kranten (=v1)

 

 

v1

Totaal

GvA

LS

v6

voorpagina

count

1

4

5

 

% within v6

20,00%

80,00%

100,00%

 

% within v1

2,40%

12,90%

6,90%

 

% of total count

1,40%

5,60%

6,90%

algemeen

count

4

8

12

 

% within v6

33,30%

66,70%

100,00%

 

% within v1

9,80%

25,80%

16,70%

 

% of total count

5,60%

11,10%

16,70%

binnenland

count

13

14

27

 

% within v6

48,10%

51,90%

100,00%

 

% within v1

31,70%

45,20%

37,50%

 

% of total count

18,10%

19,40%

37,50%

regionaal

count

21

4

25

 

% within v6

84,00%

16,00%

100,00%

 

% within v1

51,20%

12,90%

34,70%

 

% of total count

29,20%

5,60%

34,70%

opinie

count

2

1

3

 

% within v6

66,70%

33,30%

100,00%

 

% within v1

4,90%

3,20%

4,20%

 

% of total count

2,80%

1,40%

4,20%

Totaal

 

count

41

31

72

 

 

% within v6

56,90%

43,10%

100,00%

 

 

% within v1

100,00%

100,00%

100,00%

 

 

% of total

56,90%

43,10%

100,00%

 

Gaat men na in welk rubriek de vluchtelingenkwestie behandeld wordt dan is het duidelijk dat de meerderheid van de artikels verschijnen in de binnenlandse pagina’s. Deze vertegenwoordigen 37,5% van de bijdragen. 34,7% van de krantenartikels verschijnen in de regionale rubriek. De rubriek ‘algemeen nieuws’ sluit de top drie af met 16,7%. Vijf van de 72 artikels verschenen op de voorpagina. Dit is net geen 7% van het totaal. De opiniebladzijden leveren eveneens een kleine bijdrage met 4,2% van de artikels. Bekijkt men deze cijfers per krant, dan stelt men vast dat 84% van de regionale bijdragen verschijnen in Gazet van Antwerpen. Onder de rubriek ‘binnenlands nieuws’ is dan Le Soir nipt koploper met 51,9% van de bijdragen. Le Soir publiceert tweemaal zoveel artikels onder de rubriek ‘algemeen nieuws’ dan Gazet van Antwerpen. Ook wat betreft de artikels op de voorpagina is 80% afkomstig uit Le Soir. Van de drie opiniestukken die in totaal werden opgenomen in het onderzoek zijn er twee afkomstig uit Gazet van Antwerpen en één uit Le Soir. Maakt men de vergelijking binnen de krant dan blijkt dat de top drie van de rubrieken voor Le Soir er als volgt uitziet: binnenlands nieuws (45,2%), algemeen nieuws (25,8%) en ex aequo voorpagina en regionale bladzijden elk met 12,9%. Voor Gazet van Antwerpen zijn de volgende drie rubrieken de meest voorkomende: regionaal nieuws (51,2%), binnenlands nieuws (31,7%) en algemeen nieuws (9,8%). De twee kranten behandelen het onderwerp dus niet in dezelfde rubrieken. Regionaal nieuws, binnenlands nieuws en algemeen nieuws komen alle drie aan bod, maar niet in dezelfde volgorde. De verschillen tussen de kranten zijn significant (χ² (2, N= 72) = 13,994; p < 0,01). In 40% van de cellen was de verwachte frequentie lager dan vijf.

     Het meest behandelde thema is dat van het asiel- en uitwijzingsbeleid (25%). Daarna volgt ‘gevolgen van het asielbeleid en uitwijzingen’ met 23,6% en ‘opvangcentra en opvang van asielzoekers’ met 16,7%. De top drie voor Gazet van Antwerpen ziet er anders uit. Op de eerste plaats wordt er meer aandacht gevestigd aan de gevolgen van het beleid en de uitwijzingen (34,1%). Vervolgens komt het asiel- en uitwijzingsbeleid met 22% van de bijdragen. De regularisatie en ‘opvangcentra en opvang van asielzoekers’ sluiten samen de top drie af met 14,6% van de bijdragen elk. Het meest behandelde thema is Le Soir is het asiel- en uitwijzingsbeleid (29%). Op de tweede plaats komt ‘opvangcentra en de opvang van asielzoekers’ (19,4%). In de Franstalige krant is het derde meest behandelde thema dat van mensensmokkel (16,1%). De relatie tussen het behandelde thema en de krant is niet significant (χ² (8, N= 72)= 12,809; p > 0,05). In 61,1% van de cellen bedraagt de verwachte frequentie minder dan vijf.

 

 

5.4. Het Laatste Nieuws versus La Dernière Heure-Les Sports

 

Het Laatste Nieuws en La Dernière Heure-Les Sports leveren 55 artikels die in de onderzoeksperiode handelen over de vluchtelingenkwestie. 31 artikels verschenen in Het Laatste Nieuws en 24 in La Dernière Heure-Les Sports. Op de 44 dagen die voor elke krant onderzocht werden, verschenen er op 31,2% van deze dagen minstens één artikel over de vluchtelingenkwestie. Op 54,4% van die dagen verscheen minstens één artikel in Het Laatste Nieuws. Op iets minder dan één dag op twee verscheen er minstens één artikel in La Dernière Heure-Les Sports.

 

5.4.1. De wijze waarop de vluchtelingenkwestie in de kranten behandeld wordt

 

Journalisten en burgers schrijven over vluchtelingen, maar zelf komen asielzoekers en vluchtelingen in geen van de twee kranten aan bod. Zo interviewt Het Laatste Nieuws een politieagent betrokken bij de uitwijzing van een Kazakse familie. De familie zelf komt niet aan bod. Er wordt wel uitgebreid geschreven hoe slecht de politieagent zich voelt bij de situatie omdat hij de familie zo goed kende en dat hij niets aan hun uitwijzing kon doen (‘Dienst Vreemdelingenzaken nuchter over "deportatie" van uitgeprocedeerde asielzoekertjes uit Kazachstan’, 17 februari 2003). Er wordt dus wel over asielzoekers geschreven, maar ze krijgen zelf het woord niet. 81,8% van de bijdragen zijn van de pen van de journalisten. Hiervan komt 51,1% van Het Laatste Nieuws. De andere bijdragen zijn geschreven door burgers. Acht lezersbrieven komen uit Het Laatste Nieuws. Zeven van deze lezersbrieven zijn geschreven naar aanleiding van de Tabita-zaak en verschenen allemaal op 23 oktober 2002. De vijfjarige asielzoekster kwam illegaal ons land binnen. In de ogen van de het publiek werd er verschillende fouten gemaakt door o.a. het meisje onbegeleid terug naar Congo te sturen. De relatie tussen wie aan het woord is en de krant is niet significant (χ² (2, N=55) = 2,78, p > 0.05). Er moet opgemerkt worden dat voor één cel de verwachte frequentie te laag is.

     58,2% van de artikels geven een omschrijving van de hoofdacteur, een vluchteling of een instelling. Voor de omschrijving van vluchtelingen wordt ook hier termen als illegaal, vluchteling, asielzoek(st)er,… gebruikt. Daarnaast wordt ook gebruik gemaakt van de nationaliteit om de vluchtelingen te omschrijven.

     Op de 55 artikels wordt in 61,8% van de gevallen de vluchtelingen omschreven. De vluchtelingen worden zowel collectief als individueel beschreven. Voor beide categorieën bedraagt het percentage 50%. De meerderheid van de collectieve weergaven van de vluchtelingen zijn te vinden in Het Laatste Nieuws. La Dernière Heure-Les Sports neemt 41,2% van de collectieve voorstelling van de vluchtelingen voor haar rekening. Ook voor de individuele voorstelling komt de meerderheid van de artikels uit Het Laatste Nieuws (70,6%). Van de 32,8% krantenartikels waar er geen omschrijving gegeven is van vluchtelingen komt 57,1% uit La Dernière Heure-Les Sports. Als men de cijfers per krant bekijkt, is het duidelijk dat de helft van de bijdragen van La Dernière Heure-Les Sports geen omschrijving bevat van vluchtelingen of asielzoekers. Collectieve omschrijvingen zijn terug te vinden in 29,8% van de artikels en de individuele in 20,8% van de bijdragen. Bij Het Laatste Nieuws bevat 38,7% van de krantenartikels een individuele omschrijving. 32,3% bevat een collectieve voorstelling. In 29% van de artikels van Het Laatste Nieuws is geen omschrijving terug te vinden. De relatie tussen de voorstelling van de vluchtelingen en de krant is niet significant (χ² (2, N= 55)= 2,998;  p > 0,05). Als men gaat zien naar de auteur van de artikels en het al dan niet collectief omschrijven van de vluchtelingen blijkt dat 94,1% van de collectieve omschrijvingen worden geschreven door een journalist. Bekijkt men het per soort auteur, blijkt het dat als burgers een omschrijving geven deze in 50% van de gevallen individueel is en maar 10% collectief. Bij de journalisten bevat de meerderheid van de artikels geen omschrijving (37,8%). En als het een omschrijving bevat dan zal het vooral een collectieve voorstelling zijn. Individuele omschrijvingen van vluchtelingen komt in 26,7% van de artikels voor.

     Bekijkt men de scores van de framingvragen blijkt dat enkel voor het morality frame de maximale score behaald wordt. Het conflict frame en het human interest frame halen beide een drie op vijf. Voor het conflict frame is de score drie op vier. Het economische frame wordt het minst gehanteerd, want deze haalt als maximale score één op drie. De artikels uit Het Laatste Nieuws halen gemiddeld een hogere score op de vragen over de volgende frames: human interest frame, conflict frame en morality frame. Het economische frame komt in Het Laatste Nieuws helemaal niet in voor. Ook als men naar de significantie kijkt van de scores en de krant dan blijkt geen enkele relatie significant te zijn.

 

5.4.2. De hoeveelheid aandacht die aan de vluchtelingenkwestie gegeven wordt

 

Gemiddeld is een artikel in de populaire kranten 104,98 mm². Het kleinste artikel is 12 mm² groot. Het grootste artikel is meer dan 60 keer groter. Gemiddeld zijn de artikels groter in Het Laatste Nieuws. De gemiddelde grootte in La Dernière Heure-Les Sports bedraagt 83,79 mm² voor 121,38 mm² in Het Laatste Nieuws. De standaardafwijking voor de Nederlandstalige krant is meer dan twee keer zo groot als deze van zijn Franstalige tegenhanger. Dit betekent dat de artikels in Het Laatste Nieuws sterker verschillen in grootte dan deze uit La Dernière Heure-Les Sports. Als men de gemiddeldes vergelijkt tussen de twee populaire kranten blijkt de relatie tussen de oppervlakte en de krant niet significant te zijn (t (53)= 0,838; p> 0,05).

     Verhoudingsgewijs wordt er maar gemiddeld 0,58% van het totaal binnenlands nieuws besteed aan de vluchtelingenkwestie tijdens de onderzoeksperiode. De twee kranten verschillen amper in de verhouding vluchtelingenkwestie-binnenlands nieuws. La Dernière Heure-Les Sports besteedt gemiddeld 0,63% aan de vluchtelingen. Het Laatste Nieuws besteedt gemiddeld 0,55%. Onderzoekt men de significantie van de relatie tussen de krant en de gemiddelde oppervlakte die binnen het binnenlands nieuws besteed wordt aan de vluchtelingen blijkt deze niet significant (t (53)= -0,341; p > 0,05). De lage percentages en kleine oppervlaktes zijn te wijten aan het feit dat ook voor deze kranten de meerderheid van de artikels éénkolommers (56%) zijn.

     In 10 bijdragen van de 55 wordt een illustratie gebruikt. 70% daarvan staan in Het Laatste Nieuws. Negen van deze tien illustraties zijn zwartwitfoto’s. De meerderheid hiervan wordt gepubliceerd in Het Laatste Nieuws (77,8%). In La Dernière Heure-Les Sports staat de enige tabel. Als men op zoekt gaat naar de mogelijke significantie tussen de krant en het al dan niet illustrateren van de artikels blijkt deze onbestaand (χ² (1, N= 55) = 0,924; p > 0,05). 25% van de cellen hebben echter een verwachte frequentie lager dan vijf. Gemiddeld zijn de illustraties 24,28 mm² groot. De oppervlakte van de illustraties is gemiddeld groter bij Het Laatste Nieuws (35,07 mm²) dan bij La Dernière Heure-Les Sports (10,35 mm²).

 

5.4.3. De etikettering van de vluchtelingen

 

Op de 55 artikels verschenen in Het Laatste Nieuws en in La Dernière Heure-Les Sports tellen 24 krantenartikels een omschrijving van vluchtelingen. In 82,4% van deze artikels wordt geen informatie gegeven over de naam of de voornaam van de hoofdacteur. In één artikel verschenen in Het Laatste Nieuws op 23 oktober 2002 (‘Tabita vandaag weer thuis’, p. 5) wordt enkel de voornaam vermeld. Vijf artikels vermelden zowel de voornaam als de familienaam. Vier van deze artikels werden in Het Laatste Nieuws gepubliceerd en één in La Dernière Heure-Les Sports. Het al dan niet vermelden van de naam levert geen significante relatie met de krant op (χ² (1, N= 34° = 3,548; p > 0,05). Hier bevatten 33,3% van de cellen een verwachte frequentie lager dan vijf.

     De etniciteit van de hoofdacteurs wordt in 14,7% van de artikels vermeld. Tweemaal gaat het om Koerden. De andere etnieën zijn: Aziaat, Tamile, zigeuner. Ook het vermelden van het ras levert geen significante relatie op (χ² (1, N= 34) = 1,567; p > 0,05). Tevens bevat 50% van de cellen een verwachte frequentie lager dan vijf.

     De nationaliteit daarentegen wordt in 61,8% van de artikels wel vermeld. Maar ook het vermelden van de nationaliteit heeft geen significante relatie met de krant (χ² (2, N= 34) = 3,766; p > 0,05). 50% van de cellen hebben een verwachte frequentie lager dan vijf. 24 verschillende nationaliteiten worden opgegeven. De grootste groep wordt gevormd door Kosovaren. Zesmaal wordt deze nationaliteit vermeld. Roemenië wordt driemaal vermeld, net zoals Afghanistan. De andere 21 nationaliteiten komt één of twee keer voor in de artikels.

     Het geboorteland wordt tweemaal vermeld. In het artikel ‘Dienst Vreemdelingenzaken nuchter over "deportatie" van uitgeprocedeerde asielzoekertjes uit Kazachstan’ verschenen in Het Laatste Nieuws op 17 februari 2003 wordt als geboorteland Rusland opgegeven. In La Dernière Heure-Les Sports wordt op 8 december 2000 een artikel gepubliceerd waarin India vermeld wordt als geboorteland. Er wordt echter in geen enkel artikel de cultuur en de godsdienst vermeld. Ook de beroepssituatie wordt nergens vermeld.

     In 76,5% van de krantenartikels wordt het geslacht niet vermeld. Indien dit wel gedaan wordt dan gaat het in drie artikels om een man en in evenveel artikels om een man en een vrouw. In twee artikels wordt het vrouwelijke geslacht expliciet vermeld. De relatie tussen de krant en het al dan niet vermelden van het geslacht is niet significant (χ² (1, N= 34) = 2,540; p > 0,05). In 33,3% van de cellen blijkt dat de verwachte frequentie lager ligt dan vijf.

     De leeftijd van de vluchtelingen wordt maar in 23,5% van de artikels vermeld. Tweemaal gaat het in La Dernière-Les Sports om 16-jarigen. In Het Laatste Nieuws wordt in zes artikels de leeftijd vermeld. De jongste vluchteling is drie jaar oud en de oudste is 37. De gemiddelde leeftijd bedraagt  17 jaar. Het Laatste Nieuws bericht dus zowel over minderjarige vluchtelingen als over volwassenen. Het al dan niet vermelden van de leeftijd vormt geen significant verband met de krant (χ² (1, N= 34) = 0,485; p > 0,05). 25% van de cellen hebben een verwachte frequentie die lager ligt dan vijf.

 

5.4.4. Waarom vluchtelingen in de dagbladen voorkomen

 

Tabel 10: Crosstabel van de krantenrubrieken (=v6) en de populaire kranten (=v1)

 

 

v1

Totaal

HLN

LDH

v6

voorpagina

count

2

0

2

 

% within v6

100,00%

0,00%

100,00%

 

% within v1

6,50%

0,00%

3,60%

 

% of total count

3,60%

0,00%

3,60%

algemeen

count

18

9

27

 

% within v6

66,70%

33,30%

100,00%

 

% within v1

58,10%

37,50%

49,10%

 

% of total count

32,70%

16,40%

49,10%

binnenland

count

0

7

7

 

% within v6

0,00%

100,00%

100,00%

 

% within v1

0,00%

29,20%

12,70%

 

% of total count

0,00%

12,70%

12,70%

regionaal

count

3

6

9

 

% within v6

33,30%

66,70%

100,00%

 

% within v1

9,70%

25,00%

16,40%

 

% of total count

5,50%

10,90%

16,40%

opinie

count

8

2

10

 

% within v6

80,00%

20,00%

100,00%

 

% within v1

25,80%

8,30%

18,20%

 

% of total count

14,50%

3,60%

18,20%

Totaal

 

count

31

24

55

 

 

% within v6

56,40%

43,60%

100,00%

 

 

% within v1

100,00%

100,00%

100,00%

 

 

% of total

56,40%

43,60%

100,00%

 

Ongeveer één artikel op twee verschijnt in de rubriek ‘algemeen nieuws’. Dit is te verklaren door het feit dat Het Laatste Nieuws geen aparte rubriek heeft voor binnenlands- en buitenlandsnieuws. Indien men kijkt naar de verdeling binnen Het Laatste Nieuws is 58,1% van de artikels verschenen in de rubriek ‘algemeen nieuws’. Daarnaast is maar 6,5% van de bijdragen van de Nederlandstalige krant verschenen op de voorpagina. Ook in de regionale pagina’s wordt niet veel aandacht gegeven aan nieuws over vluchtelingen aangezien maar 9,7% van de artikels op deze pagina’s is verschenen. Vergelijkt men dit met La Dernière Heure-Les Sports dan is geen enkel artikel verschenen op de voorpagina. Voor deze krant verschijnt 37,5% van de artikels over de vluchtelingen onder de rubriek ‘algemeen nieuws’. Minder dan 30% van de artikels verschijnen in deze Franstalige krant op de binnenlandse pagina’s. De regionale pagina’s zijn goed voor 25% van de verschenen artikels. De relatie tussen de rubriek waaronder een artikel verschijnt en de krant blijkt hier wel significant te zijn (χ²= 15,968; p= 0,003). Er moet opgemerkt worden dat de verwachte frequentie in 60% van de cellen lager is dan vijf

     Het meest behandelde thema is dat van de gevolgen van het asielbeleid en de uitwijzingen (29,1%). Het thema ‘samenleving en criminaliteit’ vormt het tweede meest voorkomende thema met 18,2%. De opvangcentra en de opvang van asielzoekers sluiten deze top drie af met 16,4%. In Het Laatste Nieuws handelt bijna 40% van de artikels over de gevolgen van het asielbeleid en de uitwijzingen. Het thema ‘samenleving en criminaliteit’ vormt in Het Laatste Nieuws het tweede meest besproken thema. Tenslotte handelt 16,1% van de bijdragen in deze krant over mensensmokkel. Voor La Dernière Heure-Les Sports ziet de top drie er anders uit. Het meest besproken thema voor deze krant is de opvangcentra en de opvang van asielzoekers (33,3%). Daarna volgen ‘gevolgen van het asielbeleid en uitwijzingen’ (16,7%). De top drie wordt afgesloten met ‘asiel- en uitwijzingsbeleid’ ‘samenleving en criminaliteit’ en met mensensmokkel Deze drie thema’s worden elk in 12,5% van de artikels besproken. De relatie tussen het hoofdthema en de krant is in dit geval niet significant (χ² (6, N= 55)= 12,049; p > 0,05). 71,4% van de cellen bevatten een verwachte frequentie die lager ligt dan vijf.

 

 

5.5. Berichtgeving in de Nederlandstalige en de Franstalige dagbladen in België

 

Uit bovenstaande analyses is gebleken dat er weinig significante relaties gevonden werden op individuele niveau van de kranten. Nu zal men het onderzoek op taalniveau uitvoeren, nog steeds op basis van dezelfde vier onderzoeksvragen.

     In totaal werden 181 artikels gevonden in de periode van 44 maanden. 98 krantenartikels verschenen in het noordelijk deel van België en 83 uit de Franstalige kranten.

 

5.5.1. De wijze waarop de vluchtelingenkwestie in de kranten behandeld wordt

 

Tabel 11: Crosstabel van wie aan het woord is (=v15) volgens taalgroep (v=1)

v15

 

 

v1

 

 

 

Nederlandstalig

Franstalig

Totaal

journalisten

Count

85

76

161

 

% within v15

52,80%

47,20%

100,00%

 

% within v1

86,70%

91,60%

89,00%

 

% of total count

47,00%

42,00%

89,00%

organisaties

Count

2

2

4

& overheids-

% within v15

50,00%

50,00%

100,00%

instanties

% within v1

2,00%

2,40%

2,20%

 

% of total count

1,10%

1,10%

2,20%

burgers

Count

10

3

13

 

% within v15

76,90%

23,10%

100,00%

 

% within v1

10,20%

3,60%

7,20%

 

% of total count

5,50%

1,70%

7,20%

vluchtelingen

Count

0

2

2

 

% within v15

0,00%

100,00%

100,00%

 

% within v1

0,00%

2,40%

1,10%

 

% of total count

0,00%

1,10%

1,10%

andere

Count

1

0

1

 

% within v15

100,00%

0,00%

100,00%

 

% within v1

1,00%

0,00%

0,60%

 

% of total count

0,60%

0,00%

0,60%

Totaal

Count

98

83

181

% within v15

54,10%

45,90%

100,00%

% within v1

100,00%

100,00%

100,00%

% of total count

54,10%

45,90%

100,00%

 

De meerderheid van de bijdragen worden door journalisten geschreven (89%). Burgers zijn de auteur van 7,2% van de krantenartikels. In twee artikels op de 181 opgenomen in de selectie komen asielzoekers zelf expliciet aan het woord. Voor meer uitleg hierover verwijzen we naar de paragraaf 5.3.2. De overheidsinstanties en de organisaties zijn in totaal in 2,3% van de artikels aan het woord. De meerderheid van de artikels waar journalisten het woord hebben komen uit de Nederlandstalige kranten (52,8%). Als men de verdeling kijkt per taalgroep, blijkt dat in beide landsdelen de journalisten het meest aan het woord zijn. Burgers krijgen in Nederlandstalige kranten (10,2%) meer het woord dan in Franstalige kranten (3,6%). De relatie tussen wie aan het woord is en de taalgroep van de krant is niet significant (χ² (4, N= 181)= 6,071; p > 0,05). De verwachte frequentie is in 60% van de cellen lager dan vijf.

     Wat de omschrijvingen betreft worden hoofdzakelijk neutrale termen als vluchteling, asielzoeker, vreemdeling, illegaal,… en dit in beide landstalen gebruikt. In zes bijdragen worden vluchtelingen omschreven op basis van hun leeftijd aangevuld met hun geslacht of hun nationaliteit. In 18% van de krantenartikels wordt de naam en/of familienaam vermeld.

     Een omschrijving van de vluchtelingen is te vinden in 46,4% van de artikels. 26% van de bijdragen worden vluchtelingen als een collectieve groep beschreven. Individuele omschrijvingen zijn slects te vinden in 20,4% van de artikels. De meerderheid van de artikels bevat geen omschrijving van vluchtelingen. Dit betekent dat deze artikels over beleid gaan of over organisaties of overheidsinstanties die actief zijn of een belangrijke rol spelen in de vluchtelingenkwestie. Als men onderzoekt of het omschrijven van vluchtelingen collectief of individueel gebeurt een significantie relatie heeft met de taal van de krant blijkt deze inderdaad significant te zijn (χ² (2, N= 181) = 9,605; p < 0,01).

     Als men naar de maximum scores bekijkt op de framingvragen blijkt dat alle frames hun maximum behalen op uitzondering van het conflict frame. Gemiddeld halen de Nederlandstalige kranten een hogere score op de volgende frames: responsability frame, conflict frame en morality frame. De relatie tussen deze scores en de taalgroep van de krant is niet significant.

 

5.5.2. De hoeveelheid aandacht die aan de vluchtelingenkwestie gegeven wordt

 

De krantenartikels over de vluchtelingenkwestie zijn in de Belgische kranten gemiddeld 134,28 mm². Franstalige kranten zijn gemiddeld groter dan de Nederlandstaligen. De bijdragen in het zuidelijk deel van België zijn gemiddeld 141,67 mm² groot. In het noorden hebben de artikels een gemiddelde oppervlakte van 128,01 mm². Er blijkt geen significante relatie te bestaan tussen de gemiddelde oppervlakte en de taalgroep van de krant (t (179)= -0,559; p > 0,05). Ook voor de Franstalige en Nederlandstalige kranten vormen éénkolommers meer dan 50% van de bijdragen. Nieuwsverhalen, verslagen en reportages zijn goed voor bijna 23%.

     Indien men de proportie van de vluchtelingenkwestie in het totaal van het binnenlands nieuws bekijkt blijkt dat deze proportie nog niet ééns één procent bereikt. Voor de Nederlandstalige dagbladen ligt het net boven de 0,5% en de Franstalige dagbladen komen aan een proportie van meer van 0,9%. De relatie tussen deze proportie de taalgroep is niet significant (t (179)= -1,866; p > 0,05).

     Slechts 18,2% van de krantenartikels worden begeleid door een illustratie. Hiervan staan er 54,5% in de Nederlandstalige kranten en 45,5% in de Franstalige. Drie vierde van deze illustraties zijn zwartwitfoto’s. Kleurenfoto’s vormen 18,2% van de illustraties. In de Nederlandstalige kranten zijn 17 van de 18 illustraties zwartwitfoto’s. De andere illustratie is een kleurenfoto. In de Franstalige kranten is er iets meer diversiteit. Op de 15 illustraties zijn acht zwartwitfoto’s, vijf kleurenfoto’s, één is een tekening en één is een tabel.

     Gemiddeld zijn de illustraties bij de Nederlandstalige kranten kleiner dan bij de Franstalige kranten. De relatie tussen de oppervlakte van de illustratie en de taalgroep van de krant is significant (t (179)= -2,910; p < 0,01).

 

5.5.3. De etikettering van de vluchtelingen

 

Op de 181 artikels die over de vluchtelingenkwestie handelen, vindt men in 84 daarvan een omschrijving van de vluchtelingen. 68 van deze krantenartikels geven geen informatie vrij over de naam of familienaam. Hiervan is 64,7% afkomstig uit de Nederlandstalige kranten en 35,3% uit de Franstalige. Alleen de voornaam wordt in 8,3% van de artikels vernoemd. In 10,7% van de artikels wordt zowel de voornaam als de familienaam gegeven. De verdeling in de twee taalgroepen is verschillend. In de Nederlandstalige kranten wordt er geen informatie vrijgegeven over de naam in 80% van de artikels. In 14,5% van de artikels komt zowel de voornaam als de familienaam voor en in 5,5% van de krantenartikels enkel de voornaam. Bij de Franstalige kranten wordt in 82,8% van de artikels ook geen informatie vrijgegeven over de naam en/of familienaam. In 13,8% van bijdragen wordt enkel de voornaam gegeven en in 3,4% van de bijdragen wordt zowel de naam als familienaam gegeven. Het al dan niet vermelden van de voornaam en/of familienaam heeft een significant verband met de taalgroep waartoe de krant behoort (χ² (1, N=84)= 8,193; p< 0,05). In 50% van de cellen is de verwachte frequentie lager dan vijf.

     De etniciteit wordt in 13,1% van de krantenartikels vermeld. 63,3% hiervan is in de Nederlandstalige kranten verschenen. Als de etniciteit vermeld wordt, gaat het hoofdzakelijk om zigeuners of Koerden.  Het al dan niet vermelden van de etniciteit heeft geen significant verband met de taal waarin de krant geschreven is (χ² (1, N= 84) = 0,019; p > 0,05). 25% van de cellen bevatten een verwachte frequentie die lager ligt dan vijf.

     De nationaliteit wordt in 63,1% van de artikels genoemd. In totaal worden er 30 nationaliteiten genoemd. Hiervan worden 13 zowel in de Nederlandstalige als in de Franstalige dagbladen vernoemd. Vijf nationaliteiten komen uit Europa, twee uit Afrika, drie uit Azië en drie uit de regio van Rusland en de ex-Sovjetlanden. Het al dan niet opgeven van de nationaliteit heeft geen significant verband met de taalgroep van de krant (χ² (2, N= 84) = 1,956; p > 0,05). Er zijn 33,3% van de cellen die een verwachte frequentie hebben lager dan vijf.

     In vier van 84 artikels wordt het geboorteland vermeld. Het gaat in drie gevallen om Rusland en één keer om India. Het al dan niet vermelden van het geboorteland heeft geen significante relatie met de taal waarin de krant geschreven is (χ² (1, N= 84)= 3,044; p > 0,05). 50% van de cellen hebben echter een verwachte frequentie die lager is dan vijf.

     De huidskleur, de cultuur en de religie wordt in geen enkel van de artikels gebruikt om de vreemdelingen te omschrijven.

     Het geslacht wordt in 67,9% van de krantenartikels niet expliciet vernoemd. Indien dit wel gebeurt dan gaat het in 16,7% van de bijdragen om een man. Vrouwen worden expliciet vernoemd in 10,7% van de bijdragen. Het gaat in 4,8% van de artikels expliciet om mannen en vrouwen. In de Nederlandstalige kranten wordt het geslacht niet vermeld in 60% van de artikels. In deze taalgroep worden, indien het geslacht expliciet vermeld is, mannen in 14 van de 55 artikels vermeld. Dit in tegenstelling tot de vrouwen die maar in zes bijdragen expliciet vernoemd worden. In de Franstalige kranten wordt het geslacht niet expliciet vermeld in 82,8% van de krantenartikels. Vrouwen worden in de Franstalige dagbladen meer expliciet vernoemd dan mannen. Onderzoekt men de significantie tussen het al dan niet vermelden van het geslacht en de taal waarin de krant geschreven is, blijkt deze significant te zijn (χ² (1, N= 84) = 12,213; p < 0,01).

     De leeftijd wordt in 76,2% van de krantenartikels niet vernoemd. Wordt dit wel gedaan dan gebeurt het hoofdzakelijk in de Nederlandstalige kranten gedaan. De relatie tussen het al dan niet vermelden van de leeftijd en taalgroep van de kranten blijkt significant te zijn (χ² (1, N= 84° = 4,426; p < 0,05). De Franstalige kranten vermeld maar drie keer de leeftijd. Twee maal gaat het om een 16-jarige en één maal om 50-jarige. In de Nederlandse kranten is de jongste vluchteling drie jaar oud. De oudste vluchteling is er 42. De gemiddelde leeftijd in de Nederlandstalige kranten is 23 jaar.

 

5.5.4. Waarom vluchtelingen in de dagbladen voorkomen

 

Tabel 12: Crosstabel van de rubrieken (=v6) en de kranten volgens taalgroep (=v1)

 

 

v1

Totaal

Nederlandstalig

Franstalig

v6

voorpagina

count

5

11

16

 

% within v6

31,30%

68,80%

100,00%

 

% within v1

5,10%

13,30%

8,80%

 

% of total count

2,80%

6,10%

8,80%

algemeen

count

24

17

41

 

% within v6

58,50%

41,50%

100,00%

 

% within v1

24,50%

20,50%

22,70%

 

% of total count

13,30%

9,40%

22,70%

binnenland

count

34

41

75

 

% within v6

45,30%

54,70%

100,00%

 

% within v1

34,70%

49,40%

41,40%

 

% of total count

18,80%

22,70%

41,40%

regionaal

count

24

10

34

 

% within v6

70,60%

29,40%

100,00%

 

% within v1

24,50%

12,00%

18,80%

 

% of total count

13,30%

5,50%

18,80%

opinie

count

11

4

15

 

% within v6

73,30%

26,70%

100,00%

 

% within v1

11,20%

4,80%

8,30%

 

% of total count

6,10%

2,20%

8,30%

Totaal

 

count

98

83

181

 

 

% within v6

54,10%

45,90%

100,00%

 

 

% within v1

100,00%

100,00%

100,00%

 

 

% of total

54,10%

45,90%

100,00%

 

De meeste krantenartikels zijn verschenen onder de rubriek ‘binnenlands nieuws’ (41,4%). 22,7% van de artikels in de Nederlandstalige en de Franstalige kranten zijn onder de rubriek ‘algemeen nieuws’ verschenen. De regionale bladzijden tellen 18,8% van de bijdragen. In de Nederlandstalige kranten verschijnt 34,7% van de artikels onder de rubriek ‘binnenlands nieuws’. De rubriek ‘algemeen nieuws’ en ‘regionaal nieuws’ zijn elk goed voor 24,5% van de bijdragen. In de Franstalige kranten ziet de top drie er lichtjes anders uit. Ook hier komt de meerderheid van de artikels uit de rubriek ‘binnenlands nieuws’ (49,4%). Vervolgens komen ze uit de rubriek ‘algemeen nieuws’ (20,5%). De top drie wordt afgesloten door de voorpagina met 13,3% van de krantenartikels. De relatie tussen de rubriek en de taalgroep is significant (χ² (4, N= 181) = 11,969; p < 0,05).

     Het meest behandelde thema is ‘gevolgen van asielbeleid en de uitwijzingen’ met 24,3%. Daarna wordt ‘asiel- en uitwijzingsbeleid’ in 22,7% van de bijdragen besproken. Tenslotte wordt in 19,3% van de krantenartikels ‘opvangcentra en opvang van asielzoekers’ besproken. In de Nederlandstalige en de Franstalige kranten komen identiek dezelfde thema’s voor. De gevolgen van het beleid vormt in 31,6% van de Nederlandstalige bijdragen het hoofdthema voor maar 15,7% van de Franstalige bijdragen. Het beleid is goed voor 18,4% van de Nederlandstalige artikels in tegenstelling tot de Franstalige artikels waar het in 27,7% van de krantenartikels wordt besproken. De opvang wordt in 26,5% van de Franstalige krantenartikels besproken. In de Nederlandstalige wordt het maar in 13,3% van de bijdragen besproken. De relatie tussen de taalgroep en het behandelde thema is niet significant (χ² (7, N= 181)= 12,617; p > 0,05). 25% van de cellen hebben een verwachte frequentie die lager ligt dan vijf.

 

 

5.6. Besluit

 

Indien men de kranten individueel vergelijkt zijn er verschillen merkbaar, maar weinig relaties zijn significant. De Morgen en La Libre Belgique schrijven niet op dezelfde manier over vluchtelingen, noch gebruiken ze dezelfde referentiekaders. In verband hiermee werd enkel een significant verband gevonden tussen de score op het conflict frame en de taal van de algemene krant. Wat de hoeveelheid aandacht betreft, zijn beide kranten verschillend. Wederom is hier geen enkele relatie significant. Ook worden asielzoekers door de algemene kranten niet op dezelfde manier omschreven, maar geen van de relaties is significant. Ook wat betreft het hoofdthema zijn de gevonden verschillen niet significant.

     De regionale kranten verschillen niet significant wat betreft de wijze waarop vluchtelingen worden omschreven. Wel zijn er significante verschillen gevonden in verband met de oppervlakte van de artikels. Ook met de proportie artikels/totaal binnenlands nieuws is de relatie met de regionale krant significant. Wat de omschrijving van de vluchtelingen betreft is er enkel een significant verband tussen de kranten in verband met de volgende twee variabelen: het al dan niet vermelden van het geboorteland en het al dan niet vermelden van het geslacht. Tenslotte is er een significant verband gevonden tussen de rubriek waaronder een artikel gepubliceerd wordt en de krant in kwestie.

     Op de drie eerste onderzoeksvragen kan men bij de populaire kranten geen significante verschillen vinden. Enkel bij de laatste vraag is een significant verband gevonden tussen de rubriek waaronder een krantenartikel verschijnt en de populaire krant.

     Indien men de analyse enkel uitvoert op basis van de taalgroep waartoe de krant behoort, dan vindt men een significante relatie tussen deze taalgroep en het feit dat asielzoekers als individuen of als een geheel voorgesteld worden. De oppervlaktes en de proporties van de krantenartikels leveren in geen enkel geval een significant verband op. De gemiddelde oppervlakte van de illustratie blijkt wel een significant verband te hebben met de taalgroep van de krant. Bij de beschrijving van de vluchtelingen wordt er met volgende variabele een significant verband gevonden: het al dan niet vermelden van de naam en het al dan niet vermelden van het geslacht. Het significante verband dat op niveau van de regionale kranten werd gevonden met het al dan niet vermelden van het geboorteland verdwijnt op het niveau van de algemene taalgroep. Net als bij de regionale en populaire dagbladen is er ook op het niveau van de taalgroep een significant verband gevonden met de rubriek waaronder een artikel verschijnt.

 

 

Algemeen besluit

 

Elke vluchteling is een asielzoeker, maar elke asielzoeker is niet noodzakelijk een vluchteling. Dit onderscheid werd duidelijk gemaakt in het eerste hoofdstuk van dit onderzoek.

     Onder Verhofstadt I werden verschillende maatregelen getroffen om een antwoord te bieden op de vluchtelingenproblematiek. Zo werd een éénmalige regularisatieprocedure doorgevoerd om de achterstand in de asielaanvragen weg te werken. Tevens werd er aan de asielprocedure gesleuteld. Om de coördinatie van de opvang van de asielzoekers te verbeteren werd zelfs een nieuwe instantie in het leven geroepen: het Federaal Agentschap voor Opvang van asielzoekers. Deze verschillende initiatieven kunnen een verklaring zijn voor het spectaculair dalen van de asielaanvragen na 2000. In minder dan drie jaar tijd daalde het aantal asielaanvragen met meer dan 50%.

     Het onderzoek werd gevoerd van augustus 1999 tot en met maart 2003 in zes Belgische kranten, op basis van een geconstrueerd jaar. In totaal werden 264 kranten onderworpen aan de inhoudsanalyse. Een eerste vraag was of op de geselecteerde dagen een artikel verscheen over vluchtelingen. Deze selectievraag leverde 181 krantenartikels op voor de voltallige periode en voor alle kranten samen. Het besluit kan getrokken worden dat de vluchtelingenkwestie niet als belangrijk beschouwd wordt door de dagbladen. Journalisten brengen er niet elke dag bericht over. Men kan stellen dat de journalisten het niet belangrijk genoeg vinden om dagelijks van gebeurtenissen over vluchtelingen nieuws te maken of dat journalisten denken dat hun lezers het niet belangrijk vinden elke dag nieuws te horen over vluchtelingen. Bovendien is de verdeling van de verschenen krantenartikels niet homogeen. Op sommige dagen verschenen bijna 15 artikels en op andere dagen helemaal geen.

     De eerste onderzoeksvraag trachtte in kaart te brengen hoe over de vluchtelingenkwestie geschreven werd. Hiervoor werd eerst onderzocht wie over de vluchtelingen schreef. Uit het onderzoek blijkt dat vluchtelingen of asielzoekers zelf zelden aan het woord komen. Indien er verhalen worden verteld over asielzoekers wordt de Belgische omgeving aan het woord gelaten. Le Soir is de enige krant die in twee bijdragen vluchtelingen zelf hun verhaal laten doen. Men kan dus besluiten dat er vooral over het hoofd van de asielzoekers heen wordt geschreven. De lezers kunnen zich geen beeld vormen van wat de asielzoekers en vluchtelingen denken, hoe zij de gebeurtenissen beleven. Indien lezers zich een beeld vormen over de problematiek enkel op basis van de krantenartikels, kan men er vanuit gaan dat dit beeld beperkt is. De lezers horen zelden de versie van de vluchtelingen zelf. In beide landstalen wordt de pen hoofdzakelijk genomen door de journalisten. In de Nederlandstalige kranten komen vluchtelingen helemaal niet aan het woord. In de Franstalige kranten gebeurde dit tweemaal. In beide taalgebieden nemen burgers zelden het woord om hun mening mee te delen over de vluchtenkwestie. Zou dit de reden zijn waarom journalisten weinig aandacht geven aan deze problematiek? Het lage aantal lezersbrieven zou een teken kunnen zijn van de desinteresse van de Belgische bevolking voor het lot van de asielzoekers.

     Als journalisten over vluchtelingen of asielzoekers schrijven gebruiken ze neutrale termen zo blijkt uit de grote meerderheid van de krantenartikels. Zelden wordt een gekleurde taal gebruikt bij de omschrijving. Op 181 artikels is er slechts één artikel uit Le Soir en één uit Gazet van Antwerpen waar geen neutrale termen gebruikt werden om de asielzoekers of vluchtelingen te omschrijven. In Le Soir wordt gebruik gemaakt van adjectieven. Gazet van Antwerpen heeft het over pechvogels. Ook worden vluchtelingen in bijna de helft van de bijdragen als groep beschreven. In maar één artikel op vijf wordt aandacht besteed aan de individuen. Door vluchtelingen als een groep te omschrijven en over hen als over een homogeen geheel te schrijven, werkt de media de stereotypering van de groep in de hand. Er moet wel opgemerkt worden dat meer dan de helft van de artikels geen beschrijving bevatten van de vluchtelingen. Dit betekent dat krantenartikels handelend over de vluchtelingenkwestie het vooral hebben over de wetgeving, het beleid of organisaties  minder over de mensen zelf. De verschillen die tussen Nederlandstalige en Franstalige kranten gevonden werden, bleken niet significant te zijn.

     In het laatste onderdeel van de eerste onderzoeksvraag werd aan de hand van de framingvragen het kader gezocht waarbinnen de vluchtelingenkwestie besproken werd. Het onderzoek op basis van de gemiddelde scores op de framingvragen van Semetko en Valkenburg toont aan dat de vijf frames die Semetko en Valkenburg gevonden hebben weinig gebruikt worden in de Belgische dagbladen. Toch behalen vier van de vijf frames de maximale score. Nederlandstalige kranten hanteerden meer het responsability frame, het conflict frame en het morality frame.

     De tweede onderzoeksvraag peilde naar de hoeveelheid aandacht dat de vluchtelingenkwestie kreeg in de kranten. Niet alleen verschenen in de onderzoeksperiode slechts 181 artikels op 264 kranten, maar bovendien bleek het percentage besteed aan de vluchtelingenkwestie in het binnenlandse nieuws klein te zijn. De totale proportie bedroeg net geen één percent. Het gemiddelde van de Franstalige kranten lag hoger dan dat van de Nederlandstalige kranten. Men kan dus besluiten dat de Franstalige dagbladen meer aandacht besteed hebben aan het onderwerp. Gemiddeld vindt men grotere artikels in de Franstalige kranten. Net geen één op vijf artikels wordt geïllustreerd. Dit komt evenveel voor in de Nederlandstalige als in de Franstalige dagbladen. De grote meerderheid van deze illustraties zijn zwartwitfoto’s. De diversiteit aan soorten illustraties is groter in de Franstalige kranten. In het noorden van België opteren de kranten in meer dan 90% van de gevallen voor zwart-witte illustraties. Bovendien zijn de illustraties er gemiddeld kleiner.

     Vervolgens werd in de derde onderzoeksvraag de beschrijving die kranten gaven van vluchtelingen onder de loep genomen. In minder dan de helft van de geselecteerde krantenartikels wordt een beschrijving van de vluchtelingen gegeven. Als er informatie vrijgegeven wordt over de naam van de vluchteling, gebeurt dit hoofdzakelijk in Nederlandstalige kranten. In beide landstalen wordt in meer dan 80% van de artikels geen informatie over de naam vrijgegeven. Ook over de etniciteit van de vluchteling wordt heel weinig informatie gegeven. Dit element wordt maar in 13% van de bijdragen bekend gemaakt. Ook hier wordt vooral in Nederlandstalige kranten de informatie gegeven. Net als de etniciteit zijn het geboorteland en de leeftijd weinig voorkomende beschrijvende elementen. De nationaliteit is echter een veel voorkomend element in de beschrijving van de vluchtelingen. In meer dan 60% van de bijdragen werd dit meegedeeld. In het onderzoek van Lerouge en Staes werd zelden verwezen naar de etniciteit, religie of huidskleur. In dit onderzoek wordt religie en huidskleur in geen enkele bijdrage vermeld. Etniciteit wordt eveneens zelden vermeld. Het geslacht is een ander veel voorkomend kenmerk die kranten hanteren om vluchtelingen te omschrijven. Men kan dus besluiten dat kranten hoofdzakelijk het geslacht en de nationaliteit gebruiken om de vluchtelingen te omschrijven. De verschillen tussen de Nederlandse en de Franstalige pers is op dit vlak bijna onbestaand.

     In de laatste onderzoeksvraag werden de rubrieken alsook de thema’s onderzocht die over de vluchtelingenkwestie handelden. Het onderzoek concentreerde zich enkel op krantenartikels verschenen als binnenlands nieuws. Bovendien beperkte men zich tot de politieke, algemene en opiniërende rubrieken. Het is dus bijgevolg weinig verbazend dat de meeste artikels verschenen onder de rubriek binnenlands nieuws. Van alle krantenartikels is geen 20% verschenen in de regionale bladzijden. In het onderzoek van Lerouge en Staes stelden de onderzoekers vast dat de meerderheid van de Franstalige bijdragen in de regionale bladzijden verschenen. Dit is in dit onderzoek niet het geval. De regionale bladzijden verschijnen niet in de top drie van de meest voorkomende rubrieken in de Franstalige pers. Nochtans telt maar één van de drie Franstalige titels geen regionale bladzijden. In de Nederlandstalige kranten echter verschijnt bijna één op vier artikels in de regionale bladzijden.

     In het onderzoek is het meest voorkomende thema de gevolgen van het asielbeleid en de uitwijzingen. Dit onderwerp wordt in één artikel op vier besproken. In bijna één artikel op vijf wordt het beleid als dusdanig onder de loep genomen. Ook de opvang van asielzoekers kent een gelijkaardige interesse. Volgens Lerouge en Staes was criminaliteit echter het belangrijkste thema. Dit thema komt in ons onderzoek weinig aan bod. Het tweede meest voorkomend thema in het onderzoek van Lerouge en Staes is politiek. Dit vormt in ons onderzoek de hoofdbrok van de thema’s. Men zou kunnen stellen dat de media op tien jaar tijd meer het politieke aspect van het probleem in het licht hebben willen brengen, en het criminele aspect in de schaduw hebben gesteld.

     Algemeen kan men uit dit onderzoek besluiten dat het een indruk is dat vluchtelingen een belangrijk onderwerp is in de media. Op 256 onderzochte kranten voldeden maar 181 artikels aan de selectiecriteria. Ook wordt in de onderzoeksperiode vooral over de politieke aspecten van het probleem geschreven. Zelden komt het probleem van de criminaliteit aan bod. De kranten besteden vooral aandacht aan het asielbeleid, haar gevolgen en de opvang van de asielzoekers. De termen die gebruikt worden om de vluchtelingen te omschrijven zijn neutraal. Zelden wordt er gebruikt gemaakt van niet-neutrale substantieven of adjectieven.

     Het onderzoek beslaat slechts een deel van de regeringsperiode van Verhofstadt I aangezien er gewerkt werd met een geconstrueerd jaar. Verder onderzoek zou gevoerd kunnen worden rond de piekmomenten die dit onderzoek aantoonde om te achterhalen waarom op die momenten meer artikels over de vluchtelingenkwestie verschenen zijn. Bovendien werd vastgesteld dat op tien jaar tijd de interesse van de geschreven pers rond vluchtelingen verschoven is van de criminaliteit naar de politiek. Onderzocht zou kunnen worden of deze trend zich verder zet.

     Om een duidelijker beeld te krijgen van de algemene teneur van de bijdragen kan een kwalitatief onderzoek gevoerd worden. Dit onderzoek zou dan aan het licht kunnen brengen of het algemene discours van de geschreven pers even neutraal is als de omschrijving die ze geven van de vluchtelingen en asielzoekers.

     Tenslotte zou het onderzoek rond de frames opnieuw gevoerd kunnen worden, maar dit keer met schaalvariabelen in plaats van diochtome variabelen. Dit zou de kans bieden om te zien of de framingvragen op dezelfde manier samen clusters vormen als in het onderzoek van Semetko en Valkenburg en het onderzoek van d’Hanens en de Lange. Bovendien zou een kwalitatief onderzoek naar frames andere kaders aan het licht kunnen brengen die typisch voor de vluchtelingenkwestie zouden kunnen zijn.

     Dit onderzoek is slechts een eerste stap naar verder mogelijk onderzoek rond de vluchtelingenkwestie in de media. Naast kranten kunnen tevens andere vormen van media onderzocht worden. In het onderzoek van Semetko en Valkenburg bleek dat er geen verschil was tussen soort media over de politieke berichtgeving, maar onderzoeken hebben wel aangetoond dat de invloed van de media niet dezelfde is voor televisie en de geschreven pers. In de vluchtelingenkwestie zou het mogelijk zijn dat er wel verschillen aan het licht komen tussen de soort media of dat onderzoek in een ander medium andere resultaten kunnen opleveren.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende